int. Instituut
No* 456
22 December 1930
Amsterdam
Adres voor Redactie en Administratie
Redacteur:
Dit blad verschijnt ten minste
Van Slingelandtstraat 70 Den Haag
W . N . V A N DER HOUT
éénmaal per maand.
I N H O U D . Officiëele Mededeelingen: De F. I. ] . ; Ledenlijst: — Plaatselijke en Gewestelijke Vereenigingen: Amsterdamsche Pers: Haagschen Journalistenvereeniging ; Groningsche Journalistenvereniging. — Algemeene belangen: Reis naar Czecho-Slovakye; Controle op de pers; Utrechtsche lustrum. — Vaklitteratuur. — Personalia en Berichten: L. Schotting; Mej. L. Feith; G. Polak Daniels; Prof. Dr. Karl Bücher. — Advertenties.
Officiëele Mededeelingen. De F . I. J. Aan zijn uitvoerig verslag over het congres der F.I.J. te Berlijn — in het vorig nummer opgenomen — liet collega Mr. M. C. M. Voorbeijtel eenige algemeene opmerkingen over de F.I.J. voorafgaan. Wegens plaatsgebrek moesten die even wachten. Zij volgen hier thans nog: ALGEMEENE
OPMERKINGEN.
De werkzaamheid van de F . I. J. in de vier jaren van haar bestaan is waarschijnlijk ook in onze vak-kringen nog niet zoo bekend, dat het niet gewenscht zou zijn aan het verslag van het congres enkele opmerkingen van algemeenen aard te doen voorafgaan. Daartoe geeft het rapport van den algemeenen secretaris, Stephen Valot, aan het eind van zijn vierjarig mandaat aan het congres uitgebracht, een goede aanleiding. In dit „rapport moral" zooals het in het Fransch genoemd wordt, lijvig boekdeel van 71 getypte pagina's, en waarvan een exemplaar aan U w Bestuur is toegezonden, geeft de alg. secretaris een overzicht van de activiteit der Federatie sinds haar oprichting in 1926. Hij verdeelt die in twee perioden van twee jaar. De eerste, van 1926 tot 1928, was bijna uitsluitend gewijd aan de studie der arbeids-verhoudingen in de journalistiek, hetgeen verband houdt met de oprichting van de Federatie in het gebouw van het Internationale Arbeids-Bureau te Genève, en met de groote enquête door dit Bureau ingesteld naar de levens- en arbeids-omstandigheden der journalisten in de verschillende landen. De tweede periode vindt haar oorsprong in de deelneming van de Federatie aan de Conferentie van pers-deskundigen van den Volkenbond, in Aug. 1927 te Genève gehouden, en kenmerkt zich door een uitbreiding van de werkzaamheden der F . I . J . tot niet onmiddellijk materieele belangen. V a n dezen arbeid zijn de internationale journalistenkaart en de eere-rechtbank de resultaten. Collega Valot verklaart waarom de samenwerking met de diverse, organen van den Volkenbond gewenscht was — de steun van den zoo uitnemend georganiseerden Bond van Geneve is van groot belang voor iedere corporatie die iets begint te ondernemen op internationaal gebied — en hoe men ertoe kwam ook de ideeele belangen der journalisten te gaan behartigen. Hij geeft daarvoor deze mooie formule: „Nous ne devons pas séparer nos interets propres des interets généraux de la presse, mais nous devons au contraire prendre une position telle dans Ie monde, que les interets, les plus élevés de la presse ne puissent jamais être compns comme distincts de ceux du journaliste professional". De samenwerking met den Volkenbond blijft nauw, zonder dat de zelfstandigheid van de F.I.J. daaronder lijdt: op het congres te Berlijn was bij de openings-zitting de directeur van het B.l.1., Albert Thomas, aanwezig, en hij gaf in een toespraak blijk van zijn belangstelling. De pers-afdeeling van den Volkenbond was, zooals op alle voriqe congressen van de F.I.J., vertegenwoordigd door haar leider, Pierre Comert, en aan de discussie over het auteursrecht van journalisten werd deelgenomen door den heer
Jean Luchaire, tot voor kort directeur van het „Institut International de Cooperation Intellectuelle", die den rappotreur Raymond Weiss, specialiteit op het gebied van het internationaal auteursrecht, door ziekte verhinderd aanwezig te zijn, verving. Z o o heeft men — zooals de heer Albert Thomas het uitdrukte — de medewerking zoowel van de intellectueele als van de professioneele organen van den Volkenbond, beide noodig, want: geen intellectueele arbeid kan goed verricht worden indien de levens-omstandigheden van den intellectueelen werker niet voldoende verzekerd zijn. Er zou uit het rapport van collega Valot nog heel wat meer aan te halen zijn als aanwijzing voor den waarlijk internationalen geest die heerscht bij Bestuur en secretariaat, als bewijs ook dat in de vier eerste jaren van haar bestaan de F.I.J. al heel wat goed werk gedaan heeft — maar dat zou hier te veel plaatsruimte vergen. De lezing van het rapport in zijn geheel zij aanbevolen aan allen die wat gevoelen voor internationale organisatie en aaneensluiting van journalisten, de intellectueele arbeiders die meer dan wie ook invloed kunnen uitoefenen op de internationale verhoudingen. Hier volge alleen nog1 het slot: „De journalist behoort te weten dat de Federatie voor hem werkt, en dat ze hem reeds het volgende bezorgd heeft: a. De mogelijkheid door geheel Europa te reizen (in afwachting van beter) en daarbij in elk land, in elke belangrijke stad, inlichtingen te vinden, steun, hulp van allerlei aard die hij noodig kan hebben (internationale perskaart). b.
