ONDERZOEK JEUGDBELEID REKENKAMERCOMMISSIE Bernisse, Brielle, Hellevoetsluis, Rozenburg en Westvoorne Overallrapport
Houten, september 2008
drs. M.F. van den Berg drs. A. van der Veer
Ipso Facto Data BV - bureau voor beleidsonderzoek Standerdmolen 8-4.10, Postbus 1005, 3990 CA Houten. Telefoon: 030-6378330. Fax: 030-6350239. Van Lanschot Bankiers 699061709. Reg.K.v.K. Utrecht: 300.844.58. BTW-nummer: NL 0081.38.989.B.01.
INHOUDSOPGAVE 1. 1.1. 1.2.
INLEIDING Aanleiding onderzoek Leeswijzer
3 3 3
2. 2.1. 2.2.
ONDERZOEKSVERANTWOORDING Inleiding Werkwijze
5 5 5
3. 3.1. 3.2. 3.3.
LANDELIJKE TRENDS EN VISIES OP JEUGDBELEID Programmaministerie Jeugd en Gezin Decentralisatie van jeugdbeleid Landelijke visie op lokaal alcohol- en drugsbeleid
7 7 8 9
4. 4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5. 4.6. 4.7. 4.8.
SAMENVATTING BEVINDINGEN Inleiding Integraal jeugdbeleid en thema’s jeugdbeleid Jeugd en Zorg Jeugd en Veiligheid Jeugd en Vrije Tijd Jeugd en Educatie Alcohol- en drugsbeleid Evaluatie en effecten van beleid
1
11 11 11 12 14 17 18 19 23
2
1.
INLEIDING
1.1.
Aanleiding onderzoek
De Rekenkamercommissie van de gemeenten Bernisse, Brielle, Hellevoetsluis, Rozenburg en Westvoorne wil inzicht in de stand van het zaken van het integrale jeugdbeleid in de vijf gemeenten. In haar jaarprogramma heeft de Rekenkamercommissie daarom een onderzoek opgenomen naar dit onderwerp. De Rekenkamercommissie wil weten in hoeverre de gemeentelijke beleidsontwikkeling is gevorderd en in hoeverre het bereiken van de gestelde doelen met het huidige beleid effectief dichterbij wordt gebracht. Een vergelijking tussen de gemeenten is hierbij volgens de Rekenkamercommissie gewenst zodat een beschouwend oordeel kan worden gevormd. Hiermee wordt eveneens beoogd de gemeenten de mogelijkheid te bieden van elkaar te leren, kennis te delen en goede ideeën uit te wisselen. Het onderzoek richt zich in het bijzonder op de vraag hoe de gemeenten met het jeugdbeleid bijdragen aan de volgende speerpunten: preventie en het tegengaan van (overmatig) alcohol- en drugsgebruik; het tegengaan van de hieraan gerelateerde effecten in het publieke domein, zoals vandalisme, overlast en het ontstaan van onveiligheidsgevoelens; het bevorderen van een gezonde leefstijl. De Rekenkamercommissie heeft Ipso Facto – bureau voor beleidsonderzoek de opdracht gegeven dit onderzoek uit te voeren. Het onderzoek is gestart in maart 2008 en is afgerond in september 2008.
1.2.
Leeswijzer
Deze rapportage vormt een overallrapportage die voor de Rekenkamercommissie is opgesteld en als bijlage bij de afzonderlijke deelrapportages wordt geleverd. Voor alle vijf gemeenten is een afzonderlijke deelrapportage opgesteld die een uitgebreide weergave biedt van de stand van zaken van het jeugdbeleid. De overallrapportage biedt een onderzoeksverantwoording in hoofdstuk 2. Het derde hoofdstuk is een beknopte beschrijving van de landelijke ontwikkelingen en achtergronden van het jeugdbeleid. Het laatste hoofdstuk (4) biedt een beknopte overkoepelende conclusie en samenvatting ten aanzien van de stand van zaken van het jeugdbeleid van alle vijf gemeenten.
3
4
2.
ONDERZOEKSVERANTWOORDING
2.1.
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe het onderzoek naar het jeugdbeleid in de gemeenten Bernisse, Brielle, Westvoorne, Rozenburg en Hellevoetsluis is uitgevoerd. Het onderzoek bestond uit het verzamelen en bestuderen van (beleids-)documenten, interviews en het opstellen van een feitenrelaas waarop de gemeenten konden reageren. Op basis van het feitenrelaas zijn vervolgens de onderzoeksvragen beantwoord. De werkwijze wordt hieronder nader beschreven.
2.2.
Werkwijze
Deskresearch Voorafgaand aan de start van het onderzoek heeft de Rekenkamercommissie voor de vijf gemeenten een centraal contactpersoon laten benoemen door de gemeentesecretarissen. In de vijf gemeenten zijn de gemeentesecretarissen, raadsleden, griffiers en colleges door de Rekenkamercommissie schriftelijk op de hoogte gesteld van het onderzoek. Begin april is het onderzoek van start gegaan en zijn de contactpersonen in de gemeenten benaderd met het verzoek informatie en beleidsdocumenten aan te leveren bij het onderzoeksbureau. Een checklist werd meegezonden waarin is vermeld welke documenten voor het onderzoek relevant zijn. Naast relevante documenten van de gemeenten zijn ook van enkele centrale uitvoeringspartners gegevens verzameld. Voor iedere gemeente is een tussenverslag opgesteld op basis van de verzamelde documentatie. In de deelrapporten is een literatuuroverzicht als bijlage opgenomen. Interviewronde Na de eerste fase van deskresearch zijn in de maand mei interviews gehouden met de beleidsambtenaren en bestuurders in de vijf gemeenten. Daarnaast is met twee centrale uitvoeringspartners in de regio, de GGD-ZHE1 en stichting PUSH, gesproken. In totaal is met 30 respondenten gesproken. Van de interviews zijn verslagen gemaakt die vervolgens door de respondenten geaccordeerd zijn. In de bijlagen van de deelrapporten is een lijst opgenomen met de geïnterviewden (respondenten per gemeente en VPR2-breed). De verslaglegging en vervolgens de accordering zijn medio juni afgerond. Feitenrelazen Met de informatie uit deskresearch en uit de interviews is voor iedere gemeente een uitgebreid feitenrelaas opgesteld. Gaandeweg dit proces zijn nog diverse actuele beleidsdocumenten verwerkt die later zijn verkregen. In het feitenrelaas is het jeugdbeleid in al zijn facetten beschreven. Het feitenrelaas is voor een technische reactie voorgelegd aan de 1 2
GGD regio Zuidhollandse Eilanden. Regio Voorne-Putten-Rozenburg.
5
gemeenten via de centrale contactpersonen. De gemeenten zijn gedurende een periode van twee weken in de gelegenheid gesteld het feitenrelaas van opmerkingen en aanvullingen te voorzien en vervolgens te accorderen. In de periode begin juli - begin augustus zijn de feitenrelazen aan de gemeenten toegestuurd. In de periode eind juli - medio augustus is het proces van accordering afgerond. Analyse en rapportage In augustus is voor de vijf gemeenten de eindrapportage opgesteld en daarnaast is een overallrapport opgesteld. De rapporten per gemeente (of deelrapporten) bestaan grotendeels uit het feitenrelaas aangevuld met de beantwoording van de onderzoeksvragen. Het overallrapport bevat vergelijkingen tussen de gemeenten en gaat in op de situatie op VoornePutten-Rozenburg (VPR), en landelijk beleid dat hierop van invloed is. Het overallrapport kan gezien worden als een aanvulling of bijlage op de deelrapporten voor de individuele gemeenten. Na het opstellen van bestuurlijke conclusies en aanbevelingen door de Rekenkamercommissie zelf, kunnen de rapporten voor een bestuurlijke reactie aan de colleges worden voorgelegd. Naar aanleiding hiervan kan de Rekenkamer een nawoord opstellen. Het eindrapport wordt met bestuurlijke reactie en het nawoord vervolgens aangeboden aan de raad. Deze activiteiten vallen onder de verantwoordelijkheid van de Rekenkamercommissie.
6
3.
LANDELIJKE TRENDS EN VISIES OP JEUGDBELEID
3.1.
