HARM TEN NAPEL
PARIJS Reisverslag van een week in Parijs in de zomer van 1992.
20-07-1992 Vertrek uit Amsterdam, in de trein was het ondanks de tropische warmte buiten koud, vanwege de airco die blijkbaar op volle toeren draaide. Om 10:55 stond de trein nog stil op het perron. Op de bijna zes uur was drie minuten te laat niet veel. Langzaam kwam er beweging in. Iemand zwaaide vanaf het perron. De rook coupé was schaars gevuld, tegenover me in de hoek zaten een jongen en een meisje, het meisje zag er leuk uit, de jongen gedroeg zich debiel met z'n pet achterstevoren op z'n domme met rood haar behaarde hoofd. Ik keek achterom, daar zaten nog vijf mensen. Dicht achter me een stel van middelbare leeftijd, nog twee onbestemde figuren en links achter me een meisje of jonge vrouw met een grote bos donkerrood krullend haar. Ik hield me verder weinig met de overige passagiers bezig, op een gegeven moment kwamen er wel nog twee meisjes bij me zitten. Ook de rest van de coupé stroomde naarmate we de Nederlands-Belgische grens naderden langzaam vol. Ik weet niet meer precies wat ik de rest van de tijd heb gedaan, waarschijnlijk uit het raam kijken of ik heb weer, meer in de stijl van Phileas Fogg, mijn klok in de gaten gehouden of in mijn roman 'De stad der wonderen' gelezen. Het eerste waar ik Parijs aan herkende was de koepel van de Sacre Coeur, ook ving ik een glimp op van de top van de Eiffel toren ietwat wazig door de lichte smog die boven de stad hing. Het was nu vreselijk warm, de airco kon het op een gegeven moment met de zon op de ramen niet meer bij houden, maar omdat in Amsterdam de thermostaat op "koelkast" had gestaan was de temperatuur toen we in Parijs waren nog net te verdragen. Ik nam de metro naar mijn hotel, dit was gelegen in de buurt van de Place d' Italie. Wat me tijdens de metro reis opviel is dat de lijnen lang niet overal onder de grond door lopen. Rijdend met lijn 5 vanaf Gare du Nord maakt de metro na Quai de la Rapee plotseling een sterk omhoog hellende bocht naar rechts om via een brug over de Seine station Austerlitz in te duiken. Andere lijnen zoals 4 en 12 duiken weer diep onder de rivier door. Een platte kaart geeft een vertekend tweedimensionaal beeld van deze stad, ze is uiteindelijk driedimensionaal. Gelukkig bieden de borden uitkomst. Trots als de Parijzenaars klaarblijkelijk zijn geven ze de straatnamen die vaak naar personen zijn vernoemd duidelijk aan met zelfs een summiere beschrijving van de desbetreffende persoon: Rue de Grancey 1831 - 1870 Colonel Tué À champigny pendant la guerre de 1870. Op zich een heel klein straatje in het 14e arrondissement. {of: Rue le Dantec (1869 - 1917) Biologiste, een zijstraatje van Rue Barrault (13e Arr.)}
Dit werd ik pas later gewaar maar ook in de METROPOLITAIN waarmee ik linea recta richting Place d' Italie ging is alles duidelijk aangegeven. "Volg de borden" is in Parijs aan te bevelen. Dit is wel even iets anders dan de toestanden die ik in Spanje had meegemaakt. In Barcelona (ook tijdens een vakantie, ook warm, toevallig de stad van het boek in mijn tas en toen nauwelijks iets gezien die ene middag daar, behalve een trap met een baldakijn stinkend naar urine in een park, die was dan wel door Gaudi ontworpen) stond op het perron nog niet eens aangegeven dat de trein die op het punt stond te vertrekken naar Mataro en verder naar de bekende badplaatsen zoals Lloret de Mar en Blanes ging (de herrineringen aan een spoorweg over het strand en de vervormde kop van Franco op een vijf Peseta stuk nadat de trein erover was gereden, kwamen weer bij me op). Laatst las ik dat het de oudste spoorlijn van Spanje is maar dat wil nog niet zeggen dat iedereen dat dus weet. Stel je voor, in Haarlem op het perron geen borden: maar meneer, ziet u dat dan niet, het teakhout, de glimmende steentjes van de restauratie en de wachtkamers (eerste, tweede en derde klas), de geklonken ijzeren bogen, het oudste station van Nederland, het is toch overbodig te melden dat u zich in Haarlem bevind! Maar nu ben ik in Parijs, dacht ik, eerst maar richting Seine lopen voor een kleine verkenningstocht. Op de Place d' Italie was een Mc Donalds die er overigens net zo uitzag als
overal elders, voor de Mc Donalds hoef je niet naar Parijs te gaan, dan kun je net zo goed in de Leidsestraat in Amsterdam een hamburger gaan eten, ik zou er echter toch een aantal keren dankbaar gebruik van maken. Ik stapte op een bus, lijn 83 herinner ik me. Deze reed niet richting Seine over de Boulevard Vincent zoals ik, kijkende op mijn stadsplattegrond, had gehoopt maar sloeg pardoes rechts af. Gelukkig draaide hij even later naar links de Rue de Tolbiac in. Toen hij even later weer rechts af sloeg stapte ik maar weer uit, liep een klein stukje terug en ging rechtsaf opnieuw de Rue de Tolbiac in richting Seine. De rivier bracht geen verkoeling, integendeel. Op de zuidelijke oever naast de Quai de la Gare was een geweldig bouwterrein waar een gigantische warme stofwolk vanaf kwam. Tot overmaat van ramp waren er op de oever ook nog cement verwerkende bedrijven die de toch al bezwangerde lucht vulden met een extra lading cementstof. In eerste instantie was ik van plan tot aan het Ile de la Cité te lopen om daar de Notre Dame te kunnen zien en dan langs de Seine terug te lopen om via de Boulevard de L' Hopital weer in de buurt van de Place d' Italie te komen. Ik bedacht me en kwam na het Ile de La Cite te hebben bezocht via de Boulevard Saint Michel in een wirwar van straatjes terecht waarin ik bijna verdwaalde. De Notre Dame oogde niet zo groot als ik verwacht had hoewel ik een gids op een rondvaartboot hoorde blèren dat het de grootste gotische kathedraal van Frankrijk is. Na de beelden op de zuilengalerij te hebben geteld (achtentwintig op een rij, merkwaardig genoeg niet evenredig verdeeld: negen, zeven en acht tussen de vier uitstekende elementen in plus vier op elk daarvan) stak ik het rivier eiland dwars over, ik had namelijk een speciaal doel om te gaan bekijken. Vroeger waren veel bruggen in Parijs bebouwd met huizen en in het boek "Het parfum" van Süskind dat ik pas had gelezen wordt verteld dat er op de Pont au Change ooit een gigantische instorting heeft plaatsgehad. De parfumeur die in het huis woonde, zo gaat het verhaal, kwam hierbij om het leven net nadat zijn leerling (die in feite door zijn perfecte reukzin het huis tot bloei had weten te brengen