De waarborg dat als hij medegewerkt heeft aan een blad in het buitenland en niet betaald wordt, hij dit feit slechts heeft te signalceren om betaling te krijgen (internationale geschillen-dienst) .
c. De voldoening te behooren tot een vak dat vóór alle andere streeft naar internationale organiseering, en dat te kennen geeft zelf in eigen kringen zijn rechter te willen zijn, maar tevens zijn leden te willen verdedigen als ze buiten hun land ten onrechte ervan beschuldigd worden in strijd met de beroeps-eer te hebben gehandeld (eere-rechtbank). d. De zekerheid dat indien de journalisten van eenig land een voordeel bedongen hebben zijn eigen vereeniging dat te weten zal komen, en dat men haar helpen zal datzelfde voordeel te veroveren (contracten-commissie in het B.I.T.). e. De verzekering dat de veranderingen in het vak die zich kunnen voordoen vooruit bestudeerd worden, en dat al het mogelijke wordt gedaan om te maken dat hij daarvan niet het slachtoffer wordt, maar er voordeel van trekt (commissie voor de concentratie in de pers, commissie van Brussel). f.
Eindelijk de zekerheid dat in welk land hij zich ook bevindt hij niet gemolesteerd kan worden of schade kan lijden, zonder dat voldoening en vergoeding voor hem geëischt en verkregen wordt door de journalisten van dat land, die zijn natuurlijke beschermers geworden zijn."
Ledenlijst. Voorgedragen
als gewoon
lid.
J. F. de Zee Leeuw. Nwsbl., Bothastraat 7, Leeuwarden. W . Hielkema, Nwsbl. van Friesland, Spoorstraat 46, Leeuwarden. J. A. G. van Zijst, N. Apeld. Crt., Doggersbank 16, Apeldoorn. Mr. Chr. P. van Wijngaarden, Vad., Jul. van Stolberglaan 21, Den Haag.
DE
2
J O U R N A L I S T
Adresveranderingen: J. W . Matthijs, Z . Amstellaan 144, Amsterdam-Z. J. F. Ankersmit, Z . Amstellaan 154 III, Amsterdam~Z. J. Schaap, van Zandvoort naar v. Tuyll van Serooskerkenplein 52 hs., Amsterdam.
Plaatselijke en Gewestelijke Vereenigingen Amsterdamsche Pers. Voor het lidmaatschap van onze vereeniging heeft zich aangemeld collega J. Hoven (N. R. Crt.). Bezwaren kunnen binnen acht dagen worden ingebracht bij den secretaris J. C. E. Sand, Wakkerstraat 28, A'dam-Oost. H a a g s c h e Journalisten vereeniging. De Commissie deelt mede, dat voor den Gezelligheidsavond als datum is vastgesteld Zaterdag 10 Januari 1931, te houden bovenzaal Restaurant Bagatelle, Passage 61. Het programma, dat later wordt toegezonden, bevat: Tooneel, Muziek, Dansen en Tombola met surprises, enz., enz., Ieder lid mag enkele introducé's meebrengen. Groningsche Journalisten-vereeniging. In de Groninger dagbladen vonden wij verslagjes van de viering van het I2y2-)ang bestaan der Gron. Journalisten-Vereeniging. In de Harmonie kwamen de leden met hun dames 6 Dec. j.1. bijeen. Nadat eerst enkele oogenblikken in gezelligen kout waren doorgebracht, zaten de aanwezigen aan een souper, dat door den gerant der Harmonie, den heer Hakbijl, zóó werd geserveerd, dat alle aanzittenden er vol lol over waren. De keuken van de Harmonie is steeds goed, maar Zaterdagavond was zij 't wel bijzonder. Terwijl bovendien de aankleeding der tafel, met kandelaars en bloemen, het aanzien van den feestdisch zeer verhoogde. De tafel werd voorgezeten door den voorzitter der vereeniging, den heer L. v. d. Reis, die in een geestige speech, de aanwezigen verwelkomde en een soort „Troonrede" uitsprak. De heer J. J. Leeninga nam de leiding van 't verdere deel van den avond op zich, een leiding die hem niet moeilijk zal zijn gevallen, daar de sluizen der journalistieke welsprekendheid open kwamen. Het was een zeer geslaagde herdenking van het koperen jubileum der organisatie, die een band bedoelt te zijn tusschen de journalisten onderling en een schakel tusschen autoriteiten, organisatie en pers.