Programmaministerie Jeugd en Gezin
De kwaliteit van het onderwijs, een goede opvoeding en een professionele ondersteuning en bescherming van kinderen en gezinnen met problemen zijn thema’s die de laatste jaren vaak in de belangstelling staan. Kinderen en jongeren dienen alle kansen te krijgen om zich goed te kunnen ontwikkelen. Dit is een visie die door verschillende maatschappelijke partijen wordt gedeeld en die aanleiding vormde tot het inrichten van het programmaministerie van Jeugd en Gezin. De ambitie van het kabinet is een omgeving te creëren waar kinderen gezond en veilig kunnen opgroeien, een steentje bijdragen aan de maatschappij, hun talenten kunnen ontwikkelen en plezier hebben, en waar zij zich goed kunnen voorbereiden op de toekomst. Het programmaministerie Jeugd en Gezin heeft in het beleidsprogramma voor de huidige kabinetsperiode drie punten centraal gesteld. Het gezin krijgt opnieuw een belangrijke positie toebedeeld. Ten tweede komt er een omslag naar preventief denken. Problemen moeten eerder worden opgespoord en sneller worden aangepakt. Het derde punt is dat iedereen zijn verantwoordelijkheid moet nemen wanneer een kind of gezin in de problemen dreigt te raken. Ongewenste situaties mogen niet blijven voortduren. Een van de maatregelen die het programmaministerie Jeugd en Gezin heeft genomen is het opzetten van een landelijke jeugdmonitor3. Deze digitale databank, geeft inzicht in hoe de jeugd ervoor staat op de terreinen onderwijs, gezondheid en welzijn, veiligheid en arbeid. Er worden vooral bestaande onderzoeken en data samengebracht en gebundeld. Sommige gegevens zijn uit te splitsen naar geslacht en etniciteit en voor sommige onderwerpen zijn uitsplitsingen mogelijk naar provincies en gemeenten. De komende jaren zal de Jeugdmonitor steeds verder worden uitgebreid met indicatoren (zo zijn in juli 2008 drie nieuwe indicatoren geplaatst in de Landelijke Jeugdmonitor, te weten het aantal jongeren in eenoudergezinnen, het aantal tienermoeders en kenmerken van voortijdig schoolverlaters). De jeugdmonitor moet een instrument worden dat beleidsmakers informeert over de situatie van de jeugd en laat zien wat de effecten zijn van het ingezette beleid. Omdat nog maar weinig gegevens naar het gemeentelijk niveau zijn uitgesplitst, is dat nu slechts zeer beperkt mogelijk. Een van de speerpunten van het programmaministerie is gezond opgroeien. Het kabinet wil een gezonde toekomst voor alle jongeren bevorderen en richt zich hier op het tegengaan van roken, alcoholmisbruik, drugsgebruik, onveilig vrijen, ongezond eten en onvoldoende bewegen. In alle gemeenten komen Centra voor Jeugd en Gezin die de taak hebben problemen bij jeugd of in het gezin te voorkomen, vroegtijdig te signaleren, adviezen te geven en te ondersteunen bij opvoeding. De Centra voor Jeugd en Gezin zouden in de toekomst de vijf taken4 van het preventief jeugdbeleid moeten uitvoeren die onder prestatieveld 2 van de Wmo
3 4
http://jeugdmonitor.cbs.nl Informeren van ouders, kinderen en jeugdigen over opvoeden en opgroeien, signaleren van problemen door instellingen als jeugdgezondheidszorg en onderwijs, toegang verschaffen tot het (gemeentelijk)
7
vallen, alsmede de opvoedondersteuning en gezinscoaching uit het basistakenpakket van de jeugdgezondheidszorg. De centra werken bij zwaardere problematiek samen met de gemeentelijke jeugdgezondheidszorg en de provinciale jeugdzorg. De gemeenten voeren de regie op de Centra voor Jeugd en Gezin.
3.2.
Decentralisatie van jeugdbeleid
Jeugdbeleid in Ba(la)ns Het jeugdbeleid vormde eind jaren negentig een belangrijk thema in het Bestuursakkoordnieuwe-stijl (BANS). Het rijk, de provincies en gemeenten constateerden dat nog (te) veel sprake was van versnippering en overlap in de beleidsontwikkeling en de gemaakte afspraken over het jeugdbeleid. Het versterken van de samenhang in het jeugdbeleid en het ontwikkelen van een gezamenlijke visie op het jeugdbeleid vormde een doelstelling van het overhedenoverleg. De visie ‘jeugdbeleid in Ba(la)ns’ is in 1999 vastgesteld en bevat afspraken tussen het rijk, de provincies en gemeenten over op welke wijze het jeugdbeleid van de overheden elkaar kan versterken. Operatie Jong Het landelijke samenwerkingsverband “Operatie Jong” dat tot 1 januari 2007 actief was, heeft een ontwikkeling van lokaal integraal jeugdbeleid in gang gezet. Een van de doelstellingen van Operatie Jong was de samenhang in het jeugdbeleid te versterken en de samenwerking tussen het rijk, medeoverheden en partners te verbeteren. In april 2006 heeft Operatie Jong haar adviezen aangeboden aan het kabinet in de rapportage ‘Koersen op het Kind’. Bij een integraal lokaal jeugdbeleid zijn niet alleen de aanbevelingen van de Operatie Jong van belang. Een op jongeren gericht beleid zal ook moeten aansluiten op aan groot aantal bestaande wetten en regelgevingen. Hier kan worden gedacht aan de Wet op de Jeugdzorg, de Wet collectieve preventie volksgezondheid, de Wet onderwijsachterstanden en de Wet maatschappelijke ondersteuning. Hier dient te worden benadrukt dat integraal jeugdbeleid meer inhoudt dan uitsluitend de taakgebieden van deze wetten en regelgeving. Wet op de Jeugdzorg Bij de invoering van de Wet op de Jeugdzorg is bepaald dat de volgende taken van opvoed-, opgroei- en gezinsondersteuning in het gemeentelijke domein komen te liggen: informatie en advies; toegang tot hulpaanbod pedagogische hulp; coördinatie van zorg in het gezin; en signalering van problemen door voorliggende voorzieningen zoals jeugdgezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijk werk. Wet Maatschappelijke Ondersteuning De Wmo die in januari 2007 in werking is getreden, geeft de gemeente meer bevoegdheden om lokaal een invulling te geven aan maatschappelijke ondersteuning. Met het prestatieveld hulpaanbod, pedagogische hulp verlenen (maatschappelijk werk, coaching) en coördineren van gezinscoaching.
8
‘preventieve ondersteuning jeugd’ verplicht de Wmo gemeenten ondersteuning te realiseren die is gericht op preventie van bij jeugdigen voorkomende problemen bij het opgroeien en van bij ouders voorkomende problemen met het opvoeden. Op lokaal niveau dient het preventief jeugdbeleid de volgende in de Wet op de Jeugdzorg opgenomen functies in aanmerking te nemen; informatie en advies, signaleren van problemen, toegang tot het hulpaanbod, lichtpedagogische hulp en coördinatie van zorg. Gemeenten kunnen behalve een aantal verplichte maatregelen zelf initiatieven ontwikkelen gericht op algemene voorzieningen om de maatschappelijke participatie onder jongeren en ouderen te stimuleren. Gezonde leefstijl Het is noodzakelijk om bij het bevorderen van gezond opgroeien en meer specifiek de preventie en het tegengaan van drugsgebruik en bovenmatig alcoholgebruik een geïntegreerde aanpak te ontwikkelen, zodat op alle terreinen waar jongeren komen een sluitend vangnet aanwezig is. Interventie zou gericht kunnen zijn op onder meer het ontmoedigen van startend alcohol- en drugsgebruik, het benadrukken van de risico’s hiervan in de voorlichting aan jongeren, het vroegsignaleren van problemen en het optimaliseren van goede verwijslijnen. Gemeenten werken samen met uiteenlopende partners om het beleid op deze terreinen goed uit te kunnen voeren. De Centra voor Jeugd en Gezin, vormen samen met de gemeentelijke jeugdgezondheidszorg en de provinciale jeugdzorg belangrijke partners. Niettemin kunnen jongeren in al hun sociale activiteiten op verantwoord alcohol- en drugsgebruik worden gewezen. Verschillende partijen hebben hier een functie. Ouders hebben een primaire taak. Wanneer een hulpvraag ontstaat, zou opvoedingsondersteuning een bijdrage kunnen leveren aan preventie en verminderen van problematiek. De GGD en consultatiebureaus hebben hierbij een signalerende en ondersteunende taak. Het onderwijs en het jongerenwerk zijn ingangen waarmee grote groepen jongeren direct kunnen worden bereikt. Sportverenigingen, buurthuizen en de horeca kunnen deze partijen aanvullen. De politie heeft een belangrijke taak bij het tegengaan van, en optreden tegen, vandalisme, overlast en het ontstaan van onveiligheidsgevoelens.
3.3.
