Monitoring gebruik faunapassages Rijkswaterstaat Utrecht Onderzoek boommarterbrug (A12) en Ecoduct Leusderheide (A28)
G.J. Brandjes F. van Vliet H.J.J. Sips R. van Beurden
Monitoring gebruik faunapassages Rijkswaterstaat Utrecht
Onderzoek boommarterbrug (A12) en Ecoduct Leusderheide (A28)
G.J. Brandjes F. van Vliet H.J.J. Sips R. van Beurden
opdrachtgever: Rijkswaterstaat Utrecht 2 november 2006 rapport nr. 06-145
Status uitgave:
eindrapport
Rapport nr.:
06-145
Datum uitgave:
2 november 2006
Titel:
Monitoring gebruik faunapassages Rijkswaterstaat Utrecht
Subtitel:
Onderzoek boommarterbrug (A12) en Ecoduct Leusderheide (A28)
Samenstellers:
drs. G.J. Brandjes drs. F. van Vliet drs. H.J.J. Sips R. van Beurden
Aantal pagina’s inclusief bijlagen:
40
Project nr.:
05-440
Projectleider:
drs. G.J. Brandjes
Naam en adres opdrachtgever:
Rijkswaterstaat Utrecht Postbus 650, 3430 AR Nieuwegein
Referentie opdrachtgever:
Opdrachtbonnr. 43001570 dd. 22 augustus 2005
Akkoord voor uitgave:
Directeur Bureau Waardenburg bv drs. A.J.M. Meijer
Paraaf:
Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. © Bureau Waardenburg bv / Rijkswaterstaat Utrecht Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig BRL 9990:2000 / ISO 9001:2000.
2
Voorwoord Rijkswaterstaat Utrecht wil alle faunapassages in haar beheersgebied evalueren op hun effectiviteit voor de dieren die in de omgeving van de voorzieningen voorkomen. Rijkswaterstaat Utrecht heeft Bureau Waardenburg opdracht gegeven om de monitoring van faunapassages in 2005 en 2006 uit te voeren. Het onderzoek is opgedeeld in drie delen: 1. Monitoring van 13 locaties langs de A12, A27 en A28. Uitvoering: najaar 2005 en voorjaar 2006. Rapportnummer: 05-259. 2. Monitoring van Ecoduct Leusderheide (A28) en de boommarterbrug (A12). Uitvoering: voorjaar 2006. Rapportnummer: 06-145. 3. Monitoring van 19 locaties langs de A2, A12, A27 en A28. Uitvoering: voorjaar 2006 en najaar 2006. Rapportnummer: 06-090. Het voorliggende rapport (06-145) bevat de resultaten van het tweede deel van het onderzoek. Aan de totstandkoming van dit rapport werkten mee: G.J. Brandjes projectleiding, veldwerk en rapportage F. van Vliet veldwerk en rapportage H.J.J. Sips veldwerk en technische tekstbijdragen R. van Beurden productie CD-ROM Vanuit Rijkswaterstaat Utrecht is het project begeleid door de heer P. van Veen en mevrouw D. Grote Beverborg.
3
4
Inhoud 1
2
3
4
5
Inleiding.........................................................................................................................................................................7 1.1
Aanleiding .....................................................................................................................................................7
1.2
Doelstelling ...................................................................................................................................................7
Opzet van het onderzoek......................................................................................................................................9 2.1
Onderzoekslocaties...................................................................................................................................9
2.2
Methodiek ....................................................................................................................................................9
Resultaten...................................................................................................................................................................11 3.1
Omstandigheden tijdens het veldwerk...........................................................................................11
3.2
Boommarterbrug (A12 – hm 73,90) ...............................................................................................12
3.3
Ecoduct Leusderheide (A28 – hm 13,90) ......................................................................................12
3.3
Ecologische relevantie voor doelsoorten.........................................................................................21
Conclusies en aanbevelingen..............................................................................................................................23 4.1
Conclusies ...................................................................................................................................................23
4.2
Aanbevelingen ..........................................................................................................................................25
Literatuur ....................................................................................................................................................................27
Bijlage 1.
Totaaloverzicht alle sporen per locatie per controledatum.....................................................31
Bijlage 2.
Tussenrapportage videomonitoring Ecoduct Leusderheide...................................................33
Bijlage 3.
Videoregistraties Ecoduct Leusderheide zomer 2006 ..............................................................39
5
6
1 Inleiding 1.1
Aanleiding Sinds de begin jaren negentig is in het beheersgebied van Rijkswaterstaat Utrecht een groot aantal faunapassages aangelegd (momenteel 34) om het versnipperende effect van de infrastructuur op de natuur te verminderen. Dit zal de komende jaren blijven doorgaan. Kennis over het gebruik van de reeds aangelegde faunapassages door (de beoogde) dieren is echter nog zeer beperkt. Rijkswaterstaat Utrecht wil daarom alle faunavoorzieningen evalueren op hun effectiviteit voor de dieren die in de omgeving van de voorzieningen voorkomen. Rijkswaterstaat Utrecht heeft om die reden een “Monitoringplan naar de functionaliteit van de faunapassages bij Rijkswaterstaat Utrecht” opgesteld. Rijkswaterstaat Utrecht heeft Bureau Waardenburg in het kader van bovenstaand plan opdracht gegeven voor de monitoring van de 34 faunapassages. Het onderzoek is opgedeeld in drie delen: 1. Monitoring van 13 locaties langs de A12, A27 en A28 in najaar 2005 en voorjaar 2006 (sporenonderzoek). 2. Monitoring van de boommarterbrug over de A12 en Ecoduct Leusderheide langs de A28 in voorjaar en zomer 2006 (videomonitoring en sporenonderzoek). 3. Monitoring van 19 locaties langs de A2, A12, A27 en A28 in voorjaar 2006 en najaar 2006 (sporenonderzoek). Het voorliggende rapport bevat de resultaten van het tweede deel van het onderzoek (rapportnummer 06-145). Deel 1 en 3 van het onderzoek zijn respectievelijk onder de rapportnummers 05-259 en 06-090 verschenen.
1.2
Doelstelling Het doel van het onderzoek is een indruk te krijgen van: de functionaliteit van de faunapassages: soorten en aantallen dieren die van de voorziening gebruik maken; het ecologische belang voor de doelsoorten, de relevantie van de locatiekeuze; de relatie met de omgeving (aanwezigheid van soorten: Natuurloket en verspreidingsatlassen); eventuele maatregelen voor verbetering van (het rendement van) de voorzieningen.
7
8
2 Opzet van het onderzoek 2.1
Onderzoekslocaties Dit deelonderzoek omvat twee locaties binnen het beheersgebied van Rijkswaterstaat Utrecht. Het betreft een relatief kleinschalige, specifieke voorziening, namelijk een tot ‘boommarterbrug’ omgebouwd wegportaal over de A12 en een relatief zeer omvangrijke faunapassage, namelijk het Ecoduct Leusderheide (zie Tabel 1 voor specificaties). Tabel 1.
2.2
Specificaties van de twee onderzochte faunapassages.
RW
Km
Naam voorziening
Omschrijving
12
73,90
Boommarterbrug A12
28
13,90
Ecoduct Leusderheide
gootconstructie via wegportaal ecoduct (48 meter breed)
Jaar van aanleg 2004
Eerdere monitoring? nee
2005
nee
Methodiek Voor de technische achtergronden van de videomonitoring (toegepast op de boommarterbrug en het ecoduct) wordt verwezen naar Bijlage 2 (een bijdrage van Atelier Sips). De camera heeft opgesteld gestaan in de boommarterbrug van 13 juni tot 11 juli 2006. Om de camera in de goot te kunnen bevestigen (en na vier weken weer te ontmantelen) is gebruik gemaakt van een hoogwerker (zie foto 1).
Foto 1.
Het aanbrengen van camera en bewegingsmelders in de boommarterbrug op 13 juni 2006.
9
Op het ecoduct is de camera bevestigd op een dikke stam in de oostelijke stobbenwal (foto 2) en gericht op het centrale deel van het ecoduct. Zodoende is ca. 75% van de breedte van het ecoduct ‘gedekt’. Passerende dieren in de strook tussen de westrand van het ecoduct en de westelijke stobbenwal en in de strook tussen de oostrand van het ecoduct en de oostelijke stobbenwal (in totaal ca. 25% van de breedte) zijn door de bewegingsmelders en de camera niet geregistreerd. De camera heeft opgesteld gestaan op het ecoduct van 27 juli tot 31 augustus 2006 en tevens gedurende een eerder (experimenteel) voortraject in de herfst van 2005. Uit deze laatst genoemde periode is geen bruikbaar beeldmateriaal voortgekomen (zie Bijlage 2).
