Gemeente Druten Onderzoek doelgroepen Wmo 2012
Boulevard Heuvelink 104 6828 KT Arnhem Postbus 1174 6801 BD Arnhem
Projectnr. 225.105
Telefoon (026) 3512532 Telefax (026) 4458702 E-mail
[email protected] Internet www.companen.nl
Gemeente Druten Onderzoek doelgroepen Wmo 2012
cember 2012 2
Inhoud
Samenvatting
2
1.
Inleiding 1.1. Methode van onderzoek 1.2. Responsverantwoording 1.3. Leeswijzer
4 4 5 6
2.
Wmo-voorziening en bekendheid met instanties
7
3.
Mobiliteit 3.1. Benoemen eigen mobiliteit 3.2. Mobiliteitsgedrag bij meest voorkomende activiteiten 3.3. Beperkingen mobiliteit 3.4. Belangrijkste conclusies mobiliteit
8 8 10 13 15
4.
Eenzaamheid 4.1. Gevoelens van eenzaamheid en redenen daarbij 4.2. Hoe eenzaamheid verminderen? 4.3. Belangrijkste conclusies eenzaamheid
16 16 18 20
5.
Mantelzorg 5.1. Mantelzorgers en de mantelzorg die zij geven 5.2. Motivatie en belasting mantelzorgers 5.3. Samenwerking en ondersteuning 5.4. Belangrijkste conclusies Mantelzorgers
21 21 23 25 26
1
Samenvatting Om inzicht te verkrijgen in de situatie van de doelgroepen van het Wmo-beleid, koos de gemeente Druten in overleg met de Wmo-raad dit jaar voor een ‘Wmotevredenheidsonderzoek’ met een ‘anders dan anders’ insteek. Tegen deze achtergrond richtte het onderzoek dat in 2012 is uitgevoerd, zich op: afname van de mobiliteit onder cliënten met een Wmo-voorziening eenzaamheid onder cliënten met een Wmo-voorziening mantelzorgers Voor de eerste twee onderwerpen zijn 108 mensen bevraagd die op dit moment een Wmo-voorziening krijgen van de gemeente (in totaal telt Druten ca. 1.200 Wmo-cliënten). Voor het onderwerp mantelzorgers zijn 26 mensen bevraagd die op het moment van uitvoering ingeschreven stonden bij het steunpunt Mantelzorg (in totaal 36 ingeschrevenen). Mobiliteit: kleine actieradius, redelijke mobiliteit, belemmeringen vooral fysiek Over het algemeen trekt een behoorlijk groep cliënten er regelmatig op uit. In hun directe omgeving zijn veel mensen nog (bijna) dagelijks actief, met name voor dingen als boodschappen en een ommetje lopen. Voor familiebezoek wordt doorgaans verder gereisd dan voor vriendenbezoek; (mede daardoor) kent vriendenbezoek een hogere frequentie. Het komt nauwelijks voor dat cliënten er nooit op uit gaan. Slechts één op de tien cliënten komt gemiddeld maar één maal per week de deur uit, meestal voor boodschappen. Ca. driekwart van de cliënten kan zelf nog (redelijk) lopen. De cliënten die dat niet (meer) kunnen, maken gebruik van de rollator, rolstoel of scootmobiel. Daarnaast is de auto een veelgebruikt vervoermiddel. Soms als bestuurder, maar vaker als bijrijder. CVV-cliënten maken daarnaast veelal gebruik van de Regiotaxi (90%) en/of Valys (35%). Niet-CVVers maken hiervan nauwelijks gebruik, en rijden veel vaker nog zelf met de auto (36%). Er wordt weinig gebruik gemaakt van de plusbus, bus, trein en privé-taxi. De actieradius van cliënten is relatief klein: ze ondernemen weinig buiten het eigen dorp, en al helemaal weinig buiten de eigen gemeente. Ca. 40% is tevreden over de frequentie van hun uitstapjes c.q. activiteiten buitenshuis. De rest wil best meer ondernemen, maar voelt zich daartoe vooral lichamelijk beperkt. Andere belemmeringen zoals geringe beschikbaarheid van reisgenoten, slechte vervoersomstandigheden en/of gebrek aan kwaliteit van wegen en (openbaar) vervoer, worden relatief weinig genoemd. Eenzaamheid: kleine groep, reden ‘verlies aan contacten’ Ca. 15% van de respondenten voelt zich structureel eenzaam. De belangrijkste reden is het verlies aan contacten. Vooral fysieke beperkingen belemmeren hen in het onderhouden van die contacten. Van de cliënten die aangeven zich eenzaam te voelen, zegt ca. 40% (misschien) behoefte te hebben aan ondersteuning. Vooral individuele hulp, in de vorm van ‘een maatje om mee te praten’ is daarbij populair. Ook georganiseerde hulp zou volgens enkele cliënten kunnen helpen. Genoemd zijn: hulp bij gebruik van internet, om te komen tot deelname aan activiteiten en specifieke activiteiten voor dove mensen.
2
Mantelzorg: vooral zorg aan familie, vooral door vrouwen, belasting hoog Mantelzorg is vooral familie gerelateerd: aan partners wordt vaak 50 uur of meer zorg per week gegeven, aan (schoon)ouders 20 tot 30 uur per week. Mantelzorg aan niet-familie betreft in alle gevallen 10 uur of minder per week. Het is bijna altijd een vrouw die mantelzorg geeft. Dat geldt zowel voor de mantelzorg aan de partner (bijna altijd de vrouw), als voor die aan (schoon)ouders (bijna altijd de dochter). Let op: bevraagde doelgroep zijn mantelzorgers die zich hebben aangemeld bij het Steunpunt Mantelzorg; dat is niet op voorhand een juiste afspiegeling van ‘alle mantelzorgers in Druten’. Bijna driekwart van de mantelzorgers ervaart een breed scala aan problemen. Van heel praktisch (te weinig tijd voor het eigen leven) tot emotioneel (verdriet, stress, doorlopend zorgen maken) en fysiek (zelf ook fysieke klachten, gebrek aan energie, moe). Ruim de helft van de mantelzorgers verwacht dat de zorgvraag onder de ontvanger van de mantelzorg de komende jaren fors zal toenemen. Het merendeel van de mantelzorgers geeft aan zelf niet meer te kunnen doen. De helft van alle mantelzorgers voelt zich nu al zwaar belast tot overbelast. Overigens ervaren lang niet alle mantelzorgers dat zij er alleen voor staan. In bijna de helft van de gevallen zijn er andere familieleden betrokken en/of professionele hulp. De samenwerking hiermee wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Er wordt relatief weinig gebruik wordt gemaakt van concrete ondersteuning vanuit organisaties, anders dan de direct bij de zorgnemer betrokken hulpverleners.
3
1. Inleiding Om inzicht te verkrijgen in de situatie van de doelgroepen van het Wmo-beleid, heeft de gemeente Druten in overleg met de Wmo-raad er dit jaar voor gekozen om het ‘Wmotevredenheidsonderzoek’ een andere insteek te geven dan in de voorgaande twee jaren. De reguliere tevredenheid van cliënten over hun Wmo-voorziening wordt dit jaar niet onderzocht. De reden hiervoor is dat de scores voor de Wmo-voorzieningen de afgelopen twee jaar goed waren en er geen grote veranderingen verwacht worden. Tegen deze achtergrond zoekt de gemeente Druten bij de besteding van haar onderzoeksbudget dit jaar juist naar verdieping, mede op basis van de resultaten uit de eerdere Wmo-onderzoeken. Daarom betreft het onderzoek dit jaar andere thema’s én ook toevoeging van een andere Wmo-doelgroep dan alleen de Wmo-cliënten met een individuele voorziening. De nieuwe doelgroep betreft mantelzorgers. Drie hoofdonderwerpen Tegen deze achtergrond richt dit onderzoek zich op: afname van de mobiliteit onder cliënten met een Wmo-voorziening eenzaamheid onder cliënten met een Wmo-voorziening mantelzorgers Toelichting op keuzen in het onderzoek De keuze voor de onderwerpen ‘afnemende mobiliteit’ en ‘ervaring van eenzaamheid’ is gebaseerd op opvallende uitkomsten uit het klanttevredenheidsonderzoek van 2011. Hieruit kwam naar voren dat in Druten 63% van de ondervraagden een afname van hun mobiliteit ervaart en 24% regelmatig gevoelens van eenzaamheid ervaart. In dit onderzoek zal worden gezocht naar een verklarende achtergrond van deze percentages en ook naar mogelijke ‘oplossingen’ die Wmo-cliëntenkunnen helpen om de afname van hun mobiliteit c.q. het gevoel van eenzaamheid tot op een zekere hoogte te compenseren. Daarnaast zal het onderzoek aandacht besteden aan mantelzorgers en hun eventuele ondersteuningsbehoefte. In eerder jaren was bij de opzet van het Wmo-onderzoek wel eens nagedacht over mantelzorgers als onderzoeksgroep en werd het belang van deze groep ook nadrukkelijk onderkend, maar was dat nog niet geëffectueerd. Beide onderwerpen hebben nadrukkelijk meer een kwalitatief karakter, dan het toetsen van de reguliere tevredenheid over voorzieningen doorgaans had.