Landelijke visie op lokaal alcohol- en drugsbeleid
Centrumgemeente Spijkenisse is verantwoordelijk voor het regionale verslavingsbeleid op de Zuid-Hollandse Eilanden. De gemeenten Bernisse, Brielle, Hellevoetsluis, Rozenburg en Westvoorne benoemen drugs- en drankgebruik van jongeren bovendien ook lokaal als specifiek aandachtspunt in het jongerenbeleid. De vijf VPR-gemeenten staan niet alleen in de problematiek rond overmatig alcohol- en drugsgebruik, veel andere gemeenten kampen met vergelijkbare problemen onder de jeugd en ook landelijk heeft het onderwerp de aandacht. De laatste jaren was een trend zichtbaar waarin kinderen op steeds jongere leeftijd begonnen met drinken en jongeren steeds vaker en steeds meer gingen drinken. Ontwikkelingen als binge-drinken (veel drinken met het doel dronken te worden), indrinken voor het uitgaan, of het drinken van alcohol in hokken of keten zijn toegenomen. Het kabinet heeft als reactie op 9
het signaleren van deze urgente problemen beleid ontwikkeld gericht op het voorkomen van schadelijk alcoholgebruik. Lokale overheden zien een belangrijke taak voor zichzelf weggelegd en nemen de verantwoordelijkheid voor een aanpak van deze problematiek. Er zijn recent aanwijzingen dat de gesignaleerde trend afneemt. Onderzoek dat in het najaar van 2007 door het Trimbos instituut in samenwerking met de regionale GGD-en is uitgevoerd, toonde aan dat het percentage jongeren van 12 tot en met 14 jaar dat alcohol gebruikt sterk is afgenomen5. In de groep jongeren van 15 jaar en ouder is geen verandering geconstateerd ten opzichte van het niveau van vier jaar geleden. De alcoholconsumptie in deze groep blijft te hoog. Gemeenten hebben meer bevoegdheden gekregen om alcoholmisbruik aan te pakken. De Hoofdlijnenbrief alcoholbeleid die eind 2007 naar de Tweede Kamer ging, bepaalt dat gemeenten de leeftijdsgrens voor de verkoop van alcohol zelf kunnen verhogen naar 18 jaar en dat ze in een lokale verordening kunnen vastleggen dat jongeren onder de leeftijdsgrens een boete kunnen krijgen als ze op straat met alcohol worden aangehouden. Het doel van de maatregelen is het voorkomen dat jongeren op jonge leeftijd (bijv. voor hun 16e) beginnen met drinken en het bereiken dat jongeren minder gaan drinken. Samen met de alcoholbrief is ook een handleiding integraal alcoholbeleid ontwikkeld voor gemeenten, inclusief een stappenplan lokaal alcoholbeleid (nov. 2007). Deze handleiding richt zich op alle leeftijden. De handleiding werd in opdracht van het ministerie van VWS ontwikkeld door het NIGZ, het Partnerschap Vroegsignalering Alcohol, de stichting Alcoholpreventie en het Trimbos Instituut.
5
Publicatie: Jeugd en riskant gedrag 2007. Kerngegevens uit het Peilstationsonderzoek Scholieren. Trimbosinstituut, juni 2008. Gegevens komen vierjaarlijks beschikbaar sinds 2003 en worden opgenomen in de Landelijke Jeugdmonitor van het programmaministerie Jeugd en Gezin.
10
4.
SAMENVATTING BEVINDINGEN
4.1.
Inleiding
In de deelrapporten van de gemeenten Bernisse, Brielle, Hellevoetsluis, Rozenburg en Westvoorne is de stand van zaken van het jeugdbeleid uitgebreid beschreven. In dit hoofdstuk gaan we wat dieper in op de verschillen tussen de gemeenten en de samenwerking tussen de gemeenten en in de regio’s ZHE, stadsregio en VPR, waarbij ook de opvattingen van uitvoeringspartners GGD-ZHE en stichting PUSH zijn meegenomen. Niet alle aspecten van het jeugdbeleid worden hier beschreven, maar een selectie van karakteristieke verschillen, opvallende zaken en (goede) praktijkvoorbeelden.
4.2.
Integraal jeugdbeleid en thema’s jeugdbeleid
Van de vijf gemeenten hebben op dit moment alleen de gemeenten Bernisse en Hellevoetsluis een nota integraal jeugdbeleid. Beide nota’s zijn in 2008 vastgesteld. Hellevoetsluis heeft hiermee een derde integrale jeugdnota ontwikkeld. Voor Bernisse is het de eerste. Westvoorne geeft aan waarschijnlijk in 2009 een integrale jeugdnota te kunnen ontwikkelen; de startnotitie integraal jeugdbeleid stamt al uit 2002. Gemeente Rozenburg heeft in 2008 een startnotitie opgesteld en verwacht in het voorjaar van 2009 een integrale beleidsnota te hebben ontwikkeld. Het is de vraag of dit realiseerbaar is, omdat vele onderliggende nota’s (sport, veiligheid, speelplaatsenbeleid, educatie etc.) ook nog moeten worden ontwikkeld in 2008 voordat alle onderwerpen binnen het integraal jeugdbeleid ingevuld kunnen worden. Gemeente Brielle geeft aan dat de ontwikkeling van een integrale jeugdnota in 2009 of 2010 op de agenda wordt geplaatst. Bernisse, Hellevoetsluis en Westvoorne hebben het jeugdbeleid in de genoemde (start)nota’s evenwichtig weergegeven. Bernisse behandelt in de integrale jeugdnota de thema’s zorg; gezondheid; onderwijs en werk; openbare orde en veiligheid; en vrije tijd. Hellevoetsluis deelt het jeugdbeleid op in vijf domeinen, waarbij het thema gezondheid en fysieke ontwikkeling door alle domeinen heen loopt. De domeinen zijn: opvoeden en opgroeien; spelen en uitgaan; schoolgaan en leren; jeugd en veiligheid; en wonen en werken. Westvoorne heeft in de startnotitie vier thema’s voorgesteld: onderwijs, veiligheid, zorg en vrije tijd. Hier worden ook de thema’s participatie en afstemming en samenhang genoemd. De startnotitie van Rozenburg is niet duidelijk over welke thema’s de gemeente binnen het integrale jeugdbeleid zal gaan hanteren. Dit kan worden verbeterd. Gemeente Brielle heeft nog geen (start)notitie integraal jeugdbeleid. Het jeugdbeleid is dus uitgewerkt in nota’s die specifiek op jeugd zijn gericht (speelruimteplan, peuterspeelzaalbeleid), en in nota’s die gericht zijn op alle inwoners (Integraal Veiligheidsbeleid, Wmo, Sport en Lokaal Gezondheidsbeleid). Het grote verschil met gemeenten die een actuele integrale jeugdnota hebben, is dat daarmee al het jeugdbeleid overzichtelijk is gebundeld. Dat overzicht ontbreekt vooralsnog in Brielle, Rozenburg en Westvoorne.
11
Zowel met vertegenwoordigers van de gemeenten als van andere organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van het jeugdbeleid is gesproken over de stand van zaken van het integrale jeugdbeleid. Hieruit blijkt het belang dat wordt gehecht aan de aanwezigheid van een integrale jeugdnota. Het hoofd van de afdeling Gezondheidsbevordering van GGD-ZHE en de manager van het Jongerenwerk bij stichting PUSH zijn beide van mening dat gemeenten een visie rond de jeugd op papier moeten hebben staan. Door het op te schrijven, worden gemeenten vanzelf gedwongen hun visie helder te formuleren. Een nota jeugdbeleid heeft volgens de heren echter alleen maar zin als er concrete actiepunten in staan. De GGD gebruikt deze informatie om achterhalen wat de gemeente wil. Ook de kadernota wordt hiervoor gebruikt. Stichting PUSH vindt het belangrijk dat gemeenten zelf eisen stellen aan het jongerenwerk, zodat duidelijk wordt wat de gemeenten precies willen bereiken en PUSH probeert de gemeenten hierin te stimuleren. Een integrale jeugdnota geeft meer richting aan het beleid. Hoewel er ook ruimte moet zijn voor ad hoc acties, is het prettig als de gemeente kaders stelt bij het uitvoerende jongerenwerk. De afstemming tussen PUSH en de gemeenten vindt voornamelijk tijdens overleggen plaats. PUSH vindt het ook wenselijk dat de structuur en frequentie van de rapportages die PUSH opstelt voor alle gemeenten gelijk worden getrokken. De VPR-gemeenten hebben gezamenlijk in beeld gebracht op welke terreinen zij binnen het integrale jeugdbeleid actief zijn. De gemeenten hebben een productencatalogus ontwikkeld in de vorm van een virtueel jongerenloket, een innovatieproject dat tussen 2005 en 2007 werd gesubsidieerd door het ministerie van SZW. Het plan van aanpak voor een vervolg van het project is gereed. Vanaf september 2008 kunnen jongeren, maar ook ouders, professionals en andere belanghebbenden op de website www.jongerenloketvpr.nl producten vinden die de gemeenten en ketenpartners aanbieden op het gebied van onderwijs, vrije tijd, werk & inkomen, wonen en zorg. Het Loket zou een verbinding moeten leggen tussen verschillende beleidsterreinen gericht op jeugd, zodat jongeren kunnen worden ondersteund op hun weg naar zelfstandigheid.
4.3.
Jeugd en Zorg
De aansluiting tussen de geïndiceerde jeugdzorg (stadsregionale of provinciale verantwoordelijkheid) en het preventieve jeugdbeleid (gemeentelijke verantwoordelijkheid) staat centraal in het programma Ieder Kind Wint van de stadsregio. In de stadsregio worden hiertoe gezamenlijke projecten uitgevoerd en samenwerkingsconvenanten gesloten. Een initiatief dat hierop aansluit is de GOSA (Gemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak), ook bekend als DOSA (deelgemeentelijk) of ROSA (regionaal)6. Met de GOSA wordt getracht korte lijnen te realiseren tussen alle instellingen op het gebied van jeugd op regionaal niveau voor een vroegtijdige, gecoördineerde en effectieve aanpak van risicojeugdigen. De GOSA is in eerste instantie gericht op situaties waarin meervoudige problematiek bestaat die de 6
In Hellevoetsluis en Rozenburg wordt gewerkt met de GOSA-aanpak. In Rotterdam staat de aanpak bekend als de DOSA. Brielle, Bernisse, Spijkenisse en Westvoorne werken sinds begin 2008 samen in de ROSA.