waardoor de magazijnen overvol waren) was vertrokken. Parijs zal wel niet meer zo stinken als in de vorige eeuw maar de lucht die de stad op die warme dag had lag toch als een onzichtbare deken over de stad. Zoals ik al zei verdwaalde ik na deze overdenkingen op de Pont au Change waar ik ook het bekende Hotel Dieu en de Conciergerie bekeek bijna in de enge straten in de buurt van de universiteit. Het zogenaamde Quartier Latin is als enige buurt niet onderworpen aan de grote sloop operatie die de stad haar huidige aanzien heeft gegeven (in ruime straten kun je opstandige volksmassa's beter in bedwang houden had ik ergens gelezen). In de Rue Lohmond ontdekte ik zowaar het fysisch laboratorium van de 'Ecole Normale Superieur'. Het zag er niet erg modern uit. Een vuil, rood bakstenen gebouw met vieze raampjes en daarachter wat rommel die je eerder zou verwachten in de garage van een auto sloperij. Ik had medelijden met de arme studenten die in deze gribus zouden moeten studeren. Na enig speurwerk op mijn kaartje kwam ik op de Avenue de Gobelins terecht en zo Via de Place d' Italie weer in mijn hotel in de Rue Barrault. In de bar was Heineken het duurst (en volgens de barkeeper het lekkerste) bier, ik bestelde een paar Kronenburg, nam een bad en ging slapen. 21-07-92 's Nachts werd ik wakker van een knetterend onweer, de wind gierde om het dak en door het geopende raam dat ik snel sloot. Er waren daar geen eenpersoonskamers en dus betaalde ik een flinke toeslag en werd desalnietemin op de zesde verdieping ondergebracht, juist onder het dak aan het eind van een lange gang. Aan het hoofdeinde van het bed was een buitenmuur en boven me een schuin dak met een dakkapel. Af en toe overstemde de donder de rond het dak razende wind nadat de door duizenden natriumlampen oranje gekleurde hemel even wit-blauw opgeschrokken was. Toen ik de volgende ochtend het hotel verliet voor mijn eerste doelgerichte missie
regende het een beetje. 'Il pleut' zoals ze hier zeggen, dacht ik. Vanaf Place d' Italie nam ik de metro richting halte Republique om vandaar na één halte bij Arts et Métiers uit te komen. Het Conservatoire, mijn doel voor die ochtend. Er zijn in dit museum vele afdelingen die de evenzovele takken van de wetenschap met name de Natuurkunde en haar verworvenheden bestrijken. Zo zijn er meters, maten en gewichten te zien, nauwkeurig afgepaste hoeveelheden van een stof die de verschillende eenheden via natuurwetten met elkaar verbinden. Men heeft standaards gemaakt voor de meter, de kilo en de seconde, het zogenaamde MKS stelsel. Hier zijn vroege pogingen om tot deze definities te komen tentoongesteld. Wetenschap begon met classificeren, ordenen, alle kennis op één plek vergaren, het willen bevatten en beheersen van de materie. Dit klinkt natuurlijk wat pessimistisch maar ik had "De slinger van Foucault" van Umberto Eco gelezen en kon me met hem niet onttrekken Intermezzo 21-07-1992 23:15 Plotseling, terwijl ik dit schrijf, valt de stroom uit, ik hoor een motor aanslaan, waarschijnlijk een nood aggregaat. Ik loop naar het raam. Complete duisternis is er niet, ik zie weer lichten van huiskamers aan gaan. Ook mijn lamp floept weer aan. In de verte hoor ik het gejank van een sirene, na vijf minuten stopt het.
aan het idee dat er meer achter deze ogenschijnlijk goed bedoelde tentoonstelling stak. Ook de tijd was niet veilig geweest voor het vangnet van de natuurvorsers. En dan bedoel ik niet het simpele zandlopertje van Lavoisier maar het ontzagwekkende gevaarte dat ik bij het binnengaan van de afdeling horlogerie in het oog kreeg. Het geheel stond in een glazen kast die ongeveer drie en een halve meter hoog was. In het bovenste gedeelte liepen vanaf een centrale verdeler drie drijfstangen naar de wijzerplaten op dezelfde manier als in een kerktoren. Dit apparaat had echter niet alleen de bedoeling om een precisie uurwerk te zijn maar meer een allesomvattende tijdmeter die de tijd vanaf het jaar 1600 tot 2000 compleet met maanstanden, dag en datum aanduiding tot op de seconde weergeeft. Wat heeft zoiets voor zin, dacht ik met Eco in mijn achterhoofd, om een metalen ring met een breedte van pakweg een halve meter minutieus met het gangbare lettertype uit die tijd te graveren, elke maand afzonderlijk zonder afkortingen. 1600 tot en met 2000 waren zo in een spiraal met een spoed van honderd jaar weergegeven. Vier rijen naast elkaar met de jaartallen steeds op vier koperen knopjes. Waarom zou 2000 nu juist zo magisch zijn? De aard van dit mechanisme was trouwens in tegenspraak met de rationele wijze van ordenen die in de vorige zaal die ik doorgelopen was werd toegepast, met de meter als lengte eenheid en de standaarden voor gewichten en volumes. Een uurwerk heeft gewoonlijk de eigenschap om repeterend te zijn zoals je een meetlat een aantal malen legt om de afstand te meten, na vierentwintig uur is het ding weer in zijn uitgangspositie en begint de cyclus opnieuw, heeft het een dagaanduiding dan herhaalt die zich na een week en de maanden komen na een jaar weer terug. Dit apparaat had niet één repeterende cyclus, het was een langzaam aflopend mechanisme dat met gestage tred naar zijn definitieve einde toe tikte. Dit gedrocht is geen weergave van de tijd als maat maar als het ware een afspiegeling van de tijd zelf, waarbij niet zoals in de natuurkunde elke seconde gelijkwaardig is (een experiment heeft geen enkele wetenschappelijke waarde als er morgen in hetzelfde experiment iets anders gemeten zou worden dan vandaag) maar juist gerelateerd wordt aan dat enige magische jaar, zo redeneerde ik. Dit ging verder dan wetenschap bedrijven, dat was duidelijk. De gedachte dat dit ding een paar honderd jaar geleden was gebouwd, nu nog steeds trouw werd onderhouden en opgewonden om over zeven en een half jaar wanneer ik zelf waarschijnlijk nog zou leven, wat de makers toch niet mochten hopen, zijn laatste uur te slaan is zeer fascinerend maar welk motief hadden die makers? Alles wat bij me opkomt is even beangstigend, maar het is als met die koffiedik kijkers die op 6 juli ongelijk krijgen als de wereld niet op 5 juli (of wanneer ze dat
