Migranten en de Wmo Een verkenning naar aanbod, gebruik en toegankelijkheid van informatievoorzieningen, individuele voorzieningen en dagbesteding in de G4
Trijnke van Dijk
November 2012
1
Colofon © Oktober 2012, Pharos Kennis- en adviescentrum migranten, vluchtelingen en gezondheid
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar worden gemaakt door druk, fotokopie of microfilm of op een andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming. Migranten en de Wmo is ontwikkeld door Pharos.
Auteur Trijnke van Dijk
Projectsecretariaat Pharos Arthur van Schendelstraat 620 Postbus 13318 3507 LH Utrecht Telefoon 030 234 98 00 E-mail
[email protected] www.pharos.nl
2
Inhoudsopgave Voorwoord
5
1. Inleiding
6
1.1 Aanleiding en vraagstelling ................................................................... 6 1.2 Begripsbepaling ..................................................................................... 8 1.3 Werkwijze .............................................................................................. 11 2. DEN HAAG
13
2.1 Migranten en de Wmo in Den Haag .................................................... 13 2.2 Prestatieveld 3: Informatievoorzieningen .......................................... 14 2.3 Prestatieveld 6: Individuele voorzieningen ....................................... 15 2.4 Dagbesteding ........................................................................................ 19 2.5 Samenvatting ........................................................................................ 22 3. UTRECHT
24
3.1 Migranten en de Wmo in Utrecht ........................................................ 24 3.2 Prestatieveld 3: informatie, advies en cliëntondersteuning ............ 25 3.3 Prestatieveld 6: individuele voorzieningen ....................................... 26 3.4 Dagbesteding ........................................................................................ 27 3.5 Samenvatting ........................................................................................ 29 4. ROTTERDAM
31
4.1 Migranten en de Wmo in Rotterdam ................................................... 31 4.2 Prestatieveld 3: Informatie, advies en cliëntondersteuning ............ 32 4.3 Prestatieveld 6: Individuele voorzieningen ....................................... 33 4.4 Dagbesteding ........................................................................................ 34 4.5 Samenvatting ........................................................................................ 37
3
5. AMSTERDAM
39
5.1 Migranten en de Wmo in Amsterdam ................................................. 39 5.2 Prestatieveld 3: Informatie, advies en cliëntondersteuning ............ 40 5.3 Prestatieveld 6: Individuele voorzieningen ....................................... 42 5.4 Dagbesteding ........................................................................................ 45 5.5 Samenvatting ........................................................................................ 47 6. CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN
49
Literatuurlijst
56
Bijlage 1: Topiclijst
58
Bijlage 2: Overzicht van informanten
59
4
Voorwoord Op 1 januari 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ingevoerd. Sindsdien hebben gemeenten, instellingen en burgers belangrijke stappen gezet om de zorg voor kwetsbare burgers anders te organiseren. Daarbij is de nadruk verschoven van verzorging naar participatie en zelfredzaamheid. Echter, niet alle groepen zijn in dezelfde mate in staat om hiervoor verantwoordelijkheid te nemen. Het is daarom belangrijk dat verschillende sociale groepen in gelijke mate toegang hebben tot Wmo-voorzieningen. Pharos heeft een verkenning uitgevoerd naar aanbod, gebruik en toegankelijkheid van Wmo-voorzieningen voor migranten in de G4. Op basis van deskresearch en interviews is een indruk verkregen van de diversiteit en kwaliteit van het aanbod van Wmo-voorzieningen voor migranten. Daarnaast beschrijven we een aantal perspectiefrijke projecten en werkwijzen. Gemeenten en instellingen kunnen de verkregen informatie benutten om de toegang van voorzieningen voor migranten te garanderen en te optimaliseren. De verkenning heeft zich toegespitst op de prestatievelden 3 en 6 en op het thema dagbesteding, en is uitgevoerd in de periode april-oktober 2012. Er is deskresearch uitgevoerd en er zijn diepte-interviews gehouden met medewerkers van zorginstellingen, welzijnsorganisaties en migrantenzelforganisaties. Namens Pharos willen wij graag iedereen bedanken die meegewerkt heeft aan deze verkenning, door ons van de benodigde gegevens te voorzien, door mee te werken aan interviews of ons op andere wijze van informatie te voorzien. Helena Kosec Trijnke van Dijk
5
1. Inleiding 1.1 Aanleiding en vraagstelling Migranten en de Wet maatschappelijke ondersteuning Op 1 januari 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ingevoerd. Deze wet regelt dat burgers met een beperking de hulp kunnen krijgen die zij nodig hebben om te participeren in de samenleving en zoveel mogelijk zelfredzaam te zijn. Uitgangspunt is dat burgers in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het oplossen van problemen, eventueel met ondersteuning vanuit hun eigen sociale netwerk. Wanneer dit niet lukt, kunnen zij een beroep doen op de gemeente. De Wmo is ontwikkeld vanuit het besef dat de ondersteuning voor burgers met een beperking anders georganiseerd moet worden. Het accent is daarbij verschoven van verzorging naar participatie. Dit vraagt een cultuuromslag bij zowel bestuurders, professionals en burgers (Andersson Elffers Felix 2012). Een project dat hieraan bijdraagt, is De Kanteling van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Dit project is gestart in 2009 en focust op een gekantelde manier van denken, dat wil zeggen dat de aanpak niet langer aanbod- en claimgericht is, maar resultaat- en vraaggericht. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor het zogenoemde Gesprek. Dit is een gesprek waarbij men breed kijkt, en samen met de cliënt in kaart brengt wat de ondersteuningsbehoefte is en welke verschillende oplossingsmogelijkheden er zijn. De nadruk ligt minder op het verstrekken van voorzieningen, maar meer op het versterken van zelfredzaamheid en zelfmanagement. Gemeenten zijn echter nog zoekend naar manieren waarop zij hun burgers hierbij het beste kunnen faciliteren. De Wmo vraagt een actieve rol van burgers en legt veel nadruk op de eigen verantwoordelijkheid. In de praktijk blijkt echter dat niet alle groepen in staat zijn om voldoende voor hun eigen belangen en behoeften op te komen en zelf ondersteuning in het eigen netwerk kunnen organiseren. Sociale groepen kunnen verschillen in hun bekendheid met voorzieningen en informatiebehoefte of in hun vermogen om de eigen situatie en beperkingen uit te leggen. Het is belangrijk dat gemeenten zorgen dat Wmo-voorzieningen voor iedereen in gelijke mate toegankelijk zijn, zodat ook de zelfredzaamheid en participatie van kwetsbare groepen burgers gestimuleerd worden. Dit betekent dat in sommige gevallen extra inspanning nodig is om de toegankelijkheid van voorzieningen voor bepaalde groepen te garanderen en hun zelfmanagement te versterken. Ook binnen de migrantenpopulatie bevinden zich kwetsbare groepen. Te denken valt aan ggz-cliënten met een migrantenachtergrond, geïsoleerde migrantenvrouwen, oudere migranten en migranten met een lichamelijke, psychische of psychosociale beperking. Er zijn signalen dat zij onvoldoende worden bereikt met informatie, dat het gebruik van voorzieningen achterblijft en dat het lokale Wmo-aanbod niet altijd aansluit bij hun leefwereld en behoeften (Mertens 2009, MEE 2010). In 2011 heeft Pharos een verkenning gedaan naar de positie van oudere migranten in het Wmo-beleid van de G4 (Kelderman 2011). Uit deze verkenning bleek dat gemeenten zich weliswaar bewust zijn van de kwetsbare positie van oudere migranten, maar hierop in hun aankoop- en subsidiebeleid slechts in beperkte mate sturen. Het lijkt erop dat het initiatief om een passend zorgaanbod te ontwikkelen in de praktijk bij het werkveld ligt. Tijdens de expertmeeting die naar aanleiding van het onderzoek van Kelderman gehouden werd, bleek
6
dat gemeenten vaak geen volledig overzicht hebben van het voorzieningenaanbod binnen de eigen gemeente maar hieraan wel behoefte hebben. Met het bovenstaande als achtergrond, heeft Pharos besloten onderzoek te doen naar het aanbod van Wmo-voorzieningen in de G4 en de toegankelijkheid daarvan voor migranten. Doel van deze verkenning is inzicht geven in het voorzieningenaanbod voor migranten op de genoemde prestatievelden, en een indruk geven van het gebruik en de toegankelijkheid van deze voorzieningen voor migranten. Daarnaast inventariseert deze verkenning de succesfactoren en knelpunten van projecten en werkwijzen op de genoemde prestatievelden. De uitkomsten zijn bedoeld om gemeenten, instellingen en organisaties te helpen bij het maken van keuzes ten aanzien van de inrichting van voorzieningen en de ondersteuning van kwetsbare groepen in de richting van zelfredzaamheid. Vanwege het belang van deze voorzieningen voor een grote groep migranten en voortbordurend op eerder onderzoek van Pharos (Kelderman 2011), is gekozen voor een afbakening tot prestatieveld 3: informatie, advies en cliëntondersteuning, prestatieveld 6: het 1 verlenen van voorzieningen, en dagbesteding . Deze verkenning kijkt naar de culturele toegankelijkheid van Wmo-voorzieningen voor migranten in brede zin. Dat betekent dat we ons niet op voorhand beperken tot een bepaalde migrantengroep. Uiteraard is het wel zo dat binnen de migrantenpopulatie bepaalde groepen weerbaarder of juist kwetsbaarder zijn dan andere. Kwetsbare groepen zijn onder meer migranten met een lichamelijke, psychische of psychosociale beperking, geïsoleerde vrouwen en oudere migranten. Vooral deze laatste groep zal naar verwachting de komende jaren sterk groeien. Deze verkenning richt zich dan ook voor een belangrijk deel op oudere migranten met een niet-westerse achtergrond. De belangrijkste gebruikte onderzoeksmethoden zijn: desk research en diepte interviews. Door het verschil in de wijze waarop gemeenten gestalte geven aan de Wmo of in beschikbaarheid van (onderzoek)gegevens en de medewerking van verschillende medewerkers, verschilt de hoeveelheid en specificiteit van de informatie per gemeente. Migranten in Nederland Migranten zijn niet meer weg te denken uit de Nederlandse samenleving. Op 1 januari 2012 werd 20,6% van de bevolking, volgens de definitie van het Centraal Bureau voor de 2 Statistiek (CBS), tot de groep allochtonen gerekend. In Amsterdam, Den Haag en Rotterdam is dit zelfs bijna de helft van de bevolking, respectievelijk 50.3%, 47.7% en 48.7%. In Utrecht ligt het percentage met 31.9% iets lager dan in de andere drie steden (CBS, 2012). Volgens prognoses van het CBS zal het aandeel allochtonen tot 2060 sterk groeien, van 20,6% tot 30,6%. Daarnaast is de verwachting dat vanaf 2030 een verschuiving op zal treden in de verhouding tussen eerste en tweede generatie migranten. Nu is de tweede generatie nog beduidend kleiner dan de eerste generatie: 0,83 miljoen tegenover 1,07 miljoen (Stoeldraijer 2011).
1
Omdat de onderzochte gemeenten dagbesteding onder verschillende prestatievelden plaatsen (veelal
prestatieveld 5 of prestatieveld 6), is er voor gekozen om dagbesteding op zich te verkennen, zonder deze onder een prestatieveld te plaatsen. 2
Volgens de definitie van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) wordt iemand als allochtoon beschouwd
wanneer tenminste één van beide ouders in het buitenland geboren is. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen westerse allochtonen en niet-westerse allochtonen.
7
Omdat de geselecteerde prestatievelden vooral voor oudere migranten van belang zijn, is het goed om kort in te gaan op de demografische ontwikkelingen binnen deze groep. Vooralsnog is hun aandeel in de bevolking beperkt. De verwachting is echter dat het aandeel ouderen binnen de migrantenpopulatie de komende jaren sterk zal toenemen. Nu is slechts 4% van de niet-westerse allochtonen 65 jaar of ouder. Dit zal naar verwachting stijgen tot ruim 6% in 2020 en ruim 22% in 2060. In absolute aantallen stijgt het aantal migranten van 65 jaar en ouder naar verwachting van ruim 78 duizend nu naar ruim 708 duizend in 2060 (Garssen 2011). Omdat migranten zich vaak eerder ‘oud’ voelen en op jongere leeftijd met gezondheidsproblemen te maken krijgen, wordt voor hen meestal de leeftijd van 55 jaar als ondergrens genomen. Uitgaande van een leeftijdsgrens van 55 jaar, is het de verwachting dat de groep oudere migranten in 2015 uit 360 duizend personen zal bestaan. De gezondheid en ziektebeelden van niet-westerse migranten verschillen van autochtonen. Samen met verschillen in culturele en sociaaleconomische aspecten kan dit leiden tot andere wensen, behoeften en gedrag op het gebied van zorg en welzijn (Schellingerhout 2004, Foets 2009, Draak den, 2012). De laatste jaren is veel bekend geworden over de gezondheidssituatie van migranten, hun zorggebruik en over de kwaliteit van zorg die zij ontvangen. Over het geheel genomen hebben migranten een slechtere gezondheid dan autochtonen (Schellingerhout 2004). Gezien het feit dat migranten over het algemeen een slechtere gezondheid hebben dan autochtonen, zou men mogen verwachten dat zij naar verhouding meer gebruik (zullen) maken van Wmo-voorzieningen. Oudere migranten ervaren hun gezondheid vaker als slecht, en hebben vaker te maken met chronische aandoeningen en fysieke beperkingen (Schellingerhout 2004). Dit betekent echter niet dat oudere migranten per definitie kwetsbaarder zijn dan autochtone ouderen. Turkse, Marokkaanse en Surinaamse ouderen hebben relatief veel te maken met ernstige zelfzorgproblemen. Over het algemeen hebben zij geen financiële middelen die hun draagkracht vergroten. Wel beschikken zij meestal over een breed sociaal netwerk. Turkse en Marokkaanse migranten zijn het minst vaak alleenstaand. Zij hebben in dit opzicht potentieel de grootste hulpbronnen. Surinaamse ouderen lijken kwetsbaarder. Door de combinatie van een laag inkomen en het ontbreken van een partner of kinderen in de buurt. Tegelijk moet opgemerkt worden dat de huidige generatie migrantenouderen meer gebruik maakt van informele zorg dan van formele zorg (RVZ 2012). Dit heeft onder andere te maken met de beschikbaarheid van informele zorg of met culturele factoren als schaamte en trots. Ook onbekendheid met formele zorg speelt een rol. Evenals ongeschiktheid van formele zorg, taal- en communicatieproblemen of kosten (Gair 2012).
1.2 Begripsbepaling Migrant/allochtoon Pharos gebruikt bij voorkeur de term ‘migranten’ om mensen met een niet-westerse achtergrond aan te duiden. In publicaties van overheidsinstanties en onderzoeksinstellingen worden doorgaans aanduidingen als (niet-westerse) allochtonen of mensen van buitenlandse herkomst gebruikt. Wanneer informatie uit deze publicaties wordt aangehaald, sluit deze rapportage aan bij de aldaar gebruikte terminologie. In alle overige gevallen wordt de term migrant gebruikt. Pharos is zich overigens bewust van het feit dat achter deze term een veelheid aan mensen, culturen en omstandigheden schuil gaat. Hoewel deze rapportage zich niet op voorhand op een specifieke leeftijdscategorie richt, zijn ouderen een belangrijke klantgroep binnen de Wmo. In Nederland behoort iemand over het algemeen tot de groep ouderen vanaf de leeftijd van 65 jaar. Veel onderzoeken
8
onder migranten hanteren echter een leeftijdsgrens van 55 jaar. Dit omdat migranten zich eerder oud voelen en dikwijls op jongere leeftijd gezondheidsklachten krijgen. Wanneer we in deze rapportage spreken over ouderen, gaat het om ouderen van 55 jaar en ouder, tenzij anders vermeld. Prestatievelden Wmo Vanwege het belang van deze voorzieningen voor migranten, richt deze rapportage zich op prestatieveld 3, prestatieveld 6 en het bredere thema van dagbesteding. Bij deze prestatievelden gaat de Wmo uit van het compensatiebeginsel. Dit betekent dat de wet aan gemeenten voorschrijft op welke domeinen zij haar burgers ondersteuning moet bieden, maar dat gemeenten vrij zijn in de invulling daarvan. Prestatieveld 3: het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning Bij informatie en advies gaat het om activiteiten die de burger wegwijs maken op het gebied van maatschappelijke ondersteuning. Deze informatie- en adviesfunctie heeft niet alleen betrekking op voorzieningen van de gemeente zelf, maar ook op aanpalende voorzieningen op het gebied van wonen, zorg en welzijn. Naast de inrichting van Wmo-loketten, hebben gemeenten de informatietaak vaak gedeeltelijk neergelegd bij zorg- en welzijnsinstellingen. Ook door de gemeente gesubsidieerde instellingen vervullen een rol, door informatie en advies te geven aan specifieke doelgroepen of over specifieke onderwerpen. Uit onderzoek blijkt dat de informatie de Wmo migranten nog onvoldoende bereikt. De indruk bestaat dat vooral oudere migranten minder gebruik maken van de geboden informatievoorzieningen en dat specifieke aandacht voor deze groep gewenst is (Mertens 2009). Prestatieveld 6: het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem waardoor zij zelfstandig kunnen functioneren of deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Dit prestatieveld richt zich op de maatschappelijke ondersteuning voor individuele mensen met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. De Wmo gaat daarbij uit van het compensatiebeginsel. Dit houdt in dat gemeenten vrij zijn om te kiezen op welke manier zij hun ondersteuning aan individuele burgers vorm geven. Wat telt is het resultaat. Via de Wmo zijn gemeenten verplicht om burgers met een beperking te compenseren op de volgende vier domeinen: • Een huishouden kunnen voeren • Zich in en om het huis te kunnen verplaatsen • Zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel • Medemensen kunnen ontmoeten en op basis hiervan sociale contacten kunnen aangaan Onder prestatieveld 6 vallen onder andere: hulp bij huishouden, hulpmiddelen, vervoersvoorzieningen, woningaanpassingen. Daarnaast worden ook maaltijdvoorzieningen en alarmering hier soms toe gerekend. Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) heeft in 2003 een landelijk onderzoek uitgevoerd naar het gebruik van zorg- en welzijnsvoorzieningen door allochtone ouderen (Schellingerhout 2004). In deze verkenning kijken we of er aanwijzingen zijn dat hierin sinds 2003 veranderingen in zijn opgetreden of dat de lokale cijfers verschillen van de landelijke cijfers.
9
Uit het onderzoek van Schellingerhout (2004) blijkt onder andere dat Surinaamse ouderen (31%) en autochtone 65-plussers (26%) vaker gebruik maken van professionele thuiszorg (voor hulp bij het huishouden of persoonlijke verzorging) dan Antilliaanse ouderen (19%), Turkse ouderen (7%) en Marokkaanse ouderen (3%). Voor informele zorg geldt het omgekeerde: Slechts 14% van de autochtone 65-plussers maakt hier gebruik van, 24% van de Surinaamse ouderen, 33% van de Turkse ouderen en 55% van de Marokkaanse ouderen. Of iemand een beroep doet op formele thuiszorg wordt in grote mate bepaald door zijn gezondheidstoestand en zorgbehoefte (Schellingerhout 2004; Denktas 2011). Daarnaast speelt ook het sociale netwerk een rol: wanneer ouderen kinderen in de buurt hebben wonen, hebben zij meer kans op zowel formele als informele zorg (Schellingerhout 2004). Ook wanneer rekening gehouden wordt met persoonlijke kenmerken en zorgbehoefte, blijkt dat Marokkaanse en Turkse ouderen vaker informele hulp krijgen en minder vaak formele hulp (Denktas 2011). Een belangrijke reden waarom sommige migrantengroepen minder gebruik maken van formele thuiszorg is hun onbekendheid met het Nederlandse zorgsysteem en bijvoorbeeld thuiszorg. Hoewel autochtone ouderen en Surinaamse en Antilliaanse ouderen meestal bekend zijn met thuiszorg, hebben vooral Turkse en Marokkaanse ouderen hier nog nooit van gehoord (Schellingerhout 2004). Andere redenen die genoemd worden zijn taal- en communicatieproblemen, ongeschiktheid van de formele zorg en de hoogte van de eigen bijdrage. In deze verkenning besteden we aandacht aan het gebruik van voorzieningen, de bekendheid van voorzieningen en de toegankelijkheid van de aanvraagprocedure en indicatiestelling. Deze verkenning gaat niet in op het aanbestedingsproces van gemeenten of de verschillende aanbieders die deze voorzieningen verzorgen. Dagbesteding Dagbesteding is een vorm van begeleiding die deels wordt aangeboden via de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) en deels via de Wmo. De AWBZ-functie begeleiding richt zich sinds 2009 vooral op het bevorderen, behouden of vergroten van de zelfredzaamheid. Met als doel het voorkomen van verwaarlozing of opname in een instelling. Voor deze vorm van begeleiding is een indicatie vereist. Alleen mensen met matige tot ernstige problematiek komen voor een indicatie in aanmerking. Wmo-voorzieningen op het gebied van dagbesteding hebben naast het stimuleren van zelfredzaamheid ook als doel om de maatschappelijke opvang en participatie van burgers te stimuleren en te ondersteunen. Voor deze voorzieningen is meestal geen indicatie vereist. Bij de invoering van de pakketmaatregelen in 2009 heeft een groot deel van de ouderen hun indicatie verloren. Doel van de pakketmaatregelen was het terugdringen van de sterke groei van de AWBZ, door onder andere strengere indicatiecriteria te hanteren voor dagbesteding. Het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) heeft alle cliënten geherindiceerd. Hierbij heeft 34% van de autochtone ouderen en 54% van de migrantenouderen de AWBZindicatie verloren (Schellekens 2009). Idee was dat voor deze groep een alternatief aanbod ontwikkeld kon worden binnen de uitgangspunten van de Wmo. Een tweede ontwikkeling betreft de decentralisatie van extramurale begeleiding uit de AWBZ naar gemeenten. Dit betekent dat gemeenten ook verantwoordelijk worden voor de begeleiding van cliënten met matige tot zware problematiek die niet in een instelling verblijven. Belangrijk gegeven hierbij is dat bestaande rechten vanuit de AWBZ (zorgplicht) niet automatisch overgaan. Maar dat begeleiding vorm krijgt binnen het
10
compensatiebeginsel en de uitgangspunten van de Wmo. Evenals bij voorzieningen in het kader van prestatieveld 6 geldt dat het resultaat telt. Gemeenten kunnen bij de uitvoering kiezen voor combinaties van algemene en individuele voorzieningen en vrijwilligerswerk. Zij dienen hierbij onderscheid te maken tussen cliënten met ‘vernieuwingspotentieel’ en degenen die zodanig kwetsbaar zijn dat bestaand aanbod gecontinueerd moet worden (BMC 2011). De bedoeling was dat gemeenten vanaf 2013 verantwoordelijk zouden zijn voor de nieuwe instroom en vanaf 2014 voor alle cliënten die extramurale begeleiding krijgen. Omdat deze decentralisatie na de val van het kabinet controversieel is verklaard, is op dit moment nog onduidelijk of deze verandering daadwerkelijk doorgevoerd zal worden. In een tussentijds advies van de SER aan het ministerie van VWS wordt gesteld dat de functie begeleiding nauwere afstemming behoeft. Bijvoorbeeld met de sociale omgeving van mensen en onderdelen van het lokale beleid op bijvoorbeeld het gebied van welzijn. Maar tegelijkertijd geeft de raad aan dat overheveling van begeleiding naar de gemeenten in haar huidige vorm onwenselijk is. Volgens de SER hebben gemeenten te veel beleidsvrijheid, waardoor risico bestaat op verschraling van voorzieningen (SER 2012). In deze verkenning wordt gekeken naar uiteenlopende activiteiten van dagbesteding in groepsverband. Zowel het aanbod binnen de AWBZ als het huidige aanbod binnen de Wmo worden in kaart gebracht. De reden hiervoor is dat een deel van deze activiteiten al onder verantwoordelijkheid van de gemeente valt, terwijl andere taken daar in de toekomst waarschijnlijk bij gaan horen. Deze taken worden momenteel uitgevoerd door zowel zorg- en welzijnsinstellingen als door migrantenorganisaties. Hoewel gemeenten hierin een regietaak vervullen, hebben zij vaak onvoldoende inzicht in het aanbod van voorzieningen en de bijbehorende succesfactoren en knelpunten. 3 In deze verkenning kijken wij daarom welke vormen van dagbesteding er binnen de G4 zijn en welke arrangementen succesvol of perspectiefrijk zijn.