12
mogelijkheden en capaciteit van een enkele professional te boven gaat. GOSA bestaat uit een netwerk- en een afstemmingsoverleg. In het multidisciplinair netwerkoverleg komen signalen binnen, wordt informatie verzameld en worden acties uitgezet voor een jeugdige en/of zijn gezin. In het afstemmingsoverleg worden jeugdigen met zwaardere, of meervoudige problematiek besproken. De GOSA-regisseur (aangesteld bij de gemeente) is verantwoordelijk voor het schakelen van de drie ketens justitie, zorg en onderwijs, hij (of zij) signaleert, coördineert, regisseert, stemt af met partners en monitoort gemaakte afspraken. De ROSA aanpak is grotendeels vergelijkbaar. Hellevoetsluis, Rozenburg en Westvoorne gebruiken naast de GOSA ook de Beke-methode om zicht te krijgen op de groepen jongeren in een gemeente, de probleemgebieden en de problematiek bij individuele jongeren. Indien in Hellevoetsluis wordt geconstateerd dat een jongere uit een van de geprioriteerde jeugdgroepen meervoudige problematiek heeft dan kan deze jongere worden overgeheveld naar de GOSA. Het realiseren van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) is een van de doelstellingen van het stadsregioprogramma ‘Ieder Kind Wint’. Er is een blauwdruk ontwikkeld voor de opzet van CJG (naar ‘Rotterdams’ model). De specifieke lokale situatie in de gemeenten vraagt om ruimte bij de uitwerking en implementatie van dit model. De regiogemeenten in de stadsregio willen zoveel mogelijk gezamenlijk optrekken in het verder uitwerken van de ambities en daarbij hun lokale autonomie behouden. Vijf koplopergemeenten in de stadsregio zijn aangewezen om de blauwdruk verder uit te werken. Zij worden in dit proces vanuit het programma ‘Ieder Kind Wint’ ondersteund. Hellevoetsluis en Rozenburg zijn in de regio VPR de koplopers in dit deelprogramma, waarin zij pilotprojecten uitvoeren. Het doel is om eind 2008 de basisvorm van de Centra voor jeugd en gezin gereed te hebben. Er wordt gestart met een samenwerking tussen GGD, Careyn en Bureau Jeugdzorg. In de komende jaren zullen de centra met externe partijen worden uitgebreid, zodat er meer organisaties worden geschakeld. Bernisse, Brielle en Westvoorne onderzoeken de mogelijkheden om een virtueel loket te realiseren. Dit zou eventueel ook in een pilotproject kunnen uitmonden. Gemeente Brielle is al vergevorderd met ideeën over de fysieke locatie en invulling van het CJG. Opvallend is de keuze om een aparte ingang voor jongeren te realiseren zodat het laagdrempelig genoeg wordt voor jongeren om er gebruik van te maken.
De GOSA/ROSA aanpak lijkt redelijk overeen te komen met de doelstellingen van ‘Ieder Kind Wint’ en in het bijzonder het Centrum voor Jeugd en Gezin. De GOSA/ROSA, Beke-methode en de nieuwe Centra voor Jeugd en Gezin kunnen allen als instrumenten voor het realiseren van een sluitende aanpak worden gezien. Ook de beleidsontwikkeling rond de Wmo wordt grotendeels in stadsregionaal verband uitgevoerd. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo. Zoals in hoofdstuk 3 al is aangegeven vallen de doelstellingen van de Wmo gericht op de jeugd (opvoed- en opgroeiondersteuning) grotendeels binnen reeds bestaande beleidsdoelen van sluitende jeugdzorgketens en het CJG. De Wmo-nota´s bieden wat betreft jeugdbeleid dan ook weinig extra´s die niet reeds in andere nota´s (CJG, sluitende jeugdzorgketens) zijn beschreven.
13
De Wmo-nota’s vormen in dit opzicht net als andere afzonderlijke nota’s (bijvoorbeeld sportbeleid, Speelplaatsenbeleid of LEA) uitwerkingen van delen van het integrale jeugdbeleid. Enerzijds is er een goede samenwerking op VPR en binnen de stadsregio ten aanzien van alle nieuwe landelijke ontwikkelingen en verplichtingen op het terrein van vooral de jeugdgezondheidszorg. Anderzijds geven de gemeenten aan dat het lastig is om op het regionale niveau van samenwerking invloed te kunnen uitoefenen zodat de uitkomsten van beleidsontwikkeling voldoende aansluiten op de lokale situatie. Het is een spanningveld tussen samenwerking en autonomie. Toch lukt het op een aantal belangrijke onderwerpen redelijk deze aansluiting op de lokale situatie te behouden. Dat er veel beleidsontwikkeling gaande is blijkt ook uit het feit dat momenteel drie regionale onderzoeken lopen naar de jeugdgezondheidszorg. Het betreft: ‘Vraagontwikkelingsonderzoek Ieder Kind Wint’: onderzoek of de vraag naar bepaalde hulpverlening en informatie de basis van het CJG kan vormen. Aan de hand van casussen wordt bestudeerd welke schakels in de keten ontbreken en waar de cliënten behoefte aan hebben. Zo moet worden bepaald wat het beste aanbod is, hoe de samenwerking kan worden verbeterd en hoe de blinde vlekken kunnen worden opgevuld. ‘Jeugdvraag in beeld’: is een onderzoek dat door Rozenburg in het kader van Wmo prestatieveld 2 wordt uitgevoerd met een RAS-subsidie. Het heeft als doel jeugdvraag duidelijk in beeld te brengen. Het project zou tot medio 2008 lopen. Het is onbekend of het onderzoek inmiddels is afgerond. ‘Voorzieningen JGZ’: is een onderzoek naar capaciteiten en financiële mogelijkheden van voorzieningen op het gebied van opvoed- en opgroeiondersteuning. Begin 2008 worden op de Zuid-Hollandse Eilanden alle voorzieningen op het gebied van jeugdgezondheidszorg geïnventariseerd en wordt een voorstel gedaan voor de meest gewenste organisatie van de JGZ. In mei 2008 worden de resultaten verwacht. Dat drie onderzoeken lopen illustreert de snelheid waarmee nieuwe ontwikkelingen worden opgepakt binnen de regio, maar illustreert ook dat er een zekere mate van onduidelijkheid en inhoudelijke overlap is. De precieze positionering van het CJG ten opzichte van de ROSA/GOSA aanpak lijkt nog niet helemaal duidelijk te zijn binnen de gemeenten. Als voorbeeld hiervan kan worden genoemd het ontbreken van het CJG in het stroomschema ROSA. Naast de GOSA/ROSA, Wmo, CJG wordt ook het regionale signaleringsysteem Multisignaal ingevoerd en het Elektronisch Kind Dossier. In hoeverre alle nieuwe ontwikkelingen elkaar aanvullen of elkaar ook in de weg kunnen gaan zitten (inhoudelijk, maar ook wat betreft de benodigde personele inzet en overlegstructuren) behoeft de nodige aandacht.
4.4.
Jeugd en Veiligheid
Alle gemeenten met uitzondering van gemeente Rozenburg hebben een nota Integraal Veiligheidsbeleid. In Rozenburg wordt deze in 2008 opgesteld. Hellevoetsluis heeft daarnaast 14
een nota Vandalismebeleid opgesteld. Verschillende gemeenten beschikken aanvullend over jaarwerkplannen van de wijkpolitie, en/of over rapportages over jeugdgroepen van de politie (via de Beke-methode). Stichting PUSH en Stichting Welzijn Schiedam geven voor alle gemeenten in de (jaar)verslagen ook een beschrijving van hangplekken en welke jeugdgroepen daar worden gesignaleerd door het vindplaatsgericht jongerenwerk. De totstandkoming van de kadernota Integraal Veiligheidsbeleid (IVB) in gemeente Bernisse is gefundeerd op de methodiek Kernbeleid Veiligheid (SGBO/VNG) en het raadplegen van diverse bronnen (documentenstudie en interviewgesprekken). Een eerste stap in het proces was het opstellen van een veiligheidsanalyse (visie, analyse en prioriteiten). Deze is vastgesteld door het College van B&W. Jeugd en Veiligheid is in de IVB kadernota een belangrijk thema. Deels kunnen problemen met jongeren worden verklaard door een gebrek aan voorzieningen.
In de stadsregio is al enige jaren de Begeleidingscommissie Integrale Veiligheid actief, waarin de portefeuillehouders veiligheid deelnemen. Er worden periodiek thema’s behandeld en praktijkvoorbeelden uitgewisseld. De Begeleidingscommissie Integrale Veiligheid heeft ook een format ontwikkeld voor het opstellen van wijkveiligheidsplannen. Begin 2008 hebben de deelnemende gemeenten een convenant afgesloten rond vernielingen die alcoholgerelateerd zijn. Hellevoetsluis is de trekker van dit project. Er is een ‘toolkit’ samengesteld met maatregelen om vernielingen aan te pakken. De veiligheidsrapportage die in 2006 voor de regio Rotterdam-Rijnmond is opgesteld, brengt enkele opvallende zaken in beeld. De politiegegevens (aangiften en meldingen) zijn ondergebracht in zeven ‘veiligheidselementen’: geweld, inbraak, diefstal, drugsoverlast, overige overlast, vandalisme en bedrijfscriminaliteit. Alle gemeenten in de regio RotterdamRijnmond zijn op ieder onderdeel in een ranglijst geplaatst. Op een aantal onderdelen staan de VPR-gemeenten vrij hoog in deze ranglijst, wat betekent dat hierover veel aangiften of meldingen zijn gedaan. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de politiegegevens (het aantal aangiften en meldingen) betrekking hebben op 2005 en dus enigszins verouderd zijn. Rozenburg staat op de tweede plaats in de ranglijst als het gaat over vandalisme en hier staat Brielle op de vierde plaats. Hellevoetsluis staat op de tweede plaats op het element diefstal en op de vijfde plaats als het gaat over het aantal overlastmeldingen. Westvoorne staat op de vijfde plaats voor wat betreft het aantal drugsmeldingen. Bernisse staat op geen van de genoemde elementen hoog in de ranglijst.