ook voorspeld hadden) vergaan blijkt te zijn, binnen nu en tweeduizend zal wel duidelijk worden of er echt een of ander Plan, zoals Eco suggereert, aan al deze activiteiten ten grondslag heeft gelegen, het beroerde is dat veel hier er zo sterkt op wijst dat je er haast niet meer omheen kunt. Zeker niet als je de huiveringwekkende woorden leest die Eco op de nu volgende zin, de eerste van bovengenoemd boek, liet volgen. En toen zag ik de slinger. Het was vrij donker in de oude kloosterkerk. Door de glas in lood ramen kwam slechts schaars licht en de felle lampjes die hier en daar waren opgehangen verlichtten de ruimte niet echt. Het effect was meer dat ze ervoor zorgden dat je pupil zich vernauwde alsof je tegen de zon inkijkt. Kortom visueel was het een ramp. De auto- en vliegtuigmodellen die Eco zo organisch beschrijft zagen er allemaal grauw en vergaan uit. De in het koor opgestelde artefacten gaven niet het idee van een tentoonstelling, eerder dat van een opslag magazijn waarin de dingen naar willekeur waren neergezet. Ook het model van het Vrijheidsbeeld dat helemaal zwart was uitgeslagen stond er tussen, geheel conform de noot van de uitgever achterin het boek waarin ook wordt gemeld dat de periscoop is weg gehaald. Bij de Pont d'Alma kun je het riool van Parijs bezichtigen. Volgens Berlitz' reisgids zou er ook een boottocht mogelijk zijn maar blijkbaar is meneer Berlitz al tweeëntwintig jaar niet in Parijs geweest. Door de hevige regenval van de afgelopen nacht bulderde er een sterke stroom door de rioolpijpen. Aan de ene kant heeft men getracht door exposities van dit stukje riool een soort museum te maken terwijl aan de andere kant de operationele zaken het geheel een wat eigenaardig sfeertje geven. Om te beginnen stonk het er vreselijk, de mensen liepen haast kokhalzend het dia zaaltje uit op weg naar de wat frissere buitenlucht. Onduidelijk precies wat voor vloeistoffen dropen uit spleten in de muur en uit aan dikke kabeltrossen opgehangen buizen. Om uit deze onfrisse maar toch wel interessante omgeving te ontsnappen waagde ik mij weer in het daglicht waarin ik in zijn volle glorie de Eiffeltoren aanschouwde. Daar bleef ik een groot gedeelte van de middag. Ik nam de trap tot aan het eerste bordes en moest met de lift verder naar de top waardoor ik gelukkig niet hoefde na te denken over de uitdaging om het ding helemaal te voet te gaan beklimmen want het zweet stond reeds in mijn schoenen. Eerst bekeek ik echter de stad want ook al vanaf deze relatief lagere positie heb je al een prachtig uitzicht. Huizen, straten, pleinen, paleizen, bruggen, kathedralen en monumenten zover als het oog reikt, oplossend in de nevel van de verte. Parijs, waarlijk de hoofdstad van een machtige natie. De tocht naar de top was een beetje beklemmend, de liften konden de gestage stroom bezoekers nauwelijks verwerken en evenzeer zoals ik niet houdt van zenuwachtige piloten sta ik argwanend tegenover sip kijkende lift bediendes. Nadat de lift met een schok in beweging was gekomen, met veel geraas omhoog was getrokken en met eenzelfde dreun was gestopt waren de schuifdeuren opengegaan. De huizen waren nu huisjes geworden net zoals ik nu straatjes, pleintjes, paleisjes, bruggetjes, kathedraaltjes en monumentjes zag. Ach, op een zo een verheven uitkijkpost zie je toch ook weer de betrekkelijkheid van de aardse zaken in. Ergens op weg naar de top had ik overigens het contact met de aarde verloren, voor mijn gevoel zat ik in een luchtballon die langzaam over de stad zweefde, de in vreemd perspectief op mijn ogen geprojecteerde poten leken niet echt iets te maken te hebben met de ondersteunende functie van de stelling waarop ik mij bevond. Te lang moet je denk ik niet op de top blijven, er staan daarop zoveel antennes (de functie als radio station geeft het stadsbestuur een excuus om geld in de ijzeren moloch te blijven steken, het onderhoud dat overigens constant doorgaat, ook toen ik er was, kost namelijk een vermogen) dat je wel eens in een uurtje de jaarlijks aanvaardbaar geachte maximale dosis straling door je lichaam zou kunnen krijgen. Een lesje Natuurkunde is hier wederom wel op zijn plaats, er stonden daar van die kleine korte antennes, en hoe korter de antenne, zo leert de theorie, hoe korter de golflengte van de uitgezonden stralen en dus juist des te hoger de frequentie en de energie ervan, op grotere afstand kun je de signalen alleen met een gevoelige ontvanger waarnemen, maar dichtbij kunnen ze waarschijnlijk gevaarlijk zijn. Dan heb je nog de straalzenders, waarvan er ook een aantal alle kanten uit over de stad heen leken te
kijken, dat zijn die meestal grijze schoteltjes, deze zenden uit in het centimeter gebied en hebben dichtbij zo ongeveer het effect van een magnetron oven op een bevroren kip, het zijn immers precies dezelfde stralen, het enige verschil is dat er op de stralen in de oven geen tienduizend telefoongesprekken gemoduleerd zijn. 22-07-92 De volgende dag begon ik met een bezoek aan de Sacre Coeur. In de kerk hing een sfeer van pure heiligheid en devotie; onafgebroken bid men daar al vanaf 1885 voor het lot van de wereld. Ik liep de kerk uit om buitenom te lopen naar de ingang van een prachtige crypte die onder de hele vloer van de kerk doorloopt. Ook hier kapellen en heiligenbeelden in nissen zoals Sint Hubertus, afgebeeld met een bijl en twee jachthonden. Een doodshoofd in een glas in lood raam joeg angst aan toen ik er argeloos en passant een blik op wierp maar was nog niets vergeleken met wat ik die middag zou aanschouwen. Tussen een paar gigantische pijlers door ontwaarde ik een ietwat pompeus Christusbeeld met horizontaal gespreide armen dat een zacht wit licht reflecteerde, het was er stil, sereen. Vanuit de crypte kon ik ook de koepel bezoeken en moest daarvoor eindeloos lang lijkende, smalle en steile wenteltrappen op. De beloning was een mooi uitzicht over de stad en een blik van boven in het binnenste van de kerk waar gelovigen knielden voor het altaar. Na een rondgang over het dak vlak langs de van een afstand zo herkenbare karakteristieke witte koepels kwam ik via andere trappen weer in de kerk uit en wel in een winkeltje waar ze kruisjes en ansichtkaarten verkochten. Om twee uur was ik op de Place Denfert Rochereau omdat ik de vorige dag toen ik er min of meer toevallig langs kwam had gezien dat dan de rondleiding door de catacomben zou beginnen. Ik had er wel eens van gehoord maar wist niet goed wat ik me er bij voor moest stellen, dus ging ik op onderzoek uit. Maar mijn lieve hemel, ik kwam er al snel achter dat het geen oord is voor weekhartigen en kleine kinderen. Nooit in mijn leven ben ik ooit zo direct met de