Foto 2.
Zicht op het ecoduct vanuit het zuiden met over het midden het zandbed en rechts in de stobbenwal de dikke stam waaraan de camera is bevestigd.
Behalve de videomonitoring is het ecoduct tevens onderzocht door middel van een sporenbed van zilverzand dat over de gehele breedte van het ecoduct (48 meter) is aangelegd (100% ‘dekking’) met een ‘lengte in de looprichting’ van ca. 1,5 meter. Dit zandbed is tweemaal per week uitgelezen en gefotografeerd (en na iedere controle weer geëgaliseerd) gedurende een periode van 6 weken in najaar 2005 en voorjaar 2006 en bovendien nog eens gedurende een aantal weken integraal aan de videomonitoring in zomer 2006 (zie voor de exacte data Bijlage 1). Op dagen met gunstige weersomstandigheden zijn op het ecoduct en in de directe omgeving reptielen, dagvlinders, libellen en sprinkhanen vlakdekkend geïnventariseerd om inzicht te krijgen in de eventuele relatie van deze soorten (of het ontbreken ervan) met het ecoduct. De oppervlakte van het geïnventariseerde gebied bedraagt aan beide uiteinden van het ecoduct een globale cirkel met straal van ongeveer 250 meter en beslaat behalve het gehele ecoduct dus ook de lokale bermen van de A28, de taluds en de betreffende bosranden / bospercelen aan weerszijden van de A28.
10
3 Resultaten 3.1
Omstandigheden tijdens het veldwerk Technische problemen Aanvankelijk was voorzien dat de videomonitoring van de boommarterbrug zou plaatsvinden in de herfstperiode van 2005 en op het ecoduct in het voorjaar van 2006. Op verzoek van de opdrachtgever is deze volgorde in september 2005 omgekeerd. De videomonitoring van het ecoduct in de herfst vertoonde echter veel technische problemen (zie Bijlage 2) zodat deze sessie uiteindelijk is verworden tot ‘experimenteel voortraject’ en de ‘officiële’ videomonitoring is uitgesteld tot de nazomerperiode van 2006, volgend op de onderzoeksperiode van de boommarterbrug. Slecht weer... In perioden van stabiel weer is een controlefrequentie van eens per week voldoende om alle sporen van de gepasseerde dieren nog te herkennen. Om het negatieve effect van slechte weersomstandigheden (neerslag, harde wind) op het zandbed en de herkenning van sporen te beperken, is echter gekozen voor een controlefrequentie van tweemaal per week (aangezien het weer in Nederland gemiddeld genomen niet ‘langdurig stabiel’ is). In langdurige perioden van slecht weer (zoals in augustus 2006) is zelfs een frequentie van tweemaal per week niet toereikend. Aanhoudende regen leidt dan dagelijks tot verlies van gegevens (zie foto 3). Voor dergelijke perioden zijn de resultaten zoveel mogelijk gecorrigeerd. Door regen en harde wind is op basis van het sporenonderzoek moeilijk vast te stellen of onder dergelijke weersomstandigheden überhaupt sprake is van (veel) bewegingen over het ecoduct (het zandbed is immers vrijwel ‘onleesbaar’). De videomonitoring heeft aangetoond dat het ecoduct in druilerige nachten wel degelijk gebruikt wordt, maar dat de activiteit aanzienlijk geringer is dan in droge (windstille) nachten.
Foto 3.
Verregend zandbed op Ecoduct Leusderheide, gezien vanuit de positie waar de camera is opgesteld: sporen zijn niet langer herkenbaar...
11
3.2
Boommarterbrug (A12 – hm 73,90) Voor details over de werking van het camerasysteem en de technische problemen van het systeem tijdens het ‘voortraject’ wordt verwezen naar Bijlage 2. In de periode dat de camera in de goot van de boommarterbrug operationeel is geweest (13 juni – 11 juli 2006), is geen boommarter geregistreerd. Ook overige soorten (bijvoorbeeld eekhoorn) zijn niet vastgesteld. Dat de camera gedurende de periode wel naar behoren gewerkt heeft, is bewezen door de opnamen van zwaaiende handen van de onderzoekers en de regelmatige loze alarmen (verdeeld over de gehele periode), veroorzaakt door externe bewegingsbronnen (bijvoorbeeld een langs vliegende vogel overdag, herkenbaar aan een schaduw die door de goot schiet). Tijdens de installatie van de camera plus bewegingsmelders op 13 juni 2006 is vastgesteld dat vleermuizen het portaal gebruiken als geleidend object om de A12 over te steken. Tussen 22.15 en 22.30 uur vlogen twee vleermuizen (formaat dwergvleermuis) in noordelijke richting over de A12 op een afstand van minder dan 50 cm bij het portaal vandaan. Het gebruik van de constructie door vleermuizen is mogelijk intensiever dan vastgesteld, omdat niet bekend is of nog méér vleermuizen na het vallen van de duisternis (en het installeren van de camera) via het portaal zijn langs gevlogen.
3.3
Ecoduct Leusderheide (A28 – hm 13,90) Resultaten sporenonderzoek zandbed Bijlage 1 geeft een totaaloverzicht van de vastgestelde sporen in het zandbed op het ecoduct (soorten, aantallen, looprichting, opmerkingen) voor iedere controledatum gedurende de twee reguliere onderzoeksperioden en gedurende de periode dat de camera operationeel is geweest op het ecoduct (zomer 2006). In Tabel 2 worden de resultaten samengevat. Verschillen tussen de drie perioden worden in de tekst kort besproken. Het verschil tussen de resultaten van het sporenonderzoek (derde periode) en de integrale videomonitoring in dezelfde periode worden onder Resultaten videomonitoring besproken (zie onder). Enkele foto’s van sporen op het zandbed zijn opgenomen aan het eind van deze paragraaf. Op het zandbed zijn gedurende de drie onderzoeksperioden sporen van 12 soorten zoogdieren (exclusief mens en hond), reptielen en amfibieën vastgesteld (Tabel 2). Met de camera is nog een 13e soort geregistreerd (haas; zie onder). Meest frequent op het zandbed vastgestelde soort is konijn (foto 4). Samen met boommarter (foto 5) is het konijn bovendien de enige soort die in alledrie de perioden is vastgesteld. Opvallend is verder het regelmatige gebruik door muizen in najaar 2005. ‘Bosmuis’ is regelmatig gedetermineerd (foto 6), overige muizensporen konden niet op soort worden gedetermineerd, maar hadden vermoedelijk vooral betrekking op dezelfde soort. Het is een bekend fenomeen dat gebruik van faunapassages door muizen in het najaar aanzienlijk frequenter is dan in het voorjaar (en zomer), dit in samenhang met de hogere muizendichtheid in het najaar (door jonge aanwas) en de verhoogde activiteit van muizen in deze periode. De overige vastgestelde soorten gebruikten het
12
(op de stobben na) nog kale ecoduct vrij incidenteel (gemiddeld enkele registraties per maand, maar hooguit één per week: boommarter, vos, ree) tot zeer incidenteel (gemiddeld minder dan één registratie per maand: pad, kikker, hagedis, wezel, hermelijn en das). Op basis van verspreiding en terreinkenmerken hebben de sporen van pad, kikker (foto 7) en hagedis zeer waarschijnlijk betrekking op gewone pad, bruine kikker en zandhagedis respectievelijk (zie verder R e s u l t a t e n omgevingsinventarisatie). Het incidentele gebruik door amfibieën is overigens niet opzienbarend: oppervlaktewater is in de droge omgeving zeer schaars. Tabel 2. Samenvatting van de resultaten van de drie onderzoeksperioden: aantal geregistreerde sporen (soort, aantal, looprichting) op het zandbed Ecoduct Leusderheide.
Periode: Aantal dagen:
*
20 sept 42 r. N
1 nov ‘05 42 r. Z
24 april 43 r. N
6 juni ‘06 43 r. Z
27 juli ca. 24** r. N
31 aug ’06 ca. 24** r. Z
pad spec. kikker spec. hagedis spec. wezel hermelijn boommarter das
1 1 1 1 -
1 2 -
4 3
3 1
1 -
-
vos huiskat ree bosmuis haas* konijn
5 3 19 45
5 2 16 35
5 13
5 11
3 2 21
1 4 23
haas is uitsluitend op camera vastgesteld (zie aldaar).
