Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Opleiding Geschiedenis Academiejaar 2008-2009
“MET DE SVV NAAR ZEE”
DE ORGANISATIE VAN VAKANTIEKOLONIES AAN DE BELGISCHE KUST DOOR DE SOCIALISTISCHE VOORUITZIENDE VROUWEN (1922-1980) MET ALS CASUS HET HOME EMILE VANDERVELDE IN OOSTDUINKERKE
Promotor: Prof. Dr. G. Deneckere Leescommissarissen: Prof. Dr. D. Luyten M. Vermandere
Lies Hoste Stamnummer: 20050351 Masterproef Geschiedenis
Voorpagina: Het aanbieden van een verblijf aan zee werd door de verschillende zuilen als propaganda aangewend. Zo werd onder het motto „De SVV uit Dendermonde, gaat naar zee‟ een heuse optocht georganiseerd. Bron: M. CONSTANDT, Kinderen maken de kust: geschiedenis van de jeugdige toerist aan de Vlaamse kust, Middelkerke, gemeentebestuur, 1997, p. 54.
2
INHOUDSTAFEL
INHOUDSTAFEL……………………………………………………………………….
3
DANKWOORD…………………………………………………………………………
7
INLEIDEND HOOFDSTUK……………………………………………………………
8
DEEL I: CONTEXTUALISERING…………………………………………………….
12
HOOFDSTUK 1: NAAR EEN RUIMERE PREVENTIEVE GEZONDHEIDSZORG..
13
1.1 Morbiditeit en processen van medicalisering, hygiënisering en pedagogisering………………………………………………………
13
1.1.1 Morbiditeit 1.1.2 Medicalisering 1.1.3 Hygiënisering 1.1.4 Pedagogisering 1.2 Sociaal toerisme……………………………………………………………...
22
1.3 Van medische kuur tot vakantiekolonie……………………………………...
25
1.4 De doorbraak van de vakantiekolonies……………………………………...
26
1.4.1 De Schoolstrijd 1.4.2 De wet op de beperking van kinderarbeid 1.5 Filantropie…………………………………………………………………...
30
HOOFDSTUK 2: OVERHEIDSINTERVENTIE EN VERZUILING IN HET INTERBELLUM………………………………………………………………………...
33
2.1 Democratisering en verzuiling van de gezondheidszorg…………………….
33
2.2 Nationaal Werk voor Kinderwelzijn…………………………………………
37
HOOFDSTUK 3: MET DE SVV NAAR ZEE IN HET INTERBELLUM……………..
41
3.1 De socialistische partij en haar vrouwen…………………………………….
41
3.1.1 De socialistische partij
3
3.1.2 Cherchez la femme 3.1.3 Mutualistisch voogdijschap 3.1.4 De Socialistische Vooruitziende Vrouwen 3.1.5 Een parcours vol hindernissen 3.1.6 Een feministische identiteit? 3.2 Langzaam, maar zeker ging men naar zee…………………………………...
54
3.3 Voor wie en waarom?………………………………………………………..
56
3.3.1 Wie ging op vakantiekolonie? 3.3.2 Doel van de vakantiekolonie 3.3.3 Voeding 3.3.4 Dagindeling 3.4 Met een beetje hulp komen we er wel… ……………………………………
61
3.4.1 Het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn subsidieert 3.4.2 Les Vacances Ouvrières 3.4.3 De Sociale Voorzorg 3.5 Personeel……………………………………………………………………..
65
3.5.1 Vrijwilligers ? 3.5.2 Rekrutering monitoren 3.6 Coëducatie……………………………………………………………………
66
HOOFDSTUK 4: HOE VERGING HET DE SVV TIJDENS EN NA DE TWEEDE WERELDOORLOG?……………………………………………………………………
70
4.1 Gedreven vrouwen…………………………………………………………...
70
4.2 De SVV en de tweede feministische golf……………………………………
72
4.3 Op weg naar een nieuwe structuur…………………………………………...
73
HOOFDSTUK 5: EEN MEER PROFESSIONLE AANPAK…………………………...
75
5.1 Een nieuwe start……………………………………………………………...
75
5.2 Een nieuwe inhoud?………………………………………………………….
77
5.2.1 De vakantiegangertjes 5.2.2 Van gezondheid naar pedagogiek 5.2.3 Van arbeidersklasse naar middenklasse? 5.2.4 Gezonde maaltijden
4
5.2.5 Activiteiten 5.3 Een helpende hand…………………………………………………………...
83
5.3.1 Geldelijke steun van de overheid 5.3.2 Ook het NWK draagt haar centje bij… 5.3.3 De Sociale Voorzorg 5.3.4 Nieuwe middelen: Zonnige Uren 5.4 Personeel……………………………………………………………………..
87
5.4.1 Verantwoordelijke leider 5.4.2 Hoofdleiders 5.4.3 Monitoren 5.4.4 Medisch personeel 5.4.5 Econoom – Intendant 5.4.6 Waar zijn de vrijwilligers gebleven? 5.5 Infrastructuur………………………………………………………………...
91
5.5.1 Gebouwen 5.5.2 Hygiëne, orde en veiligheid 5.5.3 Drinkwater 5.6 Wat met de coëducatie?……………………………………………………...
94
DEEL 2: CASUS: HOME EMILE VANDERVELDE………………………………….
96
HOOFDSTUK 1: DE STICHTING VAN DE HOMES EMILE VANDERVELDE TE OOSTDUINKERKE…………………………………………………………………….
97
1.1 Vakantiekolonies in Oostduinkerke………………………………………….
97
1.2 Home Emile Vandervelde I………………………………………………….
100
1.2.1 Oprichting 1.2.2 De architectuur 1.2.3 Hulp aan Spanje 1.3 Home Emile Vandervelde II…………………………………………………
105
1.3.1 Oprichting 1.3.2 De aanstelling van Lucien Engels tot architect 1.3.3 Het plan 1.3.4 Kunst
5
HOOFDSTUK 2: HET LEVEN IN DE HOMES EMILE VANDERVELDE…………..
113
2.1 Vakantiegangers……………………………………………………………...
113
2.1.1 Wie ging naar zee? 2.1.2 Waarom kwamen de kinderen naar de Homes Emile Vandervelde? 2.2 Interne organisatie……………………………………………………………
118
2.2.1 Wie droeg bij? 2.2.2 Taakverdeling in de kolonies 2.2.3 De monitoren 2.2.4 De begeleidsters 2.2.5 Het medisch personeel 2.3 Het dagelijkse leven………………………………………………………….
124
2.3.1 Voeding 2.3.2 Dagindeling 2.3.3 Activiteiten 2.4 Coëducatie…………………………………………………………………...
129
EPILOOG: AFNEMENDE BELANGSTELLING……………………………………...
130
BESLUIT………………………………………………………………………………...
133
BIBLIOGRAFIE…………………………………………………………………………
137
1. Literatuur……………………………………………………………………...
137
2. Bronnen……………………………………………………………………….
143
2.1 Onuitgegeven bronnen 2.2 Uitgegeven bronnen 2.3 Periodieken 2.4 Mondelinge bronnen 2.5 Websites BIJLAGE I: DE EVOLUTIE IN DE VAKANTIEKOLONIES………………………..
147
BIJLAGE II: VRAGENLIJSTEN BIJ DE INTERVIEWS……………………………...
151
6
DANKWOORD
Eerst en vooral zou ik een woordje van dank willen richten aan diegenen die mij geholpen hebben bij het tot stand komen van deze masterproef.
In de eerste plaats zou ik mijn
promotor, prof. dr. Deneckere, willen bedanken voor haar steun, feedback en inzichten die ze mij verschafte in het thema. In de tweede plaats ben ik ook een dankwoordje verschuldigd aan Martine Vermandere, coördinator van het Amsab – Instituut voor Sociale Geschiedenis Antwerpen. Zij heeft me wegwijs gemaakt in de geschiedenis van vakantiekolonies en stond altijd klaar om mijn vragen te beantwoorden. Ook Nele Gerits, coördinator bij SVV Brabant, ben ik dankbaar voor haar hulp bij mijn zoektocht naar jaarverslagen van de Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant.
Jef Baeck, voorzitter van de Federatie van
Socialistische Mutualiteiten van Brabant, wil ik bedanken voor de inlichtingen over de werking van deze federatie. Ook het personeel van het Amsab - Instituut voor Sociale Geschiedenis wil ik bedanken voor de toegang tot de bibliotheek en het archief. Graag zou ik ook mijn getuigen willen bedanken voor het bovenhalen van hun herinneringen: Bruynseels Marie-Jeanne, Cornelis Anny, Engels Lucien, Libert Sylvain, Peeters-Quintens Germaine, Perwez Harry, Van Driel Kristine en Volckaert Liliane.
Ook Binst Sandy, Bressinck
Nathalie, Tsjoen Myriam en Ver Elst Pieter wil ik bedanken. Ook zij maakten tijd vrij om me wegwijs te maken in de Homes Emile Vandervelde, maar hun getuigenis heb ik uiteindelijk niet verwerkt in mijn masterproef. De periode waarin zij actief waren in de homes, viel immers buiten mijn uiteindelijke periodisering. Ten slotte richt ik graag ook een woordje van dank aan iedereen die me gesteund heeft bij de realisatie van mijn masterproef.
Bedankt.
7
INLEIDEND HOOFDSTUK
Met de mutualiteit op vakantie gaan is een bekend gegeven in onze vakantiecultuur, maar waar komt dit initiatief vandaan?
Aan de basis van heel dat gebeuren lagen de
vakantiekolonies. Sedert het einde van de negentiende eeuw brachten vele kinderen een tijdje door in vakantiekolonies. Dit liet voor velen een blijvende indruk na. Gedurende enkele weken konden ze naar hartelust spelen in de duinen, nieuwe vriendjes maken, lekker eten en goed aansterken. Om de herinnering aan deze mooie tijden levendig te houden, bereidt het Amsab - Instituut voor Sociale Geschiedenis een project voor rond vakantiekolonies aan de Belgische kust, als bijdrage aan het virtuele Museum van de Vlaamse Sociale Strijd. Dit project zou moeten afgewerkt zijn tegen 2010 en zal uitmonden in een publicatie, een interactieve website, evocatie in stations van vertrek van koloniegangertjes en een route met begeleidende podcast. Deze masterproef kadert dan ook in dit initiatief.
In deze masterproef wordt dieper ingegaan op de organisatie van vakantiekolonies aan de Belgische kust door de Socialistische Vooruitziende Vrouwen (SVV). Het is de bedoeling na te gaan hoe de organisatie van vakantiekolonies door de SVV evolueerden doorheen de tijd. Er wordt ook nagegaan hoe het er op papier uit zag en hoe het er in het echt aan toe ging. Daarbij komen verschillende aspecten aan bod. In de eerste plaats wordt aandacht besteed aan de socio-culturele benadering van de vakantiekolonies. Waarom werden vakantiekolonies georganiseerd?
Wat was de eigenheid van het socialistische project?
Hoe verliep de
dagelijkse werking? Welke kinderen kwamen naar de kolonie en wie ving hen daar op? Het is echter ook interessant om dit onderwerp door een andere bril te bekijken. Zo is ook het genderaspect een interessante invalshoek bij deze studie. Vanaf het interbellum waren het immers voornamelijk vrouwenorganisaties binnen mutualiteiten die zich gingen bezighouden met de organisatie van vakantiekolonies.
Wat was het aandeel van de SVV in de
socialistische partij? Konden deze vrouwen hun doelstellingen realiseren? Hoe stond de SVV ten opzichte van genderverhoudingen en had dit invloed op hun beleid in de vakantiekolonies? Meer bepaald, hoe stond de SVV tegenover de idee van coëducatie? Er zal ook aandacht besteed worden aan de financiële kant. Hoe gebeurde de subsidiëring? Kreeg de SVV financiële of materiële steun van andere organisaties? Toch is het zeker niet de bedoeling een boekhoudkundige studie te maken. De periode die besproken wordt, start in
8
1922, met de oprichting van de Vooruitziende Vrouw, en gaat tot 1980, toen de stopzetting van subsidies voor vele kolonies het einde betekende. Om na te gaan hoe de organisatie van vakantiekolonies door de SVV er uitzag, wordt ook een casestudy besproken. Hiervoor werd gekozen voor de Homes Emile Vandervelde in Oostduinkerke. De praktische organisatie van deze homes lag in handen van de SVV Brabant.
Het eerste deel van deze masterproef handelt over de contextualisering.
In een eerste
hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de ontstaansperiode van vakantiekolonies. Zo speelde het toenmalige ziekte- en sterftepatroon en de toenemende medicalisering, pedagogisering en hygiënisering een belangrijke rol bij het ontstaan van het sociaal toerisme en allerlei gezondheidskuren.
Naast preventieve vakantiekolonies bestonden immers ook curatieve
instellingen, maritieme hospitalen en echte kuren. Daarom wordt ook verder ingegaan op de terminologie van vakantiekolonies. De eerste vakantiekolonies werden op het einde van de negentiende eeuw opgericht. In België speelde de Schoolstrijd daarbij een belangrijke rol. De vakantiekolonies konden echter pas echt van start gaan na de wet op de beperking van de kinderarbeid uit 1889. Oorspronkelijk betrof het voornamelijk liefdadigheidswerken, met als doel zoveel mogelijk kinderen te laten genieten van een verblijf aan zee. Al snel kwam er echter vraag naar overheidsinterventie en na de Eerste Wereldoorlog werd het organiseren van vakantiekolonies meer een zaak van de overheid.
In het tweede hoofdstuk wordt de
verzuiling en de democratisering van de gezondheidszorg, eigen aan het interbellum, besproken. Verschillende zuilorganisaties zullen immers tegenover elkaar komen te staan, onder andere bij het organiseren van vakantiekolonies. In 1919 werd tevens het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn opgericht, de voorloper van het huidige Kind en Gezin. Via het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn subsidieerde de overheid vakantiekolonies. In het derde hoofdstuk komt de organisatie van vakantiekolonies door de SVV in het interbellum aan bod. Daarvoor wordt eerst de oprichting van de Socialistische Vooruitziende Vrouwen besproken. Daarbij wordt zowel aandacht besteed aan de rol van vrouwen in de socialistische partij, aan de oprichting van de Socialistische Vooruitziende Vrouwen, als aan de activiteiten van deze organisatie. Er wordt onderzocht hoe de organisatie van vakantiekolonies door de SVV verliep tijdens het Interbellum. Er wordt aandacht besteed aan het hoe en het waarom, wie op vakantiekolonie ging, wat ze daar zoal deden en wie hen daar opving. Er wordt ook ingegaan op de financiële en materiële steun die zij daarvoor ontvingen. Ten slotte wordt ook aandacht besteed aan de idee van coëducatie, die bij de socialisten hoog in het vaandel werd gedragen. Het vierde hoofdstuk handelt over de verdere evolutie van de SVV en de weg naar haar 9
nieuwe structuur. In het vijfde hoofdstuk ten slotte wordt de periode van professionalisering na de Tweede Wereldoorlog besproken. In dit hoofdstuk komen dezelfde aspecten van de organisatie aan bod als in hoofdstuk 3, maar dan met betrekking tot de naoorlogse periode, een periode van verdere professionalisering en reglementering.
In het tweede deel van deze masterproef wordt een casus besproken. Hiervoor werd gekozen voor de Homes Emile Vandervelde in Oostduinkerke, georganiseerd door SVV Brabant. Deze federatie had drie vakantiekolonies: Home Emile Vandervelde I en Home Emile Vandervelde II in Oostduinkerke en De Lijsterbessen in Heer-Agimont. Deze laatste home zal in deze masterproef niet aan bod komen, aangezien ervoor gekozen werd vakantiekolonies aan de Belgische kust te bespreken. In het eerste hoofdstuk komt de stichting van beide Homes Emile Vandervelde aan bod. We beginnen de case-study in het jaar 1949, toen Home Emile Vandervelde I door de vzw Heerlijk Verlof aangekocht werd voor de federatie Brabant. Het aantal kinderen steeg echter van jaar tot jaar waardoor Heerlijk Verlof ook overging tot de aankoop van een nieuw vakantieoord, De Lijsterbessen in Heer-Agimont, dat in 1975 weer werd overgedragen aan een andere federatie. Nog steeds waren er te weinig plaatsen door het stijgende aantal kinderen die op vakantie kwamen, waardoor men in 1954 overging tot de aankoop van een stuk grond, palende aan Home Emile Vandervelde I. Vanaf 1955 werd door Heerlijk Verlof dan ook aangevangen met het bouwen van een nieuw complex, Home Emile Vandervelde II. Vanaf dan konden de vakantiegangertjes ook naar dit home gestuurd worden. In het tweede hoofdstuk wordt het leven in de homes besproken. Ook hier wordt aandacht besteed aan het hoe en het waarom, wie er naar de homes kwam en welk personeel er ingezet werd, hoe de dagelijkse werking er aan toe ging en de mate waarin de idee van coëducatie toegepast werd.
Ten slotte wordt in een epiloog besproken hoe het succes van deze
vakantiekolonies daalde, met het gevolg dat de Belgische overheid in 1980 een punt zette achter haar subsidies en ook het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn zijn prioriteiten ging verleggen. Het verlies van deze inkomsten betekende voor vele vakantiekolonies het einde. Ook de SVV Brabant kon niet ontsnappen aan deze evolutie en in 1994 werden de homes grondig verbouwd om plaats te bieden aan actuele vormen van accommodatie en activiteiten.
Bij deze masterproef wordt in de eerste plaats gebruik gemaakt van literatuur, maar er wordt ook gewerkt met divers bronnenmateriaal. Daarbij is een grote rol weggelegd voor het archief van het Amsab - Instituut voor Sociale Geschiedenis. Daar worden immers niet alleen de Vlaamse dossiers van de socialistische partij bewaard, maar tevens archieven van de vakbond, 10
mutualiteit, coöperaties en socio-culturele organisaties.
Ook de archieven van allerlei
socialistische vrouwenorganisaties, zoals de Socialistische Vooruitziende Vrouwen, zijn er vertegenwoordigd. Voor de casus is specifiek bronnenmateriaal van belang. Het is dan ook geen sinecure de geschiedenis van deze vakantiekolonie te beschrijven. Naast documenten uit het gemeentearchief van Oostduinkerde, wordt gebruik gemaakt van de jaarverslagen van SVV Brabant in verband met de organisatie van vakantiekolonies. In deze bronnen is reeds zeer veel informatie terug te vinden over de organisatie van kindervakanties door SVV Brabant. Ook in periodieken is veel informatie terug te vinden. Daarnaast is een grote rol weggelegd voor mondelinge getuigenissen. Deze mondelinge bronnen zijn bronnen die de onderzoeker zelf maakt. Daarom werd mondelinge geschiedenis lange tijd omschreven als subjectief en onwetenschappelijk.
Gelukkig is er steeds meer openheid gegroeid
hiertegenover. De herinneringen van vakantiegangers, monitoren en leidinggevenden zijn belangrijke bronnen voor het tweede deel van deze masterproef. Herinneringen hebben inderdaad hun eigen dynamiek, maar de herinneringen van deze getuigen vertonen zoveel gelijkenis dat ze een betrouwbaar beeld kunnen geven van het dagelijkse leven in een vakantiekolonie. Aangezien deze masterproef kadert in een project van het Amsab – Instituut voor Sociale Geschiedenis, werden de identificatiefiches, contracten en vragenlijsten voor de interviews opgesteld in samenspraak met deze instelling. De interviews worden ook in bewaring gegeven van het Amsab – Instituut voor Sociale Geschiedenis, evenals de transcripties ervan. Daarom werd er voor gekozen de transcripties van de interviews niet op te nemen in bijlage.
11
DEEL I: CONTEXTUALISERING
12
HOOFDSTUK 1: NAAR EEN RUIMERE PREVENTIEVE GEZONDHEIDSZORG
1.1 Morbiditeit en processen van medicalisering, hygiënisering en pedagogisering Het fenomeen van vakantiekolonies is niet alleen gekend in België, maar ook in Europa en zelfs in andere delen van de wereld. Dit was het resultaat van gemeenschappelijke ideeën en ervaringen.
De angst omtrent tuberculose, de drang naar morele bescherming van de
kinderen, pedagogische belangen en dergelijke speelden immers een belangrijke rol in het toenmalige Europa.1 Het organiseren van vakantiekolonies kadert dan ook in het toenmalige ziekte- en sterftepatroon en in de internationale processen van medicalisering, hygiënisering en pedagogisering tijdens de negentiende en twintigste eeuw.
1.1.1 Morbiditeit Hoewel de sterfte tijdens de negentiende eeuw een voortdurende daling kende, was de ravage aangericht door verschillende ziekten zoals cholera, tyfus en tuberculose niet te onderschatten. Het ziekte- en sterftepatroon werd dan ook in belangrijke mate beïnvloed door besmettelijke en parasitaire ziekten. De ellendige sociale omstandigheden die gepaard gingen met de opkomst van de moderne, industriële samenleving waren hierbij van belang. Deze sociale wantoestanden, gecombineerd met weinig kennis over de oorzaken en de aard van besmetting, waren doorslaggevend voor de zwakke weerstand tegen infectieziekten. Ook de precaire voedingssituatie speelde een belangrijke rol voor de gezondheid en de levenskansen van de bevolking. Naast de hoge sterftecijfers waren ook andere factoren zoals lichaamslengte en het
1
V. BALDUCCI, “The original dimensions of the “colonie di vacanza”, in: V. BALDUCCI, ed., Architecture and society of the holiday camps: history and perspectives, Timisoara, Orizonturi Universitare, 2007, p. 9.
13
voorkomen van bepaalde handicaps indicatoren van de fysieke conditie van de bevolking.2 Vooral tuberculose had dramatische gevolgen voor alle lagen van de bevolking. De tweede helft van de negentiende eeuw was de bloeiperiode van deze ziekte, die de „witte pest‟ genoemd werd, wegens het bleke uiterlijk van de patiënten. Er bestonden geen efficiënte behandelingsmethodes en de kans op genezing was uitermate klein. Pas in 1882 werd de bacteriële oorzaak van tuberculose ontdekt en kon het besmettelijke karakter worden aangetoond.
Hierop ontstonden allerlei initiatieven om tuberculose in te dammen.
De
Belgische Nationale Liga tegen de Tuberculose, de overheid, de geneesheren en andere particuliere organisaties werkten samen om de bevolking bewust te maken van een hygiënische levenswijze en om hen medische middelen aan te reiken. Het opsporen en voorkomen van tuberculose was prioritair in de bestrijding ervan. Deze initiatieven zorgden voor dalende sterftecijfers en infectierisico‟s. In 1945 werd het BGC-vaccin en de eerste antituberculose medicijnen op de markt gebracht, waardoor tuberculose in het Westen steeds minder vaak voorkwam. Vanaf de jaren 1920-1930 vond de epidemiologische transitie plaats. Door de overgang van parasitaire naar organische ziekten traden andere ziekten dan cholera, tyfus en tuberculose op de voorgrond, met name kanker en hart- en vaatziekten.3
Zuigelingen en kinderen waren de meest zwakke leden van de samenleving. Zuigelingen- en kindersterfte is wel altijd aan grote fluctuaties onderhevig geweest. Daarnaast bestonden grote verschillen in tijd, ruimte en tussen de sociaal-economische groeperingen, wat het moeilijk maakt algemene conclusies te trekken.
Vooral sociale variabelen kunnen een
belangrijke rol gespeeld hebben bij zuigelingen- en kindersterfte. Wat waren nu de oorzaken van deze grote sterftekansen onder zuigelingen en kinderen? Een doodsoorzakenstatistiek kan antwoord bieden op deze vraag. Hieruit blijkt dat een verkeerde en onvoldoende voeding of een slechte voedselbereiding een doorslaggevende factor was bij het verklaren van zuigelingen- en kindersterfte. Dit was in belangrijke mate het resultaat van het inkorten of weglaten van de borstvoeding. Dit hing dan weer samen met het industrialisatieproces, de toenemende mobiliteit en de grotere uithuizigheid van de moeder.
Bij het inkorten of
weglaten van de borstvoeding nam de weerstand van de baby‟s tegen allerlei kinderziekten af en nam de kans op zuigelingensterfte dus toe. Wat verklaart nu de regionale differentiatie bij zuigelingensterfte? Een verklaring hiervoor is niet eenvoudig te geven. Naast voeding zijn
2
I. DEVOS, “Ziekte: een harde realiteit”, in: J. DE MAEYER, L. DHAENE, G. HERTECANT en K. VELLE, eds., Er is leven voor de dood. Tweehonderd jaar gezondheidszorg in Vlaanderen, Kapellen, 1998, pp. 121-123. 3 Ibidem, pp. 128-129.
14
factoren als huisvesting, kleding, hygiëne, kennis op babyverzorging, beschikbaarheid en bereidheid tot het inroepen van medische hulp, prenatale zorg… natuurlijk ook van belang. Toch blijkt voeding een doorslaggevende rol te hebben gespeeld bij zuigelingensterfte. Waarom werd dan in zoveel gevallen geen borstvoeding gegeven en waarom bestaan hier kennelijk zo veel regionale verschillen in? Hiervoor kan verwezen worden naar het sociaal sterk gedifferentieerde niveau van zuigelingensterfte. De sociale differentiatie bij de sterfte van zuigelingen was immers enorm groot. Hoe hoger de welstandsklasse, hoe lager de sterftecijfers. In de hoogste welstandsklasse schakelde men immers zelden over op uitsluitend kunstvoeding. Een reden voor het veelvuldig voorkomen van kunstvoeding in lagere klassen kan zijn dat vrouwen meer buitenshuis werkten. Het regionale verschil kan dus ook gewijd worden aan het feit dat in streken met lichte industrie veel vrouwenarbeid voorkwam, daar waar in streken met zware industrie minder vrouwen vertegenwoordigd waren.4
1.1.2 Medicalisering In de loop van de negentiende eeuw wist de medische wetenschap enorme successen te boeken. Ziekten werden beter omschreven, opspoorbaar en behandelbaar. Naast interne medische ontwikkelingen ontstond echter ook een meer klinische kijk op de samenleving. De idee van de maakbaarheid van de samenleving stond daarbij centraal.5
Het begrip
medicalisering kent een resum aan betekenissen en de inhoud van het begrip onderging vele veranderingen. Daarbij speelt Foucault een belangrijke rol. Hij introduceerde in De geboorte van de sociale geneeskunde uit 1974 het begrip medicalisering en had het daarbij over „staatsgeneeskunde‟, dat als doel had de collectieve macht van de staat te vergroten door een soort medisch toezicht in te stellen. In Het gezondheidsbeleid in de negentiende eeuw uit 1976 zag hij de medicalisering echter niet langer als ontstaan door initiatieven van de staat, maar door volksgezondheidsorganisaties en medische interventies. Door de medicalisering verschoof de aandacht van het zieke lichaam dat afgezonderd en genezen moest worden naar
4
C. VANDENBROECKE, F. VAN POPPEL en A.M. VAN DER WOUDE, “De zuigelingen- en kindersterfte in België en Nederland in seculair perspectief”, in: Bevolking en Gezin, 1983, supplement, pp. 85-115. 5 L. NYS, H. DE SMAELE, J. TOLLEBEEK en K. WILS, “Een medisch object. Veranderingen in menswetenschap, cultuur en politiek”, in: L. NYS, H. DE SMAELE, J. TOLLEBEEK en K. WILS, eds., De zieke natie: over de medicalisering van de samenleving 1860-1914, Groningen, Historische uitgeverij, 2002, pp. 11-17.
15
het gezonde lichaam dat tot een ideaal verheven moest worden. De verantwoordelijkheid voor de gezondheid kwam bij het individu zelf te liggen.6
Hoe kwam nu de openbare gezondheidszorg tot ontwikkeling?
Na de Belgische
onafhankelijkheid werden reeds een aantal maatregelen getroffen op het vlak van de openbare gezondheidszorg. Zo werd in 1842 de Académie royale de Médicine opgericht, in 1849 gevolgd door de Conseil supérieur d‟Hygiène publique. Tot omstreeks 1880 was er echter geen sprake van een systematisch gezondheidsbeleid. Er ging voornamelijk aandacht uit naar de volksgezondheid bij crisissituaties.
Daarnaast waren de bevoegdheden voor
volksgezondheid over diverse ministeries verspreid.
Ook op gemeentelijk vlak was de
versnippering groot, wat tevens leidde tot een gebrek aan een coherent gezondheidsbeleid op nationaal vlak. Artsen en in het bijzonder de hygiënisten waren van mening dat de staat de openbare hygiëne diende te bevorderen.
De gezondheidszorg werd, in tegenstelling tot
bijvoorbeeld het onderwijs, niet gekenmerkt door verzuiling. Na 1880 veranderde dit echter en vond ook in de gezondheidszorg een versnelde politisering plaats. De aandacht voor de gezondheidszorg nam sterk toe en zowel de katholieken als de socialisten ontwikkelden ziekenfondsen en talrijke preventieve en curatieve voorzieningen. Toch kende België, in tegenstelling tot de omringende landen, nog steeds geen echt beleid op vlak van de gezondheidszorg.
De strijd tegen sociale ziekten werd voornamelijk door particuliere
organisaties gevoerd die hiervoor overheidssubsidies ontvingen. Ook ziekenfondsen, vooral de socialistische ziekenfondsen, waren actief op het vlak van hygiëne. Toch had dit weinig tot geen invloed op juridisch en institutioneel vlak. Voor de Eerste Wereldoorlog werden dus geen belangrijke structurele wijzigingen doorgevoerd in het gezondheidsbeleid. Het zou nog tot 1936 duren voor het ministerie van Volksgezondheid opgericht werd.7
Er vond tevens een medicalisering plaats van het leven van kinderen.
Nelleke Bakker
onderscheidt in haar artikel Sunshine as Medicine: Health Colonies and the Medicalization of Childhood in the Netherlands c. 1900-1960 twee golven van medicalisering van kinderzorg. De eerste wordt gesitueerd rond de eeuwwisseling en legt de nadruk op lichamelijkheid. Men ging kindersterfte bestrijden, evenals besmettelijke ziektes. De tweede golf vond plaats na de 6
R. NYE, “Kennis over macht. Medicalisering, de staat en de rechten van het individu”, in: L. NYS, H. DE SMAELE, J. TOLLEBEEK en K. WILS, eds., De zieke natie: over de medicalisering van de samenleving 1860-1914, Groningen, Historische uitgeverij, 2002, pp. 25-29. 7 R. SCHEPERS, “Een wereld van belangen. Artsen en de ontwikkeling van de openbare gezondheidszorg”, in: L. NYS, H. DE SMAELE, J. TOLLEBEEK en K. WILS, eds., De zieke natie: over de medicalisering van de samenleving 1860-1914, Groningen, Historische uitgeverij, 2002, pp. 201-206.
16
Tweede Wereldoorlog, toen kindersterfte gedaald was en besmettelijke ziektes beter behandeld konden worden.
In deze fase ging de aandacht vooral uit naar de mentale
gezondheid van de kinderen. De emoties en het geluk van de kinderen stonden centraal. Deze verschuiving had tevens invloed op de definiëring van het begrip medicalisering. Nelleke Bakker hanteert echter een zo breed mogelijke definiëring en ziet medicalisering als een steeds groter wordende invloed van dokters en hun expertise, zowel op vlak van fysieke als mentale gezondheid.8
Vanaf het einde van de negentiende eeuw verschenen steeds meer studies over de algemene gezondheidstoestand van de bevolking. Ook dokter Vermeulen schreef een handleiding over de gezondheidsleer.9 In de inleiding wijst hij op het nut en het doel van een gezondheidsleer: “Niemand, die eenigszins met den buiten bekend is, zal het nut en zelfs de noodzakelijkheid van een Vlaamsche, practische Gezondheidsleer voor de landelijke gemeenten en ‟t Volk ontkenen. […]
Door eenige kortbondige, doch klare regelen, de buitenlieden van alle
standen en vooral van de hoogere kringen de gezondheidsleer te leeren en ze op de hoogte brengen van de nieuwigheden op geneeskundig gebied.
[…]
Ik zou hun willen doen
begrijpen, dat de geneeskunde een nieuw tijdperk is ingetreden en dat er eene gansche omkeering is teweeggebracht in het behandelen en vooral in het bestrijden der ziekten. Ik zou hun willen laten weten dat de geneeskunst meer prophylactisch of voorkomend geworden is, die aan den geneesheer van stad en dorp nieuwe en zware plichten heeft opgelegd, welke hij slechts met de medehulp der Gemeentebesturen zal kunnen vervullen.”10
De medicalisering uitte zich vooral in preventieve maatregelen. Toch duurde het tot na de cholera-epidemie van 1866 eer het saneringsproces op gang kwam en begonnen werd met het systematisch dempen van grachten en kanalen en het aanleggen van een rioleringsnet en waterdistributienet. Dergelijke ontwikkelingen deden zich echter niet alleen in het openbare leven voor, ook de persoonlijke hygiëne moest bevorderd worden. Men ging de bevolking bewust maken van het belang van een goede lichaamsverzorging en een gezonde levenswijze. Ook de jeugd moest vertrouwd gemaakt worden met deze ideeën en men ging gezondheidsleer in het onderwijs en medische schoolinspectie verplichten. Als gevolg van deze bewustmaking ging de doorsnee bevolking meer gebruik maken van medische 8
N. BAKKER, “Sunshine as Medicine: Health Colonies and the Medicalization of Childhood in the Netherlands c. 1900-1960”, in: History of Education, v. 36, n. 6, nov. 2007, pp. 659-665. 9 E. VERMEULEN, Een practische gezondheidsleer voor „t volk van alle standen, Gent, Siffer, 1914, 263 p. 10 Ibidem, pp. 1-2.