vergankelijkheid van het menselijk bestaan geconfronteerd als daar, twintig meter onder de straten van Parijs. Het begon er mee dat we in een groepje via (alweer) een wenteltrap de twintig meter afdaalden. Daarna liepen we vele honderden meters hoewel het wel kilometers leek door schaars verlichte smalle gangen, de vele zijgangen waren afgesloten met traliehekken, tussen de spijlen door zag je hoe het verlichte gedeelte vooraan oploste in een volslagen niet te peilen duisternis. De gangen liepen ik wist niet hoever onder de stad door en waren maar gedeeltelijk in kaart gebracht. De bodem van de gang waarin we liepen was bestrooid met grint, langs het plafond liep een dikke zwarte verfstreep, een teken dat je daar vreselijk kon verdwalen voordat de zijgangen waren afgesloten en de streep was aangebracht. Volgens Berlitz' gids, dit keer dichter bij de waarheid dan het tweeëntwintig jaar gedateerde verhaaltje over 'les egouts' , zijn de gangen oorspronkelijk gemaakt om te kunnen voorzien in bouwmateriaal. Een bijkomstigheid, bedacht ik me, is natuurlijk dat ingewijden in de geheimen van het gangenstelsel er ook handig gebruik van hadden kunnen maken, niet alleen in tijden van belegering of oorlog maar ook om allerlei intriges uit te kunnen spelen. Geheime vergaderzalen waar je ongezien toegang toe hebt, je snel uit de voeten kunnen maken bij een rel, dat zijn toch allemaal voordelen van onschatbare waarde wil je als rechtgeaarde subversieveling in een stad als Parijs fatsoenlijk kunnen opereren. Op een gegeven punt las ik boven de ingang van een gang:
ARRÊTÉ, C'EST ICI L'EMPIRE DE LA MORT
"Halt, hier is het rijk van de dood" stond er (doodleuk) geschreven, maar de auteur van deze waarschuwing had hem niet voor niets gegeven, ik stond op het punt een tombe binnen te gaan waar de resten van miljoenen mensen waren opgeslagen. Een waarschuwing was dan ook wel op zijn plaats, ik kon nog even diep ademhalen en stilstaan bij de gedachte aan het respect dat ik deze lang vergeten doden diende te bewijzen door me tenminste fatsoenlijk te gedragen (later zag ik hoe een onbeschaafde vlegel op een schedel klopte, maar ik nam me voor om niets aan te raken). Ik zag netjes opgestapelde beenderen afgewisseld met rijen schedels die als een kralensnoer langs de massagraven lijken te zijn gehangen. Wat me opviel was dat de schedels geen onderkaak meer hadden, de botten van deze mensen zijn voornamelijk in de tweede helft van de achttiende eeuw overgebracht vanuit de overvolle begraafplaatsen elders in de stad. Vreemd genoeg was de groep andere bezoekers opeens verdwenen in het niets. Aan het begin, in de gewone onderaardse gangen, was het af en toe dringen geweest als men stilhield bij een bezienswaardigheid zoals een in steen uitgehouwen reliëf of een waterput maar toen ik later tussen de duizenden schedels die daar bruin, broos en slap als oude speculaas met op sommige een kleverig laagje schimmel lagen weg te rotten liep was ik steeds praktisch alleen in een bepaald gedeelte. Eerst wordt men er door aangetrokken, nieuwsgierigheid wellicht maar eenmaal geconfronteerd met de dood, vooral na de eerste paar honderd meter als men de omvang begint te beseffen maakt men zich toch maar snel uit de voeten. Je gaat de gekste dingen denken, al die levens, al dat lijden, de pest hadden ze gehad, als ratten waren ze gestorven. De volgende bizarre gedachte trof me ook nog, omdat er toch jaren overheen waren gegaan zeg vanaf de laatste kwart van de achttiende tot in de negentiende eeuw om dit geheel te bewerkstelligen was het heel goed mogelijk dat een of meer van de personen die de botten zo netjes hadden opgestapeld uiteindelijk zelf ook hier waren terechtgekomen. Zoveel doodshoofden als hier zie je waarschijnlijk nergens anders bij elkaar, in Rome had ik soortgelijke dingen gezien (ze waren daar trouwens nog inventiever in het bedenken van een doel voor al dat menselijke kalk, ze hadden daar in een obscuur kerkje ook hanglampen voor kaarsen gefabriceerd van de delicate kleine botten die waren verzameld tijdens een massale kindersterfte) maar dit sloeg qua kwantiteit echt alles. Toen ik uiteindelijk dit super graf verliet na een lange wenteltrap opgeklommen te zijn had ik tien minuten nodig om met behulp van mijn stadsplattegrond uit te zoeken waar ik in vredesnaam was. De uitgang lag namelijk zeker een kilometer ten zuiden van de ingang in een klein straatje. De deur van de uitgang zat in een muurtje dat zo onooglijk was dat iemand die het niet weet nooit zou kunnen vermoeden dat hier de toegang van het grootste knekelhuis ter wereld zou zijn. Rond een uur of vier nam ik de metro naar de Madeleine, van buiten een Griekse tempel en van binnen een katholieke kerk. De voorgevel was helaas niet te zien omdat er een enorm zeildoek voorhing. Dit had men als decoratie, er stonden zuilen en een timpaan op afgebeeld, aan een grote bouwstelling gehangen. In de hoek zag ik een bordje 'Crypte' en liep er onwillekeurig op af alsof ik al niet genoeg in onderaardse gangen had rondgespookt. De crypte was op dat tijdstip niet geopend, dus bleef mij deze keer een onderaardse tocht bespaard. Ik liep nog wel een ronde om het hele gebouw heen, tussen elk paar zuilen stond een heiligenbeeld, ik keek er na het morbide glas in lood van de Sacre Coeur en de muffe catacomben niet meer van op dat een zo'n beeld, een met duivenpoep bevlekte St Jérôme, met zijn elleboog op een vrij realistisch weergegeven schedel rustte. Ik liep verder in de richting van Place de la Concorde waar ik de metro naar Place d'Italie nam. 23-07-1992 Om een uur of half elf was ik bij het Centre Pompidou. Op het plein voor het museum stond een klok die de seconden aftelde tot het jaar tweeduizend..., waar had ik dat eerder gezien? Dit was dus de moderne uitvoering van het gevaarte in het Conservatoire des Arts et Métiers met een meercijferig display. Ik wierp een tien franc stuk in een automaat en kreeg een
ruimte tijd certificaat met daarop het getal 234800998 , ik wachtte tot 234800000 en maakte een foto. Het zesde cijfer verspringt eens in de 100.000 seconden, dat is dus steeds na 1,157407407... dagen. Omdat het Centre Pompidou pas om twaalf uur (234795600) openging haalde ik eerst wat geld bij een bank. In dit centrum bezocht ik het museum voor moderne kunst, bekeek daar vrijwel de hele collectie aan schilderijen en stelde het volgende verlanglijstje samen.