Een nadeel van deze uitkomsten is dat ze moeilijk interpreteerbaar zijn. Op zichzelf zeggen deze uitkomsten niet zoveel. Een hoge plaats op de ranglijst kan ook het gevolg zijn van een grotere bereidheid onder de inwoners om aangifte te doen, of een betere samenwerking rond het signaleren van problemen in de gemeente. Zowel de resultaten van de GGD-onderzoeken als de Veiligheidsrapportage worden intensief benut door alle gemeenten. Het doel van het regionale meetinstrument Veiligheidsrapportage is meten, en weten en leren: een compleet overzicht bieden van de veiligheidsituatie in de totale politieregio en het versterken van de onderlinge samenwerking en kruisbestuiving door het zichtbaar maken van sterke en zwakke punten. Gezien de focus op alcoholgerelateerde 15
vernielingen in de VPR-regio lijkt deze doelstelling te zijn bereikt. Alle maatregelen die zijn gericht op tegengaan van vernielingen worden geïnventariseerd en tussen de gemeenten worden good practices uitgewisseld. De belangrijkste partner van de gemeente bij het veiligheidsbeleid is de politie. Dit is echter een partner waar de gemeente slechts ten dele invloed op kan uitoefenen. Bij het maken van afspraken met de politie wordt aansluiting gezocht met de wijkwerkplannen, die de politie zelf opstelt. In het district de Eilanden heeft de politie de thema’s geweld, jeugd, overlast (drugs, drank en overig) en verkeer als prioriteit aangewezen. Bij het opstellen van het wijkwerkplan van de politie kan de gemeenteraad nog aangeven wat aandacht moet krijgen. De politie heeft een beperkte capaciteit in de regio en gemeente Spijkenisse is een belangrijk prioriteitgebied voor de inzet van politiecapaciteit. De burgemeester van Hellevoetsluis is van mening dat de politie op dit moment voldoende capaciteit heeft voor de aanpak van het thema Jeugd en Veiligheid. Een toename van de capaciteit voor de gehele regio zou wel een verbetering zijn, omdat er nu sprake is van het verdelen van de schaarste. In gemeente Bernisse wordt de capaciteit van de politie onvoldoende gevonden, maar er is ook begrip voor de nadruk die Spijkenisse krijgt. Met name in de zomerperiode wanneer veel jongeren zich in het recreatiegebied ophouden is extra inzet vereist, maar ook in bepaalde wijken roepen inwoners om een daadkrachtig optreden tegen overlastgevende jeugd. De gemeente Westvoorne vindt extra politiecapaciteit in de nacht wenselijk. De beleidsmedewerkers zijn van mening dat het politieteam nu redelijk op sterkte is, hoewel de strandpolitie tijdens zomermaanden wordt gemist. Hellevoetsluis geeft aan dat je als gemeente zelf ook veel kan voorbereiden en faciliteren en dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de activiteiten gericht op jeugd en veiligheid zeker niet geheel bij de politie ligt. De gemeente kan bijvoorbeeld met een duidelijk Horecabeleid, de APV en de nieuwe flexibele sluitingstijden de regie voeren. Ook Rozenburg heeft de APV gewijzigd waarbij enkele gebieden zijn aangewezen waar het niet meer wordt toegestaan om drank bij zich te hebben of te nuttigen. Aanleiding voor de voorgestelde wijziging was de gesignaleerde overlast. Dit stelt de politie in staat op te kunnen treden voordat er sprake is van overlast. Het jongerenwerk heeft een belangrijke rol in het jeugdveiligheidsbeleid, doordat zij mede signaleren welke jeugdgroepen er zijn en welke voor overlast zorgen. Er is dan ook goed contact tussen het jongerenwerk en de politie. In Brielle is in 2006 een projectleider intensieve aanpak aangesteld. Deze PIA zou oorspronkelijk een criminele jeugdgroep aanpakken, maar bij het uiteenvallen van die groep zijn de werkzaamheden verschoven naar overlastgevende jeugd en reageren op overlastmeldingen. Voor jongeren met problemen wordt een individueel traject van hulpverlening ingezet. De PIA kan feitelijk als voorloper worden gezien van de GOSA/ROSA aanpak. PUSH vindt de PIA een goede functie hebben, aangezien gemeenten zelf vaak niet in staat zijn direct op een klacht te reageren.
16
4.5.
Jeugd en Vrije Tijd
Onder het thema jeugd en vrije tijd vallen onderwerpen als sport, spel en bewegen, uitgaan, cultuur- en kunstparticipatie, jeugdparticipatie en het jongerenwerk. De gemeenten met een integrale jeugdnota (Hellevoetsluis, Bernisse) hebben vrijetijdsbesteding als thema in de nota opgenomen. Ook Westvoorne heeft dit in de startnota integraal jeugdbeleid gedaan. Het jongerenwerk speelt een centrale rol in het gemeentelijk jeugdbeleid gericht op vrijetijdsbesteding. Het jongerenwerk voert activiteiten uit zoals het beheren van jongerencentra, het organiseren van activiteiten en instuifavonden voor kinderen, vindplaatsgericht (outreachend) jongerenwerk en is onder andere betrokken bij de JOP’s (jongerenontmoetingsplekken). In een gemeente met verschillende kleine kernen, zoals Bernisse, is het lastiger een goed aanbod voor jongeren neer te zetten of om een locatie te kiezen voor een jongerencentrum. Rozenburg zet als enige van de gemeenten het jongerenwerk ook in bij evenementen. De jongerenwerkers hebben dan uitsluitend een signalerende functie, praten met jongeren en bieden de politie op die manier ondersteuning bij het handhaven van de orde. Rozenburg wil dat dit vast onderdeel gaat uitmaken van het bestek.
De uitgaansmogelijkheden zijn de afgelopen jaren wat minder geworden. In een aantal kernen zijn discotheken waar jongeren elkaar ontmoetten, verdwenen. De behoefte aan discotheken onder de jeugd is al langer bekend bij de gemeenten. Ook PUSH signaleert deze behoefte. In gemeente Hellevoetsluis zijn concrete plannen voor de realisatie van een discotheek. Dit particuliere initiatief wordt door de gemeente gestimuleerd en ondersteund. Het vervoer van en naar de discotheek is nog een aandachtspunt. Gemeente Rozenburg is geïnteresseerd in de mogelijkheid een BOB-bus te laten rijden. Hiervoor is nader overleg tussen regiogemeenten, ondernemer en openbaar vervoer nodig. In alle gemeenten zijn veel vergelijkbare activiteiten gericht op jeugdparticipatie. Westvoorne en Hellevoetsluis hebben een aparte jeugdparticipatienota en in Brielle krijgt de ontwikkeling van een jeugdparticipatienota prioriteit. Participatie van jeugd wordt niettemin ook belangrijk gevonden in Bernisse en Rozenburg. Er is in Rozenburg een jongerenbehoeftenonderzoek uitgevoerd, wat een aansprekend voorbeeld is van hoe de gemeente wensen en behoeften in de gemeente heeft geïnventariseerd en vooral hoe de gemeente de aanbevelingen uit het rapport vervolgens op heeft gepakt. De gemeente Westvoorne heeft in oktober 2007 de nota jeugdparticipatie ‘De jeugd van tegenwoordig’ opgesteld. De nota heeft als doelstelling het creëren van randvoorwaarden waardoor meer jongeren vaker participeren in maatschappelijke en politieke (gemeentelijke) zaken. Een kindergemeenteraad (IPP-debat), jeugdpanels, een enquête, een jongerensite en een jongerenpagina maken mede deel uit van de plannen. Het participatiebeleid wordt aan de jongeren zelf getoetst. De eerste jongerenenquête dient tevens als nulmeting voor het beleid en dan kunnen ook SMART doelstellingen worden geformuleerd. De enquête start naar verwachting na de zomer (2008).
