OPLEIDING VAN LEERKRACHTEN VOOR HET B.O. door P. van Aalten. Nu de subsidieaanvraag voor de voortgezette vakstudie bij de Regeering is ingediend, plaatsen we de voordracht, die in 't voorjaar 1927 gehouden is op de vergadering der Christelijke vereeniging. De inleider vat de zaak ruimer op, dan thans reeds te verwezenlijken is en doet ons daarmee de Red, blik richten op de toekomst.
Over dit onderwerp te spreken in het jaar 1927 geeft eigenaardige moeilijkheden. Immers afgedacht van de kwestie of het B.O. iets meer of iets anders vraagt van haar onderwijzers, moet toch worden gerekend met de verhouding, die er bestaat tusschen L.O. en B.O. En ik geloof niet, dat er velen zullen worden gevonden, die het B.O. en het L.O. zoo zeer verschillend achten, dat zij de opleiding van leerkrachten bij deze twee verscheiden takken van Onderwijs geheel los van elkaar willen bezien, die dus niet van B.L.O. meer zouden willen spreken. En waar nu de opleiding voor het gewone l.o. nog lang niet in kruiken en kannen is, waar een nieuwe regeling gedeeltelijk is ingevoerd volgens bepalingen van de wet, die volgens sommiget nooit zal kunnen worden toegepast, daar is het heel moeilijk op een dergelijk drassigen bodem te bouwen. En toch, zal het B.O. onderdeel blijven uitmaken van de L.O. wet, dan zal toch met die gewone opleiding moeten worden gerekend, willen we niet ins Blaue hineinreden, met een behaaglijk gevoel van gezellig bijeenzijn zonder eenig practisch nut. Want als er over de opleiding nog eens zal worden gedacht, als er van de bestaande wettelijke voornemens wat wordt geschrapt of gewijzigd, dan dienen de menschen van het B.O. toch wel eenigszins te weten, wat ze in 't belang van hun schrolen wenschen. Met dit feit hebben we in ieder geval te rekenen, dat de oude opleiding langzamerhand uitsterft, en de nieuwe opleiding voor de B.-akte van de wet '20 daarvoor in de plaats treedt. Over de A.,-akte, daarin eveneens geprojecteerd, wordt nog steeds gezwegen, nadat zoovele tegenstanders allerminst hun mond hebben gehouden en het schijnt me toe, adat die mogelijkheid voor eenvoudiger diploma wel weer op de proppen zal komen, zoodra blijkt, dat het onmogelijk is, onze scholen behoorlijk te vullen met knappe B-bezitters, Ueberschoolmeesters door sommigen genaamd. Alleen zal dan dit eenvoudiger diploma ook wel voor mannelijk, minder intellectueel begaafden, doch zeker even goed practisch-onderwijskundig aangelegden worden opengesteld. Met deze ietwat utopische A.-akte iheeft de buitengewone school echter volgens de wet niets te maken. Het B-diploma opent de gelegenheid tot lesgeven zoowel aan gewone, als aan buitengewone scholen. Van een aparte bevoegdheid, van een speciale opleiding is hier dus evenminsprake als nu, zelfs nog minder, aangezien handenarbeid, lichamelijke oefening , en hoofdakte alle reeds in de
OPLEIDING VAN LEERKRACHTEN VOOR HET B.O.