1.1.
Methode van onderzoek
Telefonische benadering biedt, juist bij dergelijke onderwerpen met een kwalitatief karakter, betere resultaten dan een schriftelijke benadering en/of een benadering via internet. Het veldwerk is uitgevoerd in mei/juni 2012. Voor het telefonisch onderzoek zijn twee vragenlijsten opgesteld. één vragenlijst voor de interviews met Wmo-cliënten, over de onderwerpen mobiliteit en eenzaamheid; hun gegevens zijn verstrekt door de gemeente Druten; één vragenlijst/gespreksleidraad voor de mantelzorgers; hun gegevens konden worden verkregen via de stichting Voormekaar.
4
De vragenlijsten zijn afgenomen met ons CATI-systeem (Computer Assisted Telephone Interviewing), waardoor middels routeringen de juiste vragen per doelgroep worden gesteld. De antwoorden zijn direct door de enquêtrices verwerkt in het systeem. De kans op verwerkings- en analysefouten is daarmee geminimaliseerd.
1.2.
Responsverantwoording
Voor de totale cliëntgroep zijn we uitgegaan van een steekproefnauwkeurigheid van 90% en een betrouwbaarheid van 95%. Beide percentages zijn gebruikelijke en methodisch verantwoorde percentages die resulteren in: o betrouwbaarheid van 95% (representatieve uitspraken over zowel het onderdeel HH als overige Wmo-voorzieningen waarbij je met 95% zekerheid mag aannemen dat die kloppen); o steekproefnauwkeurigheid van 90% (dus 90% kans dat je met de steekproef daadwerkelijk de beoogde populatie representeert). Keuze voor Wmo-cliënten als onderzoeksdoelgroep ‘eenzaamheid’ en ‘mobiliteit’ Afnemende mobiliteit en (toenemende) gevoelens van eenzaamheid zijn kenmerken die onder ouderen maar ook andere leeftijdsgroepen kunnen voorkomen, en uiteraard niet alleen onder Wmo-cliënten. In dit onderzoek is evenwel gekozen voor een benadering van de Wmo-cliënten bij deze onderwerpen. Redenen: o gemeente en Wmo-raad voelen een rechtstreekse verantwoordelijkheid voor deze groep; o het betreft een relatief kwetsbare groep waarbij je logischerwijs mag verwachten dat deze kenmerken een relatief grote rol kunnen spelen. Dat maakt de ‘trefkans’ per interview groter, dan wanneer we puur op basis van bijvoorbeeld leeftijdskenmerken inwoners zouden benaderen. De gemeente Druten telt in totaal circa 1.200 Wmo-cliënten. Daarvan hebben 108 Wmocliënten deelgenomen aan dit onderzoek. Van alle respondenten maakt ruim de helft gebruik van Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV). Inwoners die slecht ter been zijn of andere lichamelijke beperkingen hebben en daardoor geen gebruik kunnen maken van het reguliere openbaar vervoer of de fiets, komen hiervoor in aanmerking. De gemeente wil onderzoeken of de mobiliteit in deze groep wezenlijk zou verschillen/beter zou zijn, dan de mobiliteit in de groepen met alleen andere voorzieningen. Op onderdelen waar de mobiliteit ter sprake komt, wordt in de analyse een onderscheid gemaakt tussen cliënten met CVV en cliënten zonder CVV. Keuze voor mantelzorggevers Wat betreft de mantelzorgers (stand van zaken en ondersteuningsbehoefte) baseren we het onderzoek primair op de mantelzorgers die Stichting Voormekaar in het bestand heeft. Dat zijn er 37. Deze zijn allen benaderd voor dit onderzoek, hetgeen uiteindelijk een respons van 26 heeft opgeleverd. Harde uitspraken over ‘DE mantelzorger in Druten’ zijn op basis hiervan niet aan de orde, omdat we uiteraard geen inzicht hebben in het totaal aantal mensen dat mantelzorg verleent in de gemeente. De resultaten kunnen echter beschouwd worden als een goede indicatie voor de hele groep van mantelzorgers. In deze rapportage treft u de uitkomsten aan van beide onderzoeken, onder de Wmocliënten en mantelzorgers.
5
Leeftijd & Woonsituatie Naast het aantal respondenten is het interessant om inzicht te hebben in de leeftijdverdeling en woonsituatie. Tabel 1.1: Gemeente Druten, Leeftijdverdeling respondenten. Wmo-cliënten
Mantelzorgers
tot 35 jaar
1%
0%
35-54 jaar
12%
27%
55 - 64 jaar
6%
19%
65 – 74 jaar
21%
23%
75 – 84 jaar
45%
31%
85 +
15%
0%
100%
100%
Totaal Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
Bijna de helft van de respondenten/geënquêteerde Wmo-cliënten is tussen de 75 en 85 jaar oud. In totaal is 81% van deze respondenten ouder dan 65 jaar. Onder de mantelzorgers zien we tussen de 35 en 85 jaar alle leeftijdsgroepen terugkomen. Het aandeel ligt het hoogst: o tussen 35 en 55 jaar o vanaf 75 jaar Dit komt waarschijnlijk omdat in deze leeftijdsgroepen de meest voorkomende mantelzorg het meest voorkomt, namelijk voor (schoon)ouders (35-54 jaar) en voor eigen partner (75-84 jaar) het meest voorkomt. Tabel 1.2: Gemeente Druten, Woonsituatie. Wmo-cliënten
Mantelzorgers
Alleen, in zelfstandige woning
49%
35%
Samen, in zelfstandige woning
48%
65%
In een instelling voor beschermd wonen Totaal Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
3%
0%
100%
100%
Vrijwel alle geënquêteerde Wmo-cliënten wonen zelfstandig. Circa de helft van hen woont alleen, circa de helft woont met een partner. Onder mantelzorgers woont circa tweederde samen met een partner, en circa éénderde woont alleen. Ook hier geldt mogelijk dat mantelzorgers relatief vaak samenwonend zijn, omdat alleen in die gevallen de situatie van ‘mantelzorger zijn voor de eigen partner’ kan ontstaan.
1.3.
Leeswijzer
Hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5.
Wmo-voorzieningen en bekendheid met instanties Mobiliteit – inclusief conclusies Eenzaamheid – inclusief conclusies Mantelzorg – inclusief conclusies
6
2. Wmo-voorziening en bekendheid met instanties Alvorens met de respondenten echt de inhoudelijke thema’s te verkennen, is hen eerst gevraagd naar hun Wmo-voorziening(en) en hun bekendheid met diverse instanties. Wmo-voorzieningen Aan de Wmo-cliënten is gevraagd wat voor soort Wmo-voorziening zij momenteel hebben. In de onderstaande tabel is dit weergegeven. Tabel 2.1: Gemeente Druten, Soort Wmo-voorzieningen (meerdere antwoorden). CVV-cliënten
Overige Wmo-cliënten
100%
0%
Hulp bij het huishouden
74%
69%
Woningaanpassing
39%
38%
Rolstoel
26%
25%
11%
19%
Vervoersvoorziening / CVV
Scootmobiel Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
Onder de CVV-cliënten heeft uiteraard iedereen een vervoersvoorziening. Het gebruik van Hulp in het huishouden, een woningaanpassing en een rolstoel is onder CVV-cliënten en niet-CVVers vrijwel gelijk. Het aandeel cliënten dat een scootmobiel heeft, is groter onder cliënten die geen CVV hebben. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de scootmobiel tot op zekere hoogte het CVV kan vervangen. Bekendheid met instanties We hebben in de vragenlijst aan de cliënten gevraagd aan te geven of zij bekend zijn met de Wmo-raad en het Zorgloket (=Wmo-loket) van de gemeente Druten. In de onderstaande figuur staan de bevindingen. Tabel 2.2: Gemeente Druten, Bekendheid instanties. Ja, goed bekend
Wmo-Raad
Zorgloket
5%
32%
Ja, wel eens van gehoord
14%
23%
Nee
78%
42%
3%
3%
100%
100%
Weet niet Totaal Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
De bekendheid met het Zorgloket is redelijk. Ruim de helft van alle cliënten is er goed mee bekend of heeft er wel eens van gehoord. Er is geen verschil tussen de CVVgroep en de overige Wmo-cliënten. De cliënten zijn in mindere mate bekend met de Wmo-Raad. Slechts een op de vijf respondenten geeft aan hiermee bekend te zijn of wel eens van de organisatie te hebben gehoord. Onder de CVV-cliënten is de Wmo-raad minder bekend dan onder niet-CVVers, respectievelijk 17% en 25% kent de Wmo-raad. Van alle cliënten geeft 3% aan geen van beide organisaties te kennen.
7
3.