1.3 Werkwijze De centrale vraag van deze verkenning is: Welke voorzieningen zijn er binnen de G4 op genoemde prestatievelden (prestatievelden 3 en 6 en dagbesteding) en in hoeverre maken migranten hiervan gebruik? Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn een aantal vragen opgesteld over het aanbod van voorzieningen, het gebruik hiervan door migranten, het aanvraag- en indicatieproces en belangrijke succesfactoren of knelpunten bij het aanbieden van dergelijke voorzieningen. Afhankelijk van de persoon met wie gesproken werd, zijn alle vragen of een selectie daarvan gesteld. In bijlage 1 is de volledige topiclijst opgenomen. Het onderzoek is afgebakend tot de vier grote steden – Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag – omdat de etnische diversiteit in deze steden het meest zichtbaar is. Nadeel van deze afbakening is dat goede voorbeelden, knelpunten en succesfactoren uit kleinere gemeenten buiten beeld blijven. De gebruikte onderzoeksmethoden waren deskresearch en diepte-interviews. Er is onder andere gezocht naar kwantitatieve gegevens over de bekendheid met en het gebruik van voorzieningen door migranten binnen de G4. Waar mogelijk is gevraagd of de onderzoeksafdelingen deze gegevens nader konden differentiëren naar etniciteit. Op deze
3
Dit kwam o.a. naar voren op de expert-meeting ‘Oudere migranten en de Wmo’ van Pharos in januari 2012
11
wijze is vanuit de Dienst Onderzoek & Statistiek van de gemeente Amsterdam en vanuit het Haags Ouderenpanel, specifiekere informatie verkregen over het gebruik van voorzieningen door verschillende etnische groepen. Omdat het om kleine steekproefaantallen gaat, zijn deze uitkomsten indicatief van aard. Over sommige aspecten was weinig literatuur beschikbaar. Om beter inzicht te krijgen op de toegankelijkheid van voorzieningen voor migranten, en in de succesfactoren en knelpunten die hierbij een rol spelen, zijn diepte-interviews gehouden met medewerkers van zorg- en welzijnsinstellingen en migrantenorganisaties in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Daarnaast hebben een aantal organisaties telefonisch of per mail beknopte informatie gegeven over hun activiteiten. De specificiteit en aard van de resultaten zijn per gemeente verschillend. De uitkomsten zijn afhankelijk van de persoon met wie een gesprek is gevoerd en van de aard en hoeveelheid van de verkregen informatie. De uitkomsten van de verkenning zijn afgestemd met de betrokken informanten uit de G4. In de volgende hoofdstukken geven we per stad de resultaten van de verkenning. We geven daarbij steeds een indruk van de migrantenpopulatie en het Wmo-beleid in de desbetreffende stad. Vervolgens gaan we dieper in de op de prestatievelden 3 en 6 en op het thema dagbesteding. De rapportage sluit af met een hoofdstuk waarin we de voorlopige conclusie presenteren en een aantal aanbevelingen doen.
12
2. DEN HAAG 2.1 Migranten en de Wmo in Den Haag Migranten in Den Haag – feiten en cijfers In de inleiding is al aangegeven dat 48,7% van de Haagse bevolking in 2012 allochtoon is, oftewel 248.401 allochtonen op een totale bevolking van 502.055. Omdat vooral de oudere generatie gebruik maakt van de Wmo-voorzieningen die in deze rapportage centraal staan, gaan we ook kort in op deze groep. De gemeente Den Haag heeft in 2009 een rapport uitgebracht over de demografische kenmerken van allochtone ouderen in Den Haag (Gemeente Den Haag 2009). Uit dit rapport blijkt dat Den Haag in 2008 114.953 ouderen boven de 55 jaar kende, dat is ongeveer 24% van de totale Haagse bevolking. Van deze ouderen was toen 31.819 van allochtone afkomst. Dat betekent dat in dat jaar 27,7% van alle Haagse ouderen boven de 55 jaar allochtoon was. Iets meer dan de helft van de allochtone Hagenaars was van westerse afkomst. Iets minder dan de helft van de allochtone Hagenaars had een niet-westerse achtergrond. Van alle herkomstgroepen, was de groep ouderen met een Nederlands-Indische achtergrond het grootst, gevolgd door de groep Surinaamse ouderen. Deze groepen zijn beide ruim 3 keer zo groot als de groep 55-plussers van Turkse afkomst en de groep 55-plussers van Marokkaanse afkomst. De gemeente Den Haag heeft in 2011 een start gemaakt met een Haags Ouderenpanel. Bij de eerste meting is informatie verzameld over de beleving van ouderen op het gebied van wonen, zorg en welzijn (Ouderenpanel 2011). Ook de kwetsbaarheid van 4 ouderen is gemeten . Hieruit blijkt dat ouderen van Surinaamse/Antilliaanse en Turkse/Marokkaanse afkomst kwetsbaarder zijn dan autochtone ouderen. Voor Surinaamse/Antilliaanse ouderen geldt bovendien dat de gemiddelde kwetsbaarheid hoger is dan voor Turkse/Marokkaanse en autochtone ouderen. Wmo in Den Haag Den Haag heeft haar Wmo-beleid beschreven in het meerjarenbeleidsplan Maatschappelijke Ondersteuning: Zorg voor Elkaar 2011-2014. De gemeente benoemt in dit beleidsplan twee hoofddoelen: 1) het bevorderen van de participatie van alle Haagse burgers in de stedelijke samenleving, en 2) het ondersteunen van de meest kwetsbaren in de stad. Voor groepen kwetsbare burgers, waar ouderen er één van zijn, zijn speciale uitvoeringsprogramma’s opgesteld. Uit deze nota’s blijkt dat de gemeente op de hoogte is van de kwetsbare positie van oudere migranten (Kelderman 2011). De gemeente Den Haag voert geen doelgroepenbeleid, maar streeft naar cultuursensitieve belangenbehartigings-, zorg- en welzijnsinstellingen op basis van duidelijke doelstellingen. Hiertoe zijn in 2009 onder andere de ‘stedelijke alliantie interculturalisatie welzijn en zorg voor ouderen’ en de ‘stedelijke alliantie interculturalisatie organisaties voor mensen met een beperking’ opgericht, waarin 30 organisaties gezamenlijk optrekken. Deze
4
In het Haags Ouderenpanel 2011 is de kwetsbaarheid van ouderen gemeten aan de hand van de Tilburg Frailty
Indicator, een instrument dat de kwetsbaarheid meet aan de hand van 15 lichamelijke, sociale en psychische indicatoren. De score varieert van 1 tot 15, waarbij volgens de definitie van TFI een score van 5 of hoger betekent dat iemand kwetsbaar is. De gemiddelde kwetsbaarheid van Nederlandse ouderen is 2,9, van Surinaamse en Antilliaanse ouderen 4,1 en van Turkse en Marokkaanse ouderen 3,1. Daarnaast heeft 24% van de Nederlandse ouderen een kwetsbaarheidsindicator van 5 of hoger, 41% van de Surinaamse en Antilliaanse ouderen en 40% Turkse en Marokkaanse ouderen.
13
allianties hebben als doel om in vier jaar tijd een cultuursensitief aanbod van belangenbehartigings-, zorg- en welzijnsvoorzieningen te realiseren. In november 2012 zijn de tussentijdse resultaten gepresenteerd. Het proces wordt gefinancierd door de gemeente Den Haag en ondersteund door Jan Booij Advies. De gemeente Den Haag werkt verder met een wijkgerichte aanpak, wat onder andere impliceert dat het subsidiebudget voor voorzieningen is gebaseerd op het aantal senioren in een wijk. Deze subsidiegelden worden toegekend aan samenwerkingsverbanden van zorg- en welzijnsinstellingen.
2.2 Prestatieveld 3: Informatievoorzieningen Aanbod van informatievoorzieningen De gemeente Den Haag biedt in het kader van prestatieveld 3 de volgende voorzieningen: • Den Haag op Maat • Informatie & Adviespunten • I-shops • Centraal Informatiepunt Ouderen (CIPO) • Ouderenconsulenten Den Haag op Maat is het overkoepelende loket van de gemeente Den Haag, gevestigd op drie locaties: Laak, Centrum en Platinaweg. Vanuit Den Haag op Maat is er een voorlichtingspool die op locatie voorlichting kan geven over Wmo-voorzieningen. Daarnaast heeft de gemeente bij ieder stadsdeelkantoor een Informatie & Adviespunt ingericht, waar mensen informatie kunnen krijgen en verwezen worden. Tevens zijn er op initiatief van het welzijnswerk in ieder stadsdeel een of meerdere I-shops opgericht. Bij deze I-shops kunnen burgers terecht met vragen over vrije tijd, wonen, welzijn en zorg. Ouderen kunnen daarnaast terecht bij het Centraal Informatiepunt Ouderen (CIPO) en bij ouderenadviseurs. De gemeente Den Haag organiseert zelf geen informatievoorzieningen die zich specifiek op migrantengroepen richten. Wel zijn er sinds 2003 vanuit welzijnsorganisatie Voor Welzijn diverse allochtone ouderenadviseurs werkzaam voor de Turkse, Marokkaanse en Chinese ouderen. In tegenstelling tot de reguliere ouderenconsulenten, die per stadsdeel opereren, hebben deze allochtone ouderenadviseurs een stedelijke functie. Zij houden spreekuur op plaatsen waar de doelgroep goed vertegenwoordigd is, zoals gezondheidscentrum De Rubenshoek in de Schilderswijk, Stichting de Chinese Brug en een Chinese huisartsenpraktijk in de Stationsbuurt. De ouderenadviseurs hebben dezelfde herkomst als hun doelgroep, en kennen daardoor de taal en cultuur van hun cliënten goed. Zij kijken onder andere naar de ondersteuningsbehoefte van ouderen, geven informatie over voorzieningen en kunnen migranten ondersteunen bij het aanvragen van voorzieningen. Gebruik van informatievoorzieningen Er zijn geen cijfers bekend over het gebruik van informatievoorzieningen door migranten. De gemeente heeft zelf de indruk dat migranten hen over het algemeen goed weten te vinden. Intermediairs (zoals de Zichtbare Schakel en de allochtone ouderenadviseurs) en een vertegenwoordiger van MZO nuanceren dit beeld. Volgens hen bezoeken sommige migrantengroepen (o.a. Chinese ouderen en Surinaamse moslimouderen) niet snel een fysiek loket. Hierbij spelen volgens hen onder andere taalbeheersing en bekendheid een rol. Omdat oudere migranten een ander verwachtingspatroon hebben op basis van de situatie in
14
het land van herkomst, gaan zij niet actief op zoek naar informatie over voorzieningen. Voor deze groepen zijn het opbouwen van vertrouwen en een outreachende manier van werken belangrijk. Het Ouderenpanel 2011 gaat weliswaar niet in op specifieke informatievoorzieningen binnen de Wmo, maar geeft wel een beeld van de tevredenheid van verschillende groepen ouderen over de mogelijkheden om informatie te vinden over wonen, zorg en vrije tijd. Hieruit blijkt dat de Nederlandse ouderen en Turkse/Marokkaanse ouderen ongeveer even tevreden zijn over informatievoorzieningen. Surinaamse/Antilliaanse ouderen lijken iets minder tevreden. Verder is het opvallend dat Surinaamse en Antilliaanse ouderen minder vaak (49%) over een computer met internet beschikken dan Nederlandse ouderen (66%) en Turkse en Marokkaanse ouderen (62%). Mogelijk speelt hierin mee dat Turkse en Marokkaanse ouderen vaker bij een partner of kinderen wonen. Toegankelijkheid van informatievoorzieningen Migrantenorganisaties en ouderenadviseurs geven aan dat oudere migranten vooral last hebben van de taalbarrière. Deze groep migranten is niet meer in staat om zich de taal voldoende eigen te maken en heeft daarom behoefte aan voorlichtingsmateriaal in de eigen taal. De taalbarrière weerhoudt migranten ervan om een fysiek loket te bezoeken of zorgt ervoor dat zij de gegeven informatie onvoldoende begrijpen. Men geeft aan dat migranten hierdoor niet actief zoeken naar informatie of informatie onvoldoende begrijpen. Daarnaast merken sommige respondenten dat oudere, niet-zelfredzame migranten door digitalisering informatie missen en voor informatie afhankelijk zijn van anderen. Zij krijgen de informatie niet op maat aangeboden. De voorzitter van een migrantenzelforganisatie geeft aan dat gemeenten de NT2 benadering als uitgangspunt zou moeten nemen voor al haar informatieverstrekkingen. Men zou ook afspraken moeten maken met migrantenzelforganisaties over het bereiken van niet-zelfredzame migranten.
2.3 Prestatieveld 6: Individuele voorzieningen Bekendheid en informatiebehoefte Over bekendheid en informatiebehoefte van individuele voorzieningen onder migranten in Den Haag zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar. De indruk die vanuit de interviews verkregen wordt, is wisselend. De bekendheid lijkt per migrantengroep en per voorziening te verschillen. De Marokkaanse ouderenadviseur heeft het idee dat oudere migranten van Marokkaanse herkomst goed weten welke voorzieningen er zijn en waar men recht op heeft. Surinaamse moslimouderen en Chinese ouderen worden genoemd als migrantengroepen die relatief vaak niet bekend zijn met voorzieningen. Daarnaast geven respondenten aan dat migranten over het algemeen goed bekend zijn met hulp bij het huishouden en vervoersvoorzieningen, maar in mindere mate met de mogelijkheden voor woningaanpassingen en alarmering. Ook geven respondenten aan dat migranten niet altijd op de hoogte zijn van specifieke criteria voor bepaalde voorzieningen. Zo zijn migranten niet altijd bekend met het feit dat inwonende familieleden geacht worden om ‘gebruikelijke zorg’ te verlenen. Omgekeerd is men ook niet altijd op de hoogte van uitzonderingen hierop, zoals het ontlasten van de mantelzorger. Dit laatste zorgt ervoor dat zij bepaalde voorzieningen niet aanvragen terwijl ze hieraan wel behoefte hebben. Aanvraag en indicatiestelling
15
Het SCP (2010) benoemt het proces van aanvragen en indicatiestelling als een belangrijke graadmeter om de toegankelijkheid van voorzieningen te bepalen. Migranten kunnen zelf een Wmo-aanvraag indienen of dat laten doen. In de praktijk zijn er verschillende manieren waarop migranten dit doen. Soms dienen familieleden de aanvraag in. In andere gevallen krijgen migranten hulp van een ouderenadviseur, ergotherapeut of wijkverpleegkundige. De indicatiestelling gebeurt in Den Haag door Wmo-consulenten van de gemeente, en wordt zoveel mogelijk telefonisch gedaan. Bij taalproblemen of onduidelijkheid kan een huisbezoek worden uitgevoerd. Vanuit financieel oogpunt probeert de gemeente dit zoveel mogelijk te beperken. Wanneer onduidelijk is of de aanvrager in aanmerking komt voor een voorziening, kan de Wmo-consulent een advies opvragen bij de GGD. Een arts van de GGD beoordeelt dan of er zodanige beperkingen zijn, dat een voorziening gewenst is. Een medewerker van de gemeente geeft aan dat een telefonische indicatiestelling bij migranten extra tijd en moeite kost vanwege taalproblemen, vaker niet beantwoorden van de telefoon of de moeite die de klant heeft om een tolk te regelen. In eerste instantie probeert de gemeente de indicatiestelling telefonisch te doen. Er wordt pas een huisbezoek afgelegd als het niet mogelijk is om de indicatie telefonisch af te handelen. Men legt bij migranten relatief vaker een huisbezoek af. Tijdens dit huisbezoek nemen consulenten geplastificeerde kaarten mee, waarop in verschillende talen uitleg gegeven wordt over onder ander de verschillen tussen zorg in natura (Zin) en een persoonsgebonden budget (Pgb). Daarnaast kunnen migranten minder goed duidelijk maken wat hun klachten zijn, en aan welke voorzieningen zij behoefte hebben. Dit maakt het voor medewerkers lastig om een helder beeld te krijgen van de situatie. Om die reden wordt voor migranten vaker een GGDadvies aangevraagd. Ook intermediairs en vertegenwoordigers van MZO’s wijzen erop dat migranten vanwege de taalbarrière of culturele factoren minder goed kunnen aangeven welke problemen zij hebben en welke oplossingsmogelijkheden zij zelf zien. Volgens hen zorgt dit soms voor een onjuiste indicatiestelling of een onterechte afwijzing. Intermediairs en vertegenwoordigers van MZO’s vinden een bezoek aan de GGD belastend voor migranten en geven aan dat migranten ook bij de GGD vanwege spanning, taalbarrière of culturele factoren hun situatie niet altijd goed kunnen uitleggen. Bij zowel de medewerker van de gemeente als intermediairs bestaat de indruk dat migranten vaker een afwijzing krijgen op basis van ‘gebruikelijke zorg’. Dit geldt vooral voor Turkse en Marokkaanse ouderen, omdat zij vaker samenwonen met een partner of met oudere kinderen. Wanneer het huishouden naast een partner ook uit jonge kinderen bestaat, geeft de gemeente Den Haag vaker een indicatie voor HH2 5. Intermediairs geven daarnaast aan dat migranten vaker een afwijzing of onjuiste indicatiestelling krijgen omdat ze onvoldoende in staat zijn om hun situatie uit te leggen of doordat de partner niet mee wil werken aan een onderzoek naar de psychische gezondheid. Volgens een ouderenadviseur voor Marokkaanse ouderen, wordt er weinig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen tegen een (onterechte) afwijzing omdat dit veel tijd kost. In geval van een afwijzing zijn Marokkaanse ouderen snel geneigd om alsnog op de kinderen terug te vallen voor zorg.
5
HH2 staat voor hulp bij huishouden categorie 2: Naast het uitvoeren van huishoudelijke taken, neemt de
zorgverlener ook de regie van het huishouden over. Deze vorm van hulp wordt toegekend als de klant of zijn/haar huisgenoten niet in staat zijn om het huishouden te organiseren.
16
Goed voorbeeld: Zichtbare Schakel Den Haag Centrum De Zichtbare Schakel is een landelijk programma van ZonMw om de gezondheid en het welbevinden van kwetsbare groepen in achterstandswijken te bevorderen, door een schakel te vormen tussen wonen, welzijn en zorg. Hoewel het project zich niet specifiek op migranten richt, zijn zij gezien de diverse bevolkingssamenstelling van Den Haag Centrum een belangrijke doelgroep. De schakelfunctie wordt vervuld door wijkverpleegkundigen, die in dienst zijn bij verschillende organisaties. De Haagse zorg- en welzijnsinstellingen hebben gekozen voor een opzet waarbij de wijkverpleegkundigen zich volledig kunnen richten op het ‘schakelen’. Inwoners kunnen zelf contact opnemen met de wijkverpleegkundige, maar ook huisartsen, woningbouwcorporaties, politie en moskeeën kunnen vragen of de wijkverpleegkundige bij iemand langs wil gaan. De wijkverpleegkundigen gaan naar mensen toe en brengen samen met hen het probleem in kaart. Vervolgens kunnen zij iemand ondersteunen bij het aanvragen van een voorziening of doorverwijzen naar reguliere zorg. MZO’s zijn blij met de Zichtbare Schakels, omdat zij de weg kennen in het Nederlands zorgsysteem, aandacht hebben voor de situatie van de cliënt en zo nodig kunnen helpen bij het indienen van een aanvraag. Dit komt de kwaliteit van de aanvraag ten goede, waardoor MZO’s het idee hebben dat oudere migranten makkelijker de zorg krijgen die zij nodig hebben. Omgekeerd geeft ook de gemeente aan dat het de indicatiestelling vergemakkelijkt wanneer de aanvraag ingediend wordt door instanties met een intermediairfunctie waaronder de Zichtbare Schakel.