-
Vassily Kandinsky Gelb - Rot - Blau (1925)
-
Georges Braque L' Homme à la Guitare (1914)
-
Salvador Dali Femme, cheval, paranoïaque (1930)
-
Rene Magritte Les Marches de L'ete (1938)
-
Marc Chagall Bella au col blanc (1917)
-
Pablo Picasso Le Violon (1914)
Jammer genoeg hadden ze in het boekenstalletje van het museum juist van deze werken geen kaarten, behalve dan L' Homme à la Guitare, die ik als enigste kocht. De langs de buitenzijde van het bouwwerk lopende transportbuizen veranderden door het felle zonlicht al snel in ondraaglijk hete broeikassen, zonder me verder om de andere exposities te bekommeren verliet ik de rare staalconstructie, daarmee ernstig vochtverlies voorkomend. In de binnenstad was het nu ook heel warm, ik zocht een paar winkeltjes af op zoek naar een lichte zonnehoed met een brede rand, vond die uiteindelijk, liep richting Ile de la Cite en vluchtte de Notre Dame in (hoed weer af). Na deze kerk eens rustig te hebben bekeken vond ik, u raadt het reeds, weer een verkoelend onderaards gewelf, recht onder het plein voor de Notre Dame zijn opgravingen gedaan, men overdekte het geheel met een overkapping die nu het plein vormt. 24-07-1992 In mijn boek 'La ciudad de los prodigios'1 las ik gisteren de volgende regels en ik citeer ze hier omdat er een nogal vreemde toevalligheid mee samenhangt:
"Hij zei niets en keek zelfs niet op van zijn bureau toen de butler Maria Belltall aankondigde. Laat haar binnenkomen, sluit de deur en trek je terug, zei hij 1
'De stad der wonderen' door Eduardo Mendoza, zie ook pagina 2.
halfluid, ik heb je vannacht niet meer nodig. Ze was nu alleen met hem. Niet wetend wat er van haar verwacht werd, liep ze naar het bureau toe. Toen ze vlak bij Onafre Bouvila stond, zie hij: Kijk eens, weet je wat dit is? Het viel haar op dat hij haar tutoyeerde, iets dat hij nooit eerder had gedaan. De wind gierde om het huis. Zou het morgen regenen? dacht ze. Hij zei: Het is de Regent, de meest volmaakte diamant die er bestaat. Hij is van mij; hiermee kan ik hele landen opkopen. En toch past hij in de palm van een hand. Hij legde de diamant in de hand van Maria Belltall en sloot haar vingers. Even zag zij de fonkeling van de facetten van de diamant; het was alsof er een gloeidraad in de diamant zat. Alles heeft zijn prijs, zei hij. Zij opende haar hand; hij pakte de diamant, wikkelde hem in een witte zakdoek en stopte die in de zak van zijn kamerjas"
Nu had ik voordat ik dit boek las nog nooit van deze diamant gehoord en kon dus ook niet weten dat deze zich thans in het Louvre te Parijs bevond. En nog liep ik langs de zaal met kroonjuwelen zonder er naar binnen te gaan. Er stond een lange rij mensen en een suppoost hield de menigte tegen. Pas in het boekenstalletje kwam ik erachter dat deze bijzondere steen zich daar bevond. Bladerend door een kleurrijke catalogus stuitte ik op een pagina grote afbeelding van de diamant en stond een moment werkelijk perplex. Dat twee zaken die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hadden, een toevallig gekocht boekje op het Centraal station in Amsterdam en een al bijna even toevallig bezoek aan het Louvre, op een of andere manier verbonden waren en dat ik juist gisteren die passage las. Toch klopte er iets niet, de steen zou al in 1875 aan het Louvre geschonken zijn terwijl de aangehaalde passage uit het boek van Mendoza zich in het begin van deze eeuw afspeelt. Hoewel, alles had natuurlijk zijn prijs gehad, bij het zien van de uitgebreide veiligheidsmaatregelen die er genomen waren bedacht ik dat er minstens een oorlog voor nodig zou zijn om die steen weer eens van eigenaar te doen wisselen. Mijn neus bevond zich op ongeveer een afstand van dertig centimeter van het fluweel waarop de Regent lag te schitteren, elke centimeter die wie dan ook zou proberen dichterbij te komen zou onevenredig meer geweld uit lokken om diegene tegen te houden. Voor mij zou er eerst een vermanend woord van een suppoost komen en ik zou beschaamd afdruipen, een bende criminelen zou de Parijse gendarmerie tegenover zich vinden, en een leger de Franse troepen waarbij we niet moeten vergeten dat Frankrijk een nucleaire mogendheid is. Een atoombom, ze zouden uiteindelijk een atoombom inzetten om dat stuk kristallijne koolstof te beschermen. Het schitterde wel prachtig, heel anders dan glas, diamant geeft een veel grotere lichtbreking en dus ook meer kleurscheiding en geen enkele stof is zo hard, hardheidsfactor tien, verder loopt de schaal niet. Zuiver koolstof, dus ook nog eens een puur element. Vakkundig geslepen zodat de natuurlijke eigenschappen op zijn best uitkomen, gevormd onder de meest extreme druk en temperatuur diep in de aardkorst of kwamen diamanten uit de ruimte, was deze tijdens een supernova ontstaan en in de gaswolken die de prille aarde miljarden jaren geleden vormde ingevangen? Van de impressionisten vond ik alleen een schilderij van Renoir 'la lectura' dat twee meisjes die een boek bestuderen afbeeldde heel mooi. Ik wilde graag meer werk van de impressionisten zien en besloot om de volgende dag naar Musee d' Orsay te gaan. Niet dat ik me in het Louvre verveelde, ik heb er toch drie en een half uur doorheen gelopen en veel vreemde spullen gezien zoals een zaal vol met stenen hoofden, voornamelijk van Romeinse keizers, prachtige marmeren beelden, sarcofagen van Egyptische koningen, op een ervan herkende ik het bekende teken van het oog van de god Horus. Er was daar zo'n overvloed aan Egyptische kunst dat ze zelfs beelden in de metro hadden neergezet. Ook was er aardig wat werk van bekende Hollandse en Vlaamse meesters zoals Rubens, van Dijck en hoe kan het haast anders: Rembrandt. Hoogtepunten vormden natuurlijk de Mona Lisa en de Venus van Milo. De
