Wat is een onderneming Kapitaal en arbeid In onze maatschappij kan de onderneming bekeken worden als een samengaan van kapitaal en arbeid. Een onderneming wordt gestart met de verschaffing van kapitaal: het vermogen waarmee gebouwen, machines en grondstoffen kunnen worden verworven. De verschaffers van dat vermogen zijn over het algemeen ook de eigenaren van de onderneming: dat is een belangrijke eigenschap van de ‘kapitalistische wijze van produceren’. Vanaf het allereerste moment is er echter ook arbeid nodig om het kapitaal te laten werken. Werknemers leveren hun arbeidskracht en geven de verschaffers van het kapitaal, in ruil voor de arbeidsvoorwaarden de mogelijkheid om winst te maken. Die winst komt ten goede aan de verschaffers van het kapitaal. Kringloop van kapitaal Schematisch voorgesteld gaat het bij de kringloop van het kapitaal om de volgende stappen: 1. 2. 3. 4.
financieren: investeren: produceren: verkopen:
5. winst verdelen:
vermogen ter beschikking van het bedrijf stellen. vermogen aanwenden om productiemiddelen te verwerven werknemers producten laten vervaardigen de producten aan de man brengen en daarbij een winst trachten te realiseren uit de winst worden de verschaffers van vermogen vergoed, waarna er eventueel nog winst in de onderneming achter blijft.
De in de onderneming achterblijvende winst is een toename van het eigen vermogen, waarmee opnieuw investeringen gedaan kunnen worden. De kringloop van het kapitaal herhaalt zich voortdurend. Bovendien lopen in de praktijk de 5 fasen in belangrijke mate naast elkaar: verkopers doen hun werk terwijl anderen produceren, etc. alleen de winstverdeling is een gebeurtenis, waar eens per jaar een besluit over wordt genomen. Hierna gaan we dieper in op de 5 stappen in de kringloop van het kapitaal. Wat moeten we ons er bij voorstellen?
Eerste stap: financieren Iemand wil een bedrijf starten. Hij heeft daar van alles voor nodig: grond, gebouwen, machines, vergunningen, etc.. Hoe komt hij aan de middelen daarvoor? Dat is de vraag naar de financiering. Financieren is het aantrekken van vermogen om een onderneming op te zetten en daarna verder uit te bouwen. Vermogen kan verworven worden op korte (korter dan 1 jaar), of op lange termijn (lager dan 1 jaar). Vermogen op lange termijn wordt vaak via banken aangetrokken op de kapitaalmarkt. Vermogen op korte termijn gaat even eens vaak via banken: in de vorm van kortlopende leningen, of krediet. Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt tussen eigen of vreemd vermogen. Men spreekt van eigen vermogen, als het vermogen voor onbepaalde termijn wordt vastgezet en als de vergoeding ervoor afhankelijk is van het resultaat van de onderneming. Dat heet ook wel ‘risicodragend’ vermogen. De verstrekker ervan stort kapitaal en krijgt daar aandelen voor terug als vermogensbewijzen. Als vergoeding ontvangt men dividend. Historisch gezien ging het om vermogen van de eigenaar, vandaar de benaming ‘eigen vermogen’. Bij vreemd vermogen vinden aflossingen en vergoeding plaats ongeacht de resultaten. Dit vermogen komt veelal van derden (niet-eigenaars). Vergoeding ervoor heet interest, of gewoon rente.
Korte termijn Lange termijn
Eigen vermogen n.v.t. Gestort kapitaal reserves
Vreemd vermogen Rekening-courant Kortlopende lening Leverancierskrediet Langlopende lening Obligatie lening
Tweede stap: investeren. Als er vermogen is aangetrokken, kan er iets mee gedaan worden. Dit met als doel, dat het vermogen gaat groeien. Er worden productiemiddelen aangetrokken, met hulp waarvan het vermogen aan het werk wordt gezet. Dat noemen we hier ‘investeren’: geld besteden aan de benodigde productiemiddelen. Productiemiddelen. De belangrijkste productiemiddelen zijn: 1. duurzame productiemiddelen: machines en gebouwen 2. grond- en hulpstoffen 3. energie in allerlei vormen 4. arbeidskrachten, oftewel de werknemers.