Algemeene belangen. Reis naar Czecho-Slovakye. Men schrijft ons: Het zal u ongetwijfeld bekend zijn, dat de vorige week op grooten schaal onder journalisten van vrijwel alle bekende dagbladen verspreid is het orgaan van den Nederl. Kamer van Koophandel voor Cechoslovakye. Dit orgaan bevat een artikel waarin aan journalisten in de maand Maart a.s. een studiereis door dat land gedurende drie weken wordt aangeboden, ten deele geheel kosteloos, ten deele vrij van kosten vanaf de grens van genoemd land. Journalisten die daarvoor in aanmerking willen komen moeten zich daartoe aanmelden en tevens daarbij be-
richten van welke aanbieding, wat de kosten betreft, zij gebruik zouden willen maken. Dit lijkt mij om meer dan een reden een hoogst bedenkelijke zaak. Collega's die b.v. kans zouden zien reeds zoo vroeg in het voorjaar hun vacantie te nemen, zouden een dergelijke reis als een goedkoop vacantie-uitstapje kunnen beschouwen en naar mijn meening tegenover hun gastheeren geen enkele waarborg kunnen geven, dat zij van hun bevindingen in de dagbladen waaraan zij verbonden zijn, ook inderdaad verslag zullen kunnen geven. Ik wil nu nog maar even in het midden laten de vraag of, op deze wijze met vriendelijkheden overladen collega's dan nog wel over de noodige objectiviteit zouden beschikken, welke vereischt mag worden bij het geven van voorlichting over het door deze journalisten bezochte land. De journalist die op deze wijze aan zulk een reis deelneemt, kan m.1. moeilijk geacht worden te gaan als vertegenwoordiger van het blad waaraan hij verbonden is. Wil een dergelijk studiebezoek van een gezelschap Nederlandsche journalisten werkelijk waarde hebben, dan dient de uitnoodiging te worden gericht aan de Nederlandsche dagbladen, aan hoofdredactie en directie, welke instanties dan kunnen beslissen of hun blad aan die uitnoodiging gevolg zal geven en den redacteur kunnen aanwijzen die hun blad zal vertegenwoordigen. De kwestie van de „kosten" en de vraag of op een of andere wijze van aanbiedingen van vrij reizen en kosteloos verblijf gebruik zal worden gemaakt, komt dan in de tweede plaats aan de orde. Bij een gang van zaken echter als nu dreigt plaats te vinden, komt nog bovendien het groote bezwaar, dat iedere controle op de samenstelling van het gezelschap journalisten ontbreekt. Wij weten allen hoeveel beunhazen ons vak telt en het gevaar is dus stellig niet denkbeeldig, dat straks een stelletje niet bona fide journalisten aan die reis zal deelnemen, die dan daarginds als „de" vertegenwoordigers van de Nederlandsche pers zullen worden beschouwd. o
o o
Wij sluiten ons bij deze opmerkingen aan en wij zullen ze ook ter kennis brengen van dengene die de uitnoodiging deed. Controle op de pers. Uit het Voorloopig Verslag van de Justitiebegrooting. Gevraagd werd door sommige leden, of er wel voldoende controle is op de uitingen in pers en vergaderinaen. Gepleit werd niet voor preventieve maatregelen. W e l voor een verscherpt repressief toezicht. Men moet bijtijds optreden en niet slap zijn, wil men toestanden, als in andere landen zijn ontstaan en die voor dz ware geestelijke vrijheid weinig of geen ruimte laten, voorkomen. Ook slapheid kan een reactie in het leven roepen. Tegen ondermijning van gezag en wet moet opgetreden worden. Eenige leden stelden in aansluiting hieraan de vraag, of de geldende strafbepalingen inzake opruiing wel voldoende zijn om de excessen van de vrijheid van het woord te bestrijden. Gewezen werd op den ergerlijken inhoud van sommige z.g. bedrij f scouranten, welke van bepaalde zijde verschijnen en waarin op ontoelaatbare wijze opruiing wordt gepleegd. Men zou maatregelen om daar krachtig tegen in te gaan toejuichen. Het Antwoord van den Minister luidde: Deze onderwerpen hebben de voortdurende aandacht van den ondergeteekende. Hoewel hij uiteraard de meening deelt, dat tegen ondermijning van gezag en wet moet worden opgetreden, blijft hij er zich toch steeds rekenschap van geven, dat van optreden tegen in kleinen kring geventileerde uitdrukkingen ruimere verspreiding en publicatie het gevolg kan zijn. Hij wees daarop
DE
3
J O U R N A L I S T
reeds in zijn antwoord op het Voorloopig Verslag over de begrooting van 1930. Het is practisch wel gebleken, dat zekere groepen van personen een strafvervolging en de daarmede samengaande publicaties gaarne zouden zien. In hoeverre de geldende strafbepalingen in zake opruiing voldoende zijn te achten om excessen van de vrijheid van het woord te bestrijden, maakt een voorwerp van onderzoek en overweging bij den ondergeteekende uit. Het valt niet te ontkennen, dat — en dit geldt ook voor de in het Verslag vermelde bedrij f skranten — langs den rand der wet, zooals deze door de jurisprudentie wordt geduid, velerlei bedenkelijks voorvalt, doch een algemeene formule, die de grens niet te wijd trekt, is niet zoo gemakkelijk te vinden. Utrechtsche lustrum. Voor de berichtgeving betreffende de in 1931 te houden feesten ter gelegenheid van het 59e Lustrum der Utrechtsche Hoogeschool, is een perscomité gevormd tot welks secretaris benoemd is de heer W . Pohl, p/a. Red. v/h. Utr. Nieuwsblad, Drift 23, Utrecht, via wien de geheele berichtgeving loopen zal en tot wien men zich wenden kan om inlichtingen, ook om rechtstreeksche toezending van berichten en communiqués.