17
De beschikbaarheid en indeling van speel- en ontmoetingsruimte heeft in bijna alle gemeenten de aandacht. Het blijkt soms niet eenvoudig te zijn een jongerenontmoetingsplaats of jongerencentrum te realiseren. Er is vaak weerstand van omwonenden. In Westvoorne is dit een actuele situatie. De vraag is hoever de gemeente moet meegaan met omwonenden wanneer zij protest aantekenen. Een dialoog met omwonenden in combinatie met goede begeleiding van de locatie en aantonen dat het goed kan gaan is effectief gebleken in het wegnemen van die weerstand. Hellevoetsluis heeft concrete plannen om een multifunctioneel jongerencentrum te realiseren met een multifunctionele ruimte, een commerciële sportschool, een jongerencentrum, een turnzaal, een gymzaal en een buitensportvoorziening (multicourt). Door samenwerking tussen voortgezet onderwijs, commerciële sportschoolondernemer, sportverenigingen, welzijnsorganisaties woningbouwcorporatie en gemeente, wordt optimaal gebruik gemaakt van de faciliteiten, die zowel overdag als ’s avonds een goede bezetting zouden kunnen bereiken. Toevoeging van het jongerencentrum maakt dat de locatie een echte ‘jongerencampus’ zal gaan worden. De campus krijgt een maatschappelijke functie en bedient uitsluitend jongeren. De campus is hiermee te onderscheiden van het Centrum voor Jeugd en Gezin, dat in de eerste plaats meer op het gezin is gericht, en de levensloop van het kind volgt. Het integreren van functionaliteiten op één locatie is een trend die we landelijk in steeds meer gemeenten terug zien. Het biedt jongeren extra mogelijkheden zich te ontplooien.
4.6.
Jeugd en Educatie
Op het terrein van educatie zijn diverse taken en onderwerpen waarop de gemeente beleid moet formuleren. Onder andere betreft dit het onderwijsachterstandenbeleid dat tegenwoordig deel uit maakt van de lokaal educatieve agenda (LEA), het peuterspeelzaalbeleid en de voor- en naschoolse opvang. Een onderwerp dat goed binnen integraal jeugdbeleid past is de Brede School. Een van de aanbevelingen van Operatie Jong is het bundelen van taken op het gebied van opvang, educatie, werk en vrije tijd in brede buurtscholen en brede scholen voor voortgezet onderwijs. Gemeente Brielle realiseert een ambitieuze brede school in de wijk Zuurland. De brede school heeft de vorm van een ‘campus’ waarin drie basisscholen worden opgenomen. Behalve voor onderwijs is er plaats voor voorzieningen op het gebied van welzijn en zorg, zoals buitenschoolse opvang. Aangrenzend zijn een jongerencentrum en sportcomplex te vinden en er wordt bij dezelfde locatie een Zorggebouw gerealiseerd waarin het CJG een plaats krijgt.
Gemeenten Brielle en Westvoorne hebben daarnaast flink geïnvesteerd in nieuwbouw en renovatie van zo goed als alle schoolgebouwen. Gemeente Westvoorne had reeds een locatie voor een Brede School beschikbaar, maar dit bleek uiteindelijk toch niet haalbaar. Gemeente Hellevoetsluis heeft ook concrete plannen voor de ontwikkeling van een Brede School (de Wateringhe). In de gemeente Bernisse is een haalbaarheidsonderzoek Brede School gehouden. De eventuele bouw is nog niet begroot. In Rozenburg is in het verleden een Brede School initiatief geweest, maar dat heeft niet geleid tot de gewenste positieve effecten. Het vorige 18
college wilde één grote centrumschool creëren. Het huidige college geeft prioriteit aan het in stand houden van de huidige spreiding van schoolgebouwen. Het is overigens een misvatting dat een Brede school automatisch schaalvergroting en samenvoeging van onderwijsinstellingen impliceert. Er zijn ook kleinschaliger varianten van brede school initiatieven mogelijk. Een nieuw onderwerp zijn maatschappelijke stages. Deze worden per 2011 verplicht voor VOleerlingen. Hoewel dit geen directe wettelijke verplichting is voor gemeenten, heeft onder andere de gemeente Bernisse in de nota jeugdbeleid als speerpunt neergezet maatschappelijke participatie van jongeren te willen stimuleren en daarbij in te zetten op een infrastructuur voor de maatschappelijke stages. Daarvoor wordt aansluiting gezocht bij het project Maatschappelijke Stages VPR.
4.7.
Alcohol- en drugsbeleid
De gemeenten in de regio ZHE werken samen in het netwerk verslavingspreventie. Hier worden afspraken gemaakt over de inzet van activiteiten gericht op verslavingspreventie en voorlichting. Tevens wordt hier het regionale beleid afgestemd op lokaal niveau. Spijkenisse is de centrumgemeente voor het verslavingsbeleid op de Zuid-Hollandse Eilanden7. Als zodanig ontwikkelt Spijkenisse het beleid met betrekking tot verslavingspreventie. Eind 2005 is voor de gehele regio de nota Verslavings(preventie)beleid (2005-2009) vastgesteld (ook bekend als het verslavingspreventieplan). Spijkenisse stelt het pakket activiteiten samen waar gemeenten een keuze uit kunnen maken. De regiogemeenten zijn betrokken bij het beleid en hebben inspraak gekregen. Dit is een belangrijke randvoorwaarde voor het creëren van draagvlak voor beleid (collegeadvies over de tussentijdse evaluatie verslavingsbeleid 2006, gemeente Spijkenisse). Alle activiteiten die door Spijkenisse als centrumgemeente worden gefinancierd, zijn uitgevoerd vanuit een drietal subregionale netwerken, volgens een spreidingsplan. Op ambtelijk niveau verloopt de afstemming en samenwerking tussen de regiogemeenten op dit terrein goed. De GGD-ZHE, Bouman GGZ en stichting De Hoop zijn de belangrijkste uitvoeringspartners van het Verslavingspreventieplan. De GGD vervult in de netwerken een coördinerende functie. Spijkenisse wilde graag een nulmeting in het kader van het Verslavingspreventieplan zodat trends in beeld kunnen worden gebracht. Spijkenisse heeft daarom in 2006 de GGD-ZHE en Bouman GGZ de opdracht verstrekt onderzoek uit te voeren naar de omvang en achtergronden van het genotmiddelengebruik door jongeren in de regio ZHE. Hoewel de 7
De uitvoering van de maatschappelijke opvang en het verslavingsbeleid is sinds 1994 een verantwoordelijkheid van de gemeenten. Er zijn 48 centrumgemeenten aangewezen voor maatschappelijke opvang en 25 voor de verslavingszorg. Deze gemeenten kregen hiervoor financiële middelen van de overheid en zijn financieel verantwoordelijk voor hun regio. De gemeenten gaan over het uitvoerende werk in de maatschappelijke opvang en het verslavingsbeleid. Het verslavingsbeleid bestaat uit ambulante hulpverlening, gericht op (preventie van) verslavingsproblemen, inclusief activiteiten in het kader van de bestrijding van overlast door verslaving. Spijkenisse is de centrumgemeente voor de ZuidHollandse Eilanden en heeft een regierol bij de implementatie van het verslavingsbeleid.
19
resultaten van het onderzoek in 2007 zijn gepresenteerd, zijn deze gebaseerd op oudere data. Het onderzoek is feitelijk een koppeling van drie bestaande GGD-enquêtes, te weten de Gezondheidsenquête ZHE uit 2005 (vijfjaarlijks), het Gezondheidsprofiel Leerlingen 13-17 jaar (GPL) uit de jaren 2004 en 2005 (jaarlijks) en de Gezondheidsenquête Jongvolwassenen 18-24 jaar uit najaar 2003. Door de gestandaardiseerde vraagstelling van de GGD was het mogelijk de drie enquêtes samen te voegen. Het bruikbare totaalbestand bestond uit 6.530 respondenten. Enkele belangrijke uitkomsten zijn: Van de jongeren van 13 t/m 24 jaar op VPR consumeert 10,8% overmatig alcohol. Dit verschilt niet veel van het gemiddelde percentage jongeren voor alle eilanden in het werkgebied van GGD-ZHE (11,9%). De percentages van jongeren die in de afgelopen maand drugs hebben gebruikt, wijken ook niet af van de gemiddelden voor alle eilanden (cannabisgebruik: VPR 10,9% en ZHE-breed 10,4%; xtcgebruik: VPR 1,6% en ZHE-breed 1,8%; en harddrugsgebruik: VPR 1,4% en ZHE-breed 1,6%). Wanneer wordt gekeken naar de uitkomsten binnen de VPR-regio dan valt op dat in Brielle en Bernisse relatief meer jongeren overmatig drinken dan de jongeren in de andere gemeenten (respectievelijk 18% en 16% van de jongeren). In de gemeenten Hellevoetsluis, Brielle en Westvoorne wordt relatief door meer jongeren cannabis gebruikt dan in Rozenburg en Bernisse.