Gebruik van voorzieningen De gemeente Den Haag kijkt bij het oplossen van een probleem in het functioneren achtereenvolgens naar de volgende oplossingsmogelijkheden: eigen verantwoordelijkheid, curatieve zorg (in de vorm van een behandeling), hulpmiddelen of aanpassingen en hulp. Onder de eigen verantwoordelijkheid vallen naast algemeen gebruikelijke oplossingen, ook gebruikelijke zorg, mantelzorg en het gebruik van algemene voorliggende (welzijns-) voorzieningen. Onder deze laatste categorie vallen in Den Haag onder andere personenalarmering en maaltijdvoorzieningen. Wanneer de klant het probleem niet zelf kan oplossen en curatieve zorg niet helpt, kan hij of zij een beroep doen op individuele voorzieningen. In de gemeente Den Haag gaat het om: vervoersvoorzieningen, woonvoorzieningen, rolstoelen, sportvoorzieningen en hulp bij het huishouden. 6
De cijfers van het Ouderenpanel 2011 laten zien dat Surinaamse/ Antilliaanse 65-plussers ruim twee keer zo vaak zorg aan huis (informeel of formeel) krijgen dan ouderen van Nederlandse en Turkse/Marokkaanse herkomst. In tegenstelling tot het onderzoek van Schellingerhout (2004), krijgen Surinaamse/Antilliaanse ouderen ook vaker hulp van een mantelzorger dan Turkse/Marokkaanse ouderen. Daarnaast maakt 39% van de Surinaamse/Antilliaanse ouderen (65-84 jaar) gebruik van huishoudelijke hulp, tegenover 18% van de Nederlandse ouderen en 12% van de Turkse/ Marokkaanse ouderen. Daarmee lijkt het gebruik van huishoudelijke hulp voor zowel Surinaamse/Antilliaanse als Turkse/Marokkaanse ouderen in Den Haag hoger te liggen dan de landelijke cijfers uit 2004 van Schellingerhout aangeven.
6
De cijfers van het Ouderenpanel 2011 zijn gezien de kleine steekproefaantallen indicatief van aard.
17
Ook de tevredenheid over zorg aan huis (naast hulp bij het huishouden, maken ook mantelzorg en de wijkverpleegkundige hier deel van uit) is gemeten. 13% van de ouderen van allochtone herkomst geeft aan (deels) niet tevreden te zijn met de gekregen zorg, tegenover 7% van de autochtone ouderen. De rapportcijfers die men aan de zorg geeft zijn een 8,2 voor Nederlandse ouderen, en een 7,8 voor ouderen van allochtone herkomst. Tabel 1. Gebruik soorten zorg aan huis door 65+ naar herkomstgroepering Herkomst
Zorg aan huis
Mantelzorg
(alle vormen) Nederland
Huishoudelijke
(Wijk)
Geen zorg aan
hulp
verpleegkundige
huis
27%
7%
18%
6%
73%
57%
18%
39%
17%
43%
28%
16%
12%
0%
72%
26%
5%
17%
9%
74%
(n = 760) Suriname/Antillen (n = 82) Turkije/Marokko (n = 24) Andere landen (n = 70) N=1174 Bron: Haags Ouderenpanel 2011
Burgers kunnen tevens een beroep doen op woningaanpassingen. Er zijn geen kwantitatieve gegevens bekend over het gebruik van deze voorzieningen onder migranten in Den Haag. Uit de gegevens van het Ouderenpanel 2011 blijkt dat 20% van de Turkse en Marokkaanse ouderen (65-84 jaar), en 21% van de Surinaamse en Antilliaanse ouderen in Den Haag de eigen woning als (deels) ongeschikt ervaart, tegenover 9% van de Nederlandse ouderen. Ouderen van allochtone herkomst wonen vaker in een portiekwoning met trap en zonder lift. Relatief veel oudere migranten lijken dus in een woning te wonen die ongeschikt is voor de levensfase waarin zij zich bevinden. Uit de kwalitatieve interviews komt naar voren dat migrantenouderen vaak niet op de hoogte zijn van voorzieningen waarmee de woning aangepast kan worden. Vooral kleinere aanpassingen, zoals het plaatsen van een douchestoel of het verhogen van een toilet, zijn onbekend. Het komt vaak voor dat migranten alleen de voorziening aanvragen waarvan ze op de hoogte zijn, terwijl er eigenlijk meer nodig is. Veel Chinese ouderen vragen daarnaast de benodigde voorzieningen niet aan omdat zij niet weten dat zij daar recht op hebben. Zij moeten nog wennen aan het idee dat zij ‘kosteloos’ een beroep kunnen doen op dergelijke voorzieningen. Tegelijkertijd geven diverse respondenten aan dat migranten blij zijn met woningaanpassingen, omdat ze zichzelf hierdoor beter kunnen redden en de kwaliteit van leven hierdoor wordt vergroot. Wat betreft maaltijdvoorzieningen, heeft de gemeente Den Haag De Regeling Maaltijdvoorziening en Ontmoeting. Het is mogelijk om een bezorgmaaltijd te ontvangen of een gesubsidieerde maaltijd te gebruiken in de buurt bij een zorg- of welzijnsinstelling. Het gezamenlijk gebruiken van een maaltijd geeft mensen de mogelijkheid om elkaar te ontmoeten en zich aan te sluiten bij sociaal-culturele activiteiten. Mensen die in het bezit zijn van een zogenaamde Ooievaarspas kunnen met korting een maaltijd ontvangen. Er zijn geen cijfers gevonden over het gebruik van deze voorziening door migranten. Diverse geïnterviewden geven aan dat migranten weinig gebruik maken van deze voorziening, behalve wanneer het om een vers bereide en cultuurspecifieke maaltijd gaat. Dit laatste wordt bij cultuurspecifieke dagbesteding aangeboden. Eén respondent geeft aan dat de maaltijdvoorzieningen door een beperkt aantal instellingen wordt verzorgd.
18
Ook over het gebruik van vervoersvoorzieningen die in het kader van de Wmo geboden worden, zijn geen kwantitatieve gegevens aanwezig. Het Ouderenpanel 2011 geeft echter interessante informatie over de reisfrequentie. Opvallend daarbij is dat Nederlandse ouderen (62%) en Turkse/Marokkaanse ouderen (69%) vaker dagelijks reizen dan Surinaamse/Antilliaanse ouderen (41%). Daarnaast valt op dat de meest gebruikte vervoersmiddelen verschillen. Uit de gegevens van het Ouderenpanel 2011 blijkt dat het gebruik van de scootmobiel nagenoeg gelijk is onder de verschillende groepen: 3-4%. Verschillende respondenten geven in de interviews aan dat mannen deze voorziening vaker aanvragen dan vrouwen. De laatste groep heeft vaak weinig rijervaring en is daardoor angstig. Tot slot geeft het Ouderenpanel 2011 interessante informatie over de vraag of ouderen de zorg voldoende cultuursensitief vinden. Bij de algemene beoordeling van zorg in Den Haag hebben ouderen aangegeven of ze vinden dat er voldoende rekening gehouden wordt met de culturele achtergrond en levensbeschouwing van mensen. Ruim de helft van de ouderen vindt deze vraag lastig te beantwoorden. Van alle ouderen die wel antwoord geven, vindt 91% dat hier voldoende rekening mee wordt gehouden. Wanneer er gekeken wordt naar de specifieke etnische groepen valt op dat 25% van de ouderen van Turkse of Marokkaanse afkomst vindt dat er binnen de zorg onvoldoende rekening gehouden wordt met culturele achtergrond en levensbeschouwing. Zorg in natura en persoonsgebonden budget (Pgb) Diverse respondenten geven aan dat migranten bij hulp in het huishouden graag gebruik maken van een Pgb. Algemene organisaties zijn beperkt in wat ze (kunnen) bieden en houden niet altijd rekening met wensen van migranten op het gebied van bijvoorbeeld religie en voedsel. Een Pgb biedt ruimte om iemand te contracteren die de taal en cultuur spreekt en daarnaast bereid is om iemand te helpen bij het bereiden van een maaltijd. Nadeel is dat de administratie complex is. Zeker voor migranten die de Nederlandse taal onvoldoende beheersen en niet op de hoogte zijn van de rechten en plichten die een Pgb met zich meebrengt. Daarnaast hebben sommige migranten moeite met de rol van werkgever en budgethouder. Migranten zijn kwetsbaar voor misbruik en hebben soms moeite om afstand te bewaren. Als er eenmaal hulp is, beschouwen ze de hulpverlener als familie. Eigen bijdrage De eigen bijdrage voor veel voorzieningen is een zorgpunt voor sommige migrantengroepen. Zij hebben vaak geen volledige AOW, waardoor de eigen bijdrage voor voorzieningen een probleem kan zijn. Respondenten geven aan dat het op zich niet om hoge bedragen gaat, maar dat het vaak wel een structurele bijdrage betreft. Daarnaast is voor migranten vaak onduidelijk of men de eigen bijdrage vergoed krijgt en wat de hoogte van deze vergoeding is. De eigen bijdrage wordt in Den Haag door verzekeringsmaatschappijen Azivo en IZA Cura standaard vergoedt, maar door veel andere verzekeringsmaatschappijen niet. Respondenten geven aan dat onzekerheid over de hoogte van de eigen bijdrage migranten kan weerhouden van het aanvragen van bepaalde voorzieningen.
2.4 Dagbesteding
19
Den Haag kent verschillende vormen van dagbesteding (ook wel dagstructurering genoemd), zowel binnen de kaders van de AWBZ als binnen de kaders van de Wmo. Het geld dat vanuit de Wmo beschikbaar is voor dagbesteding wordt per stadsdeel toegekend aan consortia van zorg- en welzijnsinstellingen. Daarnaast organiseren ook diverse MZO’s dagbestedingsactiviteiten voor migranten, waarvoor zij in sommige gevallen subsidie krijgen vanuit de gemeente. Wanneer Haagse ouderensociëteiten geen andere subsidies krijgen, kunnen zij van de gemeente Den Haag een eenmalige subsidie krijgen voor het organiseren van activiteiten voor een groep ouderen. Zorginstellingen Zorginstelling WZH biedt op twee locaties cultuurspecifieke dagbesteding: WZH Waterhof en WZH Transvaal. WZH Transvaal ligt in de multiculturele wijk Transvaal en biedt diverse vormen van cultuurspecifieke dagbesteding. De dagbesteding van WZH Transvaal is toegankelijk voor cliënten met een AWBZ-indicatie en voor cliënten zonder indicatie. Deze laatste groep kan als SOOS-lid deelnemen aan de activiteiten. Zij betalen een klein bedrag voor het SOOS-lidmaatschap en daarnaast een kleine bijdrage voor de maaltijd. Tot 2012 heeft WZH Transvaal subsidie gekregen van de gemeente voor deelname van mensen zonder AWBZ-indicatie, maar het is onzeker of deze subsidie in de toekomst gecontinueerd wordt. De medewerkers hebben dezelfde culturele achtergrond als de cliënten. Tabel 2. Dagbesteding voor oudere migranten vanuit WZH WZH Transvaal • Dagbesteding voor Hindoestaans-Surinaamse ouderen ‘DOS Transvaal’ (per dag 20-30 cliënten met indicatie en 10 SOOS-clienten) • Dagbesteding voor Hindoestaans-Surinaamse ouderen ‘DOS Karmijn’ (per dag 1015 cliënten, op externe locatie) • Dagbesteding voor Turkse vrouwen ‘DAVET’ (per dag 5-10 cliënten) • Multiculturele dagbesteding DAT-PG (per dag 10-18 cliënten, 75% heeft andere culturele achtergrond) WZH Waterhof • Dagbesteding voor Indische en Molukse ouderen, i.s.m. Stichting Pelita • Dagbesteding voor Hindoestaans-Surinaamse ouderen Zorginstelling Florence biedt op meerdere locaties cultuurspecifieke dagbesteding. Hoewel men zeker de voordelen ziet van cultuurspecifieke dagbesteding, geven medewerkers van Florence aan dat zij op dit punt liever gemengde groepen zien. Vanuit de locatie Jonker Frans wordt cultuurspecifieke dagbesteding georganiseerd voor Surinaams-Javaanse ouderen, Chinese ouderen en Hindoestaanse ouderen. Hiervan maken respectievelijk 12, 12-13 en 24 ouderen gebruik. Het merendeel van de cliënten heeft een AWBZ-indicatie, een klein aantal cliënten heeft een indicatie vanuit de Wmo. De dagbesteding van Jonker Frans heeft een regionale functie. Oudere migranten vanuit heel Den Haag, maar soms ook van buiten Den Haag, maken gebruik van deze dagbesteding. Naast deze drie cultuurspecifieke projecten, heeft Jonker Frans een extern dagbestedingsproject in samenwerking met een welzijnsorganisatie. Florence werkt samen met culturele verenigingen bijvoorbeeld door speciale informatiedagen te organiseren. Tabel 3. Dagbesteding voor oudere migranten vanuit Florence Valkenbos- en Regentessekwartier (locatie Jonker Frans) • Dagverzorging voor Hindoestaanse ouderen: Haagse Opvang Oudere Surinamers
20
(HOOS) • Dagverzorging voor Surinaams-Javaanse ouderen • Dagverzorging voor Chinese ouderen • Multiculturele dagverzorging op externe locatie i.s.m. welzijnsorganisatie Laakkwartier (locatie Wenkebach) • Dagverzorging voor Surinaamse ouderen ‘De Paraplu’ i.s.m. Hindoestaanse Vereniging Laak-Noord Ook de Haagse Wijk- en WoonZorg (HWW Zorg) biedt op verschillende locaties cultuurspecifieke dagverzorging. Het gaat hierbij om somatische dagverzorging. Deze is er vooral gericht op een plezierige dagbesteding: koffie drinken, de krant lezen, zingen en gymnastiek doen zijn voorbeelden van activiteiten. Tabel 4. Dag besteding voor oudere migranten vanuit HWW Zorg Centrum/Schilderswijk • Dagverzorging voor Chinese ouderen ‘Ni hao’ (locatie Rivierenbuurt) • Dagverzorging voor Surinaams-Javaanse ouderen (locatie Paulus Potterstraat) • Dagverzorging voor Hindoestaanse ouderen (locatie Paulus Potterstraat) Het dagbestedingsproject van welzijnsorganisatie Zebra voor Marokkaanse vrouwen Menzili, mijn huis, is gestopt. Door de strengere regels, komen minder mensen in aanmerking voor dagbesteding vanuit de AWBZ. Dit betekent dat instellingen minder geld hebben om deze voorzieningen te laten draaien. Wanneer de plannen doorgaan om de begeleiding vanuit de AWBZ over te hevelen naar de gemeente doorgaan, zal er minder geld beschikbaar zijn dan voorheen. Op dit moment is de verwachting evenwel dat de dagbestedingsactiviteiten voor migranten gecontinueerd kunnen worden. Een lastig punt is dat Den Haag een wijkgerichte aanpak heeft en dat veel voorzieningen voor migranten een stadsbrede functie hebben. In Den Haag is men tevens bezig met het opzetten van ontmoetingscentra voor licht dementerende ouderen. De wijkgerichte aanpak (en verdeling van subsidiegelden) van de gemeente Den Haag zorgt ervoor dat zorginstellingen en welzijnsorganisaties op wijkniveau samenwerken om een regulier aanbod te realiseren. Voor oudere migranten met lichte dementieklachten worden waarschijnlijk cultuurspecifieke voorzieningen gerealiseerd die een stadsbrede functie krijgen. Migrantenzelforganisatie’s Naast de zorg- en welzijnsinstellingen zijn er in Den Haag ook migrantenorganisaties die activiteiten organiseren binnen het kader van dagbesteding. Enkele voorbeelden hiervan zijn: • Stichting Islamitische Ouderen Den Haag (SIOD) organiseert iedere maandagochtend een bijeenkomst in de Noeroel Islam moskee voor Surinaamse moslimouderen in Den Haag. Per bijeenkomst zijn er ongeveer 90 bezoekers. Het doel van de bijeenkomsten is om ouderen uit hun isolement te halen en hun maatschappelijke participatie te bevorderen. Vaste onderdelen zijn koranrecitatie, ontmoeting en een maaltijd (bereid door vrijwilligers van de Noeroel Islam moskee). Daarnaast wordt er voorlichting gegeven over o.a. gezondheid, valpreventie en
21
•
Wmo-voorzieningen. Volgens de voorzitter van de stichting heeft de groep behoefte aan een eigen (neutrale) ruimte voor activiteiten. Sukh Sansaar – Sukh Sansaar, dat gelukkig leven betekent, is een sociëteit van Stichting Federatie Eekta. Deze Surinaams-Hindoestaanse organisatie ontplooit dagactiviteiten voor senioren. Hoewel de activiteiten open staan voor alle senioren, richt Eekta zich voornamelijk op Hindoestanen. Het doel van de dagactiviteiten is eenzaamheidsbestrijding, het vergroten van weerbaarheid en zelfstandigheid, ouderen in een vroeg stadium bekend maken met zorg- en welzijnsvoorzieningen, indien nodig doorverwijzen naar relevante instellingen, ouderen uit diverse etnische groepen met elkaar in contact brengen en preventief werken aan gezondheid en welzijn.
MZO’s in Den Haag geven aan dat migranten de voorkeur hebben voor cultuurspecifieke dagbesteding. Zij zouden op het gebied van dagbesteding graag meer aandacht zien vanuit de gemeente voor groepen met speciale kenmerken, maar hebben naar hun idee slechts beperkte invloed. (Grotere) zorginstellingen hebben volgens hen vaak een groter en sterker netwerk, waardoor hun subsidieverzoeken eerder gehonoreerd worden dan die van (kleinere) MZO’s. Het ontbreken van een goed netwerk wordt dan ook gezien als een belangrijk knelpunt.
2.5 Samenvatting Den Haag kent geen formeel doelgroepenbeleid, maar streeft naar cultuursensitieve belangenbehartigings-, zorg- en welzijnsorganisaties. Hiervoor zijn twee stedelijke allianties interculturalisatie opgericht, waarin 30 verschillende organisaties met elkaar samenwerken. Den Haag heeft veel verschillende loketten waar burgers informatie kunnen krijgen over wonen, zorg en welzijn: Den Haag op Maat, I&A punten, I-shops. Ouderen kunnen daarnaast gebruik maken van het CIPO en ouderenwerk. Ook beschikt de gemeente over een voorlichtingspool die op verzoek voorlichting op locatie kan geven. Vanuit Vóór Welzijn zijn allochtone ouderenadviseurs werkzaam die zich specifiek richten op bepaalde migrantengroepen. De Zichtbare Schakels lijken door hun outreachende manier van werken eveneens een goede toegang tot migrantengroepen te hebben. Het Ouderenpanel 2011 geeft informatie over het gebruik van enkele voorzieningen door migrantengroepen. Opvallend hierbij is dat Turkse en Marokkaanse ouderen over het algemeen minder gebruik maken van individuele voorzieningen dan andere groepen. Onder Surinaamse ouderen is het gebruik van voorzieningen fors hoger dan onder de autochtone bevolking. Vergeleken met de cijfers uit het onderzoek van Schellingerhout uit 2004 lijkt het gebruik van individuele voorzieningen in Den Haag onder alle migrantengroepen groter. Den Haag kent diverse dagbesteding projecten voor oudere migranten. Zorg- en welzijnsinstellingen hebben al jaren geïnvesteerd in het opbouwen van vertrouwen, wat geresulteerd heeft in goedlopende projecten voor o.a. diverse groepen Surinaamse en Chinese ouderen. Ook MZO’s bieden dagbesteding voor deze doelgroepen. Voor Turkse en Marokkaanse ouderen lijkt het aanbod in Den Haag beperkter.
22
23
3. UTRECHT 3.1 Migranten en de Wmo in Utrecht Migranten in Utrecht – feiten en cijfers Utrecht telde op 1 januari 2012 101.5750 inwoners van niet-autochtone afkomst, waarvan 68.423 van niet-westerse afkomst. Dit betekent dat 32% van de Utrechtse bevolking allochtoon is, en 22% niet-westers allochtoon. Met 9% zijn Marokkaanse Utrechters de grootste groep niet-westerse allochtonen. Vergeleken met andere steden uit de G4 heeft Utrecht een relatief laag aantal allochtone inwoners. Wel is de gemiddelde leeftijd van allochtone Utrechters gestegen. In 2012 was ruim 10% van de 65-plussers in Utrecht van niet-westerse herkomst. Wmo in Utrecht Het Wmo-beleid van Utrecht staat beschreven in het Wmo beleidskader 2009-2012: Met elkaar, voor elkaar. In dit beleidskader wordt geen specifieke aandacht besteed aan (oudere) migranten. In bepaalde andere documenten zoals het Actieplan Utrecht Gezond komt dit wel naar voren. Utrecht voert, evenals de andere steden binnen de G4, formeel geen doelgroepenbeleid, maar richt zich op de sociaal kwetsbaren. Uitgangspunt daarbij is dat etnische herkomst hierin niet per definitie bepalend is. Sociale kwetsbaarheid wordt bepaald door de mate waarin men in staat is zelf zorg te organiseren (Kelderman 2011). Utrecht kent een korte traditie van interculturalisatie binnen de ouderenzorg. De afgelopen jaren heeft een aantal overkoepelende projecten plaats gevonden die dit onderwerp op de kaart heeft gezet bij gemeente en zorg- en welzijnsinstellingen. Zo heeft COSBO, de belangenorganisatie voor ouderen in Utrecht, in samenwerking met MZO’s een Olympiade georganiseerd: 5 bijeenkomsten over diversiteit in de zorg. Tijdens deze bijeenkomsten bedachten verschillende groepen (onder andere bestuurders, professionals, migranten) oplossingen om de zorg toegankelijk te maken. Hieruit zijn onder andere blijvende contacten ontstaan tussen COSBO, MZO’s en de wethouder van Welzijn/Wmo, volksgezondheid en diversiteit. Adviesbureau voor sociale vraagstukken Alleato heeft daarnaast van april 2010 tot december 2011 het project Kleur Bekend uitgevoerd, dat zich richtte op het samenbrengen van zorgorganisaties en migrantenouderen. In Utrecht ging het om de wijken Kanaleneiland en Overvecht. Doel was om oudere migranten vertrouwd te maken met het reguliere zorgaanbod en te stimuleren dat dit aanbod beter afgestemd wordt op de wensen van oudere migranten. Er werden ontmoetingen georganiseerd tussen oudere migranten en zorgaanbieders. De bijeenkomsten bestonden uit voorlichting door een zorgaanbieder. Vervolgens gingen migranten en zorgaanbieders via een dialoogmethode met elkaar in gesprek over de specifieke wensen en behoeften van oudere migranten. In Utrecht werden op deze manier ruim 600 Turkse en Marokkaanse migranten bereikt. Het project heeft geleid tot nieuwe initiatieven zoals de opzet van dagrecreatie voor Turkse en Marokkaanse vrouwen en het project Stem van de Oudere Migrant. Het Netwerk Utrecht Zorg voor Ouderen (NUZO) is eind 2010 van start gegaan met het project Stem van de Oudere Migrant. Dit project richt zich op de toeleiding van oudere migranten naar bestaande voorzieningen op het gebied van wonen, welzijn en zorg door het inzetten van sleutelfiguren uit de eigen gemeenschap. In Utrecht richt het project zich vooral op oudere Marokkaanse migranten. Via individuele huisbezoeken en algemene
24
voorlichtingsbijeenkomsten inventariseert de sleutelfiguur wensen en behoeften. Vervolgens vormt hij of zij een gespreksgroep van oudere migranten rondom dit thema. Daarna worden samen de ervaren problemen ten aanzien van het bestaande aanbod in kaart gebracht. Vervolgens wordt contact gezocht met de betrokken instellingen voor het ontplooien van verbeterprojecten. Na afronding van deze verbeterprojecten, zal een effectmeeting plaatsvinden.
