TIM WILLOCKS
De twaalf kinderen van ParijS
De twaalf kinderen van Parijs verschijnt begin maart 2014 Gebonden met stofomslag, 736 pagina’s, € 27,50 Oorspronkelijke titel The Twelve Children of Paris Oorspronkelijke uitgever Jonathan Cape, Random House, Londen Copyright © 2013 Tim Willocks Copyright © 2014 voor deze uitgave Uitgeverij De Fontein, Utrecht Vertaling Kees van Weele Omslagontwerp Wil Immink Design Omslagillustratie © Valentino Sani/Trevillion Images isbn 978 90 261 3387 9 isbn e-book 978 90 261 3388 6 nur 342 Alle rechten voorbehouden www.uitgeverijdefontein.nl
VP_De twaalf kinderen van Parijs.indd 1
21-01-14 14:34
1
De drukkersdochters
Nu reed hij door een land dat was verwoest door oorlog en werd uitgezogen in de nasleep, waar de onbetaalde soldaten van misdadige vorsten nog huishielden, waar vriendelijkheid dwaas was en wreedheid kracht, waar niemand zijn broeders hoeder durfde te zijn. Hij reed langs galgenbomen waar zwarte kraaien met rode poten op zaten, van waaronder groepen in lompen gehulde kinderen hem zwijgend aanstaarden. Hij reed langs ontmantelde, afgebrande kerken zonder dak waar scherven gebrandschilderd glas glinsterend als achtergelaten schatten op de koorvloer lagen. Hij trok door nederzettingen die werden bewoond door afgekloven beenderen, waar gele wolvenogen schitterden in het donker. Een brandende hooiberg verlichtte een heuvel in de verte. In het maanlicht zag de as van de wijngaarden lijkwit. Hij had in minder dagen meer mijlen afgelegd dan zelfs hij voor mogelijk had gehouden. Maar nu was hij eindelijk aangekomen, en daarginds lag de stad. De muren verrezen in de verte, trillend en vertekend in de augustushitte, alsof het geen muren waren maar de randen van een enorme schacht naar een onderaards rijk. Dat was zijn eerste indruk van de katholiekste stad van de christenheid. Hij vond de aanblik niet opbeurend. Het angstige voorgevoel dat hem hierheen had gedreven was nog even sterk. Hij had aan de kant van de weg geslapen en was in de koude uren voor zonsopkomst weer opgestegen, maar had zijn lotsbestemming elke ochtend voor zich zien verrijzen. Hij had het gevoel dat het noodlot hem wachtte, daar achter die duivelse muren, in de stad Parijs. Mattias Tannhauser reed snel naar de Poort van Saint-Jacques. 2
VP_De twaalf kinderen van Parijs.indd 2
21-01-14 14:34
De muren verhieven zich zo’n dertig voet boven hem, en de wachttorens die ze schraagden waren nog eens zo hoog. Het poortgebouw was evenals de muren aangetast door de tand des tijds en vogeluitwerpselen. Toen hij de ophaalbrug over reed, deden de dampen van het rottende afval in de gracht hem de tranen in de ogen springen. Door het waas zag hij als in een droom twee families door de reusachtige houten deuren komen strompelen. Ze waren in het zwart gekleed, en hij hield hen voor hugenoten. Of calvinisten, lutheranen, protestanten, reformisten. Op de vraag hoe hij hen moest noemen had hij nooit een eensluidend antwoord kunnen vinden. Hun nieuwe ideeën over een godvruchtig leven waren nog maar nauwelijks tot wasdom gekomen, of ze vlogen elkaar al naar de keel. Tannhauser, die bloed had vergoten voor de God van meer dan één geloof, keek daar niet van op. De hugenoten, vrouwen en kinderen incluis, wankelden onder allerhande zakken en bundels. Tannhauser vroeg zich af hoeveel meer ze nog hadden achtergelaten. De twee familiehoofden, die hem broers leken, wisselden opgeluchte blikken. Een tengere jongen staarde reikhalzend naar Tannhauser. Hij glimlachte zuinigjes terug. De knaap verborg zijn gezicht in de rokken van zijn moeder en onthulde een donkerroze moedervlek op zijn hals, vlak onder zijn kaak. De moeder zag dat het hem opviel en hield haar hand voor de plek. Tannhauser liet zijn paard opzij stappen om de reizigers door te laten. De oudste broer verbaasde zich over zijn hoffelijkheid en keek op. Toen hij het Maltezer kruis op het zwarte linnen hemd van Tannhauser zag, betrok zijn gezicht en liep hij snel verder. Terwijl zijn kroost hem volgde, keek de jongen Tannhauser weer aan. Hij grijnsde. Het was het vrolijkste gezicht dat Tannhauser in dagen had gezien. De jongen struikelde. Zijn moeder pakte hem bij zijn arm en sleepte hem de brug over, onbekende gevaren tegemoet. Tannhauser keek hen na. Ze deden hem denken aan een vlucht eenden, slecht toegerust om de gevaren onderweg te trotseren, maar uit Parijs ontkomen – althans, zo leek het. ‘Veel geluk.’ Tannhauser kreeg geen antwoord. Hij reed onder het eerste van twee valhekken door het poortgebouw in, waar een douanier te druk bezig was met het tellen van muntstukken om hem meer dan 3