kunstcollectie is zo overdonderend dat een mensenleven haast niet lang genoeg is om alles te leren kennen, en dan was de nieuwe Richelieu vleugel nog niet eens voor het publiek opengesteld. Die middag bezocht ik de Arc de Triomphe en zag daar het graf van de onbekende soldaat waarvoor doorlopend een vuurtje werd gebrand, ik liep langs de showrooms van een paar dure automerken aan de Champs d' Elysee en kwam op een of andere manier redelijk vroeg weer in mijn hotel terecht. Tot dan toe had ik het behalve een bioscoopbezoek op de Place d' Italie ('Batman le Défi', de tweede Batman film die daar toen net uit was) niet gewaagd ook 's avonds de stad nog in te gaan maar na een vroege maaltijd in hetzelfde restaurantje waar ik ook de vorige dag had gegeten en waar een mank lopend obertje chagrijnig zijn twee franc fooi in ontvangst had genomen kwam ik na een blik op mijn half versleten stadsplattegrond te hebben geworpen op het idee naar Montparnasse te gaan. Die bestemming kon ik met één metro zonder overstap bereiken en zo kwam toen aan op een immens station. Op het eerste gezicht viel het er tegen, ik had verwacht na wat trap lopen boven op een heuvel terecht te komen om vandaar van het uitzicht te kunnen genieten maar ik werd slechts omringt door gebouwen waaronder een hemelhoge wolkenkrabber die ik vanaf de Eiffeltoren en een paar andere plekken ook al boven de stad had zien uitsteken. Ik besloot om toch maar even naar het gebouw toe te lopen, de hoofdingang was open maar er stond een geüniformeerde bewaker voor die zo te zien alleen een select publiek toegang verleende. Quasi onverschillig vroeg ik hem of de top van het gebouw ook te bezoeken was en tot mijn verbazing bleek dit ook nog het geval te zijn! Voor 38 francs kocht ik een kaartje en sloot me aan in een rij bij een groepje Hollanders waar ik me even mee vermaakte omdat de hostess die ik in het Nederlands aansprak mij prompt een toegangskaartje voor de bovenste verdieping wilde geven omdat ze dacht dat ik bij haar hoorde. De lift legde de afstand van tweehonderd meter in 39 seconden af. Het was helder weer, 's avonds rond een uur of negen en de zon neigde reeds naar de kim. Ik keek naar beneden, het eerste dat ik zag was een grote begraafplaats, een desolate plek met tombes, kruisen en kleine obelisken, sommige een beetje scheef gezakt, anderen zacht oplichtend in het vale avondlicht. Voor deze monumenten hadden de botten van de catacomben waarschijnlijk plaats moeten maken. Hier hadden de doden weer namen, grote namen zelfs: Baudelaire, Sartre en Maupassant lagen er begraven. Ik liep naar de noordwestelijke vleugel, recht voor me zag ik de Eiffel toren en daarachter de flatgebouwen van 'La Defence'. De noordoostelijke vleugel bood uitzicht op veel van de gebouwen waar ik al geweest was; de Sacre Coeur, de Notre dame en het Louvre kon je van hieruit zien liggen. Het Hotel des Invalides schitterde nog flauw in het licht van de ondergaande zon. Ik liep een paar trappen op en kwam buiten, de lauwwarme lucht voelde prettig aan. Op het dak was een soort plein, ook hier was, aan de rand van de tweehonderd meter diepe afgrond, een woud van antennes opgesteld. De hemel was in het westen nu helemaal rood gekleurd, langzamaan veranderde de hemelkoepel via steeds dieper wordende kleurschakeringen naar het zwart van de nacht. Ik stak een sigaret op. Ik had geen fototoestel bij me wat me op dat moment enigszins speet, maar nu ik eraan terugdenk herinner ik het me met meer plezier dan ik wellicht had gedaan bij het terugzien van het plaatje van tien bij vijftien centimeter. Voor het eerst sinds vele dagen zag ik de zon onder gaan, in de benedenwereld kon je de horizon immers niet zien. Toen de hemel langzaam aan goed donker begon te worden drong de stad zijn aanwezigheid door duizenden lichten aan de bovenwereld op. De Eiffeltoren, die eerst als een duister silhouet tegen de lichte avondhemel had afgestoken inverteerde nu het contrast om in het oranje licht van de natriumlampen met de sterren te kunnen wedijveren om de aandacht van de toeschouwers. En daar ver beneden, onder die deken van lichtjes, was de onderwereld, duizenden mensen in metro's, het labyrint van rioolbuizen, onderaardse gangen en crypten met als meest lugubere pendant het dodenrijk van de catacomben. 25-07-1992
Wanneer je geboren en getogen Parijzenaars de weg weet te wijzen voel je de aangename sensatie die je zelf al een beetje een Parijzenaar doet wanen. Nu heeft waarschijnlijk negentig procent van de inwoners van Parijs nog nooit van de Rue Barrault gehoord en tot die meerderheid behoorde ook het leuk uitziende meisje dat ik op station Corvisart tegenkwam en dat met een papiertje in haar hand de plattegrond aan de muur bij de uitgang stond te bestuderen. Toen ik al buiten stond realiseerde ik me pas dat ik 'Rue Barrault' op het papiertje had gelezen, ik aarzelde even en liep weer naar binnen. Ze bleek aardig te zijn en liep een stukje met me mee, omdat ik ervan uit ging dat ze toeriste was vroeg ik haar hoelang ze al in Parijs was. Helaas sprak ze slechts gebrekkig Engels, toch maakte ik uit haar woorden op dat ze in Parijs was geboren. Ze vroeg me waar ik vandaan kwam en wat ik allemaal al had gezien en of ik nog van plan was naar Eurodisney te gaan, ik noemde haar een aantal bezienswaardigheden en maakte haar duidelijk dat Eurodisney niet tot mijn reisdoelen behoorde. Musee d' Orsay bleek rijker voorzien van impressionisten en post impressionisten dan het Louvre, wat me opviel was dat hier bijvoorbeeld ook veel meer Renoirs hangen. Verder: Manet (Edouard), Monet (Claude), Pissaro, van Gogh, Toulouse Lautrec, kortom alle grote namen zijn hier rijkelijk vertegenwoordigd. Het portret van madame Rimsky Korsakov van Winterhalter deed me denken aan een meisje wat ik op de middelbare school had gekend (als je Ariane Inden hebt gekend zoals ik haar heb gekend, hoe ze eruit zag op de middelbare school, haast een kind nog, dan zou je dat wellicht kunnen beamen), verder stond ik stil bij twee schilderijen van Henri Fantin Latour die praktisch naast elkaar hingen. Op een ervan was zijn schoonzuster Charlotte afgebeeld en op het andere ook de rest van de schoonfamilie alsmede zijn eigen vrouw Victoria. Het gezinsportret sprak sterk tot mijn verbeelding. Hoewel ik verder niets van die schilder afwist stelde ik me zo voor dat hij zijn vrouw op een kunstacademie heeft leren kennen (volgens het bordje bij het schilderij was Victoria 'Peintre' wat schilderes betekent). Zodoende leert hij ook haar zuster Charlotte kennen. Charlotte heeft meer de felheid en wilskracht die haar vader, inmiddels enigszins uitgeblust, ook had in zijn betere jaren. Victoria heeft veel meer weg van haar moeder, beiden gaan lijdzaam door het leven, wachten eerder af dan dat ze risico's nemen. Victoria is ondanks haar huwelijk met de schilder altijd steun bij haar moeder blijven zoeken. Hoewel Charlotte een sterke band met haar vader heeft hebben deze twee een verstandhouding die het ook zonder veel woorden kan stellen, ze begrijpen elkaar volkomen. De schilder die niet van veel drukte houdt en het liefst in z'n eentje stillevens schildert met bloemen of fruit is getrouwd met de rustige Victoria die hem alles geeft wat hij nodig heeft, liefde, vertrouwen en rust. Maar heimelijk is de schilder hoewel hij erg van zijn vrouw houdt toch ook verliefd op Charlotte. Charlotte die wel een beetje ijdel is laat zich graag door Henri