Met uitkomsten op het niveau van de Zuid-Hollandse Eilanden en daarbinnen de eilanden Voorne-Putten-Rozenburg (inclusief Spijkenisse), de Hoeksche Waard en Goeree-Overflakkee en het gemeentelijk niveau, biedt het onderzoek de VPR-gemeenten een nulmeting en benchmark voor het alcohol- en drugsbeleid gericht op jongeren. Volgens de GGD wilden de VPR-gemeenten een geruime tijd niet naar buiten treden met de resultaten van het onderzoek, omdat zij geen standpunt en antwoord paraat hadden op de gesignaleerde problematiek. Inmiddels wordt in de vijf gemeenten in beleidsnota’s gerefereerd aan de uitkomsten van het onderzoek en lijken deze een reden te zijn voor het hoog op de agenda te plaatsen van jeugdbeleid gericht op alcohol- en drugsbeleid. Behalve de kwantitatieve informatie van de GGD, zijn er ook kwalitatieve signalen over het alcohol- en drugsgebruik in de regio. Stichting PUSH (jongerenwerk) signaleert een toegenomen alcoholconsumptie, vooral onder jonge kinderen. Het alcoholgebruik lijkt bovendien een groter probleem te vormen dan het drugsgebruik, volgens de vertegenwoordiger van stichting PUSH. De aanpak van verslaving en alcoholgerelateerde problematiek wordt in de regio aangevuld met andere initiatieven. De gemeenten op Voorne-Putten en Goeree-Overflakkee hebben in 2006 een handhavingprotocol opgesteld. Zij hebben hierin een aantal handhavingafspraken vastgelegd met de politie en het OM. Sinds januari 2008 doen de regiogemeenten Bernisse, Brielle, Hellevoetsluis, Westvoorne en Spijkenisse mee aan de landelijke pilot Drank- en Horecawet. Rozenburg valt onder een ander politiedistrict en doet daarom niet mee aan deze activiteiten. Begin 2008 is het RAS-project ‘Terugdringing Alcoholproblematiek VPR’ van start gegaan, hieraan nemen alle VPR-gemeenten deel. De VPR-regiogemeenten hebben in het kader van dit project naar het beleid van het eiland Goeree-Overflakkee gekeken. Ook zijn andere regio’s als voorbeeld gebruikt. Het convenant ‘Alcoholgerelateerde Vernielingen’ is
20
voornamelijk op jongeren gericht en is eveneens begin dit jaar in de stadsregio van start gegaan. Zoals eerder aangegeven stelt centrumgemeente Spijkenisse voor de gemeenten op VPR het pakket samen van preventieve activiteiten die lokaal kunnen worden ingezet. Gemeenten geven aan dat het lastig kan zijn om invloed uit te oefenen op regionaal ontwikkeld beleid. De ontwikkeling en bijstelling van het verslavingspreventiebeleid gebeurt in samenwerking met de ambtenaren gezondheid. De individuele wensen en behoeften worden door sommige ambtenaren goed uitgesproken. Volgens de GGD onderschatten gemeenten enigszins hoeveel invloed zij kunnen uitoefenen op de beleidsontwikkeling bij de centrumgemeente ten aanzien van bijvoorbeeld het Verslavingspreventieplan of het spreidingsplan. De GGD constateert dat de problemen bij de jeugd in de VPR-regio tot voor kort vooral vanuit de invalshoek van de openbare orde en veiligheid worden aangepakt en niet vanuit de invalshoek van de gezondheidszorg. Alcoholproblematiek wordt nog veel vanuit de invalshoek van de handhaving en horeca aangepakt. Niettemin realiseren gemeenten zich steeds meer dat het probleem het beste vanuit verschillende sectoren kan worden benaderd, vindt de vertegenwoordiger van de GGD. Rond alcoholproblematiek signaleert de GGD dat nu steeds meer verbindingen worden gelegd tussen gemeente en partners. De nadruk ligt op een goede ketenzorg. Daardoor krijgt het verslavingsbeleid een steeds integraler karakter. De GGD is van mening dat de alcohol- en drugsproblematiek op een behoorlijk niveau wordt aangepakt en dat er een redelijk bedrag aan activiteiten gericht op verslavingspreventie wordt besteed. De GGD signaleert dat portefeuillehouders in het verleden wat minder goed geïnformeerd waren over mogelijkheden van verslavingspreventie en de aanpak van alcoholgebruik. Sinds een aantal jaren is dat positief aan het veranderen. De portefeuillehouders zijn onder meer in het kader van de RAS-projecten erg actief op het terrein van veiligheid. Hieruit voortvloeiend krijgt de laatste jaren ook alcoholgebruik meer aandacht vanuit de gemeenten. Lokale maatregelen De aanpak van alcohol- en drugsbeleid is zoals hierboven beschreven voor een belangrijk deel regionaal bepaald. De verslavingspreventie op VPR valt onder aansturing van centrumgemeente Spijkenisse op VPR en de RAS-projecten worden vanuit de stadsregio ingezet. In de gemeenten zijn daarnaast verschillende lokale initiatieven ingezet naast het genoemde regionale beleid. In alle gemeenten wordt het School Adoptie Plan op scholen ingezet, waarbij politie gastlessen verzorgt over onder andere veiligheid, alcohol en drugs. Hoewel in Hellevoetsluis en Westvoorne in het verleden is aangedrongen op het ontwikkelen van lokaal alcohol- en drugsbeleid is dit niet gerealiseerd. Ook de andere gemeenten hebben geen alcohol- en drugsnota. Hier kan worden opgemerkt dat het moeilijk is in te schatten wat de toegevoegde waarde van lokaal ontwikkeld alcohol- en drugsbeleid is, gezien de inspanningen die op dit moment al regionaal worden geleverd. In het algemeen is het belangrijk dat nieuwe afspraken en beleid elkaar aanvullen en dat hierbij de uitvoering niet achterblijft.
21
Een specifieke lokale activiteit in gemeente Bernisse is het project Moedige Moeders. In dit project geven moeders in de wijk voorlichting over alcohol- en drugsgebruik aan andere ouders van tieners. De gemeente faciliteert dit burgerinitiatief en er zijn reeds drie bijeenkomsten georganiseerd in samenwerking met stichting PUSH (jongerenwerk), Bouman GGZ en de wijkpolitie. In de toekomst zullen meer bijeenkomsten worden georganiseerd. Naar aanleiding van de signalen dat jongeren ‘indrinken’ voordat zij naar een (school)feest gaan, zijn in de gemeenten Bernisse en Brielle indrinkacties gehouden waarbij bij de ingang alcoholtests zijn afgenomen. In Bernisse is de actie onder meer gehouden om inzicht te krijgen in het fenomeen en te inventariseren hoeveel alcohol wordt gedronken voordat jongeren uitgaan. Het doel was tevens om een corrigerende werking te hebben richting jongeren. De acties vergen een behoorlijke inzet van extra capaciteit. Ook in Rozenburg is gesignaleerd dat jongeren indrinken, maar door capaciteitsproblemen is nog geen gerichte aanpak van dit probleem ontwikkeld8. Het drugsgebruik door jongeren lijkt niet alarmerend hoog te zijn op VPR. Toch wordt soms actie ondernomen bij gesignaleerde problemen. In Westvoorne heeft de gemeente, in samenwerking met de betrokken instellingen, de politie en het OM cocaïnegebruikers benaderd met twee verplichte voorlichtingsavonden. Dit betrof echter vooral oudere jeugd en volwassenen. PUSH geeft aan dat de problematiek rondom het cokegebruik vooral speelt onder de inwoners vanaf 25 jaar. Daarmee valt het feitelijk buiten het jeugdbeleid. Effectiviteit van het alcohol- en drugsbeleid Hoewel de toegenomen aandacht, samenwerking en het grote aantal activiteiten en initiatieven aantoont dat de gemeenten alcohol- en drugsproblematiek serieus nemen, is het moeilijk een uitspraak te doen over de effectiviteit van dit beleid. In 2006 is een tussentijdse evaluatie van het verslavingspreventiebeleid verschenen (gemeente Spijkenisse). Het is onduidelijk of er voortgangs- of evaluatierapportages over de netwerkactiviteiten verschijnen. Het GGD-onderzoek naar genotmiddelengebruik is mede bedoeld om als nulmeting te dienen, maar het is nog niet bekend of het onderzoek in deze vorm (drie geïntegreerde datasets) nog een keer wordt uitgevoerd en/of een periodiek karakter krijgt. Pas na een tweede onderzoek dat vergelijkbaar van opzet is, kunnen mogelijke effecten van beleid worden gesignaleerd. Daarbij is het een uitdaging om aantoonbaar te maken dat eventuele verbeteringen aan beleidsmaatregelen kunnen worden toegerekend (er kunnen ook andere factoren van invloed zijn). De doelstellingen van regionale initiatieven zijn moeilijk om specifiek te formuleren, aangezien het om doelen gaat die voor iedere gemeente zullen gelden. Het doel van de regionale campagne onder het convenant Alcoholgerelateerde vernielingen is bijvoorbeeld ‘het aantal vernielingen in de regio terugdringen’. Het is echter niet duidelijk of in alle gemeenten de 8
De aanpak van indrinken is volgens Stichting Alcoholpreventie noodzakelijk omdat indrinken uiteindelijk vaak tot meer (en overmatig) drinken leidt, omdat vroeger op de avond wordt begonnen met drinken. Gemeenten spelen een rol bij de aanpak van overmatig alcoholgebruik, maar hier dient te worden benadrukt dat ouders ook een opvoedkundige taak hebben.