VP_De twaalf kinderen van Parijs.indd 3
21-01-14 14:34
een zure blik waardig te keuren. Hier werden nog meer in het zwart gehulde emigranten kaalgeplukt. Hij reed de stad binnen en hield stil in de schaduw van de muur. Het was drukkend warm. Hij wiste zijn voorhoofd af. De reis van de Garonne naar het noorden had hem acht dagen en twaalf paarden gekost, en had hemzelf ook bijna gesloopt. Hij voelde zich alsof hij geen mijl meer verder had gekund. Maar nu was hij in de hoofdstad, voor het eerst, en wilde hij ondanks zijn vermoeidheid de sfeer proeven. Voor hem helde de Grand Rue Saint-Jacques af naar de Seine. De straat was over de hele lengte bijna nergens meer dan vijf ellen breed en krioelde van mensen en dieren. Het lawaai van stemmen, het loeien, blaten, blaffen en de zwermen vliegen deden een slagveld een vredig oord lijken, en de verdoemden die tot in alle eeuwigheid Satans pispot moesten schoonlikken konden geen weerzinwekkender stank kennen. Dit alles had hij wel verwacht, maar onder het gewoel van alledag bespeurde hij een kwaadaardiger spanning, alsof te veel angst en te veel woede door te velen te lang waren ingehouden. De vechtlustige inwoners van Parijs waren geneigd tot opstandigheid en ordeverstoring, maar zelfs zij zouden zo’n koortsachtige stemming niet moeiteloos in stand kunnen houden. Onder andere omstandigheden zou hij zich er niet veel zorgen om hebben gemaakt, maar hij had de reis door Frankrijk niet ondernomen om zich moeilijkheden op de hals te halen. Hij was gekomen om Carla, zijn vrouw, te vinden en mee naar huis te nemen. Carla’s onbezonnen bezoek aan Parijs had hem doodongerust gemaakt, maar het had hem ook geërgerd, en al die emoties werden nog versterkt door het feit dat ze inmiddels hoogzwanger moest zijn van hun tweede kind, dat als het God behaagde het eerste zou zijn dat in leven zou blijven. Toch had haar gedrag hem niet echt verbaasd. Als Carla zich iets had voorgenomen, ging ze recht op haar doel af en kon niets haar weerhouden. Dit was een van de eigenschappen waarom hij van haar hield, al was het ook een muur waar hij meer dan eens tegenaan was gelopen. Voeg daarbij nog het feit, zoals hij uit gezaghebbende bron wist, dat zwangerschap een staat van tijdelijke krankzinnigheid was, en haar reis naar Parijs, over wegen die sinds de val van Rome niet waren verbeterd, was zo vreemd niet. Slechts weinig vrouwen zouden een uitnodiging voor een bruiloft afslaan, vooral niet als het ging om 4
VP_De twaalf kinderen van Parijs.indd 4
21-01-14 14:34
een verbintenis tussen twee koningshuizen, die wijd en zijd als het huwelijk van de eeuw gold. Een paar prostituees, kinderen nog maar, met een laag loodwit op hun gezicht en hun wangen en lippen aangezet met vermiljoen, strompelden door het straatvuil naar hem toe. Het was een tweeling, zo te zien, wat ongetwijfeld bijdroeg aan hun vraagprijs. Het licht dat ooit in hun ogen moest hebben geschitterd was gedoofd en zou nooit meer schijnen. Alsof ze dezelfde verdorven leerschool hadden doorlopen, vertrokken ze hun gezicht tot een wellustige glimlach om hem te behagen. Zijn maag kwam in opstand en hij speurde het gewoel af naar hun pooier. Een jongen van een jaar of achttien met een grof zinnelijk gezicht ving zijn blik op en besefte dat hij een afranseling of erger riskeerde. De pooier stiet een schril gefluit uit. De beklagenswaardige meisjes draaiden zich om en haastten zich naar hem terug, waarop ze in de menigte