3.2 Prestatieveld 3: informatie, advies en cliëntondersteuning Aanbod van informatievoorzieningen De gemeente Utrecht kent een gemeentelijk informatieloket voor individuele Wmoverstrekkingen. Daarnaast heeft de gemeente de invulling van prestatieveld 3 grotendeels belegd bij de welzijnsorganisaties Cumulus, Portes en Doenja. Zij zorgen ervoor dat in elke wijk een Wmo-loket aanwezig is, dat zowel telefonisch als fysiek bereikbaar is. Ook hebben de welzijnsorganisaties ouderenadviseurs in dienst die het ouderenwerk voor hun rekening nemen. De gemeente Utrecht heeft tevens een zogenaamd V-team, een soort voorlichtingspool waarin verschillende organisaties en instellingen participeren. Vanuit deze pool kan voorlichting op locatie gegeven worden over diverse onderwerpen op het gebied van wonen, welzijn en zorg. In sommige gevallen (allochtone consulenten van zorginstelling Careyn en van verzekeraar Agis) wordt de voorlichting in de eigen taal gegeven. In andere gevallen is het aan de organiserende partij om een tolk of een intermediair te regelen die de informatie kan vertalen. Welzijnsorganisaties in Utrecht geven aan dat veel voorzieningen wegbezuinigd worden. In het verleden kreeg welzijnsorganisatie Portes subsidie voor onder andere de projecten: Een steen in de vijver en Ruimte voor contact. Deze projecten zijn inmiddels afgelopen en Portes ontvangt nu geen subsidie meer voor projecten die zich speciaal op migrantengroepen richten. Hierdoor is de financiële basis voor projecten kleiner geworden. Zorgorganisatie Careyn werkt in Utrecht met Turkse en Marokkaanse zorgconsulenten. Zij vormen de schakel tussen migranten en zorgverleners. Doordat zij de taal spreken en de cultuur kennen, kunnen zij uitleg geven over ziektebeelden en misverstanden voorkomen. De zorgconsulenten houden spreekuur bij huisartspraktijken, gezondheidscentra en consultatiebureaus. Daarnaast leggen zij op verzoek huisbezoeken af. Bovendien kunnen de allochtone zorgconsulenten op verzoek een groepsvoorlichting of cursus verzorgen. Tot slot verzorgen ook MZO’s vaak voorlichting voor de eigen groep over gezondheidskwesties en voorzieningen. Dit gebeurt meestal in de vorm van themamiddagen en ontmoetingsprojecten. Bekendheid en gebruik van informatievoorzieningen In de Stadsenquête 2007 7 van de gemeente Utrecht is onder andere gekeken naar de bekendheid en het gebruik van verschillende informatievoorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen autochtonen, niet-westers allochtonen, en overig westers. In 2007 had 41% van de autochtonen en 24% van de niet-westerse allochtonen in Utrecht van de Wmo gehoord.
7
De vragen rondom bekendheid en gebruik van Wmo voorzieningen zijn in recente stadsenquetes van de
gemeente Utrecht niet meegenomen.
25
Ook lijkt een aantal informatievoorzieningen minder bekend onder niet-westerse allochtonen dan onder westerse allochtonen. Dit vertaalt zich niet per definitie in minder gebruik van deze voorzieningen. De wijkwinkel/sociaal raadlieden zijn minder bekend onder niet-westerse allochtonen, maar zij maken hiervan meer gebruik dan autochtonen. Voor het Wmo-loket geldt dat niet-westerse allochtonen hiermee vaker bekend zijn en hier ook vaker gebruik van maken dan autochtonen. Voor enkele andere voorzieningen zoals de COSBO en de SOS-telefonische hulpdienst geldt dat zowel bekendheid als gebruik onder nietwesterse allochtonen minder zijn dan onder autochtonen. Tabel 3.1 Bekendheid en gebruik van informatievoorzieningen naar herkomst Wijkwinkel/ Wmo-loket OuderenCOSBO sociaal adviseur raadslieden Autochtoon B: 31% B: 11% B: 9% B: 16% G: 1% G: 3% G: 1% G: 1% Niet-westers B: 29% B: 14% B: 10% B: 6% allochtoon G: 5% G: 5% G: 1% G: 0%% Overig B: 35% B: 16% B: 10% B:13% westers G: 2% G: 1% G: 1 % G: 0%
SOStelefonische hulpdienst B: 34% G: 1% B: 26% G: 0% B: 38% G: 1%
B = bekendheid; G = gebruik in afgelopen 12 maanden Bron: Bestuursinformatie, gemeente Utrecht (Stadsenquête 2007)
3.3 Prestatieveld 6: individuele voorzieningen De gemeente Utrecht maakt op het gebied van individuele voorzieningen onderscheid tussen: hulp bij het huishouden, rolstoelvoorziening, vervoersvoorziening en woonvoorziening. Bekendheid en informatiebehoefte Uit de Stadsenquete 2007 van de gemeente Utrecht blijkt dat 72% van de niet-westerse allochtonen bekend is met thuiszorg (hieronder vallen zowel hulp bij het huishouden als verpleging), tegen 86% van de autochtonen. Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat de regiotaxi bekend is bij 47% van de niet-westerse allochtonen tegen 65% van de autochtonen. Voor beide voorzieningen geldt echter dat niet-westerse allochtonen hier vaker gebruik van maken dan autochtonen (Bestuursinformatie gemeente Utrecht). Aanvraag en indicatiestelling Als burgers uit Utrecht, na het verkrijgen van informatie en advies, behoefte hebben aan vraagverheldering, kunnen zij een afspraak maken voor een gesprek. Dit gesprek kan telefonisch, in het Wmo-loket of bij de burger thuis gevoerd worden. In het gesprek wordt gekeken naar de beperkingen die men ervaart in relatie tot participatie, oplossingsmogelijkheden en gewenste resultaten (Verordening WMO Voorzieningen 2011 Gemeente Utrecht). In principe vindt dit gesprek plaats voorafgaand aan een eventuele aanvraag voor een individuele voorziening. Een aanvraag voor een individuele voorziening kan in Utrecht mondeling, telefonisch, schriftelijk of elektronisch worden gedaan. Gebruik van voorzieningen
26
Hoewel de bekendheid van thuiszorg bij niet-westerse allochtonen lager is dan bij autochtonen, lijken allochtonen hier wel meer gebruik van te maken. 8% van de allochtonen tegenover 6% van de autochtonen maakt gebruik van thuiszorg (Bestuursinformatie gemeente Utrecht 2008). Omdat geen onderscheid gemaakt is naar de verschillende etnische groepen, is het moeilijk om aan te geven in hoeverre er sprake is van ondergebruik of overgebruik onder de afzonderlijke groepen. Ook voor de regiotaxi geldt dat de bekendheid bij niet-westerse allochtonen lager is dan bij autochtonen, maar dat voor het gebruik het omgekeerde van toepassing is. 6% van de niet-westerse allochtonen maakt gebruik van de regiotaxi, tegen 4% van de autochtonen. Voor het gebruik van rolstoelvoorzieningen en woonvoorzieningen zijn geen kwantitatieve gegevens gevonden.
3.4 Dagbesteding Utrecht kent zowel cultuurspecifieke dagbestedingsprojecten voor mensen met indicatie als voor mensen zonder indicatie. Zorg- en welzijnsinstellingen Tabel 3.2 Dagbesteding voor oudere migranten vanuit zorg- en welzijnsinstellingen Kanaleneiland / Transwijk • Dagverzorging voor Marokkaanse vrouwen ‘Mahraban’ (AxionContinu) • Dagverzorging voor Turkse ouderen (AxionContinu, locatie de Bijnkershoek) • Dagbesteding voor Hindoestaanse ouderen (KarmaZorg) Lombok • Dagverzorging Turkse ouderen (Careyn, locatie Hart van Lombok) • Dagverzorging Surinaamse ouderen (Careyn, locatie Hart van Lombok) Overvecht • Dagrecreatie voor Marokkaanse vrouwen(Cumulus en Careyn, locatie Rosendael) • Dagrecreatie voor Turkse vrouwen (Cumulus en AxionContinu, locatie ’t Huis aan de Vecht) Stichting Karma Zorg is opgericht in 2011 en biedt dagbesteding voor Hindoestaanse ouderen, bedoeld om de zelfredzaamheid van deze groep te vergroten. De dagbesteding is toegankelijk voor ouderen met indicatie en zonder indicatie. De laatste groep betaalt een kleine bijdrage voor deelname nemen aan activiteiten. Daarnaast heeft de stichting in 2012 een forse subsidie van het Oranjefonds gekregen voor haar ouderenproject. Welzijnsorganisatie Cumulus heeft in samenwerking met zorginstellingen twee dagrecreaties gerealiseerd voor Turkse en Marokkaanse vrouwen van 50 jaar en ouder. Deze dagrecreatie is bedoeld om oudere migranten kennis te laten maken met de zorgcentra en om in de toekomst gemakkelijker een beroep te kunnen doen op voorzieningen. Het programma bestaat uit ontmoeting, recreatie, voorlichting en een gezamenlijke maaltijd. De deelnemers bepalen in samenspraak met de begeleidsters het programma. Voor deze dagrecreatie is geen AWBZ-indicatie vereist. Het project ontvangt subsidie van de gemeente Utrecht. Daarnaast betalen de deelnemers een bijdrage van 1 euro per bijeenkomst.
27
Een andere welzijnsorganisatie in Utrecht verwacht dat zij, in aansluiting op ambities van de gemeente, zich in de toekomst meer zal richten op dagbestedingsactiviteiten voor kwetsbare (dementerende) ouderen. Het is nog onbekend of hier ook een cultuurspecifiek aanbod bij zal horen. Mogelijk knelpunt is dat de middelen vanuit de Wmo niet toereikend zijn om de kosten te dekken. Dit betekent dat men een eigen bijdrage van de deelnemers zal moeten vragen. Ervaring leert dat dit voor migranten vaak een reden is om niet deel te nemen aan activiteiten. Een ander mogelijk knelpunt waarmee welzijnsorganisaties te maken hebben is het vinden van vrijwilligers uit de eigen cultuur voor het opzetten van een cultuurspecifieke dagopvang. Een medewerker van een welzijnsorganisatie geeft aan dat het voor migranten lastig is om hun weg te vinden naar dagbestedingsactiviteiten. Zij hebben vaak voorkeur voor cultuurspecifieke activiteiten. Er is echter niet voor altijd een cultuurspecifiek aanbod in de buurt, en niet alle oudere migranten kunnen en willen voor dit soort activiteiten naar een andere wijk. Migrantenzelforganisaties Ook MZO’s bieden activiteiten die onder de noemer dagbesteding kunnen vallen. Utrecht kent een groot aantal MZO’s die zich in meerdere of mindere mate bezig houden met zorg en welzijn 8. Voor 1 september 2012 konden deze organisaties bij de gemeente terecht voor een zogeheten subsidie migrantenorganisaties. Voor activiteiten die na deze datum plaatsvinden, kunnen migrantenorganisaties een voorstel indienen voor de subsidie flexibel budget welzijn. Dit is een algemene subsidie waar vrijwilligersorganisaties en bewonersgroepen gebruik van kunnen maken. Een voorbeeld van een dagbestedingsactiviteit vanuit een MZO is het ontmoetingsproject van Stichting ASHA.
Goed voorbeeld: Ontmoetingsproject van Stichting ASHA Stichting ASHA is een zelforganisatie van Hindoestaanse Surinamers in Utrecht. De stichting wil bijdragen aan de totstandkoming van het gemeentelijke integratie- en participatiebeleid, en ziet zichzelf daarbij als intermediair tussen de eigen culturele groep en reguliere instellingen en partijen. Een van de hoofdactiviteiten van stichting ASHA is een ontmoetingsproject voor Hindoestaanse ouderen, waarbij ouderen iedere donderdagmiddag samenkomen in trefcentrum Oase. Doel van het project is om ouderen bekend te maken met de Nederlandse samenleving en het voorzieningenaanbod, een zinvolle tijdsbesteding te geven en ruimte te bieden voor ontmoeting. Het project is in 1992 gestart met een stimuleringssubsidie vanuit de provincie Utrecht, en is daarna een aantal jaar gefinancierd door de dienst DMO van de gemeente Utrecht. Momenteel krijgt de stichting geen subsidie meer vanuit de gemeente. Wel stelt de gemeente een ruimte beschikbaar waar de bijeenkomsten gehouden kunnen worden. Het project kent in totaal 110 deelnemers, en heeft per bijeenkomst ongeveer 80 bezoekers.
8
Zie voor een uitgebreide inventarisatie van migrantenzelforganisaties in Utrecht: Kleijnen (2009).
Migrantenzelforganisaties in Utrecht. Inventarisatie van allochtone zelforganisaties: opvoedingsondersteuning en overige activiteiten. GG&GD Utrecht
28
In 2012 stonden – naast de vaste programmaonderdelen zoals bewegen, bespreken van de actualiteit en een lunch – de volgende activiteiten op het programma: voorlichting over de Wmo, bezoek aan zorginstelling AxionContinu en voorlichting over het Pgb, gesprek over mantelzorg, gesprek over eenzaamheid. Daarnaast kwamen politici op bezoek om te praten over de Wmo, AWBZ, huisvesting en inkomen. •
•
Moria is een ontmoetingsproject voor Surinaams-creoolse ouderen boven de 55 jaar. De ouderen komen wekelijks bij elkaar in trefcentrum Oase. Het programma bestaat uit gezelligheid, beweging, handvaardigheid excursies en voorlichting over gezondheid en gezondheidsvoorzieningen in Utrecht. Het Centrum Sociale Participatie voor Chinezen in Utrecht ’t Zonnetje organiseert een wekelijkse inloop/ontmoeting voor Chinese ouderen in Utrecht. Doel is om sociaal isolement van Chinese ouderen tegen te gaan en Chinese vrouwen te stimuleren om een bijdrage te leveren aan de Utrechtse samenleving door zich in te zetten voor Chinese ouderen. Vaste programmaonderdelen zijn beweging, dans, handwerken en hersentraining. Ook is er een vrijwilliger aanwezig die kan helpen bij het lezen van brieven en ondersteuning kan bieden als men problemen heeft met sociale voorzieningen. Daarnaast wordt eens per twee maanden een informatiebijeenkomst georganiseerd.
MZO’s zien de laagdrempelige, cultuurspecifieke inloop/dagbesteding die zij bieden als een noodzakelijke tussenstap naar de reguliere zorg. Dit wordt volgens hen nog onvoldoende erkent door zorginstellingen. Hoewel men bij een enkele zorginstelling ook positieve ontwikkelingen ziet, wordt de samenwerking over het algemeen als moeizaam ervaren. Volgens hen gaan zorginstellingen er ten onrechte vanuit dat cliënten eerder een beroep zullen doen op reguliere zorg als de MZO’s stoppen met hun activiteiten. Er wordt nog te weinig gedacht vanuit de specifieke wensen en mogelijkheden van migrantengroepen. Een ander knelpunt voor MZO’s is het gebrek aan structurele middelen. De organisaties ontvangen doorgaans geen subsidie voor hun dagbestedingsactiviteiten, maar kunnen wel gebruik maken van een ruimte die de gemeente Utrecht kosteloos beschikbaar stelt.
3.5 Samenvatting Utrecht kent nog geen lange traditie van interculturalisatie binnen de ouderenzorg. De afgelopen jaren zijn echter diverse overkoepelende projecten uitgevoerd die diversiteit in de zorg op de kaart hebben gezet bij gemeente en bij zorg- en welzijnsinstellingen. Naast een stedelijk loket voor individuele voorzieningen, heeft Utrecht in elke wijk een Wmo-loket. Ook is er een zogenoemd V-team dat voorlichting op locatie kan verzorgen. Daarnaast wordt door een zorginstelling gewerkt met allochtone zorgconsulenten. De bekendheid van de Wmo lijkt onder niet- westerse allochtonen fors lager dan onder autochtonen. Wanneer het echter gaat om de bekendheid en het gebruik van o.a. Wijkwinkel en sociaal raadslieden, Wmo-loket en ouderenadviseur valt op dat bekendheid en gebruik onder niet-westerse allochtonen vergelijkbaar of zelfs hoger is dan onder autochtonen. Het is onbekend in hoeverre migrantengroepen hierin onderling verschillen. Opvallend is verder dat de bekendheid van individuele voorzieningen als thuiszorg en aanvullend vervoer onder niet-westerse allochtonen lager is dan onder autochtonen,
29
terwijl het gebruik ervan juist hoger is. Opnieuw geldt echter dat onbekend is in hoeverre de verschillende migrantengroepen hierin onderling verschillen. Utrecht kent een divers palet aan dagbestedingactiviteiten voor oudere migranten. Vooral voor Turkse en Marokkaanse ouderen zijn de afgelopen jaren door zorg- en welzijnsinstellingen nieuwe initiatieven ontplooid. Daarnaast hebben enkele MZO’s laagdrempelige en goedbezochte ontmoetingsprojecten voor oudere migranten van Surinaamse en Chinese herkomst.
30
4. ROTTERDAM 4.1 Migranten en de Wmo in Rotterdam Migranten in Rotterdam – feiten en cijfers Op 1 januari 2012 telde Rotterdam volgens de cijfers van het Centrum voor Onderzoek en Statistiek 617.347 inwoners, onder wie 70.391 westerse allochtonen en 228.353 nietwesterse allochtonen. De grootste groep niet-westerse allochtonen in Rotterdam is van Surinaamse afkomst, namelijk 53.168 personen. De meesten kunnen gerekend worden tot de Hindoestanen en Creolen (Oudhof 2011). Daarnaast telt Rotterdam 47.842 inwoners van Turkse afkomst, 40.641 inwoners van Marokkaanse afkomst, 22.798 inwoners afkomstig van de Nederlandse Antillen en Aruba, en 15.301 inwoners van Kaapverdische afkomst. Wmo in Rotterdam De gemeente Rotterdam heeft een meerjarenplan voor de periode 2010-2014, getiteld Zelfredzaamheid is de basis. Rotterdam zet in op het vergroten van zelfredzaamheid en het doorontwikkelen van zorgzame netwerken. De verantwoordelijkheden voor de uitvoer van de Wmo zijn verdeeld tussen de stad en de deelgemeenten. De deelgemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoer van de prestatievelden 1-5 en hebben, binnen de stedelijke kaders een eigen subsidie bevoegdheid. De overige prestatievelden vallen onder de verantwoordelijkheid van de stad. Rotterdam voert geen doelgroepenbeleid, maar streeft naar inclusief beleid. Wel is daarbij aandacht en ruimte voor kwetsbare groepen en zo nodig wordt voor deze groepen een speciale aanpak ontwikkeld. Hierbij is o.a. aandacht voor oudere migranten en migranten met een beperking. Zo heeft de gemeente Rotterdam in het verleden het actieprogramma Samen verder in de gekleurde wereld van Rotterdam opgesteld, dat zich specifiek richtte op mensen van allochtone afkomst met een beperking. Binnen het ouderenbeleid was eveneens specifieke aandacht voor migranten in de vorm van het implementeren van het Programma Oudere Migranten (POM) in meerdere deelgemeenten. Van 2006 tot 2009 heeft MEE Rotterdam Rijnmond in opdracht van de gemeente Rotterdam het project Samen verder in de gekleurde wereld van Rotterdam uitgevoerd. Dit project was er op gericht om mensen van allochtone afkomst meer gebruik te laten maken van voorzieningen die er zijn voor mensen met een beperking. Er werd ingezet op de volgende 3 speerpunten (MEE, 2010): 1) Informatievoorziening en voorlichting op maat, gericht op meer gebruik door allochtonen van de in Rotterdam aanwezige voorzieningen. Het project heeft aandacht besteed aan het bespreekbaar maken van beperkingen en ziekte, om van daaruit voorlichting te geven over voorzieningen. Kleinschalige, laagdrempelige voorlichtingsbijeenkomsten gericht op specifieke allochtonengroepen bleken het meest effectief bij het geven van informatie. Succesfactoren waren: outreachend werken, geduld en tijd om vertrouwen op te bouwen en de beschikbaarheid van medewerkers met verschillende culturele achtergronden. Een knelpunt was dat de voorlichting te weinig planmatig werd benaderd, waardoor de samenhang tussen diverse activiteiten soms onduidelijk was. 2) Kadervorming en het bevorderen van participatie; het betrekken van allochtonen bij beleids- en besluitvorming. Bij de evaluatie van het project kwam naar voren dat het moeilijk is om allochtonen te betrekken bij bestaande overlegstructuren. Dit komt
31
niet alleen door het ‘witte karakter’ van dergelijke instituties, maar ook doordat de manier waarop men vanuit de eigen cultuur naar een beperking kijkt en het geïnstitutionaliseerde voorzieningenaanbod vaak niet op elkaar aansluiten. Dit betekent dat participatie meer tijd kost en laagdrempelig moet beginnen. 3) Een kleurrijk voorzieningenaanbod. Het stimuleren van diversiteitbeleid binnen de zorgsector opdat instellingen beter zijn toegerust om interculturele zorg, hulp en diensten te verlenen. Het project heeft zorginstellingen gestimuleerd om te kijken hoe zij hun zorg- en dienstenaanbod beter kunnen laten aansluiten op de behoeften van allochtone burgers. Het diversiteitbeleid van diverse instellingen heeft hierdoor een extra impuls gekregen. MEE concludeert zelf dat de uitwisseling van kennis en ervaring te vrijblijvend is geweest en doet als aanbeveling dat kennisuitwisseling gestructureerd moet plaats vinden. Daarnaast ziet zij onvoorwaardelijke steun en betrokkenheid vanuit de directie en het management als essentieel. Het Programma Oudere Migranten (POM) is gestart in deelgemeente Delfshaven en inmiddels uitgegroeid tot een stadsbreed programma. Initiatiefnemer is Stichting Maatschappelijke Dienstverlening Delfshaven (SMDD). De methodiek van POM bestaat uit 4 aspecten. 1) POM werkt met zogenoemde cultuurtolken die een brug vormen tussen de cliënt en de ouderadviseur/instelling. De cultuurtolk is geen hulpverlener, maar overbrugt verschillen in taal en cultuur. 2) Samenwerking met MZO’s is belangrijk: MZO’s kunnen o.a. cultuurtolken voordragen en nemen deel aan een klankbordgroep 3) Interculturaliteit van de organisatie: er wordt gestreefd naar een divers personeelsbestand en 4) Deskundigheidsbevordering: delen van kennis met andere deelgemeenten/organisaties. Bij de start van POM had10% van het cliëntenbestand van SMDD een andere culturele achtergrond, in 2005 was dit percentage gestegen naar 50%. Daarmee vormt het huidige cliëntenbestand een afspiegeling van de bevolkingssamenstelling van Delfshaven.