Vaklitteratuur. Mr. P. H. Ritter schreef een boekje „Journalistieke Geheimen", dat bij de Nederlandsche Keurboekery te Amsterdam is verschenen. W e kennen allen den schrijver: een mengeling van literair talent, van rhetoriek en van juridische nuchterheid. Om beurten komen deze eigenschappen in dit boekje aan den dag. Af en toe wandelt hij over den beganen grond, dan weer zweeft hij hoog in de lucht; met gracieusen zwier flaneert hij in en langs en boven ons beroep; zijn fantasie den vrijen teugel vierend. Plots treft hij door zijn rake opmerkingen, dan weer verbaast hij door zijn ongebonden bespiegelingen waarin hij onderwerpen aanroert, die een veel diepere behandeling verdienen en reeds deelachtig werden. Het vraagstuk van de publieke opinie bijvoorbeeld is al een eeuw lang in dikke boeken behandeld en wat Ritter er over mediteert is nogal erg elementair. Als een zeer treffende passage in zijn boek noemen wij die op pag. 38, waar hij schrijft: „Hoe is het chaotische, dat tegelijk met het moderne in het Nederlandsche dagbladwezen zijn intrede heeft gedaan, te verklaren? Hieruit, dat een loffelijke poging verwezenlijkt wordt zonder systeem. Het is alles veel te veel probeersel". Dit lijkt ons in vele opzichten zeer juist en in dit verschijnsel ligt een der krachtige beweegredenen voor de wetenschappelijke bestudeering der vraagstukken, ook in ons land. Ritter dringt dan ook aan, onder verwijzing naar andere instellingen, op een wetenschappelijk, experimenteel, psychologisch onderzoek, bij voorkeur door een laboratorium voor Zeitungskunde. W e e t Ritter dan niet, dat dit al op tal van wijzen reeds elders is gedaan en is die Zeitungskunde aan hem voorbijgegaan, al weet hij dan bij voorbaat dat er hier te lande geleerden zijn, die het beter zouden doen dan onze oostelijke naburen? Andere onderwerpen, o.a. de eigenlijke geheimenkwestie, zijn weer te vluchtig afgedaan. Zijn visie op de ontwikkeling van de krant is ook niet even omlijnd en hij begaat ook deze groote fout, die door journalisten vaak wordt begaan, dat hij de breede en zeer belangrijke ontwikkeling van het vakblad geheel overslaat. Juist naar dat vakblad is een gewichtig deel der cultureele taak van het dagblad overgegaan. W e kunnen dit boekje niet op den voet volgen, maar raden de lectuur er van aan. Ér staat veel in, dat de
moeite waard is. W e zullen nog wel gelegenheid hebben om er op terug te komen. Ons moet alleen nog de opmerking van het hart, dat wij toch liever een stelselmatige, gezette en grondige behandeling van journalistieke vraagstukken zouden wenschen, in plaats van zooals in de jongste in Nederland verschenen boeken, van Kooy en Ritter wordt gedaan, een vliegens vlugge tocht over en door het gebied. W a t Ritter zelf op pag. 39 opmerkt, dat een grondig experimenteel onderzoek gewenscht is, steunen wij gaarne. Ook zijn boekje is echter op vele plaatsen een probeersel. Stellig verliest op die andere wijze het werk veel aan fraaien litterairen vorm maar het zou aan belangrijkheid en aan concrete waarde winnen. *
*
*
— In no. 445 van ons blad gaven wij het programma van de voordrachten, die te Parijs gehouden zouden worden voor het College des sciences sociales. Verschillende vooraanstaande journalisten hielden ze; thans zijn de voordrachten in een bundeltje uitgegeven onder den titel „Le Journalisme d'aujourd'hui" met een inleiding van Stephen Valot, den secretaris der F. I. J., die zelf ook tot de sprekers behoorden. Men heeft in Frankrijk ontdekt, dat er in Duitschland zoo iets als een Zeitungswissenschaft bestaat en men wil er nu ook aan „doen". Veel schijnt men van de naburen nog niet te weten; althans Valot's inleiding is zeer gebrekkig. Dat men op de Pressa te Keulen — die in '28 en niet in '27, gelijk Valot schrijft, werd gehouden — pas heeft ontdekt, dat die wetenschap bestaat, is er al heel erg naast. De Pressa was reeds veeleer een uiting van den geweldigen omvang, dien ze had genomen. Dat er naast het Institut te Berlijn nog 5 andere „quoique moindres" bestaan is al niet minder juist. Er zijn er in totaal in Duitschland reeds 17. Leipzig bestaat al sinds 1885! En zoo gaat het voort; collega Valot mag wel eens aan het navorschen gaan! Veel wetenschappelijks hebben de voordrachten niet; 't zijn causerieën op die van Prof. Mirkine-Guetzevitsch na, wiens arbeid inderdaad een studie is. Men vergist zich in Frankrijk zooals velen in ons land zich ook nog steeds vergissen: men kan een heel knap journalist zijn en veel over zijn beroep weten te vertellen maar een wetenschappelijke studie is wat anders dan een causerie. *