17
voorzieningen. De popularisering van medische vernieuwingen en sanitaire maatregelen brachten immers een mentaliteitswijziging teweeg.11 Vooral op het vlak van zuigelingen- en kinderzorg werden veel preventieve maatregelen genomen. Dit nam reeds een aanvang voor de eeuwwisseling, maar het bleef tot niet-gecoördineerde acties beperkt. Van belang is de stichting van de Ligue nationale belge pour la protection de l‟enfance du premier âge in 1904.
Deze vereniging genoot officiële bescherming en droeg geen bepaalde
levensbeschouwelijke of politieke kleur. Ze heeft veel propaganda gevoerd voor een beter verzorging van kinderen en voor borstvoeding, maar de meeste aandacht ging uit naar consultatiecentra voor zuigelingen. De vereniging richtte deze centra niet zelf op, maar stimuleerde het lokale initiatief en verleende financiële hulp aan de aangesloten instellingen. Deze centra hielden zich vooral bezig met de voeding van de zuigelingen, met voorlichting inzake hygiëne en soms met het verlenen van materiële hulp. Doorgaans één keer in de week werden raadplegingen gehouden, waarvan de leiding bij een dokter berustte.
In hun
opvoedende taak slaagden de centra echter niet altijd even goed. De geneesheren waren immers niet opgeleid voor preventieve geneeskunde. In het aanmoedigen van borstvoeding hebben ze echter wel heel goede resultaten geboekt. Tijdens de Eerste Wereldoorlog zorgde de afdeling Hulp en Bescherming aan de Werken voor Kinderwelzijn van het Nationaal Hulpen Voedingscomité voor het ontstaan van tal van nieuwe initiatieven, zoals cantines en moederkeukens, instellingen voor schoolmaaltijden en kolonies voor zwakke kinderen. Op het einde van de oorlog werden deze initiatieven op grotere schaal voortgezet en in 1919 ontstond het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, de voorloper van het huidige Kind & Gezin. Deze instelling stond onder overheidscontrole en werd door de overheid gefinancierd. Zij heeft bredere activiteiten ontplooid dan de Ligue nationale belge pour la protection de l‟enfance du premier âge en legde zich dan weer voornamelijk toe op de strijd tegen de kindersterfte.12 Ook aan vakantiekolonies werd veel aandacht besteed door het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn. Daarom zal er een apart hoofdstuk gewijd worden aan deze organisatie.13 Bij de toename van preventieve maatregelen voor de kinderzorg speelden gezondheidskolonies immers een belangrijke rol. Tijdens een verblijf in de kolonies zouden de kinderen ook een besef voor orde, netheid en hygiëne krijgen. Arme, zwakke of zieke kinderen werden naar de zee of de bergen gestuurd omdat frisse lucht en zonlicht hen goed zouden doen. Toch ontstond er een verschil tussen de behandelingen aan zee en in de bergen. 11
I. DEVOS, art. cit., pp. 124-128. M. DE VROEDE, “Consultatiecentra voor zuigelingen in de strijd tegen de kindersterfte in België voor 1914”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 94, 1981, 3, pp. 453-460. 13 Zie 2.2 Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, p. 37. 12
18
De zee werd vooral aangeraden in geval van longziekten of tuberculose, omdat daar veel zout, calcium en jodium in de lucht zat. Bloedarmoede en zenuwziekten werden dan weer beter behandeld in de bossen en bergen.14 Er bestond immers een relatie tussen de medicalisering en de nieuwe waardering van de vrije natuur en de opkomst van de natuurbescherming in de tweede helft van de negentiende eeuw. Er werd immers in het algemeen van uit gegaan dat het platteland gezonder was dan de stad, hoewel uit statistisch materiaal blijkt dat dit omstreeks 1900 niet meer zo was. Toch zagen velen in een nauwer contact met de natuur een remedie voor de zieke samenleving.15
1.1.3 Hygiënisering In de tweede helft van de negentiende eeuw en in het begin van de twintigste eeuw werd de zorg voor hygiëne sterk gepropagandeerd, voornamelijk door sociaal bewogen artsen die zichzelf hygiënisten noemden. Ook het begrip hygiëne kende geen eenduidige betekenis. Men was het er wel over eens dat hygiëne bestond uit allerlei handelingen die het individu en de gemeenschap moesten behoeden voor alle mogelijke vormen van ziekten. Er werd dus een onderscheid gemaakt tussen publieke en private hygiëne. Zo werden collectieve maatregelen genomen die de hele bevolking tegen ziekte moesten beschermen, zoals de aanleg van rioleringen, het verbeteren van de drinkwatervoorzieningen, het optimaliseren van de werkomstandigheden in fabrieken… Daarnaast gingen ook individuen handelen in functie van een goede gezondheid, zoals zorgen voor een proper lichaam, gezonde voeding, voldoende lichaamsbeweging…
De hygiënistische beweging kwam het vroegste tot
ontwikkeling in Frankrijk en Engeland, omstreeks 1820. Rond 1840 was er ook in België sprake van een hygiënistische beweging, die (beperkte) steun kreeg van de overheid. Zo steunde de overheid bijvoorbeeld twee grote hygiëneconferenties die in 1851 en in 1852 in Brussel plaatsvonden. In 1877 werd de Société royale de Médicine publique opgericht, een belangrijk hygiënisch genootschap. De hygiënisten waren echter niet alleen geïnteresseerd in het welzijn van individuen, maar ook in de toestand van de samenleving in haar geheel. Zij hadden immers de idee dat de samenleving grote gelijkenissen vertoonde met het menselijke lichaam en als één van de delen van het sociaal lichaam getroffen werd door kwalen, dan zou 14
N. BAKKER, art.cit., pp. 665-679. K. VAN BERKEL, “Een vanzelfsprekend bondgenootschap? De zieke stad en de opkomst van de natuurbescherming”, in: L. NYS, H. DE SMAELE, J. TOLLEBEEK en K. WILS, eds., De zieke natie: over de medicalisering van de samenleving 1860-1914, Groningen, Historische uitgeverij, 2002, p. 281. 15
19
de ziekte de hele samenleving kunnen aantasten. Daarom ging veel aandacht uit naar de slechte gezondheidstoestand van de lagere klassen die door besmetting de hogere klassen konden aansteken. Eén van de belangrijkste oorzaken van de slechte gezondheidstoestand was volgens de hygiënisten de onwetendheid van de bevolking. Zij pleitten dan ook voor een gezondheidsvoorlichting. Naast de curatieve geneeskunde gingen ook zij de nadruk leggen op de preventieve aanpak. Elk individu moest leren inzien dat persoonlijke hygiëne cruciaal was. Vooral na de bacteriologische revolutie gingen men inzien dat individuele gewoonten en gedragingen bepalend konden zijn voor de algemene gezondheidstoestand. Daarnaast werd een gebrek aan hygiëne vaak met morele minderwaardigheid geassocieerd en had men dus ook oog voor disciplinering.
De hygiënisten zagen snel in dat ze voor hun
gezondheidsoffensief hulp van de overheid nodig hadden en ze drongen aan op wettelijke maatregelen ter verbetering van de algemene gezondheidstoestand. De bevoegdheid voor de zorg om de volksgezondheid lag echter voornamelijk bij de gemeentelijke overheden en die namen niet altijd voldoende initiatieven. Vanaf de jaren 1880 gaf de Belgische overheid wel blijk van een toegenomen belangstelling voor de volksgezondheid. Zo werden in 1880 de bevoegdheden van de Hoge Gezondheidsraad uitgebreid en in 1884 werd een afzonderlijke administratie voor hygiënekwesties opgericht binnen het ministerie van Binnenlandse Zaken. Daarnaast werd begonnen aan een sociale wetgeving. Toch duurde het tot na de Tweede Wereldoorlog eer er een nationale sanitaire wet kwam. Daarom werden allerlei instellingen en verenigingen opgericht die de zorg voor de volksgezondheid op zich namen, vooral op het vlak van propaganda. Na verloop van tijd ontvingen zij wel subsidies van de overheid. De hygiënisten slaagden er dus voor de Eerste Wereldoorlog niet in op praktisch vlak veel te realiseren, maar ze hebben in deze periode wel het denken over ziekte en gezondheid grondig veranderd.16
1.1.4 Pedagogisering De medicalisering kan ook in verband gebracht worden met de geschiedenis van het kind, de opvoeding en het onderwijs. De hygiënistische beweging had immers een onmiskenbare invloed op de pedagogische mentaliteit, die steeds verder verwetenschappelijkt werd. Dit zou voornamelijk kenbaar geweest zijn op drie vlakken: de gezondheidsopvoeding, de medische 16
L. NYS, “Nationale plagen. Hygiënisten over het maatschappelijk lichaam”, in: L. NYS, H. DE SMAELE, J. TOLLEBEEK en K. WILS, eds., De zieke natie: over de medicalisering van de samenleving 1860-1914, Groningen, Historische uitgeverij, 2002, pp. 221-234.
20
schoolinspectie en de beginnende seksuele opvoeding. De gezondheidsleer werd in 1895 een verplicht vak in het lager onderwijs en in 1897 in het huishoudonderwijs, samen met zuigelingenzorg. Daarnaast moest de arts ook toezicht houden op de lokalen en sanitaire installaties en op de gezondheid van de leerlingen. Zo werd op het einde van de negentiende eeuw de medische schoolinspectie ingericht, maar dit werd pas in 1921 verplicht. Op het vlak van seksuele opvoeding was de invloed echter veel bescheidener.17
In de loop van de negentiende eeuw was er op het vlak van de opvoeding een steeds toenemende invloed van deskundigen merkbaar. Op het einde van de negentiende eeuw groeide het besef dat sociale maatregelen noodzakelijk waren als gevolg van de industrialisatie en verstedelijking. Typerend voor deze tijd is de gebrekkige hygiënische toestand van de huisvesting en de hoge kindersterfte. De burgerij ging zich het lot van de armen aantrekken en zo ontstond de filantropie. Daarbij ging de aandacht vooral uit naar moeder- en kinderzorg en de opvoeding van arme kinderen. Zo zorgden de filantropische verenigingen voor zuigelingenraadplegingen, melkkeukens, kantines voor moeders, bewaarscholen en crèches. Daarnaast ging de burgerij ook steeds meer opvoedingsnormen opleggen.18 Gedurende de laatste decennia van de twintigste eeuw vormden ook vakantie- en schoolkolonies een antwoord op het dreigende gevaar van een verwilderde, gedemoraliseerde, zwervende en verziekte jeugd. Het was een element in een breder sociaal-pedagogisch en hygiënisch-filantropisch offensief tegen het kind in gevaar.19
Vooral de toenemende
zedenverwildering tijdens het interbellum zorgde voor een grootst pedagogisch offensief, gekenmerkt door een autoritaire opvoeding en gecentraliseerd rond morele waarden. Het was voornamelijk de katholieke kerk die een strijd voerde tegen de ontkerkelijking en het zedelijk verval en die het jeugdwerk een impuls gaf.
Opvoeding was daarbij de voornaamste
oplossing.20
17
M. DEPAEPE, “De markt van het kind. Over de medicalisering van opvoeding en onderwijs”, in: L. NYS, H. DE SMAELE, J. TOLLEBEEK en K. WILS, eds., De zieke natie: over de medicalisering van de samenleving 1860-1914, Groningen, Historische uitgeverij, 2002, pp. 261-264. 18 M. VANDENBROECK, “Kinderopvang: een noodzakelijk kwaad”, in: M. DEPAEPE, F. SIMON en A. VAN GORP, Paradoxen van de pedagogisering: handboek pedagogische historiografie, Leuven, Acco, 2005, pp. 267-272. 19 M. DEPAEPE, art. cit., p. 269. 20 M. DEPAEPE en F. SIMON, “De Vlaamse jeugd in het vizier van de pedagogisering tijdens het Interbellum”, in: M. DEPAEPE, F. SIMON en A. VAN GORP, Paradoxen van de pedagogisering: handboek pedagogische historiografie, Leuven, Acco, 2005, pp. 289-293.
21
1.2 Sociaal toerisme Tijdens de negentiende en in het begin van de twintigste eeuw bestond er een grote vrijheid in de medische sector. Elke arts had zijn eigen ideeën omtrent de te volgen behandeling. Reeds sedert de klassieke oudheid hechtte men veel belang aan de geneeskundige krachten van natuurverschijnselen zoals lucht, licht en water. Men ging kuuroorden bezoeken, geloofde in de geneeskundige kracht van bronwater, ging op bedevaart… Dit kan omschreven worden als medische consumptie. Vooral het thermalisme en de hydrotherapie kenden veel succes.21 Water is altijd al een fundamenteel element geweest door de eeuwen heen, maar wat betekent nu het thermalisme? Thermalisme kan worden gedefinieerd als het geheel van methoden om thermaal of mineraal water aan te wenden voor therapeutische doeleinden. Vaak wordt het echter ruimer gezien als elke behandeling waarbij gebruik gemaakt wordt van thermaal, mineraal, leiding- of zeewater.
Voor een behandeling met welk water dan ook voor
therapeutische doeleinden wordt echter liever het woord “hydrotherapie” gebruikt.22 Dergelijke behandelingen waren echter niet enkel gebaseerd op het gebruik van water, ook een gezonde lucht en zonlicht speelden een rol. Zowel frisse lucht als samengeperste lucht werd aangewend om de longen vrij te maken en de lichaamssterkte te verbeteren. Dit wordt “aërotherapie” genoemd.
Daarnaast werd de huid blootgesteld aan de zon, wat
“heliotherapie” genoemd wordt.23 Vele van deze kuuroorden waren gelegen aan de kust. Zeelucht is immers rijk aan zuurstof en jodium en het heeft een hoog vochtigheidsgehalte. De ademhaling wordt bijgevolg dieper, de bloedsomloop wordt gestimuleerd en de huid wordt gehydrateerd.
Dankzij de zeewind bevat de zeelucht tevens bijna geen stuifmeel of
prikkelende stoffen. Ook zonlicht was een belangrijk aspect. Ultraviolette stralen produceren in het lichaam immers vitamine D, wat essentieel is voor een goede gezondheid.24
Baden was echter meer dan alleen een kwestie van gezondheid en hygiëne, vele thermen groeiden uit tot belangrijke sociale en culturele ontmoetingsplaatsen. Vooral de kust kende een onwaarschijnlijke aantrekkingskracht.
Aanvankelijk was het voornamelijk de
maatschappelijke toplaag die zich deze kuren konden veroorloven, maar vanaf het midden van 21
K. VELLE, “Water en medisch toerisme”, in: R. GOBYN, ed., Te kust en te kuur: badplaatsen en kuuroorden in België 16de-20ste eeuw, Brussel, ASLK, 1987, pp. 103-106. 22 R. FLAGOTHIER, Het thermalisme, Brussel, Labor, 1989, pp. 5-7. 23 V. BALDUCCI, art. cit., pp. 12-13. 24 D. ACKEN, Het maritiem hospitaal Roger de Grimberghe te Middelkerke (1885-1914): een zoektocht naar de plaats van dit hospitaal binnen de thermalistische beweging aan de Belgische kust, Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 2004, pp. 85-88.
22
de negentiende eeuw werd het een middenklasseverschijnsel en het arbeiderstoerisme nam een aanvang. Aan de Belgische kust zijn de eerste tekenen van democratisering kenbaar in de late negentiende eeuw.25 Toch bleef een verblijf aan zee of in de Ardennen voor jonge kroostrijke arbeidersgezinnen lange tijd onhaalbaar. Een belangrijke stap voor het sociaal toerisme in België is de uitbreiding van de vrije tijd. Een eerste stimulans was de wet op de vrije zondag uit 1905. Ook het jaarlijks verlof vond ingang en vanaf 1936 had iedereen recht op zes dagen betaald verlof als gevolg van de wet op Congé Payé. Ook door de stijging in de levensstandaard was er binnen de uitgaven ruimte voor ontspanning. De overheid probeerde de arbeidersontspanning in goede banen te leiden en stimuleerde een gezonde, ontspannende en opvoedende vakantie. Daardoor voorzag de overheid steeds meer mogelijkheden voor toerisme, onder andere door subsidiëring. Dit leidde tot een verdere democratisering van het toerisme en het ontstaan van het massatoerisme.26 Bij het ontstaan van het massatoerisme speelde echter niet enkel de uitbreiding van de vrije tijd een rol. Vele gezinnen kwamen ook op andere, meer dramatische manieren in contact met kuuroorden en badplaatsen, met name door frequent voorkomende besmettelijke ziekten als tuberculose, die het gevolg waren van een gebrek aan hygiëne, gezonde lucht en goede voeding. Vooral jonge patiëntjes waren kwetsbaar en zij waren aangewezen op langdurige kuren, aangezien pas rond 1960 doeltreffende therapieën door middel van medicatie op punt gezet werd. Goedkope kuren voor deze kinderen bleken meer en meer noodzakelijk te zijn. In België waren vooral de kust, de Kempen, de Maasvallei en de Ardennen geschikt. Thermale kuuroorden zouden vanuit medisch oogpunt de beste keuze geweest zijn, vandaar het enorme belang van de Belgische kust bij de oprichting van kuuroorden.27
25
K. VELLE, art. cit., p. 106. D. PERTZ, “Het sociaal toerisme”, in: R. GOBYN, ed. Te kust en te kuur: badplaatsen en kuuroorden in België 16de-20ste eeuw, Brussel, ASLK, 1987, pp. 155-160. 27 Ibidem, pp. 161-162. 26
23
Ook in de pers werd veel gepubliceerd over de kust als kindvriendelijke vakantiebestemming. Vaak werden blije kinderen afgebeeld op zonnige stranden. Foto: Voorbeeld uit een folder voor St. Idesbald en Koksijde uit de periode kort voor de Tweede Wereldoorlog. Bron: M. CONSTANDT, Kinderen maken de kust: geschiedenis van de jeugdige toerist aan de Vlaamse kust, Middelkerke, gemeentebestuur, 1997, p. 20.
Ook het tijdschrift „La Semaine d‟Averbode‟ besteedde aandacht aan het kusttoerisme. Onderschrift: “Le sable n‟est pas plus blond que ses cheveux, la mer n‟est pas plus bleue, ni plus profonde que ses yeux. Mais toute la beauté et la lumière des choses ne voilent pas ce sourire d‟enfant.” Bron: M. CONSTANDT, Kinderen maken de kust: geschiedenis van de jeugdige toerist aan de Vlaamse kust, Middelkerke, gemeentebestuur, 1997, p. 18.
24
1.3 Van medische kuur tot vakantiekolonie Gezien steeds meer kinderen nood hadden aan dergelijke gezondheidskuren werden steeds meer kuuroorden opgericht. Er was echter een groot verschil in de behandelingen die de kinderen kregen. Sommige kinderen waren immers zwaar ziek, anderen waren dan weer te gezond voor een echte medische kuur, maar werden toch aanzien als zwak en hadden bijgevolg ook recht op een gezondheidskuur. Daardoor ontstond een groot verschil in de verschillende types van verblijven. Het gevolg daarvan is dat verschillende termen door elkaar gebruikt worden.
Dirk Petz onderscheidt vier vormen van verblijven.
Een
preventorium of sanatorium was vooral bestemd voor patiënten met tuberculose of andere zware ziekten. Tijdens een kuur van gemiddeld drie maanden stonden hygiëne, gezonde voeding en medisch toezicht centraal. De patiëntjes kregen ook dagelijks onderwijs. In een kolonie verbonden aan een sanatorium kregen de kinderen verdere nazorg. Daarnaast waren er ook nog gewone kolonies en kindervakanties, waar kinderen uit risicogroepen konden verblijven.28 David Peleman spreekt van sanatoria, om de ziektes te behandelen, maar ook van consultatiebureaus, een soort van medische hulppost waar ziektes vroegtijdig opgespoord konden worden, maar ook bestreden konden worden door preventieve behandelingen en opleidingen voor de bevolking, en van ondersteuningscentra, voor mensen bij wie de genezing heel moeilijk of zelfs onmogelijk is.29
Voor deze masterproef werd er voor geopteerd vakantiekolonies te bespreken die niet ingericht werden voor zieke kinderen, maar voor gezonde kinderen.
Bij deze
vakantiekolonies lag de nadruk voornamelijk op het preventieve in plaats van op het curatieve. Kinderen werden naar deze vakantiekolonies gestuurd om bij te sterken en hun algemene gezondheidstoestand te verbeteren, maar ook om zich gedurende een deugddoende vakantie te ontspannen.
De meest hanteerbare definitie werd door de Société pour la
propagation et l‟encouragement des Colonies de Vacances gegeven: “De Vakantiekolonies zijn een instelling van preventieve hygiëne ten behoeve van zwakke kinderen van de lagere scholen, voor de armsten onder de zwaksten. De kolonies laten geen zieken toe. Ze zijn geen beloning. Het doel is een kuur in de buitenlucht, samen met lichaamsoefeningen op het
28
Ibidem, p. 162. D. PELEMAN, “The search for a „suitable‟ architecture. Hygienism and holiday camps on the Belgian coast”, in: V. BALDUCCI, ed. Architecture and society of the holiday camps: history and perspectives, Timisoara, Orizonturi Universitare, 2007, p. 70. 29
25
platteland, naast properheid, goede voeding en vrolijkheid.”30 Doorheen de tijd zou deze definiëring nog verschuiven, onder andere bij het ontstaan van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn.
1.4 De doorbraak van de vakantiekolonies Pastor Bion uit Zwitserland wordt beschouwd als de stichter van de vakantiekolonies. Hij was in 1876 de eerste die zich inzette voor het inzamelen van geld voor een vakantie voor arme en zwakke kinderen onder toezicht van stadsleraars. Zijn initiatief werd snel gevolgd in andere Zwitserse en Duitse steden en ook op internationaal vlak kreeg het initiatief weerklank. In Engeland gingen filantropen arme kinderen uit de Londense East-End naar de buitenlucht zenden door middel van Fresh Air Funds. In Frankrijk werden de eerste kolonies georganiseerd in 1881 door het Oeuvre des trois semaines en vanaf 1887 gaf het gemeentebestuur van Parijs al subsidies aan kolonies. Nederland had in 1884 reeds de Vereenigingen voor gezondheids- en vacantiekolonies en ook in Zweden, Spanje, Rusland en zelfs Amerika werden vakantiekolonies georganiseerd.31
1.4.1 De Schoolstrijd Samen met het opkomen van constitutionele en democratische natiestaten barstte een hevig conflict los tussen katholieke en antiklerikale krachten. Deze conflicten waren van een nooit geziene aard en handelden voornamelijk over de plaats van de godsdienst in het beleid. Het ging om echte cultuuroorlogen die heel het sociale leven omvatten. Niet alleen in België was er sprake van groeiende tegenstellingen tussen klerikale en antiklerikale krachten, met als hoogtepunt de Schoolstrijd van 1879 tot 1884, er was sprake van een transnationaal fenomeen.32 In België leidden de voortdurende tegenstellingen tussen de liberalen en de katholieken tot een lange reeks van massaopkomsten en manifestaties die kenmerkend waren voor de cultuuroorlogen. Tijdens de jaren 1860 en 1870 werd ook het private leven van de burgers dieper meegesleurd in de conflicten. Zowel progressieve liberalen als katholieken 30
M. VERMANDERE, “Liefdadigheid naar vermogen? Brusselse filantropische verenigingen als pioniers van de vakantiekolonies aan zee (1886-1914)”, in: Brood en Rozen, 2009, 2, p. 26. 31 M. VERMANDERE, art.cit., p. 26. 32 CH. CLARK en W. KAISER, Culture Wars – Secular-Catholic Conflict in Nineteenth-Century Europe, Cambridge, Cambridge university press, 2003, pp. 1-3.
26
probeerden de nieuwe kiesgerechtigden uit de middenklasse in hun netwerken te trekken.33 Deze confrontatie werd uitgevochten op tal van terreinen, maar ze was het hevigste in de strijd om de controle over het onderwijssysteem. Uiteenlopende visies in verband met het onderwijssysteem leidden tot de eerste Schoolstrijd tijdens de liberale regering-Frère OrbanVan Humbeeck (1878-1884).34 Toen de liberalen in 1878 aan de macht kwamen, lag de weg naar de herziening van de wet van 1842 open. Deze wet was de eerste organieke wet op het lager onderwijs en was één van de laatste compromissen tussen de liberalen en de katholieken. Het nieuwe wetsontwerp realiseerde een niet onaanzienlijk deel van het liberale programma, maar toch kan men het bezwaarlijk radicaal noemen.35 Nadat de nieuwe wet in 1879 bekrachtigd werd, brak de Schoolstrijd los, die de kloof in de maatschappij, die ontstaan was als gevolg van de strijd tussen de klerikale en antiklerikale krachten, verdiepte. De verkiezingen van 1884 stonden dan ook in het teken van deze schoolstrijd. Tegenover het steeds hechtere katholieke blok stond een liberale partij die sterker verdeeld was dan ooit. Het katholieke offensief, de onvrede met de hoge kosten van staatsscholen en de interne verdeeldheid binnen de liberale partij leidde tot de liberale verkiezingsnederlaag, waardoor ze gedurende bijna dertig jaar in de oppositie verdween. De katholieken kwamen het sterkst uit deze strijd en bleven aan de macht tot de Eerste Wereldoorlog.36
Als gevolg van de
verkiezingsnederlaag van de liberalen in 1884 kwam het grootste deel van de schoolkinderen in het katholieke onderwijsnet terecht. De liberalen richtten daarop in de grote steden een hele reeks liberale paternalistische liefdadigheidswerken op.
Het zijn net deze
liefdadigheidsinstellingen die zich zullen inzetten om zoveel mogelijk kinderen van een verblijf aan zee te laten genieten. 37
De liberale verkiezingsnederlaag van 1884 leidde dus weliswaar tot het einde van de Schoolstrijd, maar betekende niet het einde van de tegenstelling tussen klerikale en antiklerikale krachten. Tijdens de katholieke regering begin jaren vijftig werden maatregelen doorgevoerd die de ontwikkelingsmogelijkheden van het vrij onderwijs moesten bevorderen. Tegen deze maatregelen kwam een antiklerikaal front tot stand en tijdens de rood-blauwe 33
Ibidem, p. 113. H. REYNAERT, Cursus Interne Belgische Politiek, Gent, Vakgroep Politieke Wetenschappen, schooljaar 20062007, hoofdstuk 4, p. 15. 35 J. TYSSENS, Om de schone ziel van ‟t kind… Het onderwijsconflict als een breuklijn in de Belgische politiek, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1998, pp. 61-67. 36 Ibidem, pp. 83-85. 37 M. VERMANDERE, Vakantiekolonies aan de Belgische kust 1886-1980, onuitgegeven verhandeling voor het project rond vakantiekolonies aan de Belgische kust als bijdrage van met Amsab-ISG aan het virtuele Museum van de Vlaamse Sociale Strijd 2010, pp. 1-2. 34
27
regering-Van Acker in 1954-1958 barstte de Tweede Schoolstrijd los. Deze keer werden ook de socialisten in de strijd betrokken. Door de verkiezingsoverwinning van de katholieken in 1958 werden de partijen gedwongen tot het sluiten van een compromis inzake het onderwijsbeleid. Uiteindelijk werd in 1958 het Schoolpact goedgekeurd, dat gebaseerd was op het principe van de vrije keuze van de ouders. Met het afsluiten van het Schoolpact kwam er een einde aan de escalatie en polarisatie op levensbeschouwelijk vlak en werd er een punt gezet achter de klassieke breuklijn tussen klerikalisme en antiklerikalisme.38
1.4.2 De wet op de beperking van kinderarbeid Vele kinderen deden lange tijd dienst als goedkope werkkrachten en werden ingeschakeld in het arbeidsproces om de productiekosten zo laag mogelijk te houden. Het lage loon dat ze hiervoor ontvingen was een welkome aanvulling op de onvoldoende lonen van de ouders. Ook in België was dit niet anders, waar kinderarbeid voornamelijk in de textielsector voorkwam. Ook in de landbouw, de huisarbeid en zelfs in de zware nijverheid werden kinderen tewerkgesteld.39
Het eerste land waar men overging tot een reglementering van de kinderarbeid was GrootBrittannië.
Door een aantal belangrijke en een hele reeks aanvullende wetten zou de
kinderarbeid er geleidelijk aan gereglementeerd worden. Deze wetten vormden een voorbeeld voor de rest van het geïndustrialiseerde Europa.
Stapsgewijs volgden ook de andere
industrielanden.40 België was pas laat met het invoeren van een wet op de kinderarbeid. Reeds in 1841 had de regering aandacht voor de ellendige toestand van kinderarbeid in België en in 1843 werd een speciale commissie samengesteld om de werk- en levensomstandigheden van de arbeidersklasse na te gaan en om onderzoek te verrichten naar kinderarbeid. Op basis van de resultaten van dit onderzoek werd in 1848 een wetsvoorstel opgesteld.
Dit
wetsvoorstel miste echter zijn kracht doordat België nog te veel economische moeilijkheden te overwinnen had. Toch werden al een aantal industriëlen zich bewust van het probleem van kinderarbeid en ze begonnen zichzelf enkele beperkingen op te leggen. In 1884 werd dan toch een wet gestemd met werkverbod in de mijnen voor jongens en meisjes onder de twaalf 38
H. REYNAERT, op. cit., pp. 15-19. R. DE HERDT en B. DE GRAEVE, Kinderarbeid 1800-1914, Gent, Museum voor industriële archeologie en textiel, 1981, pp. 18-21. 40 Ibidem, pp. 13-17. 39
28
jaar. Ook deze wet bleef zonder enige praktische uitwerking. Omstreeks 1886 brak een echte stakingsgolf uit als gevolg van het ongenoegen over de ellende, de armoede en de werkloosheid onder de arbeiders. Dit was dan weer het gevolg van een ernstige economische crisis.
Het drong tot de regering door in welke mensonwaardige omstandigheden het
proletariaat woonde. In 1889 werd eindelijk als één der eerste sociale wetten de wet op de beperking van de kinderarbeid goedgekeurd. Voortaan mochten kinderen onder de twaalf jaar niet meer tewerkgesteld worden in de industrie. Daarnaast mochten jongens van twaalf tot zestien en meisjes van twaalf tot eenentwintig jaar maximum twaalf uur per dag werken. Dit was welteverstaan enkel overdag, nachtarbeid was voor hen verboden. Deze wet was een eerste stap in de goede richting, maar in bepaalde sectoren bleef kinderarbeid bestaan.41 Het schrikbeeld van het bandeloze straatkind was prominent aanwezig in het debat over het afschaffen van de kinderarbeid.
In de negentiende eeuw bestond immers de angst dat
interventie in de vrije markt dermate tot een werkloosheid bij kinderen zou leiden dat de effecten hiervan erger zouden zijn dan de gevolgen van kinderarbeid. Werken werd als een minder kwaad beschouwd dan het doelloos en bandeloos rondzwerven in de straten. De afschaffing van de kinderarbeid moest dus samengaan met de invoering van de leerplicht.42 Reeds in de negentiende eeuw werd vanuit de Belgische regering aandacht besteed aan het al dan niet invoeren van verplicht onderwijs. Het wetsontwerp Van Humbeeck op het lager onderwijs van 1879 voorzag geen schoolplicht, maar de lokale schoolcomités moesten de ouders aanzetten hun kinderen naar school te sturen.
Dat was reeds een kleine
tegemoetkoming aan de radicale vleugel die in beginsel een ondubbelzinnige schoolplicht voorstond.43 In 1914 kwam de wet op de leerplicht tot stand. Voortaan moesten kinderen vanaf hun zes jaar tot hun veertien jaar onderwijs volgen. Als gevolg hiervan was het noodzakelijk dat kinderarbeid beneden de veertien jaar verboden werd. Een week na de leerplichtinvoering werd dus een wet aangenomen die kinderarbeid onder de veertien jaar verbood. Deze wet was een aanpassing van de eerste wettelijke reglementering van 1889. Deze wetten werden met verscheidene andere wetten aangevuld met als gevolg dat kinderarbeid geleidelijk aan verdween.44 Toch bleef het probleem van de straatkinderen
41
Ibidem, pp. 22-26. G. DENECKERE, “Kinderen van de straat. Het „bandeloze‟ kind als abnormaliteit in het negentiende-eeuwse Gent”, in: C. LIS en H. SOLY, Tussen dader en slachtoffer: jongeren en criminaliteit in historisch perspectief, Brussel, VUB press, 2001, pp. 311-314. 43 J. TYSSENS, op.cit., p. 65. 44 G. HOENS, Invloed van de leerplichtinvoering op de kinderarbeid in Eeklo (1895-1935), Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 2006, pp. 34-45. 42
29
aanwezig. Wie zou zich immers ontfermen over de kinderen tijdens de vakantie? “Waar gaat dat klein grut, als het vakantie is, heen? (…) Als je een steegje in een volksrijke wijk zou bezoeken, dan zou je een troep kinderen zien krioelen onder het vage toezicht van enkele vrouwen die werken op de drempel van de deur. Of je zou een stoet zien vormen, smerig, in vodden gehuld onder leiding van een of andere ket, op weg naar ofwel het park, ofwel een plein, met het gevaar dat ze onderweg tien keer vertrappeld worden, overgeleverd aan God weet welk spel. (…) De vakantiekolonies beantwoorden dus aan een dringende behoefte.”45
1.5 Filantropie Reeds op het einde van de negentiende eeuw begonnen verschillende filantropische organisaties vakantiekolonies te organiseren, daar waar overheidsmaatregelen eigenlijk noodzakelijk waren. De overheid intervenieerde wel, zij het op lokaal vlak. Zo zorgde dokter Florimond Kops, een progressief-liberaal gemeenteraadslid, ervoor dat de stad Brussel geld vrijmaakte voor een vakantie voor kinderen, onder leiding van leraars uit het officiële onderwijs. Daarbij kreeg hij steun van burgemeester Karel Buls, die tevens de oprichter was van de Ligue de l‟enseignement. Deze onderrichtsbond was in 1864 gesticht door liberale vrijdenkers en nam zich reeds in 1878 voor een schoolkolonie aan zee op te richten. Vrijzinnige liberale schoolkolonies moesten immers ingezet worden om het officieel onderwijs te promoten. Er werd wel voorrang gegeven aan arme en fysiek zwakke kinderen die via een medisch onderzoek geselecteerd werden. Ook het liefdadigheidswerk Association des Marçunvins, opgericht in 1875, ging vanaf 1890 kinderen op vakantie sturen in de buitenlucht. Wegens groot succes werd dit initiatief het jaar nadien opgevolgd door nieuwe vakanties. Ze zamelden geld in voor de bouw van een eigen villa, maar het ontbrak hen aan voldoende financiële mogelijkheden. Daarom werd een Fondation de lits opgericht om alvast de meubels te bekostigen. Daarnaast had de vereniging geen rechtspersoonlijkheid aangezien er nog geen vzw bestond en kon ze bijgevolg geen huis kopen of bezitten. Ook daar werd een oplossing voor gevonden. De vereniging gaf de nodige som voor de aankoop van de villa aan de stad Brussel die de villa dan kocht.