4.2 Prestatieveld 3: Informatie, advies en cliëntondersteuning Aanbod van voorzieningen In Rotterdam is de Vraagwijzer de belangrijkste informatievoorziening op het gebied van de Wmo. Alle burgers kunnen hier terecht met vragen over wonen, zorg en welzijn. De Vraagwijzer is fysiek, telefonisch en digitaal bereikbaar. Wat betreft de fysieke loketten zijn in iedere deelgemeente één of meerdere Vraagwijzers gevestigd. Deelgemeenten kunnen kiezen voor een integrale variant. Hierbij is de Vraagwijzer ondergebracht bij de Stadswinkel. Of voor een afstemmingsvariant, waarbij de Vraagwijzer uitgevoerd wordt door een welzijnsorganisatie. Verschillende deelgemeenten in Rotterdam werken met het hierboven genoemde Programma Oudere Migranten, waarbij cultuurtolken worden ingezet. Naast de algemene voorzieningen bieden verschillende organisaties voorlichting die afgestemd is op de migrantendoelgroep. Dit gebeurt onder andere op themamiddagen en bij ontmoetingsprojecten van diverse migrantenzelforganisaties.
Gebruik van informatievoorzieningen
32
Er zijn geen kwantitatieve gegevens gevonden met betrekking tot het gebruik van informatievoorzieningen onder migranten in Rotterdam. In 2009 gaf 27,2 % van alle Rotterdammers aan ooit van de Wmo gehoord te hebben (SGBO 2010). Dit is lager dan we voor andere steden (Amsterdam en Utrecht) hebben gevonden. De cijfers van Rotterdam laten ook zien dat een lage bekendheid met de Wmo niet per definitie leidt tot een lage bekendheid met de informatievoorzieningen die de gemeente in het kader van de Wmo biedt. In het Actieprogramma Vraagwijzer 2010-2014 staat dat in 2009 41% van alle Rotterdammers de Vraagwijzer kende. Daarmee lijkt de Rotterdamse versie van het Wmoloket beter bekend bij Rotterdammers, dan het Utrechtse Wmo-loket onder Utrechters. Het daadwerkelijk bereik van de Vraagwijzer lag evenwel een stuk lager, en verschilde per Vraagwijzer van 2% tot 6%.
4.3 Prestatieveld 6: Individuele voorzieningen Bekendheid en informatiebehoefte Over de bekendheid van en informatiebehoefte over voorzieningen onder migranten in Rotterdam zijn geen kwantitatieve gegevens gevonden. Aanvraag en indicatiestelling De aanvraag voor individuele voorzieningen loopt in de gemeente Rotterdam via Individuele Voorzieningen (IV), een onderdeel van de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Burgers worden door de Vraagwijzer of door andere instanties doorverwezen naar IV. Aanvragen voor een individuele voorziening kunnen persoonlijk, telefonisch of digitaal gedaan worden. Bij aanvraag voor hulp bij het huishouden krijgt de zorgvrager hulp binnen 48 uur nadat de gemeente de aanvraag heeft ontvangen. Een medewerker van een zorgorganisatie komt langs en bepaald samen met de zorgvrager hoeveel uur hulp nodig is. De zorgaanbieder verzorgt de hulp in de eerste 6 weken na de aanvraag. Tijdens deze periode komt de Wmo-adviseur langs om te kijken of er langer hulp in het huishouden nodig is. Als dit het geval is kan de zorgvrager kiezen voor ZiN of Pgb. Gebruik van voorzieningen Uit de Gezondheidsenquête 2008 van de GGD Rotterdam blijkt dat 4,6% van alle Rotterdammers de 12 maanden voorafgaand aan het onderzoek contact heeft gehad met de thuiszorg. Groepen die vaker dan gemiddeld contact hebben gehad met de thuiszorg, zijn volgens de rapportage: Surinamers, Turken, Marokkanen en overig niet-westers. Dit zou betekenen dat in tegenstelling tot de andere steden, in Rotterdam ook Turkse en Marokkaanse migranten vaker contact hebben met de thuiszorg dan autochtonen. In de Gezondheidsenquête 2008 is ook specifiek gekeken naar ouderen van 55 jaar en ouder. Van alle Rotterdammers ontving 19.5% ten tijde van het onderzoek hulp bij het huishouden. Surinamers, Turken en Marokkanen ontvingen vaker dan gemiddeld hulp bij het huishouden (24%-32%). Daarnaast ontvangt 10,6% van alle Rotterdammers hulp bij de persoonlijke verzorging. Surinamers, Turken en overig niet-westers ontvangen vaker dan gemiddeld hulp bij de persoonlijke verzorging (17% -19,5) Over het gebruik van de overige voorzieningen door migranten zijn geen kwantitatieve gegevens gevonden.
33
4.4 Dagbesteding Rotterdam kent een zeer gevarieerd aanbod van dagbesteding voor migrantengroepen. Deze dagbesteding wordt zowel vanuit zorg- en welzijnsinstellingen aangeboden als vanuit MZO’s . Zorg- en welzijnsinstellingen De zorg- en welzijnsinstellingen in Rotterdam hebben verschillende cultuurspecifieke dagbestedingsprojecten. Dit varieert van dagverzorging die alleen toegankelijk is voor mensen met een AWBZ-indicatie tot inloop die zich vooral richt op mensen zonder indicatie. In de meeste gevallen betreft het echter een combinatie van beiden. Tabel 1. Dagbesteding voor oudere migranten vanuit Laurens Deelgemeenten Noord, Centrum en Delfshaven • Dagbesteding voor Afro-surinaamse ouderen • Dagbesteding voor Javaanse ouderen • Dagbesteding voor Hindoestaanse ouderen • Dagbesteding voor Turkse ouderen • Dagbesteding voor Marokkaanse ouderen Deelgemeente Prins Alexander • Daginloop voor Surinaamse ouderen (locatie De Aarhof) Deelgemeente Charlois • Dagverzorging voor Marokkaanse vrouwen ‘Warda’ (locatie Dorpsveld) • Dagverzorging voor Hindoestaanse ouderen ‘Naya Kadam’ (locatie De Nieuwe Nachtegaal) Deelgemeente Feijenoord • Dagbesteding voor Hindoestaanse ouderen ‘Lalla Rookh’ i.s.m. met Stichting Spirit (locatie Maasveld) • Ontmoetingscentrum De Beukelaar (De Beukelaar is een nieuw huis van Laurens dat naar verwachting in 2013 opgeleverd wordt. Mensen met dementie vanuit verschillende culturele achtergronden gaan hier in kleinschalige groepen (o.a. Nederlands, Turks, Marokkaans, Hindoestaans, Afro-caribisch) bij elkaar wonen). Zorginstelling Laurens biedt o.a. op de locaties Delfshaven en De Schans cultuurspecifieke dagbesteding voor Afro-Surinaamse, Turkse, Marokkaanse, Javaanse en Hindoestaanse ouderen. Deze dagbesteding is een combinatie van inloop en dagverzorging in het kader van de AWBZ, en daarmee toegankelijk voor mensen met en zonder AWBZ-indicatie. Voor de pakketmaatregelen in 2009 had 70% van de cliënten een indicatie en 30% niet. Die verhouding is nu omgekeerd. De groepen zijn gegroeid o.a. dankzij de samenwerking met MZO’s. Opvallend aan de aanpak van Laurens is dat de dagbesteding georganiseerd worden door vrijwilligers en MZO’s, die zo nodig kunnen terugvallen op een medewerker van Laurens. De cliënten en vrijwilligers bepalen zelf het activiteitenprogramma, maar worden daarbij wel geadviseerd door Laurens. Vanuit de deelgemeenten Noord en Centrum kreeg Laurens in 2012 een BZOMMEB-subsidie voor o.a. het verzorgen van voorlichting, educatie en preventie. Daarnaast vraagt Laurens van ‘inlopers’ een eigen bijdrage voor de activiteiten en maaltijd.
34
Goed voorbeeld: Van binnen naar buiten en van buiten naar binnen Van binnen naar buiten en van buiten naar binnen is een project in het kader van het WMO innovatiefonds van de gemeente Rotterdam. Het project is ontwikkeld en uitgevoerd door een samenwerkingsverband tussen zorginstelling Laurens, Delphi Opbouwwerk en Stichting Ouderen Huisvesting Rotterdam (SOHR). Na het houden van een activerend onderzoek onder ouderen, is gewerkt aan een passend activiteitenaanbod voor en door ouderen van verschillende culturele achtergronden. Het project is in 2011 afgerond. Het project richtte zich op vijf doelgroepen: Turkse ouderen, Marokkaanse ouderen, Javaanse ouderen, Hindoestaanse ouderen en Nederlandse ouderen. Als eerste zijn de leefomstandigheden, problemen, wensen en behoeften van deze doelgroepen in kaart gebracht. Vervolgens is gekeken of het mogelijk was om vanuit de groep respondenten per doelgroep een werkgroep samen te stellen. Elke werkgroep heeft een activiteitenprogramma met 3 activiteiten ontwikkeld, dat aansloot bij de wensen van de doelgroep. De ouderen verzorgden zelf de uitnodigingen in eigen taal, maakten een begroting en zorgden voor de praktische organisatie van de activiteiten. Waar nodig konden zij terugvallen op een medewerker van Laurens of Delphi. De activiteiten bestonden veelal uit voorlichting (over diabetes, ouder worden, etc.) in combinatie met ontspanning, muziek en eten. De activiteiten voor de diverse doelgroepen werden goed bezocht (per doelgroep 30-80 mensen). Om de voortgang van structurele activiteiten, ook na afronding van het project, te waarborgen, heeft Laurens een nieuwe functie in het leven geroepen: de welzijnscoach. Het is de taak van deze coach om, in samenspraak met vrijwilligers, het activiteitenprogramma voor ouderen van verschillende culturele achtergronden verder uit te bouwen. De verschillende werkgroepjes zorgen er daarnaast voor dat steeds meer ouderen de weg naar De Schans weten te vinden. Ook is vanuit de activiteiten voor de Marokkaanse ouderen een Marokkaanse dagverzorgingsgroep opgericht die structureel eens per week bij elkaar komt.
Zorginstelling Humanitas biedt op verschillende locaties dagbesteding voor ouderen met andere culturele achtergronden: o.a. voor ouderen met een Turkse, Marokkaanse, Kaapverdische, Surinaamse en Hindoestaanse achtergrond. De cultuurspecifieke dagopvang van Humanitas is toegankelijk voor zowel ouderen met een AWBZ-indicatie als voor ouderen zonder indicatie. Deze laatste groep kan kosteloos deelnemen aan activiteiten en betaalt een kleine vergoeding voor de maaltijd. Humanitas ontvangt op dit moment geen subsidie vanuit de gemeente om ouderen zonder indicatie deel te laten nemen aan dagbesteding. Toch vindt zij het belangrijk dat deze groep deel kan nemen aan de activiteiten, ook vanuit het oogpunt van klantbinding. De dagbesteding wordt georganiseerd door betaalde medewerkers en vrijwilligers. Voor de dagopvang Bribi Nanga Blesi en Lobi Nanga Pasensi werkt Humanitas samen met Stichting Prefuru. Tabel 2. Dagbesteding voor oudere migranten vanuit Humanitas Deelgemeenten Noord, Kralingen en Crooswijk Locatie Bergweg • Hindoestaanse dagopvang Dasta • Surinaamse dagopvang Bribi Nanga Blesi i.s.m. Stichting Prefuru • Turkse dagopvang Bosporus • Marokkaanse dagopvang Dar el Rahaa Deelgemeente Feijenoord
35
Locatie Putse Pauw / Putselaan • Surinaams-creoolse dagopvang Lobi Nanga Pasensi i.s.m. Stichting Prefuru • Marokkaanse dagopvang Afrah Ook zorginstelling Aafje kreeg subsidie van de gemeente voor het organiseren van diverse inloopprojecten voor migranten. Aafje heeft een uitgebreid aanbod aan inloopprojecten verspreid over de stad, en biedt daarnaast ook cultuurspecifieke dagverzorging voor mensen met een AWBZ-indicatie. De inloop en dagverzorging van Aafje vinden plaats in wijkcentra of in huizen van Aafje. De meeste inloopprojecten beperken zich tot een dagdeel in de week, bij een enkel project is dit meer. De dagverzorging Himmat voor Surinaams-Hindoestaanse ouderen wordt georganiseerd in samenwerking met Stichting Spirit. Tabel 3. Dagbesteding voor oudere migranten vanuit Aafje Deelgemeente Centrum • Inloop voor Antilliaanse en Arubaanse ouderen Amori i Algeria Deelgemeente Delfshaven • Inloop voor Kaapverdiaanse ouderen A Pousada • Inloop voor Surinaams-Hindoestaanse ouderen Bhivaas Deelgemeente Feijenoord • Inloop en spreekuur voor Turkse ouderen (vrouwen) • Multiculturele inloop Hillekop Deelgemeente Kralingen-Crooswijk • Inloop voor Turkse ouderen Saray (hele dag, alle weekdagen) • Inloop voor Kaapverdiaanse ouderen Amizade • Inloop voor Surinaamse 55-plussers Premnagar • Dagverzorging voor Antilliaanse mensen met een lichamelijke beperking Deelgemeente Charlois • Inloop voor Turkse en Marokkaanse ouderen (vrouwen) Tulp Deelgemeente Prins Alexander • Inloop voor Surinaams-Hindoestaanse ouderen (2 keer per week) en dagverzorging voor Surinaams-Hindoestaanse mensen met een lichamelijke beperking Himmat i.s.m. Stichting Spirit Deelgemeente IJsselmonde • Inloop voor Antilliaanse en Arubaanse ouderen (1 keer per 2 weken) Brisa Tropikal Instellingen en organisaties hebben in Rotterdam met meerdere deelgemeenten te maken. Men ervaart dit als een nadeel. De deelgemeenten hebben een bepaalde beleidsvrijheid, waardoor instellingen voor eenzelfde soort project van de ene deelgemeente wel subsidie krijgen en van de andere niet. Een ander knelpunt dat genoemd wordt in relatie tot het gemeentelijk beleid is de korte termijn waarop zaken (bijvoorbeeld rondom vervoer) geïmplementeerd worden. Het gemeentelijk beleid stimuleert zorginstellingen en MZO’s om samen te werken. Dit is volgens sommige instellingen een belangrijke succesfactor. Ook de strenge indicatiecriteria voor de AWBZ zijn een knelpunt voor de zorginstellingen. Mensen moeten steeds zwaardere problematiek hebben om een indicatie te krijgen. Dit betekent dat groepen die uitsluitend uit cliënten met een AWZB indicatie bestaan ook zwaarder worden. Ondanks deze knelpunten verwachten de geïnterviewde
36
medewerkers dat de decentralisatie van begeleiding naar de gemeenten weinig consequenties zal hebben voor hun aanbod van dagbestedingsprojecten voor migranten. De zorginstellingen vinden het belangrijk dat hun dagbestedingsprojecten ook toegankelijk zijn voor oudere migranten zonder indicatie. De instellingen zien migranten als een potentiële cliëntengroep en vinden het belangrijk om deze groepen te informeren en te binden. Wel wordt de relatief slechte financiële positie van de groep als knelpunt genoemd. Omdat veel migranten geen volwaardig pensioen hebben, verhoogt een eigen bijdrage voor deze groep de drempel naar voorzieningen. Migrantenzelforganisatie’s Naast dagbesteding georganiseerd door zorginstellingen, al dan niet in samenwerking met MZO’s, bieden diverse MZO’s in Rotterdam ook zelfstandig dagbestedingsactiviteiten aan. Zij richten zich hierbij op mensen zonder AWBZ-indicatie en betalen hun activiteiten vaak vanuit eigen middelen, bijdragen uit de doelgroep of externe financiering. • Stichting Emanuel krijgt voor het derde jaar op rij subsidie van de Diocesane Caritas Instelling van het Bisdom Rotterdam voor het organiseren van dagopvang voor Portugeessprekende ouderen. Deze dagopvang richt zich specifiek op 70-plussers met problemen op het gebied van participatie en welzijn. Het algemene doel is om deze ouderen uit hun sociaal isolement te halen. Specifieke doelstellingen daarbij zijn het bieden van een zinvolle dagbesteding, ouderen stimuleren tot het delen en verwerken van herinneringen, het signaleren van problemen, en het doorverwijzen en begeleiden naar andere vormen van zorg. • Stichting B.A.R.R. hervat in oktober 2012 haar ontmoetingsproject voor Javaanse ouderen (vanaf 50 jaar) in Delfshaven. Het programma bestaat uit beweging, ontmoeting en voorlichting over diverse onderwerpen (gezondheid, diabetes). Het doel is om de ouderen uit hun isolement te halen. Stichting B.A.R.R. kan in ruil voor wederdiensten gebruik maken van een lokaal buurthuis. Stichting B.A.R.R. ontvangt geen structurele subsidie van de gemeente. Om de kosten te dekken werkt de stichting met vrijwilligers en vraagt zij de deelnemers om een donatie. • Stichting Prefuru en Stichting Spirit organiseren (naast de dagbestedingsactiviteiten die deze organisaties in samenwerking met zorginstellingen organiseren) sinds 2009 samen een wekelijkse mannensoos voor Surinaamse mannen boven de 55 jaar. Naast ontspanningsactiviteiten en vogelwedstrijden, wordt er voorlichting gegeven ter bevordering van het zo lang mogelijk zelfstandig wonen en worden er activiteiten ondernomen gericht op maatschappelijke participatie.
4.5 Samenvatting Rotterdam voert formeel geen doelgroepenbeleid. Wel worden op punten waar de participatie van migranten achterblijft aanvullende actieprogramma’s ingezet. Dit om het gebruik van algemene voorzieningen door migranten te stimuleren. Voorbeelden hiervan zijn de uitrol van het Programma Oudere Migranten (POM) naar meerdere deelgemeenten en het verbeteren van het voorzieningen gebruik door migranten met een beperking middels het project Samen verder in de gekleurde wereld van Rotterdam. Rotterdam geeft invulling aan prestatieveld 3 door middel van de Vraagwijzer. Daarnaast wordt vanuit POM in meerdere deelgemeenten gewerkt met zogenoemde cultuurtolken die een brug vormen tussen cliënt en hulpverlener. Voorts wordt bij veel
37
cultuurspecifieke ontmoeting- en dagbestedingprojecten informatie en voorlichting gegeven over gezondheid en Wmo-gerelateerde onderwerpen. Wat betreft het gebruik van individuele voorzieningen door migrantengroepen in Rotterdam, is slechts een kleine hoeveelheid gegevens gevonden. De meest opvallende bevinding is dat Rotterdammers met een Surinaamse, Turkse, Marokkaanse of overig nietwesterse achtergrond vaker contact hebben met de thuiszorg dan autochtonen. Rotterdam kent een zeer gevarieerd aanbod van dagbestedingsactiviteiten voor diverse migrantengroepen, waaronder veel perspectiefrijke projecten. Sterke punten in deze projecten zijn o.a. de samenwerking tussen zorg- en welzijnsinstellingen en MZO’s, creatieve combinaties voor cliënten met een AWBZ-indicatie en cliënten zonder indicatie en de inzet van vrijwilligers. Daarnaast wordt het activiteitenaanbod in nauwe samenwerking met de doelgroep ontwikkeld en vastgesteld.