171
B.-akte begrepen zijn. D e nieuwe wet nivelleert dus nog meer dan nu het geval is, en van differentiatie in de opleiding, van bijzondere eischen voor het geven van buitengewoon onderwijs wordt niet gerept. Naar mijn meening is , dit niet juist, evenmin als dit nu het geval is. Want hoe komen we nu aan tons personeel op de Buitengewone school? Laat ik nu voorloopi g alleen eens zien naar het zwakzinnigenonderwijs. Wij zoeken dan iemand, die op de lagere school zich , een l e klas--schoolmeester toonde, met minder kunnen we niet toe, die zelf nieuwe wegen zocht bij moeilijkheden in opvoeding en onderwijs, die zijn kinderen observeerde en bestudeerde, iemand met volle liefde en toewijding voor zijn taak, die niet opziet tegen wat extra moeite. En als we die gekozen hebben, dan kan hij de methodiek afkijken van zijn nieuwe collega's en het te kort aan kennis van psychologie en pathologie moet hij zich verwerven uit boek en tijdschrift, o p lezing en cursus. Dat wil dus zeggen: We kiezen iemand, di e het vlakke schoolmeesteren reeds kent, die aanleg en geschiktheid toont voor ons veeleischend werk en dus in en door dat werk wel langzamerheid bevoegd zal worden. De wettelijke bevoegdheid zegt in dezen vrijwel niets. Deze uiteenzetting ,doet ons in de eerste plaats iden wensch uitspreken, dat we ons personeel konden kiezen, niet uit degenen, die groote kans hebben wel bevoegd te worden, , door aanleg, liefhebberij en energie, maar uit diegenen, die reeds bevoegd zijn, die alleen nog wat practische ervaring moet verkrijgen. Als dit laatste er al zou zijn, dan was dit een voordeel te meer. In de tweede plaats doet zich de vraag aan ons op, is d e lagere school noodzakelijk voorstadium voor het Buitengewoon Onderwijs. Natuurlijk is dit buiten kijf voor scholen voor lichamelijk gebrekkigen, hardhoorenden,, en schipperskinderen, maar als we nu eens speciaal naar het zwakzinnigen-onderwijs kijken, dan is daar wat voor en wat tegen. Voor: dat de onderwijzer practisch een klasheeft leeren regeeren, dat hij methodisch heeft leeren werken, dat hij gelegenheid heeft gehad te toonen, het gewone, ietwat ►mechanische schoolmeesteren volkomen te 'beheerschen. Tegen: dat hij geleerd heeft, volgens een vaste methode te mechanisch te werken, dat hij 'de buitengewone school voor achterlijken binnentreedt met de gedachte, dat het lager onderwijs is voor dommen met zeer beperkt leerplan, dat zijn doelstelling is bepaald door de lagere school en er dus iets uitgewerkt mcet worden en t besef bijgebracht, dat 'dit ardersoortiq onderwijs is, met een totaal ander doel. Het igewerkt hebben aan een gewene lagere school heeft dus voor- en nadeelen, en de gelegenheid, om direct bij het zwakz. ond. te komen, moet toch niet worden afgesneden.Wel rijst dan de practische vraag of er menschen gevonden zullen worden, die dadelijk weten, dat ze zich aan het zwakz. ond. willen en kunnen geven. M.i. zal dit willen zeker voorkomen, evenzeer als nu reeds '
'
172
OPLEIDING VAN LEERKRACHTEN VOOR HET B.O.