*
*
Ons werd gevraagd welke waarde op dit oogenblik nog is toe te kennen aan het boek van R. van der Meulen, „ D e C o u r a n t". Wij willen daarop gaarne antwoorden. Vóórop zij gesteld, dat het eerste deel van dit boek in '83, het tweede in '85 verscheen en men kan dus wel zeggen dat het werk een halve eeuw oud is sedert de schrijver het samenstelde. Het was in die dagen een kostbaar werk, het eerste dat op dit gebied verscheen en onmiddellijk dwingt het ontzaglijke feitenmateriaal, dat de schrijver nog over de krant wist te verzamelen, grooten eerbied af. Hij heeft dat materiaal geordend en hij heeft door zijn notities erover veel voor het nageslacht geboekstaafd. Voor zoover hem het materiaal ter beschikking stond, heeft hij getracht de wordingsgeschiedenis van de krant te reconstrueeren. Ook op dit gebied heeft hij zeer veel en zeer goed werk verricht. Hij heeft er echter één fout bij begaan, n.1. om te voorbarig hier en daar een oordeel uit te spreken zonder dat zijn gegevens historisch vaststonden en zonder dat hij over volledig materiaal beschikte. Bij zijn al te vurige verdediging van ons land als bakermat van de krant en zijn strijd tegen de Belgische opvatting speelt zijn chauvinisme hem parten. Hij verzuimde bovendien, om eerst de begrippen wat een krant mag heeten en wat nog geen krant is, vast te leggen.
4
DE
J O U R N A L I S T
Wijders putte hij veel van zijn gegevens uit Hatin's werk en ook dat werk heeft naast groote verdiensten groote gebreken. In het algemeen kunnen wij dus zeggen, dat het eerste deel van het boek van van der Meulen wat feitenmateriaal betreft zeer betrouwbaar is, maar men zij voorzichtig met de conclusies die de schrijver nu en dan trekt. Latere onderzoekingen en meer wetenschappelijke bestudeering van het kranten-wezen hebben andere maatstaven aangelegd. Het tweede deel van het boek, „Samenstelling en Beheer" van de kranten, is verouderd en heeft alleen nog historische waarde. Het is ook afgezien daarvan veel minder waard, hetgeen vooral een gevolg hiervan is, dat de historieschrijver-navorscher hier niet meer op eigen kracht drijft maar in beschouwingen treedt, waartoe hij waarschijnlijk minder gerechtigd was. Hier is van der Meulen wel weer aan het werk, maar hier geeft de schrijver weer wat hij als opinies van anderen hoorde. Nu is dat misschien heel interessant op zich zelf, maar het gezag waarmede hier wordt geschreven mist zijn grondslagen in objectieve waarneming en studie. Hier causeert de schrijver, terwijl hij in het eerste deel historie schreef. W a t hij over het technische en commercieele deel van de krant schrijft is weer beter, maar ook slechts van betrekkelijke waarde voor heden. Ongeveer tegelijkertijd als dit werk ontstond zocht Mr. W . Sautijn Kluit de geschiedenis der kranten na. Ruim een zestigtal monografieën schreef hij en hij deed zich daarin kennen als een zeer nauwgezet historicus. Als aanvulling en uitbreiding van het werk van van der Meulen is zijn arbeid zeer belangrijk. Jammer, dat na dien nooit meer een historieschrijver van de krant is opgestaan. W e zouden wel eens dringend collega's, die daartoe in de gelegenheid zijn, willen opwekken om de geschiedenis van de krant waaraan zij verbonden zijn na te pluizen en te boek te stellen. Ze zouden er een goed werk mee verrichten. Het boek van van der Meulen zal een standaardwerk blijven waarvoor wij dankbaar mogen zijn, maar het dient met voorzichtigheid gehanteerd, want het is door verdere studies in vele punten achterhaald als onvolledig en ietwat voorbarig in conclusies.