Mobiliteit In dit hoofdstuk gaan we in op de mobiliteit van de Wmo-cliënten en de beperkingen die zij ondervinden met als gevolg een afnemende mobiliteit. De volgende onderwerpen zullen in dit hoofdstuk aan bod komen: Wmo-voorzieningen en bekendheid met de Wmo-raad en het Zorgloket Mobiliteitsgedrag Beperkingen in mobiliteit
3.1.
Benoemen eigen mobiliteit
Aan de cliënten is een aantal vragen voorgelegd dat ingaat op hun mobiliteit. Oftewel: hoe vaak gaan mensen erop uit, wat voor soort activiteiten worden ondernomen, op welke locatie vinden de activiteiten plaats en op welke manier verplaatst men zich. Uithuizigheid niet optimaal Voordat gevraagd is naar het daadwerkelijke mobiliteitsgedrag van de cliënten, is gevraagd of de cliënten er voor hun gevoel nog vaak genoeg op uit gaan. Het gaat hier echt om de subjectieve beleving van cliënten. Tabel 3.1: Gemeente Druten, Gevoelsmatig voldoende uitstapjes?
Ja
35%
Overige Wmo-cliënten 45%
Gaat wel
39%
33%
Nee
26%
22%
100%
100%
CVV-cliënten
Totaal Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
Bijna drie kwart is (redelijk) tevreden over de frequentie van hun uitstapjes c.q. activiteiten buitenshuis. Mensen die aangeven er best vaker op uit te willen, benoemen belemmeringen van allerlei aard (geen mensen om iets mee te ondernemen, problemen met vervoer, slechte gezondheid, etc.) Wat opvalt, is dat cliënten zonder CVV vaker het gevoel hebben dat zij er nog genoeg op uit gaan dan cliënten met CVV. Het verschil zit hem met name in de nuance ‘ja’ en ‘gaat wel’, waarbij niet-CVVers beduidend vaker met ‘ja’ antwoorden en de CVV-cliënten vaker voor ‘gaat wel’ kiezen. Dit kan er op duiden dat een gevoel van afhankelijkheid (van het CVV) de mate van tevredenheid over het kunnen gaan en staan beïnvloedt.
8
Vervoermiddelen De cliënten hebben aangegeven van welke vervoermiddelen zij zoal gebruik maken. Tabel 3.2: Gemeente Druten, Gebruik vervoermiddelen (meerdere antwoorden).
Zelf lopen
90% 72%
Overige Wmo-cliënten 8% 81%
Auto als bijrijder
71%
81%
Lopen met hulpmiddel
46%
33%
Valys
35%
6%
Rolstoel
24%
28%
(Brom)fiets / scooter
19%
19%
Plusbus
11%
6%
Scootmobiel
10%
12%
Bus
5%
8%
Zelf auto rijden
4%
36%
Trein
1%
12%
0%
6%
CVV-cliënten Regiotaxi
Privé-taxi Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
Vervoermiddelen waar zowel CVV-cliënten als overige Wmo-cliënten met grote regelmaat gebruik van maken, zijn ‘zelf lopen’ (75%) en ‘meerijden in de auto’ (74%). Cliënten die zelden tot nooit zelf lopen. maken veelal gebruik van een hulpmiddel als de rollator (42%), rolstoel (27%), (brom)fiets / scooter (19%) of scootmobiel (11%). Cliënten die deze middelen gebruiken, doen dat vaak dagelijks of wekelijks. Ook dit geldt voor CVV-cliënten en overige Wmo-cliënten, CVV-cliënten maken daarnaast veelal maandelijks of enkele keren per jaar gebruik van de Regiotaxi (CVV) (90%) en/of Valys (35%). Onder niet-CVVers ligt het gebruik van deze vervoermiddelen uiteraard zeer laag. Niet-CVVers rijden veel vaker zelf nog met de auto (36%). De plusbus, bus, trein en privé-taxi zijn in beide groepen de minst gebruikte vervoermiddelen. Mobiliteitspatronen Vervolgens is gevraagd waar mensen zoal heengaan. Meerdere antwoorden zijn uiteraard mogelijk. Tabel 3.3: Gemeente Druten, Frequentie uitstapjes (meerdere antwoorden). Wmo-cliënten
Wmo-cliënten
Bezoek aan familie
84% Vereniging
8%
Dagelijkse boodschappen
66% Anders
7%
Wandelingetje of ommetje maken
58% Dagopvang
6%
Bezoek arts, specialist of ziekenhuis
57% Op vakantie gaan
4%
Bezoek aan vrienden/kennissen
57% (Vrijwilligers)werk
3%
Winkelen
29% Open eettafel
2%
Ouderenbond
21% Uitje met de Zonnebloem
2%
Sportclub
14% Het koor
2%
Kerk of Moskee 10% Ga er nooit op uit Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
9
2%
De meeste mensen maken wel eens een uitstapje om familie te bezoeken (84%). ‘Uitstapjes’ richting het medische circuit scoren hoog, evenals dagelijkse dingen zoals boodschappen en een ommetje. Ruim de helft (57%) van de cliënten geeft ook aan wel eens vrienden of kennissen te bezoeken buiten de deur. In fors mindere mate gaan mensen op pad om te winkelen (29%) of naar de ouderenbond te gaan (21%). Sportclubs en kerk- of moskeebezoek scoren weer beduidend lager, daaronder komt verenigingsbezoek, en slechts een enkeling geeft tenslotte aan naar een dagopvang te gaan, te werken of op vakantie te gaan. Slechts 2% geeft aan er nooit op uit te gaan.
3.2.
Mobiliteitsgedrag bij meest voorkomende activiteiten
We hebben het mobiliteitsgedrag van mensen in de meest gescoorde categorieën nader onderzocht. Onderstaande activiteiten worden allemaal door meer dan de helft van de cliënten uitgevoerd. Logischerwijs zien we dat diegenen die vaak de deur uit gaan, ook hoog scoren op de verschillende activiteiten en vice versa. Tabel 3.4: Gemeente Druten, Bezoek aan familie. Frequentie
Tijdbestek
Locatie
Vervoerswijze
1. Paar keer per maand (45%) 1. Uur of langer (88%)
1. In ander dorp (34%)
1. Auto als bijrijder (42%)
2. Paar keer per jaar (31%)
2. Buiten gemeente < 50km (31%)
2. Regiotaxi (25%)
3. Één keer per week (11%)
3. In eigen dorp (16%)
3. (brom)fiets /scooter (11%)
4. Dagelijks (7%)
4. In eigen buurt (12%) 4. Zelf met auto (9%)
2. Minder dan uur (12%)
5. Buiten gemeente >50km (7%) Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012. 5. Paar keer per week (6%)
5. Anders (6%)
Tabel 3.5: Gemeente Druten, Bezoek aan vrienden/kennissen. Frequentie
Tijdbestek
Locatie
1. Paar keer per maand (40%) 1. Uur of langer (78%) 2. Één keer per week (21%)
1. In eigen buurt (59%) 1. Zelf lopen (28%)
2. Minder dan uur (22%) 2. In eigen dorp (20%)
3. Paar keer per jaar (21%)
Vervoerswijze
3. In ander dorp (13%)
4. Buiten gemeente (< 50km) (7%) 5. Buiten gemeente 5. Paar keer per week (9%) (>50km) (1%) Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012. 4. Dagelijks (9%)
2. (brom)fiets /scooter (16%) 3. Lopend met hulpmiddel (13%) 4. Auto als bijrijder (13%) 5. Regiotaxi (10%)
Tabel 3.6: Gemeente Druten, Bezoek arts, specialist of ziekenhuis. Frequentie 1. Paar keer per jaar (63%)
Tijdbestek
Locatie
1. Uur of langer (84%)
1. Buiten gemeente < 50km (74%)
Vervoerswijze 1. Auto als bijrijder (48%)
2. Paar keer per maand (33%) 2. Minder dan uur (16%) 2. In eigen buurt (10%) 2. Regiotaxi (30%) 3. Paar keer per week (3%)
3. In ander dorp (9%)
3. Zelf met auto (10%) 4. Zelf lopen (7%)
Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
10
Tabel 3.7: Gemeente Druten, Dagelijkse boodschappen. Frequentie
Tijdbestek
Locatie
Vervoerswijze
1. Paar keer per week (51%)
1. Minder dan uur (50%) 1. In eigen buurt (70%)
1. Auto als bijrijder (27%)
2. Één keer per week (47%)
2. Uur of langer (50%)
2. Zelf lopen (23%)
3. Dagelijks (3%)
2. In eigen dorp (17%) 3. In ander dorp (11%)
3. (brom)fiets /scooter (20%) 4. lopen met hulpmiddel (14%) 5. Zelf met auto (10%)
Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012. Tabel 3.8: Gemeente Druten, Wandelingetje of ommetje maken. Frequentie
Tijdbestek
Locatie
Vervoerswijze
1. Paar keer per week (49%)
1. Minder dan uur (87%) 1. In eigen buurt (91%)
1. Lopend (48%)
2. Dagelijks (24%)
2. Uur of langer (13%)
2. In eigen dorp (8%)
2. Lopend met hulpmiddel (33%)
3. Buiten gemeente < 50km (2%)
3. Met de rolstoel (10%)
3. Één keer per week (16%)
4. (brom)fiets /scooter (6%) 5. Scootmobiel (3%) Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
Familiebezoek (ook) verder van huis, vriendenbezoek dichtbij Zoals uit tabel 3.3 blijkt, zijn er meer cliënten die wel eens een bezoek brengen aan familie (84%) dan aan vrienden (57%). Van de cliënten die de vraag over vrienden- en/of familiebezoek hebben beantwoord, bezoekt het grootste deel een paar keer per maand tot maar liefst dagelijks familie (69%) en/of vrienden (79%). Een deel van de respondenten gaat er weinig op uit naar familie en vrienden. 6% bezoekt zowel familie als vrienden slechts enkele keren per jaar. Bovendien bezoekt 12% nooit een familielid of vriend. Het is in deze gevallen uiteraard niet uitgesloten dat deze cliënten zelf bezocht worden door hun familie of vrienden. Familiebezoek vindt in tweederde van de gevallen buiten het eigen dorp plaats, en zowel het meerijden als de Regiotaxi zijn de belangrijkste vervoerswijzen richting familie. Uiteraard geldt het gebruik van de regiotaxi vrijwel alleen voor de CVVcliënten. Vriendenbezoek vindt voor circa 80% plaats in de eigen buurt of het eigen dorp, en cliënten gaan voor het overgrote deel op eigen gelegenheid naar hen toe. In ruim 40% van de gevallen gebeurt dat lopend (al of niet met een rollater), één vijfde gebruikt hiervoor een (brom)fiets of scooter. Meerijden met iemand anders en het e e gebruik van de Regiotaxi, komen hier pas op de 4 en 5 plaats.. Opvallend is dat CVV-cliënten minder vaak familie bezoeken dan niet-CVV-ers, en juist vaker vrienden en kennissen. Een goede verklaring hiervoor valt vanuit dit onderzoek niet te geven. Hoe dan ook, voor CVV-ers is de Regiotaxi wel het belangrijkste vervoermiddel bij het afleggen van hun bezoeken aan familie (40%); voor niet-CVV-ers is dat de auto, waarbij zij dan niet zelf chaufferen maar bijrijder zijn (55%).