38
5. AMSTERDAM 5.1 Migranten en de Wmo in Amsterdam Migranten in Amsterdam – feiten en cijfers Op 1 januari 2012 telde Amsterdam in totaal 790.044 inwoners, waarvan 122.839 westerse allochtonen en 276.392 niet-westerse allochtonen (O+S 2012). Met 71.456 personen zijn Marokkanen de grootste groep niet-westerse allochtonen in Amsterdam. De tweede groep, bestaande uit 68.521 personen, zijn inwoners van Surinaamse herkomst. Deze groep bestaat voor meer dan de helft uit Creolen en voor ongeveer een kwart uit Hindoestanen (Oudhof 2011). Daarnaast kent Amsterdam 41.518 personen van Turkse herkomst, 11.888 personen afkomstig van de Nederlandse Antillen en Aruba en 11.464 inwoners van Ghanese herkomst. Omdat de geselecteerde Wmo-voorzieningen vooral voor oudere migranten van belang zijn, geven we ook een beeld van deze groep. Op 1 januari 2012 telde de gemeente Amsterdam in totaal 174.045 inwoners van 55 jaar en ouder. 22% van de Amsterdamse bevolking. Van de groep ouderen is 21% (36.551 personen) van niet-westerse herkomst. De grootste groep niet-westerse ouderen in Amsterdam is op dit moment van Surinaamse herkomst (O+S 2012). De Staat van de Stad Amsterdam VI (O+S 2011) beschrijft aan de hand van verschillende databronnen de gezondheid en participatie van diverse bevolkingsgroepen in Amsterdam. Hieruit blijkt onder andere dat Turkse Amsterdammers (62%) en Marokkaanse Amsterdammers (60%) hun gezondheid minder vaak als goed ervaren dan Surinaamse Amsterdammers (70%) en autochtonen (80%). Ook geven Turkse en Marokkaanse Amsterdammers vaker aan dat zij te maken hebben met fysieke beperkingen. Wmo in Amsterdam Amsterdam heeft dit jaar het Wmo beleidsplan 2012-2016 vastgesteld. Uitgangspunt van dit beleidsplan is de verantwoordelijke Amsterdammer die zelf regie voert over zijn leven en een gemeente die dit stimuleert. De gemeente Amsterdam heeft dit georganiseerd langs vijf samenhangende programmalijnen: 1) eigen verantwoordelijkheid en maatschappelijke participatie, 2) zelfstandigheid versterken, 3) eenvoudige regelgeving, betere dienstverlening, 4) maatschappelijke opvang en 5) aanpak huiselijk geweld. Amsterdam kent op stedelijk niveau geen nota ouderenbeleid en heeft geen beleid dat zich specifiek richt op oudere migranten (Kelderman 2011). In Amsterdam zijn de verantwoordelijkheden op het gebied van de Wmo verdeeld tussen de stad en de stadsdelen. Afspraak is dat ieder stadsdeel een minimumniveau aan zorg- en welzijnsdiensten biedt. Daarnaast geeft de gemeente Amsterdam in haar beleidsplan aan ernaar te streven dat maatschappelijke ondersteuning integraal en gebiedsgericht wordt aangeboden. Volgens het beleidsplan kan men zo optimaal aansluiten bij de behoeften van kwetsbare groepen in een bepaald gebied. Amsterdam wil een eigen invulling geven aan de decentralisatie van de AWBZ-functie begeleiding. Door het leggen van verbindingen tussen welzijnswerk, sport en gezondheidsprogramma’s en ondersteuning door mantelzorgers en vrijwilligers. Amsterdam zal zich daarbij vooral richten op het versterken van de eigen kracht, het eigen netwerk en participatie. Burgers die niet in staat zijn om op eigen kracht of met behulp van het eigen
39
netwerk een gezonde dagbesteding te realiseren, kunnen gebruik maken van activerende dagbesteding. Het accent komt daarbij te liggen op activering richting een gezonde levensstijl, die o.a. tot uiting komt in gezamenlijk bewegen, gezamenlijke inzet voor de buurt en gezonder eten.
5.2 Prestatieveld 3: Informatie, advies en cliëntondersteuning Aanbod van voorzieningen Voor Amsterdammers die goed in staat zijn om op eigen kracht ondersteuning te vinden, heeft de gemeente Amsterdam een digitale informatievoorziening ingericht. Tevens is er op stedelijk niveau een Wmo Helpdesk waarin inwoners informatie kunnen krijgen over Wmovoorzieningen. Daarnaast heeft de gemeente in ieder stadsdeel Loketten Zorg en Samenleven ingericht, die fysiek, telefonisch en per mail bereikbaar zijn. Het aantal loketten, de spreekuurlocaties en openingstijden zijn verschillend per stadsdeel (Eindbeeld sociaal loket in 2014). Hoewel de loketcoördinator vrijwel altijd in dienst is van het stadsdeel, zijn adviseurs soms ook (deels) in dienst van een organisatie op het gebied van maatschappelijke dienstverlening. Daarnaast is de samenwerking met een outreachende aanpak niet overal aanwezig en verschillen de stadsdelen in hun werkwijze. Begin 2012 hebben de stadsdelen gezamenlijk afspraken gemaakt over de doorontwikkeling van het Loket Zorg en Samenleven naar een breed sociaal loket. De gemeente wil beter aansluiten bij Welzijn Nieuwe Stijl. De bedoeling is dat er informatie en advies gegeven wordt, maar ook vraagverheldering plaats vindt en kortdurende ondersteuning geboden wordt. Tevens wordt in het Eindbeeld sociaal loket in 2014 gewezen op het belang van outreachend werken voor mensen die geïsoleerd (dreigen te) raken en niet zelf naar het loket kunnen komen. Er wordt niet gespecificeerd om welke groepen het hier gaat. Bij de invoering van de Wmo heeft de GGD Amsterdam aan de stadsdelen voorgesteld om Voorlichters Eigen Taal en Cultuur (VETC’ers) in te zetten bij de Loketten Zorg en Samenleven. Dit om de informatievoorzieningen van de Wmo toegankelijker te maken voor migranten. In 3 stadsdelen is met een 3-jarige pilot gestart. De bedoeling was dat de financiering van deze VETC’ers daarna overgenomen zou worden door de stadsdelen. Een stadsdeel heeft naar tevredenheid met een VETC’er gewerkt, maar moest hiermee stoppen omdat het stadsdeel de financiering stopzette. In de andere twee stadsdelen is de pilot gestopt vanwege andere redenen. Op dit moment hebben de Loketten Zorg en Samenleven geen directe intermediair in de communicatie met migranten. Wel heeft de GGD Amsterdam VETC’ers in dienst die voorlichting geven over diverse gezondheidsthema’s. In de praktijk hebben instellingen en organisaties zelf formele en informele voorlichtingsactiviteiten ontplooid als aanvulling op de reguliere informatievoorziening vanuit de gemeente. Deze activiteiten zijn veelal ontstaan omdat de betrokken organisaties ontdekten dat de doelgroep onvoldoende bekend was met bepaalde voorzieningen en er sprake was van informatiebehoefte. Het is onmogelijk om hier compleet te zijn, maar enkele voorbeelden van dergelijke informatievoorzieningen zijn: • Voorlichtingsbijeenkomsten voor migrantengroepen door of in samenwerking met CABO voor oudere migranten. CABO voor oudere migranten is een organisatie die zich inzet voor de maatschappelijke participatie van oudere migranten in Amsterdam. In samenwerking met dienstverlenende organisaties worden voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd voor diverse migrantengroepen. CABO
40
•
•
•
voor oudere migranten ondersteunt daarnaast sleutelfiguren binnen migrantengemeenschappen door een aanbod van training (i.s.m. de Vrijwilligersacademie) en ondersteuning gericht op activiteiten die de maatschappelijke participatie van oudere migranten vergroten en de eigen kracht van deze groep vergroot. Voorbeelden hiervan zijn diverse projecten binnen uiteenlopende gemeenschappen. Gericht op activerend huisbezoek door vrijwilligers aan oudere (vereenzamende) migranten. Maar ook een training gericht op de vorming van een woongroep voor Chinese ouderen . Amira Thuiszorg is een dochteronderneming van de OsiraGroep die zich specifiek richt op cliënten met een andere culturele achtergrond. Zij geeft (o.a. in samenwerking met CABO) veel voorlichting aan migrantengroepen. Hieronder ook ‘vergeten doelgroepen’ zoals: Kroaten, Somaliërs, Portugezen en Spanjaarden. Amira Thuiszorg probeert feitelijke voorlichting over voorzieningen te combineren met ervaringsverhalen van ‘peers’. Dit omdat ze gemerkt heeft dat migrantenouderen gevoelig zijn voor mond-op-mond reclame en ervaringen van mensen in hun omgeving. Volgens Amira Thuiszorg is het ook belangrijk dat informatievoorzieningen zich richten op de kinderen van migranten. Volgens hen wordt er vaak vanuit gegaan dat de kinderen goed op de hoogte zijn van voorzieningen en hun ouders kunnen informeren. De ervaring van Amira is echter deze groep niet altijd goed geïnformeerd is. Thuiszorgorganisatie Avicen heeft, in samenwerking met o.a. zorgverzekeraar Agis en Bureau Jeugdzorg, voorlichting gegeven in moskeeën over de werkzaamheden van verschillende instanties en de mogelijkheden tot zorg. Ook waren zij met een informatiestand aanwezig op het Nationaal Islam Congres. Samenwerking met andere instanties en voorlichting geven op plaatsen die voor migranten vertrouwd zijn, zijn voor Avicen erg belangrijk. Daarnaast heeft Avicen gemerkt dat hun cliënten meestal niet op de hoogte zijn van de mogelijkheden binnen de Wmo. En daar door andere hulpverleners onvoldoende op gewezen worden. Medewerkers van Avicen kijken daarom breder dan de behoefte aan thuiszorg en geven zo nodig informatie over andere voorzieningen. Zorginstelling Cordaan nodigt regelmatig Wmo-medewerkers uit om op locatie uitleg te geven over voorzieningen. Dit is begonnen bij de dagbesteding van Kraka-eSewa. Men merkte dat de doelgroep behoefte had aan informatie over voorzieningen, aanvraagprocedure etc. De ervaringen waren positief en de aanpak wordt nu breder aangemoedigd binnen de organisatie.
Gebruik van informatievoorzieningen Over het gebruik van informatievoorzieningen door migranten zijn geen kwantitatieve gegevens gevonden. Wel blijkt dat de bekendheid met de Wmo verschilt per doelgroep: 4243% van de Surinaamse/Antilliaanse, autochtone en overige westerse groepen kent de Wmo ten opzicht van 30% van de Turkse/Marokkaanse en overige niet-westerse groepen (O+S, 1-meting Wmo 2010). Dit zou erop kunnen wijzen dat deze laatste groepen minder goed bereikt worden met informatie over de Wmo. Over vluchtelingen en kleinere migrantengroepen is weinig bekend. Diverse respondenten benoemen hen als groepen die onvoldoende worden bereikt met informatie en voor wie het lastig is om informatie in de eigen taal en cultuur te realiseren.
41
Toegankelijkheid van informatievoorzieningen Migranten maken minder snel gebruik van loketten, zeker wanneer er sprake is van een taalbarrière. Het zou drempelverlagend zijn voor migranten als het Loket Zorg en Samenleven ook medewerkers in dienst heeft die bekend zijn met de taal en cultuur van de cliënten. Verschillende respondenten geven aan dat migranten goed bereikt kunnen worden via MZO’s en moskeeën. Zorginstellingen lijken hierin pro-actiever dan de gemeente. Respondenten geven aan dat het goed zou zijn als de gemeente proactief migrantenzelforganisaties benaderd om hen te helpen om de doelgroep te bereiken. Daarnaast werkt mond-op-mond reclame erg goed. Het verhaal van een buurvrouw heeft vaak meer impact dan voorlichting vanuit een ‘onbekende organisatie’.
5.3 Prestatieveld 6: Individuele voorzieningen De verantwoordelijkheid voor het verlenen van individuele voorzieningen ligt bij het stadsbestuur. Bekendheid en informatiebehoefte De geïnterviewde responenten geven aan dat bij veel migrantengroepen sprake is van onbekendheid met individuele voorzieningen. Daarnaast weten migranten dikwijls niet waar ze wel of geen recht op hebben en in hoeverre er sprake is van een eigen bijdrage. Volgens de geïnterviewde zijn vooral Chinese, Turkse en Marokkaanse migranten onvoldoende op de hoogte met het Nederlandse zorgsysteem en de werking daarvan. Dit lijkt in lijn met de bevindingen van de Wmo 1-meting van de gemeente Amsterdam. Hierin hebben Turkse en Marokkaanse Amsterdammers duidelijk minder vaak van de Wmo gehoord dan andere groepen. Ook wijzen de geïnterviewden erop dat men er vaak vanuit gaat dat de kinderen van oudere migranten wel op de hoogte zijn van het voorzieningenaanbod, terwijl dit in de praktijk niet altijd zo blijkt te zijn. Aanvraag en indicatiestelling De aanvraag voor een individuele voorziening kan in Amsterdam lopen: volgens 9 automatische levering, via onderzoek door de MO-zaak , via een pre-indicatie of met casemanagement. Automatische levering geldt voor een aantal voorzieningen dat door het stadsbestuur daarvoor aangewezen is. Een aanvraag via de MO-zaak start na telefonische aanmelding van de client bij de MO-zaak of via een doorverwijzing van het Loket. De MOzaak start vervolgens de indicatiestelling. Bij een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of rolstoel stuurt de MO-zaak haar advies naar het stadsbestuur. Het stadsbestuur beoordeelt aan de hand van dit advies de aanvraag en stelt een beschikking op. Voor hulp bij het huishouden heeft de MO-zaak mandaat om zelf een indicatiebesluit te nemen. 10 In Amsterdam kunnen thuiszorgorganisaties een pre-indicatie doen . Organisaties kunnen dit telefonisch doen of via een huisbezoek. De respondenten geven aan dat het bij migranten vaak lastig is om telefonisch een intake en pre-indicatie te doen. Een organisatie
9
De MO-zaak is een organisatie die gemeenten, woningcorporaties en zorgaanbieders ondersteunt bij de uitvoer
van de Wmo. Een van de diensten die de MO-zaak biedt is indicatieadvies, waarbij gemeenten het indicatieproces geheel of gedeeltelijk kunnen uitbesteden aan de MO-zaak. 10
Deze vorm van indicatiestelling waarbij de cliënt rechtstreeks bij de leverancier terecht kan, wordt ook wel het
Amsterdams model genoemd.
42
heeft een telefonische pre-indicatie als eerste uitgangspunt. Zeker wanneer kinderen zorg aanvragen voor hun ouders, is dit geen probleem. Een andere organisatie legt vrijwel altijd een huisbezoek af en maakt daarbij voor zover mogelijk gebruik van medewerkers die de taal spreken. De pre-indicatie wordt door de zorgaanbieder ingediend bij de MO-zaak en deze geeft vervolgens een positief of negatief indicatiebesluit af. Een consulent van de MOzaak neemt hiervoor contact op met de zorgvrager om de situatie te bespreken. Dit kan zowel telefonisch als bij de instelling plaatsvinden. De respondenten geven aan dat de indicatiestellers van de MO-zaak vaak niet met een tolk werken. Nadeel hiervan is dat antwoorden niet altijd goed begrepen worden en dat de indicatie in sommige gevallen onterecht wordt afgewezen. Daarnaast hebben de respondenten het idee dat migranten vaker een afwijzing krijgen op basis van ‘gebruikelijke zorg’. Dit geldt vooral voor Turkse en Marokkaanse migranten omdat zij relatief vaak samenwonen met een partner of oudere kinderen. Omdat deze huisgenoten niet altijd in staat zijn om de ‘gebruikelijke zorg’ te verlenen, ontstaan soms schrijnende situaties. Gebruik Wmo- voorzieningen Om een indruk te geven van het gebruik van voorzieningen, baseren we ons op gegevens van de dienst Onderzoek en Statistiek van de gemeente Amsterdam. De dienst Onderzoek en Statistiek heeft verschillende metingen gedaan in het kader van de Wmo. In 2010 zijn de bekendheid met de Wmo en het gebruik van Wmo-voorzieningen gemeten onder Amsterdammers van alle leeftijden (Wmo 1-meting). Gezien de kleine steekproefaantallen, zijn de cijfers indicatief van aard. Tabel 1.1. Gebruik Wmo-voorzieningen per etnische achtergrond in 2010 (in %) Heeft
Heeft
Hulp bij
Rol-
Scoot-
gehoord
Wmo
huis-
stoel
mobiel
van
voor-
houden /
Wmo
ziening
thuis-
(en)
zorg
AOV
Woning-
Tafeltje
aanpassing
dekje
ATA
Welzijn/
PGB
ouderen werk
Surinaams/Antilliaans (n=155)
43
19
7
2
5
3
3
1
1
0
1
Turks/Marokkaans (n=121)
30
10
3
1
3
0
2
1
0
0
2
Overig niet-westers (n=90)
30
9
0
2
3
2
3
0
0
0
1
Westerse allochtoon (n=127)
42
8
2
1
2
0
3
0
0
1
0
Autochtoon (n=721)
42
9
4
1
1
1
3
1
0
0
1
Totaal (n=1219)
40
10
4
1
2
1
3
0
0
0
1
Bron: O+S / 1-meting Wmo
Autochtonen (42%), westerse allochtonen (42%) en mensen van Surinaamse/Antilliaanse afkomst (43%) hebben vaker gehoord van de Wmo dan mensen van Turkse/Marokkaanse afkomst (30%) en overige niet-westerse allochtonen (30%). Deze cijfers sluiten aan bij indruk van geïnterviewden dat onbekendheid met voorzieningen onder Turkse en Marokkaanse groepen het groter is dan onder Surinaamse en Antilliaanse groeperingen.
43
Uit de tabel blijkt tevens dat mensen van Surinaams/Antilliaanse afkomst vaker gebruik maken van een Wmo-voorziening (19%) dan andere groepen (8-10%). Voorzieningen waar zij vaker gebruik van lijken te maken zijn: hulp bij het huishouden / thuiszorg, scootmobiel, aanvullend openbaar vervoer (AOV) en personenalarmering. Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn de leefsituatie van migranten met een Surinaamse achtergrond (zij wonen vaker alleen) en een betere bekendheid met voorzieningen. Verder valt op dat mensen van Turkse en Marokkaanse afkomst iets minder vaak gebruik lijken te maken van thuiszorg of hulp bij het huishouden en iets vaker een Pgb hebben dan andere groepen. Waarschijnlijk komt dit doordat deze groepen extra waarde hechten aan zorg in de eigen taal en cultuur. Daarnaast zou de relatief jonge leeftijd van Turkse en Marokkaanse migranten een verklaring kunnen zijn voor het lagere gebruik van bepaalde voorzieningen. De respondenten noemen in de diepte-interviews verschillende redenen waarom Turkse en Marokkaanse migranten geen gebruik maken van hulp bij het huishouden. De belangrijkste reden zijn: de beschikbaarheid van informele zorg en het verwachtingspatroon van oudere migranten op dit punt. Tegelijkertijd wordt benoemd dat de jongere generaties niet op dezelfde schaal informele zorg kunnen verlenen als nu. Een andere belangrijke reden is onbekendheid met het Nederlandse zorgsysteem en met een voorziening als hulp bij het huishouden. Wanneer men wel bekend is met de voorziening, weerhouden taal- en communicatieproblemen migranten ervan om daadwerkelijk hiervan gebruik te maken. Daarnaast hebben de respondenten het idee dat migranten vaker een afwijzing krijgen op basis van ‘gebruikelijke zorg’. Dit geldt vooral voor Turkse en Marokkaanse migranten omdat zij relatief vaak samenwonen met een partner of oudere kinderen. Omdat deze huisgenoten niet altijd in staat zijn om de ‘gebruikelijke zorg’ te verlenen, ontstaan soms schrijnende situaties. De gemeente Amsterdam biedt een individuele maaltijdvoorziening in de vorm van thuismaaltijden. Cordaan is op dit terrein de grootste aanbieder. Daarnaast wordt een collectieve maaltijdvoorziening geboden door middel van wijkrestaurants, veelal gehuisvest bij een zorg- of welzijnsinstelling. Uit een onderzoek van de DSP-groep blijkt dat migranten weinig gebruik maken van wijkrestaurants. Slechts 4% van de bezoekers is van allochtone herkomst (Dautzenberg 2008). Dit beeld wordt bevestigd in de interviews. De respondenten hebben de indruk dat dit vooral komt doordat de kwaliteit van de maaltijden niet voldoet aan de wensen van migranten. Andere redenen die meespelen zijn onwetendheid over het bestaan van de voorzieningen, de hoogte van de eigen bijdrage en het idee dat je kinderen voor je moeten komen koken. Hoewel Amsterdam een aantal organisaties heeft dat zich specifiek richt op een multiculturele doelgroep (en de mogelijkheid bieden om zorg in natura te ontvangen van een medewerker die de taal en cultuur van de cliënt deelt) geven respondenten aan dat de voorkeur van migranten uitgaat naar een Pgb. De laatste jaren zijn een aantal gevallen van fraude/misbruik aan het licht gekomen, waardoor een deel van de migranten in thuiszorgorganisaties is weggevallen. De hoogte van de eigen bijdrage is voor migranten een reden om geen zorg te nemen. Wanneer men maar net kan rondkomen, is deze structurele bijdrage te veel. Daarnaast kan ook onduidelijkheid over de hoogte van de eigen bijdrage een belemmering vormen in de toegang tot zorg. Migranten vinden het belangrijk om hier duidelijkheid over te hebben, omdat ze anders blij gemaakt worden met niets. Wanneer gemeenten of organisaties hier onduidelijk over zijn, kunnen ze het vertrouwen van migranten kwijtraken.