verdwenen om ergens anders te worden verkracht. Tannhauser leidde zijn paard de mensendrommen in. Het weinige dat hij wist over de stad en hoe die was ingedeeld had hij afgeleid uit de brieven van Orlandu, zijn stiefzoon, die hier wiskunde en astronomie studeerde aan het Collège d’Harcourt. De zuidelijke helft, op de Linkeroever, werd de Université genoemd, het eiland in de Seine heette de Cité en de Rechteroever, aan de overkant van de rivier, de Ville. Behalve dat, wist hij alleen dat Parijs de grootste stad ter wereld was, een uitgestrekte, overbevolkte doolhof van niet in kaart gebrachte straten en stegen zonder naam, van paleizen, taveernen, kerken en bordelen, van marktpleinen, slachthuizen en werkplaatsen, van talloze, onvoorstelbaar ellendige krotten. Tijdens zijn reis had hij gebruikgemaakt van het na de oorlogen heropgerichte netwerk van pleisterplaatsen om van postpaard te wisselen. De laatste stal van die keten lag in een zijstraat van de Rue SaintJacques. Hij wist de Écurie d’Engel tamelijk gemakkelijk te vinden, maar niet zonder dat hij zich doof had moeten houden voor nog meer smeekbeden van de verstotenen der aarde. Parijs bood onderdak aan meer bedelaars, lichtekooien en dieven dan heel de rest van Frankrijk. Huurmoordenaars waren hier zo talrijk dat ze, evenals goudsmeden en handschoenenmakers, een eigen gilde hadden. Misdadigersbendes floreerden, in eendrachtige samenwerking met de verschillende commis5
VP_De twaalf kinderen van Parijs.indd 5
21-01-14 14:34
saires en sergents. En degenen die de top van de hiërarchie vormden, de kroon en de hoge adel, wijdden zich met al evenveel energie aan hun eigen uitspattingen, waarvoor ze hun onderdanen beroofden met steeds vernuftiger belastingen. Dat was de zwaarste van hun vele misdaden, vond Tannhauser. Na de straat en het open riool bood de lucht van de stal zijn neus en ogen enige verlichting. Hij hoorde het geluid van een afranseling. Niet van een paard, want daar was het slachtoffer te stil voor. De vergenoegde grommen die de slagen begeleidden, waren afkomstig van de geselaar. Tannhauser steeg af op het erf en liep naar de stal waar hij de geluiden hoorde klinken. Een gespierde, bezwete kerel met ontbloot bovenlijf sloeg een jongen met de scherpgerande riemen van een hoofdstel. Tannhauser ving een glimp van bebloede vodden op, en van een wanstaltig lichaam op een hoop stro dat zich geluidloos in bochten wrong. Wat hij zag, beviel hem niet. Hij pakte het hoofdstel bij het bit toen de stalknecht zijn arm ophief, liet de neusriem om de hals van de man glijden en trok hem aan. Omdat zijn eigen vuist nu tegen zijn keel gedrukt was, hapte de stalknecht naar adem. Tannhauser trapte hem op de achillespees en ramde zijn knie in zijn rug. Hij sprong met zijn hele gewicht boven op de man, zodat die met zijn gezicht op de plaveien knalde. Een in de vloer uitgehouwen pisgeul langs de stallen werd bijgevuld door de verschrikte merrie. Tannhauser drukte de stalknecht met neus en mond in de stroom en liet hem inhaleren. Hij vroeg zich af of dit Engel zelf was. De spartelende stalknecht hijgde en pufte in de pis tot zijn krachten hem begaven. Tannhauser liet het hoofdstel los en stond op. De gegeselde jongen was ook opgestaan. Hij was goed uit de kluiten gewassen, maar voor het overige was de natuur hem even onwelgevallig geweest als het leven. Een hazenlip onthulde zijn tandvlees tot zijn linkerneusgat. Zijn leeftijd was moeilijk te raden, misschien was hij een jaar of tien. Het strekte hem tot eer dat er geen tranen over zijn wangen rolden. Zijn onderkaak was misvormd, en Tannhauser vroeg zich af of hij zwakzinnig was. ‘Deze merrie moet geroskamd worden.’ De jongen bewoog zijn hoofd op en neer en verdween. Tannhauser trapte de stalknecht opzij, laadde zijn spullen af en 6
VP_De twaalf kinderen van Parijs.indd 6
21-01-14 14:34