Personalia en Berichten. L. Schotting. Collega Schotting werd 12 December 60 jaar. Dat is niet onopgemerkt voorbijgegaan. W e nemen hier over het artikeltje dat collega v. d. Broeke aan dit feit wijdde. , W e begonnen Vrijdag „over" tijd met de middagzitting van den Raad. Een zeldzaamheid onder den huidigen voorzitter. Maar er was reden voor. Eerstens was er te twee uur „geen pers" in de raadszaal. De pers was nu eens in „comité general" in de perskamer, ter huldiging van een trouw bezoeker van onze perstribune, collega L. Schotting, redacteur-verslaggever van het „Algemeen Handelsblad". Onze confrater werd zestig jaar en ofschoon hij dit feit zorgvuldig had verborgen gehouden, zoowel door zijn jong uiterlijk als door zijn zwijgzaamheid, als gold het zijn beroepsgeheim, toch hebben z'n collega's hem 't primeurtje afgesnoept. En daar Schotting als bestuurslid van den Nederlandschen Journalistenkring en als bekwaam en joviaal, immer behulpzaam confrater in de rij van onze Amsterdamsche journalisten een groot aanzien geniet, wilden dezen den dag van heden niet zonder meer doen voorbijgaan. De mannen van de perstribune hadden zich vroegtijdig in de perskamer vereenigd, om den feesteling te begroeten bij zijn komst en hem bij monde van den voorzitter der vereeniging „De Amsterdamsche Pers", collega D. Kouwenaar, te huldigen, die
het prachtwerk van prof. Brugmans over Amsterdam namens allen ter hand stelde. Onze teekenaar had een krabbeltje van hem in de raadszaal gemaakt en bood hem dit aan met zijn mede geteekend visitekaartje. Kortom, uit heel deze eenvoudige, maar hartelijke, geïmproviseerde plechtigheid bleek, hoezeer de heer Schotting als Amsterdamsch journalist in den kring zijner genooten wordt gewaardeerd. Toen de pers — „op 't nippertje" -— in de raadszaal verscheen, kon de vergadering echter nog niet beginnen, want alle aanwezige raadsleden kwamen hem de hand drukken en toen het Dagelijksch Bestuur de zaal betrad, kwamen óók burgemeester De Vlugt, de wethouders en de gemeente-secretaris, de heer Roovers, naar de perstribune om den heer Schotting te feliciteeren. Des ochtends had te zijnen huize de jubilaris een prachtig bloemstuk van den Gemeenteraad ontvangen met een schriftelijken gelukwensch onderteekend door burgemeester, wethouders en alle raadsleden, alsmede een stoffelijk blijk van kameraadschap der „Amsterdamsche Pers". Ter redactie van 't „Algemeen Handelsblad" is hem een prachtuitgave door de medewerkers van iederen dag overhandigd. En toen toen begon „onze" Schotting als een „echte" journalist", die geen ochtend en geen avond, geen dag en geen nacht-verschil kent, wanneer 't op werken aankomt, toen begon hij weer met zijn raadsverslag, alsof er geen zestig jaren waren voorbij gegaan " * * Van vele zijden kreeg collega Schotting nog gelukwenschen. De H. J. V . en de Perstribune van de Tweede Kamer zonden een telegram.
Mej.
L. Feith.
Op 31 December a.s. zal een zeer gewaardeerd lid van de redactie van het dagblad „De Telegraaf" afscheid nemen van de journalistiek. Mejuffrouw Louise Feith heeft gemeend op dien datum haar potlood en vulpenhouder te moeten opbergen om haar plaats aan jongere krachten over te laten. Dit besluit heeft ons treurig gestemd en ik twijfel er niet aan, of ook haar zal op dien dag de opgewektheid verre zijn. W a n t juffrouw Feith ging gansch en al in haar métier op, al was de aard van haar arbeid zoodanig, dat zij behoorde tot de vele, voor het publiek, onbekende en ongenoemde krachten, die mede de partituur schrijven voor de machtige symphonie, welke door de rotatiepersen wordt vertolkt. Zulke medewerkers en medewerksters telt elke krant er vele en zij zijn er heusch niet minder om in onze rangen. De laatste dag van dit jaar zal ook haar laatste dag aan de krant zijn en als haar bescheidenheid haar toestaat te realiseeren en te preciseeren, op welke wijze zij haar krachten aan de onderneming heeft geschonken, dan zal dit ongetwijfeld het schrijnende van dezen oudejaarsdag voor haar verzachten. Juffrouw Feith was onze trouwe kameraad in vele dingen. Haar oordeel was zacht als haar gemoed en er was aristocratie in haar denken en in haar handelingen. Wij wisten, dat menig verlies in den kring van haar familie en bekenden haar sterk heeft aangegrepen en dat haar hierdoor teleurstellingen niet gespaard zijn gebleven. Haar wilskracht heeft hierbij gezegevierd en de arbeid aan de krant was ook in dit opzicht zeer zeker een groote troost. Haar arbeid aan de krant Ruim 23 jaar heeft zij aan het blad de posten bezt, die haar waren toevertrouwd en nooit heeft men er spijt van gehad. Zeer veel jaren was zij lid van den Ned. Journalisten Kring en van „De Amsterdamsche Pers" en het spijt ons, Amsterdammers zéér, dat wij nu haar naam op onze ledenlijst „distributie" moeten maken.
DE
J O U R N A L I S T
Op een wijze, die Sherlock Holmes enthousiast zou hebben gestemd, wist zij haar jubilea te verbergen. Dat is de eenige onoprechtheid, waarvan wij haar kunnen betichten, doch die wij haar gaarne vergeven! Evenwel, haar heengaan vermocht zij niet geheim te houden. En mij persoonlijk is het thans een voorrecht deze getuigenis over een collega af te leggen, die wij allen hebben gewaardeerd en die wij, zéér, zéér noode zien heengaan. W a t zal het vreemd zijn, die leege stoel
hij als de grondlegger van deze wetenschap erkend.