** na aftrek verregende dagen waarna sporen niet langer herkenbaar zijn.
In de najaarsperiode 2005 is het ecoduct door aanzienlijk méér soorten gebruikt (10) dan in de overige twee perioden (4). Vijf van de tien soorten in de najaarsperiode 2005 hebben echter betrekking op slechts één vastgesteld spoor (pad, kikker, hagedis, wezel en hermelijn). Deze vijf soorten zijn in voorjaar/zomer 2006 vervolgens niet meer vastgesteld. Ondanks het incidentele karakter van deze waarnemingen suggereren de resultaten dat het najaar in algemene zin een méér productieve periode voor sporenonderzoek is dan het voorjaar (en de zomer). Gebruik door reeën was tijdens de najaarsperiode in 2005 nihil, al werden wél regelmatig reeënsporen op de taluds aangetroffen en al werden zowel vóór als na deze onderzoeksperiode reeënsporen op het centrale deel van het ecoduct gemeld door derden (mondelinge mededeling P. van Veen respectievelijk M. de Haan). Tijdens de voorjaars- en zomeronderzoeksperiode zijn reeën wél regelmatig op het zandbed geregistreerd. Sporen van een ree op een zandbed zijn niet te missen, ook niet als het zandbed door regenval of droogte verhard is.
13
Gezien de terreinkenmerken van de omgeving en gezien de regionale verspreiding van bijvoorbeeld ree, boommarter en vos en is het resultaat wat deze soorten betreft zoals verwacht: ‘regelmatig, maar nog niet intensief’. Echter, (nog) onverwacht is het gebruik van het ecoduct door (een) das in de periode 30 mei – 6 juni 2006 (foto 8). Hoewel de das op de Utrechtse Heuvelrug toeneemt, zijn dassenburchten in de omgeving van het ecoduct (nog) niet bekend (Van Moll, 2002). Het gebruik door de vastgestelde soorten zal in de toekomst met het verder tot ontwikkeling komen van de begroeiing op het ecoduct naar verwachting alleen nog maar toenemen. Tot het kleine aantal soorten, dat op grond van verspreiding en terreinkenmerken reeds (incidenteel) op het ecoduct verwacht werd, maar tot nu toe nog niet is vastgesteld, behoren egel, bunzing en eekhoorn. Ook voor deze soorten geldt (met name voor een ‘bermscharrelaar’ als egel en een ‘dekkingbehoevende’ soort als eekhoorn) dat de aantrekkelijkheid van het ecoduct en daarmee de kans op frequent gebruik in de toekomst met het ontstaan van natuurlijke, gevarieerde begroeiing zal toenemen.
Foto 4.
Sporen van vos (v) en konijn op het zandbed van Ecoduct Leusderheide (herfst 2005).
14
Foto 5.
Prent van een boommarter op het zandbed van Ecoduct Leusderheide (herfst 2005).
Foto 6.
Prenten van een bosmuis (linksonder voorvoet met vier tenen, rechtsboven achtervoet met 5 tenen).
15
Foto 7.
Afdruk van een kikker op het zandbed van Ecoduct Leusderheide (herfst 2005).
Foto 8.
Prent van een das op het zandbed van Ecoduct Leusderheide (voorjaar 2006).
16
Resultaten videomonitoring Bijlage 3 geeft een overzicht van alle dieren (soort, aantal, looprichting, datum en tijd) die met de camera zijn vastgesteld. Een CD-ROM met de betreffende opnamen is aan de rapportage toegevoegd (op deze CD-ROM is tevens een korte handleiding voor het afspelen van de beelden aanwezig). In totaal zijn vier soorten zoogdieren op beeld vastgelegd: konijn (110 keer), haas (18), ree (7) en vos (4). Verreweg het meest frequent, vaak met twee of drie exemplaren tegelijk, is konijn vastgelegd. Opvallend zijn de regelmatige opnamen van (een) haas. Van deze soort zijn geen sporen op het zandbed of elders op het ecoduct vastgesteld (zie onder). Ree en vos lijken de A28 werkelijk doelgericht via het ecoduct te passeren, terwijl konijn en haas het ecoduct tevens gebruiken als foerageergebied (het vreten van éénjarige kruiden en ‘rondhangen’/rondrennen is herhaaldelijk op het beeldmateriaal te zien). Het aantal videoregistraties van ree en vos is vergelijkbaar met het aantal vastgestelde sporen op het zandbed tijdens het integrale sporenonderzoek (derde periode). De vergelijking leert verder dat – naast het ontbreken van haas op het zandbed – een eenmalig passerende boommarter door de camera gemist is (zie Tabel 2, laatste kolom). Deze boommarter heeft het zandbed net buiten het bereik van de camera aan de oostzijde van het ecoduct gepasseerd. Een haas springt eenvoudig (al dan niet bewust) over een zandbed heen, wat een deel van het verschil (wél beeldopnamen, géén sporen op het zandbed) kan verklaren. Op het ecoduct zijn echter óók buiten het zandbed geen hazensporen gevonden. Een andere verklaring voor het ontbreken van hazensporen kan de regen zijn. Het aantal beeldopnamen van konijn is namelijk óók aanzienlijk hoger dan het aantal aangetroffen konijnensporen op het zandbed (gedurende de derde periode). Sporen van konijnen (en daarom wellicht ook hazen) zijn echter weinig duurzaam gebleken in perioden van regen in vergelijking tot sporen van bijvoorbeeld ree en marterachtigen (waarbij de hoeven en nagels gemiddeld dieper afdrukken en de sporen langer herkenbaar blijven). Aangezien augustus 2006 de meest regenachtige zomermaand uit de weersgeschiedenis was, is hiermee het verschil (en het ‘missen’ van haas) grotendeels verklaard. Het geeft tevens aan dat videomonitoring in perioden van slecht weer tot méér volledige resultaten kan leiden dan het werken met een zandbed, voorzover het niet-overdekte situaties betreft (zandbedden onder viaducten en i n faunatunnels werken óók uitstekend in perioden met slecht weer). Resultaten omgevingsinventarisatie Het ecoduct buiten het zandbed en de directe omgeving zijn onderzocht op het voorkomen van reptielen, dagvlinders, libellen en sprinkhanen op 24 april, 7 juli, 20 juli, 31 juli, 17 augustus, 25 augustus en 31 augustus 2006. Tevens is op alle bezoekdata een lijst van waargenomen vogelsoorten bijgehouden, waarvan in een aantal gevallen een directe relatie tussen de vogels(s) en het ecoduct geconstateerd is (zie onder). Tevens is ook buiten het zandbed gelet op (sporen van) zoogdieren elders op het ecoduct en in de omgeving. In Tabel 3 zijn de waargenomen soorten reptielen, dagvlinders, libellen en sprinkhanen weergegeven. Onderscheid is gemaakt tussen de bermen van de A28 en de bosrand
17
ten noorden van het ecoduct, de bermen en de bosrand ten zuiden van het ecoduct en het ecoduct zelf. Tabel 3.
Waargenomen soorten reptielen, dagvlinders, libellen en sprinkhanen plus aantallen (of indicatie) tijdens de omgevingsinventarisatie in 2006 (zie tekst voor onderzoeksdata). “Enkele” = <5, “vrij talrijk” = 6-50, “massaal” = 100-en).
