Vragen hoofdstuk 8:
Externe verslaggeving
Open vragen 1.
Wat zijn stakeholders van een onderneming?
Antwoord: Externe verslaggeving is, zoals de naam al aangeeft, gericht op het verschaffen van informatie aan partijen buiten de onderneming. Deze zogeheten stakeholders zijn belangrijk voor de onderneming, aangezien ze allen in meer of mindere mate een relatie hebben met de onderneming. Dit kunnen zijn: - de overheid; - werknemers; - investeerders; - aandeelhouders.
De overheid, specifiek de belastingdienst, zal informatie willen over de winst van de onderneming om vervolgens daar haar deel van op te eisen via de belastingwet. De werknemers willen uiteraard weten hoe het bedrijf ervoor staat. Dit is ook wettelijk geregeld in de wet op de ondernemingsraden. Mogelijke investeerders kijken naar solvabiliteit en rentabiliteit en kunnen op basis van de verkregen financiële informatie beslissingen nemen. Dit zijn financiële kengetallen (ratio’s) die in hoofdstuk 4 (paragraaf 4.5) al uitgebreid zijn behandeld. De belangrijkste groep wordt echter gevormd door de aandeelhouders. De aandeelhouders zijn de eigenaren van het bedrijf en wensen op de hoogte te worden gehouden (wanneer ze niet de leiding van de onderneming zijn) over de financiële situatie van de onderneming. De leiding van een nv of bv heeft daarin ook de wettelijke plicht om dat te doen.
2.
Beschrijf wat publicatieplicht voor een onderneming inhoudt.
Antwoord:
Het vrijgeven van informatie aan derden, dus aan iedereen, is geregeld in de publicatieplicht. De publicatieplicht is van toepassing op de coöperatie, de onderlinge waarborgmaatschappij, de naamloze vennootschap, de besloten vennootschap, de commanditaire vennootschap en een vennootschap onder firma waarvan alle vennoten die volledig aansprakelijk zijn, kapitaalvennootschappen naar buitenlands recht zijn. Ook stichtingen en verenigingen die een onderneming in stand houden, vallen onder bepaalde voorwaarden onder de publicatieplicht. Afhankelijk van de omvang van de rechtspersoon kent de wet vrijstellingen en vereenvoudigingen in de publicatiestukken ten opzichte van de inrichtingsstukken. Met
inrichtingsstukken
wordt
de
statutaire
jaarrekening
bedoeld,
met
publicatiestukken worden de bij de Kamer van Koophandel te deponeren stukken bedoeld.
Publicatieplicht van rechtspersonen omvat het verplicht bij het handelsregister deponeren van publicatiestukken. Deze publicatiestukken bestaan in het algemeen uit de jaarrekening, het jaarverslag (veelal directieverslag of bestuursverslag genoemd) en de overige gegevens. De publicatieplicht is door de overheid ingesteld om tegemoet te komen aan de behoefte die het maatschappelijk verkeer heeft aan informatie over het functioneren van de onderneming. Deze behoefte bestaat niet alleen bij aandeelhouders, maar ook bij andere belanghebbenden, zoals crediteuren, beleggers en landelijke en regionale overheden. In de jaarrekening en het jaarverslag legt het bestuur van de onderneming verantwoording af over het gevoerde beleid. Ten
aanzien
van
verzekeringsmaatschappijen,
banken
en
beleggingsmaatschappijen geldt specifieke regelgeving, die hier verder niet zal worden uitgewerkt.
Het bestuur van de rechtspersoon is verantwoordelijk voor de inhoud en het tijdig opstellen van de jaarrekening en het jaarverslag, alsmede voor het opstellen en tijdig deponeren van de publicatiestukken.
Zoals hierboven al gemeld, bestaan de te publiceren stukken uit:
- de jaarrekening; - het jaarverslag van de directie; - de aan de jaarrekening en het jaarverslag toe te voegen overige gegevens.
3.
Beschrijf waar de jaarrekening uit bestaat.
Antwoord: De jaarrekening bestaat uit de enkelvoudige jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening. De enkelvoudige jaarrekening bestaat uit: - de balans; - de winst-en-verliesrekening; - de toelichting op deze stukken.