schilderen maar laat dit natuurlijk niet al te nadrukkelijk merken. Veel verder dan dat haar relatie met de schilder haar ijdelheid voedt gaat de verhouding niet en ze ergert zich er dan ook wel eens aan dat de schilder zich zo verliefd gedraagt. Henri probeert zijn liefde niet te laten merken maar kan uiteraard niet tegen het instinct van deze vrouw op. Als ze tijdens het poseren even lacht of als ze zelfs maar even zitten praten beleeft Henri heimelijk momenten van intens geluk. Als hij later de portretten uitwerkt komt hij echter weer tot zichzelf en bekijkt de situatie objectief en met enige ironie werkt hij de schilderijen af. Ze mag dan wel heel wat van zichzelf denken, ze komt net als mijn vrouw maar uit een eenvoudige familie, haar vader was maar wat blij dat ik met Victoria omging, dat was voor hem alweer een zorg minder. Ach, wat kan het mij ook schelen, ik houd van haar en beeld haar af zoals ik haar zie, sterk aanwezig, staand en los van de andere personen. Toch bloosde hij bij de gedachte hoe ze zouden reageren als ze het voor het eerst zouden zien, nu ja de verf moest nog een tijdje drogen. Andere museum bezoekers begonnen ook nieuwsgierig naar het schilderij te kijken, die jongen zat er nu al een kwartier naar te staren, wat zag hij meer dan wij? In de Opera deed ik voor het eerst iets wat eigenlijk niet mocht. Ik stapte over een koord om via een trap op een hoger gelegen galerij te komen. Voorzichtig sloop ik over de compleet
verlaten gang en dook stiekem een loge in en ging op één van de stoeltjes zitten. Ik keek de lege zaal door en stelde me de taferelen voor zoals die zich hier moesten hebben afgespeeld. Hier had men elkaar door vergulde toneelkijkers zitten bespieden zoals in de boeken van Flaubert werd beschreven. Hier hadden de rijtuigen halt gehouden en waren de beeldschone maar o zo dure courtisanes de trappen op gelopen vergezeld van jongeheren die hun morele en zeker ook financiële ondergang tegemoet gingen. In verhouding tot de totale omvang van het gebouw was de zaal niet groot. Vooral de ruimte achter het toneel waar uit de vloer en het plafond tientallen verschillende decors tevoorschijn gehaald kunnen worden neemt een enorm gedeelte van het volume voor zijn rekening. Daarachter zijn de artiestenruimten en waarschijnlijk wat staf afdelingen. Het trappenhuis is bijna net zo groot als de grote zaal en strikt genomen zelfs iets hoger. De foyer die zich boven de ingang bevind deed meer denken aan een balzaal. Al met al is het toch een functioneel ontwerp, de ruime hallen en galerijen geven je waarschijnlijk bij een volle bezetting wel de indruk 'druk' maar nooit 'afgeladen'. Bovendien is er bij het ontwerp ernstig rekening mee gehouden dat er plaats moet zijn voor intieme gesprekken, intrige en mysterie. Hier moet men kunnen ontsnappen uit de sleur van alledag en ook elkaar kunnen begluren naast het spektakel wat zich uiteraard op het toneel afspeelt zoals ik zo schitterend beschreven had gevonden in een roman van Marcel Proust. 1 Kortom, het gebouw voldeed aan alle eisen die de Beau Monde er maar aan had kunnen stellen. Toen om tien voor zes de suppoosten iedereen eruit begonnen te jagen bedacht ik dat ik deze autoritaire sukkels maar mooi te slim af was geweest en dat ik als ik had gewild mezelf eenvoudig had kunnen laten insluiten, maar wat zou ik 's nachts in deze opera moeten doen? Gezien in de metro:
Electre, Cannes 1962 Le Prisonneur d' Alcatraz avec Burt Lancaster. Voor deze film werd in Parijs nog reclame gemaakt! Op het station Denfert Rochereau hadden ze een paar muurtjes weg gesloopt waardoor de dertig jaar oude affiche met deze tekst weer tevoorschijn was gekomen. 26-07-1992 Het is Zondag en ik besluit de kerken in de buurt van het Île de la Cité te bezoeken te beginnen bij een van de oudste van Parijs, St. Germain des Prés. In tegenstelling tot waar je in Nederland ziet dat er mensen in de kerk zijn begraven wordt er hier alleen op sommige plaatsen in de muur as van overledenen bewaard in urnen. In de toch al macabere crypte van de Sacre Coeur had ik zelfs een grote urn op een manshoge voet zien staan. Hoewel de kerk heel oud is kenmerkt St. Germain des Prés zich toch door de Gotische stijlvorm zonder zich echter te verliezen in de hemelhoge gewelven die kenmerkend zijn voor latere Gotische bouwwerken.2 Ook de kerk die ik hierna bezocht, St. Severin, was Gotisch en had een halfronde enigszins vervallen overdekte zuilengalerij die vanaf het koor om een zuidelijk van de kerk gelegen 1
2
De kant van Guermantes I ...naarmate het schouwspel vorderde maakten hun vaaglijk mensachtige gestalten zich loom een voor een los van het diepe donker dat zij stoffeerden en stegen op naar het daglicht, lieten hun halfnaakte lichamen bovendrijven en kwamen tot stilstand bij de loodrechte limiet, het clair-obscure oppervlak, waar hun glanzende gezichten verschenen achter het lacherige luchtige spatten en schuimen van hun veren waaiers... De kerk is in feite tweeslachtig: 'La nef et le transept sont romans, alors que le choeur et l'abside appartiennent au début du gothique'.
binnenplaats liep. Na deze kerk te hebben bekeken liep ik in noordelijke richting over de 'petit pont' en stak het plein voor de Notre Dame schuin over, langs de beroemde kathedraal lopend kom je zo via een brug op het Ile St. Louis waar ook de gelijknamige kerk is te vinden. Uit de aanwezigheid van vele ronde bogen concludeerde ik dat dit een in Romaanse stijl gebouwde kerk was, helaas kon ik er niet langer blijven omdat hij zojuist werd afgesloten. Een nors uitziende man liep een kapel naast me in, opende een houten paneel waarvan er twee een deur vormden van een nis waarin ik de glimp van een beeld opving en draaide er een schakelaar om. De kroonluchter die in de kapel hing, zo'n ouderwetse met veel kristal, ging uit. Zo liep het mannetje nog een aantal kapellen af en werd het steeds donkerder in de kerk. Ik ging door het zijdeurtje weer naar buiten waar ik een bedelaar aantrof die er met zijn opgehouden hoed nog net zo bij zat als toen ik daarnet naar binnen was gegaan. Na ook de nabijgelegen St. Paul afgesloten te hebben aangetroffen besloot ik wederom naar Montmartre te gaan om eens een kijkje op Place du Tertre te nemen. Tijdens het zwalken door de met toeristen overvol bevolkte heuvel viel mijn oog op en bordje met het opschrift 'Espace de Salvador Dali' en een grote pijl. Terwijl ik me afvroeg wat Dali met Montmartre te maken had gehad liep ik in de aangegeven richting en kocht bij het atelier voor 35 franc een kaartje voor de permanente tentoonstelling.