Association des Marçunvins kreeg dan de
mogelijkheid om voor een bepaalde jaarlijkse som de villa uit te baten. De villa werd geopend in 1892. 45
Door strubbelingen scheurde een fractie zich reeds in 1879 af van
M. VERMANDERE, “Liefdadigheid naar vermogen?”, p. 28.
30
Association des Marçunvins en Cercle Le Progrès werd opgericht. Ook deze vereniging ging kinderen naar het platteland sturen.
Ze organiseerden echter ook “des promenades
hygiéniques” in de omgeving van Brussel, aangezien niet alle kinderen naar vakantiekolonies gestuurd konden worden. Hiervoor ontvingen ze subsidies van de stad Brussel. Ook hier werden de kinderen gekozen onder de meest behoeftigen. Ook betalende kinderen konden deelnemen voor de totale som van 30 frank, maar ze moesten tussen de negen en de veertien jaar oud zijn, regelmatig de lessen van een officiële school volgen en ze mochten geen besmettelijke ziektes hebben. Dit moesten ze aantonen met een “certificat”. Ook Cercle Le Progrès wou een schoolvilla bouwen en kreeg te kampen met dezelfde problemen als Association des Marçunvins. Ook door hen werd een beroep gedaan op de stad Brussel. Naar het einde van de jaren 1890 gingen de twee verenigingen meer samenwerken en de opbrengsten van de gezamenlijke activiteiten werden gedeeld.
In 1893 stelde
grootgrondbezitter Benjamin Crombez tijdens de vakantie een schoolgebouw in Nieuwpoort ter beschikking van de stad Brussel, die vanaf dan elk jaar meer dan honderd behoeftige kinderen naar zee kon sturen. In 1897 schonk dezelfde Crombez een perceel in de duinen van Lombardzijde aan de stad Brussel om er een schoolkolonie op te richten. De exploitatie van deze kolonie, die naar Crombez genoemd werd, werd aan Cercle Le Progrès toevertrouwd. In 1900 schonk Crombez opnieuw een villa aan de stad Brussel die deze keer door Association des Marçunvins gehuurd werd. Deze vereniging zag nu het organiseren van vakantiekolonies als haar hoofdtaak. Ook vanuit neutrale hoek ging men vakantiekolonies organiseren. Oeuvre du Grand Air pour les Petits onderscheidde zich van de bestaande verenigingen voor vakantiekolonies door zijn strikte onafhankelijkheid en neutraliteit.
Deze vereniging
aanvaardde geen subsidies, maar hield collectes en verkocht “bons de vacances”.
Elke
inschrijving gaf recht op een bon die de inschrijver aan een kind mocht geven. Dit kind moest wel tussen de zes en de elf jaar oud zijn en behoeftig zijn. Voor het vertrek moesten de kinderen een medisch onderzoek ondergaan, want zieke kinderen of kinderen met luizen werden geweigerd. Dit systeem maakte dus geen onderscheid tussen kinderen uit het officiële en het vrije onderwijs of tussen de verschillende gemeenten. Kinderen werden tijdens de vakantie ook bij families geplaatst op het platteland, naar het Engelse voorbeeld A day in the country. Dit kreeg echter veel kritiek. Toch bleef men de plaatsing in gezinnen verdedigen, onder andere omdat de kostprijs hiervan veel lager was. Deze vereniging betekende dan ook concurrentie voor de liberale paternalistische liefdadigheidsinstellingen. 46 In 1898 ontstond
46
Ibidem, pp. 26-36.
31
ook een socialistisch initiatief, De Volkskinderen, dat kinderen ging onderbrengen bij gezinnen. Dit kaderde in de verdediging van het officieel onderwijs. De socialisten vonden echter dat het organiseren van vakantiekolonies niet mocht berusten op liefdadigheidswerk, maar dat het een zaak moest zijn van de overheid.47 Ongeveer tijdens dezelfde periode werden katholieke schoolkolonies ingericht. In Brussel werden de kolonies voor kinderen uit katholieke scholen ondersteund door het katholieke liefdadigheidswerk La Violette. Ook de katholieke patronaten namen verschillende initiatieven. Zij werden opgericht door leden van Sint-Vincentiusgenootschappen, de parochiegeestelijkheid, kloosterlingen en vrome dames en werkten meestal op parochiale basis.48
Via filantropie legde de burgerij steeds nadrukkelijker haar opvoedingsnormen op.
Dit
gebeurde ten nadele van structurele overheidsmaatregelen. Langzaamaan groeide echter de vraag naar meer interventie van de overheid bij het organiseren van vakantiekolonies.
47
M. VERMANDERE, “A socio-historical approach to the phenomenon of children‟s holiday camps at the Flemish seaside”, in: V. BALDUCCI, ed., Architecture and society of the holiday camps: history and perspectives, Timisoara, Orizonturi Universitare, 2007, p. 116. 48 Ibidem, p. 116.
32
HOOFDSTUK 2: OVERHEIDSINTERVENTIE EN VERZUILING IN HET INTERBELLUM
2.1
Democratisering en verzuiling van de gezondheidszorg
In de twintigste eeuw vond een modernisering plaats van de samenleving, gekenmerkt door de vervanging van Kerk en religie als traditioneel zingevingsysteem door sectoren als wetenschap, arbeid en economie, opvoeding en onderwijs. Ook de gezondheidssector werd gekenmerkt door dit moderniseringsproces en evolueerde van een caritatief ingestelde gezondheidszorg gebaseerd op liefdadigheid naar een meer wetenschappelijk onderbouwde gezondheidszorg. Dit proces werd gekenmerkt door een toenemende democratisering en verzuiling.49
Reeds voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog ging men aandacht besteden aan sociale voorzorg en preventie. Ook de sociale wetgeving in België werd uitgebreid. Het was echter een proces van lange adem dat slechts in het interbellum tot resultaten leidde. Van belang bij de toenemende democratisering en verzuiling zijn de sociale organisaties, die steeds meer verlangden naar sociale en politieke emancipatie. Het waren vooral deze grote verzuilde sociale organisaties die werk maakten van de sociale voorzorg. De mutualiteiten speelden daarin een sleutelrol. Mutualiteiten waren de oudste gekende vormen van sociale organisatie en waren gestoeld op het principe van voorzorg door solidariteit. Sociale organisaties waren echter niet enkel actief bij de ontwikkeling van sociale voorzorg, ze wilden ook de hygiëne en de preventie bevorderen. Geleidelijk ging er ook meer aandacht uit naar de rol van de vrouw in de bevordering van de volksgezondheid.
Ondanks de breed uitgebouwde vrije
verzekeringen en een intense vormingsactie werd de volksgezondheid niet fundamenteel gegarandeerd aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. De overgang van voorzorg naar verzekering en van vrij initiatief naar verplichte verzekering leek de enige weg te zijn naar
49
J. DE MAEYER en L. DHAENE, “Sociale emancipatie en democratisering: de gezondheidszorg verzuild”, in: J. DE MAEYER, L. DHAENE, G. HERTECANT en K. VELLE, eds., Er is leven voor de dood. Tweehonderd jaar gezondheidszorg in Vlaanderen, Kapellen, 1998, p. 151.
33
een meer stabiele en algemene sociale zekerheid.
De Eerste Wereldoorlog werkte als
katalysator voor de politieke democratisering en voor de doorbraak van een gezondheidszorg gericht op alle lagen van de bevolking. In de naoorlogse periode groeiden immers uit zeer diverse hulpverleningsinitiatieven een aantal vormen van preventieve gezondheidszorg die in het interbellum geïnstitutionaliseerd werden. Hiermee brak het tijdperk aan van de grote sociale organisaties. De initiatieven die oorspronkelijk genomen werden vanuit liefdadigheid werden overgenomen, voortgezet en uitgebouwd door deze sociale organisaties. Na de Eerste Wereldoorlog kwam het democratiseringsproces pas echt op gang en de sociale problematiek werd bovenaan op de agenda geplaatst. De verbetering van de materiële levensvoorwaarden en een meer toegankelijke en betaalbare gezondheidszorg waren prioritair. De overheid ging een actieve sociale politiek volgen, onder druk van de Belgische Werkliedenpartij.
Dit
vertaalde zich in een snelle uitbreiding van de sociale wetgeving in de jaren 1920. Deze sociale wetten kwamen voornamelijk tot stand met de bedoeling het economisch zwakkere deel van de bevolking te beschermen. De regering ging bij het nemen van belangrijke maatregelen in verband met gezondheidszorg een alliantie aan met de grote sociale organisaties. Het systeem van de gesubsidieerde vrijheid breidde zich enorm uit tijdens het Interbellum. Neutrale en zuilgebonden organisaties bouwden allerlei initiatieven uit in ruil voor subsidies en daarmee gingen ze de verantwoordelijkheid van de overheid gedeeltelijk invullen.
In ruil moesten ze steeds meer reglementeringen accepteren.
mutualiteiten en de vrouwenorganisaties toonden zich bijzonder actief.
Vooral de Mutualiteiten
speelden een sleutelrol in de uitbouw van een gedemocratiseerde gezondheidszorg. Naast een uitbreiding van hun dienstverlening inzake preventieve gezondheidszorg, werden ook initiatieven genomen op het vlak van curatieve geneeskunde.
De uitbouw van de
gezondheidsdiensten droeg bij tot het interne centralisatieproces dat zich binnen de mutualiteiten voltrok tijdens de jaren twintig en dertig. De plaatselijke ziekenkassen werden steeds meer gelijkgeschakeld, aangezien de meeste gezondheidsdiensten op het niveau van de verbonden of federaties uitgebouwd werden en aangezien de overheidstoelagen ook aan bepaalde voorwaarden werden gekoppeld. Ook vrouwenorganisaties speelden een belangrijke rol, vooral inzake moeder- en kinderzorg. De activiteiten van de vrouwenbewegingen in het domein van gezondheid en hygiëne groeiden echter vaak uit de mutualiteiten. In 1920 had de overheid het familiaal karakter van de medisch-farmaceutische diensten van de mutualiteiten bepaald, waardoor het hele gezin recht kreeg op geneeskundige verzorging via de aansluiting van de man. De meeste specifieke vrouwenmutualiteiten die voor de oorlog bestonden waren daardoor verplicht samen te smelten met die van de mannen.
Daarop verlegde de 34
vrouwenbeweging haar aandacht naar de ontwikkeling van specifieke vrouwendiensten binnen de gezinskassen, zoals moederschapskassen, pre- en postnatale consultaties en zuigelingenraadplegingen. Deze raadplegingen werd betoelaagd door het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn.
Ondanks de evolutie naar een meer toegankelijke en betaalbare
gezondheidszorg bleef echter ook in het interbellum de invoering van een verplichte ziekteen invaliditeitsverzekering uit. Het bleef bij een verzekering op vrijwillige basis, die evenwel door de overheid fors werd gesubsidieerd. Er was wel al consensus over het principe van de verplichte ziekteverzekering, maar de concrete organisatievorm die het systeem diende aan te nemen was nog steeds voorwerp van debat. Zo hadden de katholieken en de socialisten een tegengestelde visie op de administratieve organisatie van de verplichte ziekteverzekering. De socialisten waren voorstander van een eenheidsstructuur met paritair beheer, daar waar de katholieken keuzevrijheid en een pluralistische opbouw van de mutualiteiten voor ogen hadden.
De discussies bleven het hele interbellum aanslepen.
Toch werd door de
systematische uitbreiding van de gesubsidieerde diensten toen reeds een stevige basis gelegd voor een degelijke, maar vrijwillige ziekteverzekering. Tijdens de Tweede Wereldoorlog trachtte de Duitse bezetter het principe van de eenheidsmutualiteit ingang te doen vinden in het kader van de verplichte ziekteverzekering. Dit werd echter nooit in uitvoer gebracht. Na de bevrijding werd dan uiteindelijk toch de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering ingevoerd voor de loon- en weddetrekkenden door de Besluitwet op de Maatschappelijke Zekerheid van 28 december 1944. Deze wet trad in werking op 1 april 1945 en was een echte mijlpaal in de gezondheidszorg.
Het vormde de basis van een echt gedemocratiseerde
gezondheidszorg.50
De evolutie die de gezondheidszorg doormaakte in de periode tijdens en na de Eerste Wereldoorlog werd echter niet enkel gekenmerkt door democratisering, maar ook door verzuiling. Reeds op het eind van de negentiende en in het begin van de twintigste eeuw werden in België drie belangrijke blauwdrukken voor een sociaal gecorrigeerde maatschappij geformuleerd die, ondanks onderlinge verschilpunten, hetzelfde uitgangspunt hadden, met name parlementaire democratie. De voortrekker was het socialistisch reformisme. In 1894 werd het voor het eerst op samenhangende wijze verwoord door de Belgische Werkliedenpartij in het programma van Quaregnon. Het doel was de realisatie van een egalitaire samenleving zonder discriminaties. Een gezondheidszorg dat gericht was op de
50
Ibidem, pp. 151-166.
35
noden van de arbeidersmassa was daar een onderdeel van en het ideaal was een kosteloze gezondheidszorg. De basis daarvan was een verplicht verzekeringsstelsel tegen de drie grote risico‟s: ziekte, invaliditeit en ouderdom. De blauwdruk die wetenschappelijk het sterkst onderbouwd was, was die van de zelf-emancipatie, uitgewerkt in vooruitstrevende vrijzinning-liberale kringen van intellectuelen rond de Université libre de Bruxelles. De ideeën van deze progressieve liberale intellectuelen hadden ook een invloed op de socialistische arbeidersbeweging. Men was er van overtuigd dat door middel van scholing en/of vorming een vooruitgangsproces in mens en samenleving verkregen kon worden. De staat moest, samen met een degelijke arbeids- en sociale verzekeringswetgeving, het noodzakelijke wettelijke kader creëren voor deze ontwikkeling. Gespecialiseerde sociale organisaties zouden het ontwikkelingsprogramma ondersteunen. Bij deze blauwdruk werd opvallend weinig of geen nadruk gelegd op de verzuiling als organisatorisch-ideologisch referantiekader.
De sociaal-katholieke blauwdruk van een harmonieuze, centrumgerichte
samenleving was schatplichtig aan het traditionalisme en corporatisme. Het kaderde in wat omschreven kan worden als de wending van de kerk naar het volk.
Dit concept werd
voorgesteld als een middenweg tussen het revolutionaire socialisme en het laïciserende, individualistische liberalisme en het ging gepaard met een ideologische verzuiling. Deze drie concepten droegen sterk bij tot de formulering van de sociale wetgeving in België. Met het interbellum brak het tijdperk van de grote sociale organisaties aan. Zowel op katholiek, liberaal als socialistisch initiatief werden allerlei sociale organisaties opgericht. Zo kwamen een hele reeks parallelle werken in de gezondheidszorg tot stand die een ideologische concurrentieslag met elkaar aangingen. Inhoudelijk was de doelstelling hetzelfde, maar elke beweging of ideologische strekking legde eigen accenten. Net als de mutualiteiten gingen vrouwenorganisaties van verschillende zuilen parallelle initiatieven ontwikkelen en gemeenschappelijke actiepunten hebben. Aan de socialistische zijde werd de Socialistische Vooruitziende Vrouwen opgericht en aan de katholieke zijde waren er groeperingen voor middenstandsvrouwen,
naast
de
Boerinnenbond
en
de
Kristelijke
Arbeiders
Vrouwenbeweging. Alle vrouwenbewegingen gingen raadplegingen inrichten die, mits ze aan een aantal voorwaarden voldeden, gesubsidieerd werden door het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn. Zo ontstond een echte concurrentiestrijd, „de strijd om de wiegen‟. Ook de gezondheidszorg werd dus vanaf de jaren 1920 opgenomen in de verzuiling van het maatschappelijk leven. In tegenstelling tot de vooroorlogse jaren waren de campagnes nu
36
gericht op de massa en werden nieuwe communicatiemedia naar hartelust gebruikt. 51 Wat betreft de zuilgebonden zuigelingenraadplegingen, vond er tijdens de Tweede Wereldoorlog een toenadering plaats tussen de verschillende zuilen. Vooral het bestuur van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn drong aan op een samenwerkingsplan.
Als snel werd een
overeenkomst bereikt tussen de katholieken en de socialisten om samen te werken gedurende de oorlog. Er waren daarnaast ook plannen voor een akkoord met de neutrale en liberale mutualiteiten. Ondanks de meningsverschillen was iedereen het er immers over eens dat de concurrentie tussen de zuilen moest verdwijnen. Na de oorlog werd de wetgeving over de instelling van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn gewijzigd om zo een einde te brengen aan de concurrentieslag tussen de verschillende raadplegingen. Er kan echter van uit gegaan worden dat men nog lange tijd de raadpleging van een specifieke strekking bleef bezoeken, aangezien het hele leven van de mensen in grote mate georganiseerd bleef volgens de verschillende zuilen.52
2.2
Nationaal Werk voor Kinderwelzijn
Het ontstaan van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn (NWK) gaat terug tot de Eerste Wereldoorlog. Henri Velge bespreekt in “De bedrijvigheid van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn tijdens vijf en twintig jaar (1915-1940).”53 de stichting van het NWK en verwijst hiervoor naar enkele initiatieven die eerder al genomen werden ter bescherming van zuigelingen en kinderen.
Tijdens de oorlog ontstond het Nationaal Hulp- en
Voedingscomiteit, dat als doel had de bevoorrading van en de hulp aan de bevolking die het steeds moeilijker kreeg. Verscheidene diensten werden opgericht en al snel zag de afdeling Hulp en Bescherming aan de Werken voor Kinderwelzijn het levenslicht. Hierdoor werd een afzonderlijke sectie voor kinderbescherming in het leven geroepen die financieel gesteund werd door het nationale comité.
Daarnaast werden de uitgaven ook gedekt door het
Provinciaal Hulp- en Voedingscomteit en door plaatselijke toelagen.
Zo konden
raadplegingen voor zuigelingen, kribben, weeshuizen, verenigingen ter bescherming van 51
Ibidem, pp. 158-166. A. JACHOWICZ, Met de moedermelk ingezogen of met de paplepel ingegeven: een onderzoek naar de houding tegenover borstvoeding in België tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw, Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 2002, pp. 117-118. 53 H. VELGE, De bedrijvigheid van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn tijdens vijf en twintig jaar (19151940), Brussel, Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, 307 p. De gebruikte Nederlandstalige termen worden ontleend aan deze publicatie. 52
37
mishandelde kinderen… ingericht worden. Ook instellingen die reeds voor de oorlog ontstaan waren konden via de geldelijke steun hun bedrijvigheid voortzetten.
Deze initiatieven
zorgden ervoor dat enorme vorderingen geboekt werden tijdens de oorlogsjaren. Toch werd de ondervoeding van de kinderen angstwekkend. Daarom besloot men ook koloniën voor zwakke kinderen op te richten. Vooreerst kwam men overeen met instellingen die reeds voor de oorlog bestonden, maar deze werden al snel ontoereikend en zo werden er nieuwe ingericht.
Er werd dus na verloop van enkele jaren, op korte tijd en in bezwaarlijke
omstandigheden, een doelmatige hulp verwezenlijkt aan de kinderen. Deze pogingen zouden na de oorlog ook stelselmatig doorgevoerd blijven worden.54 Michel Vandenbroeck voegt daar in zijn doctoraatsverhandeling55 aan toe dat niet enkel binnenlandse financiële steun verkregen werd, maar dat er ook financiële en materiële steun geboden werd door onder meer Spanje, Engeland en de Verenigde Staten via de Commission for Relief in Belgium. In deze landen werden verschillende acties opgezet voor de redding van het Belgische kind en stilaan werden de acties ook naar andere landen uitgebreid. Zowel vanuit het Nationaal Hulp- en Voedingscomiteit als vanuit de sectie Hulp en Bescherming aan de Werken voor Kinderwelzijn werd op een gedecentraliseerde manier gewerkt via Provinciale Comités die de vrijwillige actie op lokaal vlak moesten stimuleren. Deze comités vormden de verbinding tussen de lokale activiteiten en de centrale inspectie. Uiteindelijk ging men over tot de oprichting van een overkoepelende afdeling, Werken voor het Kind.
Deze piramidale
structuur vormde de kern van de disciplinerende macht van het latere NWK. Een ander gevolg van deze enorm uitgebreide werking is de mate waarin vrouwen participeerden aan het publieke leven. Zowel voor als achter het front speelden vrouwen een belangrijke rol tijdens de oorlog. De grote publieke rol van de vrouw tijdens de eerste wereldoorlog leidde kort na de oorlog tot het verwerven van stemrecht.
Vanaf 1921 kregen vrouwen stemrecht op
gemeentelijk niveau en oorlogsweduwen mochten ook op nationaal niveau hun stem uitbrengen. Het algemeen kiesrecht voor alle vrouwen zou echter pas in 1948 verworven worden. Door de specifieke omstandigheden tussen 1914 en 1918 ging dus enorm veel aandacht uit naar de voedselbedeling en hygiënische zorg. De nadruk lag daarbij vooral op de uitbouw van raadplegingen. Ook Vandenbroeck komt tot het besluit dat op amper vier jaar tijd een ongelooflijk krachtig normaliseringsmechanisme geschapen werd. Het succes van het Nationaal Hulp- en Voedingscomiteit en van de afdeling Hulp en Bescherming aan de 54
Ibidem, pp. 9-16. M. VANDENBROECK, De kinderopvang als opvoedingsmilieu tussen gezin en samenleving: onderzoek naar een eigentijds sociaal-pedagogisch concept voor de kinderopvang, Gent (Onuitgegeven Doctoraatsverhandeling Universiteit Gent), 2003, 453 p. 55
38
Werken voor Kinderwelzijn zou een belangrijke inspiratiebron zijn voor de oprichting van het NWK kort na de oorlog.
Deze organisatie zal van 1919 tot de jaren tachtig, bij de
staatshervorming, het beleid over kinderopvang grotendeels bepalen.56
Met de Wet van 5 september 1919 werd het wettelijk statuut van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn (Oeuvre Nationale de l‟Enfance) vastgelegd en op 26 september werd het oprichtingsbesluit ondertekend door de minister van Staatshuishoudkundige Zaken Henri Jaspar. In die tijd bestond de tendens om sociale organisaties op te richten in een geest van gesubsidieerde vrijheid. Daarmee kreeg de gesubsidieerde vrijheid voor de kinderzorg een wettelijke basis tot op de dag van vandaag. Er werden steeds meer raadplegingen opgericht en dit gebeurde vaak door zuilgebonden organisaties, vooral christelijke en socialistische, al dan niet mutualistische organisaties. Er speelde zich dus een echte concurrentiestrijd af en in sommige gemeenten bestonden meerdere raadplegingen. Daardoor ontstond de vraag naar een meer rationele behandeling van subsidieaanvragen.
Het NWK toonde echter haar
autonomie door deze vraag te negeren. Er was dus een spanningsveld over de gesubsidieerde vrijheid, zowel met betrekking tot de relatie tussen het NWK en het terrein als met betrekking tot de autonomie van het NWK tegenover de staat. Deze wet zou van toepassing blijven tot 1980, toen het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn vervangen werd door Kind en Gezin in Vlaanderen, l‟Office de la Naissance et de l‟Enfance in de Franstalige Gemeenschap en door Kinderhilfsfonds in de Duitstalige gemeenschap.
Henri Velge zou de eerste secretaris-
generaal worden van het NWK. Er gaan zelfs stemmen op dat Velge de echte auteur zou zijn van het wetsvoorstel, maar anderen spreken dit dan weer tegen.57 Of hij nu al dan niet de auteur van dit wetsvoorstel is, het is hoe dan ook zeer interessant om zijn beschouwingen als secretaris-generaal te volgen.
In “De bedrijvigheid van het Nationaal Werk voor
Kinderwelzijn tijdens vijf en twintig jaar (1915-1940).” komen de verschillende schikkingen van de wet aan bod. Het NWK was een openbare instelling die rechtspersoonlijkheid bezat binnen de grenzen die de wet vaststelt.58
De missie is drievoudig: het ontwikkelen en
aanmoedigen van kinderbescherming, het aanmoedigen en ondersteunen van werken die zich met kinderhygiëne bezighouden en toezicht houden op de werken.59 Daarvoor zou men jaarlijkse toelagen ontvangen uit de openbare Schatkist. Deze toelagen gebruikte men voor de subsidiëring van de werken. De openbare machten moesten toezicht houden op het gebruik 56
Ibidem, pp. 97-100. Ibidem, pp. 100-106. 58 Artikel 1 van de Wet van 5 september 1919, in: H. VELGE, op. cit., p. 18. 59 Artikel 2 van de Wet van 5 september 1919, in: H. VELGE, op. cit., p. 18. 57
39
van deze toelagen.60
Er waren verschillende instellingen die door het NWK opgericht
moesten worden, zoals raadplegingen voor zuigelingen, moederkeukens, prenatale raadplegingen, kantines voor zwakke kinderen en schoolmaaltijden. Dit afhankelijk van de plaatselijke behoeften. Deze instellingen moesten voldoen aan verschillende vereisten van het NWK en de kosten werden gedragen door de staat.61 De meeste vooroorlogse initiatieven werkten dus gewoon verder, maar nu onder het overkoepelend beheer van het NWK. Het gevolg van de oprichting van dit overkoepelend overheidsorgaan was dat de kinderzorg minder afhankelijk was van liefdadigheid en almaar meer het voorwerp werd van overheidsinterventie.
60 61
Artikel 3 van de Wet van 5 september 1919, in: H. VELGE, op. cit., p. 19. Artikel 8-17 van de Wet van 5 september 1919, in: H. VELGE, op. cit., pp. 22-27.
40
HOOFDSTUK 3: MET DE SVV NAAR ZEE IN HET INTERBELLUM
3.1
De socialistische partij en haar vrouwen
3.1.1 De socialistische partij Het socialisme kent vele gezichten en organisaties. De socialistische partij is dan ook slechts een deel van een veel bredere socialistische beweging.
Er is een hele geschiedenis
voorafgegaan aan de stichting van de Belgische Werklieden Partij (BWP) op 5 april 1885. Het is echter heel moeilijk een precies startpunt van deze aanloop aan te duiden, maar er waren reeds heel vroeg spontane solidariteits- en samenwerkingsverbanden ontstaan, voor er zelfs nog maar van socialisme sprake was. Voor de oprichting van de BWP waren er reeds heel wat ongeorganiseerde initiatieven uit socialistische hoek die samen de organisatorische voedingsbodem vormden voor de BWP. Zo waren lokale kernen van vakbonden belangrijke steunpilaren voor het ontstaan van een krachtige partij, maar het succes van de syndicale beweging was gedurende de hele negentiende eeuw zelf heel wisselend. De partij zou er dan ook veel moeite voor doen deze te versterken. Daarnaast ontstonden rond het midden van de negentiende eeuw steeds meer coöperatieve maatschappijen.
Het prototype van de
socialistische coöperatieve was de Vooruit. Via deze coöperatieven kwamen vele arbeiders voor het eerst in contact met het socialisme en met vakbonden. De coöperatieve was de meest invloedrijke tak van de beweging en was in de beginjaren dus ook de centrale as van de socialistische partijwording.
Ook mutualiteiten en verenigingen van onderlinge bijstand
dateren al van voor de oprichting van de BWP. De partij richtte ook eigen organisaties op, die in 1912 tot het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten fuseerden. In 1907 was reeds de verzekeringsmaatschappij La Prévoyance Sociale opgericht. Deze mutualistische en verzekeringsorganisaties waren vooral van belang als financiële steun voor de partij en als leveranciers van kiezers. Dit laatste kadert uiteraard in de toenmalige verzuilde maatschappij.
41
De Belgische Werklieden Partij was dus geen nieuwe organisatie, maar een bundeling van bestaande organisaties.62
3.1.2 Cherchez la femme De negentiende eeuw was een eeuw van seksedifferentiatie.
Maatschappelijke kwesties
kregen in toenemende mate een seksuele connotatie. Zo ontstond de „vrouwenkwestie‟. Het denken over de maatschappelijke betekenis van mannelijkheid en vrouwelijkheid was een belangrijk aspect in de vroegsocialistische beweging.
Mannen en vrouwen werden
beschouwd als sociaal en intellectueel gelijkwaardig, ondanks en omwille van de natuurlijke verschillen tussen beide geslachten. De traditionele achterstelling van vrouwen had alleen maar negatieve consequenties. Dit lag besloten in het algemene socialistische streven naar een betere en meer rechtvaardige wereld. Hun streven naar sociale en politieke gelijkheid voor mannen en vrouwen ging weliswaar gepaard met de overtuiging dat vrouwen het andere, zoniet het zwakkere geslacht vormden.63
Toch verliep de samenwerking tussen de
socialistische vrouwen en de leiders van de partij niet altijd probleemloos. De voornaamste belemmering was de gebondenheid van de arbeidersvrouwen aan een politieke partij, die de vrouwenzaak als secundair beschouwde. De strijd tegen het kapitalisme kwam op de eerste plaats, niet de eisen van de vrouwen. De vrouwen zijn nooit losgeraakt van de regelgeving van de BWP. Toch waren het de vrouwen zelf die van meet af aan kozen voor een innige samenwerking met de partij, onder meer door het feit dat man en vrouw in theorie gelijk waren voor de Belgische socialisten. Vooral de georganiseerde vrouwen kregen te maken met een parcours vol hindernissen. De politieke vrouwenbeweging kreeg weliswaar een zekere armslag in beheer en propaganda, maar ze werd nooit op dezelfde rang geplaatst als andere partijorganisaties. Ze genoot dus ook niet, zoals de jeugdbeweging of de culturele centrale, van het statuut van een nevenorganisatie en kreeg geen substantiële bovenbouw of financiële steun van de partij.64
62
L. SANDERS EN C. DEVOS, Politieke ideologieën in Vlaanderen: liberalisme, socialisme, christendemocratie, Vlaams-nationalisme, ecologisme, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2008, pp. 183-192. 63 H. MOORS, “De drempels van de droom: vrouwen, vrouwelijkheid en socialisme, 1830-1870”, in: N. BRACKE, K. CELIS EN L. CELIS, Begeerte heeft ons aangeraakt: socialisten, sekse en seksualiteit, Gent, Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen, 1999, p. 31. 64 D. DE WEERDT, De dochters van Marianne: 75 jaar SVV, Antwerpen, Hadewijch, 1997, pp. 14-15.
42
In 1886, vrijwel onmiddellijk na de oprichting van de Belgische Werkliedenpartij, ontstond in Gent de eerste politieke vrouwenorganisatie, met name een socialistische propagandaclub voor vrouwen, met sterke feministische basis. De Gentse Emilie Claeys was hierbij leidende figuur. Later volgden ook elders afdelingen. Hoewel de BWP de gelijkheid van man en vrouw beoogde, moest de propagandaclub de zaak aan het rollen brengen. In 1888 werd door de socialistische vrouwenvereniging een avondschool voor meisjes gesticht in Gent. Het onderwijs was essentieel praktisch van aard. In 1893 werd gestart met de uitgave van een blad, De Vrouw, waarmee de vrouwen thuis ook bereikt konden worden.
Rond de
eeuwwisseling werden overal in Gent naast de propagandaclubs of wijkclubs der mannen, vrouwenafdelingen opgericht.
Zij centraliseerden zich in de Gentse federatie van
vrouwengroepen, die een onderdeel van de mannenfederatie vormden. Het blad De Stem der Vrouw werd uitgegeven onder redactie van Eulalie Apers. Ondertussen had de socialistische vrouwenbeweging zich over heel België ontwikkeld. In 1901 werd dan ook de Nationale Federatie van Socialistische Vrouwen (NFSV) opgericht, met Isabelle Gatti de Gamond als eerste nationale secretaresse. Toch was er in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog weinig stabiliteit in de vrouwenbeweging.
De propaganda zou opnieuw aangewakkerd moeten
worden, door middel van het maandblad De Stem der Vrouw. Er was ook vraag naar het oprichten van een permanent vrouwensecretariaat, zonder resultaat weliswaar.
Met het
uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd de socialistische vrouwenbeweging uiteengerukt, maar onmiddellijk na de oorlog ging ze weer aan de slag.