De balans met toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de omvang en de samenstelling van het vermogen (activa en passiva) aan het einde van het verslagjaar weer. De winst-en-verliesrekening met toelichting geeft op dezelfde wijze de omvang en de samenstelling van het resultaat van het verslagjaar weer. Het jaarverslag geeft onder andere een getrouw beeld van de toestand op de balansdatum, de gang van zaken gedurende het boekjaar en de verwachte gang van zaken na het boekjaar. De ‘overige gegevens’ bevatten onder andere de resultaatbestemming en de accountantsverklaring. De geconsolideerde jaarrekening wordt vrijgegeven door ondernemingen met dochterondernemingen; geconsolideerd betekent dan dat de onderneming de informatie over het gehele concern weergeeft. In het kader van transparantie worden ook vaak kasstroomoverzichten (cash flow statements) aangeboden.
4.
Wat wordt verstaan onder de IFRS?
Antwoord: Beursgenoteerde ondernemingen zijn vanaf boekjaar 2005 verplicht hun geconsolideerde jaarrekening op te stellen op basis van de door de International
Accounting Standards Board (IASB) vastgestelde en door de Europese Commissie goedgekeurde standaarden; dit zijn de zogeheten International Financial Reporting Standards (IFRS). Deze worden nader behandeld in paragraaf 8.6. Ook voor niet-beursgenoteerde ondernemingen is het toegestaan IFRS toe te passen voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2005. Naast IFRS mogen de Nederlandse niet-beursgenoteerde ondernemingen ook de Nederlandse verslaggevingsregels toepassen. Deze regels zijn opgenomen in titel 9 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
5.
Wat wordt verstaan onder het toerekeningsprincipe?
Antwoord: De jaarrekening geeft de in een periode behaalde opbrengsten tegenover de in die periode gemaakte kosten. Het toerekeningsprincipe schrijft voor dat de opbrengsten en kosten aan de juiste periode worden toegerekend. Dit principe valt weer uiteen in: - het realisatieprincipe (gaat over opbrengsten); de omzet dient geboekt te worden als er zowel verkoop als levering heeft plaatsgevonden en de verwachting aanwezig is dat de gelden worden ontvangen; - het
matchingprincipe
(gaat
over
opbrengsten);
de
kosten
worden
toegerekend aan de periode waarin de daaruit voortvloeiende opbrengsten ontstaan.
6.
Wat wordt verstaan onder het continuïteitsprincipe?
Antwoord: Een jaarrekening wordt opgesteld met het idee dat de onderneming zal blijven bestaan. Dit heet een going-concern-veronderstelling. Als er sprake is van een liquidatie van de onderneming, dan dient de jaarrekening op basis van de liquidatiewaarde te worden opgesteld.
7.
Naast de grondbeginselen zijn vier kwaliteitskenmerken van belang voor het opstellen van een jaarrekening. Welke zijn dat en beschrijf ze kort.
Antwoord: Deze kwaliteitskenmerken zijn: 1. begrijpelijkheid: Op welk niveau dient de jaarrekening opgesteld te worden? Voor een leek of voor een bedrijfseconoom? Door de complexiteit lijkt de laatste groep het niveau te bepalen. Het is wel zo dat de jaarrekening zo overzichtelijk mogelijk moet worden opgesteld. 2. relevantie: Dit houdt in dat er nuttige informatie in de jaarrekening staat, teneinde een goed beeld van de financiële situatie van een onderneming te kunnen opmaken. 3. betrouwbaarheid: De lezer van de jaarrekening mag ervan uitgaan dat de weergegeven informatie betrouwbaar van aard is. Dit houdt tevens controleerbaarheid in door een externe accountant. 4. vergelijkbaarheid: Dit kan gebeuren op basis van tijdsvergelijkingen met andere jaren of zelfs met andere bedrijven.
MULTIPLE CHOICE VRAGEN
1.
De jaarrekening bestaat uit: A.
de balans, de winst- en verliesrekening en de toelichting op deze stukken.
B.
de openingsbalans en cash flow statement.
C.
de eindbalans en de winst- en verliesrekening.
D.
de winst- en verliesrekening, cash flow statement en de balans.
Antwoord:
2.
Vaste activa zijn onder te verdelen in: A.
Immateriële vaste activa, materiële vaste activa en financiële vaste activa.
B.
Immateriële vaste activa en materiële vaste activa.
C.
Vlottende materiële vaste activa en materiële vaste activa.
D.
Geen van bovenstaande antwoorden is goed.
Antwoord:
3.
A.
Dit zijn tastbare bedrijfsmiddelen.
B.
Dit zijn vlottende bedrijfsmiddelen
C.
Dit zijn alle bedrijfsmiddelen
D.
Dit zijn niet-tastbare bedrijfsmiddelen. D
Voorbeelden van immateriële vaste activa zijn: A.
goodwill, octrooien en concessies.