Soort
Ecoduct
Noordzijde
Zuidzijde
- (buiten zandbed)
- (wél 1 km r. west)
ca. 15 max./dag
Groot koolwitje
-
-
1
Klein geaderd witje
-
-
1
Klein koolwitje
1 (foeragerend)
1
enkele
Kleine vuurvlinder
-
2
-
Boomblauwtje
-
-
1
Hooibeestje
-
2
1
Bruin zandoogje
-
1
-
Heivlinder
-
-
1
Tengere pantserjuffer
-
-
3 (mannetjes)
Azuurwaterjuffer
-
-
1 (mannetje)
Paardenbijter
-
-
1
Steenrode heidelibel
-
-
1
Grote groene sabelsprinkhaan
-
2 (o.a. in braam)
-
Bruine sprinkhaan
-
massaal
massaal
Ratelaar
-
-
vrij talrijk
Knopsprietje
-
vrij talrijk
vrij talrijk
Snortikker
-
2
-
Krasser
-
vrij talrijk
-
Reptielen Zandhagedis Dagvlinders
Libellen
Sprinkhanen
Rond het ecoduct komt de zandhagedis voor. Aan de noordzijde is de soort echter pas één kilometer westelijker dan het ecoduct op het bermtalud van de A28 gevonden. Mogelijk komt de soort dichter bij het ecoduct wél voor, maar slechts in (zeer) lage dichtheden. Aan de zuidzijde van het ecoduct (de kant van de Leusderheide, waar een grote populatie leeft) is de zandhagedis beduidend talrijker en zijn tot 15 exemplaren per zoeksessie op een lijnvormig traject van enkele honderden meters door het terrein waargenomen. De soort komt hier voornamelijk voor bovenop het zandige talud en nauwelijks in de (te) grazige, ruige berm van de A28. De levendbarende hagedis is niet waargenomen, maar komt wél op de Leusderheide voor (Bergmans & Zuiderwijk, 1986; Zuiderwijk et al., 1992; RAVON, 2005). Omdat rond het ecoduct uitsluitend zandhagedissen zijn waargenomen is het zeer aannemelijk (ook gezien het nu nog zeer zandige habitat op het ecoduct) dat het enige waargenomen hagedissenspoor op het zandbed (zie boven: Resultaten sporenonderzoek zandbed) een zandhagedis
18
betreft en niet de levendbarende hagedis. Ook de hazelworm is gedurende het onderzoek niet rond het ecoduct waargenomen. Het bermhabitat van de A28 is lokaal echter geschikt voor de hazelworm en de soort is bij eerder onderzoek langs de A28 wél gevonden (Brandjes et al., 2003). Ook op de Leusderheide komen hazelwormen voor (Bergmans & Zuiderwijk, 1986; Zuiderwijk et al., 1992; RAVON, 2005). Gebruik door reptielen zal met het meer begroeid raken van het ecoduct naar verwachting toenemen, al zal voor deze soortengroep gelden (met name voor zandhagedis) dat een hoge structuurdiversiteit van de vegetatie met onder andere een strook onbeschaduwd en (vrijwel) onbegroeid zand een vereiste is. Er zijn tijdens het onderzoek acht soorten dagvlinders rond het ecoduct waargenomen (zie Tabel 3). Van deze soorten vertoonde uitsluitend het klein koolwitje een relatie met het ecoduct door eroverheen te vliegen en nectar te drinken uit enkele éénjarige onkruiden op het ecoduct. De overige soorten zijn uitsluitend waargenomen in de bermen van de A28 of op het talud; het betrof per soort hooguit enkele exemplaren. Op enige afstand van het ecoduct (in lokale wegbermen etc.) zijn op de onderzoeksdagen méér soorten dagvlinders waargenomen waaronder atalanta, dagpauwoog, gehakkelde aurelia en eikenpage. De enige beschermde dagvlindersoort in de regio, het heideblauwtje, komt lokaal nog voor op de Utrechtse Heuvelrug waaronder de aangrenzende Leusderheide (Bos et al., 2006) en kan in de toekomst mogelijk profiteren van het ecoduct (Van der Grift, 2005). Hetzelfde geldt uiteraard ook voor niet-beschermde soorten, waaronder de rond Ecoduct Leusderheide waargenomen heivlinder (Rode lijst-soort). Op voorhand werden op en rond het ecoduct geen grote aantallen libellen verwacht vanwege de afwezigheid van oppervlaktewater in de onderzochte studiegebied. Evenwel zijn geringe aantallen imago’s van enkele libellensoorten aan de zuidzijde van het ecoduct op het talud waargenomen. Het betreft zeer algemene tot uiterst algemene, mobiele soorten die zich regelmatig op grote afstand van water bevinden, met uitzondering van de tengere pantserjuffer. Deze Rode Lijst-soort (‘kwetsbaar’) is vrij algemeen in Nederland (NVL, 2002). De soort kan – evenals de overige drie soorten – zwerfgedrag vertonen en bijvoorbeeld vanuit de binnenlandse zandgronden terecht komen in de duinstreek. De aanleg van ecoducten lijkt voor deze soorten dan ook geen belangrijke voorwaarde te zijn om vanuit geïsoleerd gelegen populaties nieuwe leefgebieden te koloniseren. De intrinsieke kwaliteit van die nieuwe leefgebieden (het specifieke habitat) is voor deze soorten (met name voor de tengere pantserjuffer: ‘heidevennen en licht verstoord hoogveen met verlandingsvegetaties in mesotroof en eutroof water’) een belangrijkere voorwaarde dan het opheffen van de weerstand van het tussenliggende landschap. Er zijn tijdens het onderzoek zes soorten sprinkhanen rond het ecoduct waargenomen (zie Tabel 3). Het betreft uitsluitend zeer algemene tot uiterst algemene soorten zonder beleidsrelevante status (Kleukers et al., 1997). Uitsluitend de bruine sprinkhaan en het knopsprietje zijn aan beide zijden van het ecoduct waargenomen. Vermoedelijk komen echter alle waargenomen soorten aan weerszijden van het ecoduct voor, maar in (sterk) verschillende dichtheden, bijvoorbeeld vanwege het verschil in vochthuishouding (en dus type begroeiing) tussen de noordelijk en zuidelijk geëxponeerde bermtaluds van de A28. In de omgeving elders op de Utrechtse Heuvelrug (waaronder de aan het studiegebied grenzende Leusderheide) komen in
19
vergelijkbaar habitat behalve de waargenomen soorten tevens heidesabelsprinkhaan, schavertje en veldkrekel voor (Kleukers et al., 1997). Deze laatste soort staat op de Rode lijst (‘bedreigd’). Momenteel is het ecoduct nog te kaal begroeid om als leefgebied voor sprinkhanen te fungeren. In de toekomst kan Ecoduct Leusderheide echter gaan fungeren als leefgebied en schakel tussen leefgebieden voor alle genoemde soorten sprinkhanen. De tijdens de veldwerkzaamheden waargenomen soorten vogels zijn weergegeven in Tabel 4. Het betreft grotendeels algemene soorten park- en bosvogels zoals houtduif, merel en grote bonte specht, maar tevens zijn enkele minder algemene soorten waargenomen, zoals bonte vliegenvanger en goudvink. Tabel 4.
Waargenomen soorten vogels (hoog overvliegende soorten van afwijkend habitat zoals kokmeeuw en aalscholver uitgezonderd) tijdens de veldwerkzaamheden in 2006 en de eventuele geconstateerde relatie met Ecoduct Leusderheide.
Soort
Relatie met het ecoduct?
Bijzonderheden
Buizerd
A28 overstekend via ecoduct
meermalen geconstateerd
Nachtzwaluw
opgestoten vanuit stobben!
1 exemplaar op 7 juli 2006
Houtduif
-
-
Groene specht
opgestoten op zuidtalud
tevens regelmatig gehoord
Grote bonte specht
-
-
Witte kwikstaart
foeragerend op ecoduct
o.a. 5 exemplaren op 20 juli
Boompieper
foeragerend op ecoduct
3 exemplaren op 25 augustus
Gekraagde roodstaart
ter plaatse op de stobben
vrouwtje op 20 juli
Zwarte roodstaart
ter plaatse op het ecoduct
vrouwtje op 25 augustus
Roodborst
-
-
Winterkoning
-
-
Merel
-
-
Zanglijster
-
-
Bonte vliegenvanger
gehoord t.Z.v. ecoduct
territorium zomer 2006
Zwartkop
-
-
Fitis
-
-
Tjiftjaf
-
-
Goudhaantje
-
-
Koolmees
-
-
Pimpelmees
-
-
Zwarte mees
-
-
Kuifmees
-
-
Staartmees
-
-
Boomkruiper
-
-
Vlaamse gaai
-
-
Zwarte kraai
regelmatig sporen op ecoduct
-
Vink
-
-
Goudvink
gehoord t.Z.v. ecoduct
-
Een minderheid van de waargenomen soorten vertoonde tijdens de veldbezoeken een relatie met het ecoduct. Meest opvallende waarneming in die zin betreft de
20
waarneming van een nachtzwaluw (een soort die broedt op de nabij gelegen Leusderheide; SOVON, 2002) op 7 juli 2006 die per ongeluk werd opgestoten vanuit de stobben van het ecoduct. Kennelijk was dit exemplaar goed gecamoufleerd aan het rusten op één van de takken aan één van de stobben. Tevens zijn op het ecoduct enkele trekkende zangvogels pleisterend dan wel foeragerend waargenomen: witte kwikstaart, boompieper, gekraagde roodstaart en zwarte roodstaart. De enige soort die daadwerkelijk gebruik maakte van het ecoduct als faunapassage was een buizerd die verschillende malen laag boven het gronddek vloog van de ene naar de andere bosrand aan weerszijden van de A28. Hoewel deze ‘niet-bodemgebonden’ soort niet afhankelijk is van een ecoduct voor verplaatsing tussen de weerszijden van de rijksweg, zoals bijvoorbeeld wel het geval is voor boommarter en zandhagedis, is het evident dat een buizerd die laag over het gronddek van het ecoduct vliegt op dat moment niet aangereden kan worden door verkeer op de A28. Met het verder begroeid raken van het ecoduct kunnen met name kleine, matig vliegende bosvogels als staartmees en goudhaantje profiteren van het ecoduct door zich via de begroeiing op de faunapassage over de rijksweg te begeven. Zichtwaarnemingen van zoogdieren anders dan vastgelegd op video betreffen enkele konijnen die een burcht bewonen in de bosrand ten noorden van het ecoduct. Aangetroffen sporen van zoogdieren buiten het zandbed betreffen verder o.a. een vos onder het ecoduct door in de noordelijke berm van de A28 en holletjes van een bosmuis in de bosrand ten noorden van het ecoduct. Reeënsporen zijn voornamelijk op het zuidelijke talud waargenomen. Molshopen zijn regelmatig en talrijk aangetroffen op het zuidelijke talud (dus niet op het ecoduct). Er zijn op het ecoduct zelf géén sporen gevonden van zoogdieren die niet óók op het zandbed of op video zijn geregistreerd.