iemand met den naam Schreuder erfelijk belast is 'net ren hang naar het buitengewone onderwijs, het kunnen zal dan echter nadere maatregelen vereischen, die m.i. w el te nemen zijn. e
Zoo hebben we de verschillende problemen, die ons ter oplossing worden voorgelegd, nu uitgestald en stellen we ons als tweede taak, een opleiding te schetsen, die zoo dicht mogelijk aansluit bij de wet op het l.o. Ten slotte kunnen we dan zien, of die wet een oplossing bemoeilijkt en of de zaak niet eenvoudiger staat, als we met een blanco papier beginnen. Vooraf echter de opmerking, dat een oplossing met de wet, wat practische uitvoerbaarheid aangaat, wat kans van slagen betreft, zeer veel voor heeft op een meer revolutionaire poging. De wet De Visser nu kent de opleiding der A-onderwijzeressen, die na een practische werkzaamheid van twee jaar, aanvullingsexamen kunnen doen voor de B-akte; en de gewone opleiding, die gesplitst is in drie jaar theoretisch 'onderwijs en twee jaren practisch werken aan een aangewezen school met aanvullend theoretisch onderricht. Gedurende die twee laatste jaren heeft' de kweekeling reeds een titel: adspirant-onderwijzer, enontvangt een toelage: f 500.— 's jaars. Verschilt deze zaak in wezen zooveel van de tegenwoordige hulp- 'en hoofdakte? Neen toch, slechts in twee belangrijke zaken is onderscheid: 1. 't hoofdakte-halen is verplicht, en de hulpaktebezitter ontvangt veel kariger loon, en 2. de leerscholen krijgen te veel van het goede, n.l. hulpkrachten, die toch zoetjes aan wel wat waard worden en de rest van de scholen moet wachten, tot de onderwijzer volledig bevoegd, 21 jaar oud, solliciteeren kan. 't Eerste schijnt me een voordeel, 't laatste een dubbel nadeel: Aan den eenera kant snakt men naar bruikbare hulp (denk aan leerlingenschaal, assistentschap) , aan den anderen kant zucht men onder den te zwaren last van leerende helpers. Allereerst wil ik me nu een 'opleiding denken regelrecht gericht op het onderwijs aan achterlijke kinderen. Als rgrondslag zou ik dan willen nemen ,de driejarige kweekschool-opleiding (leeftijd + 19 jaar) of de vierjarige opleidingsschool (leeftijd ± 20 jaar). Men is dan bezitter van A-akte of adspirant-onderwijzer, krijgt een toelage en krijgt dan gelegenheid zich practisch te bekwamen aan een zwakzinnigenschool. Een der kweekscholen heeft nu een cursus, die m.i. drie jaren duren moet, die opleidt voor het zwakzinnigen-ond. In 't bijzonder worden hier onderwezen: psychologie, paedologie, leer der pathologische afwijkingen, heilpaedagogiek en speciale methodiek. In verband hiermee lijkt me de steun van een universiteit zeer gewenscht. Bovendien zou de adspirantzwakzinnigenonderwijzer eenigen tijd practisch werkzaam moeten zijn aan een blinden-, doofstommen-, lichamelijk gebrekkigeninrichting, om ruimer kijk te krijgen op het oplossen van methodische moeilijkheden en om eenige voorbereiding te hebben voor
OPLEIDING VAN LEERKRACHTEN VOOR HET B.O.
173
het onderwijs aan zwakzinnigen, die tevens een der andere gebreken hebben. Zal dit practisch uitvoerbaar zijn, dan dient die cursus zoo geregeld, dat ook adspiranten, die buiten de plaats der opleiding voorloopig werkzaam zijn, (ook zij, die van het gewone onderwijs willen overkomen) , deze lessen kunnen bijwonen. Zoo krijgen we .dan leerkrachten, die volledig bevoegd zijn voor onze scholen, die zich ,practisch reeds geruimen tijd hebben bekwaamd, terwijl de scholen van deze hulpkrachten al spoedig eenigszins kunnen profiteeren. Bij gebleken ongeschiktheid kan de opleiding afgebroken worden , op de wijze, die de wet reeds aangeeft voor het gewoon l.o. Hiermee hangt samen, dat de marge moet worden verruimd. Op het oogenblik wordt f 300.