Deze productiemiddelen zijn te verkrijgen op diverse markten: 1. de markt voor zogenaamde kapitaalgoederen 2. de inkoopmarkt voor grond- en hulpstoffen 3. de markt voor zogenaamde energiedragers 4. de arbeidsmarkt. De ondernemer moet op al deze markten een positie trachten in te nemen, om de middelen die hij nodig heeft te verwerven van voldoende kwaliteit en tegen een redelijke prijs. Daarbij zal hij steeds op de een of andere manier de kosten en baten van een investering tegen elkaar afwegen. We kijken eerst naar investeren in duurzame productiemiddelen. Investeringen daarin heten ook wel kapitaalsinvesteringen. Duurzaam betekent in dit geval, dat dergelijke middelen langer meegaan: ze zijn bruikbaar tijdens meerdere productiecycli (in tegenstelling toe grond- en hulpstoffen) en gedurende meerdere jaren. Daarom wordt er op ‘afgeschreven’: een dure machine wordt pas terugverdiend, doordat producten (op/met die machine gemaakt) meerdere jaren lang verkocht worden. In de prijs van die producten zit dan steeds ook een klein stukje van de prijs van die machine. Voorbeeld: een machine kost €100.000,= en gaat 5 jaar mee. Tijdens die 5 jaren worden er 1 miljoen producten op gemaakt. Dan wordt elk jaar € 20.000,= afgeschreven en in de prijs van elk product zit een dubbeltje voor de bewuste machine. De ondernemer neemt voordurend beslissingen omtrent al of niet doorgaan met de bestaande machines en over de aanschaf van nieuwe machines. Daarbij weegt hij kosten en baten tegen elkaar af; •
Een nieuwe machine kost geld en moet over een bepaalde periode worden afgeschreven, hetgeen kan leiden tot een hogere kostprijs van het product
•
Klanten laten zich bij de aanschaf van die producten mede leiden door de prijs en door de kwaliteit. De kwaliteit kan verbeteren door de aanschaf van de nieuwe machine.
•
De machine leidt tot besparing van bepaalde kosten, met name tot minder personeelskosten (omdat er minder mensen nodig zijn voor de bediening), of tot minder verspilling van grondstoffen, etc.
Meestal wordt hierbij gebruik gemaakt van een rekenkundige formule, die in feite de volgende vraag beantwoordt: in hoeveel tijd verdien ik de investering terug en is dat interessanter dan het geld gewoon op een bank zetten? Daarnaast speelt echter mee, dat de markt een ondernemer dwingt om geen verouderde producten te maken. Vaak worden er diverse soorten investeringen onderscheiden: •
Vervangingsinvesteringen: een verouderde machine maakt plaats voor een nieuwe van ongeveer hetzelfde type
•
‘breedte’- of ‘capaciteits’- investeringen: uitbereiding van het machinepark met ongeveer gelijksoortige machines.
•
Rendements- of ‘diepte’investeringen; er wordt een nieuw type machine aangeschaft, welke moet leiden tot een duidelijke efficiëntere manier van produceren
•
Investeringen in onderzoek en ontwikkeling om op termijn met nieuwe producten of productieprocessen te kunnen komen
•
Investeringen ter verbetering van arbeidsomstandigheden, of ten behoeve van het milieu.
Bepaalde investeringsprojecten kunnen tegelijkertijd passen in meerdere van de hier genoemde categorieën. De markt voor grond- en hulpstoffen Tussen grond- en hulpstoffen bestaat alleen een technisch verschil; grondstoffen worden opgenomen in het product, hulpstoffen niet. Beide zijn echter gebonden aan één productiecyclus en gaan daar in op. Bedrijven verwerven grond- en hulpstoffen op de markten, waar de leveranciers, de toeleverende bedrijven actief zijn. Die laatste bedrijven maken zogenaamde tussen- of halffabricaten. Bekend voorbeeld; chemische bedrijven, onderdelenfabrikanten, machinefabrieken, kartonfabrieken. Hun klanten zijn niet de uiteindelijke consumenten, maar andere bedrijven. Voor bedrijven is het van groot belang om verzekerd te zijn van de benodigde grond- en hulpstoffen. Bovendien; van een bepaalde kwaliteit en niet te duur. Vroeger gingen bedrijven, om risico’s te verminderen, vaak over tot het zelf oprichten of opkopen van toeleverende bedrijven. Dat heet in de bedrijfskolom: werk ‘achterwaarts geïntegreerd’. De bierbrouwer koopt de mouterij, de machinefabriek (zelf ook weer toeleverancier) koopt de maker van onderdelen, etc. Tegenwoordig is die strategie niet meer in de mode. Tegenwoordig stoten bedrijven juist nietkernactiviteiten af. Vaak zijn dat de makers van onderdelen; een eigen afdeling wordt dan bijv. uitbesteed/afgestoten naar een specialist op dat gebied, waar vervolgens afspraken mee worden gemaakt over toelevering. Het uitbestedende bedrijf kan zich dan concentreren – wat betreft geïnvesteerd vermogen en qua energie van het management – op de kernactiviteit. De arbeidsmarkt Ook na vergaande automatisering hebben bedrijven arbeid nodig. Behoefte aan arbeid is een kwestie van kwantiteit, maar ook van kwaliteit. De werknemers moeten over bepaalde kennis en vaardigheden beschikken; ze moeten ‘gekwalificeerd’ zijn voor het werk, over een bepaalde kwalificatie beschikken. Dat is een combinatie van opleiding en ervaring. Op de arbeidsmarkt bieden mensen zich zelf aan (d.w.z. hun arbeidskracht) en bieden ondernemers werk (arbeidsplaatsen) aan. Meestal wordt gesproken over werk als vraagzijde van de arbeidsmarkt ( de ‘werkgever’) en over de arbeidskracht als de aanbodzijde ( de “werknemer”).