3.3
Ecologische relevantie voor doelsoorten Het is zeer moeilijk te bepalen in hoeverre het gebrek aan gebruik (boommarterbrug) en het incidentele gebruik van bepaalde doelsoorten (ecoduct) daadwerkelijk ‘relevant’ is in termen van ‘duurzaam behoud voor de toekomst’, ‘genetische uitwisseling is voldoende gewaarborgd’ etc., dit alles in relatie tot de dichtheden van de doelsoorten in de omgeving. Deze dichtheden zijn over het algemeen niet bekend en zeer lastig te bepalen. Bovendien is het ecoduct nog volop in ontwikkeling en is het beantwoorden van dergelijke vragen voor de meeste soorten nog te vroeg. Boommarterbrug Wat betreft de boommarterburg kan op basis van het ontbreken van waarnemingen gedurende vier weken onderzoek gesteld worden dat het lokaal opheffen of verzachten van knelpunt A12 voor de boommarter (nog) niet aan de orde is of dat het gebruik door boommarters (nog) dermate incidenteel is, dat het buiten de vier onderzoeksweken heeft plaatsgevonden. Hetzelfde geldt voor eekhoorn. Indien bijvoorbeeld éénmaal een boommarter zou zijn geregistreerd, dan was weliswaar de ecologische relevantie van de boommarterbrug nog steeds onduidelijk, maar dan was in ieder geval aangetoond dat de constructie in kwalitatieve zin functioneert voor de soort.
21
Ecoduct Leusderheide Wat betreft Ecoduct Leusderheide kan op grond van de resultaten gesteld worden dat reeds één jaar na aanleg gebruik is vastgesteld door een aantal voor versnippering gevoelige, zeldzame en/of bedreigde diersoorten, namelijk zandhagedis, das en boommarter. Voor deze soorten is Ecoduct Leuserheide anno 2006 reeds een bewezen mogelijkheid gebleken om, al dan niet in combinatie met aanvullende beheersmaatregelen (met name relevant voor zandhagedis): 1. het spaarzaam bezette habitat ten noorden van de A28 en verder te (her)koloniseren (zandhagedis); 2. een verbinding element te vormen tussen de burchten van de Ridderoordsche Bosschen en Amerongen (das); 3. de bosgebieden van de Utrechtse Heuvelrug ten noorden en zuiden van de A28 te ontsnipperen (boommarter). Tevens is het aantal vastgestelde soorten zoogdieren, reptielen en amfibieën één jaar na aanleg hoog te noemen (13) en is het reeds regelmatige gebruik door konijn, haas, ree en vos (algemene, onbedreigde soorten) veelbelovend. Daarentegen is het ecoduct momenteel voor bepaalde soorten nog te kaal om als leefgebied en daardoor als ‘effectieve verbinding’ tussen leefgebieden te fungeren, zowel in kwalitatieve zin (aangetoond door het ontbreken van bijvoorbeeld egel, eekhoorn en insectensoorten uit het achterland) als in kwantitatieve zin (aangetoond door het nog incidentele karakter van gebruik door soorten als wezel en hermelijn).
22
4 Conclusies en aanbevelingen 4.1
Conclusies Boommarterbrug •
In de onderzoeksperiode (13 juni – 11 juli 2006) is geen boommarter op de boommarterbrug geregistreerd (noch enige andere soort, bijvoorbeeld eekhoorn). De camera heeft gedurende de onderzoeksperiode wel naar behoren gewerkt.
•
Op 13 juni 2006 is vastgesteld dat vleermuizen (formaat dwergvleermuis) het portaal met boommarterbrug gebruiken als geleidend object om de A12 over te steken.
Sporenonderzoek Ecoduct Leusderheide •
In totaal hebben 13 soorten zoogdieren, reptielen en amfibieën Ecoduct Leusderheide gebruikt: pad, kikker, (zand)hagedis, wezel, hermelijn, boommarter, das, vos, huiskat, ree, bosmuis, haas en konijn.
•
Meest frequent op het zandbed vastgestelde soort is konijn, gevolgd door bosmuis (uitsluitend in najaar 2005). De overige vastgestelde soorten gebruikten het ecoduct vrij incidenteel (boommarter, vos, huiskat, ree, haas) tot zeer incidenteel (pad, kikker, hagedis, wezel, hermelijn en das).
•
In de najaarsperiode 2005 is het ecoduct door méér soorten gebruikt (10) dan in de overige twee perioden (4). Ondanks het incidentele karakter van het gebruik door deze soorten suggereren de resultaten dat het najaar een méér productieve periode voor sporenonderzoek is dan het voorjaar (en de zomer).
•
Naar verwachting zal het gebruik van het ecoduct zowel door de vastgestelde soorten als door enkele (nog) niet vastgestelde soorten als egel, bunzing en eekhoorn met het verder tot ontwikkeling komen van de begroeiing op het ecoduct toenemen.
Videomonitoring Ecoduct Leusderheide •
Vier diersoorten zijn op beeld vastgelegd: konijn (110 keer), haas (18), ree (7) en vos (4). Van haas zijn op het zandbed geen sporen vastgesteld. Ree en vos lijken de A28 doelgericht via het ecoduct te passeren, terwijl konijn en haas het ecoduct tevens gebruiken als foerageergebied.
•
Het aantal videoregistraties was vergelijkbaar met het aantal vastgestelde sporen op het zandbed tijdens integraal sporenonderzoek, voor wat betreft ree en vos. Konijn en haas zijn beduidend méér op beeld vastgesteld dan op het zandbed. Dit geeft aan dat videomonitoring in perioden van slecht weer tot
23
betere resultaten kan leiden dan een zandbed (voorzover het niet-overdekte situaties betreft).
Resultaten omgevingsinventarisatie •
Met name ten zuiden van het ecoduct is de zandhagedis talrijk vastgesteld. hagedis. Ten noorden van de A28 is de soort zeldzaam (uitsluitend één kilometer ten westen van het ecoduct gevonden).
•
Gebruik door reptielen zal met het meer begroeid raken van het ecoduct naar verwachting toenemen. Wél is een hoge structuurdiversiteit van de vegetatie met onder andere een blijvende strook onbeschaduwd en (vrijwel) onbegroeid zand een vereiste.
•
Er zijn tijdens het onderzoek acht soorten dagvlinders rond het ecoduct waargenomen (waaronder Rode Lijst-soort heivlinder), van deze soorten is uitsluitend klein koolwitje (foeragerend) op het ecoduct vastgesteld.
•
Gebruik door dagvlinders zal met het meer begroeid raken van het ecoduct zeker toenemen. Wél is een hoge structuurdiversiteit van de vegetatie met onder andere een blijvende strook open, droge heidevegetatie (heivlinder, kommavlinder) en vochtige heide (heideblauwtje) een vereiste voor frequent gebruik door de meer bedreigde en/of beschermde soorten dagvlinders van de regio.
•
Er zijn tijdens het onderzoek zes algemene soorten sprinkhanen rond het ecoduct waargenomen, géén van deze soorten is ook o p het ecoduct vastgesteld.
•
Momenteel is het ecoduct nog te kaal begroeid om als leefgebied voor sprinkhanen te fungeren. In de toekomst kan Ecoduct Leusderheide echter gaan fungeren als geschikt leefgebied en effectieve schakel tussen leefgebieden voor sprinkhanen.