11
Actieradius is doorgaans klein Er wordt weinig ondernomen buiten het eigen dorp, nauwelijks iets ondernomen buiten de eigen gemeente, en vrijwel niets ondernomen op een afstand van meer dan 50 kilometer. Daarbij valt het volgende op: Van arts-, ziekenhuis- en specialistenbezoek vindt driekwart plaats buiten de eigen gemeente, maar dat laat zich natuurlijk door de relatieve geringe beschikbaarheid van zorgcentra als ziekenhuizen en revalidatiecentra verklaren. In bijna de helft van de gevallen gaat er iemand mee die tevens de auto bestuurt. In ongeveer één derde van de gevallen gebruikt de cliënt hiervoor de Regiotaxi. Het gebruik van de Regiotaxi is uiteraard het grootst onder CVV-cliënten, niet-CVVers pakken in een kwart van de gevallen nog zelf de auto. Ook hieruit blijkt dat niet-CVVers doorgaans nog wat minder afhankelijk zijn voor hun vervoer. Daarna is familiebezoek de activiteit die het meest plaatsvindt op een iets grotere afstand. Dit betreft in circa éénderde van de gevallen een bezoek buiten de eigen gemeente (maar vrijwel nooit verder dan 50 km.) en in circa éénderde van de gevallen in een ander dorp dan het eigen dorp binnen de gemeente. Het verschil in vervoersmiddel tussen CVV-cliënten en niet-CVVers is gelijk aan het artsenbezoek. CVV-ers gaan met de Regiotaxi of laten zich rijden. Niet-CVVers laten zich ook in veel gevallen rijden, maar nemen ook geregeld zelf de auto. Als we kijken naar verschillen tussen CVV en overige Wmo-clienten, valt op dat de actieradius van CVV-ers met name wat betreft familiebezoek iets groter lijkt te zijn. Zij bezoeken familie vaker op grotere afstand dan de niet-CVV-ers. Zoals eerder genoemd, is het áántal bezoeken aan familie onder CVV-cliënten echter beperkter dan onder niet-CVVers. Dagelijkse activiteiten Activiteiten die dichter bij de deur zijn te vinden, vinden al snel op dagelijkse basis of meerdere malen per week plaats (boodschappen, ommetje maken). De plaats van deze activiteiten is veelal de eigen omgeving, of een ander dorp in de buurt. Boodschappen doen is een frequente activiteit voor de meeste cliënten. Desondanks geeft 34% van de cliënten aan dat zij er nooit op uit gaan voor dagelijkse boodschappen (zie tabel 3.3). De helft van de cliënten die wel boodschappen doen, doet dat meerdere keren per week, de helft één keer per week. Gemiddeld wordt hieraan circa een uur besteed. Dit gebeurt uiteraard meestal in de eigen buurt of, in mindere mate, buiten de eigen buurt, maar wel in het eigen dorp. Slechts 11% gaat/moet daarvoor naar een ander dorp. Voor boodschappen doen, wordt in ruim éénderde van de gevallen de auto gebruikt, waarbij de cliënt slecht in enkele gevallen zelf rijdt. In een even groot aandeel van de gevallen worden de boodschappen lopend gedaan, al of niet met rollator, en in ongeveer één vijfde van de gevallen gebeurt dit per (brom)fiets of scooter. 58% van de cliënten maakt wel eens een ommetje (zie tabel 3.3). Dit betekent dat ruim 40% nooit een ommetje maakt. Het grootste deel van deze cliënten komt echter wel de deur uit voor de boodschappen of bezoek aan familie of vrienden. De cliënten die wel ommetjes maken, doen dat normaal gesproken een aantal keer per week. Vaak gebeurt dat lopend (48%) of lopend met een hulpmiddel als een rollator (33%). Eén op de vijf cliënten maakt het ommetje door middel van een vervoermiddel als de rolstoel, een bromfiets / scooter of de scootmobiel.
12
De ‘thuiszitters’ Slechts 3 respondenten geven aan dat zij er nooit meer op uit gaan en dus geen enkele activiteit meer buitenshuis ondernemen, op de vaak verplichte artsenbezoekjes na. Daarnaast komt circa 10% van de cliënten slechts één maal per week de deur uit om boodschappen te doen, maar maakt verder geen ommetjes in de omgeving en bezoekt ook nauwelijks familie of vrienden. Hun actieradius lijkt dus klein. Bedenk echter dat ‘er weinig op uit gaan’ nog niet hoeft te betekenen dat iemand eenzaam is. Ook iemand die nauwelijks familie of vrienden bezoekt, kan hen wel zelf thuis ontvangen. En zelfs als ook dat niet aan de orde is, hoeft iemand zich nog niet eenzaam te voelen.
3.3.
Beperkingen mobiliteit
Waardoor voelen mensen zich beperkt in hun mobiliteit? We vroegen hen naar mogelijk beperkende lichamelijke factoren, factoren van buitenaf en factoren vanuit de eigen beleving en gevoel. Lichamelijke gezondheid grootste belemmerende factor in mobiliteit Tabel 3.9: Gemeente Druten, beperkingen door lichamelijke gezondheid?
Ja, erg
55%
Overige Wmo-cliënten 58%
Ja, een beetje
31%
33%
Nee
14%
8%
100%
100%
CVV-cliënten
Totaal Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
Bij de vraag of mensen zich beperkt voelen door hun lichamelijke gezondheid, antwoordt 89% bevestigend. Meer dan de helft heeft hier zelfs ‘erg’ last van. In hoofdstuk 4 worden achtergronden hierbij verder toegelicht. Een iets groter deel CVV-ers (14%) dan niet-CVV-ers (8%), geeft aan geen beperkingen in zijn mobiliteit te ondervinden door lichamelijke gezondheid. Belemmeringen van buitenaf of vanuit de cliënt zelf We vroegen de cliënten of zij vanuit de buitenwereld of zichzelf belemmeringen voelen om er (vaker) op uit te gaan. Ruim éénderde van alle cliënten ervaart op beide onderdelen geen belemmeringen. 17% ondervindt op beide onderdelen een of meerdere belemmeringen. 43% ervaart alleen vanuit zichzelf belemmeringen, 5% alleen vanuit de buitenwereld. Het is opvallend dat cliënten die aangeven dat zij belemmeringen ondervinden, erg open zijn in het benoemen van belemmeringen van persoonlijke aard. Het komt slechts in enkele gevallen voor dat men de belemmeringen alléén wijdt aan iets in de buitenwereld.
13
Weinig belemmeringen van buitenaf Tabel 3.10: Gemeente Druten, Beperkingen van buitenaf (meerdere antwoorden).
76%
Overige Wmo-cliënten 83%
Gebrekkige eigen vervoersmogelijkheden
6%
0%
Drukte (toegenomen verkeer, veel mensen op straat)
6%
0%
Infrastructuur (gebrekkige/hobbelige wegen, stoepen, paden etc.)