Systemen van functieclassificatie zorgen er voor, dat gelijksoortige arbeid in principe ongeveer op hetzelfde niveau beloond wordt. Vaak valt er echter tussen werkgever en werknemer toch nog wel wat te onderhandelen, afhankelijk van de krapte op de arbeidsmarkt. Vakbonden hebben in het verleden vaak gepleit voor het leeghalen van de onderste CAO-schalen, gecombineerd met het verbeteren van de inhoud, de kwaliteit van het werk. Technische ontwikkelingen hebben er toe geleid, dat werkgevers hogere eisen zijn gaan stellen aan werknemers. De ervaring van ouderen blijkt opeens minder waard te zijn, nu er nieuwe machines komen die alleen strikt volgens de voorschriften mogen worden bediend. Op de juiste plek ergens een tikje tegenaan geven, wat vroeger veel oploste ( en op een goedkope manier), is er nu niet meer bij. Er worden diploma’s gevraagd, er moet met abstracte schema’s en met computerterminals gewerkt worden. Toch kan men zich afvragen, of dit niet wat wordt overschat. Misschien ligt het ook aan de ruime arbeidsmarkt en aan het gestegen opleidingsniveau van de bevolking, waardoor werkgevers hogere opleidingseisen kunnen stellen. MTS plus VAPRO vragen in een chemisch bedrijf, dat tot voor kort door ex-bakkersknechten en gewezen matrozen werd gerund. Human Resorces Er wordt nu gesproken over human resources, of; menselijk kapitaal. Dat geeft aan, dat ondernemers meer oog hebben gekregen voor het belang van werknemers en voor hun vaardigheden en motivatie. De werkgelegenheid binnen een bedrijf neemt af, maar het kleinere aantal overblijvers krijgt te maken met steeds duurdere machines en met veel snellere en nauwkeurigere processen, waardoor het afbreukrisico sterk stijgt; dat leidt tot een toenemend belang van opleiden en begeleiden. Mensen worden opgevat als ‘kapitaal’. In woorden en in de boeken; in de praktijk helaas nog lang niet altijd. ‘Eenvoudige’ banen De werkloosheid in Nederland is onder mensen met een laag opleidingsniveau en jongeren schrikbarend hoog. Doordat overal hogere eisen worden gesteld komen de laagstgeschoolden in de problemen. Omdat daar veel allochtonen bij horen en omdat deze groep ook op de arbeidsmarkt gediscrimineerd wordt, concentreert het probleem van de werkloosheid zich hier in sterke mate. Wat niet wegneemt, dat deze problematiek ook zeer groot is voor laaggeschoolde oudere Nederlanders, die ooit een keer hun baan zijn kwijt geraakt. Derde stap: produceren Als alle middelen en mensen aanwezig zijn kan het werk beginnen. Er wordt geproduceerd om uiteindelijk meer waarde te scheppen dan waarmee men oorspronkelijk is begonnen. In de productie wordt waarde ‘toegevoegd’ aan de ingekochte materialen. Dan moet er wel op een efficiënte wijze gewerkt worden. Hoe dat gebeurt is in principe de verantwoordelijkheid van de ondernemer; deze organiseert de onderneming en oefent het toezicht uit. In wezen maakt hij uit hoe er gewerkt moet worden, op welke plek en door wie, hoewel hij zich daarbij natuurlijk wel moet houden aan wetten ( bijv. de arbeidstijden en de arbeidsomstandighedenwet). Wel is het steeds gebruikelijker dat de werknemers met de ondernemer meekijken hoe het werk beter gedaan kan worden en hoe het werk leuker wordt. Belangrijk is vooral ook het aspect van de kosten. De toegevoegde waarde (de verkoopprijzen minus de inkoopprijzen van gebruikte materialen en ingehuurde diensten) moet zo groot zijn, dat er na aftrek van de bedrijfskosten nog winst gemaakt wordt. De ondernemer probeert de kosten laag te houden om uiteindelijk zo veel mogelijk winst te maken. Bij deze bedrijfskosten gaat het om: •
Loonkosten van werknemers (incl. verkopers, directie, etc.)