•
Enkele van de tientallen waargenomen vogelsoorten vertoonden tijdens de veldbezoeken een directe relatie met het ecoduct. Meest opvallende van deze soorten is de nachtzwaluw. Van deze soort werd op 7 juli 2006 een exemplaar opgestoten uit de stobben van het ecoduct.
Ecologische relevantie voor doelsoorten •
Vier weken videomonitoring heeft uitgewezen dat de boommarterbrug in die periode niet is gebruikt door boommarter (of eekhoorn). De constructie wordt daarmee in ieder geval niet frequent gebruikt. Onbekend is echter of boommarterbrug incidenteel door boommarters (of eekhoorns) gebruikt wordt. Door het negatieve resultaat is nog niet aangetoond of de constructie in principe (kwalitatief) kan functioneren voor de soort(en).
24
4.2
•
Ecoduct Leusderheide is nog volop in ontwikkeling. Mede hierdoor ontbreken nu nog waarnemingen van soorten die met zekerheid rond het ecoduct voorkomen (egel, eekhoorn etc.) of is het gebruik nog incidenteel (wezel, hermelijn, etc).
•
Het één jaar na aanleg vastgestelde aantal soorten zoogdieren, reptielen en amfibieën (13) en het reeds regelmatige gebruik door konijn, haas, ree en vos is echter veelbelovend. Meest positief is echter dat één jaar na aanleg reeds gebruik is vastgesteld door een aantal voor versnippering gevoelige, zeldzame en/of bedreigde diersoorten, te weten zandhagedis, das en boommarter.
Aanbevelingen Boommarterbrug Vier weken onderzoek is voldoende om frequent gebruik van faunapassages door doelsoorten vast te stellen (Brandjes et al., 2001 en 2002; Sips et al., 2002). De periode is echter te kort om incidenteel gebruik vast te stellen. Zowel wezel als hermelijn zijn tijdens het onderhavige onderzoek bijvoorbeeld slechts éénmaal vastgesteld op het zandbed van ecoduct Leusderheide in circa 17 weken onderzoek (weliswaar inclusief de weken met slecht weer) en konden in een periode van vier weken dus eenvoudig gemist zijn. Aanbevolen wordt daarom om de boommarterbrug voor een langere periode continu te monitoren (bijvoorbeeld met een bewakingscamera op 220V) om in ieder geval aan te tonen dat de constructie in principe kan werken (één registratie van een boommarter is hiervoor voldoende). Ecoduct Leusderheide De fauna heeft het ecoduct ontdekt, maar de soorten en aantallen zullen nog toenemen. Aanbevolen wordt om het ecoduct over twee jaar opnieuw te laten monitoren op gebruik door fauna om te evalueren of ontbrekende soorten (egel etc.) inmiddels hun intrede hebben gedaan en of de frequentie van gebruik door nu nog incidenteel passerende soorten (bijvoorbeeld kleine marterachtigen, zandhagedis en insecten) dan inmiddels is toegenomen. Tevens dient de mate en variatie van de begroeiing dan tegen het licht gehouden te worden in relatie tot de bevindingen omtrent faunagebruik.
25
26
5 Literatuur Bergmans, W. & A. Zuiderwijk, 1986. Atlas van Nederlandse amfibieën en reptielen en hun bedreiging. Vijfde herpetogeografische verslag. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Bos, F., M. Bosveld, D. Groenendijk, C. van Swaay, I. Wynhoff & De Vlinderstichting, 2006. De dagvlinders van Nederland, verspreiding en bescherming. Lepidoptera: Hesperioidea, Papilionidea – Nederlandse fauna 7. Naturalis, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden. Brandjes, G.J., E.J.F. de Boer, F. Engelen, E.J.J. Sieben & J.M. Reitsma, 2003. Ecologisch onderzoek gemeente Zeist 2002. Rapport nr. 02-126, Bureau Waardenburg bv, Culemborg. Brandjes, G.J., R. van Eekelen, K. Krijgsveld & G.F.J. Smit, 2002. Het gebruik van faunabuizen onder rijkswegen. Resultaten literatuur- en veldonderzoek. DWW Ontsnipperingsreeks deel 43. Rapport nr. DWW-2002-123. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. Brandjes, G.J., G. Veenbaas, I. Tulp & M.J.M. Poot, 2001. Het gebruik van faunapassages langs watergangen onder rijkswegen. Resultaten van een experimenteel onderzoek. DWW Ontsnipperingsreeks deel 40. Rapport nr. W-DWW-2001-026. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. Kleukers, R., E. van Nieukerken, B. Odé, L. Willemse & W. van Wingerden, 1997. De Sprinkhanen en krekels van Nederland (Orthoptera). Nederlandse Fauna 1. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & EISNederland, Leiden. Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie (NVL), 2002. De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4. Nederlands Natuurhistorisch Museum, KNNV Uitgeverij en EIS-Nederland, Leiden. RAVON, 2005. Waarnemingenoverzicht 2003 & 2004. Reptielen, amfibieën en vissen, nr. 20. Jaargang 7, nr. 2, pag. 46-64. Sips, H.J.J., G.F.J. Smit & G. Veenbaas, 2002. De toepasbaarheid van automatische videoregistratie bij faunapassages. DWW Ontsnipperingsreeks deel 42. Rapport nr. DWW-2002-108. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. SOVON, 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels. Nederlands Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij en EIS-Nederland, Leiden. Van der Grift, E.A., 2005. Toetsing van het Uitgekiend Ontwerp voor ecoduct Soesterberg. Verwacht gebruik door de doelsoorten en aanbevelingen voor ontwerp en inrichting. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1182. Van Moll, 2002. Verspreiding van de Das in Nederland 1995-2000. Expertisecentrum LNV, rapport nr. 2002/150, Ede-Wageningen. Zuiderwijk, A., G. Smit & B. Kruyntjens, 1992. De Nederlandse hagedissen in de jaren tachtig. Analyse van waarnemingen en beschrijving van landelijke verspreidingspatronen. Reptielen Natuurbeleidsplan. Lacerta 51 (1).
27
28
Bijlagen Bijlage 1:
totaaloverzicht alle sporen per locatie per controledatum.
Bijlage 2:
rapportage H.J.J. Sips over de technische gegevens van het camerasysteem en het ‘voortraject’ videomonitoring Ecoduct Leusderheide (najaar 2005).
Bijlage 3:
videoregistraties Ecoduct Leusderheide zomer 2006.
29
30
Bijlage 1.
Totaaloverzicht alle sporen per locatie per controledatum
Inzetdatum najaarsronde: 20 september 2005 Controle 23-sep-05
27-sep-05
30-sep-05 4-okt-05
11-okt-05
14-okt-05
18-okt-05
21-okt-05 25-okt-05 28-okt-05
1-nov-05
Soort hermelijn bosmuis
Richting noord noord zuid konijn noord zuid pad zuid kat noord zuid konijn noord zuid bosmuis noord zuid boommarter zuid konijn noord zuid vos noord zuid konijn noord zuid kat noord konijn noord zuid vos noord zuid bosmuis noord zuid konijn noord zuid vos noord zuid bosmuis noord zuid kat zuid kikker noord hagedis noord wezel noord bosmuis noord zuid konijn noord zuid konijn noord kat noord konijn noord zuid konijn noord zuid vos noord boommarter zuid konijn noord
Aantal 1 5 5 5 5 1 1 2 7 6 1 1 1 8 6 2 2 6 4 1 6 4 1 2 5 4 4 4 1 1 5 5 1 1 1 1 3 1 1 1 2 1 2 1 3 4 1 1 1
Opmerkingen
veel verstoring door mens + hond reeënsporen aanwezig op zuidtalud ecoduct, niet over zandbed veel verstoring door mens + hond + voertuig
reeënsporen aanwezig op noordtalud ecoduct, niet over zandbed
langs westkant ecoduct langs (zonnige) oostkant ecoduct langs westkant ecoduct zandbed deels verwaaid, m.n. aan oostzijde, uitsluitend verse sporen herkenbaar
zandbed verregend, uitsluitend verse sporen nog herkenbaar zandbed deels onder water, slechts enkele sporen herkenbaar zandbed nog te nat voor registreren kleine fauna (bijv. muizen/amfibieën)
zandbed te nat voor registereren vrijwel alle sporen (m.u.v. ree)
31
Inzetdatum voorjaarsronde: 24 april 2006 Controle 02-mei-06
08-mei-06 17-mei-06 23-mei-06 30-mei-06 06-jun-06
Soort Richting boommarter noord zuid ree noord konijn noord zuid boommarter noord konijn noord zuid konijn noord zuid boommarter noord ree noord zuid konijn noord zuid boommarter noord zuid das noord zuid
Aantal 1 1 1 7 5 1 1 1 1 4 1 4 5 4 1 1 2 3 1
Opmerkingen
zandbed uitgedroogd + verwaaid, zandbed aangevuld met nieuw zand
zandbed uitgedroogd + gedeeltelijk verwaaid zandbed verregend, nieuw zandbed aangelegd
Inzetdatum zomerronde (integraal aan videomonitoring): 27 juli 2006 Controle 31-jul-06 04-aug-06 11-aug-06 17-aug-06 25-aug-06
31-aug-06
Soort ree
Richting noord zuid ree zuid konijn noord zuid ree noord zuid vos noord konijn noord zuid boommarter noord vos noord zuid konijn noord zuid
Aantal 1 1 2 10 10 1 1 1 10 10 1 2 1 1 3
Opmerkingen zandbed verregend en grotendeels onder water, geen sporen herkenbaar zandbed verregend en grotendeels onder water, geen sporen herkenbaar zandbed weer gedeeltelijk opgedroogd, sporen weer herkenbaar
buiten bereik camera... (langs oostrand ecoduct)
32
Bijlage 2.