— gegeven, niet voor eenige bevoegdheid maar uitsluitend voor de meer intensieve, meer sloopende arbeid. Dan komt echter een langere voorbereiding met meer moeite te verkrijgen, wat dan ook een hooger marge rechtvaardigt. Zoo kan op ongeveer 22-jarigen leeftijd een volledig bevoegde in onze scholen komen werken, die èn wat kennis èn wat practische vorming betreft, de toets kan doorstaan. En onze scholen profiteeren van de goedkoope krachten, die in het 2de studiejaar al flink wat gaan beteekenen en in het 3de jaar zeker • al vrij zelfstandig een taak bij ons onderwijs kunnen gaan vervullen. Edoch, we moeten herhalen, wat zoo straks werd gezegd:. er zullen er wel enkelen gevonden worden, die zich direct aangetrokken gevoelen tot den taak van zwakzinnigen-onderwijzer, maar dit getal zal niet voldoende blijken, om Toms personeel aan te vullen. Wel hebben we er geen kijk op, hoe groot het aantal zal zijn; nu immers is zoo'n directe gang onmogelijk; maar voldoende zal het wel niet zijn. Er moet dus een gelegenheid geschapen worden, om krachten werkzaam bij het gewoon lager onderwijs, die overstappen willen naar het buitengewoon daartoe op te leiden. Hier stuiten we dadelijk al op een groote moeilijkheid. Immers is het niet mogelijk, om deze menschen uit hun betrekking t e halen, ze kweekschool-leerling te maken en als adspirant te laten werken. We moeten hier dus de eisch opgeven, dat ze eerst bevoegd verklaard zullen worden, als ze zich op de zwakzinnigen-school practisch hebben bekwaamd en ze alleen , een cursus laten volgen, waar voldoende paedogische en psychologische kennis wordt aangebracht. Mij dacht een tweejarige periode daartoe noodzakelijk, daar nevens dit aanvullend onderwijs een volledige taak wordt verrichte Om toch de eisch der practische bruikbaarheid voor het zwakzinnigen-onderwijs eenigszins t handhaven, zou een .proefhalfjaar kunnen worden ingesteld. Deze krachten ,kunnen immers te allen tijde weer terug naar het gewone onderwijs. Deze proeftijd is echter niet van primair gewicht, gegeven de minstens tweejarige practijk op de lagere school met de rijpe overweging, twee jaren studie over te hebben voor de nieuwe taak, die men voor zichzelf wenscht.
174
OPLEIDING VAN LEERKRACHTEN VOOR HET B.O.
Ook ,hier kan ik nog even wijzen, op het alleszins rechtvaardige van een hooger marge, gelijk te stellen n.l. met de tegenwoordige marge + een extra-bevoegdheid. Ook de A-onderwijzeres zou ik niet graag willen uitsluiten van deze aanvullingscursus. Wel is het abnormale kind verschillend van het jeugdige, maar door haar vorming voor de laagste klassen, heeft ze heel wat practisch bruikbare methodiek voor de buitengewone school mee. Zouden we bij het streng doorvoeren van de eisch tot een bepaalde bevoegdheid, voldoend personeel kunnen verwachten voor onze buitengewone scholen? Ik meen, dat dit wel mee zal vallen. Toch zou het, naar het mij voorkomt,gewenscht zijn, de gelegenheid open te houden, om zonder speciale voorbereiding over te stappen van L.O. naar B.O. Allereerst al uit dankbaarheid, immers ons tegenwoordig B.O. heeft op deze wijze heel goede krachten gekrn,vduitchezarotnuvigedslsel wel leemten deed gevoelen, maar toch geen beletsel behoefde te zijn voor goed B.O. Echter zou ik deze gelegenheid alleen willen openstellen voor hen, die reeds een flinke onderwijspractijk achter den rug hebben, die toonden voor speciale opvoedingsmoeilijkheden en gedifferentieerde methodiek open oog te hebben, beide criteria ter beoordeeling van den inspecteur, die deze speciale toelating tot het B.O. heeft goed te keuren. Ten slotte moeten we nog een weg zoeken voor de uitsluitend bevoegde voor het b.o., die terug wil naar de lagere school. Mij dunkt, dat .die zoo soepel mogelijk moet worden gemaakt. Het werk aan de gewone school toch is wel anders, maar in de eerste plaats eenvoudiger dan aan de zwakzinnigenscholen en, al vindt de onderwijzer, die verandering wenscht, niet in het b.o., wat hij er zocht, in de lagere school zal hij èn wat kennis èn wat practische bekwaamheid betreft, zeker niet de mindere zijn van zijn collega's daar. Bij de uiteenzetting van dit stelsel heb ik bijna uitsluitend gedacht aan het zwakzinnigen-onderwijs en de andere takken van het ho., die er al bij hooren, of die er toch zeker bij moeten worden gerekend, verwaarloosd. Ik moest dat wel doen, daar ik van die takken van b.o. te weinig inzicht heb. Het schijnt me toe, dat voor het blinden-, doofstommen- en psychopaten-onderwijs al spoedig (gescheiden moet worden gewerkt, dat voor zieken en lichamelijkgebrekkigen een extra-leerjaar na het bereiken van de B-akte voldoende zou zijn. De hardhoorenden kunnen wellicht zoowel bij de eene, als bij de andere groep hooren. Als ik nu eindelijk probeer, me van dezen gedachtengang geheel los te maken om te zien óf ook zonder de 1.o. !wiet van '20 een goede oplossing te verkrijgen zou zijn, dan wil dat niet goed gelukken.