22
uitgangssituatie bekend is, dus het is lastig om uitspraken te kunnen doen over de effecten van de campagne. De resultaten van de inspanningen van de afzonderlijke gemeenten worden na de zomer 2008 tegen het licht gehouden. Bij de aanmelding voor de pilot Drank- en Horecawet moesten gemeenten of regio’s in het plan van aanpak een nulsituatie beschrijven. De evaluatie van de ervaringen van de gemeenten vormt een belangrijk onderdeel van de pilot. Deze evaluatie vindt plaats in de tweede helft van 2009. Andere preventieve gezondheidsthema’s Landelijk zijn verschillende speerpunten opgesteld ten aanzien van preventieve jeugdgezondheid. Naast verslavingsproblematiek is dat bijvoorbeeld overgewicht, diabetes, seksualiteit & relaties en weerbaarheid. Deze onderwerpen lijken volgens de GGD niet allemaal even goed te landen in de gemeenten. Gemeenten kopen bij de GGD minder producten in over overgewicht, weerbaarheid en seksualiteit. Gemeenten vinden het mogelijk geen kwestie waar zij zelf lokaal op moeten inzetten of willen er liever niet mee geassocieerd worden. Dit was in het verleden ook het geval met alcohol en drugs. Stichting PUSH onderstreept de noodzaak om structurele aandacht te besteden aan vooral seksualiteit bij jongeren. Jongeren en vooral meisjes lijken steeds eerder te beginnen met seksuele activiteiten. Er komt nu geleidelijk meer aandacht voor overgewicht en weerbaarheid, bijvoorbeeld door in projecten deze onderwerpen ‘mee te nemen’ (zoals sport- en horecaprojecten). Gemeenten zoeken volgens de gesprekspartner bij de GGD in projecten steeds meer de samenhang op.
4.8.
Evaluatie en effecten van beleid
Het is niet eenvoudig om iets te kunnen zeggen over de effecten van het beleid met name omdat evaluatie en effectmeting nog niet structureel en consequent worden uitgevoerd in de vijf gemeenten. In veel gevallen wordt met externe partijen wel gesproken over de voortgang en resultaten van activiteiten. De informatie uit deze gesprekken wordt evenwel niet stelselmatig vastgelegd of gebruikt bij de inhoudelijke evaluatie van het gemeentelijke beleid. Over het algemeen kan worden gesteld dat de gemeenten in de afgelopen periode dermate druk zijn geweest met ontwikkeling van nieuw beleid dat evaluatie van eerder beleid weinig is toegepast en in beleidsdocumenten is uitgewerkt. Dit kan te maken hebben met beschikbare capaciteit, maar ook is het zo dat in de meeste gemeenten pas recent is gestart met het SMART formuleren van doelstellingen. Het ontbreekt soms aan basisgegevens om een uitgangspositie te kunnen bepalen (0-meting) om op termijn effecten te kunnen vaststellen van het ingezette beleid. De gemeenten op VPR zijn hier niet uniek in; ook vanuit het programmaministerie voor Jeugd en Gezin is veel aandacht voor het meetbaar maken van de effecten van jeugdbeleid. De gemeenten op VPR besteden veel aandacht aan het meetbaar maken van het beleid en de verwachting is dan ook dat in de toekomst evaluaties en effectmetingen beter mogelijk zijn. De aandacht voor meetbaar beleid is ook merkbaar aan de eisen die worden gesteld aan de prestaties van uitvoeringspartners. Verschillende gemeenten hebben het subsidiebeleid 23
herzien en maken prestatie- en/of productafspraken met subsidiepartners. Uitvoeringspartners moeten kunnen aantonen hoe middelen worden besteed. Het dwingt partners ook tot professioneler werken. Stichting PUSH heeft, na een aanbestedingsprocedure voor jongerenwerk in Hellevoetsluis te hebben verloren, sterk ingezet op verbetering van interne procedures. Er is een nieuw computersysteem waarmee jongerenwerkers sneller en beter werkuren, activiteiten en bezoekersaantallen kunnen registreren. Het systeem is gekoppeld aan de website waardoor klanten en doelgroepen activiteiten kunnen inzien. De organisatie is bezig met certificering en jongerenwerkers hebben cursussen gevolgd in het opstellen van SMART-werkplannen en het omgaan met alcohol- en drugsproblematiek.
De gemeenten stellen hoge eisen aan de monitoring en rapportages over de activiteiten en projecten, zo ervaart ook de GGD. In het algemeen vragen gemeenten steeds meer om effectrapportages. De vertegenwoordiger geeft aan dat het voor de GGD erg lastig is om op effectniveau resultaten in beeld te brengen. Het is gemakkelijker om het proces vast te leggen en te evalueren. De GGD neemt daarom landelijke programma’s over waarvan aannemelijk is gemaakt dat zij positieve effecten hebben. De periodieke jeugdmonitor komt ook niet altijd op het juiste moment voor de gemeenten. Een gemeenteraad reageert volgens de GGD soms eerder op actuele problematiek. Personele inzet en kosten jeugdbeleid Druk op de ambtelijke capaciteit is een probleem dat vooral speelt in de gemeenten Rozenburg, Westvoorne en Brielle. Rozenburg heeft al langere tijd een capaciteitsprobleem dat ad hoc wordt opgelost door intern te schuiven met taakgebieden. Bij het ontwikkelen van de startnotitie is gebleken dat drie tot vier fte’s extra beleidsmedewerkers wenselijk zou zijn. Ook PUSH heeft gemerkt dat er in Rozenburg sprake was van ondercapaciteit en veel personeelswisselingen. Volgens PUSH is de situatie nu verbeterd en daarmee ook het contact, de verstandhouding en de duidelijkheid van de opdrachtverstrekking door de gemeente. De gemeente Westvoorne is van mening dat de huidige gemeentelijke capaciteit te beperkt is om actief in te zetten op jeugd en jongeren. Dit wordt mede veroorzaakt door verlofperiodes en interne functiewisselingen. De beperkte capaciteit heeft als gevolg dat prioriteiten verschuiven en dat activiteiten soms worden uitgesteld. Ook in gemeente Bernisse is de personele capaciteit een beperkende factor waardoor prioriteiten gesteld moeten worden in de uitvoering van het jeugdbeleid. Dit heeft onder andere tot gevolg gehad dat een integrale nota jeugdbeleid nog niet is gerealiseerd en dat zowel het opstellen van het uitvoeringsprogramma Sport als de nota Lokaal Volksgezondheidbeleid naar 2008 zijn doorgeschoven. Een knelpunt dat de GGD-ZHE bij de VPR-gemeenten signaleert is een wat trage en moeizame besluitvorming. De gesprekspartner bij de GGD geeft aan dat de VPR-gemeenten klein zijn, een groot verloop kennen en een geringe capaciteit hebben. Aan de andere kant vindt hij het vanwege de kleine omvang van de gemeenten gemakkelijk om contact te leggen met portefeuillehouders en medewerkers. Niettemin kan de communicatie en informatieuitwisseling nog worden verbeterd.
24
De VPR gemeenten lijken dus enigszins kwetsbaar te zijn door de druk op de personele capaciteit. Zeker in een periode waarin veel nieuwe beleidsontwikkelingen en verplichtingen aan de orde zijn, zorgt uitval van capaciteit al snel voor uitstel van beleidsplannen. Op welke wijze regionale samenwerking de druk op de lokale gemeentelijke capaciteit kan verlichten, is niet eenvoudig vast te stellen. Het is gebleken dat de ambtelijke capaciteit in sommige gevallen onvoldoende is om projecten op gang te krijgen en te houden, en tevens om alle overleggen bij te wonen. Dit kan zelfs leiden tot het overdoen van zaken. De inventarisatie binnen de stadsregio naar de daadwerkelijke behoeften van gemeenten aan ondersteuning is een goede start. Hierdoor kan duidelijk in beeld worden gebracht wat ieders rol en verantwoordelijkheid is, waardoor het draagvlak voor regionale samenwerking kan toenemen. Ook kan regionale samenwerking gevolgen hebben voor de regisseurspositie van de gemeenten. Vanuit landelijke wet- en regelgeving dienen gemeenten steeds meer de regierol op zich te nemen. Er zijn veel belangrijke en omvangrijke projecten voor de gemeente, de VPR-regio en de stadsregio die veel capaciteit en tijd vragen. Een duidelijk afgebakende regierol in deze projecten kan bijdragen aan daadkrachtige beleidsvoering. Het is echter niet in alle gevallen duidelijk wie de regisseur is in deze projecten. Geconstateerd kan worden dat het voorkomt dat afspraken met onder andere ketenpartners op regionaal niveau worden gemaakt. In beleidsdocumenten wordt de gemeente hier echter als regisseur genoemd. Het is de vraag of de gemeenten de regierol in de praktijk dan nog bezitten. Gemeenten ervaren namelijk dat het soms lastig is om lokale prioriteiten in regionale beleidsontwikkeling doorvertaald te krijgen. De herijking van de gemeentelijke overlegstructuren rond de invoering van de Wmo is een voorbeeld van een stadsregioproject dat onder de VPR-gemeenten nagaat hoe overlegvormen kunnen worden aangepast en eventueel samengevoegd. Wat betreft de kosten van het jeugdbeleid in de vijf VPR-gemeenten is de in het onderzoek verkregen informatie te fragmentarisch en verschillend om vergelijking mogelijk te maken. In het algemeen kan worden opgemerkt dat alle gemeenten nog verbetering kunnen aanbrengen in het maken van complete en overzichtelijke kostenplaatjes van gemeentelijke activiteiten. Als er eenduidige definities worden gehanteerd en op uniforme wijze kosten kunnen worden toegerekend naar beleid en personele inzet, dan is een vergelijking VPR-breed wellicht aan de orde. Op dit moment is een indicatie van kosten op een aantal onderdelen het maximaal haalbare.
25