Tussenrapportage videomonitoring Ecoduct Leusderheide
H.J.J. Sips
Inleiding In samenwerking met Bureau Waardenburg heeft Atelier Sips in opdracht van Rijkswaterstaat Directie Utrecht in het najaar van 2005 onderzoek gedaan naar faunapassages over het ecoduct Leusderheide (A28) door middel van cameramonitoring. Cameramonitoring is eerdere succesvol gebleken bij het vastleggen van grotere zoogdieren op ecoducten, zoals ree en wild zwijn (Sips et al., 2002). Bij de monitoring van het ecoduct Leusderheide is gebruik gemaakt van nieuwe apparatuur, samengesteld rond een digitale harddisk-videorecorder. De veronderstelde voordelen van dit digitale systeem boven het eerder toegepaste analoge videosysteem zijn beschreven in een voorbereidende notitie (Systeemvergelijking videoregistratie boommarterpassage A12, Sips, 2006). Tegelijk met de cameramonitoring is door Bureau Waardenburg op het ecoduct sporenonderzoek gedaan middels een daartoe aangebracht zandbed.
Apparatuur Voor het digitale monitoringsysteem op het ecoduct zijn enkele andere onderdelen toegepast dan genoemd in de systeemvergelijking bij optie C. De geselecteerde digitale harddisk-recorder Sanyo TC-DVR-12SW bleek niet leverbaar en is vervangen door de AverMedia EB1004. De camera Watec 902H is vervangen door de Sanyo TC502b. Door de compactheid en grotere beeldhoek werd deze camera juist geschikt geacht voor de omstandigheden op het ecoduct (onopvallendheid voor passerende mensen, brede faunapassage). Andere onderdelen, waaronder de infrarood-belichting, zijn niet gewijzigd.
Opstelling Op het ecoduct bevinden zich aan weerszijden twee stobbenwallen die het ecoduct opdelen in drie parallele stroken, twee smalle stroken van 5-10 m breedte tussen de stobbenwallen en de boorden van het ecoduct en een brede open middenbaan met een breedte van 30-40 meter. Accu's, harddisk-recorder, relais en tijdschakelaars zijn ondergebracht in een stevige kist die, half ingegraven in het zanddek, verscholen is bij de westelijke stobbenwal. Vanuit de kist liepen enkele meters bedrading naar de camera en de infraroodlamp, die beide gemonteerd zijn op ca. 1 meter hoogte op palen in de stobbenwal. Camera en belichting werden gericht in noord-noordoostelijke richting om zo weinig mogelijk hinder te ondervinden van instraling van de zon (figuur 1). Het beeld van de camera bestreek ongeveer 75% van de breedte van de passage en besloeg tevens een deel van het voor het sporenonderzoek aangebrachte zandbed.
33
Noord
zandbed
camera
stobbenwallen
figuur 1: schematisch overzicht camera-opstelling
Resultaten Operationele periode Het camerasysteem heeft op het ecoduct Leusderheide gestaan van 20 september tot 8 december 2005. Gedurende deze periode heeft de apparatuur uiteindelijk circa vier weken operationeel opnamen gemaakt. De eerste week is verloren gegaan door een naderhand gebleken - kapotte weerstand van de elektrische timer. Tussentijds is twee weken verloren gegaan door een verkeerde menu-instelling van de recorder en in de laatste periode is de harddisk vastgelopen en is de recorder op 'tilt' gesprongen, waarschijnlijk door inwerking van vocht of te ruwe behandeling. Beeldmateriaal In de periode dat het systeem heeft gefunctioneerd is geen enkele opname gemaakt van een passerend dier. Wel zijn enkele tientallen passerende mensen geregistreerd. Het betreft opnamen van wandelaars, al of niet vergezeld van één of meerdere honden, joggers, en mountainbikers. Bovendien werd eenmaal een passerende auto vastgelegd. Een 'sample' van deze videoregistraties is tussentijds aan de opdrachtgever overhandigd.
34
Nachtelijke bewegingen van mens of dier zijn niet geregistreerd. Er is wel 'uren' aan nachtelijk beeldmateriaal opgenomen: lange reeksen van schitteringen van autolichten, weerkaatst door het bos dat in beeld is op de achtergrond van het ecoduct.
Analyse van de resultaten Detectie Eén van de voordelen van een digitaal monitoringsysteem is dat beweging, oftewel 'de verandering van een stilstaand beeld' software-matig wordt herkend en direct wordt vastgelegd. 'You get what moves' en er zijn dan geen externe alarmmelders nodig om een opname te starten, zoals bij een analoog systeem. Met betrekking tot dit aspect heeft het systeem goed gefunctioneerd. In de periode dat het systeem in bedrijf was zijn, zeker overdag, bewegingen als 'veranderingen van een stilstaand beeld' adequaat vastgelegd. Mensen of honden die overdag het ecoduct betraden, zijn geregistreerd zodra zij binnen de beeldhoek kwamen (figuur 1). In de periode dat het videosysteem heeft gefunctioneerd zijn geen dierpassages vastgelegd door het videosysteem. Uit de resultaten van het sporenonderzoek blijkt echter dat in de onderzoeksperiode wel degelijk dierpassages hebben plaatsgevonden. Naast zeer incidentele passages van wezel, hermelijn en boommarter en enkele passages van kat en vos, zijn relatief veel sporen van het konijn aangetroffen. Waarom zijn deze passages niet op video geregistreerd? Buiten beeld Een verklaring voor de discrepancy tussen sporen- en videoregistratie is dat de meeste dieren die een print op het sporenbed hebben achtergelaten buiten het beeld van de camera zijn gepasseerd. De camera is gericht geweest op de brede open middenbaan van het ecoduct. Roofdieren als kat, vos en marterachtigen zullen zich waarschijnlijk niet over dit middenterrein hebben verplaatst maar de dekking van de randen en stobbenwallen hebben opgezocht (redactie Bureau Waardenburg: dit is lang niet altijd het geval en ook als zodanig gecommuniceerd met Atelier Sips). Op het sporenbed zijn de meeste sporen ook juist aan de randen van het ecoduct gevonden (redactie Bureau Waardenburg: idem). Achteraf is de camera misschien teveel op 'groot wild' gericht geweest. Groot wild als reeën of wilde zwijnen zijn in de onderzoeksperiode het ecoduct niet overgestoken (redactie Bureau Waardenburg: wild zwijn komt in de regio niet voor). Beperkt bereik nachtopnamen Het konijn is dermate vaak op het sporenbed vastgesteld dat deze soort ongetwijfeld ook vele malen de beeldhoek van de camera moet zijn binnengelopen. Dag- of schemerpassages van het konijn door het beeld van de camera zouden ook zeker zijn vastgelegd, aangezien ook passages van honden op grote afstand goed werden gedetecteerd. Blijkbaar hebben de bewegingen van konijnen zich in de duisternis afgespeeld en heeft het videosysteem in de duisternis daarom niet goed gefunctioneerd. De infrarood-groothoek-belichting heeft waarschijnlijk een te beperkt
35
bereik om een konijn in het licht te kunnen vangen. Kleine dieren moeten dichtbij zijn om met voldoende contrast tegen de achtergrond gedetecteerd te kunnen worden. Het missen van konijnen in de opnamen heeft waarschijnlijk ook te maken met de instelling van de gevoeligheid van de bewegingsdetectie. Toen na de eerste opnameperiode bleek dat het grootste deel van de 80 GB harde schijf met een lange reeks van opnamen van lichtschitteringen van autolampen op de bosrand gevuld was, is de gevoeligheid van het detectiesysteem lager ingesteld. Maar door het onderdrukken van de verstorende achtergrondbeweging is tegelijkertijd ook de detectiegrens van het door de infraroodlamp opgewekte contrast om faunabewegingen te detecteren verminderd. Wat eveneens een nadeel is gebleken, is dat bij de vervangende harddisk-recorder, in tegenstelling tot de eerder geplande recorder, de gevoeligheidgraad voor contrastverschillen niet per zone van het beeld instelbaar was. Was deze mogelijkheid er wel geweest dan had de achtergrondruis van schitteringen tegen de bosrand selectief onderdrukt kunnen worden. Achteraf had tevens beter gekozen kunnen worden voor een kleinere beeldhoek van camera en belichting waardoor het doordringend vermogen groter zou zijn. Het nadeel van een nauwe beeldhoek is daarentegen wel dat dan uitsluitend korte opnamen van passerende dieren worden geregistreerd (waardoor minder van het gedrag wordt vastgelegd). Disfunctionerend systeem Minder dan de helft van de tijd dat de opstelling op het ecoduct heeft gestaan, heeft het naar behoren gefunctioneerd (echter uitsluitend overdag). Deels is dit disfunctioneren te wijten aan de nog geringe ervaring met het systeem: beginnersfouten. Tussen aanschaf van het videosysteem en de toepassing in het veld is te weinig gelegenheid geweest om het systeem, met name de harddisk-recorder, goed onder de knie te krijgen. Effecten van verschillende instellingen hadden voorafgaand aan het veldwerk uitvoeriger empirisch moeten worden onderzocht. Verder is de veronderstelling dat een digitaal systeem robuuster zou zijn dan een analoog systeem door dit onderzoek onwaar gebleken. In tegenstelling tot wat door de leverancier werd voorgehouden ('bewezen robuuste bewakingssystemen in schokkende vrachtwagens') blijken harddisk-recorders toch veel gevoeliger te zijn voor mechanische en meteorologische invloeden dan de ‘ouderwetse’ VHS-videosystemen.