B.
lease auto’s, gebouwen en machines
C.
deelnemingen in andere bedrijven.
D.
Geen van bovenstaande antwoorden is goed.
Antwoord:
5.
A
Immateriële vaste activa zijn:
Antwoord:
4.
A
A
Voorbeelden van vlottende activa zijn: A.
voorraden.
B.
vorderingen.
C.
effecten.
D.
alle voorgaande antwoorden zijn goed.
Antwoord:
6.
D
Wat is een omschrijving van het eigen vermogen? A.
Het eigen vermogen moet worden beschouwd als het verschil tussen de vaste activa en het totale vreemde vermogen.
B.
Het eigen vermogen moet worden beschouwd als het verschil tussen de vlottende activa en het totale vreemde vermogen.
C.
Het eigen vermogen moet worden beschouwd als het verschil tussen de materiële vaste activa en het totale vreemde vermogen.
D.
Het eigen vermogen moet worden beschouwd als het verschil tussen de activa en het totale vreemde vermogen.
Antwoord:
7.
D
Wat is bepalend voor het maken van voorzieningen? A.
Voorzieningen treft een ondernemingen wanneer een onderneming in de toekomst kosten denkt te gaan maken voor bijvoorbeeld groot onderhoud.
B.
Voorzieningen worden gemaakt wanneer activiteiten over een aantal jaren worden uitgespreid.
C.
Men spreekt van voorzieningen als in de nabije toekomst grote bedrijfsactiviteiten worden voorspeld of voorzien.
D.
Alle bovenstaande antwoorden zijn fout.
Antwoord:
8.
B
Wat zijn langlopende schulden? A.
Langlopende schulden zijn schulden die langer dan één productieperiode beslaan.
B.
Langlopende schulden zijn schulden die langer dan één jaar beslaan.
C.
Langlopende schulden zijn schulden die langer dan drie jaar beslaan
D.
Langlopende schulden zijn schulden die drie tot vijf jaar beslaan.
Antwoord:
B
9.
Wat zijn voorbeelden van kortlopenden schulden? A.
crediteuren en het rekening-courantkrediet.
B.
eigen vermogen en een hypotheek.
C.
voorraden en debiteuren.
D.
aandelen en vlottende activa.
Antwoord:
10.
A
De winst-en-verliesrekening kan, net zoals de balans, op twee manieren worden opgesteld. Deze heten: A.
de liquiditeitsbegroting en de functionele winst-en-verliesrekening
B.
de categorale en de functionele winst-en-verliesrekening
C.
de exploitatiebegroting en de functionele winst-en-verliesrekening
D.
alle bovenstaande antwoorden zijn goed.
Antwoord:
B
Winstbepaling is essentieel voor een onderneming. Binnen de externe verslaggeving dient een waarheidsgetrouw beeld van de winst te worden opgegeven. Vermogen en winst staan in directe relatie met elkaar. Wordt een andere manier van waarderen gebruikt, dan zal dat invloed hebben op zowel de winst als het vermogen van een onderneming. Winst kan worden vastgesteld als het bedrag dat onttrokken kan worden zonder dat de onderneming daarna slechter af is dan aan het begin van de periode.
11.
Wat is het algemene uitgangspunt in externe verslaggeving bij het bepalen van winst? A.
Uitgaven en winst staan in directe relatie met elkaar.
B.
Variabele kosten en winst staan in directe relatie met elkaar.
C.
Constante kosten en winst staan in directe relatie met elkaar.
D.
Vermogen en winst staan in directe relatie met elkaar.
Antwoord:
D
A.
het historisch-uitgave-prijsstelsel (hup) en het vervangingswaardestelsel.
B.
het historisch-unit-perspectief (hup) en het vervangingswaardestelsel.
C.
het progressief vervangingswaardestelsel en het vervangingswaardestelsel.
D.
het degressief vervangingswaardestelsel en het vervangingswaardestelsel.
Antwoord:
13.
A
Wat is de IFRS? A.
IFRS, de International Financial Reporting Standards, is de overkoepelende internationale organisatie van accountants.
B.
IFRS, de International Financial Reporting Standards, geeft weer hoe het midden- en klein bedrijf zich internationaal moet voorbereiden op extrene verslaggeving.
C.
IFRS, de International Financial Reporting Standards, is een set van afspraken over hoe bedrijven hun jaarverslag moeten presenteren.
D.
Alle bovenstaande antwoorden zijn correct.
Antwoord:
C