5 worden
— De heer J. Winkler, thans redacteur-chef van de Voorwaarts, is benoemd tot algemeen chef der redactie van de N . V . Arbeiderspers (Volk en Voorwaarts), algemeen leider dus van het journalistiekbedrijf daarin. — Collega C. M. Schilt is benoemd tot Officier in de Orde van de Ster van Roemenië.
J. C. E. SAND. G. Polak Daniels. Onze collega G. Polak Daniels, van een langdurige en ernstige ziekte zoo goed als hersteld, herdacht 15 Dec. jl. den dag waarop hij vóór 25 jaar aan de redactie van Het Vaderland verbonden werd. Van tal van kanten zijn hem gelukwenschen en bloemen aangeboden. Het Vaderland bood hem een geschenk in enveloppe aan. Met het oog op zijn gezondheid is het aantal bezoeken beperkt gebleven. Kringvoorzitter en secretaris, de voorzitter der H. }. V. met hun dames hebben den jubilaris bezocht. Verschillende telegrammen en brieven, o.a. van de redacteuren van Het Vaderland, van de Vereeniging De Amsterdamsche Pers, van organen van den Vrijheidsbond, van den heer Henri Dekking, vice-voorzitter van den Kring en secretaris van de Rotterdamsche Journalisten Vereeniging en van andere collega's, legden getuigenis af van de vriendschap, welke men den jubilaris toedraagt. Bloemstukken waren gezonden, o.a. door de hoofdredactie van Het Vaderland, den Ned. Journalisten Kring en de Haagsche Journalisten Vereeniging. Pas op het laatste moment werd het jubileum ruchtbaar, zoodat vele gelukwenschen na den eigelijken dag binnenkwam, w.o. van dr. J. Kraus, pres. comm. van Het Vaderland, H. Nijgh, e.a.
— Coll. G. P. Bakker van de redactie van Salland te Deventer is benoemd aan de redactie van de RadioGids, het weekblad van de V.A.R.A. te Hilversum. — Collega F. F. Frederiks is geslaagd voor het examen klerk bij departement van algemeen bestuur. — De Buitenlandsche Persvereeniging heeft onlangs in Den Haag haar vijfjarig bestaan herdacht met een receptie in Hotel de Witte Brug. Vele autoriteiten, ook uit de diplomatieke wereld, kwamen van hun belangstelling blijk geven. — Het Nieuwsblad van Friesland, dat voor 57 jaar, onder den naam Advertentieblad door den heer J. Hepkema te Heerenveen werd opgericht, en tot nog toe des Dinsdag en Vrijdags verschijnt — zal — met ingang van 1 Januari a.s. des Maandags, Woensdag en Zaterdags uitgegeven worden. — In het artikel Hoofdredacteuren in ons vorig no. kwam een tweetal onjuistheden voor. De heer P. W . Peereboom is alleen directeur van het Haarlemsch Dagblad. Zijn broer R. is hoofdredacteur en lid van den Kring. Voorts is niet onder de hoofdredacteuren genoemd collega H. Clewits, die sedert Augustus officieel als zoodanig aan de Pr. Dr. en Asser Crt. was aangesteld.
Prof. Dr. Karl Bücher. f Op den 15den November overleed op 83-jarigen leeftijd te Leipzig Prof. Dr. Karl Bücher, de eerste, die met' groote energie de wetenschap van het dagbladwezen heeft bestudeerd en gepropageerd. Na korten tijd aan de Frankfurter Zeitung verbonden te zijn geweest — van 1878—1880 — werd hij tot professor beroepen te Dorpat, daarna te Basel, dan te Karlsruhe en eindelijk te Leipzig. Reeds in Basel had hij zich bezig gehouden met wetenschappelijke studie over het kranten-wezen en ternauwernood te Leipzig aangekomen opende hij daarin een college. Tal van artikelen van zijn hand getuigden van zijn groote kennis van de krant en al haar onderdeelen. In 1926 zijn al zijn geschriften op dit gebied in één band uitgegeven. Na vele jaren geheel alleen de colleges gegeven te hebben, liet hij zich later bijstaan door eenige praktisch-werkende journalisten, een stelsel, dat hij, evenals alle andere wetenschappelijke leeraren op dit gebied, weer op gaf, omdat het onderwijs niet het karakter van een opleidingsschool mocht krijgen. Bekend is Bücher's plan voor socialiseering der pers, een denkbeeld, dat een groot deel der journalisten tegen hem in het harnas joeg. Herhaaldelijk is Bücher fel tegen Bismarck uitgevallen en aan vervolging van die zijde heeft hij meermalen bloot gestaan, maar voor de vrijheid van de pers streed hij onvermoeid. Slechts hier en daar vond Bücher steun voor zijn Zeitungswissenschaft, doch hij heeft het tenslotte nog beleefd, dat aan 17 universiteiten in Duitschland in den een of anderen vorm daarin onderwijs werd gegeven. Tal van dissertaties over onderwerpen op dit gebied zijn onder zijn leiding geschreven en zonder voorbehoud kan