Conclusies De meeste problemen die zich hebben voorgedaan zijn terug te voeren op de onwennigheid met het digitale systeem. De gebruiksvriendelijkheid van het systeem is wat dat betreft sterk overschat. Voor een onderzoek in het veld moeten meer voorbereidende testen worden uitgevoerd. Betere nachtopnamen zouden kunnen worden verkregen door de belichtingscapaciteit uit te breiden of de camera dichter naar de grond te richten. Om het functioneren van
36
de opstelling steeds te controleren zou in het centrum van beeld en belichting een sporenbed moeten worden aangebracht (zoals in de onderhavige studie). Een volledige ‘dekking’ van het 50 meter brede ecoduct is in de duisternis waarschijnlijk niet haalbaar met dit type videoregistratie en moet dan ook niet worden nagestreefd. Een digitale harddisk-recorder moet zorgvuldiger worden behandeld en beter tegen weersinvloeden worden afgeschermd dan een analoge recorder.
Vervolgonderzoek Boommarterpassage A12 Bij de relatief nauwe boommarterbrug over de A12 zal het digitale videosysteem waarschijnlijk zeer goed kunnen functioneren. Belichting en camera kunnen 100% passagedekkend gericht worden. Mogelijk kunnen externe lichtbronnen van bijvoorbeeld autolampen of lantaarnpalen de software-matige detectie bemoeilijken. Dat zal moeten worden bekeken voordat het systeem wordt opgesteld. Met zorg zal de camera gericht moeten worden op de binnenkant van de martergoot zelf en niet op de omgeving. Het is aan te bevelen om de opnametijd te beperken tot de schemer en duisternis om daarmee op energie te besparen. Om de goede werking van de videoregistratie bij nacht te controleren zou een constructie met een dummy-marter die met lijntjes vanaf twee zijden door de goot kan worden getrokken, goede diensten kunnen bewijzen. Ecoduct Leusderheide Doordat geen fauna is geregistreerd terwijl deze wel zijn gepasseerd, is vervolgonderzoek op zijn plaats. Voorgesteld wordt om gedurende twee weken (redactie Bureau Waardenburg: dit is vijf weken geworden) een camera op korte afstand en laag over de grond te richten op een plek waar veel sporen worden waargenomen, waarbij dan alleen gedurende de nacht opnamen worden gemaakt.
37
38
Bijlage 3. Datum 27-jul-06 28-jul-06
29-jul-06
30-jul-06 31-jul-06 01-aug-06 02-aug-06 03-aug-06 04-aug-06 05-aug-06 06-aug-06
07-aug-06 08-aug-06
Videoregistraties Ecoduct Leusderheide zomer 2006 Tijd 16:50 23:10 23:48 00:03 00:03 00:23 03:39 22:19 22:20 22:20 22:21 04:41 22:29 23:05 23:32 00:55 03:50 04:43 01:24 04:26 04:27 03:58 03:58 01:33 04:59 04:05 23:23 23:48 02:57 02:57 02:58 02:58 02:59 04:01 04:03 04:03 04:03 04:04 04:35 04:52 05:01 05:01 05:01 23:08 23:10 02:22 03:20 03:30 01:34 01:43 01:44 02:18 02:18 02:19 02:19 02:19 02:19 02:20
Soort haas ree haas haas ree haas konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn haas konijn konijn konijn haas konijn konijn konijn konijn
Aantal
Richting
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 2 1 2 2 1 1
noord zuid zuid zuid noord zuid ter plaatse ter plaatse ter plaatse noord zuid noord+zuid noord noord zuid zuid noord noord zuid zuid zuid zuid
ree konijn haas haas
1 2
zuid zuid
1 1
zuid ter plaatse
haas haas haas haas haas konijn konijn konijn konijn konijn konijn haas haas konijn konijn konijn haas konijn + haas vos konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn ?
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 3 1 1
ter plaatse ter plaatse ter plaatse ter plaatse zuid zuid ter plaatse zuid noord zuid noord noord zuid noord zuid zuid
1 1+1 1
noord ter plaatse + noord noord
1 2 1 1 1 1 1 1 ?
zuid zuid zuid zuid ter plaatse ter plaatse ter plaatse zuid ?
Opmerkingen START OPNAMEN
geen fauna vandaag 'loos alarm'... geen fauna vandaag
'loos alarm'...
'loos alarm'...
39
08-aug-06
09-aug-06 10-aug-06 11-aug-06 12-aug-06 13-aug-06 14-aug-06 15-aug-06 16-aug-06
17-aug-06 18-aug-06
19-aug-06 20-aug-06 21-aug-06 22-aug-06 23-aug-06 24-aug-06 25-aug-06 26-aug-06
27-aug-06 28-aug-06 29-aug-06 30-aug-06 31-aug-06
02:48 02:48 02:48 03:56 03:59 04:00 23:58 01:20 04:33 01:51 01:09 23:36 23:36 02:56 04:12 04:12 04:12 04:13 04:14 04:17 04:17 04:17 04:17 04:18 04:18 04:19 04:36 22:19 01:32 02:57 04:41 04:51 04:54 04:55 04:57 05:02 05:02 05:03 05:04 01:42 01:43 01:56 01:56 03:00 23:26 03:17 03:18 03:34 03:36 03:48 04:30 04:31 22:20 03:11 03:38 04:06 01:32 23:17 04:50 17:27
konijn konijn konijn konijn konijn konijn
1 1 1
zuid noord zuid
1 1 3
noord zuid noord
vos konijn
1 1
noord zuid
'loos alarm'...
geen fauna vandaag geen fauna vandaag geen fauna vandaag geen fauna vandaag konijn ree konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn
2 1 1 1
? zuid zuid zuid
2 2 1 2 2 2 2 1 1 1 1 2 2 1
noord ter plaatse ter plaatse ter plaatse ter plaatse ter plaatse zuid noord ter plaatse zuid zuid zuid noord noord
konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn ree
2 1 2 1 2 3 2 2 2 1 1 1 1 2 2 1 1
zuid zuid ? noord zuid zuid ter plaatse ter plaatse ter plaatse zuid noord zuid noord zuid zuid noord noord
'loos alarm'...
geen fauna vandaag
geen fauna vandaag geen fauna vandaag geen fauna vandaag geen fauna vandaag konijn konijn konijn konijn konijn konijn konijn haas ree ree konijn vos vos
2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1
noord noord noord noord zuid zuid zuid noord zuid noord ?
1 1
zuid zuid
'loos alarm'... geen fauna vandaag EINDE OPNAMEN
-
40