Ook nu behield de
vrouwenorganisatie een innige samenwerking met de partij en zelfstandigheid in beheer en propaganda. Met de vorming van de vrouw verliep het echter niet zoals men hoopte. Er waren slechts een gering aantal vrouwen in de socialistische scholen en voordrachten. De oorzaak daarvan lag, naar men meende, in het gebrek aan interesse dat vrouwen stelden in kwesties die niet in hun eigen levenssfeer lagen. Daarom werd beslist les te geven over bevolkingspolitiek en moederschapzorg, over de rol van de vrouw als huishoudster, haar zedelijke rol in de familiekring als moeder en als echtgenote.65 Tijdens het eerste nationaal congres van de socialistische vrouwen na de oorlog, in 1920, stond de discussie over de keuze tussen een afzonderlijke vrouwenorganisatie of integratie in de partij centraal. Deze discussie was niet nieuw. De tegenstanders van een onafhankelijke organisatie haalden het argument aan dat een vrouwenorganisatie de geslachtsstrijd zou ontwikkelen, ten nadele van de klassenstrijd. Alleen een inschakeling in de mannengroepen kon echte gelijkheid tot stand 65
D. DE WEERDT, “Vrouwen vertegenwoordigd in het hart van de socialistische werking?” in: Socialistische Standpunten, 25 (1978), 1, pp. 39-44.
43
brengen.
Een afzonderlijke organisatie zou leiden tot een afbrokkeling van de
vertegenwoordiging van vrouwen in centrale partijorganen en zelfs tot een oppositie tegen de mannen. De voorstanders van een afzonderlijke vrouwenorganisatie vreesden dat men bij de integratie in de partij van hun aanwezigheid maar weinig notitie zou nemen. Een aparte organisatie zou de zin voor initiatief bij de vrouwen aanscherpen. De meerderheid van het congres kon het echter niet vinden met de onafhankelijkheidszin. De vrouwenbeweging moest ondergeschikt blijven en had als enige doel het vormen van vrouwelijke propagandisten. In elke afdeling moest een vrouwenactiecomité opgericht worden en de arrondissementele comités moesten afgevaardigden sturen naar provinciale comités om zo een nationaal actiecomité samen te stellen.
Het nationaal comité voor vrouwenactie werd
Landsraad voor Vrouwen genoemd, maar in deze raad zaten uiteindelijk evenveel mannen als vrouwen. Van een echte nationale werking kwam er in de praktijk maar weinig terecht en de organisatievorm verschilde van streek tot streek. In 1923 werd in Gent echter door de socialistische vrouwen van Oost- en West-Vlaanderen een gemeenschappelijk Bestendig Vrouwensecretariaat (BVS) opgericht, verantwoordelijk voor de propaganda. Het BVS kon beschikken over een secretaresse en een bepaald budget.
Die secretaresse moest
bestuursleden vormen en hen onder meer op de hoogte brengen van nieuwe overheidsmaatregelen. De aangesloten groepen moesten op hetzelfde politiek en sociaal peil worden gebracht als de mannenorganisaties, dan zou een aparte vrouwenorganisatie overbodig zijn.
De interne organisatie zou verder besproken worden op het nationaal
vrouwencongres later dat jaar. Het congresbesluit vormde een keerpunt in de partijpolitiek ten aanzien van de evolutie van de vrouwenbeweging. Er werd niet langer de term „politieke‟, maar wel de term „vrouwelijke‟ afdelingen gebruikt, want de socialistische vrouwenbeweging was zwak en moest een eenvormige organisatie krijgen.
De vrouwenbeweging was
omgebogen van politiek naar seksegebonden.66
3.1.3 Mutualistisch voogdijschap Om meer vrouwen naar de socialistische beweging te lokken werd naar andere middelen uitgekeken. De politiek was immers te theoretisch en niet aantrekkelijk genoeg. Er moest een praktisch karakter gegeven worden aan de activiteiten en dit langs de weg van de mutualiteit. De mutualiteit betekende voor alle vrouwen die zich aansloten immers praktische sociale 66
D. DE WEERDT, De dochters van Marianne, pp. 20-27.
44
voordelen, zoals de verhoging van de geboortepremie, vergoeding in geval van ziekte, weduwschap of huwelijk, een kinderkorf bij de geboorte… Dit kadert in het streven van de BWP naar een algemene verbetering van de leefomstandigheden van arbeidersgezinnen. 67
Met de Franse Revolutie werd de ambachtsvereniging afgeschaft en organisatie op beroepsbasis verboden.
Ondanks het wettelijk verbod werd toch geprobeerd de
beroepsverenigingen te handhaven, onder het mom van beurzen en mutualistische verenigingen met als officieel doel de noodlijdende vakgenoten ter hulp komen.
De
mutualistische idee herleefde en Maatschappijen voor Onderlinge Bijstand werden op beroepsbasis ingericht. Aan de hand van bijdragen van aangesloten leden voorzagen deze maatschappijen uitkeringen, zoals een dagvergoeding bij ziekte, een begrafenisvergoeding en een pensioen. Er was echter geen wettelijk kader voorzien. In 1851 kwam de eerste wet op de maatschappijen van onderlinge bijstand tot stand.
Om zich tegen ziekterisico‟s en
arbeidsongevallen te verzekeren, konden werknemers voortaan beroep doen op verenigingen voor onderlinge bijstand. Om van een inkomen te kunnen genieten op hogere leeftijd en in geval van invaliditeit moesten ze zich wenden tot de Algemene Lijfrentekas, uiteindelijk pas opgericht in 1865, en zich door sparen van een rente voorzien. Deze eerste wetgeving hield dus totaal geen rekening met de realiteit en was ontoereikend. De toen reeds veelvuldig bestaande mutualistische verenigingen konden wel erkend worden door de regering, maar er was geen sprake van subsidiëring. De wet van 1851 had dus een beperkte impact op de ontwikkeling van de mutualiteiten en paternalisme en liefdadigheid bleven een belangrijke rol spelen. Toch waren deze eerste patronale ziekenkassen belangrijk voor de evolutie van de socialistische beweging aangezien ze de principes „voorzorg‟ en „onderlinge solidariteit‟ hielpen verspreiden. Er kwam een uitgebreid gamma aan mutualistische verenigingen tot stand. Met de afschaffing van de wet op de samenspanning in 1866 kregen de vakbonden bestaansrecht en konden de mutualiteiten zich gaan beperken tot hun essentiële functie van hulpkas. Stilaan drong het idee door om ruimere samenlevingsverbanden te organiseren en de diverse kleine, autonome kassen in verbonden samen te brengen. De Eerste Internationale, opgericht in 1864, deed een poging om het socialistisch gedachtegoed ook bij de massa van fabrieksarbeiders te introduceren en erkende het belang van hulpkassen. Ook de Belgische afdeling van de Internationale nam de problematiek van de ziekenkassen ernstig en al gauw was de eerste socialistische mutualiteit een feit. Ze zou na het uiteenvallen van de Eerste
67
D. DE WEERDT, “Vrouwen vertegenwoordigd in het hart van de socialistische werking?”, p. 44.
45
Internationale in 1872 blijven voortbestaan en spoedig navolging krijgen.
Ook bij de
oprichtingsvergadering van de BWP in 1885 zetelden afgevaardigden van de socialistische mutualiteiten om samen met andere verenigingen de statuten en een politiek programma uit te werken. Geleidelijk aan breidden de socialistische mutualiteiten zich uit over heel België. Al gauw werd een eerste poging ondernomen om tot een nationaal overkoepelende socialistische ziekenbond te komen, die uiteindelijk niet van de grond zou komen. In 1894 kwam een nieuwe wet tot stand. Het werkterrein van de mutualiteiten werd uitgebreid en het toezicht van de regering nam af. Deze nieuwe wet moest de wettelijke erkenning in de hand werken, maar de socialistische mutualiteiten waren niet geneigd om de wettelijke erkenning aan te vragen. De BWP pleitte voor het toekennen van subsidies aan mutualiteiten. Vanaf 1906 kwam er de eerste rechtstreekse subsidie voor de mutualiteiten en de overheid nam een aantal sociale verantwoordelijkheden op zich. Deze evolutie ging hand in hand met een toenemende centralisatie binnen de mutualiteiten en een uniformisering van de werking. Zo ontstond in 1913 een nationaal overkoepelend organisme: Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten (NVSM). Deze werd de grootste mutualiteit van het land. Arthur Jauniaux werd als secretaris aangesteld en werd de belangrijkste wordvoerder en ideoloog van het socialistisch mutualisme.68
Er waren echter zeer weinig vrouwen aangesloten waren bij erkende mutualiteiten. Dit kan deels verklaard worden door het feit dat het budget van een arbeidersgezin het meestal niet toeliet om zowel voor de man als voor de vrouw lidgeld te betalen. Meestal sloot alleen de man, indien hij de mogelijkheid had, zich aan bij de mutualiteit. Aangezien vrouwen over het algemeen minder verdienden dan mannen, werd dus alleen het hoogste loon in het gezin verzekerd. Vrouwen en kinderen van leden konden meestal ook geen beroep doen op hun diensten en kwamen vaak in de kou te staan. Het mutualisme kan dus beschouwd worden als een bevestiging van bestaande rolpatronen. De beslissing om al dan niet bij een mutualiteit aan te sluiten lag immers bij de echtgenoot, waardoor de autoriteit van de man en de afhankelijkheid van de vrouw werd bevestigd. Geleidelijk aan ontstond echter het besef dat ook vrouwen moesten kunnen toegelaten worden.
Er werd gehoopt dat vrouwen een
moraliserende en disciplinerende invloed konden uitoefenen in de mutualiteiten. Vooral de elite vond dat een belangrijk argument om vrouwen te laten toetreden tot de mutualiteiten. Ook het feit dat ziekte van de vrouw de reproductie van het gezin en dus ook de mannelijke 68
M. VERMOTE, H. BALTHAZAR, R. VAN LERBERGE e.a., Gezondheid: 75 jaar nationaal verbond van socialistische mutualiteiten 1913-1988, Gent, Amsab, 1988, pp. 11-43.
46
arbeidskracht in gevaar bracht, werd benadrukt. Meer en meer werd ook naar voor geschoven dat vrouwen geen gevaar betekenden voor de financiële gezondheid van de kas. Er werd immers voor gevreesd dat de vrouwen door hun zwangerschappen dikwijls werkonbekwaam waren, wat het failliet zou kunnen betekenen van de mutualiteiten. Vooral de elites wensten de vrouwen te integreren in bestaande mutualiteiten of wilden aparte vrouwenmutualiteiten oprichten.
Op het einde van de negentiende eeuw ontstond dus een nieuwe vorm van
mutualisme: de vrouwenmutualiteiten.
Naast mannenmutualiteiten die enkel mannelijke
leden telden en gemengde kassen die zowel voor mannelijke als voor vrouwelijke leden openstonden, maar de facto enkel mannelijke leden hadden, werden nu ook kassen opgericht die enkel uit vrouwelijke leden bestonden. Het aantal vrouwelijke mutualisten bleef echter beperkt tot de wet van 1889 een verbod oplegde om het werk binnen één maand na de bevalling te hervatten. Oorspronkelijk was het voornamelijk enkel uit katholieke hoek dat aandacht besteed werd aan vrouwen en het waren vooral deze vrouwenmutualiteiten die erkend werden.
Dit kan echter deels verklaard worden door het feit dat socialistische
mutualiteiten meestal geen aanvraag deden tot erkenning.
Vrouwenmutualiteiten waren
echter geen lang leven beschoren. Reeds in de loop van de jaren voor de Eerste Wereldoorlog werden ze steeds meer opgeslorpt door de bestaande mutualiteiten. Vooral uit katholieke hoek werd niet meer geijverd voor aparte vrouwenmutualiteiten, maar wel voor familiemutualiteiten. In deze familiemutualiteiten zou de man een centrale rol vervullen. Hij moest tot de mutualiteit toetreden en mits bijkomende bijdragen zouden ook de vrouw en de kinderen van uitkeringen kunnen genieten.69 In 1920 werd bepaald dat alleen nog subsidies zouden toegekend worden aan familiale mutualiteiten.
De subsidiekraan voor
vrouwenmutualiteiten werd dichtgedraaid, met als gevolg dat ze verdwenen. Door deze beslissing werden de specifieke vrouwenmutualiteiten verplicht om samen te werken met deze voor de mannen.
Daarop verlegden de vrouwenbewegingen hun aandacht naar de
ontwikkeling van specifieke vrouwendiensten binnen deze gezinskassen.70
69
G. VAN MEULDER, “Vrouwenmutualiteiten of familiemutualiteiten? De betekenis van het mutualisme voor vrouwen rond de eeuwwisseling (1885-1914)”, in: Brood en Rozen, 1997, 3, pp. 38-49. 70 M. VERMANDERE, Vakantiekolonies aan de Belgische kust 1886-1980, p. 8.
47
3.1.4 De Socialistische Vooruitziende Vrouwen Naast de politieke werd nu dus ook de mutualistische weg bewandeld en de mutualistische vrouwenbeweging was aardig op weg om de politieke vrouwengroepen te overvleugelen. In 1922 besloot het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten de federaties nationaal te organiseren in De Vooruitziende Vrouw (La Femme Prévoyante). Onder impuls van Arthur Jauniaux groeide de vrouwenbeweging uit tot een toonaangevende groepering. Vanaf 1923 werd de mutualistische vrouwenbeweging de belangrijkste socialistische vrouwenorganisatie die zich zowel tot de arbeidster als tot de huisvrouw zou richten.
Er werd een
tienpuntenprogramma uitgewerkt dat op het congres van 1924 aanvaard werd. De inhoud van dit programma zou de strategie van de socialistische vrouwen in het interbellum bepalen, met name materiële en wettelijke bescherming van moeder en kind, bescherming van de volgende generaties, bescherming van de arbeidster, politieke en burgerrechten, onderwijs, opname van vrouwen in en hervorming van de instellingen van sociale bijstand, inspraak van vrouwen in de productie- en verbruikerscoöperatieven en tenslotte een krachtdadige actie tegen oorlog.71 Al gauw kreeg de Vooruitziende Vrouw het overwicht in de socialistische vrouwenbeweging en in 1931 werd de beweging herdoopt tot de mutualistische maatschappij De Socialistische Vooruitziende Vrouwen (Les Femmes Prévoyantes Socialistes).72 In het jubileumnummer 50 jaar SVV van De Stem der Vrouw73 wordt gewezen op het belang van Arthur Jauniaux, de leider van NVSM, bij de oprichting van de Socialistische Vooruitziende Vrouwen. De oprichting gebeurde via de mutualistische formule omdat men zo zowel de huisvrouwen als de arbeidsters kon aanspreken. Door de toekenning van allerlei voordelen werd materiële hulp geboden aan de vrouwen en werd tegelijkertijd de gelegenheid gecreëerd om vrouwen bewust te maken van de rechtvaardigheid van de mutualistische eisen, van de tekortkomingen van de bestaande wetgeving en van de noodzaak van een politieke strijd.
Concreet kreeg deze vrouwenbeweging een dubbele opdracht: de vrouwen winnen voor de socialistische idee en inspelen op de moeder- en kinderbescherming. De arbeiders moesten er immers voor zorgen dat ze gezonde en sterke kinderen kregen en daarbij speelde de 71
D. DE WEERDT, De dochters van Marianne, pp. 27-31. Ibidem, p. 60. 73 Amsab-ISG, 528. Vogelina Dille Lobe, 2.31 De Stem der Vrouw, Jubileumnummer 50 jaar SVV. 72
48
socialistische vrouwenbeweging een belangrijke rol. De meeste aandacht ging uit naar de zuigelingensterfte.
In zuigelingenverzorgingscentra werd de moeder ingeprent dat ze
persoonlijk verantwoordelijk was voor de gezondheid en de levenskansen van haar kind. Daarbij werd ze bijgestaan door de socialistische vrouwenbeweging en de mutualiteit. Er werden raadplegingen voor zuigelingen georganiseerd en in 1923 werd „de weging‟ opgestart. Verder legde de mutualistische vrouwenbeweging zich ook toe op de preventie van ziekte en op de toepassing van hygiënische voorschriften. Al gauw begonnen de inspanningen voor een betere gezondheid van moeder en kind vruchten af te werpen. De zuigelingenraadplegingen waren echter niet het monopolie van de Vooruitziende Vrouw, ze konden ook ingericht worden door de politieke socialistische vrouwenbeweging of de vakbond. Ook christelijke vrouwenverenigingen hadden dergelijke raadplegingen uitgebouwd.
Er zou een hevige
concurrentiestrijd ontstaan, die door de socialistische vrouwen de „strijd om de wiegen‟ genoemd werd. De campagne voor preventieve gezondheidszorg beperkte zich niet tot de preventie van zuigelingensterfte. Door het organiseren van verblijven in gezonde lucht wou men ook preventief optreden tegen ziekte. In 1922 werd gestart met het organiseren van kindervakanties.
Tijdens het interbellum gingen de grootste inspanningen van de
socialistische vrouwen dan ook ongetwijfeld naar de organisatie van deze kindervakanties. Zwakke kinderen en kinderen uit ongezonde arbeiderswijken kregen zo de kans een tijdje de gezonde lucht van de zee of het platteland op te snuiven. Als onderdeel van de algemene verbetering van de gezondheidstoestand werd de SVV ook ingezet op het terrein van de wetgeving op het bevallingsverlof, de kindertoeslagregeling en vruchtbaarheidscontrole.74
3.1.5 Een parcours vol hindernissen De BWP bleef weigerachtig staan tegenover een te groot politiek engagement van de vrouw. De vrouwenbeweging was vooral interessant om politieke propagandisten te werven. De vrouwen moesten blijven opboksen tegen miskenning en onbegrip. Er was geen vertrouwen in hun bekwaamheid, ondanks het feit dat ze erin geslaagd waren de vrouwenbeweging één te maken. Toen in het begin van de jaren dertig de strijd voor juridische gelijkheid werd aangepakt, kreeg ook de vrouwenbeweging nieuwe impulsen. Ook het Plan De Man werd gebonden aan de behoeften van vrouwen en kinderen. Er werd teruggegrepen naar de idee van een nationaal vrouwensecretariaat. Het zou met de politieke vrouwenbeweging, de SVV 74
D. DE WEERDT, De dochters van Marianne, pp. 57-87.
49
en de Samenwerksters een soort triumviraat vormen dat de eenheid en de samenwerking tussen de diverse vrouwengroeperingen moest bewaren. Het enthousiasme voor het Plan om de organisatie van de vrouwen te vernieuwen werd echter niet aangegrepen door de BWP en de partij beperkte zich tot concrete hulp aan de plaatselijke vrouwenafdelingen. In 1936 werd de vrouwenbeweging grondig besproken op het partijcongres en het verslag was niet mals. De vrouwenbeweging had met haar diverse politieke, mutualistische en coöperatieve takken een echte organisatorische warboel opgeleverd. De structuur was onoverzichtelijk en de diverse vrouwengroepen stelden zich als concurrenten op. Dit alles zou te maken gehad hebben met de eigen aard van de vrouw. Zo zouden haar idealen immers meer ingegeven worden door het gevoel dan door de rede. Toch werd ook de mentaliteit van de mannen gehekeld omdat ze zich onverschillig en jaloers konden opstellen naar de vrouwelijke militanten toe. De gebreken van de partij in verband met de vrouwenbewegingen werden samengevat als een gebrek aan voldoende middelen, weigering tot de oprichting van een overkoepelend vrouwensecretariaat, ordening van de vier takken van de vrouwenbeweging en wederzijdse vertegenwoordiging in de onderscheiden comités. Het verslag was dus een pleidooi voor meer aandacht vanwege de partij en meer openheid van de kant van de mannelijke kameraden. Daaruit kan afgeleid worden dat de jongere generatie van vrouwen op weg naar de top toch steeds meer invloed kreeg. Toch lagen het Bureau en de Algemene Raad van de partij niet echt wakker van het verslag.75 De mogelijkheden en beperkingen van de vrouwenorganisaties werden duidelijk gedicteerd door de algemene maatschappelijke context en door deze van de partij. De partij stelde geen of onvoldoende middelen ter beschikking en de vrouwenverenigingen bleven afhankelijk van de goede wil of de onwil van de BWP. De BWP hield hen doelbewust verwijderd van de zuivere politiek en ze kregen zelden de kans om tot de partijbesturen toe te treden of om politieke mandaten te bekleden. Als ze daar toch in slaagden, werd hun werkterrein vaak beperkt tot die aspecten die een rechtstreekse voortzetting van haar verzorgende functies in het gezin waren. Hun activiteiten waren voornamelijk geconcentreerd op de gezinsproblematiek.76
75
Ibidem, pp. 31-36. E. WITTE, “De socialistische vrouwenbeweging tegen de achtergrond van de maatschappelijke evolutie”, in: M. SCHEYS, ed., Rapporten en perspectieven omtrent vrouwenstudies, Brussel, 1988, p. 104. 76
50
Toch werd er voor gepleit dat vrouwen zich zouden aansluiten bij het socialisme. In een syllabus voor basismilitanten uit 1937 geeft Leon Blum enkele redenen aan waarom vrouwen zich zouden moeten aansluiten bij het socialisme.77 Ze moesten zich in de eerste plaats uit gevoel aansluiten. De algemene toestand van de mens was immers erbarmelijk en vooral de vrouw werd onterecht behandeld. Ook vrouwen moesten er voor strijden dat hun kinderen in een samenleving kunnen leven die hen een minimum aan welzijn, een minimum aan gelijkheid, veiligheid en de gelegenheid tot ontwikkeling biedt. Ook uit erkentelijkheid moest de vrouw in de rangen van het socialisme treden. De BWP heeft immers sinds haar oprichting een zeker aantal sociale wetten doen aannemen die het leven van de arbeidsters of de vrouwen van arbeiders aanzienlijk verbeterd hebben. De BWP zou haar de plaats gegeven hebben die haar toekwam.
Ook uit belang moesten ze zich aansluiten.
De vakverenigingen,
mutualiteiten, coöperaties en politieke bewegingen verzekeren hun leden immers allerlei voordelen. Ten slotte speelt ook plicht een belangrijke rol, de plicht als vrouw en als moeder, de plicht als menselijk wezen en als burger. Socialisme zou de enigste oplossing bieden voor het economisch vraagstuk. Ook met de oorlogsdreiging hebben vrouwen de plicht elke actie die de vrede kan herstellen bij te staan. Deze actie zou enkel gevoerd kunnen worden door de socialisten. Het is duidelijk dat deze oproep in de eerste plaats een pleidooi is voor het socialisme. De plaats van de vrouwen binnen het socialisme komt op de tweede plaats. Zoals Leon Blum reeds verwoordde zou de vrouw zich onder andere moeten aansluiten als een soort van weergunst omdat de partij hen ook al ver gebracht heeft, hen de plaats gegeven heeft die hen toekomt.
Beschouwden de vrouwen deze plaats echter wel als een plaats die hen
toekwam?
3.1.6 Een feministische identiteit? De socialistische vrouwen werden opgezadeld met een dubbele identiteit, een socialistische en een feministische. Dit zou hen dikwijls parten spelen. In hoeverre de socialistische vrouwen gekoppeld kunnen worden aan het feminisme, is dan ook een interessante kwestie. Feminisme kent een lange geschiedenis, maar kwam pas echt tot uiting op het einde van de negentiende eeuw, met de eerste feministische golf. De strijd om het vrouwenkiesrecht stond
77
L. BLUM, Syllabus voor basismilitanten: Waarom moeten wij socialist, lid van de BWP, vakvereenigingslid, coöperator, mutualist, lid van de Vooruitziende Vrouwen, lid van de Socialistische Jeugdgroepeerigen, lezers van de socialistische pers zijn?, BWP, 1937, pp. 35-38.
51
daarbij centraal. Het socialistisch feminisme is een stroming binnen deze maatschappelijke en politieke stroming, net zoals het burgerlijk feminisme. Denise De Weerdt verdedigt de volgende definiëring van het socialistisch feminisme: “Het socialistisch feminisme gaat er van uit dat de ondergeschikte positie van de vrouw in stand gehouden wordt door de kapitalistische structuren. Het wijst er onder meer op dat het werk dat de huisvrouwen doen deel uitmaakt van de infrastructuur van de kapitalistische economie… De socialistische revolutie wordt gezien als een noodzakelijke voorwaarde voor de bevrijding van de vrouw.”78 Emilie Claeys, de leidende figuur achter de in 1886 opgerichte eerste socialistische propagandaclub voor vrouwen, stond voor het socialistisch feminisme. De eerste politieke vrouwenorganisatie had dan ook een sterke feministische basis en legde onmiddellijk het verband tussen socialisme en feminisme.
Ook in de beginselverklaring van het eerste
nummer van De Vrouw stonden de eisen van het socialistisch feminisme te lezen. 79 Deze eerder radicale feministische opstelling van de eerste socialistische vrouwen moest echter de duimen leggen voor een meer gematigde visie. Rond de eeuwwisseling werd duidelijk dat de socialistische vrouwen het strijdbaar feminisme niet meer zouden volgen. Sommige vrouwen gingen zeer omzichtig om met de term feminisme, daar waar anderen er zich resoluut van af keerden. De term feminisme werd immers geïdentificeerd met burgervrouwen en zou de mannelijke partijgenoten te veel doen terugdeinzen. De socialistische vrouwen lieten het klassenbewustzijn en de solidariteit aan de partij primeren op hun eigen belangen. Ze hebben veel gerealiseerd, maar nog meer moeten toegeven. De vrouweneisen werden meestal naar de toekomst verwezen.
Zelden telde de stem van de vrouwen echt mee in de algemene
congressen van de partij.80
De strijd voor het algemeen vrouwenkiesrecht illustreert de mate waarin de socialistische vrouwen hun eigen eisen opzijschoven voor de aspiraties van de partij. Van bij de oprichting van de BWP stond de eis voor algemeen stemrecht bovenaan het programma van de socialistische vrouwenbeweging. De verwezenlijking hiervan werd echter een zaak van vele tientallen jaren. Ondanks het feit dat de BWP de gelijkheid tussen mannen en vrouwen hoog in het vaandel droeg, vreesde de partij dat het stemrecht voor vrouwen in het voordeel zou uitvallen van de katholieke partij omdat er van uitgegaan werd dat vrouwen conservatiever stemmen dan mannen. Daarom werd er voor geopteerd het algemeen stemrecht voorlopig
78
D. DE WEERDT, “Vrouwen vertegenwoordigd in het hart van de socialistische werking?”, p. 39. Ibidem, p. 40. 80 D. DE WEERDT, De dochters van Marianne, pp. 9-16. 79
52
enkel aan mannen toe te kennen. Het bestuur van de NFSV legde zich bij deze beslissing neer. Meer zelfs, ze verklaarde dat ze enkel propaganda zou voeren voor het algemeen kiesrecht voor mannen. Als dat bereikt was, zouden de mannen wel zorgen voor de gelijke rechten van de vrouw. Isabelle Gatti de Gamond, voorzitster van de NFSV, verklaarde deze ommezwaai door het gebrek aan onderwijs voor vrouwen. Ze toonde zich bereid de optie van de partij, om de vrouwen eerst een behoorlijke vorming te geven, te bekijken. In 1902 diende Emile Vandervelde wel een wetsvoorstel in dat de vrouw stemrecht zou verlenen voor de gemeente- en provincieraadsverkiezingen.
Met de wet van 1919 werd het algemeen
enkelvoudig stemrecht voor mannen ingevoerd. De wet kende ook stemrecht toe aan een beperkte categorie van vrouwen: moeders en weduwen van militairen en burgers die in de Eerste Wereldoorlog gedood waren en vrouwen die gevangen genomen of veroordeeld waren door de bezetter.
Vanaf 1920 werd de vraag naar het kiesrecht voor de vrouw op
gemeentelijk vlak steeds luider. Na heel wat politiek gekibbel werd het vrouwenkiesrecht voor de gemeenteraden definitief goedgekeurd.
Einde 1923 stelde de kwestie van het
vrouwenstemrecht zich opnieuw, naar aanleiding van de provincieraadsverkiezingen. In 1921 hadden de katholieken, de liberalen en de socialisten immers de afspraak gemaakt dat ook voor deze verkiezingen het kiesrecht uitgebreid zou worden tot de vrouwen. Weer werd gewezen op de gedachte dat de verlening van kiesrecht voor de vrouwen zou leiden tot een katholieke overwinning.
Bij de socialistische vrouwen kwam al snel protest tegen de
weigerachtige houding, maar hun argumenten mochten niet baten.
Toch kwam ook uit
vrouwelijke kant opnieuw verzet tegen de uitbreiding van het kiesrecht. De socialiste Alice Heyman pleitte voor de uitbreiding van het kiesrecht op voorwaarde dat de vrouwen een degelijke politieke opleiding zouden krijgen. Kon dat niet, dan drong ze er op aan om de uitbreiding te verwerpen. Het zou voor de vrouwenemancipatie voordeliger zijn om eerst te zorgen voor een stevige en geordende vrouwenorganisatie. In de jaren dertig dook de kwestie van het vrouwenkiesrecht weer op, maar werd alweer naar de toekomst doorverwezen. De uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen van 1932 werd door de Landsraad van de socialistische vrouwen echter positief geëvalueerd en vanaf dan waren de vrouwen zelf ervan overtuigd dat zij van nu af aan alle recht hadden om het stemrecht op te eisen. Toch zouden nog vele jaren moeten voorbijgaan vooraleer aan hun eis werd voldaan. De vrouwen waren teleurgesteld, maar Isabelle Blume wees op het feit dat de socialistische vrouwen getrouwd waren met de partij en dat ze meer zouden verliezen dan winnen als ze zich zouden
53
afscheiden van de andere partijbesturen. Uiteindelijk werd pas in 1948 aan alle vrouwen het stemrecht verleend.81
De BWP erkende de gelijkheid tussen beide geslachten, maar het kapitalisme werd als de enige oorzaak van de ondergeschikte positie van vrouwen gezien.
De gelijkheid zou
gerealiseerd worden binnen de socialistische maatschappij, zodat de vrouwen zich dienden te distantiëren van het burgerlijk feminisme en hun eisen uitsluitend moesten afstemmen op de belangen van de partij.
Die belangen verschaften anderzijds wel enige ruimte voor de
oprichting van aparte vrouwenorganisaties. De BWP werd er zelfs voorstander van dat de vrouwen met de hulp van eigen verenigingen, weliswaar onder controle van de partij, gemobiliseerd zouden worden tijdens de verkiezingen om de BWP een grotere stemmenwinst te bezorgen.
Els Witte besluit dat er wel degelijk kan gewezen worden op de
vooruitstrevende rol van de socialistische vrouwenbeweging, maar dat er van een echte feministische beweging nauwelijks gewaagd kan worden.
Daar was kennelijk noch het
sociale klimaat, noch de mentaliteit van de toenmalige BWP-ers rijp voor.82
Dit belet
uiteraard niet dat er feministen aanwezig waren in de socialistische beweging. Het ontbreken van feministen in de socialistische vrouwenbeweging zou dan weer een te negatieve benadering zijn.
3.2
Langzaam, maar zeker ging men naar zee
Kinderen uit de ongezonde arbeiderswijken, ook wel bleekneusjes genoemd, moesten de kans krijgen een tijdje in de gezonde lucht van de zee of het platteland te verblijven. Daarom werd in 1922 ook gestart met het organiseren van kindervakanties door de Vooruitziende Vrouw. Daarbij kreeg men steun van Het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten. De vakanties werden geënt op rusthuizen van de mutualiteit. Voor de slaapplaatsen werd door het Nationaal Verbond geen kosten aangerekend, maar de Vooruitziende Vrouw moest wel zelf zorgen voor bewaking en een begeleidende verpleegster. Per kind en per dag kostte het verblijf aan de ouders 6 frank. De kosten van de reis nam de groepering die de kinderen stuurde meestal voor de rekening.83 In De Stem der Vrouw van 11 juni 1922 staat reeds een 81
Ibidem, pp. 37-53. E. WITTE, art. cit., pp. 103-104. 83 D. DE WEERDT, De dochters van Marianne, pp. 83-84. 82
54
artikel over deze vakanties: De vakantie onzer Kinderen.84 Daarin staat te lezen dat kinderen uit de burgerij konden uitkijken naar hun vakantie aan zee, waar ze zich naar hartelust konden amuseren, in het zand konden spelen en forten konden bouwen, om daarna bruingebrand en blozend van gezondheid terug naar huis te keren. Kinderen van de arbeidersklasse hadden echter maar weinig kans op een vakantie, aangezien de vakanties ingericht door liefdadigheidswerken meestal ontoereikend waren bij gebrek aan plaats. Met het oog hierop zou de vrouwelijke afdeling van het Nationaal Verbond der Federaties van Socialistische Ziekenbonden een vakantiekolonie voor kinderen van de mutualiteit tussen 8 en 13 jaar oprichten, in Heist aan Zee. Deze kolonie zou geopend zijn van 1 juli tot en met einde september. Het verblijf zou tien tot dertig dagen duren, naargelang er beschikbare plaatsen waren. De ouders moesten daarvoor 5 frank per dag betalen, reiskosten niet inbegrepen. Kinderen die in groep reisden, kwamen in aanmerking voor een korting. De kosten moesten betaald worden bij de inschrijving.85 Het duurde echter nog tot 1928 voor er sprake was van een geregelde organisatie van vakantiekolonies.86 Aanvankelijk verliep de organisatie van vakantiekolonies echter niet echt vlot en de beschikbare plaatsen waren beperkt. Daarom werd al snel overgegaan tot de bouw en de aankoop van eigen vakantiehuizen.87 Vanaf nu kon de organisatie van vakantiekolonies pas echt van start gaan en het aantal kindervakantieverblijven rees als paddestoelen uit de grond.
Foto: De Volkskinderen van Menen te Heist, 27-07-1928. Bron: S. BLIECK, “20 jaar kindervacantie”, in: De Stem der Vrouw, 1948, nr. 7 (juli), p. 2. 84
“De vakantie onzer Kinderen”, in: De Stem der Vrouw, 1922, nr. 4 (11 juni), p. 2. “De vakantie onzer Kinderen”, in: De Stem der Vrouw, 1922, nr. 4 (11 juni), p. 2. 86 S. BLIECK, “20 jaar kindervacantie”, in: De Stem der Vrouw, 1948, nr. 7 (juli), p. 2. 87 Amsab-ISG, 528. Vogelina Dille Lobe, 5.59. De Kindervacantie. 85
55
3.3
Voor wie en waarom?