ontzadelde het paard. Toen de jongen aankwam met een roskamhandschoen, strompelde Engel, trekkend met één been en zijn handen tegen zijn ribbenkast, de straat op. De jongen keek hem na. Tannhauser vroeg zich af of hij hem wel een gunst had bewezen. Waarschijnlijk zou hij voortaan nog harder worden afgeranseld. Hij dacht na over het gewicht van zijn bezittingen en het vooruitzicht ze in de verlammende hitte door de drukke straten te moeten sjouwen. ‘Ken jij de stad een beetje, jongen?’ De jongen brabbelde iets onverstaanbaars. Hij lachte op een vreemde, hortende manier, haalde zijn schouders op en maakte merkwaardige gebaren met zijn kolenschoppen van handen. Al wat Tannhauser eruit kon opmaken, was geestdrift. ‘Hoe heet je?’ Hij probeerde het verstikte, nasale antwoord te duiden. ‘Grégoire?’ Opnieuw het gelach. Heftig knikken. Tannhauser lachte eveneens. ‘Goed, Grégoire, ik benoem je tot mijn lakei. En tot mijn gids, hoop ik.’ Grégoire zonk met ineengeslagen handen op zijn knieën en bracht iets uit wat klonk als een zangerige zegenwens. De jongen zou een zonderlinge Vergilius zijn, niet op de laatste plaats omdat Tannhauser hem nauwelijks kon verstaan. Hij trok hem overeind, keek hem aan en zag dat zijn ogen schitterden van schranderheid. ‘Verzorg het paard, Grégoire, en dan gaan we een stel behoorlijke kleren voor je zoeken.’ Grégoire, nu uitgedost in het witte batisten hemd van Engel, torste twee enorme zadeltassen, een linnen slaaprol, een geitenleren waterzak en een koppel geholsterde ruiterpistolen, waarvan Tannhauser het kruit uit de pan had geblazen, opdat de jongen zich er niet mee in zijn voet zou schieten. Tannhauser droeg zijn radslotgeweer in de holte van zijn elleboog. Zijn zwaard van meer dan een hand breed hing aan zijn zij. Toen ze de Grand Rue Saint-Jacques naderden, dook Engel weer op. Zijn neus en lippen zagen eruit als een vormeloze massa rotte peren en een van zijn ogen was zo opgezwollen dat hij er niet meer mee kon zien. Hij werd vergezeld door twee met korte bogen bewapende 7
VP_De twaalf kinderen van Parijs.indd 7
21-01-14 14:34
sergents à verge. Tannhauser vroeg zich af hoeveel Engel had moeten schuiven om hen aan te werven. De gerechtsdienaars namen de forse, goed bewapende figuur die op hen af schreed schattend in zich op en concludeerden vermoedelijk dat ze niet genoeg hadden gekregen. ‘Goddank,’ zei Tannhauser. ‘Jullie hebben hem gearresteerd.’ De gerechtsdienaars bleven staan. ‘Ik heb die man betrapt toen hij sodomie bedreef met mijn paard.’ Engels mond viel open. Uit de verse gapingen tussen zijn tanden stroomde bloed. ‘Eerlijk gezegd was het een merrie, maar ik neem aan dat daar een even strenge straf op staat.’ Engel ademde in om bezwaar te maken, maar Tannhauser stapte naar hem toe en stootte hem tegen het voorhoofd met de kolf van zijn geweer. Engel viel achterover alsof zijn voeten aan de grond waren genageld; zijn landing werd alleen verzacht doordat hij met zijn achterhoofd op een hoop vuil terechtkwam. Tannhauser keek de gerechtsdienaars, die teruggedeinsd waren en hun hand aan hun zwaardgevest hadden geslagen, glimlachend aan. ‘Mijn lakei hier was getuige van zijn misdaad. Nietwaar, Grégoire?’ Grégoire brabbelde iets onverstaanbaars. ‘Hadden de heren gerechtsdienaars nog iets anders nodig?’ ‘Het is verboden om met zo’n geweer rond te lopen.’ ‘Op de ridders van Sint-Jan zijn jullie wetten niet van toepassing.’ De gerechtsdienaars keken elkaar aan. ‘En de laatste dief die mijn pad kruiste heeft ook ontdekt dat dit geweer zijn eigen wetten oplegt.’ De gerechtsdienaar keek de onfortuinlijke stalhouder grijnzend aan, als een ware kenner van de onrechtvaardigheden van het leven. ‘Maakt u zich geen zorgen, heer. We zullen ervoor zorgen dat deze sodomiet krijgt wat hij verdient.’ Terwijl de gerechtsdienaars Engels zakken begonnen te doorzoeken liepen ze de Grand Rue in, waar Tannhauser bleef staan. Ergens in deze reusachtige afvalhoop was Carla, en in haar buik droeg ze hun kind. Hij had geen idee waar hij haar precies moest zoeken. Zijn hoop om haar te vinden berustte op de veronderstelling dat haar zoon, Orlandu, er meer van zou weten. 8
VP_De twaalf kinderen van Parijs.indd 8
21-01-14 14:34