4%
8%
Gebrekkig collectief vraagafhankelijk vervoer (regiotaxi, valys etc.)
3%
6%
Gedrag van anderen (Schelden, brutale kinderen)
3%
3%
3%
0%
7%
6%
CVV-cliënten Geen belemmeringen door iets van buitenaf
Onbekendheid omgeving ( bijv. angst voor verdwalen) Anders (o.a weersomstandigheden (regen, kou, donker), drempels en taxikosten.) Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
Circa een kwart van alle cliënten zegt beperkingen in hun mobiliteit te ervaren door oorzaken van buitenaf / vanuit de samenleving. Op alle categorieën zijn de scores beperkt; de antwoorden liggen wel evenwichtig verspreid over alle categorieën bij de CVV-ers. De overige Wmo-cliëntengeven hoofdzakelijk aan last te hebben van de slechte infrastructuur en (collectieve) vervoersmogelijkheden (zie tabel 3.10). Opvallend is dat zaken die doorgaans vaak worden benoemd als belemmering voor de eigen mobiliteit, zoals kwaliteit van wegen en van (openbaar) vervoer, in totaal relatief weinig worden genoemd. Weinig belemmeringen in persoon zelf, anders dan fysieke beperkingen Tabel 3.11: Gemeente Druten, Beperkingen vanuit de persoon zelf (meerdere antwoorden). CVVcliënten
Overige Wmo-cliënten
Geen belemmeringen in mijzelf
36%
50%
Lichamelijk gebreken / ongemakken
56%
42%
Niemand om mee op uit te gaan
10%
3%
Angst / onzekerheid / schaamte / om me in het openbaar te bewegen
6%
8%
Niet meer goed bij / vergeetachtigheid
4%
3%
Gebrek aan juiste hulpmiddelen
1%
0%
Onbekendheid/onzekerheid met OV-chip, gebrek aan OV-basisvoorzieningen
1%
0%
(Overmatig) verantwoordelijkheidsgevoel voor diegenen die thuis blijven
1%
0%
3%
3%
Anders Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
De vraag of mensen vanuit hun eigen persoon belemmeringen ervaren om er (vaker) op uit te gaan, dient deels ter controle van de eerdere vraag of mensen zich beperkt voelen door hun lichamelijke gezondheid. Waar die laatste vraag door 89% bevestigend werd beantwoord (zie toelichtende tekst bij tabel 3.9), noemt bij deze vraagstelling ruim de helft lichamelijke gebreken / ongemakken als beperkende factor. Dat aandeel is lager, maar nog steeds behoorlijk substantieel. Een verklaring voor het verschil is de wijze van vraagstelling: in de controlevraag ligt de nadruk vooral op de invloed van belemmeringen op de mogelijkheid om er (vaker) op uit te gaan. Hoewel niet-CVVers vaker lichamelijke beperkingen ervaren (zie tabel 3.9) beïnvloedt dit minder dan bij CVV-cliënten hun mogelijkheden om er vaker op uit te gaan. Bij
14
CVV-cliënten spelen lichamelijke belemmeringen vaker een rol in het al dan niet (vaker) er op uit kunnen gaan. In mindere mate geven mensen aan geen contacten te hebben waarmee zij erop uit zouden kunnen gaan (10% CVV, slechts 3% niet CVV). Hiernaast voelen zij zich angstig of onzeker om zich in het openbaar te bewegen (7%) en/of zijn zij in toenemende mate vergeetachtig (4%). Opgeteld betreffen dit soort sociale belemmeringen bijna één op de vijf cliënten. Overigens verklaart geen enkele cliënt alle genoemde sociale belemmeringen in tabel 3.11 op zichzelf van toepassing (oftewel de belemmeringen die niet in de fysieke sfeer zitten).
3.4.
Belangrijkste conclusies mobiliteit
Over het algemeen trekt een behoorlijk groep cliënten er regelmatig op uit, zowel om vrienden en familie te bezoeken als voor de dagelijkse dingen als boodschappen doen en een ommetje lopen. Cliënten lopen en maken gebruik van de auto of Regiotaxi De meeste cliënten lopen nog dagelijks zelf (75%). De cliënten die dat niet (meer) kunnen, maken gebruik van de rollator, rolstoel of scootmobiel. Daarnaast is de auto een veelgebruikt vervoermiddel. Zowel CVV-cliënten als niet-CVVers rijden regelmatig als bijrijder met een auto mee (74%). CVV-cliënten maken daarnaast veelal gebruik van de Regiotaxi (90%) en/of Valys (35%). Niet-CVVers maken hiervan nauwelijks gebruik. NietCVVers rijden veel vaker nog zelf met de auto (36%). Er wordt weinig gebruik gemaakt van de plusbus, bus, trein en privé-taxi. Familiebezoek verder weg dan vriendenbezoek Voor familiebezoek wordt doorgaans verder gereisd dan voor vriendenbezoek. Dit laatste gebeurt vooral in de eigen omgeving, en cliënten gaan vooral op eigen gelegenheid naar hun vrienden toe (al of niet met hulpmiddel). Familie wordt vooral bezocht met de regiotaxi (CVV-ers) en met de auto, waarbij de cliënten bijrijder zijn (zowel CVV als nietCVV-ers). Niet-CVVers nemen daarnaast ook nog regelmatig zelf de auto. Hoewel minder cliënten op bezoek gaan bij vrienden dan bij familie, ligt de frequentie van het vriendenbezoek (mede door de nabijheid van die vrienden) hoger. Actief in de eigen omgeving Veel mensen trekken er nog dagelijks tot meerdere malen per week in hun directe omgeving op uit: ze doen in tweederde van de gevallen zelf boodschappen, en ruim de helft van de Wmo-cliënten maakt ommetjes in de eigen buurt. Beperkte actieradius bij 10% van de Wmo-cliënten Het komt nauwelijks voor dat cliënten er nooit op uit gaan. Bij circa 10% van de cliënten lijkt de actieradius desondanks beperkt. Deze groep gaat slechts één maal per week de deur uit om boodschappen te doen, maar maakt verder geen ommetjes in de omgeving en bezoekt ook nauwelijks familie of vrienden. Bedenk echter dat ‘er weinig op uit gaan’ nog niet hoeft te betekenen dat iemand eenzaam is.
15
In mobiliteit vooral beperkt door lichamelijke ongemakken De actieradius van cliënten is relatief klein: ze ondernemen weinig buiten het eigen dorp, en al helemaal weinig buiten de eigen gemeente. Toch geven de resultaten beslist geen aanleiding te veronderstellen, dat grote groepen cliënten nauwelijks hun eigen huis uit zouden komen. Ca. 40% is tevreden over de frequentie van hun uitstapjes c.q. activiteiten buitenshuis, maar dat betekent dat er natuurlijk nog een grote groep is die aangeeft er best vaker op uit te willen. Het zijn vooral lichamelijke ongemakken, waardoor zij zeggen zich beperkt te voelen. Mogelijke oorzaken als gebrekkige beschikbaarheid van reisgenoten, gebrekkige vervoersomstandigheden en gebrek aan kwaliteit van wegen en van (openbaar) vervoer, worden relatief weinig genoemd.
4. Eenzaamheid In dit hoofdstuk gaan we in op mogelijke gevoelens van eenzaamheid onder de Wmocliënten. Eenzaamheid is een breed begrip. Sommige mensen hebben nauwelijks mensen om zich heen, maar voelen zich niet eenzaam. Anderen hebben veel mensen om zich heen, maar voelen zich wel eenzaam. In de enquête is expliciet gevraagd naar het gevoel van de cliënt. De volgende onderwerpen zullen in dit hoofdstuk aan bod komen: Gevoelens van eenzaamheid Redenen voor gevoelens van eenzaamheid Initiatieven om eenzaamheid te verminderen
4.1.
Gevoelens van eenzaamheid en redenen daarbij
Tabel 4.1: Gemeente Druten, Gevoelens van eenzaamheid.