ARBEID IN ONZE SCHOOL.
175
'We wenschen toch met het gewoon lager onderwijs op een gemeenschappelijke wortel van algemeene ontwikkeling te stoelen. En dat de wet '20 voor het uitreiken van de bevoegdheid practische eischen stelt, komt me voor, een groote verbetering te zijn. Maar dan is ook dat tijdstip, waarop de gewone algemeene vorming staakt, en de practische vorming sop een gedeelte van den tijd beslag gaat leggen, geschikt, om de gelegenheid tot speciale opleiding te openen. Ik geloof zoo, een ibereikbaar, zoowel als een practisch uitvoerbaar stelsel t e hebben ontwikkeld, dat een opleiding geeft, die wij onszelven thans moeizaam theoretisch en practisch moeten veroveren.
ARBEID IN ONZE SCHOOL. door A. J. Calliber. Bestuur en Personeel der school voor Christelijk B.L.O. te Amsterdam achten een bezinkingsklasse voor ons niet gewenscht. Wij hebben nu, om verschillende redenen steeds nog al enkele „zware" gevallen. Blijkt na verloop van enkele jaren, dat een leerling geen vorderingen meer maakt in 'de eigenlijke schoolvakken, dan komt hij, zoo dit even ikan, in de arbeidsklasse. Matten vlechten, weven, netten knoopen, meisjes op de machine naaien, in zakken verpakken, zeep inpakken, huishoudonderwijs, enkele handgrepen vain het schoenmaken, van het .schil-deren, spaken in ,een fietsenwiel zetten enz., dit alles kan, naar aard , en behoefte, aanleg en leeftijd, ingestudeerd worden. Een en ander is nog , slechts een ,proefneming, -- Of ,er toekomst in zit, wèlke groepen, van wèlke vakken we moeten nemen, dit altles draagt nog een voorloop.i;g karakter; het zou wel een wonder zijn als juist idadelijk „hèt" getroffen lwas. Maar men ikan nu eenmaal niet leeren loopen zonder ,gelegenheid tot vallen te geven. Mej. Breukelaar, onderwijzeres in bedoelde klasse, heeft in dezen hoofdzakelijk het initiatief genomen. Laat ik nog uitdrukkelijk er bijvoegen, dat een en ander pasklaar gemaakt moet lof zal worden voor s c h o o lkinderen. Ik leg er nu verder den nadruk op, dat ik spreek over onze school. Ik , geloof dart er verschillende voetang el s en klemmen 1iggen. ik zeggen, adat arbeid in de school en dan bedoel Aldaeijkn ik natuurlijk nièt intellectueele arbeid, me al jaren bez ig houdt. Eind 1907, ik had toen jas een klasje zwakzinnige kinderen, las ik in 't Tijdschrift van Triiper een artikeltje hierover en ,dit heeft me niet losgelaten. Maar de officieele handenarbeid heeft me enkele jaren vastgehouden in een systeem, .dat verlekkerd is op millimeters. Toch kon ik in 't begin van 1914 ier aan ontworstelen ,en het bestuur der school voorstellen huishoudonderwijs in te voeren. Mijn vroegere patroon, dhr. A. J. Schreuder had me er reeds in