•
Kosten van sociale lasten en pensioenen
•
Andere personeelskosten
•
Huisvestingskosten
•
Afschrijvingskosten
•
Kosten voor leasing
•
Reclame
•
Rente, etc.
Waar winsten in gevaar komen en kunnen omslaan in verlies en dus de continuïteit van een bedrijf bedreigd kan worden, zal steeds gekeken worden naar de mogelijkheid om kosten te besparen. Aangezien loonkosten vaak de grootste kostenpost is, valt daar veel geld te halen. Vierde stap: verkopen Het belang van de verkoopfunctie is duidelijk toegenomen. Vroeger werden producten en in grote series gemaakt en werden vertegenwoordigers het land ingestuurd om de orders te noteren. Daarbij kregen de klanten niet veel keus. Het klassieke voorbeeld is Ford:’u kunt de T-Ford krijgen in alle kleuren, mits deze maar zwart is’. Tegenwoordig ligt dat in de meeste sectoren anders. Klanten stellen eisen en bedrijven moeten daar op inspelen, anders raken ze de klant kwijt. De concurrentie is vanaf de 60-er jaren sterk toegenomen en is ook veel meer internationaal geworden. De eisen van klanten hebben met name betrekking op: •
Specifieke productkenmerken en – eigenschappen
•
Kwaliteit, vaak in verhouding tot de prijs
•
Service
•
Levertijd en leverbetrouwbaarheid.
Dit heeft in eerste instantie tot gevolg gehad, dat het assortiment eindproducten in de meeste bedrijven enorm is toegenomen. Vrij snel bleek dat dit grote assortiment niet lang op voorraad gemaakt kan worden. Er wordt dan namelijk een veel te groot beslag op het kapitaal gelegd en daarbij riskeert men veel zaken niet meer kwijt te kunnen. Om deze reden moeten bedrijven in hun productieproces steeds flexibeler worden; er moet snel op eisen van klanten gereageerd kunnen worden. Omdat het productieproces niet absoluut flexibel kan worden ingericht, wordt het ook steeds belangrijker, goed te kunnen voorspellen hoe de smaak en belangstelling van klanten zich ontwikkelen. Om die reden heeft de marketing een grote vlucht genomen. Begonnen als onderdeel van de verkoop heeft marketing zich in veel bedrijven tot een aparte afdeling ontwikkeld. Daarover meer in hoofdstuk 4 van deze cursus. Vijfde stap: winst verdelen. Nadat gemaakte kosten van de verkoopprijs zijn afgetrokken de werknemers hun loon hebben ontvangen en de rente op de leningen zijn betaald kunnen uit de winst van de onderneming de verschaffers van het kapitaal en de fiscus betaald worden. Eventueel blijft er nog winst binnen de onderneming achter. De fiscus eist zijn deel op, in de vorm van vennootschapsbelasting.
Tenslotte blijft de rest over voor de aandeelhouders, de eigenaars. Deze kunnen in principe 2 dingen doen: 1.
de winst opeisen en ‘opeten’; dat gaat in de vorm van divident, welke voor hen als nadeel heeft, dat ze daar weer belasting over moeten betalen
2.
de winst in de onderneming laten, waardoor deze sterker wordt (in staat om investeringen te doen of om andere bedrijven over te nemen), met als bijkomend voordeel, dat de aandelen dan meer waard worden zonder dat daar belasting over moet worden betaald.
Vaak is het een combinatie van deze twee. In de krant staat dan, dat een bedrijf een bepaalde winst heeft gemaakt, dat een deel daarvan als dividend wordt uitgekeerd en dat de rest ‘aan de reserves’ wordt toegevoegd, d.w.z. binnen de onderneming wordt gehouden.