3.3.1 Wie ging op vakantiekolonie? In principe stonden de vakantiekolonies open voor kinderen van 8 tot 12 jaar. Voor het vertrek moesten de kinderen een medisch onderzoek ondergaan, want kinderen met besmettelijke ziekten waren er niet welkom. Elk kind kreeg na het medisch onderzoek een getuigschrift mee waarin stond dat het geen besmettelijke ziektes had, maar dat het door een kleine verzwakking een verblijf aan zee noodig heeft.88 In samenwerking met de Société belge de médicine préventive werd van de kinderen die in de kolonie verbleven hebben een individuele gezondheidsfiche opgemaakt, ook wel gezondheidsboekje genoemd. Terug thuis konden ze dan eventueel door verpleegsters opgevolgd worden.89 Aanvankelijk kregen de moeders de gelegenheid om hun kinderen te vergezellen op kolonie. Zij waren er immers in het begin niet voor te vinden hun kinderen aan anderen toe te vertrouwen.90 De kinderen moesten in principe ingedeeld worden volgens leeftijd, maar daar werd niet strikt de hand aan gehouden. De kinderen werden verwacht voldoende kledij mee te hebben. In De Stem der Vrouw van 11 juni 1922 stond wat de kinderen toen moesten meebrengen. Voor een verblijf van tien dagen moesten de kinderen volgende stukken meebrengen: 2 hemden, 2 broeken, 2 kleedjes of kostuumpjes, 1 mantel, 2 paar kousen, 1 paar schoenen, 1 paar strandschoenen, 4 zakdoeken, 1 tandenborstel, 2 handdoeken, 1 haarkam, 1 haarborstel. Dit moest bij voorkeur zoveel mogelijk van eenzelfde kenmerk voorzien zijn en in een zak gestoken worden.91
3.3.2 Doel van de vakantiekolonie Het doel van de vakantiekolonies ingericht door de SVV is in de eerste plaats natuurlijk de verbetering van de gezondheid van het kind. Na een vermoeiend schooljaar kregen zwakke kinderen en kinderen uit ongezonde arbeiderswijken de kans een tijdje de gezonde lucht van de zee of het platteland op te snuiven. De vakantie zou het lichamelijke en het geestelijke 88
“De vakantie onzer Kinderen”, in: De Stem der Vrouw, 1922, nr. 4 (11 juni), p. 2. D. DE WEERDT, De dochters van Marianne, p. 82. 90 S. VANWEEHAEGE, De socialistische vrouwen, de socialistische vooruitziende vrouwen en de stem der vrouw: schets van het ontstaan en de evolutie van de socialistische vrouwenbeweging en haar orgaan, Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling universiteit Gent), 1983, p. 314. 91 “De vakantie onzer Kinderen”, in: De Stem der Vrouw, 1922, nr. 4 (11 juni 1922), p. 2. 89
56
terug in evenwicht brengen. Zowel de voeding, de organisatie van het vakantieleven, de spelen, de wandelingen als de rust stonden in het teken van de gezondheid van het kind. Daarnaast kwam er ook een opvoedkundig deel bij kijken. De kinderen leerden er gezond eten en zich wassen. Er werd dan ook gehoopt dat de kinderen deze gewoonten zouden blijven behouden eens ze terug thuis waren.92 Als de kinderen weer naar huis vertrokken kregen ze een geïllustreerd tekstje mee waarin alles stond wat ze geleerd hadden op de kolonie en moesten blijven doen eens ze terug thuis waren.93
Gij moet U elken dag geheel wasschen: hoofd, handen en voeten en het lichaam. Eénmaal per week met warm water. De tanden borstelen elken dag. De haren wasschen eens per week met zeep. De handen altijd voor het eten. Geloof niet de menschen die zeggen dat men luisjes moet hebben om goed gezond te zijn. Dat is niet waar, dat weet gij beter.
Zij mogen niet spannen. Een enkel warm kleedingstuk onder uw dikke warme jas is voldoende. Draag geen dikke halsdoeken. Verander regelmatig van onderkleeding.
92
Amsab-ISG, 507. CESCO, 4.2.3. De socialistische opvoeding in onze vakantiehuizen. “Kolonies voor zwakke Kinderen van de socialistische Mutualiteiten van België”, in: De Stem der Vrouw, 1934, nr. 11 (november), p. 3. 93
57
Kinderen die sterk en gezond willen worden moeten ten laatste om 8 u. 30 naar bed, en slapen minstens tien rustige uren. Zet de vensters wijd open, dat ziet gij ‟s avonds de vriendelijke maan en de sterren en ‟s morgens de lachende zon. Slaap niet met het hemd dat gij in den dag gedragen hebt. Bij het opstaan, werp de dekens goed open, dat het bed goed en frisch kan verlucht worden. Elken dag zult gij vijftien minuten turnoefeningen doen om goed en diep te ademen en uwe spieren sterk en lenig te maken.
Eet altijd op dezelfde uren. Het eten smaakt dan lekker. Drink geen bittere koffie meer. ‟s Morgens, melk en boterhammen. ‟s Middags, veel groenten, fruit, slechts een beetje vleesch en helder water om te drinken. S‟ Avonds vraagt gij aan moeder rijst, macaroni of havermout. Al deze lekkere spijzen zijn goedkooper en veel gezonder dan vleeschwaren, eieren en ander zware maaltijden. Chocolade en bollen bewaart gij om ze op te smullen om 4 uur met uwe boterhammen.
Behoud zorgvuldig uw zwart gezondheidsboekje en vraag aan den geneesheer, eens per jaar, om er alles in te zetten over U zelf. Den lustigen tijd dien gij in de Kolonie hebt doorgebracht, daarvoor hebben vader en moeder en vele andere menschen gespaard in de Socialistische Mutualiteit. Met een deel van het geld dat zij krijgen voor hun werk, hebben zij de Kolonie en nog verschillende ander gebouwd. Gij zijt nog klein, maar gij zult later nog wel beter begrijpen waarom de menschen die arbeiden elkaar helpen en samen mutualiteiten voor voorzienigheid en solidariteit oprichten. Gij moet zorgen niet meer ziek te worden, want vele andere kinderen hebben ook de zorgen noodig die gij reeds in de Kolonie gehad hebt. Denk er aan dat gij nu vele dingen over de gezondheid hebt geleerd, die gij aan uw broeders, uw zusters en uw vrienden en vriendinnen moet vertellen.
58
Als gij dit doet, zullen wij zeer tevreden en verheugd zijn. Beste groeten en wenschen van Uw Opvoeders van de Kolonie. Bron: “Kolonies voor zwakke Kinderen van de socialistische Mutualiteiten van België”, in: De Stem der Vrouw, 1934, nr. 11 (november), p. 3.
Er werd ook getracht hen een socialistische opvoeding mee te geven. Zo werd de kinderen geleerd eerbied te hebben voor de lokalen en de inboedel, voor hun voeding en voor anderen. Gelijkheid werd hoog in het vaandel gedragen. Zo werd aan de ouders dezelfde som zakgeld voor de kinderen gevraagd, die bij het begin van het contingent aan de monitor overhandigd werd. De kinderen moesten zich aan de regels houden en meewerken aan de organisatie. Daarnaast leerden de kinderen ook diensten bewijzen. Diensten bewijzen aan derden is immers praktisch socialisme. De kinderen werd dus een gemeenschapszin bijgebracht.94
3.3.3 Voeding Aangezien de vakantiekolonie een gezonde vakantie was, speelde voeding een belangrijke rol. Bijna bij elke maaltijd stonden groenten op het menu. Voor de (vaak ondervoede) kinderen uit de arbeidersbuurten was het een waar festijn, waar ze maar nier genoeg van konden krijgen.95
94 95
Amsab-ISG, 507. CESCO, 4.2.3. De socialistische opvoeding in onze vakantiehuizen. D. DE WEERDT, De dochters van Marianne, p. 84.
59
3.3.4 Dagindeling Hieronder volgt een voorbeeld van een dagindeling.96 7u:
opstaan
7u30:
ochtendwandeling
8u:
ontbijt
9u:
groet aan de vlag gevolgd door een lange wandeling
12u:
middagmaal
13u: 14u:
verplichte rust tot 14u. geleid spel
16u:
vieruurtje met melk en koeken
16u30:
vrij spel in de duinen
18u30:
avondmaal gevolgd door een wandeling
19u30:
klaarmaken om naar bed te gaan
20u:
lichten uit
21u:
evaluatie van de dag en planning voor de volgende dag
Foto: Groet aan de vlag. Bron: CREVE (P.). Kindervreugde: ontstaan en ontwikkeling van het sociaal toerisme. Gent, Amsab, 1991, p. 21.
96
P. CREVE, Kindervreugde: ontstaan en ontwikkeling van het sociaal toerisme, Gent, Amsab, 1991, p. 22.
60
Tijdens de groet aan de vlag werden brieven van het thuisfront uitgedeeld. Later, in de jaren zeventig, verdween de groet aan de vlag en kregen de kinderen hun brieven en kaartjes bij het ontbijt.
Doorheen de jaren raakten kinderen steeds meer gewend op het gebied van
ontspanningsmogelijkheden. Daarom werd later één keer om de veertien dagen een uitstap georganiseerd naar de Meli in Adinkerke, De Panne.97
Hoogst waarschijnlijk zag de dagindeling er overal min of meer hetzelfde uit, met hier en daar eventueel andere accenten naargelang de organiserende vereniging. Zo staat in een document over de socialistische opvoeding van kinderen tijdens de vakantiekolonie te lezen dat de kinderen na het opstaan ook eerst hun bed moesten dekken. De grootste kinderen moesten daarbij de kleintjes helpen en de slaapzalen mochten pas verlaten worden als alles op orde was. Daarna moesten ze zich gaan wassen en de tanden poetsen. Voor het ontbijt werd aan ochtendgymnastiek gedaan. Tijdens het ontbijt werd er op gelet dat elk kind voldoende en proper at. Overdag werd een fikse wandeling gemaakt of waren er andere activiteiten zoals planten of schelpen verzamelen, sporten…
Eenmaal per week werd er en daguitstap
georganiseerd. Er moest wel op gelet worden de kinderen niet te veel vermoeid werden. Na het middagmaal was er een verplichte middagrust, hetzij op bed, hetzij op het strand. De idee hierachter was dat kinderen leerden rusten en kalm zijn. Voor het slapengaan werden rustige liederen gezongen of vertelde men een verhaal. Vanaf een bepaald uur moest het dan volledig stil zijn. Ook hier is sprake van een leidersbijeenkomst ‟s avonds waarbij de activiteiten van de volgende dag vastgelegd werden.98
3.4
Met een beetje hulp komen we er wel…
De nodige fondsen werden door de vrouwen via allerlei activiteiten bijeengespaard, zoals spaarkassen, individuele giften op inschrijvingslijsten, handwerktentoonstellingen, tombola‟s, voordrachtrondes in de arbeiderswijken….99 Dit volstond echter niet en er moest beroep gedaan worden op andere fondsen.
97
Ibidem, p. 22. Amsab-ISG, 507. CESCO, 4.2.3. De socialistische opvoeding in onze vakantiehuizen. 99 D. DE WEERDT, De dochters van Marianne, p. 85. 98
61
3.4.1 Het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn subsidieert In artikel 19 en 20 van de Wet van 1919 over de oprichting van het NWK staat te lezen dat er door het NWK ook koloniën voor zwakke kinderen opgericht of toegelaten moeten worden. Met de hulp van de staat moest men de kosten van deze instellingen dragen. Het aantal kinderen dat opgenomen kon worden en de vereisten tot opname werden vastgelegd in een specifiek reglement.100 Er waren drie soorten instellingen die over een geldelijke tussenkomst van het NWK konden beschikken. In de eerste plaats waren er kolonies van het NWK zelf die door hen zelf en op hun kosten georganiseerd werden. Daarnaast waren er ook toegelaten kolonies die van een zelfstandige organisatie afhingen en met het NWK een overeenkomst aangingen. Zij werden op gelijke voet gesteld met hun kolonies. Voor deze instellingen werd de uitgavensom vooraf bepaald en het NWK nam de werkelijke uitgaven niet op zich. Ten slotte bestonden er ook zelfstandige inrichtingen die zwakke kinderen opnamen buiten iedere tussenkomst van het NWK om, maar die voor elk kind een subsidie ontvingen. Deze subsidie stelde echter een gering deel van de uitgaven voor en werd enkel verkregen mits het naleven van de reglementaire voorschriften.101
De vakantiekolonies georganiseerd door de SVV
vallen onder deze laatste categorie. Door de financiële steun die het NWK bood aan de vakantiekolonies, genoten de mutualiteiten van overheidssubsidies bestemd voor luchtkuren of vakantiekolonies. Een groot deel van zijn inkomsten haalde het NWK immers uit een jaarlijkse dotatie van het Ministerie van Volksgezondheid en Gezin.102 Om door het NWK gesubsidieerd te kunnen worden moesten de werken en de officiële of private instellingen die vakantiekolonies organiseerden voldoen aan enkele voorwaarden die beschreven werden in de wet van 1919. Zo mochten ze geen winstgevend doel nastreven. Ze mochten ook enkel zwakke kinderen toelaten of ze moesten afstand doen van de subsidies voor elk kind dat niet aan de vereiste voorwaarden voldeed. Ze mochten ook enkel kinderen plaatsen in gestichten die hen toebehoorden of waarin hun plaatsen werden voorbehouden volgens een contract of overeenkomst met een bestendig karakter. Deze gestichten moesten in orde zijn ten opzichte van hygiëne, voeding, toezicht, huisvesting en zedelijkheid en ze moesten inspectie van het NWK toestaan. Ze moesten ook verblijftijden kunnen verzekeren die in hun geheel tenminste overeenkomen met 1000 verblijfdagen per jaar. Om gesubsidieerd te kunnen worden moesten 100
Artikel 19-20 van de Wet van 5 september 1919, in: H. VELGE, op. cit., p. 27. H. VELGE, op. cit., p. 156. 102 S. HERREGODTS, Van preventieve luchtkuur tot actieve vrijetijdsbesteding: de organisatie van kinder- en jongerenvakanties binnen de Landsbond der Christelijke Mutualiteiten (1947 - 1980), Leuven (onuitgegeven licentiaatverhandeling Katholieke Universiteit Leuven), 1997, p. 14. 101
62
de koloniën immers ingericht zijn volgens dezelfde modaliteiten als die van het NWK zelf.103 Deze voorwaarden evolueerden echter doorheen de tijd.
3.4.2 Les Vacances Ouvrières De vakantiekolonies waren een groot succes. Er moesten zelf kinderen geweigerd worden wegens plaatsgebrek. Er drong zich dus een uitbreiding van de accommodatie op. In 1928 kwam in Brussel de Samenwerkende Maatschappij Vancances Ouvrières tot stand met als doel de promotie en de oprichting van socialistische vakantiehuizen. Het initiatief hiertoe werd genomen door het Nationaal Komitee voor Vrouwenaktie dat vakantiehuizen voor de arbeidersklasse stimuleerde.104
De Vacances Ouvrières beschikte echter nauwelijks over
financiële bewegingsruimte. In 1929 vroeg het congres van de Federatie van Socialistische Coöperaties aan de samenwerkende maatschappijen om autonoom of samen met anderen vakantiecentra op te richten.
Het waren dan ook voornamelijk de coöperatieven en
vakbonden die gebouwen aankochten.105
3.4.3 De Sociale Voorzorg De grote sponsor van de vakantiekolonies werd de socialistische coöperatieve verzekeringsmaatschappij Sociale Voorzorg (Prévoyance Sociale), de huidige P&V.
De
Sociale Voorzorg werd in 1907 gesticht door politici, vakbonden en coöperaties. De politieke en de coöperatieve inbreng was echter wel groter dan de syndicale en het betrof een uitermate Franstalige onderneming.
Voor de agenten deed men in Vlaanderen vooral beroep op
mutualiteiten, daar waar de agenten in Wallonië en Brussel geronseld werden in de lokale coöperaties, volkshuizen en vakbonden. Het feit dat de Sociale Voorzorg in Vlaanderen vooral haar heil zocht bij de mutualiteiten is te wijten aan het feit dat de BWP en de socialistische vakbonden en coöperaties enkel in de grote en middelgrote steden enige impact hadden. Door hun geografische beperking konden zij weinig verzekeringnemers werven. Mutualiteiten waren daar, in bepaalde opzichten, beter toe in staat. Deze samenwerking 103
Artikel 237b van de Wet van 5 september 1919, in: H. VELGE, op. cit., p. 180. P. CREVE, op. cit., pp. 14. 105 M. VERMANDERE, “A socio-historical approach to the phenomenon of children‟s holiday camps at the Flemish seaside”, p. 117. 104
63
leverde gunstige resultaten op.106 Van bij het ontstaan van de Sociale Voorzorg leverde ze directe financiële steun aan de BWP, hoewel die beperkt was. Daarnaast steunde de Sociale Voorzorg de BWP en haar organisaties ook met leningen en/of hypotheken en met publiciteitscampagnes. Zo ging de maatschappij bijvoorbeeld voor eigen rekening gebouwen kopen die ze dan ter beschikking stelde van lokale verenigingen. Ze verwachtte wel iets terug van de beweging voor haar indirecte steun. De lokalen werden niet zomaar ter beschikking gesteld aan de organisaties en de leningen waren niet zonder rente.107 Daarnaast ging de vereniging ook sociale werken steunen.
Met haar sociale werken speelde de Sociale
Voorzorg een belangrijke rol in de strijd tegen tuberculose. Zo had de Sociale Voorzorg in 1922 geld geleend om de aankoop van een preventorium te financieren. Later werd het domein zelf opgekocht om het te renoveren en het ter beschikking te stellen van het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten om er verzwakte kinderen op te vangen. De Sociale Voorzorg ging een belangrijke rol spelen bij de uitbouw van kolonies, sanatoria… Men beperkte zich echter niet tot de eigen, socialistische beweging. De gemeenschap in haar geheel moest van de socialisatie van de winsten kunnen profiteren. Vanaf de jaren dertig ging men niet enkel meer, maar vooral ook meer niet-socialistische klanten aanspreken.
De
politiek van de socialisatie van de winst werd bekrachtigd met de oprichting van de vzw De Sociale Voorzorg in 1936. Deze vzw stond in voor het beheer van alle sociale werken van de onderneming.
De kosten die de sociale werken met zich mee brachten werden echter
gecompenseerd met een schrandere bedrijfsvoering.108 Bovendien waren investeringen in vastgoed
interessante
en
na
1930
zelfs
wettelijk
verplichte
beleggingen
voor
verzekeringsmaatschappijen. Mogelijk hierdoor gooide de maatschappij na 1930 op sociaal vlak het roer om. De domeinen die ze na 1929 verwierf nam ze namelijk in eigen beheer, onder meer dankzij overheidssubsidies. Daartoe werd in 1936 dan ook de vzw opgericht.109
106
H. OLLIVIER, L. PEIREN, E. GEERKENS e.a., Honderd jaar P&V 1907-2007: het unieke verhaal van een coöperatieve verzekeringsmaatschappij, Gent, Amsab, 2007, pp. 29-35. 107 Ibidem, pp. 41-43. 108 Ibidem, pp. 48-49. 109 Ibidem, p. 52.
64
3.5
Personeel
3.5.1 Vrijwilligers? Oorspronkelijk verliepen de vakantiekolonies met medewerking van vrijwilligers, ook wel begeleidsters genoemd. Dit waren meestal bestuursleden van de SVV. Vaak gingen ook hun echtgenoten en kinderen mee op kolonie. De activiteiten werden meestal niet echt grondig voorbreid. Elke avond bespraken de begeleidsters af wat er de volgende dag zou gebeuren. 110 Deze begeleidsters zorgden ook voor het onderhoud van de kamers en vergezelden de kinderen aan tafel.111
Een goede begeleidster moest de volgende kwaliteiten bezitten: van kinderen houden, een jong hart hebben om de vreugde en de geestdrift van de kinderen te kunnen begrijpen, niet in vakantie gaan voor eigen genoegen, steeds hetzelfde humeur hebben, niet roepen, nauwkeurig bevelen geven, voldoende verbeelding hebben om bezigheden te kunnen vinden, het goede voorbeeld geven, ordelijk zijn, niet de slaaf der kinderen zijn en hun grillen niet volgen, zich in het huis niet voordoen als de verdediger van de kinderen tegenover de directie, verantwoordelijkheidsgevoel en zin voor gemeenschapsleven hebben, geen voorliefde voor een welbepaald kind tonen en de meest zwakke, verlegen en ongelukkige kinderen bijstaan. De begeleidsters kregen elke dag een uur vrij en minstens om de drie dagen konden zij genieten van een vrije avond. Zo konden ze hun taak voldoende fris vervullen. Er werd immers van hen verwacht dat ze volledig in hun werk opgaan.112
3.5.2 Rekrutering van monitoren Daar waar in de beginjaren de kindervakanties niet zo strikt georganiseerd werden, kregen ze vanaf 1934 een meer uitgewerkt programma en een betere omkadering. Vanaf dan zouden monitors en monitrices ingeschakeld worden.113
Zij moesten de kinderen overdag
110
M. VERMANDERE, “A socio-historical approach to the phenomenon of children‟s holiday camps at the Flemish seaside”, p. 117. 111 D. MAES, Biografie van een socialistische militante, Sirène Missiaen-Blieck (1899-1976), Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 1999, p. 98. 112 Amsab-ISG, 507. CESCO, 4.2.3. De socialistische opvoeding in onze vakantiehuizen. 113 P. CREVE, op. cit., p. 14.
65
bezighouden en met hen spelen. Het duurde echter tot na de Tweede Wereldoorlog vooraleer het amateurisme veranderde in een meer professionele aanpak.114
3.6
Coëducatie
Eigen aan de socialistische organisatie van vakantiekolonies was de coëducatie. Ook tijdens de kindervakanties van de SVV zouden jongens en meisjes niet gescheiden worden. Wat was hier de achterliggende gedachte van?
Coëducatie valt niet te verwarren met gemengd onderwijs. Onder gemengd onderwijs wordt verstaan dat jongens en meisjes samen in de klas of op school zitten. Van een bewuste keuze vanuit pedagogische overwegingen is hier geen sprake. Coëducatie daarentegen stelt zich uitdrukkelijk tot doel jongens en meisjes samen naar de volwassenheid te begeleiden. Daarin ligt zowel het onderricht als de opvoeding vervat. Als er enkel gemengd onderwijs wordt nagestreefd, spreekt men van coïnstructie. Rond het midden van de negentiende eeuw kwam de problematiek van het gemengd onderwijs tot uiting. Dit hangt samen met de uitbreiding van het lager onderwijs en met de emancipatiestrijd van de vrouwen in de negentiende eeuw en hun eis tot betere en hogere ontwikkelingsmogelijkheden voor meisjes. Pas vanaf de twintigste eeuw kan gesproken worden van de term coëducatie.
Het komen tot meer
natuurlijke verhoudingen en de emancipatie van de vrouw stond daarbij centraal. Jongens en meisjes kregen de kans om beter met elkaar te leren leven en werken, wat een ideale voorbereiding was op het latere leven in de samenleving.115 Tegen de idee van coëducatie kwamen echter zware bezwaren.
Vooral vanuit katholieke zijde werd dit stelsel hevig
bestreden. De visie op de verhouding tussen man en vrouw in de maatschappij speelde daarbij een belangrijke rol. Er werd immers aangenomen dat het biologische verschil tussen man en vrouw vanzelfsprekend ook psychologische verschillen met zich meebracht, wat op zijn beurt als gevolg had dat verschillende sociale rollen werden toebedeeld aan man en vrouw. Opvoeding en onderwijs moesten een adequate voorbereiding zijn op de toekomstige functie in de samenleving.
Daardoor werd de scheiding tussen jongens en meisjes
114
M. VERMANDERE, “A socio-historical approach to the phenomenon of children‟s holiday camps at the Flemish seaside”, p. 117. 115 M. VERBEKE, Jongens en meisjes samen in de klas: coëducatie in België tijdens de 19 e en 20e eeuw, Gent, RUG Centrum voor de studie van de historische pedagogiek, 1984, pp. 5-10.
66
gerechtvaardigd. In de encycliek Divini Illius Magistri van 1929 staat een eerste verklaring rond deze kwestie. In een passage van deze encycliek werd de coëducatie door paus Pius XI, samen met de seksuele opvoeding, bestempeld als vals en verderfelijk voor de christelijke opvoeding. Coëducatie zou immers gebaseerd zijn op een miskenning van de door God gewilde orde. Tussen de twee seksen waren zowel lichamelijke als geestelijke natuurlijke verschillen en deze verschillen moesten door opvoeding en vorming tot ontwikkeling gebracht worden.116
De socialisten waren hevige voorstanders van de coëducatie. Dit kwam onder meer tot uiting in de arbeidersjeugdbeweging, die een bepalende rol speelde als opvoedingsinstituut. Reeds voor de Eerste Wereldoorlog was in de schoot van de BWP een beweging van Socialistische Jonge Wachten (SJW) actief. Een aantal afgevaardigden van deze SJW waren in 1921 op een internationale bijeenkomst van socialistische jeugdleiders, waar ze geconfronteerd werden met een heel nieuw concept van jeugdwerk. De arbeidersjeugd in Duitsland had zich op een heel andere basis georganiseerd: eenvoud en natuurlijkheid, innige gemeenschapszin en een verregaande autonomie ten opzichte van de partij stonden centraal. Daarnaast was er geen scheiding tussen jongens en meisjes. De Duitse Arbeidersjeugdbeweging wordt algemeen als de belangrijkste pionier beschouwd van de verspreiding van het socialisme als cultuurbeweging. Onder andere in Nederland raakten enkele jeugdleiders onder de indruk van het hoogstaande culturele peil van deze nieuwe beweging, waaronder Koos Vorrinck, die de grote bezieler en hervormer van de Arbeiders Jeugdcentrale (AJC) werd. Hij had zich ook laten beïnvloeden door Clara Brandon, die pleitte voor het opheffen van de toen gebruikelijke scheiding tussen jongens en meisjes. Door vrij met elkaar om te gaan, zou er volgens haar tussen jongens en meisjes een algemene kameraadschap kunnen ontstaan. Vorrinck was van mening dat ook de organisaties in België iets konden leren van het vernieuwde AJC en kwam naar België om het doel en het wezen van de nieuwe cultuurbeweging toe te lichten. Net daarvoor werd reeds in Antwerpen en Gent gestart met de eerste Arbeidersjeugdgroepen. Al snel volgden talrijke nieuwe groepen.117 De meeste groepen van de Arbeidersjeugd (AJ) in Vlaanderen ontstonden als afscheuringen van de bestaande SJW-groepen. Principieel werd de coëducatie aanvaard in de AJ-groepen, in navolging van de beweging in Duitsland en Nederland. Toch werd uit vrees voor te veel weerstand het vormen van gemengde groepen 116
Ibidem, pp. 93-96. M. VERMANDERE, “Vrijheid door verantwoordelijkheid. Coëducatie in de Arbeidersjeugdbeweging”, in: N. BRACKE, K. CELIS EN L. CELIS, Begeerte heeft ons aangeraakt: socialisten, sekse en seksualiteit, Gent, Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen, 1999, pp. 314-316. 117
67
nog een tijdje uitgesteld. De idee van gemengde groepen was nog te nieuw in Vlaanderen, zelfs in socialistische kringen. Meisjes- en jongensgroepen zouden enkel samengebracht worden voor wandelingen, zang- en dansuitvoeringen. Een uitzondering was de Gentse groep, die alle activiteiten voor jongens en meisjes samen organiseerde. 118 In 1929 werd in Antwerpen een eerste Rode Valkengroep gesticht, naar het voorbeeld van de Duitse en Oostenrijkse Rode Valken. Al gauw ontstond de Belgische Rode Valken (RV) bestaande uit de kinderen van 12 tot 16 jaar die tot dan een apart onderdeel vormden van de AJ, net zoals de leden van 17 tot 21 jaar. De Rode Valken was geïnspireerd op het scoutisme en ook de socialistische vakantiekolonies namen elementen over van het scoutisme, zoals de vlaggengroet. Er werd gebruik gemaakt van het spel om kinderen morele en sociale lessen mee te geven. Bij de Rode Valken werd ook een uniform ingevoerd, iets waar de Vlaamse AJC zich steeds tegen verzet had, en ook in de vakantiekolonies zien we uniformen verschijnen. Bij de campagne tegen coëducatie die in 1933 in De Gazet van Antwerpen gevoerd werd, moest vooral de Rode Valkenbeweging het ontgelden. 119 De Vlaamse SJW, de AJ en de Federatie van Socialistische kindergroepen smolten in 1937 samen tot de Socialistische Arbeidersjeugd Vlaanderen (SAV), met de bedoeling een massabeweging uit te bouwen. Het merendeel van de principes en activiteiten van de AJ werd door de SAV overgenomen.
Ook coëducatie zou in alle groepen ingevoerd worden.
Na de Tweede
Wereldoorlog ging de jeugdgroepering onder de nieuwe naam Socialistische Jeugd (SJ) opnieuw van start. Ook nu werden de stijl en de idealen van de AJ voortgezet en men spoorde specifiek de meisjes aan om in de jeugdbeweging te komen. De meisjeswerking was echter weinig gesystematiseerd en nog steeds was coëducatie binnen de socialistische beweging niet algemeen aanvaard. Toch werd door de oprichting van meisjesclubs het intensifiëren van de coëducatie beoogt.120
Hoewel geen doorbraak inzake coëducatie bereikt werd in de
arbeidersbeweging, speelde de ideologie wel een grote rol. Meer zelfs: de jeugdbeweging, waar de idee van coëducatie hoog in het vaandel gedragen werd, creëerde een kern van mensen die binnen de algemene arbeidersbeweging een grote rol gespeeld hebben en die hun ideologie aan anderen doorgegeven hebben.
De jeugdbeweging is er in geslaagd een
belangrijk deel van het kader van de socialistische beweging te vormen en een belangrijk opvoedingsinstituut te zijn voor een deel van de socialistische jongeren. 121
Ook de
Socialistische Vooruitziende Vrouwen maakten in hun visie op de opvoeding van kinderen 118
Ibidem, pp. 318-321. Ibidem, pp. 324-326. 120 Ibidem, pp. 330-335. 121 Ibidem, p. 340. 119
68
geen noemenswaardig onderscheid tussen beide geslachten. Emancipatie begon immers reeds bij de opvoeding. Toch besefte men ook hier dat coëducatie voor velen van haar leden een brug te ver was en dat jongens en meisjes in de praktijk vaak verschillend benaderd werden. Veel
ouders
vreesden
dan
ook
de
„gevaren‟
van
de
gemengde
socialistische
jeugdbewegingen.122
Om coëducatie te laten werken moeten dus een aantal voorwaarden vervuld zijn. Ten eerste moet er aandacht zijn voor de ontplooiingskansen van elk individu. Daarnaast moet er ook een evenwicht zijn tussen het aantal jongens en meisjes. Ten slotte moet de gelijkwaardigheid van de geslachten erkend worden. De eerste twee voorwaarden zijn alleen al om praktische redenen moeilijk realiseerbaar, maar wat de derde voorwaarde betreft, zijn de gevestigde rolpatronen nog niet doorbroken.123 Het is dan ook maar de vraag in hoeverre het principe van de coëducatie ook echt werd toegepast in de vakantiekolonies georganiseerd door de SVV.
122
S. BOLLEN en N. BRACKE, “Opvoeden is een kunst. De Socialistische Vooruitziende Vrouwen over kinderopvoeding, 1945-1960”, in: Pedagogiek, 25 (2005), 3, p. 205. 123 M. VERMANDERE, “Vrijheid door verantwoordelijkheid”, p. 329.
69
HOOFDSTUK 4: INTERMEZZO: HOE VERGING HET DE SVV TIJDENS EN NA DE TWEEDE WERELDOORLOG?
4.1 Gedreven vrouwen Met de Duitse bezetting van België werden de activiteiten van de Socialistische Vooruitziende Vrouwen grondig verstoord.
De leiding van het Nationaal Verbond van
Socialistische Mutualiteiten werd „gezuiverd‟ en er werden Duitse pionnen ingezet om het bestuur van de mutualiteiten waar te nemen. De SVV kon een legale werking behouden, die echter ook als dekmantel zou dienen voor illegale acties.
Toch hebben de
oorlogsomstandigheden belet dat SVV een volledige werking ontplooide. Ook het tijdschrift De Stem der Vrouw hield op met bestaan. Men slaagde er wel in tijdens de oorlog de naoorlogse periode voor te bereiden.
Vogelina Dille-Lobe stelde een nationaal
actieprogramma op, dat door de illegale SVV besproken en geamendeerd werd. Arthur Jauniaux zag zijn kans schoon om de SVV uit te bouwen tot de enige machtige socialistische en door de partij erkende vrouwenbeweging. Sirène Blieck, die gaandeweg de onbetwiste leidster van SVV geworden was, verspreidde deze gedachtegang en werkte het verder uit. Volgens haar werd de verdere ontplooiing van de vrouwenbeweging belemmerd door twee grote obstakels. In de eerste plaats was het actieterrein van de vrouwenbeweging nooit voldoende afgebakend geweest, met als gevolg dat conflicten met de partij niet konden uitblijven. De actie van de socialistische vrouwen werd voortdurend verlamd en ondergraven. Daarnaast waren de vrouwen over te veel organisaties verspreid: de SVV, de politieke vrouwenbeweging en de coöperatieve vrouwenbeweging. Dit had als gevolg dat ze zich eerder als concurrenten opstelden.