‘Grégoire, ik wil naar het Collège d’Harcourt, aan de Rue de la Harpe.’ Grégoire brabbelde wat en liep het gewoel in. Tannhauser volgde hem. Ze stapten met een wijde boog om een paar aan elkaar geketende krankzinnigen heen die vuil uit een open riool in een kar schepten. In een steeg zagen ze een priester en een del met opgetrokken rokken paren. Vanuit Saint-Jacques sloegen ze westwaarts een krioelende doolhof in, waar de gebouwen zo hoog boven de straat oprezen dat de daken elkaar bijna raakten. Ze kwamen uit in een wijk vol studenten, en evenzovele lichtekooien. Tannhauser hoorde verschillende talen spreken. Als de leden van deze elite worstelden met metafysische vraagstukken was daar niets van te horen, maar hij zag er wel een paar met elkaar worstelen in het straatvuil, tot vermaak van hun dronken, Engels sprekende vrienden. De strenge sfeer van het Collège d’Harcourt gaf Tannhauser weer enige hoop voor de academische wereld. De vestibule was verlaten, op een stokoude portier na, die op een hoge kruk achter een toonbank in een alkoof zetelde. De grijsaard zag eruit alsof hij de kruk in jaren niet meer had verlaten. Hij droeg een korte pruik van paardenhaar die hem een paar maten te klein was en de huidziekte die zijn schedelhuid had aangetast gedeeltelijk verhulde. Boven zijn oren verkenden grijze luizen de rand van de pruik. Zijn uitpuilende ogen bewogen snel heen en weer onder de gesloten, met blauwe adertjes doorspekte leden. Tannhauser klopte op de toonbank. De portier ontwaakte zonder zich te verroeren, als een hagedis. Zijn ogen waren helblauw, alsof zijn oude karkas werd bewoond door de geest van een ander schepsel. Ze namen Tannhausers kleding op, het witte kruis op zijn borst, het geweer in zijn arm. Ze namen Grégoire op, omhangen met bagage en druipend van het zweet. Toen richtten ze zich weer op Tannhauser. Ze zagen hem voor wat hij was: een laaggeboren moordenaar uit het buitenland, op wie het lot glimlachend had neergezien. De portier verachtte hem. Hij zei niets. ‘Ik zoek Orlandu Ludovici.’ ‘Het studiejaar is allang voorbij, heer.’ Daar leek de portier blij om te zijn. ‘In deze tijd van het jaar verblijven er maar weinig studenten op hun kamers.’ 9
VP_De twaalf kinderen van Parijs.indd 9
21-01-14 14:34
‘Maar kent u Orlandu Ludovici? En behoort hij tot die weinigen?’ ‘De Maltezer woont hier niet meer sinds, eh... Sint-Michielsdag vorig jaar.’ ‘Weet u waarom hij is vertrokken?’ ‘Hoe zou ik de gedachten van meester Ludovici kennen, laat staan zijn drijfveren?’ ‘Weet u waar ik hem kan vinden, of waar hij nu verblijft?’ ‘Ik vrees van niet, heer.’ Opnieuw leek hij blij te zijn dat hij het niet wist. Tannhauser was gewaarschuwd dat alle interacties met de Parijse ambtenarij, hoe onbeduidend ook, heel wat vasthoudendheid zouden vereisen. ‘Maar hij is nog steeds lid van het college.’ ‘Voor zover ik weet wel, heer.’ ‘Wanneer hebt u hem voor het laatst gezien?’ ‘Dat weet ik niet meer, heer.’ ‘Een week? Een maand?’ ‘Ik weet het echt niet meer.’ ‘U weet dus nog wel dat hij een jaar geleden is verhuisd, maar niet wanneer u hem voor het laatst gezien hebt.’ ‘Op mijn leeftijd gaat het geheugen achteruit, heer.’ Tannhauser had Orlandu vier maanden geleden voor het laatst geschreven, vóór de reis die hem had opgehouden in Vélez de la Gomera en nog veel afgelegener contreien. Hij wees naar de postvakjes met letters erboven achter de portier. In het vakje met de L zag hij papieren. Hij zette zijn geweer tegen de toonbank. ‘Zijn er berichten of brieven voor hem?’ ‘Nee, heer.’ ‘Kunt u dat nagaan, alstublieft.’ ‘Ik weet het zeker, heer.’ Tannhauser zwaaide het klapdeurtje open en stapte naar de postvakjes. ‘Er mag niemand achter de toonbank komen, heer.’ Tannhauser liet de papieren uit vakje L door zijn vingers gaan. Er was niets voor Orlandu bij; vakje O was leeg. Hij draaide zich om. De ogen van de oude man glimlachten. Zijn lippen bewogen niet, maar 10
VP_De twaalf kinderen van Parijs.indd 10
21-01-14 14:34