— In de bespreking van het eerste boek over de Indische Pers door collega Lievegoed (zie ons vorig nummer) komt op pag. 75, eerste kolom een noodlottige vergissing voor. Er staat in de derde alinfea „afschaffing der liberale pers". Dit moet zijn „afstraffing". — De Nederlandsche Uitgeversbond zond ons een exemplaar toe van zijni gedenkboek ter gelegenheid van zijn 50-jarig bestaan, samengesteld. In de uitvoerige geschiedenis van dezen bond komen eenige malen de dagbladen ter sprake in verband met het verstrekken van recensie-exemplaren, de kritiek op bladen in het algemeen en de anonymiteit dier kritiek, het auteursrecht, de reclame en de propaganda door middel van de kranten enz. Onder de vele foto's treffen wij er verschillende aan van personen die ook in de dagbladpers bekende riguren zijn. De uitvoering van het gedenkboek is zeer mooi en is op zichzelf al een reclame voor het goede boek. — T e Boedapest is in tegenwoordigheid van W a r d Price, den redacteur der Daily Mail, als vertegenwoordiger van Lord Rothermere, die het grootste deel van het benoodigde geld schonk, van de Hongaarsche ministers van onderwijs, landbouw en justitie, van den voorzitter van het Hoogerhuis en den onder-voorzitter van het Lagerhuis en o.a. van den president van den Hongaarschen journalistenclub het standbeeld onthuld van Jenö de Rakosi den twee jaar geleden overleden eere-voorzitter van die club, den grooten strijder voor de herziening van het vredesverdrag en van de Hongaarsche grenzen.
DE
J O U R N A L I S T
De „ P e s t i H i r 1 a p " te Boedapest heeft ter gelegenheid van zijn 50-jarig bestaan een prachtwerk uitgegeven in de Engelsche taal, „Justice for Hungary". De ondertitel „The cruel errors of Trianon" geeft aanstonds aan wat het doel is van deze uitgave. De vrede van Trianon is de groote bron van rouw voor het oude Hongarije en daartegen te protesteeren en daarover de wereld in te lichten is het doel van dit werk. Met een uitvoerige tekst, met prachtige illustraties, grafische voorstellingen en kaarten is het alles toegelicht. Het lot, dat Hongarije te beurt valt, is hier welbekend, maar dit toch toont het nog eens in schrille kleuren. Uit een typografisch oogpunt is dit werk bijzonder mooi. Ongetwijfeld zal het om vele redenen niet nalaten indruk te maken op de geheele wereld. Het is een roep om recht, die wel weerklank zal vinden. De hoofdredacteur van de „ P e s t i H i r 1 a p", Dr. Otto Legrady, stelde het samen. Het Institut für Zeitungskunde te Berlijn heeft dezer dagen zijn nieuwe gebouw in gebruik genomen, Breitestrasze 35 en 36. Bij de opening sprak de minister Dr. Grimme over het doel en de taak van het Instituut; dr. Zechlin bracht de beste wenschen der Rijksregeering over en hij betreurde het dat de regeering niet bij machte is nog veel meer voor het Instituut te doen. Prof. Dr. Emil Dovifat opende het nieuwe gebouw met een rede waarin hij nog eens de groote beteekenis van de studie der „Zeitungswisenschaft uitéén zette. Georg Richter, de voorzitter van het Reichsverband der Journalisten sprak namens de journalisten van Duitschland een hartelijk woord. De groote college-zaal bevat o.a. drie busten van de bekendste Duitsche publicisten Lessing, Görres en List.
Advertenties*
In verband met komende uitbreiding van de Arbeiderspers zullen in den loop van het volgend jaar
eenige belangrijke journalistieke funties te vervullen zijn. Journalisten, die voor een dezer functies in aanmerking zouden willen komen en die over den aard der vereischte werkzaamheden wenschen te worden ingelicht, gelieven zich schriftelijk te wenden tot de Algemeene Directie van de N . V . „De Arbeiderspers", Keizersgracht 376, Amsterdam. Discrete behandeling van correspondentie wordt toegezegd.
HET RUSTHUIS Collega's S T E U N T het fonds voor het Rusthuis! Het
«Journalist, van goede opleiding en opvoeding, met eenige jaren ervaring aan de provinciale pers,
wenscht van werking te veranderen, om nieuwe ervaring op te doen. bij voorkeur als reporter. Uitstekende getuigenissen ter beschikking. Brieven onder No. 24, Bureau van dit blad.
GEVRAAGD goed onderlegd
NACHTREDACTEUR, in staat tot zelfstandig werken en opmaken der courant. Brieven onder N o . 23, Bureau van dit blad.
fonds beoogt
rustbehoevende
of van een ziekte herstellende journalisten, gedurende eenigen tijd in het Rusthuis te doen verblijven. Adres van den Penningmeester t
HENRI POLAK, LAREN (N.H.)