64%
Overige Wmo-cliënten 75%
26%
22%
Ik voel me vaak eenzaam
8%
3%
Weet niet
2%
0%
100%
100%
CVV-cliënten Ik voel me zelden tot nooit eenzaam Ik voel me regelmatig eenzaam
Totaal Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
Bijna 70% van de cliënten geeft aan geen eenzaamheidsgevoel te hebben. Ongeveer een kwart heeft dat wel, en 6% heeft dat in grote mate. CVV-cliënten voelen zich net iets vaker eenzaam dan overige Wmo-cliënten. Zo voelt 26% van de CVV-cliënten zich regelmatig eenzaam ten opzichte van 22% bij de nietCVVers. Als we kijken naar de score ‘vaak eenzaam’ geeft 3% van de overige Wmocliënten aan zich vaak eenzaam te voelen ten opzichte van 8% van de CVV-clienten. Redenen ‘niet eenzaam’ Mensen die aangeven zich zelden / nooit eenzaam te voelen (dat zijn er 73 van de 108), noemen daarvoor de volgende oorzaken:
16
Tabel 4.2: Gemeente Druten, Redenen voor geen eenzaamheid (meerder antwoorden). Wmo-cliënten Ik heb genoeg contact met familieleden en/of vrienden
69%
Ik woon prettig samen met mijn partner en/of medebewoners
52%
Ik neemveel deel aan activiteiten, daar ontmoet ik mensen
37%
Ik heb genoeg te hobby’s om te doen thuis
19%
Ik ben een makkelijk sociaal mens, dus ik heb altijd wel gezellig contacten
15%
Ik neem zelf veel initiatief om erop uit te gaan en anderen te ontmoeten
11%
Ik woon in een gezellige buurt en heb daar sociale contacten
4%
Thuiszorg komt langs
3%
Anders
3%
Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
Het hebben van goede sociale contacten en een goed contact met de eigen partner of huisgenoten, is voor cliënten de belangrijkste reden om zich niet eenzaam te voelen. Ook het deelnemen aan activiteiten wordt door iets meer dan één derde van de respondenten benoemd. Hiernaast heeft 19% genoeg omhanden met hobby’s zoals puzzelen en tv kijken. Redenen ‘wel eenzaam’ Mensen die aangeven zich wel eenzaam te voelen (dat zijn er 34 van de 108), noemen daarvoor de volgende oorzaken: Tabel 4.3: Gemeente Druten, Redenen voor eenzaamheid (meerder antwoorden). Wmo-cliënten Lichamelijk achteruitgang waardoor het minder makkelijk is om erop uit te gaan en dingen te ondernemen
62%
Verlies van contacten door overlijden
56%
Mensen uit het oog verloren
27%
Geen sociale contacten om dingen mee te ondernemen
21%
Verlies van contacten door verhuizen
12%
Moeilijk om contacten te leggen
9%
Slechte financiële omstandigheden
6%
Slecht kunnen horen / doof
6%
Verlies van contact met partner omdat hij/zij geestelijk achteruit is gegaan Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
6%
Het verlies of gebrek aan contacten en het vaak daaraan gekoppelde onvermogen om nieuwe contacten aan te gaan, is de belangrijkste reden voor eenzaamheid. Veel mensen raken eenzaam door overlijden of verhuizen van contacten en doordat zij contacten uit het oog verliezen. Lichamelijke achteruitgang is ook hier de meest genoemde factor voor eenzaamheid. Eerder zagen we dat 50 tot 89% van de cliënten zich minder mobiel voelt vanwege zijn/haar lichamelijke gezondheid. Hier blijkt dat dit gegeven ook hier (mede)bepalend is voor een gevoel van eenzaamheid (62%). Dat is een fors aandeel maar niet vreemd, gezien het gegeven dat dit onderzoek wordt uitgevoerd onder louter Wmo-cliënten; dat is een groep die natuurlijk relatief vaak wat mankeert.
17
Verlies dierbare(n) belangrijke indicator voor eenzaamheid In onderstaande figuur is een aantal stellingen opgenomen, dat is voorgelegd aan de 34 cliënten die hebben aangegeven zich eenzaam te voelen. Figuur 4.1: Gemeente Druten, Stellingen over eenzaamheid.
Geen goede band (meer) met partner, kan slecht terecht met gevoelens Heeft iemand verloren met wie er een hechte, intieme band is Weinig/geen contact met mensen om te praten en/of samen activiteiten ondernemen Weinig/geen contact met familie en/of vrienden
0% Mee eens
20%
40%
Beetje mee eens
60% Niet mee eens
80%
100%
Weet niet
N.v.t
Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
De helft van de mensen die zich eenzaam voelen, geeft aan weinig tot geen contact te hebben met familie, vrienden en/of mensen om iets mee te ondernemen. Let op: in totaal betreft dit dus 17 respondenten = 15% van de totale onderzoeksgroep. Maar liefst driekwart van de mensen die zich eenzaam voelen geeft aan iemand te hebben verloren waarmee een intieme band bestond. Dit is ca. een kwart van de totale onderzoeksgroep. Ruim 20% van de mensen die zich eenzaam voelen, noemt (ook) dat de band met de partner (ver)slecht(erd) is. Dit is ca. twee derde van de totale onderzoeksgroep. Hiermee lijkt de assumptie bevestigd dat het ontbreken van dierbaren/fijne contacten, en vooral ook nabije/intieme contacten, een belangrijke indicator is voor eenzaamheid.
4.2.
Hoe eenzaamheid verminderen?
We vroegen de 34 cliënten die aangeven zich eenzaam te voelen, wat zij zelf doen om de eenzaamheid terug te dringen. Tabel 4.4: Gemeente Druten, Terugdringen gevoel van eenzaamheid (meerdere antwoorden). Wmo-Cliënten Telefoneren / met mensen bellen
27%
Hobby’s zoals lezen, tv kijken, puzzelen
18%
Mensen uitnodigen
18%
Ik ga erop uit met iemand
15%
Lopen of wandelen
12%
Via activiteiten waar ik mensen ontmoet
6%
Sociale media
3%
Via internet
0%
Anders (o.a. bij buren op bezoek, vroeg naar bed en therapie)
12%
Nee, doe er niets aan
38%
Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
18
De meest voorkomende manier om eenzaamheid tegen te gaan, is het bellen met mensen. 27% van de cliënten die wel eens eenzaam is, doet dit. Daarnaast scoren ook hobby’s, zowel binnenshuis (lezen, tv kijken, puzzelen, 18%) als buitenshuis (wandelen, 12%), goed. Er zijn ook cliënten die juist direct persoonlijk contact met anderen opzoeken. Bijvoorbeeld door mensen uit te nodigen (18%), er op uit gaan met iemand (15%) of activiteiten te ondernemen waar zij anderen tegenkomen (6%). Mensen die zich eenzaam voelen en aangeven hier niets aan te doen, geven als belangrijkste redenen dat zij niemand tot last willen zijn, altijd afhankelijk zijn van anderen, en/of niet goed weten wat ze aan hun eenzaamheid moeten doen. Let op: dit betreft op het niveau van de totale onderzoeksgroep ruim 1 op de 10 mensen. Deelname aan activiteiten Bijna éénderde van de cliënten die zich eenzaam voelt, geeft aan deel te nemen aan georganiseerde activiteiten. Ze zijn vooral lid van een ouderenbond of gaan naar een sportclub, kerk of moskee. De overige cliënten geven aan niet naar georganiseerde activiteiten of bijeenkomsten te gaan. De belangrijkste reden hiervoor is dat mensen lichamelijk beperkt zijn waardoor zij niet makkelijk de deur uit kunnen. Sommige cliënten geven aan geen behoefte te hebben om deel te nemen aan georganiseerde activiteiten. Behoefte aan hulp We vroegen de cliënten die aangeven zich eenzaam te voelen, of zij behoefte zouden hebben aan mogelijke ondersteuning om te proberen die eenzaamheid deels op te heffen / te compenseren. Tabel 4.5: Gemeente Druten, Ondersteuning bij opheffen eenzaamheid.
Ja, daar heb ik behoefte aan
CVV-cliënten
Overige Wmo-cliënten
11%
11%
Daar heb ik misschien wel behoefte aan
31%
11%
Nee, ik heb daar geen behoefte aan
50%
78%
8%
0%
100%
100%
Weet niet Totaal Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
Bijna 40% van alle cliënten die zich eenzaam voelen, geven aan dat zij (misschien) behoefte hebben aan ondersteuning (CVV-cliënten 42%, niet-CVVers 22%). Nog altijd een meerderheid geeft aan daaraan geen behoeft te hebben (CVV-cliënten 50%, niet-CVVers 78%). De 13 cliënten die aangeven behoefte te hebben aan hulp, noemen de volgende zaken: o 8 van hen zou graag individuele hulp krijgen; zij geven allemaal aan graag iemand te hebben ‘die aardig is, waar ik mee kan praten en die op wekelijkse basis langskomt.” o 3 cliënten hebben behoefte aan georganiseerde hulp. Zij noemen hierbij een aantal zaken; 1x hulp bij gebruik internet, 2x om te komen tot deelname aan activiteiten, 1x specifieke activiteiten voor dove mensen. o 2 cliënten kunnen niet direct benoemen aan welke hulp zij behoefte hebben.
19
4.3.
Belangrijkste conclusies eenzaamheid
Ongeveer éénderde van alle cliënten geeft aan zich (wel eens) eenzaam te voelen. Verlies aan contacten belangrijkste reden eenzaamheid Ca. 15% van de respondenten voelt zich eenzaam. De belangrijkste reden voor mensen om zich eenzaam te voelen, is het verlies aan contacten. Het gegeven dat veel mensen zich bij het onderhouden van hun (weinige) contacten dan ook nog belemmerd voelen door fysieke beperkingen, is hierbij natuurlijk niet ondersteunend. Vier op de tien hebben behoefte aan ondersteuning Van de cliënten die aangeven zich eenzaam te voelen, zegt ca. 40% (misschien) behoefte te hebben aan ondersteuning. Vooral individuele hulp, in de vorm van ‘een maatje om mee te praten’ is daarbij populair. Dat is ook logisch: mensen die zich eenzaam voelen, vinden het eng om dingen zelf te ondernemen en in groepen te moeten functioneren. Iemand die langskomt om een kopje koffie mee te drinken en wat te kletsen, is een zeer laagdrempelige vorm van contact leggen. Maar ook georganiseerde hulp zou enkele cliënten kunnen helpen. Hierbij geven zij zelf aan dat er behoefte is aan onder meer hulp bij gebruik van internet, hulp om te komen tot deelname aan activiteiten en specifieke activiteiten voor dove mensen.