Er moest dus één vrouwenbeweging georganiseerd
worden, die zich kon beroepen op erkenning door de partij. De SVV was uitgegroeid tot de grootste van de vrouwenbewegingen, dus het lag min of meer voor de hand dat deze organisatie de bevoorrechte partner zou worden van de partij. De SVV was ook dé uitgelezen organisatie om vrouwen te rekruteren voor de partij.124 Het programma dat tot stand kwam
124
D. DE WEERDT, De dochters van Marianne, pp. 169-174.
70
weerspiegelde eigenlijk de eisen van voor de oorlog. Dat is niet verwonderlijk, aangezien van die eisen nog slechts weinige verwezenlijkt waren. Na de oorlog bleef de hamvraag echter hoe de samenwerking tussen de diverse nationale vrouwenbewegingen van de partij, de mutualiteit en de coöperatieve gerealiseerd zou moeten worden. Arthur Jauniaux en Sirène Blieck bleven bij hun voorstel om van SVV de basis van de socialistische vrouwenbeweging te maken. Dit werd echter niet overal even goed ontvangen en de discussie bleef onbeslist. Uiteindelijk werd een tussenoplossing gevonden, maar de spanning tussen SVV en SV raakte niet opgelost. Langzaamaan kreeg de SVV terug meer vaart. Tekenend hiervoor was de discussie over het algemeen kiesrecht voor vrouwen, dat in 1948 eindelijk verkregen werd. Bij de parlementsverkiezingen van 1949 bleef de gevreesde katholieke overwinning uit, maar de BSP verloor toch drie zetels.
De conclusie die hieruit getrokken werd, was dat de
socialistische vrouwenbeweging meer zou moeten doordringen bij de vrouwen van de middenstand en de landbouwsters. Wederom achtte men de SVV, met haar sociale diensten en gezinspolitiek, de gepaste organisatie hiervoor. Daarnaast moest ook propaganda gevoerd worden bij de onderwijswereld en de gelovigen.125
De naoorlogse werking van de SVV situeerde zich op verschillende vlakken.
In een
huishoudelijk reglement uit 1955 werden de doelstellingen nog eens op een rijtje gezet. In de eerste plaats moest de vereniging een mutualistische actie voeren. Daarnaast had zij ook een maatschappelijke en opvoedende taak.
Daaronder valt onder andere het inrichten van
vakanties voor kinderen. Ten slotte moest de vereniging ook een politieke actie voeren door de BWP te steunen in haar strijd voor de verbetering van het lot van de arbeiders. 126 De meeste aandacht ging echter uit naar de rol en de positie van de vrouw in het gezin. Opnieuw stond de strijd voor een sterk en gezond nageslacht centraal en men ging medische consultatiebureaus voor moeder en kind inrichten. De nadruk lag echter niet langer meer zuiver op de fysieke gezondheid, ook het geestelijk welzijn genoot aandacht. De SVV was echter van mening dat het de taak van de overheid was om medische consultatiebureaus op te richten Zo zouden alle vrouwen, ongeacht de ideologische strekking, toegang hebben tot deze vorm van gezondheidszorg. Ze besloot eigen voorzieningen uit te bouwen tot de overheid de taak zou overnemen. Vanaf 1948 bood de SVV haar zwangere leden ook opnieuw een kindskorf aan met een model babyuitzet en goede raad. Tijdens de Tweede Wereldoorlog had
125
Ibidem, pp. 176-180. Amsab-ISG, 528. Vogelina Dille Lobe, 1.13 Socialistische Vooruitziende Vrouwen. Huishoudelijk reglement der plaatselijke afdelingen. 126
71
de SVV de organisatie van kindervakanties moeten stilleggen, maar in de zomer van 1946 werden ook de eerste vakantiehuizen heropend.127 Daarnaast was de SVV ook betrokken bij allerhande andere initiatieven. Naast het politieke en sociale programma hadden zij ook een juridisch programma en een economisch programma. Reeds vlug kwam de SVV ook daar tot goede resultaten. Zo werden, dankzij de tussenkomst van een aantal afgevaardigden van de SVV bij de bevoegde minister, tal van verbeteringen aan de wet op de sociale verzekering aangebracht. Daarnaast bleef men verder vechten voor een betere algemene en materiële toestand van vrouwen. Men bleef ijveren voor het organiseren van gezinshulp door openbare diensten, maar dit bleef zonder resultaat. Daarom werd overgegaan tot het oprichten van een vzw De Familiale Onderlinge Hulp der SVV, die in 1952 erkend werd als Dienst voor Gezinshulp.128
4.2 De SVV en de tweede feministische golf In de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig kwam een heel andere maatschappelijke context tot ontwikkeling. Ook de positie van de vrouwen wijzigde gedeeltelijk. Zo deden vrouwen nu massaal hun intrede op de arbeidsmarkt, hoewel ze geconcentreerd bleven in een beperkt aantal beroepen en sectoren en hun lonen onder de gemiddelde mannelijke salarissen bleven liggen. Bovendien behielden vrouwen hun taak als spil van het gezin. De tweede feministische golf ontstond als onderdeel van wat de nieuwe sociale bewegingen genoemd wordt en waarbij het voornamelijk gaat om het wegwerken van onderdrukking en discriminatie. De strijd voor economische, sociale, politieke en juridische gelijkheid kreeg nieuwe en sterkere impulsen.
Er kwamen verenigingen tot stand buiten de bestaande
vrouwenorganisaties, Pluralistische Actiegroepen voor Gelijke Rechten voor Man en Vrouw, Dolle Mina, Vrouwenoverlegcomité…, die een autonome vrouwenbeweging met reële feministische eisen tot doel stelden. In 1977 ontstond uit de samenwerking van de linkse actiegroepen de fem-soc-beweging. Via jaarlijkse Vrouwendagen werd eveneens naar een overkoepelend en algeheel samenwerkingsverband gezocht.
Aanvankelijk reageerde de
socialistische partij vrij negatief op deze feministische beweging. Ze werd niet als onderdeel van de arbeidersbeweging gezien en heel wat feministische eisen werden als bedreigend ervaren. Socialistische vrouwenverenigingen waren er immers in de eerste plaats om de 127 128
D. DE WEERDT, De dochters van Marianne, pp. 218-223. Amsab-ISG, 528. Vogelina Dille Lobe, 2.31 De Stem der Vrouw, Jubileumnummer 50 jaar SVV.
72
electorale band met de partij aan te halen. Tegen het midden van de jaren zeventig deed zich echter een koerswijziging voor.
Men ging de aansluiting bij deze nieuwe bewegingen
bevorderen en de bovenlaag van gesalarieerden, die zich tot hier toe niet met de partij konden identificeren, aantrekken.
In 1973 werd op nationaal vlak opnieuw gestart met een
socialistische vrouwenbeweging die ging ijveren voor een actieve deelname en een meer rechtvaardige vertegenwoordiging van vrouwen op alle niveaus van het politieke beleid. De tweede feministische golf had de partij dus niet totaal onberoerd gelaten, hoewel het feminisme nog niet echt doorgedrongen was in de partij.129 Ook op de SVV had de tweede feministische golf een zekere impact. Er werden een aantal nieuwe accenten gelegd, zonder dat er afbreuk gedaan werd aan de traditie. Toch kon de SVV de feministische aanvallen op het huwelijk en het gezin maar moeilijk aanvaarden en de eerste acties werden dan ook genegeerd. Het zou tot 1978 duren voor de SVV deel nam aan de jaarlijkse vrouwendagen. 130 Hoewel SVV gematigd bleef optreden en men de samenwerking met de mannelijke collega‟s verkoos, stond deze strategische gematigdheid het feministische gehalte van de inhoud niet in de weg: het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw was een onaantastbaar gegeven.131
4.3 Op weg naar een nieuwe structuur Toen de splitsing van de BSP in een Vlaamse en een Franstalige vleugel aan de orde van de dag was, hoopte de SVV dat de partij meer belangstelling zou krijgen voor de vrouwenbeweging.
De deelname van de vrouwen in het beleid kwam effectief op het
programma te staan van het congres van de Vlaamse socialisten in 1977.
In een
congresresolutie werd gesteld dat een actieve deelname van vrouwen in alle geledingen van de partij gerealiseerd diende te worden en dat vrouwen rechtvaardig vertegenwoordigd moesten zijn op alle niveaus van het politieke beleid. Er werd bij het verkiezingsprogramma van 1978 zelfs rekening gehouden met het programma van de vrouwen. Ook de rol en de plaats van de vrouw in de partij moest aangepakt worden. Er waren nog steeds verschillende gestructureerde vrouwenbewegingen. SVV evolueerde steeds meer naar een socio-cultureel vormingscentrum voor vrouwen, SV kende een nieuw elan en zou opnieuw een nationale structuur krijgen, de coöperatieve vrouwenbeweging had zich ontwikkeld tot een 129
E. WITTE, art. cit., pp. 104-106. Ibidem, pp. 106. 131 D. DE WEERDT, De dochters van Marianne, p. 283. 130
73
verbruikersorganisatie en ten slotte was er nog de vrouwencommissie van het ABVV, het Algemeen Belgisch Vakverbond. Er werd beslist een SP-vrouwencommissie op te richten die de nationale instantie van de politieke vrouwenbeweging zou vormen.
Deze zag het
levenslicht in 1981. Dit betekende voor SVV een veel zwaardere klemtoon op haar socioculturele rol en het verlies van politieke spankracht. vrouwenbeweging weer een kans.
132
In ieder geval kreeg de politieke
Bij het begin van de jaren tachtig werden twee
autonome vleugels van de vrouwenmutualiteit gevormd, de SVV en de FPS (Femmes Prévoyantes Socialistes). De wet van 1990 op de organisatie van de ziekenfondsen bracht SVV op een keerpunt in haar bestaan en de mutualistische organisatie werd omgevormd tot een aantal vzw‟s.133
132 133
Ibidem, pp. 214-217. Ibidem, pp. 296-298.
74
HOOFDSTUK 5: EEN MEER PROFESSIONELE AANPAK
5.1 Een nieuwe start Gedurende de Tweede Wereldoorlog lagen de kindervakanties stil. Dit ondanks het feit dat de vakantiekolonies die voor de oorlog georganiseerd werden goede resultaten hadden opgeleverd wat de gezondheid van de kinderen betrof.
Daarnaast werd hen ook een
elementaire gezondheidszorg bijgebracht met het doel dat ze deze gewoonten zouden verder zetten eens ze terug thuis waren. Het was dan ook logisch dat opnieuw gestart moest worden met het organiseren van vakantiekolonies. Dit was echter niet zo vanzelfsprekend, aangezien vele vakantiehuizen vernietigd of leeggeplunderd waren tijdens de oorlog. De SVV ging toch onmiddellijk terug aan de slag met het organiseren van de kolonies. “We mogen dus plechtig aankondigen, dat bij het komend seizoen, dank zij de inspanningen van de S.V.V. onze kinderen weer van de zoo geliefde vacantiepret zullen kunnen genieten”, stond er te lezen in De Stem der Vrouw van 3 maart 1946.134 Tijdens de zomervakantie van 1946 konden reeds acht homes hun deuren heropenen. De kinderen konden er 7 tot 14 dagen verblijven. Later zullen enkel vakanties van 14 dagen aangeboden worden. Zo één vakantie van veertien dagen werd een contingent genoemd. De homes waren volledig hersteld en de sporen van de oorlog waren nog nauwelijks zichtbaar. “Hier is werkelijk een mirakel geschied. Er werd toch herhaaldelijk gezegd dat de vacantiehuizen door de jarenlange bezetting zeer erg waren toegetakeld en leeggehaald, en dat het herstel zoo moeizaam en traag opschoot. Maar de vrouwen wilden dit jaar nog de vacantie in goede voorwaarden inrichten, en wat de vrouw wil…”135 In de zomer van 1946 werden de eerste vakantiehuizen heropend en vier jaar na de oorlog waren al 19 huizen beschikbaar. Jaarlijks groeide het aantal aan. In 1951 waren er al 25 en in 1960 32. Uiteindelijk zou praktisch elke federatie over een eigen vakantiehome beschikken. Daarvoor werd de organisatie van kindervakanties voor regio‟s zonder eigen home toevertrouwd aan de vzw Zonnige Uren, die als een deelorganisatie van SVV werd
134 135
S. BLIECK, “De Vacantiewerken”, in: De Stem der Vrouw, 1946, nr. 3 (maart), p. 8. S.B., “Onze kinderen in vacantie‟, in: De Stem der Vrouw, 1946, nr. 9 (september), p. 8.
75
opgericht136. De “huisloze” federaties konden terecht in het Home Emile Vandervelde in Oostduinkerke.137
Foto: Aankomst in Le Lys Rouge in Koksijde Bron: AMSAB-ISG, Fotogallerijen, in:
, geraadpleegd op 25.07.2009. Tijdens de jaren zeventig werden voor het eerst ook buitenlandse reizen georganiseerd, iets wat bij de arbeidersklasse nog lang niet ingeburgerd was. Stilaan werden de doelgroepen van de vakanties uitgebreid. Ook kinderen boven de veertien jaar kregen de kans om op vakantie te gaan en er werden ook vakanties georganiseerd voor moeders, bejaarden en gezinnen. Door de vakantiehomes tijdens het schooljaar open te stellen en te verhuren aan gezinnen en gepensioneerden, kon men ze ook rendabel houden. Er gingen ook stemmen op om vakanties te organiseren voor gehandicapte kinderen, waarmee ook in de jaren zeventig werd gestart. 138
Na de Tweede Wereldoorlog nam niet alleen het aantal vakantiehuizen toe, de organisatie van vakantiekolonies werd geleidelijk aan ook professioneler aangepakt. Het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn legde richtlijnen op omtrent installaties, veiligheid, drinkwater, medische dienst, sanitair, kaderpersoneel, programma, hygiëne en voeding, die strikt opgevolgd moesten worden. Het NWK legde vanaf 1947 tevens een langere verblijfperiode op van 14 136
Zie 5.3.4 Nieuwe middelen: Zonnige Uren, p. 86. D. DE WEERDT, De dochters van Marianne, p. 223. 138 D. DE WEERDT, De dochters van Marianne, p. 226-227. 137
76
dagen.
Er werd beroep gedaan op gevormde monitoren, er werden vormingscursussen
georganiseerd voor de begeleidsters en ook de economen zouden een vorming krijgen. Monitors en begeleidsters werden onder andere aangesproken via het bad De Stem der Vrouw. In De Stem der Vrouw van 1 januari 1957 staat bijvoorbeeld te lezen: “Belanghebbenden die aan de kindervacantie wensen deel te nemen, hetzij als monitor of toezichtster, kunnen zich vanaf heden laten inschrijven of inlichtingen bekomen op het centraal bureel der S.V.V. Belgiëlei 22-24, Antwerpen.”139
5.2 Een nieuwe inhoud?
5.2.1 De vakantiegangertjes Niet alleen het aantal vakantiehuizen nam toe, ook het aantal vakantiegangers steeg van een tienduizendtal in de eerste jaren na de oorlog tot meer dan vijfendertigduizend in de jaren zeventig. Zoals reeds vermeld duurden de vakanties in de eerste jaren na de oorlog nog een week, maar ze werden na verloop van tijd verlengd tot twee weken.140
Ook na de Tweede Wereldoorlog konden enkel gezonde kinderen deelnemen aan de vakanties en de kinderen moesten voor het vertrek een medisch onderzoek ondergaan. Dit onderzoek moest toelaten de besmettelijke ziekten buiten te houden, parasitaire aandoeningen op te sporen, de zwaksten te selecteren en hen naar de voor hen geschikte inrichtingen door te verwijzen, de volstrekte tegen-indicaties voor het leven in een vakantiekolonie te ontdekken en de nodige richtlijnen te geven aan de personen die voor de kinderen zouden instaan. 141 De gegevens van de onderzoeken werden nauwkeurig ingeschreven op individuele steekkaarten. Daarnaast werden, meestal op voorhand, ook enkele basisinlichtingen over het kind bij de ouders ingewonnen.
Bij de aankomst in de kolonie werden de medische steekkaarten
nagezien door de verantwoordelijke van de sanitaire dienst en werd aan de organisatoren meegedeeld welke kinderen in één of ander opzicht speciaal opgevolgd moesten worden. Bij
139
“Monitors en Toezichtsters”, in: De Stem der Vrouw, 1957, nr. 1 (1 januari), p. 22. D. DE WEERDT, De dochters van Marianne, p. 223. 141 Vakantiekolonies 1967, Brussel, Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, 1967, p. 12. 140
77
de terugreis werd de steekkaart opnieuw aan het kind overhandigd, aangezien dezelfde medische steekkaart eventueel voor verschillende vakantiecentra kon dienen.142
De kinderen kwamen uit gezinnen met een verschillende levensstandaard, daarom werd ook gewaakt over het zakgeld dat ze meekregen. Het zakgeld moest tot een minimum beperkt worden. De meeste kinderen hadden immers nooit geleerd om met geld om te gaan. In sommige gewesten werd er zelfs niet gewerkt met zakgeld en konden de kinderen op dezelfde manier genieten van uitstapjes en extra‟s.143
Foto: De Rode Rupel in Koksijde Bron: AMSAB-ISG, Fotogallerijen, in: , geraadpleegd op 25.07.2009.
5.2.2 Van gezondheid naar pedagogiek Het aspect gezondheid speelde nog steeds een belangrijke rol. De meeste kinderen die op vakantiekolonie kwamen waren weliswaar gezonde kinderen, maar wel kinderen die na een vermoeiend schooljaar nieuwe krachten kwamen opdoen. Een gezonde voeding en een goede 142 143
Ibidem, pp. 12-13. S. BLIECK, “Onze kinderen met vacantie”, in: De Stem der Vrouw, 1958, nr. 6-7 (juni-juli), p. 6.
78
hygiëne werden nog steeds erg benadrukt, in de hoop dat ze die goede gewoonten thuis zouden onderhouden en zo het voorbeeld zouden geven aan de rest van het gezin. Laura Lee Downs wijst er in haar boek Childhood in the Promised Land, Working-Class Movements and the Colonies de Vacances in France, 1880-1960 op dat het doel van de vakantiekolonies echter steeds meer evolueerde van een eerdere hygiënische naar een meer pedagogische oriëntatie.144 Stillaan ontstond immers een complex proces van pedagogisering vanuit de vrees voor toenemende zedenverwildering.145 Volgens Downs kregen de vakantiekolonies in Frankrijk kregen vanaf de jaren dertig een belangrijke opvoedkundige functie.
Het
hygiënische model verloor aan belang als gevolg van de verbeteringen in de publieke gezondheid, onder andere door het verdwijnen van tuberculose als belangrijke doodsoorzaak bij kinderen. Zo werd meer plaats gemaakt voor het opvoedkundige aspect, wat tot hier toe meer op de achtergrond bleef.
Het gezondheidsaspect verdween echter niet, het werd
opgenomen in een meer algemene opvoeding van het kind.
Dit was gericht op een
harmonieuze ontwikkeling van het kind, zowel van lichaam als van geest.146
In België verdween het aspect gezondheid vanaf de jaren zestig ook naar de achtergrond en het element speelvakantie werd steeds meer beklemtoond. De levensomstandigheden van de arbeiderskinderen
waren
weliswaar
fel
verbeterd,
maar
echt
overbodig
werden
kindervakanties niet. Ze werden meer en meer opgevat als een aanvullende vakantie. De kinderen kregen een vakantie op hun maat, terwijl aan de ouders veertien dagen welverdiende rust gegeven werd.147 De kolonie won ook aan belang als opvoedkundig instituut, naast een gezondheidsinstituut. De kindervakanties boden immers de mogelijkheid de kinderen voor te bereiden voor het latere leven. Er werd getracht hen waarden als vrijheid, rechtvaardigheid, dienstvaardigheid en democratie bij te brengen.
Het groepsleven was heel belangrijk.
Kinderen die thuis vaak in het middelpunt van de belangstelling stonden, moesten in de kolonie leren samenleven en rekening houden met anderen. Zo leerden ze solidariteit en kameraadschap waarderen. Ze leerden er ook op eigen benen te staan en voor zichzelf op te komen.148 De grootste kinderen werden er zich ook bewust van gemaakt dat ze zich in een vakantiekolonie bevonden die georganiseerd werd door de SVV en door de gehele mutualistische en socialistische werking. Dit werd hen niet gewoon verteld, ze moesten dat 144
L.L. DOWNS, Childhood in the Promised Land: Working-Class Movements and the Colonies de Vacances in France, 1880-1960, Durham (N.C.), Duke University Press, 2002, pp. 195-197. 145 Zie 1.1.4 Pedagogisering, p. 20. 146 L.L. DOWNS, op. cit., pp. 195-197. 147 D. DE WEERDT, De dochters van Marianne, p. 225. 148 Ibidem, p. 226.
79
aanvoelen. De socialistische beginselen over moraal, vrijheid en rechtvaardigheid werden toegepast tijdens de activiteiten.149 De bedoeling van de kindervakanties werd op het BSPcongres van 1966 als volgt geformuleerd: “De kinderen een prettig, gezond, ontspannend en tevens opvoedend verlof bezorgen.
Opvoeden tot het leven in gemeenschap volgens
socialistische principes van kameraadschap, solidariteit en gelijkheid.”150
5.2.3 Van arbeidersklasse naar middenklasse? “On the strength of its claim to function as an educational institution, able to provide a kind of social education that lay outside the scope of the primary school, the colonies de vacances began to trickle steadily upward toward the middle classes.”151
Door de evolutie van een hygiënische oriëntatie, wat onlosmakelijk verbonden was met het begrip van sociale bijstand, naar een meer „moderne‟ educatieve oriëntatie, met een meer uitgesproken pedagogische missie, kwam er een verschuiving in het cliënteel van de vakantiekolonies. De vakantiekolonies evolueerden immers steeds meer van een charitatief werk van sociale bijstand naar een officiële instelling van massa-educatie en vrije tijd. Er zouden dan ook steeds meer kinderen van de middenklasse op vakantiekolonie gaan.152
5.2.4 Gezonde maaltijden Het NWK had ook richtlijnen in verband met de maaltijden. Zo moest het dieet opgesteld worden in functie van de leeftijd van de kinderen en moest er rekening mee gehouden worden dat de kinderen een hele dag buiten speelden. Ze moesten dus een rijke en vooral een evenwichtige maaltijd krijgen.
Er moesten gezonde gerechten klaargemaakt worden,
afwisselend en rijk aan vitamines, proteïnen en mineralen.
Tijdens het middag- en het
avondmaal moesten verse groenten en fruit geserveerd worden, rauw of gekookt. Brood mocht in geen geval het hoofdbestanddeel zijn van deze twee maaltijden. De kinderen kregen ook verplicht een vieruurtje, bestaande uit drank of fruit, boterhammen, broodjes of koeken. 149
Zakboekje voor de moniteur, Elsene, Zonnige Uren, pp. 1-2. D. DE WEERDT, De dochters van Marianne, pp. 225-226. 151 L.L. DOWNS, op. cit., p. 198. 152 Ibidem. 150
80
Er moest een menuboek bijgehouden worden met vermelding van de werkelijke samenstelling van elke opgediende maaltijd en de verbruikte hoeveelheden. Daarnaast werd ook een zeer nauwkeurige en precieze regeling getroffen in verband met het bewaren van de voedingsmiddelen.153
5.2.5 Activiteiten Voor vele kinderen was het de eerste keer dat ze op vakantie gingen, laat staan dat ze de zee te zien kregen. “Er is hen zooveel over de zee, dien onmetelijken waterplas, verteld, en nu wordt het meer dan tijd dat zij dien te zien krijgen. Hun ongeduld geraakt ten einde.”154 Er moest dan ook zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van de omgeving tijdens de activiteiten. Het dagelijkse leven in de vakantiekolonies verliep nagenoeg overal identiek. Rond half zeven werden de kinderen gewekt, waarna ze zich moesten wassen en aankleden. Na het ontbijt werd de afwas gedaan en werd de slaapruimte in orde gemaakt. Rond een uur of negen was het tijd voor de activiteiten. Na het handen wassen werd tussen twaalf en één uur gegeten, gevolgd door een uur verplichte siësta. Daarna trokken de kinderen opnieuw naar buiten voor de activiteiten die enkel door een vieruurtje onderbroken werden. Tegen zeven uur ‟s avonds gingen de kinderen aan tafel en na de avondactiviteiten gingen ze rond negen uur slapen.155
Er stonden verschillende activiteiten op het programma tijdens een kindervakantie.
Zo
werden er vaak wandelingen gemaakt. Daarbij moesten de kinderen bewust gemaakt worden van de omgeving. De wandelingen mochten echter niet té lang zijn en men moest op tijd eens stoppen. Die rustpauzes werden gebruikt om de kinderen allerlei dingen bij te leren over de omgeving. Ook zingen was een activiteit die in de smaak viel. Daarbij moest aandacht besteed worden aan de juiste keuze van de liederen. Zo zijn er gelegenheidsliedjes als Op slapers wordt toch wakker, Aan Tafel, Wij danken U, Avondstilte…, wandelliedjes als Wij zijn jong, De Wielewaal, Hoog op de gele Wagen, Broeder Welgemoed, Bij ‟t krieken der Dagen…, liedjes voor stemmige stonden als Die Winter is vervangen, De Scheresliep, „k Heb mijn wagen volgelaten, Sarie Marais, Wel Anne Marieken… en feestliedjes zoals De Jonge 153
Vakantiekolonies 1967, pp. 17-19. S.B., “Onze kinderen in vacantie‟, in: De Stem der Vrouw, 1946, nr. 9 (september), p. 8. 155 M. VERMANDERE, “A socio-historical approach to the phenomenon of children‟s holiday camps at the Flemish seaside”, p. 118. 154
81
Garde, Uit der Dagen grauwe Zorgen, Het Zonlicht tegemoet, Kameraadschapslied en uiteraard De Internationale. De kinderen moesten op vakantiekolonie in groep leren spelen, wat de gemeenschapszin zou ontwikkelen. De kinderen moesten niet meer elke dag turnen, want ook tijdens de verschillende andere activiteiten kregen de kinderen voldoende lichaambeweging. De kinderen mochten ook baden in de zee of in een rivier, maar ze moesten daarvoor twee uur na de maaltijd wachten. Ze mochten ook zonnebaden, maar er moest wel over gewaakt worden dat de kinderen niet overdreven.
Na het middagmaal
moesten de kinderen verplicht rusten en ook de activiteiten moesten op tijd onderbroken worden door rustpauzes. De laatste avond van het verblijf werden er ‟s avonds optredens van de kinderen georganiseerd die meestal een weerspiegeling waren van de verschillende activiteiten.156 De ouders werden op het hart gedrukt hun kinderen niet te komen bezoeken tijdens de vakantie.
Na een bezoek van de ouders blijven de kinderen immers vaak
weemoedig of treurig achter in de kolonie. Toch hadden de kinderen behoefte aan contact met de ouders of met andere familieleden.
Briefwisseling was hiervoor het beste
aangewezen.157
Foto: Activiteiten in de Duinen in De Rode Rupel in Koksijde Bron: AMSAB-ISG, Fotogallerijen, in: , geraadpleegd op 25.07.2009. 156 157
Zakboekje voor de moniteur, pp. 5-10 en 39-42. S. BLIECK, “Onze kinderen met vacantie”, in: De Stem der Vrouw, 1958, nr. 6-7 (juni-juli), p. 6.
82
5.3 Een helpende hand
5.3.1 Geldelijke steun van de overheid De overheid steunde vanaf 1931 reeds de landsbonden van de mutualiteiten in hun strijd tegen tuberculose. Tot in 1936 beperkte de overheid zich tot het steunen van personen aangetast door tuberculose, maar in 1936 werd een nieuwe impuls gegeven. Vanaf dan kregen de erkende mutualiteitsverenigingen ook subsidies voor pretuberculose kinderen die zo het recht kregen op een verblijf. In 1945 werd een nieuwe stap gezet in de sociale zekerheid door de invoering van de verplichte ziekteverzekering voor arbeiders en bedienden. Daarnaast bleef ook de vrije verzekering bestaan om enerzijds andere categorieën dan arbeiders en bedienden de kans te geven zich te verzekeren en anderzijds om de leden diensten aan te bieden die niet tot het verplichte basispakket behoorden, waaronder de kindervakanties. Landsbonden van erkende mutualiteiten kregen, onder bepaalde voorwaarden, subsidies die ze dan over de verschillende diensten konden verdelen. Onder de socialistische minister van Arbeid en Sociale Voorzorg Léon-Eli Troclet werden vanaf 1946 ook subsidies voor kindervakanties ingevoerd.
Voortaan werden de reeds bestaande kindervakanties van de Socialistische
Vooruitziende Vrouwen dus ook door de overheid geldelijk ondersteund. 158 In 1954 kregen de aanvullende diensten binnen de vrije verzekering meer overheidstoelagen. Ook de manier waarop de toelagen bedeeld werden wijzigde. Deze nieuwe subsidieregeling hield rekening met het aantal kinderen ten laste van de vrij en verplicht verzekerden.159
5.3.2 Ook het NWK draagt haar centje bij… De voorwaarden voor subsidiëring van vakantiekolonies die in de wet van 1919 opgenomen werden, evolueerden doorheen de tijd. Zo zijn ook in de latere boekjes met richtlijnen voor vakantiekolonies, uitgegeven door het NWK, voorwaarden terug te vinden.160 De kolonies
158
S. HERREGODTS, op. cit., pp. 13-18. Ibidem, p. 100. 160 In het archief van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn werden boekjes teruggevonden met richtlijnen voor vakantiekolonies. Voor dit onderzoek werd gewerkt met het boekje uit 1967. In het archief werden ook boekjes uit 1968, 1969 en 1971 teruggevonden. De inhoud is, op enkele details na, voor al die jaren hetzelfde. Toch moet er rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat sommige beweringen niet van toepassing waren voor de jaren voorgaande aan het jaar 1967. 159
83
moesten bijvoorbeeld ingericht zijn door Openbare machten, Werken of Jeugdgroeperingen zonder winstbejag. Daarnaast moesten ze georganiseerd zijn gedurende de subsidieerbare periode en moesten ze gedurende een bepaalde periode kinderen opnemen. Deze periode viel ofwel tijdens de schoolvakantie met Pasen ofwel tijdens de grote vakantie, tussen 1 juli en 10 september. Tijdens de paasvakantie moest er sprake zijn van minstens tien opeenvolgende dagen en tijdens de zomervakantie van minstens veertien opeenvolgende dagen. subsidieerbaar maximum tijdens de zomervakantie was 31 dagen.
Het
De vakantiekolonies
moesten op Belgisch grondgebied gelegen zijn en moesten over wel uitgeruste lokalen beschikken die uitsluitend gereserveerd waren voor de groep kinderen. Daarnaast stonden in de brochure ook enkele normen omtrent installaties, veiligheid, drinkwater, medische dienst en sanitair toezicht, kaderpersoneel, programma en hygiëne en voeding. Het NWK stuurde afgevaardigden voor een bezoek aan het centrum die deze kwesties moesten onderzoeken. Er moest dan in de kolonie een persoon beschikbaar zijn om inlichtingen te verstrekken omtrent de algemene organisatie en om de vereiste documenten voor te leggen. De aanvraag tot erkenning moest één maand voor de opening van de kolonie gebeuren wat betreft vakanties georganiseerd in de paasvakantie en voor 15 mei wat betreft vakanties georganiseerd in de zomervakantie. Er werden subsidies toegekend voor een verblijf van kinderen van 3 tot 18 jaar. Normaal was dat enkel gereserveerd voor Belgische kinderen, maar de subsidie kon ook toegekend worden voor kinderen met een vreemde nationaliteit op voorwaarde dat hun ouders in België gedomicilieerd waren.
Er werd ook een uitzondering gemaakt voor vreemde
kinderen die het hele jaar in kampen voor ontheemden verbleven en die deelnamen aan een in België georganiseerde vakantiekolonie. Elk jaar werd het bedrag van de subsidie bepaald. In 1965 bedroeg het bijvoorbeeld 12 Belgische frank per dag per kind.161
Naast vakantiekolonies kwamen ook andere instellingen in aanmerking voor toelagen van het NWK, zoals vakantiekampen en speelpleinen. Het verschil tussen een vakantiekamp en een vakantiekolonie zat in de verblijfsduur en de periode. De kampen ontvingen kinderen en jongeren voor een periode van 10 dagen tot een maand en dit tussen 1 juli en 31 augustus. In 1954 begon een dalende tendens wat betreft de toelagen van vakantiecentra. Bij de kampen daalden de subsidies vanaf dat jaar tot en met 1958 om vanaf dan terug lichtjes te stijgen. De toelagen zouden echter pas in 1973 terug het niveau van 1953 halen. Ook bij de kolonies was er een dalende tendens vanaf 1954, maar vanaf 1959 begon de toelage per dag en per kind
161
Vakantiekolonies 1967, pp. 1-2.
84
opnieuw te stijgen. In 1968 bereikte dit bedrag een voorlopig hoogtepunt. Dat jaar betekende ook een keerpunt voor de subsidiëring van het NWK. Vakantiecentra die fysiek of mentaal gehandicapte kinderen ontvingen, kregen vanaf dan immers het dubbele van de toelage van parallelle initiatieven gericht op niet-gehandicapten.162
De kampen kregen tot en met 1954
weliswaar minder subsidies dan de kolonies, maar toch nog meer dan de speelpleinen. Tussen 1955 en 1958 gaf het NWK de voorkeur aan de speelpleinen, die net iets meer ontvingen. Vanaf 1959 keerde de evolutie zich in het voordeel van de kampen, hoewel het verschil steeds klein bleef. Tegen het midden van de jaren zeventig waren het dan weer de speelpleinen die het voortouw namen.