44
5.4 Dagbesteding Amsterdam kent verschillende cultuurspecifieke dagbestedingsprojecten. Zorginstellingen, welzijnsorganisaties en migrantenzelforganisaties hebben afzonderlijk of in samenwerking activiteiten op dit gebied ontwikkeld. Voor veel voorzieningen die vanuit zorginstellingen aangeboden worden, is een AWBZ-indicatie vereist. Veel activiteiten vanuit welzijnsorganisaties en migrantenzelforganisaties zijn toegankelijk zonder indicatie. De stadsdelen hebben, vanuit de compensatiemiddelen in het kader van de pakketmaatregelen, bijgedragen aan het ontwikkelen van vormen van dagbesteding voor oudere migranten zonder indicatie (Kelderman 2011). Zorg- en welzijnsinstellingen Veel zorginstellingen in Amsterdam bieden, naast reguliere dagbesteding, ook cultuurspecifieke dagbesteding voor bepaalde migrantengroepen. Aan de hand van de informatie op internet of vanuit de interviews, geven we een beeld van dit aanbod. Het is onmogelijk om hierin compleet te zijn. Een van de grootste zorginstellingen in Amsterdam is Cordaan. Cordaan biedt naast reguliere dagbesteding (in Amsterdam Zuid-Oost, Amsterdam Oost en Amsterdam West) cultuurspecifieke dagbesteding. De dagbesteding van Cordaan is meestal alleen toegankelijk voor cliënten met een indicatie vanuit de AWBZ. Alleen de ontmoetingsactiviteiten voor Javaanse ouderen zijn toegankelijk zonder AWBZ-indicatie. Daarnaast organiseert Cordaan laagdrempelige activiteiten zoals het Suikerfeest en iftarmaaltijden. Hiermee wil de organisatie laten zien dat ze aandacht schenkt aan de wensen en behoeften van migranten. ______________ Goed voorbeeld: Ontmoetingscentrum Kraka-e-Sewa van Cordaan Kraka-e-Sewa is een ontmoetingscentrum waar Surinaamse ouderen met beginnende dementie en hun verzorgers met al hun vragen terecht kunnen. Zowel voor de oudere zelf als voor de mantelzorger is een breed ondersteuningsprogramma ontwikkeld dat aansluit bij de behoeften. Kraka-e-Sewa is in 2002 opgericht. Het ontmoetingscentrum wordt gefinancieerd vanuit de AWBZ en met een subsidie vanuit het Stadsdeel. Bij de realisering waren veel verschillende samenwerkingspartners betrokken, waaronder verschillende cultuurspecifieke welzijnsverenigingen voor Surinamers. Het activiteitenprogramma van de dagsociëteit is zeer divers: handenarbeid, gymnastiek, Surinaamse muziek beluisteren, krant lezen, odo's voordragen, uitjes, Bigi sma tori, wandelen enzovoorts. De medewerkers en vrijwilligers van Kraka-e-Sewa hebben een Surinaamse achtergrond, en kennen daardoor de gewoonten en tradities van de doelgroep. ______________________________________________ Tabel 2. dagbesteding voor oudere migranten vanuit Cordaan
45
Stadsdeel Zuid-oost • Ontmoetingscentrum voor Surinaamse ouderen en hun mantelzorgers Kraka-eSewa i.s.m. Anand Joti Stadsdeel West • Dagvoorziening voor Turkse ouderen Misafirhane (locatie De Hudsonhof) • Dagverzorging (locatie De Boeg) • Dagvoorzieningen voor Marokkaanse ouderen Darkom (locatie Riekerhof) Stadsdeel Oost • Dagverzorging voor Turkse en Marokkaanse ouderen De Salon (locatie Kastanjehof) • Gemeleerde dagverzorging De ontmoeting (locatie De Gooyer) Ook andere zorginstellingen bieden cultuurspecifieke dagbestedingsprojecten. Meer informatie over deze projecten zijn te vinden bij de aanbieders. Tabel 3. dagbesteding voor oudere migranten vanuit OsiraGroep Stadsdeel Nieuw-west • Dagverzorging voor Turkse ouderen Ikinci Bahar (locatie De Drie Hoven) Tabel 4. dagbesteding voor oudere migranten vanuit Evean Amsterdam Noord (Evean Korthagenhuis) • Dagopvang voor Turkse vrouwen Misafirhane • Dagopvang voor Surinaamse ouderen Swagat Makandra i.s.m. Anand Joti Amsterdam Zuidoost (Henriette Roland Holst huis) • Multiculturele dagopvang Wi Na Wan i.s.m. Anand Joti Overige voorbeelden van cultuurspecifieke dagbestedingsprojecten zijn: • Dagcentrum Palulu in Amsterdam Zuid-oost. Dit centrum biedt speciaal op de doelgroep afgestemde dagbesteding gericht op o.a. ouderen van Surinaamse en Caribische afkomst. Voor de dagbesteding van Palulu is een AWBZ-indicatie vereist. • Zorggroep Amsterdam Oost (Flevohuis / De Open Hof) biedt dagverzorging voor Turkse en Marokkaanse ouderen. Daarnaast is met subsidie van o.a. de gemeente sinds 2010 een ontmoetingsproject opgericht voor Chinese ouderen die voorheen gebruik maakten van de dagverzorging. • Amsta Zorg biedt dagverzorging voor de Turkse ouderen (locatie Amsteldijk) en voor Chinese ouderen (locatie De Flesseman). Amsta Zorg kreeg voor de continuering van deze projecten in 2010 subsidie van de gemeente n.a.v. de AWBZ Pakketmaatregel. Multiculturele ontmoetingscentra In Amsterdam wordt veel gebruik gemaakt van multiculturele ontmoetingscentra. De ruimtes in deze centra worden gebruikt door verschillende migrantengroepen. De ontmoetingscentra zijn vaak een samenwerkingsverband van een welzijnsorganisatie met een zorginstelling en één of meerdere migrantenzelforganisaties. De activiteiten worden meestal door MZO’s en vrijwilligers georganiseerd, waarbij voor een beperkt aantal uur een betaalde medewerker aanwezig is voor de coördinatie. Daarmee vormen de ontmoetingscentra goede voorbeelden van een geslaagde Wmo-project. • De Ontmoeting (in de Pijp) is een initiatief van welzijnsorganisatie Combiwel, dat geresulteerd heeft in een ontmoetingscentrum waar 7 verschillende
46
•
•
migrantengroepen gebruik van maken. In een vroeg stadium heeft Combiwel contact gezocht met sleutelfiguren van verschillende migrantengroepen. Doel van het centrum is een veilige infrastructuur bieden waarin stapsgewijs toegewerkt wordt naar participatie en het vormen van een brugfunctie naar voorzieningen in de wijk. De migrantengroepen zijn verantwoordelijk voor de inhoud en uitvoer van het programma en runnen de locatie. Een belangrijk onderdeel van de brugfunctie van De Ontmoeting is voorlichting over o.a. mantelzorg en dementie. Deze wordt gegeven in de eigen taal. Het centrum draait grotendeels op vrijwilligers, en kent slechts een beperkt aantal uur coördinatie van een betaalde kracht. De Hudsonhof (in de Baarsjes, stadsdeel West) is een multicultureel ontmoetingscentrum voor autochtonen, Surinaamse, Turkse en Marokkaanse ouderen. De professionele ondersteuning is beperkt en de Hudsonhof gaat ervan uit dat ouderen in staat om zelf activiteiten te organiseren en de ruimtes te beheren. Een Turkse en een Marokkaanse ouderenvereniging hebben hier beide een eigen ontmoetingsruimte waar ouderen uit de doelgroep kunnen inlopen voor ontmoeting en voorlichting. Daarnaast is ook een dagbesteding van Cordaan voor Turkse ouderen Misafirhane in het centrum gevestigd. Voor deze dagbesteding is een indicatie vereist. Huis van de Buurt De Klinker is een samenwerkingsproject van welzijnsorganisatie Combiwel en zorginstelling Osiragroep. De Klinker is een combinatie van een zorghuis en een buurthuis in de multiculturele Klinkerbuurt. Op de benedenetage zijn allerlei activiteiten voor buurtbewoners terwijl op de overige etages appartementen zijn gerealiseerd voor mensen die zorg nodig hebben. De Klinker werkt met een grote groep vrijwilligers. Bezoekers bepalen voor een groot deel zelf het programma.
De toekomst van de multiculturele ontmoetingscentra is niet altijd gegarandeerd. Zo worden in de Uitwerkingsnota Welzijn Nieuwe Stijl’ van het Stadsdeel West (april 2011) de multiculturele ontmoetinscentra De Hudsonhof en De Buskenblaser benoemd als accommodaties waarvan de bekostiging van huisvestingskosten uit het welzijnsbudget mogelijk zal stoppen. Men vindt de locaties te klein en daarnaast wordt gewezen op andere locaties in de buurt waarmee de betrokken organisaties ruimtes kunnen delen. Migrantenzelforganisaties Amsterdam kent ook dagbestedingsactiviteiten die door migrantenzelforganisaties georganiseerd worden. Voor een deel vinden deze plaats in de hierboven beschreven multiculturele ontmoetingscentra. In sommige gevallen hebben MZO’s een eigen locatie. Zo biedt de Stichting Andishe voorzieningen aan Iraanse ouderen in Amsterdam Noord. In samenwerking met het Stadsdeel Noord, Osiragroep en woningcorporatie Stadgenoot is in 2008 een accommodatie gerealiseerd van waaruit de stichting activiteiten ontplooit. Naast voorlichting en advies, verzorgt de stichting inloop/dagopvang voor ouderen.
5.5 Samenvatting Amsterdam kent een stedelijke Wmo-helpdesk en heeft in de verschillende stadsdelen Loketten Zorg en Samenleven. In de toekomst zullen deze loketten verder ontwikkeld worden tot een breed sociaal loket. In een aantal stadsdelen is sprake geweest van een pilot met VETC’ers die binnen het loket Zorg en Samenleven een intermediairfunctie vervullen. Naast deze algemene informatievoorzieningen hebben zorginstellingen, welzijnsorganisaties
47
en migrantenzelforganisaties voorlichtingsactiviteiten opgezet die zich specifiek richten op migrantengroepen. Uit onderzoek van de Dienst Onderzoek en Statistiek van de gemeente Amsterdam blijkt dat Amsterdammers van Turkse/Marokkaanse herkomst minder vaak van de Wmo gehoord hebben dan autochtone Amsterdammers en Amsterdammers van Surinaamse/Antilliaanse herkomst. Opvallend is dat mensen met een Surinaamse/Antilliaanse achtergrond meer gebruik maken van voorzieningen (waaronder hulp bij het huishouden, AOV, scootmobiel en ATA) dan autochtonen en mensen met een Turkse/Marokkaanse achtergrond. Amsterdammers met een Turkse/Marokkaanse achtergrond maken minder vaak gebruik van hulp bij het huishouden. Amsterdam kent een groot aanbod reguliere dagbestedingsvoorzieningen en daarnaast verschillende cultuurspecifieke dagbestedingsvoorzieningen. Belangrijke succesfactoren zijn: medewerkers uit de eigen taal en cultuur, aandacht voor culturele gebruiken en feestdagen en samenwerking met migrantenzelforganisaties. Voor de dagbesteding van zorginstellingen is vooralsnog vaak een AWBZ indicatie vereist. Daarnaast zijn er vanuit het welzijnswerk, meestal in samenwerking met zorginstellingen of migrantenzelforganisaties, multiculturele ontmoetingscentra opgezet. De continuïteit van deze centra door bezuinigingen van stad en stadsdeel niet in alle gevallen gegarandeerd.
48
6. CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN Op 1 januari 2007 is de Wmo ingevoerd. Deze wet is ontwikkeld in het besef dat de zorg voor kwetsbare burgers anders georganiseerd moet worden. Door de Wmo verschuift de nadruk van verzorging naar participatie en zelfredzaamheid. Niet alle groepen zijn echter in dezelfde mate in staat om voor hun eigen belangen op te komen en zelf ondersteuning te organiseren in het eigen netwerk. Oudere migranten en migranten met een beperking, zijn op dit punt kwetsbare groepen. Er wordt in korte tijd veel van hen gevraagd op het gebied van participatie en zelfredzaamheid. Oudere migranten hebben vaak een deel van hun leven in het land van herkomst doorgebracht. Hun normen, waarden, beelden en ervaringen sluiten niet altijd aan op het Nederlandse gezondheidssysteem en de actieve rol die dit van de burger vraagt. Een kleinschalige aanpak en goede begeleiding voor deze doelgroep zijn daarom gewenst. In deze verkeninning hebben we het aanbod en de toegankelijkheid van Wmovoorzieningen voor migranten in beeld gebracht. Waarbij we de diversiteit en kwaliteit van het aanbod zichtbaar hebben gemaakt. Daarnaast hebben we gekeken welke succesfactoren en knelpunten belangrijk zijn bij het garanderen van gelijkwaardige toegang tot voorzieningen. Deze informatie kunnen gemeenten, instellingen en organisaties benutten bij het maken van beleid, het voeren van onderhandelingen en het bieden van zorg aan migrantengroepen. Prestatieveld 3: Informatievoorzieningen De eerste conclusie met betrekking tot bekendheid en informatievoorzieningen is dat de bekendheid van migranten met de Wmo en Wmo-voorzieningen lager is dan onder autochtonen. Redenen hiervoor zijn andere verwachtingen van en onbekendheid met het Nederlandse zorgsysteem. Uit kwantitatieve gegevens van de verschillende gemeenten blijkt dat vooral Turkse en Marokkaanse migranten een informatieachterstand hebben. Dit is niet verwonderlijk gezien het feit dat deze groepen, in tegenstelling tot migranten van Surinaamse of Antilliaanse afkomst vaker te maken hebben met een taalbarrière. Daarnaast zijn o.a. vluchtelingen, Chinese migranten, en mensen afkomstig uit kleinere migrantengroepen vaker onbekend met voorzieningen dan autochtonen en Surinaamse en Antilliaanse migranten. Ook binnen de laatst genoemde migrantengroepen kunnen zich subgroepen bevinden met een informatieachterstand. Zo worden Surinaamse moslimouderen in Den Haag aangemerkt als een groep die op het punt van informatie niet weerbaar en niet zelfredzaam is. Een tweede punt dat naar voren komt, is dat structurele aandacht voor migrantengroepen in algemene informatievoorzieningen vanuit de gemeente vaak onvoldoende gegarandeerd is. Toch zijn er in iedere gemeente perspectiefrijke projecten en werkwijzen aanwezig. Alle 4 de gemeenten geven invulling aan prestatieveld 3 in de vorm van Wmoloketten. Vaak geheel of gedeeltelijk ondergebracht bij welzijnsinstellingen. Binnen deze algemene informatievoorzieningen is over het algemeen weinig structurele aandacht voor migrantengroepen. De loketten werken meestal niet outreachend. Gemeentelijke middelen kunnen meestal niet ingezet worden om voorlichtingsmateriaal in de eigen taal te ontwikkelen. In Utrecht en Den Haag beschikt men over een voorlichtingspool die informatie op locatie kan verstrekken. Deze voorlichting wordt meestal niet pro-actief aangeboden maar ingezet op verzoek van een instelling, zelforganisatie, buurthuis of moskee. Ook in Amsterdam zijn voorbeelden bekend waarbij medewerkers van het Loket Zorg en Samenleven voorlichting geven in multiculturele ontmoetingscentra.
49
Naast algemene informatievoorzieningen zijn er initiatieven ontwikkeld waarbij de informatie en voorlichting zich specifiek richt op moeilijk bereikbare groepen of migranten. De praktijk komt hiermee tegemoet aan de informatieachterstand van migrantengroepen ten aanzien van het voorzieningenaanbod. Daarnaast zoekt de praktijk naar succesvolle methoden om deze groepen te bereiken. Zo weten intermediairs een burg te slaan tussen migranten en reguliere zorg- en welzijnsinstellingen. Voorbeelden hiervan zijn cultuurtolken in Rotterdam, allochtone ouderenadviseurs in o.a. Den Haag en allochtone zorgconsulenten in o.a. Utrecht. Het sterke punt van intermediairs met een specifieke culturele achtergrond is dat zij bekend zijn met de taal en cultuur van migrantengroepen. Zij werken daarnaast op plaatsen waar veel migranten komen, maar hanteren niet altijd een outreachende werkwijze. Ook intermediairs die niet per definitie dezelfde taal en cultuur hebben als de doelgroep, (maar wel een outreachende manier van werken hanteren en een breed netwerk in de wijk hebben) zijn soms goed in staat om migranten te bereiken met informatie. Voorbeeld hiervan zijn de Zichtbare Schakels in Den Haag. In alle steden zijn voorbeelden bekend van voorlichting in samenwerking met migrantenzelforganisaties, moskeeën of kerken. Vaak maken informatie en voorlichting onderdeel uit van themamiddagen of ontmoetingsprojecten. Voordeel van deze werkwijze is dat migrantenzelforganisaties een breed netwerk onder de doelgroep hebben, kennis van de taal en cultuur, vertrouwen genieten binnen de gemeenschap en weten hoe ze de doelgroep kunnen bereiken. In sommige gevallen wordt dergelijke voorlichting georganiseerd vanuit een koepelorganisatie zoals COSBO voor oudere migranten in Amsterdam of NISBO in Utrecht. Ook thuiszorgorganisaties en aanbieders van dagbesteding geven voorlichting aan migranten. Dergelijke voorlichting ontstaat dikwijls doordat hulpverleners ontdekken dat migranten behoefte hebben aan informatie over voorzieningen. Of dat ze onvoldoende bekend zijn met andere voorzieningen (bijvoorbeeld woningaanpassingen) en regelingen. Voor deze vormen van voorlichting is het noodzakelijk dat de cliënt al enige vorm van zorg krijgt. Concluderend kunnen we stellen dat perspectiefrijke projecten op het gebied van voorlichting en informatie aan migranten één of meer van de volgende elementen bevatten: outreachende benadering, tijd en geduld voor het opbouwen van vertrouwen, samenwerking met sleutelfiguren of migrantenzelforganisaties, inzet van medewerkers met eenzelfde culturele achtergrond als de doelgroep, (geschreven of gesproken) voorlichtingsmateriaal in de eigen taal, voorlichting op plaatsen waar migranten vaak komen zoals moskeeën, migrantenorganisaties en buurthuizen. Daarnaast speelt mond-tot-mond reclame een belangrijke rol in veel migranten-gemeenschappen. Hoewel mond-tot-mond reclame vaak informeel is, benoemen sommige instellingen het succes van ‘ervaringsverhalen’ of informatieverspreiding door Wmo-ambassadeurs of peers. In vergelijking met de algemene voorzieningen gaat het om werkwijzen die meer tijd en energie kosten en daardoor vaak ook meer geld. Vanuit de resultaatgerichte optiek van de Wmo en het uitgangspunt dat verschillende bevolkingsgroepen in gelijke mate bereikt dienen te worden met informatie, zou het goed zijn als gemeenten en instellingen kijken wat zij doen om migranten met informatie te bereiken. En hoe zij dit kunnen verbeteren. Het verdient daarbij aanbeveling om perspectiefrijke projecten verder door te ontwikkelen en deze werkwijzen een structureel in te bedden in het gemeentelijk beleid en in de uitvoering door instellingen en organisaties.