Le ’’Monde Fantasmagorique’’ de Dali ESPACE MONTMARTRE 11 rue Poulbot (Place du Tertre) 75018, Paris Tel. 42644010
Gelukkig waren de in brons uitgevoerde sculpturen voorzien van bordjes met ook een uitleg in het Engels. Zonder deze had ik de surrealistische gedachtekronkels van Dali denk ik niet kunnen vatten. Zo betekent een mier dood en verval en een la een verborgen seksuele frustratie of een plek waar je, zoals bij het 'antropomorfe cabinet' oncontroleerbare uit het onderbewustzijn komende surrealistische gedachten in kwijt kan. Van de toch als nobel en edel bekend staande eenhoorn uit de mythologie maakt Dali een phallussymbool, natuurlijk voorzien van de in veel van zijn werken voorkomende druppels. De Venus van Milo veranderd in deze bizarre denkwereld in een soort giraf, een lange lade wordt ondersteund door een pootje met U-vormig uiteinde. En overal die slappe wijzerplaten. Tijd is volgens de kunstenaar een rekbaar begrip, tijd kan 'vliegen' of juist tergend langzaam gaan. Ruimte en tijd zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Tijd is een continuüm waarin je, in gedachten, heen en weer kan lopen, iedereen is de som van alle belevenissen die hij of zij ooit heeft gehad. En daarmee komen we onvermijdelijk weer bij Marcel Proust uit met zijn op zoek naar de verloren tijd in 'a la recherche du temps perdu', Proust die nooit jaartallen of leeftijden noemt en waarbij belevenissen nooit samenhangen door hun nabijheid in tijd maar alleen door hun psychologische associaties, zo ontbindt hij de goed ingedeelde, chronologische geordende tijd en laat deze dooreenvloeien op dezelfde manier als Dali het plastisch uitdrukt. James Joyce gaat daarin nog verder, bij hem staan de beelden, gedachten, invallen en herinneringen volkomen abrupt en zonder verband naast elkaar waarbij alleen op hun gelijktijdigheid de nadruk wordt gelegd en waarbij de verruimtelijking van de tijd heel ver gaat (je kan de Ulysses ook achterstevoren lezen zoals ik mijn bezoek aan Parijs met een trip naar Place du Tertre had kunnen beginnen om te eindigen in het Conservatoire, of het op die manier te beleven door dit verslag van achter naar voren te lezen). Deze gelijktijdigheid van de gemoedstoestanden is de fundamentele ervaring, zo wordt beweerd, die de meest uiteenlopende richtingen in de moderne schilderkunst met elkaar verbindt: het futurisme van de Italianen met het expressionisme van
Chagall, het kubisme van Picasso met het surrealisme van Giorgio de Chirico of Salvador Dali. Na een object dat iets te maken had met Alice in Wonderland maar vreemd vervormd was met handen als bloemkransen en een hoofd als een roos kwam ik in een ruimte waar kleine replica's van de grote originelen stonden. Toen ik het bordje met daarop de tekst 'all these objects are for sale' zag werd me langzamerhand duidelijk dat Dali wel rare gedachten had en deze met veel kunstzinnigheid in brons of op het doek vastlegde maar tegelijkertijd de commercie niet uit het oog had verloren. Na enig navragen bij een werkelijk beeldschone jongedame die er ook al een zeer zakelijke benadering van kunst op na bleek te houden ('We are the editeurs' met een accent waar Peter Sellers jaloers op zou zijn geweest) werd me duidelijk dat deze werken allemaal serieproducten waren. De kleinere in 'limited editions' van zo'n driehonderdvijftig wat volgens de kleine Cleopatra 'wordwide nothing' was en de grotere in series van hooguit een stuk of tien. En inderdaad bleken ook op de grotere objecten serienummers te staan zoals 3/6 of 4/10 die me eerder nog niet waren opgevallen. De grotere waren niet te koop maar ik vroeg me af wat er zou gebeuren als de kleine series uitverkocht raakten, moest ik werkelijk geloven dat de door Dali vervaardigde mallen vernietigd waren? Zouden dan alle ateliers in Spanje en Italie sluiten nadat ook de grotere werken onder de hamer waren gegaan? Waarschijnlijk wel, voorlopig had men nog genoeg in voorraad en schaarste maakt duur zodat er nog wel vrij lang geld aan te verdienen zou zijn. De tijd zal het leren. 26-07-1992 's avonds Alsof ik er maar geen genoeg van kon krijgen heb ik die avond nog een heel eind gelopen. Vanaf het Hotel des Invalides via de Ecole Militaire naar de Eiffel toren en via de twee paleizen bij de Pont Alexandre III weer terug naar dezelfde metro halte. Uiteindelijk heb ik in Parijs heel wat kilometers te voet afgelegd, de eerste avond liep ik al een aardig stuk, voornamelijk omdat ik de afstanden nogal wat krap had ingeschat. Ik had al niet meer verwacht de Eiffel toren nog van zo dichtbij te zullen zien, nu stond ik er even recht onder en keek naar boven, zelfs tot aan de eerste verdieping was een gigantische hoogte, ik keek op mijn horloge: tien voor tien en ik gaf me speels over aan een vreemde fantasie De man die eerder had voorkomen dat ik in mijn cel door een miezerige bewaker werd afgerost stak nu de peuk van zijn sigaar opnieuw aan. Ik kende hun tactiek, 'good guy, bad guy', nu kon ik die aardige meneer mijn geheim toch wel vertellen. Ik werd op een houten stoel vastgebonden, na me enige tijd uitdrukkingsloos te hebben aangekeken nam de man een flinke trek van z'n sigaar. Om het schrikeffect te vergroten blies de man tegelijk de rook in mijn gezicht, draaide een bureaulamp naar mij toe en stelde die ene onvermijdelijke steeds opnieuw terugkerende vraag: "Waar was jij Zondag de 26e Juli 1992 om tien voor tien 's avonds?" Omdat het inderdaad al zo laat was en het al donker begon te worden haastte ik mij onder de bomen langs de oever van de Seine door naar mijn Hotel. De fonteinen bij het Palais de Chaillot die in de verte op bewegingloze witte stalagmieten of ijszuilen hadden geleken waren net voor ik er dicht genoeg bij was om ze als zodanig te herkennen uitgezet. Bij de Pont de Léna waren nog veel toeristen maar ik liep gehaast in de schaduw van de bomen verder. Harm ten Napel oorspronkelijk: Juli 1992, bijgewerkt: Januari 2007 Marken, Holland