maakten niettemin zijn diepe minachting kenbaar. Tannhauser kreeg het vage, verontrustende gevoel dat de portier hem had verwacht, dat zijn bezoek was aangekondigd, dat deze man wist wie hij was. ‘U weet wie ik ben.’ ‘Een edel en vooraanstaand man, heer, wis en zeker.’ ‘Orlandu moet vrienden hebben, leermeesters.’ ‘Ongetwijfeld, heer. Maar het is niet aan mij daar iets van af te weten.’ ‘Is hier nog iemand aan wie ik dat wel kan vragen?’ ‘Op een zaterdag, heer?’ ‘Dus wat het Collège betreft, is Orlandu verdwenen.’ ‘Er zijn tienduizend studenten in Parijs, heer, uit heel Europa. Wie weet wat zulke jongemannen allemaal uitvoeren in tijden zoals deze?’ ‘Orlandu is mijn stiefzoon. Hij is me dierbaar.’ De portier moest een heel dikke huid hebben gekregen door de eindeloze horden zeurende jongelui, van wie eenieder zich de belangrijkste persoon ter wereld waande. Misschien kon hij zijn tong wat losser maken door te laten doorschemeren dat hij betrekkingen met de koninklijke familie had. ‘Misschien is Orlandu bij zijn moeder, Lady Carla, de gravin van Penautier. Ze was door de koningin uitgenodigd voor de koninklijke bruiloft. Weet u waar ik haar zou kunnen vinden?’ ‘Als u zelf geen idee hebt waar uw vrouw is, heer, hoe zou ik het dan moeten weten?’ Tannhauser negeerde zijn hoofdpijn en paste een laatste list toe. ‘Als u me kunt helpen Orlandu of Lady Carla te vinden, kan ik u mijn dankbaarheid tonen met goud en wellicht een bijdrage leveren aan het Collège.’ De portier trok een haarloze wenkbrauw op, nu hij de overwinning had behaald. ‘Probeert u me om te kopen? Nu doet u me grof onrecht aan, heer.’ Tannhauser had de steekpenningen in alle discretie aangeboden. Alleen het antwoord van de portier was beledigend, en dat wist de oude schoft ook. Tannhauser liet de papieren op de vloer vallen en zette zijn wijsvinger op de borst van de oude man. Onder de vettige jas voelde hij zijn armzalige, pezige borstkas. Hij gaf de portier een zet. De man viel ruggelings met gespreide armen en benen van zijn kruk op de vloer. Het 11
VP_De twaalf kinderen van Parijs.indd 11
21-01-14 14:34
gekreun dat hij daar uitbracht was het eerste oprechte geluid dat over zijn lippen kwam. Tannhauser negeerde hem. Hij voelde onder de toonbank en stuitte op papier en inkt. In een bundel gebruikte ganzenveren vond hij er een waarvan de punt hem nog goed genoeg leek. Hij schreef in het Italiaans, in een grove hand: beste orlandu, ik ben in parijs. ik heb nog geen verblijfplaats. laat een bericht achter, hier, op het collège. zeg me waar ik jou en je moeder kan vinden. Hij dacht na. Hij vroeg zich af of Orlandu het bericht binnenkort zou vinden, en of de portier, als hij het vond, niet geknoeid zou hebben met het antwoord. Aan de overkant van de straat had hij een taveerne gezien. Hij voegde eraan toe: laat een kopie achter in de rode os. ik moet nu direct op zoek naar carla. Hij probeerde te bedenken welke dag het ook weer was. Morgen was de feestdag van de heilige Bartholomeus, de apostel. Hij zette zijn naam onder het bericht en dateerde het zaterdagmiddag, 23 augustus 1572. Hij zwaaide het papier heen en weer om de inkt te drogen en keek Grégoire aan, die met grote ogen, open mond en een snotneus had gadegeslagen wat hij deed. ‘De taveernes,’ zei Tannhauser. ‘We gaan in de studententaveernes zoeken.’ Tannhauser vouwde het papier dubbel en schreef er ludovici en mattias op. De letters boven de postvakjes waren op houten plaatjes geschilderd die erboven waren vastgespijkerd. Hij wrikte het L-plaatje los en gebruikte het om het bericht aan het vakje vast te pinnen, zodat het opschrift van achter de toonbank leesbaar was. Daarop wendde hij zich om naar de portier en gaf hem een trap in zijn ribben. ‘Opstaan.’ Ondanks zijn kennelijke zwakheid krabbelde de portier overeind met een lenigheid waar een jongere man hem om benijd zou hebben. Nu hij was bevrijd van de pruik en zijn gezicht vertrok van woede, leek de man eerder vijftig dan zeventig. Zijn hoofdhuid was overdekt met een massa schurftige, schilferende wondjes. Tannhauser deed een stap terug, voor het geval dat de aandoening besmettelijk was. Hij pakte zijn geweer op en knikte naar de postvakjes. 12