20
5. Mantelzorg In dit hoofdstuk gaan we dieper in op mantelzorg. Iemand is in dit onderzoek een mantelzorger als hij langdurig (langer dan 3 maanden) minimaal een paar uur per week voor iemand zorgt en/of helpt en ondersteunt. Dat kan iemand zijn die ziek is, beperkingen heeft, of om wat voor reden dan ook minder goed voor zichzelf kan zorgen. Bekende voorbeelden van mantelzorgers zijn mensen die hun bejaarde ouders verzorgen, mensen die hun volwassen gehandicapte kinderen blijven verzorgen, of mensen die op wat voor manier dan ook zorg dragen voor andere familieleden, vrienden, of kennissen. Alle respondenten staan ingeschreven bij het steunpunt Mantelzorg; vanuit die achtergrond is in dit onderzoek geen aandacht besteed aan nadere definiëring van het begrip mantelzorg(er). In dit hoofdstuk kijken we naar diegenen die mantelzorg geven. In totaal zijn dat 26 mensen. De volgende onderwerpen komen aan bod: Type mantelzorgers, hoeveelheid tijd er wordt besteed aan mantelzorg en soort zorg dat wordt verleend Zaken die een rol spelen bij het geven van mantelzorg en in hoeverre mantelzorg te combineren is met het dagelijkse leven Ondersteuning voor mantelzorgers
5.1.
Mantelzorgers en de mantelzorg die zij geven
Welke relatie hebben de 26 mantelzorgers met de persoon die zij mantelzorg geven? Tabel 5.1: Gemeente Druten, Relatie met mantelzorgkrijger (meerdere antwoorden). Mantelzorgers Partner
50%
(Schoon) ouder (s)
19%
Minderjarig (stief) kind
8%
Meerderjarig (stief) kind
8%
Ander familielid
12%
Kennis of vriend
8%
Buurman of buurvrouw
8%
Mensen in een zorginstelling
4%
Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
De helft van de mantelzorgers geeft hulp aan hun partner. Ook aan (schoon)ouder(s) of andere familieleden wordt relatief veel mantelzorg gegeven, resp. 19 en 12%. Vier mensen (15%) geven aan meerdere mensen mantelzorg. Mantelzorger bijna altijd vrouw De mantelzorg aan de partner wordt in 92% van de gevallen door de vrouw gegeven, en slechts in 8% van de gevallen door de man. Ook mantelzorg aan (schoon)ouders wordt gegeven door dochters, nooit door zonen. Dit sluit aan bij de resultaten van het onderzoek van vorig jaar, hoewel de lijn van ‘vooral vrouwen zijn mantelzorger’ nu nog extremer uit de resultaten komt.
21
Tijdsbesteding per week We bekijken in tabel 5.2. van de meest genoemde mantelzorgers de tijdsbesteding per week. De meeste mantelzorgers verlenen hulp aan hun partner, (schoon) ouder(s) of een andere familielid. Tabel 5.2: Gemeente Druten, Tijdbesteding mantelzorgers. Uren per week
Partner
(schoon) Ouder(s)
Ander familielid
-
1 (20%)
3 (100%)
11 - 25 uur
-
2 (40%)
-
26 – 50 uur
4 (31%)
1 (20%)
-
Meer dan 50 uur
9 (69%)
1 (20%)
-
5 (100%)
3 (100%)
Minder dan 10 uur
Totaal 13 (100%) Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
Meer dan de helft van de partners (69%) besteedt meer dan 50 uur per week aan mantelzorg. Logisch, omdat die meestal samenwonen met de partner en er dus altijd zijn. Daardoor komt ook elke hulpvraag in eerste instantie bij hen terecht. Bij mantelzorg aan (schoon)ouder(s) is men doorgaans 20 tot 30 uur per week kwijt aan zorg. In het geval waarbij meer dan 50 uur mantelzorg wordt verleend aan (schoon)ouders, woont veelal de dochter in huis met haar beide ouders, waardoor het aantal uren mantelzorg al snel hoger ligt dan in een separate woonsituatie. Natuurlijk speelt hier de selectie mee: in dit onderzoek zijn alleen mensen benaderd die bekend zijn bij het Steunpunt Mantelzorg. Dat is dus een selecte groep van alle mantelzorgers in Druten. Alle mantelzorgers die aangeven hulp te verlenen aan een ander familielid dan een partner of (schoon)ouders, besteden hier minder dan 10 uur per week aan. Type hulp en ondersteuning In de volgende tabel staat weergegeven wat voor soort ondersteuning de 26 mantelzorgers het meest geven aan de persoon die mantelzorg ontvangt. Ook hier is dit weergegeven voor de mantelzorgers die hulp verlenen aan hun partner, (schoon) ouder(s) of een andere familielid. Tabel 5.3: Gemeente Druten, Top 3 van soorten ondersteuning per type mantelzorgcontact . Partner 1. Gezelschap houden 2. Emotionele steun, geestelijke ondersteuning 3. Huishoudelijk taken
(schoon) ouder(s) 1. Gezelschap houden 2. Boodschappen doen 3. Emotionele steun, controle,
vervoer en begeleiding uitstapjes Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
Ander familielid 1. Gezelschap houden 2. Vervoer en begeleiding uitstapjes 3.Emotionele steun, boodschappen doen
De taak van de mantelzorger is heel duidelijk primair gezelschap houden. Dat scoort in alle categorieën het hoogst. e Emotionele steun is ook in alle gevallen belangrijk, en staat bij de partner op de 2 e plaats en bij (schoon)ouders en andere familieleden op de 3 plaats. Praktische zaken zoals boodschappen doen, en vervoer en begeleiding bij uitstapjes, scoren eveneens hoog. Alleen bij de partner wordt dat veel minder vaak genoemd,
22
maar dat komt waarschijnlijk omdat dit zaken zijn, die men toch al vaak samen of zelf deed, dus dan wordt het niet onder de ‘mantelzorgtaken’ gerekend. Dan ervaren mensen het zelf als ‘gebruikelijke zorg’. ‘Huishoudelijke taken’ scoort weer wel hoog bij de mantelzorgers die voor hun partner zorgen. Het betreft dan taken die voorheen door de zorgvrager werden gedaan, maar die zijn overgenomen door de mantelzorger.
5.2.
Motivatie en belasting mantelzorgers
Waarom geeft iemand mantelzorg aan een ander? Wat is zijn/haar motivatie? We vroegen het de mantelzorgers. Tabel 5.4: Gemeente Druten, Redenen voor het geven van mantelzorg (meerdere antwoorden). Redenen
Mantelzorgers
Ik doe het uit liefde en genegenheid
85%
Ik vind het vanzelfsprekend om te doen
73%
Ik vind het (niet meer dan) mijn plicht
69%
Er is niemand anders beschikbaar
12%
k wil niet dat de hulpbehoevende in een
4%
woonvoorziening of tehuis wordt opgenomen Anders Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
4%
Mantelzorg ‘doe je gewoon’. Het is vanzelfsprekend, je geeft om iemand, je doet je plicht. Dit soort redenen spelen allemaal sterk mee bij het verlenen van mantelzorg. Alle mantelzorgers noemen minimaal één van de eerste drie redenen uit tabel en veel zelfs twee (88%) of alle drie (65%). Mantelzorg is vaak (enigszins) belastend Vaak hoor je dat mantelzorgers zich (te) zwaar belast zouden voelen door het geven van de mantelzorg. We checkten hoe mantelzorgers in Druten hun belasting ervaren. Tabel 5.5: Gemeente, Belasting mantelzorg. Mantelzorgers Niet of nauwelijks belast
27%
Enigszins belast
23%
Belast
19%
Zwaar belast
19%
Overbelast
12%
Totaal Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
100%
Van alle mantelzorgers geeft ruim de helft aan te verwachten, dat de persoon die zij verzorgen de komende jaren meer zorg nodig zal hebben. Slechts een kleine helft (43%) verwacht de komende jaren voor die toenemende zorgvraag ook meer tijd vrij te kunnen maken. Tweederde van de mantelzorgers (66%) geeft aan dat zij de zorg kunnen combineren met andere activiteiten. Bijna een kwart geeft aan dat het soms moeilijk te combineren is, en één op de tien vindt het altijd moeilijk om alles te combineren.