Toch erkende het NWK tussen 1950 en 1978 aanzienlijk meer
vakantiekampen dan vakantiekolonies en speelpleinen.163
5.3.3 De Sociale Voorzorg Ook na de Tweede Wereldoorlog bleef de Sociale Voorzorg zich inzetten voor sociale werken.
Toch veranderde er één en ander in de organisatie van de maatschappij.
De
ontbinding van de BWP in het begin van de oorlog had immers de verschillende geledingen van de socialistische beweging uit elkaar gedreven en een reïntegratie bleek moeilijk te realiseren door de naoorlogse politieke omstandigheden. De BWP bestond niet meer, was uiteengevallen in vier componenten (de partij, de vakbond, de coöperatie en de mutualiteit) die geen formele banden hadden met elkaar, tot de oprichting van de Socialistische Gemeenschappelijke Actie eind jaren veertig. De desintegratie van de socialistische beweging stelde de Sociale Voorzorg voor een probleem, aangezien de verzekeringsmaatschappij opgericht werd door de beweging als geheel en niet door één van de geledingen ervan. Al te openlijk aanleunen bij de Belgische Socialistische Partij (BSP) zou leiden tot een louter politieke identiteit, wat de verbreding van het klantenbestand in de weg kon staan. De Sociale Voorzorg moest zich dus herpositioneren binnen de socialistische beweging, wat gevolgen zou hebben voor de bedrijfsvoering. De rechtstreekse band met de hele beweging verdween, maar na de oorlog kon de partij wel nog rekenen op een ruime financiering. Na 1946 gingen de subsidies naar het studiebureau van de partij, het Institut Emile Vandervelde (IEV). De Sociale Voorzorg wou haar steun aan de beweging niet etaleren, maar bleef de partij verder ruim
162 163
financieren,
onder
de
vorm
van
subsidies,
huisvesting,
participatie
in
S. HERREGODTS, op. cit., pp. 101-102. S. HERREGODTS, op. cit., Bijlage 4, XVIII.
85
kapitaalsverhogingen en in saneringen…164 De Sociale Voorzorg was niet meer afhankelijk van de partij, behalve op het niveau van haar sociale werken, waarvoor overheidssubsidiëring altijd welkom was. Het was dan ook een voordeel dat de BSP, als ze in de regering zat, meestal de minister van Sociale Zekerheid leverde. Het waren overigens deze ministers die de sociale politiek van de maatschappij een nieuwe marsrichting gaven. 165 Daar waar de Sociale Voorzorg in het interbellum een belangrijke rol speelde in de strijd tegen tuberculose, was deze ziekte na de Tweede Wereldoorlog voor een groot deel overwonnen.
De
maatschappij verlegde daarop haar aandacht naar de strijd tegen reuma en hartkwalen. De Sociale Voorzorg kocht verschillende gebouwen aan om er thermale centra in te vestigen. Daarnaast ging de Sociale Voorzorg zich ook oriënteren op de opvang en begeleiding van diverse groepen achtergestelde kinderen. De sociale bewogenheid van de Sociale Voorzorg werd ook duidelijk op andere manieren. Zo werd in 1957 de Stichting Joseph Lemaire opgericht die meestal om de twee tot drie jaar een prijs uitreikte om initiatieven aan te moedigen die helpen de sociale vooruitgang te bevorderen. De Sociale Voorzorg bleef haar sociale werken dus onverminderd ten dienste van de gemeenschap stellen.166
5.3.4 Nieuwe middelen: Zonnige Uren In 1947 werd de v.z.w. Zonnige Uren opgericht, om de werking van de gewestelijke SVVgroeperingen met betrekking tot kindervakanties te coördineren en te leiden. Alle SVVafdelingen waren lid. De vereniging had ook als doel het opzetten en beheren van centra voor kinderen, jongeren, vrouwen en later gehandicapte kinderen, gepensioneerden en gezinnen. Zonnige Uren werkte een reeks onderrichtingen uit die de kindervakanties op organisatorisch gebied op punt moesten stellen. Uitwerking van menu‟s en dagprogramma‟s, opleiding van monitors en monitrices, indeling van kinderen in groepen, aanschaffen van de nodige uitrusting.
Voor alles kwamen precieze richtlijnen.167
Het vooroorlogse amateurisme
veranderde in een meer professionele aanpak en reeds een aantal jaren na de stichting was al heel wat verwezenlijkt. Zo werden verbeteringen aan de lokalen van de vakantiehuizen en aan de organisatie van vakantiekolonies ingevoerd. Op de jaarlijkse algemene vergaderingen
164
H. OLLIVIER, L. PEIREN, E. GEERKENS e.a., op. cit., pp. 81-85. Ibidem, p. 87. 166 Ibidem, pp. 90-93. 167 M. CONSTANDT, Kinderen maken de kust: geschiedenis van de jeugdige toerist aan de Vlaamse kust, Middelkerke, gemeentebestuur, 1997, p. 14-15. 165
86
werd altijd verslag uitgebracht over de werking van het afgelopen jaar.
Daarbij werd
voldoende rekening gehouden met eventuele nieuwe voorschriften van het NWK. Er werden allerlei maatregelen getroffen om hiermee altijd in regel te zijn. Er werd gezorgd voor de vorming van de begeleidsters van de kinderen en er werd een goed gedocumenteerde handleiding voor monitoren en economen uitgewerkt.
Daarnaast werd ook een betere
regeling ingevoerd voor de medische onderzoeken van de kinderen voor hun aankomst in de kolonie.
Zonnige Uren heeft er ook voor gezorgd dat de politiereglementen in de
kustgemeenten waar kolonies gevestigd waren de goede werking van de vakantiehuizen niet zou belemmeren. Er werd dus duidelijk alles aan gedaan om de kinderen een gezonde, weldoende vakantie te geven.168
5.4 Personeel Het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn legde enkele richtlijnen op omtrent het personeel in een vakantiekolonie. De leiders moesten bevoegd zijn en moesten afhankelijk zijn van het organisme of van de groepering die de aanvraag om erkenning had ingediend. Het personeel moest een eensgezinde, bevoegde en evenwichtige groep vormen met welbepaalde taken en verantwoordelijkheden.169 Naast de kinderen moest ook elk lid van het personeel in het bezit zijn van een medisch getuigschrift waaruit blijkt dat hij of zij in het afgelopen jaar een radiologisch thoraxonderzoek, waarbij een röntgenfoto van de borstkas wordt gemaakt, ondergaan heeft.
Dit attest moest bij het in dienst treden in het bezit zijn van de
verantwoordelijke leider en bij het vertrek teruggegeven worden om het eventueel opnieuw als bewijsstuk te kunnen gebruiken in een ander centrum.170
5.4.1 Verantwoordelijke leider Om verantwoordelijke leider te kunnen zijn moest men minstens 25 jaar oud zijn. De goede werking en het welslagen van de kolonie hingen in grote mate af van de waarde van de directie.
De verantwoordelijke persoon moest de vakantiekolonie dan ook zorgvuldig
168
S. BLIECK, “Zonnige Uren”, in: De Stem der Vrouw, 1957, nr. 4 (1 april), p. 3. Vakantiekolonies 1967, p. 3. 170 Ibidem, p. 14. 169
87
voorbereiden. Oorspronkelijk eiste het NWK van alle verantwoordelijke leiders een bewijs van goed zedelijk gedrag. Ten einde de taak van de organisatoren te verlichten werden volgende personen later van deze eis ontslagen: rijks-, provincie- en gemeentepersoneel, magistraten en leden van de balie, geneesheren, onderwijzend personeel van officiële en vrije scholen, bedienaars van de erkende erediensten en leiders van jeugdbewegingen die vertegenwoordigd waren in de Nationale Raad voor de Jeugd en een leidersgetuigschrift, een brevet of een vergunning van leider bezaten, afgeleverd door hun groepering en in zoverre dit document geldig verklaard was voor het lopende jaar.171
5.4.2 Hoofdleiders De minimumleeftijd die voor deze functie vastgelegd werd, was 19 jaar. Zij waren er om de verantwoordelijke leider te helpen ieders taak te organiseren en te coördineren. Zij moesten ervaring hebben, dynamisch zijn en voldoende gezag hebben over de kinderen.172
5.4.3 Monitoren Om monitor te kunnen worden moest men minstens 17 jaar oud zijn en blijk kunnen geven van ernst en geestdrift. Ze moesten beschikken over een onontbeerlijke pedagogische en technische kennis en deze uitdiepen om beter in staat te zijn hun taak waar te nemen. Ze moesten door de desbetreffende organisatie aangemoedigd worden om vormingen, sessies of leergangen te volgen. Ze moesten ook aangespoord worden om zich te specialiseren in sport, lichamelijke opvoeding en knutselen. aantrekkelijke
activiteiten
Zij moesten immers voor de kinderen nieuwe en
organiseren.
Monitoren
moesten
ook
bepaalde
karaktereigenschappen bezitten, zoals kalmte, rechtvaardigheid, een opgewekt karakter…173
Gezien de meer professionele aanpak van de kindervakanties werd er beroep gedaan op opgeleide monitoren. Monitors moesten een vormingscursus volgen voor ze tewerkgesteld konden worden in een vakantiekolonie. Vanaf 1948 werd de vorming ingericht op federaal niveau met een theoretische en een praktische opleiding. In 1956 werd het theoretische deel 171
Ibidem, pp. 3-4. Ibidem, p. 4. 173 Ibidem, pp. 4-5. 172
88
toevertrouwd aan het Centrum voor Kadervorming ABVV en werd de praktische vorming bijgebracht tijdens studiedagen of studieweekends.174 In 1959 zag een opleidingscyclus er als volgt uit: in het eerste jaar kreeg men 47 uur les, gevolgd door een stage van minstens 14 dagen in een vakantiekolonie. De opleiding in het tweede jaar omvatte 30 uur. Eens deze cyclus gevolgd, kreeg men een brevet. studieweekends.
175
Jaarlijks werd de kennis nog bijgeschaafd op
Afgaande van een rapport uit 1971 konden deze vormingscursussen drie
jaar duren.176 Voor de cursisten van het eerste jaar stonden activiteiten op het programma als exploratie van het milieu, creatief spel, maquettes maken, sportspelen, maken van en spelen met vindpoppen en werken met klei. Zo konden ze kennis maken met de sfeer in een vakantiekolonie. Via deze activiteiten werd dus duidelijk ook hun creativiteit aangesproken die ze nodig zouden hebben tijdens de kindervakanties.177 Naast de vormingsdagen die regelmatig ingericht werden door de SVV werd ook ieder jaar een stageweek ingericht in één van de eigen homes.
Jaar na jaar nam het aantal jongeren dat deelnam aan deze
vormingscursussen toe en bijna allemaal hadden ze al eerder ervaring opgedaan met vakantiekolonies als kind. Pas tijdens deze stage gingen de jongeren goed beseffen wat er allemaal aan te pas kwam. Het eerste jaar opleiding was dan ook eerder een proefjaar waarin elk voor zich kon uitmaken of het hem of haar al dan niet echt lag.178
Zonnige Uren gaf een Zakboekje voor de Moniteur uit met enkele richtlijnen en tips in voor de monitors. Eerst werden de monitoren enkele raadgevingen meegegeven in verband met hun uitrusting en de nodige kledij. Er werd de nadruk op gelegd dat ze het uurrooster en de richtlijnen van de hoofdmonitor strikt moesten naleven en dat ze het dagprogramma grondig moesten voorbereiden. De monitoren moesten een goed voorbeeld zijn voor de kinderen.179 Het kind stond centraal in de vakantiekolonie. Monitoren moesten een vertrouwensband opbouwen met de kinderen en als er problemen waren met een bepaald kind, bijvoorbeeld tuchtproblemen, dan moest de monitor dat in de eerste plaats proberen oplossen met een aangepaste en begrijpende houding. Een vertrouwelijke babbel met het kind kan veel gunstiger zijn dan straffen.180
174
Mutualiteit der Socialistische Vooruitziende Vrouwen: 1945-1970, SVV, 1970, p. 5. P. CREVE, op. cit., p. 21. 176 De Kandidaat-monitor in een vakantiekolonie. Rapport over een vormingscursus SVV, Anthée, 1971, pp. 7-8. In dit rapport worden de namen van de cursisten vermeld in het eerste, het tweede en het derde jaar. 177 Ibidem, p. 11. 178 Stage Rapport Monitoren SVV, Anthée, 1973, pp. 1-2. 179 Zakboekje voor de moniteur, pp. 3-4. 180 De Kandidaat-monitor in een vakantiekolonie. Rapport over een vormingscursus SVV, pp. 63-64. 175
89
5.4.4 Medisch personeel Voor elke groep van 80 kinderen of meer was er een verpleegster vereist die verantwoordelijk was voor alle gezondheidskwesties. Haar activiteiten waren zeer uitgebreid, want ze moest zorgen voor de vrijwaring van ieders gezondheid, de zindelijkheid van de lokalen, de hygiëne, de voeding, het toezicht bij het baden, sport… Indien men zich de medewerking van een gediplomeerde verpleegster niet kon verzekeren, moest een persoon aangeworven worden die voldoende bevoegd was om voor de gezondheidszorg in te staan.181 Daarnaast moest ook uitgekeken worden naar de medewerking van een geneesheer die dichtbij de kolonie woonde en wiens eventuele hulp snel kon ingeroepen worden.182 Ook de monitoren kregen enkele richtlijnen voor eerste hulp bij ongevallen. Ze mochten echter geen hulp verstrekken als ze niet zeker waren over de aard van de aandoening. Kinderen die over aandoeningen klaagden, moesten direct naar de verpleegster gestuurd worden.183 Elk ziek, ongesteld of vermoeid kind moest onmiddellijk uit de groep verwijderd worden en op de infirmerie ondergebracht worden, onder het waakzame oog van de verpleegster of de dienstdoende persoon. Daarbij moest een verpleegboekje en een boekje voor dagelijkse verzorging bijgehouden worden met aantekeningen omtrent elk kind dat op de ziekenkamer verbleef, evenals aantekeningen van de kleinere verzorgingen die aan eenieder kind gegeven werden. Er moest een voorraad aan courante farmaceutische producten zijn, naast het nodige materiaal om bij een ongeval de eerste verzorging toe te kunnen dienen.
Andere dan courant gebruikte geneesmiddelen
mochten enkel onder doktersvoorschrift gegeven worden.184
5.4.5 Econoom – Intendant De econoom van de vakantiekolonie speelde een belangrijke rol. Hij of zij moest immers instaan voor de hoedanigheid van de voeding, het evenwicht van het budget en het toezicht over het dienstpersoneel.185
181
Vakantiekolonies 1967, p. 5. Ibidem, p. 14. 183 Zakboekje voor de moniteur, pp. 44-46. 184 Vakantiekolonies 1967, pp. 14-15. 185 Ibidem, p. 5. 182
90
5.4.6 Waar zijn de vrijwilligers gebleven? In het boekje met richtlijnen van het NWK voor vakantiekolonies werd niets teruggevonden over eventuele begeleidsters. Toch werden ook na de Tweede Wereldoorlog en ondanks de toenemende professionalisering nog steeds vrijwilligers ingeschakeld bij de organisatie van vakantiekolonies door de SVV. In 1956 werd zelfs gestart met een vormingscursus voor deze begeleidsters, waarbij recente onderwerpen toegelicht en besproken werden. In 1958 werden deze cursussen echter reeds stopgezet, omdat soortgelijke bijeenkomsten gehouden werden door de Socialistische Vrouwenbeweging.186
5.5 Infrastructuur
5.5.1 Gebouwen Ook in verband met de infrastructuur werden richtlijnen gegeven door het NWK.
De
gebouwen moesten goed gelegen zijn en licht en lucht moesten er in overvloed kunnen binnenstromen. In de eetzalen of de refters moest minsten 1m2 per persoon voorzien zijn en er moesten gemeenschappelijke lavabo‟s of wasbekkens met zeep en handdoeken in de nabijheid zijn. De keukens moesten voorzien zijn van kelders en voorraadplaatsen voor levensmiddelen. Er moesten voldoende speelzalen beschikbaar zijn opdat de verschillende groepen bij slecht weer daar konden spelen.
Daar was 2m2 per kind wenselijk.
De
kleedkamers moesten voorzien zijn van banken, schoenrekken en kapstokken waarbij elk kind kon beschikken over 1 haak. Per 15 personen moest er minstens 1 toilet zijn die overdag gemakkelijk bereikbaar was. Indien ze ook door jonge kinderen gebruikt werden, moesten ze, in de mate van het mogelijke, van klein formaat zijn. Het gebouw moest voorzien zijn van een medisch kabinet voor de dagelijkse verzorging en van een infirmerie. De infirmerie bestond uit gegroepeerde lokalen met een aantal bedden in verhouding tot de leeftijd van de kinderen en het aantal bedden op de slaapzaal: minstens 1 per 20 of per 25. Er mochten maximum 2 tot 3 kinderen in hetzelfde vertrek liggen en jongens en meisjes werden er gescheiden. 186
Er moest koud en warm stromend water zijn, toiletten, kasten en
Mutualiteit der Socialistische Vooruitziende Vrouwen, p. 7.
91
verwarmingsmogelijkheden, alsook een kamer voor de verpleegster. Indien mogelijk moest er in de infirmerie ook een badkamer zijn en een keukentje met gootsteen, watertoevoer en stortbak om het onderhoud te vergemakkelijken. De slaapzalen moesten constant verlucht kunnen worden en er moest een afstand van minstens 50 cm zijn tussen de bedden, die strikt individueel moesten zijn. Het beddengoed moest verzorgd zijn: matrassen in goede staat, 2 dekens, waarvan minstens één wollen, en lakens van gepaste maat. Er moesten toiletten zijn in de nabijheid van de slaapzalen. In de wasplaatsen moest er minstens 1 lavabo zijn per 3 kinderen. Deze mochten niet te hoog, maar ook zeker niet te klein zijn. De wasplaatsen moesten voorzien zijn van stevige en praktische droogrekken voor washandjes en handdoeken. Er moest minsten 1 (stort)bad met warm water zijn per 15 personen. Daarnaast moest er ook voldoende kastruimte zijn voor linnen en kledingstukken en bergruimte voor de bagage. Ten slotte moesten er ook vergaderzalen zijn voor de monitoren en kantoren voor de directie, de econoom en de leiders.187
Foto: Klassieke wasplaats in Home Kindervreugde begin jaren vijftig. Bron: P. CREVE, Kindervreugde: ontstaan en ontwikkeling van het sociaal toerisme, Gent, Amsab, 1991, p. 20.
187
Vakantiekolonies 1967, pp. 8-9.
92
Foto: Moderne wasplaats in Le Lys Rouge in Koksijde. Bron: AMSAB-ISG, Fotogallerijen, in: , geraadpleegd op 25.07.2009.
5.5.2 Hygiëne, orde en veiligheid Alle lokalen, met inbegrip van gangen, overlopen, trappen en kleedkamers, moesten dagelijks gekuist en verlucht worden. Ook de bedden moesten elke morgen opnieuw opgemaakt worden. De toiletten en wasplaatsen dienden geregeld ontsmet te worden. Er moest dus voldoende onderhoudspersoneel aanwezig zijn en ook de monitoren en de kinderen moesten er op letten de lokalen proper achter te laten.188 Er moest ook rekening gehouden worden met de verantwoordelijkheden die het organiseren van een vakantiekolonie met zich meebracht. Ook in verband met veiligheid werden dus richtlijnen geformuleerd door het NWK. Zo moesten er bijvoorbeeld de nodige maatregelen genomen worden in verband met brandgevaar. Er moest een verzekering afgesloten worden tegen de voornaamste risico‟s en er moesten voorzorgen genomen worden om zoveel mogelijk ongevallen te vermijden.189
188 189
Ibidem, pp. 10-11. Ibidem, pp. 25-26.
93
5.5.3 Drinkwater De verantwoordelijke leiders moesten nagaan of het water dat in de vakantiekolonie gebruikt werd ook echt drinkbaar was en dat het daar geregeld op gecontroleerd werd. De kolonie die vanaf de eerste verblijfdag van de kinderen niet de gewenste waarborgen bezat omtrent de hoedanigheid van het drinkwater, kon geen aanspraak maken op erkenning en subsidiëring. Ook
indien
het
drinkwater
drinkbaar
werd
bevonden,
waren
er
nog
andere
voorzorgsmaatregelen, zoals bijvoorbeeld het regelmatig reinigen van vaten en veldflessen.190
5.6 Wat met de coëducatie? Na de veroordeling van coëducatie door paus Pius XI werd in 1957 onder paus Pius XII een tweede document uitgebracht omtrent coëducatie. Deze nieuwe instructie beschouwde de encycliek Divini Illius Magistri nog steeds als basistekst, hoewel enkele accentverschuivingen werden aangebracht. In sommige omstandigheden was men immers verplicht jongens en meisjes samen te onderwijzen. Daar waar de katholieke gemeenschap een minderheidsgroep vormde, was het immers niet altijd mogelijk aparte scholen voor jongens en meisjes op te richten bij gebrek aan de nodige financiële middelen. In deze situatie ging de voorkeur uit naar een gemengde katholieke school. In België was echter van coëducatie in het katholiek onderwijs helemaal nog geen sprake. In de zeldzame gemengde instellingen werden jongens en
meisjes
in
ander
gebouwencomplexen.
klassen
ondergebracht,
zoniet
in
totaal
verschillende
Vooral gedurende de adolescentie bleef men weigerachtig staan
tegenover de gemengde opvoeding.191 Gemengd onderwijs werkte ook allerminst als bij toverslag emanciperend.
Ook in gemengde klassen kunnen de eeuwenoude rolpatronen
verdedigd worden. Gemengde opvoeding daarentegen werd gezien als een middel om de gelijke kansen tussen mannen en vrouwen, tussen jongens en meisjes, te bevorderen. Ook de SVV bleef na de Tweede Wereldoorlog de coëducatie hoog in het vaandel dragen en daar bleef men ook binnen het socialisme voor strijden. Er moest nog een lange weg afgelegd worden en de coëducatie bleef nog lange tijd geen veralgemeend principe. Zo werd op 26 november 1979 nog een studiedag georganiseerd over het vraagstuk coëducatie door de 190 191
Ibidem, pp. 6-7. M. VERBEKE, op. cit., pp. 96-99.
94
Kommisie Vrouwenarbeid. De SVV bracht in het tijdschrift De Stem der Vrouw uitgebreid verslag uit over deze studiedag.192 Het vertrekpunt van de studiedag was dat coëducatie één van de belangrijkste hefbomen was om gelijke kansen te geven aan jongens en meisjes en om het leren samenleven van jongens en meisjes, los van stereotiepe en seksegebonden opvattingen, te bevorderen.
Het doel van de studiedag was dan ook nagaan welke
mogelijkheden tot coëducatie er reeds geboden werden in het onderwijs, voorstellen welke mogelijkheden er bestonden om de coëducatie in te voeren en te realiseren en bepalen onder welke voorwaarden en met welke middelen de coëducatie verwezenlijkt moest worden. Ook hier was de conclusie dat de coëducatie nog steeds niet ten volle verwezenlijkt werd.193 Dit ondanks de vele moeite die ervoor gedaan werd en de propaganda die ervoor gemaakt werd. Werd het principe van de coëducatie dan wel toegepast in de vakantiekolonies?
192
“Coëducatie als middel om de gelijke kansen tussen mannen en vrouwen te bevorderen”, in: De Stem der Vrouw, 1980, nr. 2, pp. 6-8. 193 Ibidem.
95
DEEL II: CASUS HOME EMILE VANDERVELDE
96
HOOFDSTUK 1: DE STICHTING VAN DE HOMES EMILE VANDERVELDE TE OOSTDUINKERKE
1.1 Vakantiekolonies in Oostduinkerke Tijdens het interbellum kent de inplanting van vakantiekolonies aan de Belgische kust zijn volle expansie. Daarbij was er een verschuiving merkbaar van de Oostkust naar de Westkust, met een concentratie in Oostduinkerke. Oostduinkerke was een opkomende badplaats en in die tijd nog moeilijk bereikbaar met het openbaar vervoer.
Bovendien beschikte deze
badplaats over een brede duinenrand, ideaal voor het oprichten van kinderverblijven. Na de Eerste Wereldoorlog werd deze duinenrand echter grotendeels verkaveld.194
Niet alle gemeentebesturen waren gelukkig met de komst en de uitbreiding van vakantiehuizen op hun grondgebied. Ze vreesden dat de aanwezigheid van vele kinderen de andere vakantiegangers zou kunnen afschrikken.
Daarom werden in vele gemeenten
politieverordeningen opgesteld. De organisatoren van vakantiekolonies moesten dus niet enkel rekening houden met de richtlijnen van het NWK, maar tevens met richtlijnen uitgegeven door de gemeente waarin hun kolonie gevestigd was. Ook in het gemeentearchief van Oostduinkerke werden uittreksels uit de notulen van de gemeenteraad teruggevonden met politieverordeningen betreffende het inrichten en openhouden van homes195. De vroegste teruggevonden verordening dateert van 17 juli 1952.
Hierin staat onderstaande
politieverordening: “Art. 1: Het openen van Homes, Vacantie- of Rusttehuizen, welke niet onder toezicht staan van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, is onderworpen aan voorafgaandelijke machtiging van het Schepencollege, Art. 2: In deze inrichtingen en de reeds bestaande tehuizen mag er geen hoger aantal personen opgenomen worden dan één persoon per 10 m2 beschikbare perceel-grondoppervlakte en per 15 m3 ruimte der slaapgelegenheden. Als grondoppervlakte dient aangenomen de perceel-oppervlakte, zoals
194
P. JACOB, Modernisme aan de Belgische Kust: kinderverblijven tijdens het Interbellum, Brussel (onuitgegeven eindverhandeling Hoger Architectuurinstituut Sint-Lukas), 1990, p. 13. 195 Gemeentearchief Koksijde, Archief Oostduinkerke, 583.3 Politiereglement op de homes, map 1952-1970.
97
aangeduid door de Dienst van het Kadaster. Art. 3: Er moet minstens één W-C per 12 personen aanwezig zijn. Art. 4: De verblijfplaatsen, eetzalen, slaapgelegenheden, keuken, en andere moeten degelijk verlicht en verlucht worden en beantwoorden aan alle gezondheidsvoorwaarden. Art. 5: De inrichtingen moeten beschikken over: drinkbaar water, speciale zalen met één bed per 50 opgenomen personen voor afzondering ingeval van besmettelijke ziekten, één infirmeriezaal met één bed per 25 personen en één behoorlijk voorziene verbandkist. Art. 6: Alle overtredingen deze verordening zullen gestraft worden met politiestraffen. Art. 7: Bij herhaling of bij onmogelijkheid tot aanduiding welk persoon strafrechterlijk verantwoordelijk is, zal de Home, het Vacantie of Rusttehuis gesloten worden.”196
In de politieverordening van 3 juni 1969 werden enkele aanpassingen
aangebracht aan het politiereglement van 17 juli 1952, dat bij deze werd ingetrokken. Daarnaast werden ook verschillende voorwaarden toegevoegd betreffende de installaties, de exploitanten, het personeel, de geneeskundige dienst, de tijdsindeling, de voeding, de hygiëne en de opvoeding. Ook enkele richtlijnen betreffende de veiligheid werden toegevoegd. Dit politiereglement was toepasselijk op alle tehuizen die kinderen herbergden tussen zeven en zestien jaar, niet vergezeld van hun ouders.197
Daarnaast werd in het Gemeentearchief van Oostduinkerke tevens een brief teruggevonden van mevrouw de burgemeester, R. Loones-Dewitte van 26 juli 1957.
Er werd niet
teruggevonden aan wie deze brief gericht was, maar uit de inhoud ervan af te leiden was de brief gericht aan de directie(s) van een/de vakantiekolonie(s) in Oostduinkerke. In deze brief gaf mevrouw de burgemeester herinnering aan enkele richtlijnen in verband met de orde en de tucht onder de groepen kinderen uit de kindertehuizen in de gemeente, vooral als ze op straat, in de duinen of op het strand wandelen of spelen. Daarbij vestigde ze de aandacht op volgende punten: “1°- De noodzakelijkheid moniteurs, monitrices en kinderen te wijzen op het verbod de beplantingen in de duinen (duinenhalmen inzonderheid), de boompjes geplant langsheen de wegen, de bloemperken zoojuist aangelegd langsheen de Leopoldlaan (baan tussen dorp en badplaats) aan te raken, te beschadigen, te breken of uit te rukken. 2°- De noodzakelijkheid, moniteurs, monitrices en de kinderen te verbieden particuliere eigendommen te beschadigen, ruiten inzonderheid. Verder geen schade toe te brengen aan verkeersseinen, aan reclaamborden, aan wegwijzers, die staan langsheen de wegen en 196
Gemeentearchief Koksijde, Archief Oostduinkerke, 583.3 Politiereglement op de homes, map 1952-1970, Uittreksel uit de notulen der gemeenteraad, Zitting van 17 Juli 1952. 197 Gemeentearchief Koksijde, Archief Oostduinkerke, 583.3 Politiereglement op de homes, map 1952-1970, Uittreksel uit de notulen der gemeenteraad, Zitting van 3 juni 1969.
98
wandelpaden. 3°- Wij vroegen U ook de kinderen op te leggen niet te zingen op straat. Wij wezen er U op dat de kinderen kunnen zingen in de duinen, en in het tehuis zelf. 4°- De noodzakelijkheid de moniteurs en monitrices op te leggen; met hun kinderen de voetpaden te volgen op straat. En niet op de rijbaan mercheren. Zo is het niet toegelaten aan voetgangers de twee pas aangelegde betonnen stroken te gebruiken, weerszijden van de Leopoldlaan (baan tussen dorp en badplaats). Die twee betonnen stroken maken deel uit van de rijbaan in die laan, rijbaan die uitsluitend voorbehouden is voor voertuigen. Op de voerpaden moeten de groepen kinderen opzij gaan voor andere voetgangers wanneer ze die ontmoeten; dit wordt nog al dikwijls verwaarloosd door de bewakers der kinderen. 5°- De verplichting voor Uw bestuur op het strand te beschikken over een strandkabiene, om er de kinderen bij het baden uit en aan te kleden. Het is niet toegelaten de kinderen uit te kleden op het strand of in de aan het strand palende duinen. Er zijn ten slotte nog een paar zaken, waarop wij wensen Uw aandacht te vestigen en wel nm. deze: a/ Uw bestuur mag binnen de omheining van Uw tehuis of zelfs er buiten, geen vuurwerk afsteken, tenzij U daartoe voorafgaandelijk toelating heeft verkregen van ons ambt (Art. 16 van de algemene gemeentelijke politieverordening.) b/ Kampvuren mogen ingericht worden, mits zulks gebeurd op een plaats die meer dan 100 meter is verwijderd van gelijk welk gebouw. (Art. 17 van de hogergenoemde verordening). Verder mag U slechts een kampvuur inrichten, wanneer U daartoe voorafgaandelijk de toelating van ons ambt heeft verkregen (Art. 19 van hogervernoemde verordening.) Die toelating kunt U telefonisch aanvragen via de politiecommissaris, telefoon 21675. Maar dan minstens 24 uur vooraf.
Wij zijn graag bereid U die toelating te geven, mits U de
reglementaire voorschriften navolgt.”198
198
Gemeentearchief Koksijde, Archief Oostduinkerke, 653.3 Homes, map 1948-1975, Brief van mevrouw de burgemeester R. Loones-Dewitte, daterende van 26 juli 1957.
99
1.2 Home Emile Vandervelde I
1.2.1 Oprichting Toen de verbouwing van het socialistische vakantiehome Emile Vandervelde, gehuisvest in een kasteel in Habay in de provincie Luxemburg, niet realiseerbaar bleek omwille van de kostprijs en de afgelegen ligging, werd het verkocht. Met de opbrengst van de verkoop en van een nationale tombola, zou een nieuwe home gebouwd worden in de duinen van Groenendijk in Oostduinkerke. Het home werd opgericht met fondsen die bijeengebracht waren door de socialistische voorman Emile Vandervelde en de bouwgronden voor het home werden waarschijnlijk door Emile Vandervelde geschonken.199 Het Home Emile Vandervelde werd in 1934 opgericht als vakantiehuis voor arbeidersfamilies. Voor dit project werd door de vereniging Vacances Ouvrières in 1932 een wedstrijd uitgeschreven die gewonnen werd door de architect-stedenbouwkundige Gaston Brunfaut. Brunfaut had een duidelijke visie over de rol die de kust kon spelen in een plan voor de nationale urbanisatie, die aan de basis zou liggen van de economische heropleving. Hij wees op het feit dat de kust zeer dicht bij de werkcentra lag, wat in weinig landen het geval was.
Aan de kust was er echter geen
urbanisatie en architectuur. Brunfaut had een drievoudige oplossing voor deze „zwakheden‟. Via het aanleggen van een autosnelweg en een spoorlijn zou er een snelle verbinding komen met de kust. Daarnaast zou de kust dienst doen als ruggengraat van de kust. Hiermee bedoelde hij dat de badplaatsen zich langs de lengte van het strand zouden uitspreiden, in plaats van landinwaarts. Daarnaast zouden er grote en moderne hotels opgericht worden voor een maximaal exploitatierendement. Deze hotels zouden goed verlichte en verluchte eetzalen, vergaderzalen en speelzalen bevatten. De gasten zouden in hun kamer de absolute rust en de frisheid van de stille nacht terugvinden. Nieuwe badplaatsen zouden ontstaan, die opgebouwd zouden zijn uit frisogende gebouwen, verbonden door wandelgalerijen en terrassen. Netheid, regelmaat en organisatie stonden daarbij centraal. Brunfaut vond dat deze gedachten reeds aanwezig waren bij de opbouw van vakantiekolonies. Het oorspronkelijke project sloot dan ook aan bij deze visie. Het zou gelegen zijn langs de kustbaan en plaats bieden aan 500 personen. Het gebouw zou bestaan uit een hoofdgebouw voor 200 volwassenen, met hotel, restaurant, muziekzaal en terrassen, en drie paviljoenen voor 100 kinderen elk. Het project 199
AMSAB-ISG, Vakantiekolonies, in: , geraadpleegd op 28.07.2009.