VP_De twaalf kinderen van Parijs.indd 12
21-01-14 14:34
‘Zorg dat meester Ludovici mijn boodschap krijgt.’ Op straat scheen de zon nog heter, waren de mensendrommen nog dichter en stonk het nog erger dan tevoren. Tannhauser haalde zijn vingernagels door zijn baard. Het zweet stroomde langs zijn zijden. Zijn ogen voelden alsof er zandkorrels in zaten. Hij wilde een bad, als dat kon in Parijs. Hij wilde zijn paard terug, zodat hij boven het slijk dat zich aan zijn laarzen hechtte kon rijden. Grégoire wees naar een rij lawaaiige, stampvolle krotten. ‘De studententaveernes.’ In de eerste drie herbergen werd veel gedronken en gediscussieerd, maar hun zoektocht leverde niets op. In alle drie liet hij de waard de naam van Orlandu boven het kabaal uit brullen, maar niemand reageerde. Toen deze tactiek in de vierde, De Rode Os, ook faalde, ging Tannhauser aan een tafeltje bij de deur zitten. Hij bestelde wijn, een koude ganzenpastei en twee gebraden kippen. In de gesprekken van de klanten lag een ondertoon van angst. Er scheen belangwekkend nieuws te circuleren. Tannhauser probeerde te achterhalen wat er aan de hand was, maar hij voelde een diepe vermoeidheid en zijn gehoor was nog niet ingesteld op het plaatselijke accent. Hij ving de namen op van de koningin, Catharina de Medici, haar zoon koning Karel, zijn broer Hendrik, de hertog van Anjou, en de hertog de Guise, de katholieke voorvechter van Parijs. Vaker dan hem lief was, hoorde hij de naam van Gaspard de Coligny, de hugenootse demagoog en grootadmiraal van Frankrijk. Deze man had in ’67 een hongersnood veroorzaakt in Parijs; zijn Duitse huurlingen hadden grote delen van het land geplunderd, en nu, zo wilde het gerucht, stuurde hij aan op een conflict met Spanje in de Nederlanden. Hetzelfde stel dwazen en schurken die Frankrijk tot driemaal toe in een gruwelijke burgeroorlog hadden gestort. Tannhauser was in het geheel niet meer betrokken bij, en ook niet geïnteresseerd in de politiek, want hij kon toch niets doen om de koers ervan te wijzigen. De hooggeplaatsten en machtigen waren nog altijd even vol van zichzelf. Hun laagste emoties hielden het rad van de geschiedenis in beweging. De regeerders van Frankrijk waren niet minder corrupt en incompetent dan de machthebbers van welk ander land dan ook, maar 13
VP_De twaalf kinderen van Parijs.indd 13
21-01-14 14:34
omdat hij van dit land was gaan houden, dreven hun misdaden hem tot een diepere wanhoop. Hij monterde op toen de pastei en drank werden gebracht. De serveerster wist niet of Grégoire ook mee zou eten. Toen Tannhauser haar duidelijk maakte dat dat het geval zou zijn, verbaasde dat de jongen nog meer dan haar. Grégoire leek nog nooit zo lekker te hebben gegeten sinds de moederborst, als hij dat genoegen ooit gesmaakt had. Tannhauser had de lotsbestemming van de jongen in een opwelling veranderd, zoals een vreemdeling ook zijn leven in een opwelling had veranderd toen hij nog een kind was. Hij had een knecht kunnen kiezen die beter gebouwd was en hem meer aanzien had gegeven, maar dat druiste tegen zijn gevoelens in. Hij had deze jongen gekozen en zou hem netjes behandelen. Grégoire barstte uit in een hevige hoestbui. Toen hij eerst rood en vervolgens blauw aanliep, stond Tannhauser op en gaf hem met de vlakke hand een klap tussen de schouderbladen. Stukjes pastei spatten over de tafel en de jongen hapte naar adem. Hij maakte een hard, snuivend geluid, en nog meer stukjes vlogen uit zijn neusgaten. ‘Je moet kleine hapjes nemen en twaalf keer kauwen. Kun je tot twaalf tellen?’ ‘Ik kan tot vijftig tellen.’ ‘Dan kun je meer dan de meeste mensen, maar tot twaalf is goed genoeg.’ Grégoire wilde doen wat hij had gezegd, maar zag iets achter Tannhauser. Zijn gezicht liep opnieuw rood aan, en hij keek beschaamd naar zijn bord. Tannhauser draaide zich om. Een paar gnuivende studenten aan de tafel naast hen verwrongen hun lippen tot groteske vormen en aapten de spraak van een zwakzinnige na. Bij hen zaten twee meisjes in hun prille tienerjaren, op wie de fratsen van hun metgezellen echter weinig indruk leken te maken. Tannhauser wreef zijn mond schoon en staarde de studenten aan. Ze moesten te diep in de wijnkroes hebben gekeken, want ook dit vermaakte hen. ‘Als jullie ongelukken zo leuk vinden, kan ik jullie nog veel harder laten lachen.’ Ook deze opmerking werd onthaald op gegniffel, waarschijnlijk meer 14