23
Tenslotte voelt maar liefst de helft van alle mantelzorgers zich zwaar belast tot overbelast. Iets meer dan een kwart (27%) van de mantelzorgers voelt zich niet of nauwelijks belast, en ongeveer een kwart voelt zich weliswaar ‘belast’, maar zonder dat dit momenteel teveel zou zijn. Problemen bij het geven van mantelzorg We vroegen de mantelzorgers die zich (enigszins) belast voelen (73%), welke problemen zij ervaren bij het geven van mantelzorg. Tabel 5.6: Gemeente Druten, Problemen bij het geven van mantelzorg (meerdere antwoorden). Mantelzorgers die zich belast voelen Weinig tijd voor contacten, hobby’s en vrijetijdsbesteding
68%
Emotionele problemen
58%
Lichamelijke problemen
53%
Psychische problemen
47%
Relationele problemen
47%
Praktische problemen
16%
Anders
16%
Financiële problemen Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
De aard van de genoemde problemen is heel divers. Simpelweg het overhouden van (te) weinig tijd voor de eigen bezigheden, wordt door tweederde van de mantelzorgers die zich belast voelen, benoemd. Daarna komen ‘emotionele problemen’ (van zeer diverse aard). Tweederde van de mantelzorgers die zich belast voelen, geeft aan hiervan last te hebben. Ervaren problematiek mantelzorger Een nadere rubricering van deze antwoorden geeft het volgende beeld: Verdriet: mantelzorgers zijn vaak gewoon verdrietig met het ‘verval’ van hun dierbaren (eigenlijk is er nooit sprake van schaamte en teleurstelling), en kunnen moeilijk afstand nemen van de situatie van de ouders of partner (bijna de hele dag mee bezig, ook in gedachte; moeilijk de situatie kunnen loslaten). Lichamelijke problemen: de mantelzorgers die hun partner verzorgen (en dat is de grootste groep), kampen relatief vaak ook zelf met fysieke ongemakken (pijn en vaak gebrek aan energie). Ook de ‘jongere’ mantelzorgers ervaren veel moeheid, want zij moeten hun zorgtaken veelal combineren met een baan, kinderen en een sociaal leven. Angst en stress: met name in het geval van mantelzorg geven aan ouders of partners, bestaat bij veel mantelzorgers de angst dat de hulp niet genoeg is (zeker waar de lichamelijke toestand verergert). Want wat te doen als er plotseling meer zorg nodig is, of als de mantelzorger plotseling ziek wordt? Ook het gevoel zelf nooit weg/op vakantie te kunnen gaan, geeft stress. Geen tijd voor dierbaren: mantelzorgers hebben geen tijd meer (of niet genoeg) voor gezinsleden, vrienden, kennissen en/of andere familieleden, en ook niet voor zichzelf (eigen tijd voor hobby’s of eigen dingen valt weg).
24
5%
5.3.
Samenwerking en ondersteuning
Is de mantelzorger de enige die zich in ondersteunende zin rondom de zorgvrager beweegt, of zijn er meer mensen bij betrokken? Tabel 5.7: Gemeente Druten, Andere hulpverlening (meerdere antwoorden). Mantelzorgers
Familie of vrienden
46%
Professionele hulpverlener voor de hulp in huishouden
46%
Professionele hulpverlener voor persoonlijke verzorging
39%
Ik ben de enige Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
23%
Samenwerking? Goed
Redelijk
91%
9%
92%
8%
-
-
In bijna de helft van de gevallen wordt er samengewerkt met andere familieleden of vrienden. Die samenwerking wordt doorgaans als goed beoordeeld. De mantelzorgers geven aan dat de familieleden goed op elkaar zijn ingespeeld en veel steun hebben aan elkaar. Ook is er in bijna de helft van de gevallen sprake van professionele zorg. Bij 35% van de personen waarvoor de mantelzorgers zorgen, betreft dit zowel Wmo- (hulp bij het huishouden) als AWBZ-zorg. Ook tussen de mantelzorger en professionele hulp wordt de samenwerking als goed ervaren, en dat wordt door de mantelzorgers op prijs gesteld. De mantelzorgers geven aan dat het mantelzorg geven fysiek zwaar valt en dat zij het alleen niet aan kunnen. Professionele ondersteuning is daarom zeer gewenst. Bekendheid met en gebruik van organisaties Er is aan de 26 mantelzorgers gevraagd of zij bekend zijn met organisaties die mantelzorgers ondersteunen. Tabel 5.8: Gemeente Druten, Bekendheid met instanties (meerdere antwoorden). Mantelzorgers Stichting Voormekaar
100%
Zorgloket
85%
Steunpunt Mantelzorg
58%
Wmo-Raad
35%
Zorgbelang Gelderland Bron: Enquête onderzoek doelgroepen Wmo, Companen 2012.
31%
Alle mantelzorgers geven aan bekend te zijn met de Stichting Voormekaar. Dat is logisch, want via deze Stichting hebben wij hun gegevens gekregen, hier staan ze ‘ingeschreven’. Ook het Zorgloket geniet grote bekendheid. Negen mantelzorgers (35%) geven uiteindelijk aan gebruik te maken van ondersteuning. Daarvan noemen 2 het Steunpunt Mantelzorg, 1 noemt Buurtzorg maar de overige 6 mantelzorgers noemen dat zij zich ondersteund voelen, omdat er ook zorg wordt geleverd door professionele organisaties of familie. Het overgrote deel van de mantelzorgers redt zich zonder dat er (extra) ondersteuning nodig is (82%). Twee mantelzorgers geven aan dat zij graag contact zouden willen met andere mantelzorgers, een zou graag iemand hebben die de taken een dagje overneemt (respijtzorg). Dit lage aandeel valt op, omdat in het onderzoek van vorig jaar juist deze vorm van ondersteuning relatief vaak als gewenst werd genoemd.
25
Een mogelijke reden waarom het gebruik van ondersteuning (al of niet door de genoemde organisaties) zo laag is, zou je kunnen afleiden uit de uitkomsten van het panel dat enkele jaren gelden door de Stichting Voormekaar werd georganiseerd. Daar werd namelijk ingeschat dat veel mantelzorgers een mentaliteit hebben van het ‘zelf oplossen’, waarbij ook hoort dat je niet snel naar dit soort organisaties stapt voor ondersteuning. Ook vorig jaar bleek uit het onderzoek onder Wmo-cliënten dat de steunpunten best bekend waren, maar dat van de mantelzorgende cliënten niemand er gebruik van maakte.
5.4.
Belangrijkste conclusies Mantelzorgers
Mantelzorg is vooral familie gerelateerd: partners en (schoon)ouders scoren hoog. Ook het aantal uren gegeven zorg is voor deze groepen het hoogst: mantelzorg geven aan partners vaak 50 uur of meer zorg per week, bij de zorg aan (schoon)ouders gaat het vaak om 20 tot 30 uur per week. Waar het mantelzorg aan niet-familie betreft, betreft het in vrijwel alle gevallen veel minder intensieve zorg, namelijk 10 uur of minder per week. Mantelzorger bijna altijd vrouw Wat opvalt, is dat de mantelzorg aan de partner in 92% van de gevallen door de vrouw wordt gegeven, en slechts in 8% van de gevallen is de mantelzorger een man. Ook valt op, dat alle mantelzorg aan (schoon)ouders wordt gegeven door de dochter, nooit door de zoon. Dit sluit aan bij de resultaten van het onderzoek van vorig jaar, hoewel de lijn van ‘vooral vrouwen zijn mantelzorger’ nu nog extremer uit de resultaten komt. Houd in de gaten dat we mogelijk niet de ‘gemiddelde mantelzorger’ representeren in dit onderzoek, maar de ‘gemiddelde mantelzorger die zich heeft aangemeld bij het Steunpunt Mantelzorg’. Mogelijk doen vrouwen dat eerder dan mannen. Zorgvraag stijgt De zorgvraag onder de ontvanger van de mantelzorg zal de komende jaren fors toenemen (ruim de helft geeft aan dit te verwachten), maar lang niet alle mantelzorgers verwachten die zorg zelf te kunnen leveren. De helft van alle mantelzorgers voelt zich nu al zwaar belast tot overbelast. Juist tegen deze achtergrond valt het niet-gebruik van ondersteuning op. Niet alleen Overigens ervaren lang niet alle mantelzorgers dat zij er alleen voor staan. In bijna de helft van de gevallen zijn er andere familieleden betrokken en/of professionele hulp. De samenwerking hiermee wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Problematiek divers Bijna driekwart van de mantelzorgers ervaart een breed scala aan problemen. Van heel praktisch (te weinig tijd voor het eigen leven) tot emotioneel (verdriet, stress, doorlopend zorgen maken) en fysiek (zelf ook fysieke klachten, gebrek aan energie, moe). Weinig vraag naar ondersteuning Het niet-gebruik van mantelzorgondersteuning valt op. Mogelijk ontstaat dit, omdat het een indirecte vorm van ondersteuning is, die niet als praktisch genoeg wordt herkend. Dit is denkbaar omdat we ook zien, dat juist de hele directe samenwerking met professionele hulpverleners en andere familieleden, wel sterk wordt gewaardeerd. In die samenwerking zit feitelijk natuurlijk ook een vorm van ondersteuning c.q. ‘uit handen nemen’.
26