50
Het zou goed zijn om bij de uitvoering van algemene informatievoorzieningen aandacht te besteden aan de locatie van Wmo-loketten. Een locatie waar migranten al komen (bijvoorbeeld een gezondheidscentrum) kan de drempel verlagen om een Wmo-loket te bezoeken. Ook is het van belang dat medewerkers kennis hebben van denkbeelden, gewoontes en praktijken die de mondigheid en het zorggedrag van migranten beïnvloeden. Een lastig punt is de beschikbaarheid van informatiemateriaal in de eigen taal. Vanuit het oogpunt van integratie wordt vaak gesteld dat het onwenselijk is om informatiemateriaal in de eigen taal aan te bieden. De vraag is echter of van alle groepen (zoals oudere migranten en migranten met een beperking) verwacht mag worden dat zij de Nederlandse taal voldoende beheersen om informatie adequaat te begrijpen. En in hoeverre verschillen in taalbeheersing leiden tot ongelijke toegang in de zorg. Daarnaast is het van belang om te kijken welke specifieke voorzieningen er zijn voor migranten. En of migranten van alle leeftijden en uit alle etnische groepen voldoende worden bereikt. Op basis van deze verkenning kan gesteld worden dat voor sommige groepen extra inspanning nodig is. Het zou goed zijn als gemeenten budget reserveren of middels een inspanningsverplichting waarborgen dat niet-zelfredzame migranten bereikt worden met informatie. Voor niet-zelfredzame migranten is extra aandacht gewenst. Hetzij in de vorm van outreachend werken, hetzij in de vorm van intermediairs (die al dan niet de taal en cultuur van de cliënt delen). Dit kan op verschillende manieren vorm krijgen en het initiatief en de uitvoer van dergelijke activiteiten kunnen bij verschillende instanties of organisaties liggen. Het zou goed zijn als samenwerking met migrantenzelforganisaties optimaal benut wordt. Zeker in het bereiken van niet zelfredzame migranten uit de eigen doelgroep. Zij kennen de doelgroep goed en weten hoe zij deze moeten bereiken en waar de behoeftes liggen. Zij zijn bovendien gemotiveerd om bij te dragen aan het welzijn van de eigen achterban. Het is belangrijk om te zorgen dat de balans tussen halen en brengen in evenwicht is. Migrantenzelforganisaties, moskeeën, kerken en buurthuizen, maar ook de dagbestedingsprojecten van zorg- en welzijnsinstellingen, bieden een goede mogelijkheid om groepen migranten met informatie te bereiken op een locatie waarmee zij al bekend zijn. Enerzijds is het belangrijk dat zij signaleren waar de doelgroep behoefte aan heeft en daar proactief op inspringen. Anderzijds is het ook van belang dat duidelijk is op wie zij een beroep kunnen doen om de gevraagde voorlichting te geven. Tot slot kunnen de diverse hulpverleners (thuiszorgmedewerkers, activiteitenbegeleiders etc) een voorlichtende rol spelen wanneer het gaat om andere voorzieningen. Het zou goed zijn als alle organisaties zich inspannen om medewerkers verder te versterken in deze rol. Prestatieveld 6: Individuele voorzieningen Wat betreft de individuele voorzieningen geldt dat voor een groot deel van de voorzieningen geen cultuurgebonden invulling nodig is. Alleen met betrekking tot hulp bij het huishouden en maaltijdvoorzieningen lijkt een cultuursensitief aanbod wenselijk. Wat betreft de individuele voorzieningen hebben we niet zozeer gekeken naar het aanbod als wel naar gebruik en toegankelijkheid van voorzieningen. In de eerste plaats kunnen we concluderen dat migranten in verschillende mate gebruik maken van individuele voorzieningen. Voor zover mogelijk is in kaart gebracht in hoeverre migranten gebruik maken van individuele voorzieningen. De steekproefaantallen zijn over het algemeen klein, waardoor de gevonden cijfers slechts indicatief van aard zijn. Wel laten deze cijfers zien dat het belangrijk is om te differentiëren tussen verschillende
51
migrantengroepen. Een grove uitsplitsing naar autochtonen en allochtonen kan overgebruik en ondergebruik van verschillende culturele groepen verhullen. Schellingerhout (2004) merkte al op dat Surinaamse ouderen in hun zorggebruik het meest op de autochtone bevolking lijken. Recente cijfers suggereren dat migranten van Surinaamse herkomst bepaalde voorzieningen, zoals hulp bij het huishouden, nu zelfs fors meer gebruiken dan autochtonen. Mogelijk spelen hierbij een verhoogde kwetsbaarheid en relatief goede bekendheid met voorzieningen een rol. Migranten van Turkse en Marokkaanse afkomst maken duidelijk minder vaak gebruik van hulp bij het huishouden. Hun zorggebruik lijkt gestegen in vergelijking met de cijfers uit 2003. Met betrekking tot de kleinere migrantengroepen zijn geen specifieke cijfers gevonden. De indruk is dat tenminste een deel van deze groepen (o.a. Chinese migranten) minder gebruik maakt van voorzieningen dan autochtonen. In de tweede plaats maakt deze verkenning duidelijk dat verschillende factoren een rol spelen bij het wel of niet gebruiken van bepaalde voorzieningen. Wat betreft het ondergebruik van hulp bij het huishouden door migranten van Turkse en Marokkaanse afkomst, spelen beschikbaarheid en gebruik van informele zorg een belangrijke rol. Tegelijkertijd is de verwachting dat de beschikbaarheid van informele zorg meer en meer zal afnemen. Omdat denkbeelden en levensstijl van nieuwe generaties veranderen. Daarnaast komt naar voren dat migranten van Turkse en Marokkaanse herkomst door hun woonsituatie (met partner of kinderen) vaker een afwijzing op basis van ‘gebruikelijke zorg’ krijgen. Andere redenen voor niet-gebruik zijn: onbekendheid met voorziening hulp bij het huishouden, taalproblemen, een moeizame aanvraagprocedure en de hoogte van de eigen bijdrage. Bij het niet-gebruik van maaltijdvoorzieningen spelen een rol: culturele en religieuze factoren, onbekendheid met de voorzieningen en de hoogte van de eigen bijdrage. Ook zou de verwachting leven dat kinderen voor je moeten koken als je dat zelf niet meer kunt. Wat diverse respondenten echter als hoofdreden voor niet-gebruik benoemen is het belang dat migranten aan eten en het delen van een maaltijd hechten. Dit zorgt ervoor dat migranten, meer dan autochtonen, moeite hebben met een kant-en-klare thuisbezorgmaaltijd. Bij veel dagbestedingsactiviteiten wordt een verse, cultuurspecifieke maaltijd bereid. Hier maken migranten wel gebruik van. Het gebruik van individuele voorzieningen is vooral gerelateerd aan: zorgbehoefte, bekendheid met voorzieningen en de toegankelijkheid van het aanvraag- en indicatiestellingproces. Eerder is al opgemerkt dat op grond van de gezondheidsituatie en woonsituatie van migranten verwacht mag worden dat zij vaker een beroep zullen doen op Wmo-voorzieningen dan autochtonen. In deze verkenning is niet specifiek gekeken naar de zorgbehoefte van migranten. Wat betreft de bekendheid met informatievoorzieningen, is onder prestatieveld 3 al benoemd dat vooral Turkse, Marokkaanse en Chinese migranten minder bekend lijken te zijn met de Wmo. Dit lijkt gepaard te gaan met minder gebruik van voorzieningen door deze groepen. Daarnaast blijkt dat het aanvraag- en indicatieproces voor migranten een belemmering kan vormen in de toegang tot zorg. Zeker wanneer er sprake is van een taalbarrière of wanneer men niet digitaal vaardig is, kunnen migranten moeite hebben met het juist invullen van formulieren. Een telefonische indicatiestelling kan voor zowel gemeente als cliënt moeizaam verlopen. Ook bestaat de indruk dat migranten minder duidelijk hun situatie en problemen
52
kunnen uitleggen en (o.a. door schaamte) vaak aangeven meer te kunnen dan het geval is. Dit zorgt voor frequentere afwijzing of onjuiste indicatiestelling. Om gelijke toegang tot voorzieningen te waarborgen zou het goed zijn als gemeenten bij het indicatieproces cultuursensitief te werk te gaan. Werkwijzen die in de praktijk het aanvraag- en indicatiestellingsproces voor (oudere) migranten lijken te bevorderen, zijn huisbezoeken door Wmo-consulenten of het gebruik van een formele of informele tolk. Onafhankelijke intermediairs die de ondersteuningsbehoefte in kaart brengen en helpen bij de aanvraag van voorzieningen, bevorderen het aanvraag- en indicatiestellingsproces doordat zij zorgen voor een waarheidsgetrouwe en volledig ingevulde aanvraag. Ook de mogelijkheid van een pre-indicatie (zoals Amsterdam die kent) kan het indicatiestellingsproces vergemakkelijken. Dit omdat een organisatie de aanvraag dan invult en indient. Zeker wanneer de intake voor de pre-indicatie plaats vindt bij de cliënt thuis en zo mogelijk door een medewerker die de taal spreekt, verhoogt dit de volledigheid en juistheid van de aanvraag. Ook kinderen van migranten kunnen een rol spelen bij het aanvragen van een voorziening. Mits zij op de hoogte zijn van de mogelijkheden en de daarmee samenhangende rechten en plichten. Dit lijkt soms onvoldoende het geval waardoor men voorzieningen (ten onrechte) niet aanvraagt. Het verdient daarom aanbeveling om hen als doelgroep voor informatie aan te merken. Een Pgb heeft voor migranten als voordeel dat men makkelijker kan kiezen voor medewerker met dezelfde taal en cultuur. Tegelijkertijd veronderstelt een Pgb een hoge mate van zelfsturing en vaardigheden aan de kant van de zorgvrager. Verschillende respondenten geven aan dat sommige migranten moeite hebben om deze rol op zich te nemen – zowel met betrekking tot de (complexe) administratie als met betrekking tot de relatie werkgever-werknemer. Dit maakt migranten tot een kwetsbare doelgroep. Daarom raden sommige intermediairs of sleutelfiguren hun doelgroep af om voor een Pgb te kiezen. Extra ondersteuning bij het gebruik van een Pgb zou migranten helpen om hierin overzicht te bewaren en zorg te organiseren die aansluit bij de eigen wensen en behoeften. Tot slot kunnen we op het gebied van individuele voorzieningen concluderen dat gemeenten en organisaties zich bewust moeten zijn van het feit dat de eigen bijdrage voor migranten een belemmering kan zijn in de toegang tot zorg. Het gaat niet alleen om de hoogte van het bedrag maar ook om onduidelijkheid of onwetendheid hierover en de hoogte daarvan. Migranten zijn bang dat zij achteraf geconfronteerd worden met kosten. Zowel in de voorlichting over Wmo-voorzieningen als in de informatie vanuit zorginstellingen is het belangrijk om hier duidelijk over te zijn. Dagbesteding In deze verkenning hebben we een indruk gegeven van het aanbod van dagbestedingsprojecten in de G4. Zoals eerder opgemerkt is het onmogelijk om hierin volledig te zijn. Een eerste punt dat we concluderen is het belang van cultuurspecifieke dagbesteding voor oudere migranten. Hoewel migranten soms ook deelnemen aan reguliere dagbesteding, voorziet cultuurspecifieke dagbesteding duidelijk in een behoefte. Migranten vinden het prettig om onder elkaar te zijn, de eigen taal te spreken en eventueel activiteiten te ondernemen die cultuurgebonden zijn. Zowel onder zelfredzame als niet-zelfredzame migranten
53
In de tweede plaats wordt duidelijk dat alle steden een grote verscheidenheid hebben aan dagbestedingsprojecten gericht op oudere migranten. De projecten die in kaart gebracht zijn, richten zich vooral op ontmoeting en het doorbreken van sociaal isolement. Daarnaast wil men de ouderen structuur bieden en een zinvolle dagbesteding. Tot slot richten de projecten zich op het signaleren van (gezondheidsproblemen) en de toeleiding naar andere zorg- en welzijnsvoorzieningen. Het programma is vrijwel altijd afgestemd op de doelgroep en wordt vaak in samenspraak met de deelnemers vastgesteld. Hoewel de exacte invulling verschilt, is meestal een rol weggelegd voor ontmoeting, beweging, voorlichting en een (vers bereide) maaltijd. Of ouderen van verschillende culturen laten kennismaken met elkaars eten, gewoonten en feesten. Daarnaast heeft bij alle cultuurspecifieke dagbestedingsprojecten tenminste 1 van de medewerkers of vrijwilligers dezelfde culturele achtergrond als de doelgroep. Volgens de respondenten is dit een belangrijke succesfactor omdat deze medewerker de gewoonten en tradities van de doelgroep kent. De projecten zijn op dit moment in wisselende mate toegankelijk voor migranten met en zonder indicatie vanuit de AWBZ. Bij de projecten van enkele zorginstellingen in Den Haag en Rotterdam zijn vaak beide groepen welkom. Instellingen en organisaties zoeken hierbij creatieve oplossingsmogelijkheden. Zo kunnen fitte ouderen meedoen met de activiteiten als vrijwilliger. Of bestaat er de mogelijkheid om tegen een kleine vergoeding voor de maaltijd als ‘inloper’ mee te doen of kunnen oudere migranten zonder indicatie op basis van een ‘SOOS-lidmaatschap’ en een kleine vergoeding meedoen. Sommige instellingen ontvangen van de gemeente een aanvullende subsidie om dagbesteding voor migranten zonder indicatie mogelijk te maken. Daarnaast zijn er nieuwe initiatieven die zich vooral richten op groepen oudere migranten zonder indicatie. Hierbij werken welzijnsorganisaties, zorginstellingen en migrantenzelforganisaties steeds vaker samen. De Wmo legt de nadruk op vraaggestuurde en resultaatgerichte zorg. Dit betekent naar onze mening dat de oudere zelf moet kunnen beslissen of hij/zij gebruik wil maken van cultuurspecifieke of reguliere voorzieningen. Vooralsnog vervult cultuurspecifieke dagbesteding een belangrijke rol voor oudere migranten en voorziet het in een behoefte. Op dit moment is in geen van de gemeenten duidelijk hoe de toekomst van cultuurspecifieke dagbesteding eruit ziet. Zeker nu de decentralisatie van de functie begeleiding onzeker is. Het zou goed zijn als gemeenten zorgen dat organisaties en medewerkers voldoende financiële middelen hebben om activiteiten te realiseren voor migrantengroepen. Hierbij valt te denken aan het oormerken van budget of aan het toekennen van subsidies op basis van een inspanningsverplichting. Een sleutelwoord bij het opzetten en uitvoeren van cultuurspecifieke dagbesteding is: samenwerking. In de eerste plaats verdient samenwerking tussen zorg en welzijn aanbeveling. Zodat de zelfredzaamheid van cliënten met lichte of matige problematiek versterkt wordt en de toeleiding naar andere zorgvormen geleidelijk kan verlopen. In de tweede plaats is samenwerking met MZO’s van belang. Organisaties op het gebied van zorg en welzijn krijgen door de samenwerking met MZO’s meer kennis over de doelgroep. Ook de toegang tot nieuwe cliënten en vrijwilligers is makkelijker. MZO’s kunnen deze organisaties helpen om een cultuursensitief aanbod te ontwikkelen en de eigen groep vertrouwd maken met reguliere zorgvoorzieningen. Aan de andere kant kunnen zorg- en welzijnsinstellingen hun expertise inzetten om gezondheidsproblemen te signaleren en te volgen. Daarnaast beschikken deze instellingen vaak over de benodigde ruimtes, een breed netwerk binnen de
54
gemeente en hebben zij ervaring m.b.t. procedures en voorwaarden voor het aanvragen van subsidies. Binnen de Wmo neemt de inzet van de civil society en van vrijwilligers een belangrijke plaats in. Juist op dit punt hebben migrantengroepen en religieuze gemeenschappen veel te bieden. Het gaat om bestaande organisaties en groeperingen die een centrale rol in de gemeenschap spelen. Van hieruit hebben zij goede toegang tot de doelgroep en kunnen zij eveneens vrijwilligers en medewerkers werven die dezelfde culturele achtergrond hebben. Dit potentieel kan goed benut worden. Wel is het belangrijk dat migrantenzelforganisaties tijdig en als een gelijkwaardige partner worden betrokken bij de opzet en uitvoer van dagbesteding. Een belangrijk aandachtspunt bij het organiseren van cultuurspecifieke dagbesteding is de fysieke afstand tot de locatie. Fysieke afstand kan een belemmering vormen en wordt door enkele respondenten benoemd als reden waarom sommige migranten geen gebruik maken van dagbestedingsactiviteiten. Wanneer de fysieke afstand tot cultuurspecifieke dagbesteding groot is of wanneer deze dagbesteding een regionale functie heeft, is het belangrijk dat gemeenten en instellingen adequate afspraken maken over het vervoer. Ook laagdrempeligheid is een belangrijk sleutelwoord bij het organiseren van cultuurspecifieke dagbesteding. Veel migrantenouderen zijn onbekend met zorg- en welzijnsvoorzieningen of hebben hier een negatief beeld van. Het is belangrijk om tijd en geduld te investeren in het opbouwen van vertrouwen. Daarnaast kan het helpen om in eerste instantie activiteiten te organiseren op plaatsen die voor migranten vertrouwd zijn, zoals de moskee of een migrantenzelforganisatie in plaats van rechtstreeks in een verzorgingshuis. Het zou goed zijn als gemeenten de rol van MZO’s verder kunnen versterken en stimuleren. Bijvoorbeeld in de vorm van een inspanningsverplichting bij zorg- en welzijnsorganisaties of door middel van het oormerken van budget. MZO’s beschikken over waardevolle kennis, maar worden soms (te) laat gevraagd om mee te denken bij het opzetten van projecten. Hoewel sommige MZO’s in het verleden of nog steeds subsidie ontvangen van de gemeente voor hun activiteiten, betalen veel andere MZO’s hun activiteiten door middel van donaties uit de achterban of externe subsidie. Het gebrek aan structurele middelen wordt frequent benoemd als knelpunt. Concluderend kunnen we stellen dat de G4 in het kader van de Wmo belangrijke stappen hebben gezet om de zorg voor burgers anders te organiseren. Hoewel de nadruk ligt op participatie en zelfredzaamheid is er in de praktijk ook aandacht voor kwetsbare groepen burgers die deze verantwoordelijkheid onvoldoende kunnen dragen. Oudere migranten en migranten met een beperking vragen in dit opzicht blijvende aandacht. Op de verschillende prestatievelden zijn perspectiefrijke projecten aanwezig die de toegang van voorzieningen voor migranten garanderen en optimaliseren. Deze projecten zijn richtinggevend voor gemeenten, instellingen en organisaties om te zorgen dat Wmo-voorzieningen cultuursensitief zijn.
55
Literatuurlijst Andersson Elffer Felix. De Kanteling: lessen en praktijken. Utrecht: Andersson Elffer Felix, in opdracht van VNG, 2012. Alleato. Onderzoeksrapport. Quick scan onderzoek allochtone ouderen en allochtone ouder met een kind met een verstandelijke beperking in de provincie Utrecht. Utrecht, 2008. BMC.Transitie AWBZ-begeleiding naar de Wmo. Stappenplan en kritiek tijdpad voor gemeenten. Amersfoort: BMC advies en management, 2011. Burger I. Zijn de care-voorzieningen klaar voor de groeiende groep Turkse en Marokkaanse ouderen in Den Haag? Een literatuurverkenning. Epidemiologisch bulletin 2008 43: 13-19, 2008. Denktas S, Koopmans G, Birnie E, Foets M, Bonsel G. Ethnic Differences in home care use: a national study of native Dutch and immigrant elderly in the Netherlands. In: Denktas S. Health and health care use of elderly immigrants in the Netherlands. A comparative study. Rotterdam, 2011. Draak den M, Hosper K, Kosec H, Wieringen van J. Migratie en gezondheid. Feiten en cijfers. 2012. Utrecht: Pharos, 2012. Foets M, Chote A, Hoefman R, Hofmeester E, Koopmans G, Lotters F. De toekomst van de thuiszorg voor hulpbehoevende allochtone ouderen. Erasmus Universiteit Rotterdam, Instituut Beleid en Management Gezondheidszorg. Rotterdam, 2009. Garssen J. Demografie van de vergrijzing. CBS Bevolkingtrends, 2e kwartaal 2011, 15-27. Gair. Oud worden in Nederland. Een achtergrondstudie naar de visie van ouderen met een migratieachtergrond. Achtergrondstudie bij het RVZ-advies Redzaam ouder. Den Haag: RVZ, 2012. Gemeente Den Haag. Allochtone ouderen in Den Haag. Enkele demografische kenmerken. Gemeente Den Haag, Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, 2009. Kelderman N. De Wmo en oudere migranten. Een verkenning in de G4. Utrecht: Pharos, 2011. Klerk de M, Gilsing R, Timmermans J (red.). Op weg met de Wmo. Evaluatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2007-2009. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2010. Kosec H, Wassie N, Koning C, Bouwhuijsen P van den. Handreiking. Wmo participatie oudere migranten en vluchtelingen. Pharos/Regioplan, 2008. MEE. Samen verder in de gekleurde wereld van Rotterdam. Eindrapportage inclusief bijlagen. Rotterdam, 2010.
56
Meulenkamp TM, Beek van APA, Gerritsen DL, Graaff de FM, Francke AL. Kwaliteit van leven bij migranten in de ouderenzorg. Een onderzoek onder Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Antilliaanse/Arubaanse en Chineze ouderen. Utrecht: NIVEL, 2010. Ouderenpanel. Hoe beleven ouderen Den Haag. Wonen, zorg, welzijn. Den Haag: WBK Marktonderzoek, in opdracht van Parnassia/gemeente Den Haag, 2011 Raad voor de Voksgezondheid en Zorg. Redzaam ouder. Zorg voor niet-redzame ouderen vraagt om voorzorg door iedereen. Den Haag, 2012. Schellekens H. Samen uit, samen thuis. Cliëntenmonitor Langdurige Zorg. Onderzoek naar de gevolgen van de pakketmaatregelen AWBZ voor oudere migranten die gebruik maken van dagactiviteiten. Capelle aan den IJssel: Bureau Brom, in opdracht van CSO/NOOM, 2009. Schellingerhout R (red.). Gezondheid en welzijn van allochtone ouderen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2004. Sociaal Economische Raad. Advies van de Commissie Sociale Zekerheid en Gezondheidszorg. Naar een kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg: een tussentijds advies op hoofdlijnen. Aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 2012 SGBO. Rapport belevingsonderzoek Wmo onder inwoners. Prestatievelden 1 t/m 4. Gemeente Rotterdam. Den Haag: SGBO Benchmarking, 2010 Stoeldraijer L, Garssen J. Prognose van de bevolking naar herkomst, 2010 - 2060. Bevolkingstrends 1e kwartaal 2011
57
Bijlage 1: Topiclijst Vragen m.b.t. prestatieveld 3: Het geven van informatie, advies en clientondersteuning 1. Welke voorzieningen op het gebied van informatie, advies en clientondersteuning zijn in uw gemeente aanwezig (zowel vanuit de gemeente als vanuit zorginstellingen en migrantenorganisaties)? En zijn deze voldoende toegankelijk voor migranten? 2. Van welke manieren van informeren/ondersteuning maken wel/niet migranten gebruik? En waarom? 3. Hoe ervaren migranten de kwaliteit van de informatie/ondersteuning die ze krijgen? 4. Wat zijn volgens u succes- en faalfactoren bij het geven van informatie, advies en clientondersteuning aan migranten? Welke good practices zijn er op dit gebied binnen uw gemeente? Vragen m.b.t. prestatieveld 6: Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem waardoor zij zelfstandig kunnen functioneren of deelnemen aan het maatschappelijk verkeer? 5. Welke individuele voorzieningen biedt uw gemeente aan? 6. In hoeverre maken migranten volgens u gebruik van individuele voorzieningen (hulp bij huishouden, vervoersvoorziening, woningaanpassing, maaltijdvoorziening, alarmering)? 7. Wat zijn redenen voor migranten om geen voorziening aan te vragen, terwijl ze hier gezien hun situatie wel een beroep op zouden kunnen doen? 8. Hoe verloopt de aanvraagprocedure en indicatiestelling voor een voorziening binnen uw gemeente? En wat zijn succes- en faalfactoren voor migranten bij dit proces? 9. Wat zijn de ervaringen van migranten m.b.t.: a. de kwaliteit van de geleverde voorzieningen? Wordt er voldoende rekening gehouden met hun wensen en behoeften? Waar blijkt dat uit? b. de keuzevrijheid (zorg in natura / pgb / aanbieders) c. de hoogte van de eigen bijdrage? 10. Wat zijn de effecten van de verkregen voorzieningen voor migranten? Vragen m.b.t. dagbesteding 11. Wat is er in Rotterdam aanwezig op het gebied van dagbesteding? Wie biedt dat aan? En zijn deze vormen van dagbesteding toegankelijk voor migranten (met en/of zonder indicatiestelling vanuit de AWBZ)? 12. In hoeverre maken migranten gebruik van dagbesteding? En als men geen gebruik maakt van dagbesteding, waarom niet? 13. Wat zijn de effecten van dagbesteding voor migranten? 14. Wat zijn succesfactoren en knelpunten bij het organiseren van dagbesteding voor migranten? Kunt u voorbeelden geven van good practices binnen uw gemeente? Algemeen 15. Is bij u bekend wat de behoeften zijn van migranten op het gebied van bovengenoemde voorzieningen? Hoe is dit in beeld gebracht?
58
Bijlage 2: Overzicht van informanten 11
Abendanon, Anne-Rose
Programmamanager Amsterdam
Bloemkolk, Jan
Ouderenwerker, Portes, Utrecht
Grondelle, Nies van
Onderzoeker, Pharos, Utrecht
Hardjo, Ineke
Voorzitter, Stichting B.A.R.R., Rotterdam
Jadoenath, Jane
Wijkverpleegkundige, Zichtbare Schakel, Den Haag
Korthout, Margaret
Wijkverpleegkundige, Zichtbare Schakel, Den Haag
Lakjaa, Jamila
Marokkaans ouderenadviseur, Voor Welzijn Den Haag
Lau, Kwok Hung
Chinees ouderenadviseur, Voor Welzijn Den Haag
Nanhekkan, Sahied
Voorzitter van de Stichting Islamitische Ouderen Den Haag
N’bir, Mbarka
Amira Thuiszorg / OsiraGroep, Amsterdam
Meijers, Hans
Bestuursadviseur, Cordaan, Amsterdam
Malki, Fatima
Regiodirecteur Avicen, Amsterdam
Ozdemir, Dondu
Manager welzijn, regio Centrum, Laurens, Rotterdam
Pijpers, Suzanne
Teamleider Welzijn, WZH Transvaal, Den Haag
Poutsma, Astrid
Gebiedsmanager zorg Delfshaven, Laurens, Rotterdam
Ramcharan, Radj
Secretaris, Stichting Asha, Utrecht
Rietbergen, Masha Haag
Coordinator dagverzorging, Jonker Frans / Florence, Den
Schoonwater, Maya Haag
Teammanager Individuele Voorzieningen, Gemeente Den
Schouten, Sandra
Beleidsmedewerker diversiteit, Florence, Den Haag
Wessel, Eefje
Kwaliteitcoordinator, WZH Transvaal, Den Haag
11
Interculturalisatie,
Cordaan,
In dit overzicht zijn alleen de informanten opgenomen waarmee een uitgebreid telefonisch of face-to-face
interview heeft plaats gevonden.
59
Witter, Yvonne
Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg, Utrecht / Den Haag
Zweevel, Astrid
Manager Zorg en Welzijn, Humanitas Rotterdam
60