VP_De twaalf kinderen van Parijs.indd 14
21-01-14 14:34
uit gespannenheid dan brutaliteit, maar een man had het recht van zijn pastei te genieten zonder dat schorem zijn lakei belachelijk maakte. Hij kwam overeind en greep een van de jongens bij de keel. De andere sprong op van de bank, maar Tannhauser pakte hem bij zijn haar. Hij liet hen van dichterbij naar zijn gezicht kijken en ze verslapten in zijn handen. Daarop liep hij met hen door de deur de straat op. Hij sleurde hen naar het open riool, waar hopen afval in stilstaande plassen lagen, wachtend op de krankzinnigen met hun schoppen. Hij sloeg hen met de koppen tegen elkaar, liet hen languit in het vuil achter en liep terug naar de taveerne. In de deuropening stond het grootste van de twee meisjes, met haar gebalde vuisten in haar zijden. Hij zag dat haar beide handen vol inktvlekken zaten. Met opgeheven kin keek ze hem aan. ‘Waarom deed u dat?’ Haar ogen waren donker en fel, haar ravenzwarte haar bijna even kort geknipt als dat van een jongen. Ze was zo mager als een lat en hij schatte haar op een jaar of dertien. Knap was ze niet, maar ze bezat duidelijk pit, wat naar zijn mening veel belangrijker was. Ze had haar gezicht niet beschilderd, maar haar wangen zagen donkerrood van woede. Tannhauser boog beleefd zijn hoofd. ‘Omdat ze wel een lesje in goede manieren kunnen gebruiken.’ ‘Goede manieren?’ Ze leek te bedoelen dat zijn eigen manieren niet bepaald onberispelijk waren. ‘Ik heb ze de kans gegeven hun excuses aan te bieden.’ ‘Ze deden gemeen tegen uw knecht, ja. Maar u viel hen aan voordat ze antwoord konden geven.’ ‘Neem me niet kwalijk, maar dan verschilt onze herinnering.’ Ze keek hem boos aan, onwillig om zich gewonnen te geven. Tannhauser keek over zijn schouder. De jongens waren opgekrabbeld. Ze zaten op handen en knieën en namen de catastrofale schade aan hun kleren op. Ze zagen dat hij naar hen keek en moesten ook het meisje hebben gezien. Toen stonden ze op en kozen het hazenpad. ‘Zie je wel? Ze zijn er goed vanaf gekomen en hoeven alleen hun kleren even uit te spoelen in de rivier.’ Hij wendde zich weer tot het meisje. Ze liet zich niet vermurwen. 15
VP_De twaalf kinderen van Parijs.indd 15
21-01-14 14:34
‘Hoewel het,’ vervolgde hij, ‘een smet werpt op hun dapperheid om jou in gezelschap van zo’n bruut achter te laten.’ ‘Ik ben niet in uw gezelschap.’ ‘Neem dan mijn uitnodiging aan en kom bij ons aan tafel. Mattias Tannhauser, graaf van Penautier, Ridder van Magistrale Gratie van de Orde van Sint-Jan.’ Ze reageerde niet, maar ontspande haar gebalde vuisten. ‘Ik ben amper een uur in deze stad, en ik kom hier voor de eerste keer. Tot dusver vind ik de bewoners niet erg hartelijk.’ Ze sloeg haar armen onder haar borsten over elkaar. ‘Dat is geen wonder.’ Tannhauser boog zijn hoofd om aan te geven dat hij haar berisping accepteerde. ‘In elk geval bied ik mijn verontschuldigingen aan voor het ongemak dat ik misschien veroorzaakt heb.’ Ze kneep haar lippen op elkaar, alsof ze zich nu evenzeer aan zichzelf als aan hem ergerde. Ze wendde haar blik af en trad terzijde. Tannhauser maakte nogmaals een buiging en liep terug naar binnen. De gebraden kippen waren gebracht op een grote schaal. Tannhauser ontleedde ze en beval Grégoire zijn bord vol te laden. De jongen wendde zich af om een erwt uit een neusgat te peuteren en viel toen aan. Onder het eten dacht Tannhauser na over wat hem te doen stond.
Lees verder in
De twaalf kinderen van Parijs dat in maart 2014 bij Uitgeverij De Fontein verschijnt.
VP_De twaalf kinderen van Parijs.indd 16
21-01-14 14:34