100
werd echter niet gerealiseerd zoals het oorspronkelijk gepland was.
Zo kwamen de
verschillende paviljoenen er in meerdere fazen.200 In 1947 kreeg het gebouw een nieuwe bestemming en werd het door de BSP overgedragen aan de Socialistische Vooruitziende Vrouwen. Het kreeg de bestemming als vakantieoord voor kinderen. 201 Het home werd toevertrouwd aan de SVV van Brabant, aangezien zij in die tijd niet over een eigen vakantiehuis beschikten. In 1949 stichtte de Federatie van Socialistische Mutualiteiten van Brabant samen met de SVV de vzw Heerlijk Verlof, om het home voor haar eigen federatie te kunnen aankopen.202 Het jaar 1950 betekent een mijlpaal in de geschiedenis van het Home Emile Vandervelde I. In dat jaar werd het home immers eigendom van Heerlijk Verlof. De SVV, die haar afgevaardigden had in deze vereniging, droeg een som van 1 miljoen Belgische Frank bij als aandeel in de aankoop van het home. Daarnaast kocht Heerlijk Verlof ook nog het naburige gebouw aan dat tot dan toehoorde aan de SVV van Charleroi, Pays de Charleroi. Dit gebouw werd omgedoopt in “Paviljoen Arthur Jauniaux”.203 Het gebouw werd reeds in 1935 gebouwd als kindervakantiehuis, tevens door Brunfaut. In 1950 werd ook het derde paviljoen bijgebouwd, door Lucien Engels en Roger De Winter. De verschillende paviljoenen waren zo georiënteerd dat er een optimale bezonning was in elk paviljoen en dat er genoeg uitzicht was naar de omgeving. Er bleef ook genoeg ruimte over tussen de paviljoenen op het beschikbare terrein. Elk paviljoen fungeerde als een aparte eenheid. Alleen de maaltijden werden in een centrale keuken bereid. Het oorspronkelijke wedstrijdontwerp was echter interessanter dan het uiteindelijk gerealiseerde gebouw.
Toch werd het Home Emile
Vandervelde een voorloper van de moderne en zeer grote instellingen.204
200
P. JACOB, op. cit., pp. 23-27. S. JACOBS, “Zeesterren tussen duinen en polders: Home Emile Vandervelde II van Lucien Engels (19541957)”, in: Archis, nr. 3, maart 1996, p. 63. 202 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Brochure: Onze Vakantiehuizen, 1979. Deze brochure werd door de SVV Brabant uitgegeven ter gelegenheid van het Jaar van het Kind in 1979. 203 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1950. 204 P. JACOB, op. cit., pp. 23-27. 201
101
Foto: Postkaart van Home Emile Vandervelde I met rechts het oorspronkelijke Home Emile Vandervelde, links het oorspronkelijke Pays de Charleroi en achteraan de nieuwe vleugel van De Winter en Engels. Bron: Persoonlijk bezit van Liliane Volckaert.
Foto: Postkaart van Home Emile Vandervelde I. Bron: Persoonlijk bezit van Germaine Peeters-Quintens.
102
1.2.2 De architectuur De vakantiekolonies kenden ook een belangrijke architecturale dimensie. kinderverblijven werden opgericht in de stijl van het modernisme.
Steeds meer
Zowel de nieuwe
zakelijkheid als kubistische en constructivistische tendensen, bijvoorbeeld het veelvuldig gebruik van baksteen, volledig witgepleisterde gevels, zuivere geometrische vormen…, komen in vrijwel alle moderne kinderverblijven voor. Het waren grote, soms monumentale gebouwen. Bij het ontwerpen van kinderverblijven was ook de oriëntatie zeer belangrijk. De dagverblijven werden zo veel mogelijk naar het zuiden gericht en de slaapzalen naar het oosten of het westen. De diensten waren vooral naar het noorden gericht.205
Het oorspronkelijke Home Emile Vandervelde was in de lengte op de oost-west as georiënteerd. Op het gelijkvloers waren langs het trappenhuis het sanitair, de vestiaire, de inkom en een kleine keuken gelegen. Aan de oostzijde bevond zich het enige lokaal dat gebruik maakte van de hele breedte van het gebouw, namelijk de eetzaal. Aan de zuidkant waren twee slaapzalen voorzien met elk 21 bedden. Op de eerste verdieping waren twee slaapzalen gelegen die samen plaats boden aan 56 kinderen en aan de zuidkant voorzien waren van grote ramen. Aan de noordkant was er aan de ene zijde van de trap het sanitair en aan de andere zijde de slaapkamers van de surveillanten.206 In het oorspronkelijke Pays de Charleroi werden het sanitair en de diensten centraal rond het trappenhuis geplaatst. Op het gelijkvloers bevond zich aan de westkant de eetzaal, goed bereikbaar vanuit het keukenpaviljoen, en aan de zuidkant was er nog een kleine keuken, een personeelsruimte, een wasruimte, een infirmerie en een speelruimte. Aan de noordzijde bevond zich de inkom, het bureau van de directeur, de toiletten en de slaapkamers van de surveillanten. Op de eerste verdieping was er aan elke zijde een slaapzaal. Tussen de slaapzalen was er aan de zuidkant een douchezaal met lavabo‟s en aan de noordkant een toilettenblok langs elke kant van het trappenhuis.207
Het paviljoen dat later werd bijgebouwd door Engels en De Winter
onderscheidde zich nauwelijks merkbaar van het bestaande gebouw. De kroonlijsthoogte, het vloerpeil, de raamindeling en de plattegrond van het oudere bouwvolume werden overgenomen, maar deze ingetogen aanpak stond een individualisering van de nieuwe vleugel niet in de weg. In tegenstelling tot de robuustheid van Brunfaut, profileerde de aanbouw van 205
Ibidem, p. 47-49. Ibidem, p. 25. 207 Ibidem. 206
103
Engels en De Winter zich door een uitgesproken lichtheid en openheid, onder andere door de plaatsing van het gebouw op pilotis208 en door de volledig beglaasde refter. Het hoogtepunt van de nieuwe vleugel lag echter verscholen in het interieur. De traphal werd bijvoorbeeld uitgewerkt tot een vrolijke bewegingsruimte en de combinatie van het gewelfde plafond met speelse kleuren zorgde voor een speciaal effect.209
1.2.3 Hulp aan Spanje Toen in 1936 de Spaanse burgeroorlog uitbrak, hebben verschillende internationale organisaties zich ingezet voor de opvang van Spaanse kinderen. Ook verschillende Belgische organisaties hielden zich bezig met de hulp aan deze kinderen. Voor de BWP was het vooral de SVV die zich ging bezighouden met de organisatie van de opvang. Op nationaal niveau werd het Nationaal Komitée voor de huisversting der Spaanse kinderen opgericht waarbij een aantal prominenten van de SVV betrokken waren, zoals Isabelle Blume en Sirène Blieck. Mensen die zich wouden inzetten voor een Spaans kind hadden drie mogelijkheden: ze konden voorlopig een kind aannemen met duidelijke vermelding van het geslacht en de leeftijd van het kind, ze konden een kind onderdak verschaffen voor een periode door hen te bepalen, wel minstens voor zes maanden, met dezelfde vermeldingen als in de eerste mogelijkheid, of ze konden het onderhoud van een kind geheel of gedeeltelijk betalen. Veel van die kinderen kwamen uiteindelijk in vakantiekolonies terecht, onder andere in het Home Emile Vandervelde. In april 1937 kwam een groep van 200 kinderen toe in het home en ze verbleven er een drietal weken. Daar werden ze verwelkomd door Emile Vandervelde en enkele andere leden van het steuncomité. Het waren de dames Deprez en Adam die het bestuur op zich namen.
De kinderen kregen er les, speelden in de duinen en zongen
revolutionaire liederen. Ze stonden onder het medisch oog van dokter Vandevelde en om hygiënische redenen werd hun haar kort geknipt. Tijdens hun verblijf kregen ze bezoek van de Spaanse ambassadeur Ossario Y Gallaro en van mensen uit het omliggende die hen allerlei geschenken meebrachten. Later kwamen nog andere groepen kinderen toe in het home, waarvan er op hun beurt weer een deel een aantal weken later terug vertrok. In totaal zouden er in België een 4000 Spaanse kinderen geplaatst zijn door verschillende organisaties,
208
De grote massa van het gebouw steunde niet op dragende muren, maar op vrijstaande kolommen, pilotis genoemd. Het lijkt of het gebouw deels op poten of op zuilen staat. 209 M. DE KOONING, Lucien Engels, Gent, aa50, 1995, Paviljoen en Tempel.
104
waarvan minstens 1160 door de BWP. Op het einde van de Spaanse burgeroorlog in 1939 werden de meeste kinderen door hun ouders teruggevorderd en de meeste kinderen werden terug naar Spanje gebracht. Toch waren er ook kinderen die niet teruggevorderd werden door hun ouders en bijgevolg in België bleven, bij hun pleegouders.210
1.3
Home Emile Vandervelde II
1.3.1 Oprichting Door het groeiend aantal kinderen dat op vakantiekolonie ging, was al snel een nieuwe uitbreiding noodzakelijk. De vzw Heerlijk Verlof ging dan ook uitkijken naar een nieuw vakantieoord. Begin van de jaren 1950 kochten ze een kasteeltje, De Lijsterbessen, gelegen te Heer-Agimont om kinderen en jongeren te herbergen.
Ook naast het Home Emile
Vandervelde I zou door Heerlijk Verlof aangevangen worden met de bouw van een volledig nieuw complex.211 Home Emile Vandervelde I zou opengesteld worden in de zomermaanden en in de middenseizoenen. Het nieuw op te richten complex zou drie maanden per jaar gebruikt worden, als zomerhuis. Het moest dus, in tegenstelling tot het bestaande home, niet voorzien zijn van een verwarmingsinstallatie. Als gevolg hiervan diende een lichte structuur te worden geconcipieerd. De locatie tussen duinen en polders leidde echter tot een min of meer problematische bodemgesteldheid.212
In 1954 werd door de Federatie van de
Socialistische Mutualiteiten van Brabant aangevangen met de bouw van een nieuw vakantiehuis, het Home Emile Vandervelde II.
Het Home Emile Vandervelde II is
ongetwijfeld één van de belangrijkste moderne realisaties en werd ontworpen door architect Lucien Engels. Het gebouw werd ingepland in de duinen en had een capaciteit van 700 kinderen en 200 volwassenen. Het basisconcept is hetzelfde als het Home Emile Vandervelde I, namelijk één hoofdpaviljoen, waarin alle gezamenlijke diensten in ondergebracht waren, en twee slaappaviljoenen.213
Het complex is echter uniek omwille van zijn opmerkelijke
210
T. EECKHOUT, “De hulp aan republikeins Spanje uitgaande van de BWP afdeling Gent-Eeklo, meer specifiek de opvang der Spaanse kinderen. (1936-1939)”, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 1987, nr 1-2, pp. 243-267. 211 Onze Vakantiehuizen, SVV Brabant, 1979. 212 M. DE KOONING, op.cit., Inventaris. 213 P. JACOB, op. cit., p. 50.
105
architectuur. De drie Y-vormige paviljoenen waren zo ten opzichte van elkaar geplaatst dat een centraal plein werd gecreëerd zonder dat het contact met de omgeving verloren ging. Zo werd een halfopen, halfgesloten entiteit verkregen.214
Foto: Home Emile Vandervelde II Bron: AMSAB-ISG, Fotogallerijen, in: , geraadpleegd op 03.08.2009.
Foto: Postkaart van Home Emile Vandervelde II met rechts het hoofdgebouw, links bovenaan slaappaviljoen B en links onderaan slaappaviljoen A. Bron: Persoonlijk bezit van Liliane Volckaert.
214
S. JACOBS, art. cit., p. 63.
106
Als directe inspiratie voor deze geometrie verwijst Lucien Engels naar vergelijkbare planfiguren in de negentiende eeuwse gevangenisbouw, met hun hoge mate van overzicht en controleerbaarheid van circulatiestromen. Het concept van Engels wordt vaak vergeleken met dat van de Unesco-hoofdzetel te Parijs, gebouwd van 1953 tot 1958 en ontworpen door het internationale team Breuer, Zehrfuss en Nervi. Dit gebouw toont enige verwantschap met het home en in dit ontwerp werd de 3-benige stervorm geactualiseerd. Speculaties omtrent beïnvloeding of eerstgeboorterecht zijn en blijven echter speculaties.215 Ook de prominente Amsterdamse architectuurfirma Architecture et Amicitiae hield in 1930 een wedstrijd voor de bouw van een vakantiekolonie. De jury gaf de eerste prijs aan een zeer modern project. Ook bij dit ontwerp van de architecten Holt en van Woerden waren de slaapzalen en speelruimten voor de 200 kinderen gesitueerd in een verlengde vleugel aan de zuidkant. Het project werd uiteindelijk echter nooit gerealiseerd. De architecte Lotte Stam-Beese tekende in het begin van de jaren veertig tevens een ontwerp voor een vakantiekolonie met een Y-vormig grondplan. Ook haar ontwerp werd uiteindelijk nooit gerealiseerd.216 Engels beweert dat hij deze ontwerpen niet kende. Hij zou geen inspiratie gehaald hebben uit andere ontwerpen.217 Ook hier kan over gespeculeerd worden, maar het feit is dat het complex gebouwd werd in een tijdsgeest waarbij dergelijke moderne ontwerpen veelvuldig voorkwamen.
Deze
populariteit neemt echter niet weg dat het ontwerp van het Home Emile Vandervelde uniek is in zijn soort.
De opening van dit prachtige home vond veel weerklank in de toenmalige socialistische pers, onder meer omdat op dezelfde dag, 30 juni 1957, er het jaarlijks congres van de SVV gehouden werd en in een ander paviljoen het congres van de Socialistische Federatie van de Mutualiteiten van Brabant.218 In De Volksgazet werd verslag uitgebracht over de speech die minister van Binnenlandse Zaken Vermeylen bracht op de inhuldiging van het nieuwe Home Emile Vandervelde.
In zijn speech bracht hij de verwezenlijking in verband met de
grondgedachte en de ideologie van het socialisme: “Dit werk loopt op de tijd vooruit. Een van de grondgedachten van het socialisme werd verwezenlijkt, en daarom zijn we fier.”219 Ook 215
M. DE KOONING, op. cit., Paviljoen en Tempel. D. BROEKHUIZEN, “Holiday Camps in the Netherlands. History and the examples of Bergen aan Zee and Egmond aan Zee”, in: V. BALDUCCI, ed., Architecture and society of the holiday camps: history and perspectives, Timisoara, Orizonturi Universitare, 2007, pp. 79-80. 217 Mondelinge getuigenis Lucien Engels. 218 “Een nieuw home Emiel Vandervelde te Oostduinkerke. Inwijding op zondag a.s.”, in: De Vooruit, 27 juni 1957, p. 5. 219 R.D., “Inhuldiging van het nieuwe Home E. Vandervelde te Oostduinkerke”, in: De Volksgazet, 1957, nr. 256 (1 juli), p. 6. 216
107
De Vooruit citeert de speech van minister Vermeylen: “Werken zoals de homes Vandervelde zijn geboren uit de grondidee van het socialisme, dat de wereld de nodige morele en sociale gezondheid moet brengen.” Het artikel eindigt met de sprekende woorden: “Tot spijt van ‟t benijdt, de “rode gordel” langs de Belgische kust wordt steeds steviger.”220 Over de opening van het nieuwe home werd ook in De Stem der Vrouw bericht: “En, enkele weken geleden te Oostduinkerke hebben wij nogmaals het bewijs gehad van het geleverd werk, en hebben wij de afgelegde weg kunnen uitstippelen. Inderdaad, men huldigde het nieuw vakantiehuis “Emile Vandervelde” in. Tien jaar geleden hebben wij het geluk gehad in de oude kolonie (vergroot sedertdien) te verblijven, welke door onze nationale organisatie beheerd werd ten voordele van de federaties die geen eigen tehuis bezaten.”221 In hetzelfde nummer stond ook te lezen: “Op 30 Juni had te Oostduinkerke de inhuldiging plaats van het Home Emile Vandervelde Nr 2.
Deze feestelijkheden verliepen in zeer aangename feeststemming.
Hierdoor zullen wij de kindervacantie nog steeds beter kunnen inrichten daar in het nieuwe Home 660 kinderen tegelijkertijd kunnen ondergebracht worden.”222 Ook De Mutualistische Weergalm berichtte over de opening van het Home Emile Vandervelde II. In dit artikel werd de architecturale opvatting besproken, samen met de kunst die het home verrijkte. De auteur vatte samen: “Het werd in alle geval en nieuwe parel aan onze reeds zo flink gevulde kroon, waarvan intussen reeds enkele duizenden kinderen genoten.”223
1.3.2 De aanstelling van Lucien Engels tot architect Kort nadat Lucien Engels afgestudeerd was in Ter Kameren werd hij als twintiger aangesteld als architect van het Home Emile Vandervelde II, nadat hij reeds in 1950 samen met Roger De Winter de nieuwe vleugel van Home Emile Vandervelde I ontworpen had. Hij was aan deze opdracht gekomen via zijn moeder. Ook zijn aanstelling tot architect van Home Emile Vandervelde II is op dezelfde wijze verlopen. Zijn moeder was immers lid van de SVV en was gedurende een zeventiental jaar econome van het home, ongeveer van 1950 tot 1968. 224 Toch heeft hij dat project niet uitsluitend gekregen omdat zijn moeder daar werkte, zijn talent
220
“De inwijding van het “Home Emile Vandervelde II” te Oostduinkerke”, in: De Vooruit, 2 juli 1957, p. 3. “Nog over vakantie”, in: De Stem der Vrouw, 1957, nr. 8-9 (augustus-september), p. 7. 222 “Inhuldiging van het Home E. Vandervelde Nr 2”, in: De Stem der Vrouw, 1957, nr. 8-9 (augustus-september), p. 30. 223 “Home E. Vandervelde Nr 2”, in: De Mutualistische Weergalm, 1957, nr. 29 (1 oktober), p. 1. 224 Mondelinge getuigenis Lucien Engels. 221
108
speelde de grootste rol. Hij zou gesteund geweest zijn door heel de beweging. 225 Terwijl hij zijn voorstel aan het verdedigen was, kwam Freddy Legrand binnen, de toenmalige voorzitter van de Socialistische Mutualiteiten van Brabant. Legrand was direct laaiend enthousiast over het ontwerp. Lucien Engels beweerde later zelfs dat hij zijn succesvolle carrière te danken had aan Freddy Legrand. Hij gaf hem het nodige zelfvertrouwen en heeft hem zijn hele carrière lang gesteund en vertrouwd.226 Door het feit dat zijn moeder directrice was en aangezien hij zelf reeds in bestaande tehuizen vertoefd had, kende hij de idee van vakantiekolonies. Bij het ontwerpen van het home moest hij zich weliswaar houden aan de reglementering van het NWK, maar door de SVV werden hem geen specifieke zaken opgedragen. Hij kreeg naar eigen zeggen veel vrijheid bij het ontwerpen van het gebouw. Men had hem immers eerst gevraagd een Vlaamse hoeve te ontwerpen in de polders, wat ver weg lag van het modernisme. Lucien Engels maakte een totaal ander concept, maar toch werd zijn ontwerp enthousiast onthaald.227 Het Home Emile Vandervelde II werd meteen zijn meesterwerk.
1.3.3 Het plan De drie paviljoenen hadden een Y-vorm, waardoor zowel ‟s morgens als ‟s avonds de zon in elke vleugel van het paviljoen scheen. De paviljoenen waren echter niet identiek. In het hoofdgebouw werden de algemene diensten gehuisvest. De centrale situering van de keuken, aansluitend op twee refters met 300 plaatsen, liet een doorlopende bediening toe in drie beurtrollen.228 De twee slaappaviljoenen waren heel eenvoudig opgebouwd en bestonden uit drie niveaus. Zowel om het indringen van grondvocht en dauw te vermijden als om het lichte en open karakter te accentueren, waren beide paviljoens 90 cm boven de bodem getild en werden een drietal vleugels ondersteund door pilotis. speelplaatsen.
Zo ontstonden tevens overdekte
De toen nog dure volledige vliesgevels zijn vermeden door ramen af te
wisselen met gekleurde vlakken. Dit sloot niet alleen aan bij de leefwereld van de kinderen, maar stelde Engels ook in staat de gevels op te delen in een ritmische sequentie van kleuren.229
225
Mondelinge getuigenis Germaine Peeters-Quintens. M. DE KOONING, op. cit., Lucien Engels in gesprek. 227 Mondelinge getuigenis Lucien Engels. 228 M. DE KOONING, op. cit., Inventaris. 229 S. JACOBS, art. cit., pp. 62-63. 226
109
Foto: Home Emile Vandervelde II, met onderaan de pilotis en in de gevel de gekleurde vlakken. Bron: M. DE KOONING, Lucien Engels, Gent, aa50, 1995, Lucien Engels in gesprek.
De twee slaappaviljoenen werden op een verschillende manier georganiseerd. Slaappaviljoen A voorzag hij van een centraal trappenhuis, met op het gelijkvloers de inkomhal en de vestiaires. Op de tweede en de derde verdieping waren telkens slaapzalen die op het uiteinde van elke vleugel voorzien waren van het sanitair, de slaapkamers voor de monitoren en de noodtrappen buiten. Slaappaviljoen B had geen centraal trappenhuis. Op het gelijkvloers was er een verwarmingsinstallatie, bergingen en het sanitair. De slaapzalen waren volledig in de vleugels gelegen en apart bereikbaar door drie verschillende buitentrappen. Het sanitair en de kamers van de monitoren lagen centraal.230
1.3.4 Kunst Lucien Engels dacht na over de relatie tussen de architectuur en het kind. Hij slaagde er dan ook in een kindvriendelijk complex op te bouwen. Zo doken de speelse kleurpatronen ook op in het meubilair, dat ook aangewend werd om de collectieve slaapzalen in te delen. Ook in de gebruiksvoorwerpen die Engels voor deze home ontwierp kwamen deze speelse kleurpatronen terug. De veelzijdigheid van Engels komt misschien zelfs het sterkst naar voor in de talloze meubelen en objecten die hij ontworpen heeft voor het home. Tafels, stoelen, zetels en kasten werden in alle kleuren en maten getekend zonder dat het principe van een functionele eenvoud verloren ging. 230
Pingpongtafels, afvalbakken, slagbomen, brievenbussen die de
P. JACOB, op. cit., p. 51.
110
buitentrappen verkleind leken te herhalen en klinken die ook dienst deden als kleerhaken vulden het geheel aan.
Daarnaast werd het gebouw ook voorzien van verschillende
kunstwerken. Engels legde een enorme interesse aan de dag voor kunst en volgde ook lessen bij vooraanstaande kunstenaars.
Ook vandaag de dag is hij zelf een vooraanstaand
kunstenaar. Centraal, palend aan het speelplein, stond een sculptuur die spelende kinderen en meeuwen voorstelt van Rik Poot, een jeugdvriend van Engels. Het spel van kinderen in de vrije en open natuur vormde ook het onderwerp van een 35 meter lange unieke muurschildering die Jan Cox op de tussenverdieping van de eetzaal aanbracht. Deze twee kunstwerken zijn een toonbeeld van de fascinatie voor de verbeeldingskracht van het kind. Beide kunstwerken omvatten het thema van de vlucht uit de beslotenheid van de stad en het onthaal in openheid, vrijheid en vreugde. De idee om kinderen in contact te brengen met kunst vertaalde zich ook in de permanente tentoonstelling van reproducties van klassiek modernen.231
Foto: Sculptuur van Rik Poot in Home Emile Vandervelde II. Bron: M. DE KOONING, Lucien Engels, Gent, aa50, 1995, Inventaris.
231
S. JACOBS, art. cit., pp. 63-64.
111
Foto: Fresco van Jan Cox in Home Emile Vandervelde II. Bron: M. DE KOONING, Lucien Engels, Gent, aa50, 1995, Lucien Engels in gesprek.
112
HOOFDSTUK 2: HET LEVEN IN DE HOMES EMILE VANDERVELDE
2.1 Vakantiegangers
2.1.1 Wie ging naar zee? Kinderen van 6 tot 14 jaar waren welkom in de vakantiekolonies georganiseerd door de Socialistische Vooruitziende Vrouwen.
Vanaf 14 jaar werd men doorverwezen naar de
Mutualiteit der Jonge Arbeiders (MJA). Hun namen en adressen werden overgemaakt aan de MJA met het oog op de werving.232
Uit de getuigenissen blijkt dat het voornamelijk
arbeiderskinderen waren die naar de homes kwamen.
Er waren ook kinderen van de
middenklasse bij, maar het grootste deel kwam uit de arbeidersklasse. Van de getuigen die geïnterviewd werden, waren er enkelen die een geleidelijke verschuiving naar de middenklasse opgemerkt hebben233, maar bij de meesten onder hen is zoiets niet opgevallen234.
Onmiddellijk na de bevrijding gebeurde de werving van kinderen bijna uitsluitend door middel van individuele en rechtstreekse inschrijvingen bij het centraal bureau van de SVV. Vanaf 1949 gebeurden de inschrijvingen echter meestal door bemiddeling van de lokale afdelingen zelf en gingen de meeste kinderen in groep naar zee, vergezeld door hun plaatselijke begeleidsters.235 Deze militanten verrichtten een groot werk. De huizen van de ouders wiens kinderen op leeftijd gekomen waren om mee te mogen gaan, werden afgelopen. Ook de ouders wiens kinderen reeds mee geweest waren werden aangeschreven om hen mee te delen in welk contingent hun gemeente de komende zomer zou gaan. 236 Bijna automatisch lieten de kinderen die op vakantie geweest waren, zich voor het volgend jaar opnieuw inschrijven. De praktische en administratieve leiding bleef echter in handen van het centraal 232
Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1954. Mondelinge getuigenis van Harry Perwez en Anny Cornelis. 234 Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert, Sylvain Libert en Germaine Peeters-Quintens. 235 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1949. 236 Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert. 233
113
bureau. Vanaf 1949 werd de duur van het vakantieverblijf vastgesteld op 14 dagen en er waren steeds meer kinderen uit verschillende hoeken van de federatie Brabant die aan de vakanties van de SVV Brabant deelnamen.
Er waren zowel Vlaamse als Franstalige
afdelingen en naast kinderen van de SVV Brabant, ontvingen de homes ook kinderen van andere federaties of zelfs van andere organisaties.237 1968 was echter het laatste jaar dat men kinderen van andere federaties ontving.238 Het gebeurde ook dat kinderen, wiens ouders niet aangesloten waren bij de mutualiteit, ook konden meegaan, bijvoorbeeld samen met vriendjes wiens ouders wel waren aangesloten. Voor hen was het dan wel iets duurder en dan werd natuurlijk ook een poging gedaan om die mensen ook aan te sluiten.239
Elk kind moest verplicht een voorafgaand geneeskundig onderzoek ondergaan.
Dit
geneeskundig onderzoek werd door de SVV Brabant georganiseerd in de verschillende gemeenten.
Zodra de medische fiches op het Centraal Bureau toekwamen, werden ze
nauwkeurig bekeken en zodra iets bijzonders werd vastgesteld, diende het kind in kwestie een tweede, grondiger en vollediger onderzoek te ondergaan, eventueel met radioscopie en radiografie.240 Bij de aankomst van de kinderen in de homes werden al de medische fiches verzameld en afgegeven aan de verpleegsters. De fiches werden bij hen geklasseerd en de hoofdverpleegster was er verantwoordelijk voor. Zonder medische fiche werden ze niet aanvaard. Ook de monitoren moesten een medische fiche hebben.241 Toch gebeurde het wel eens dat sommige kinderen bij hun aankomst in de kolonie één of ander ziekte hadden. Deze kinderen werden echter onmiddellijk afgezonderd en in sommige gevallen terug naar huis gebracht.242
De kinderen uit de federatie Brabant vertrokken met hun afdeling vanuit hun eigen gemeente en werden met autocars naar zee gebracht.243 De begeleidsters vergezelden hen tijdens die reis. De monitors die slechts één contingent meegingen, samen met de kinderen van de eigen gemeente, konden ook meerijden met die bussen. Als ze langer bleven of tijdens een ander contingent gingen, moesten de monitoren met aan andere groep mee reizen of eventueel op
237
Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1949. Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1968. 239 Mondelinge getuigenis van Harry Perwez. 240 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1953. 241 Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert. 242 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1952. 243 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1950. 238
114
eigen krachten gaan.244 Er was ook altijd een verantwoordelijke van de SVV aanwezig. Zij had een lijst van de kinderen die mochten opstappen. Zij wist welke kinderen ze niet mocht laten opstappen indien de moeder geen medische fiche gaf. Zonder medische fiche konden de kinderen niet naar de homes gaan.245
Foto: De vakantiegangers staan klaar voor het vertrek. Bron: Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1953.
Eens de kinderen aankwamen, werden ze ingedeeld in groepen. Dit gebeurde volgens stad en per leeftijd. Het gebeurde wel dat jongere kinderen in een oudere groep gezet werden of omgekeerd, omdat ze meegingen met een neefje, nichtje broertje of zusje.
Daar werd
rekening mee gehouden.246
In 1950 konden de kinderen van de federatie Brabant ook voor het eerst op vakantiekolonie gaan in de paasvakantie. Het eerste jaar waren ze slechts met 80, maar dit aantal zou snel oplopen.247 In 1951 waren ze al met 150 kinderen en in 1952 met 150 kinderen. 248 Ook de volgende jaren zou dit aantal steeds blijven stijgen. In 1969 vond dan ook een nieuwe 244
Mondelinge getuigenis van Sylvain Libert. Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert. 246 Mondelinge getuigenis van Marie-Jeanne Bruynseels. 247 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1950. 248 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1952. 245
115
verwezenlijking plaats. Vanaf dan konden kinderen tussen 8 en 13 jaar ook tijdens de kerstvakantie naar de homes Emile Vandervelde. De kinderen brachten er hun vakantie door rond de kerstboom en de kribbe en op kerstavond werd een feestje op touw gezet. 249 In 1978 werd het kerstverlof echter terug afgeschaft wegens een te klein publiek.250
Vanaf 1961 werd nog een nieuw systeem opgestart, met name het dubbele verblijf. Kinderen konden twee contingenten verblijven in de homes, 14 dagen ten laste van de SVV en 14 dagen ten laste van de ouders, op voorwaarde dat zij er aanvraag voor deden. Met dat nieuwe systeem wou de SVV de moeders en de kinderen een dienst bewijzen. De kinderen zouden des te gezonder de kolonie verlaten en ze zouden kunnen ontsnappen aan de gevaren van de straatspelen, terwijl de ouders aan het werk waren.251 In 1965 werden deze dubbele kuren tijdelijk afgeschaft252, maar vanaf 1967 werden ze weer ingevoerd253, om in 1969 weer afgeschaft te worden.254 Vanaf 1970 werden enkele dubbele kuren aanvaard ten laste van de ouders naargelang de beschikbare plaatsen.255
Daarnaast deden de homes ook dienst als vakantiehuizen voor gepensioneerden en voor leden van de MJA. Vanaf 1970 konden ook vrouwen genieten van een vakantie in Home Emile Vandervelde I.256
2.1.2 Waarom kwamen de kinderen naar de Homes Emile Vandervelde? In het begin betrof het zeker en vast een gezondheidskuur en die benaming werd lang behouden. Er werd dan ook een zekere levenshygiëne meegegeven en er werd veel aandacht besteed aan gezondheid.
De kinderen moesten zich elke morgen wassen en regelmatig
douchen. Er werd ook op toegekeken dat de tanden gepoetst werden.257 Voor de maaltijden moesten de kinderen altijd hun handen wassen, behalve als het vieruurtje werd meegegeven
249
Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1969. Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1978. 251 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1961. 252 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1966. 253 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1967. 254 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1969. 255 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1970. 256 Ibidem. 257 Mondelinge getuigenis van Harry Perwez en Kristine Van Driel. 250
116
tijdens de activiteiten.258
Daarvoor kon men steunen op de medewerking van de
begeleidsters. Zij hielpen de kleintjes bij het wassen, maakten de bedden op, verschoonden de bedden indien nodig, hielden toezicht bij het eten en hielden de gezondheid van de kinderen in het oog. Natuurlijk waakten ook de monitoren over de gezondheid van de kinderen. Werd er een probleem vastgesteld, waren de verpleegsters er voor verdere verzorging. Elke dag was er ook een uur verplichte siësta voor de kinderen. De oudsten mochten dan wel al eens een boekje lezen, maar van de kleintjes werd verwacht dat ze rustten. 259 Er werden ook bijzondere maatregelen toegepast inzake hygiëne.
Zo werd een ploeg kuisvrouwen
aangeworven, die drie- tot viermaal daags de toiletten, de gangen… moesten kuisen. Iedere besmetting, epidemie moest voorkomen worden.260
Uit de getuigenissen blijkt echter dat er niet louter op vakantiekolonie gegaan werd wegens gezondheidsredenen. Voor vele kinderen was het ook de enige mogelijkheid om op vakantie te gaan. Vele ouders konden immers nog niet op reis gaan en zo werd aan de kinderen de kans geboden om voor weinig geld op vakantie te gaan. De ouders kregen ook amper verlofdagen. Als hun kinderen op vakantiekolonie waren, moesten ze echter gedurende die veertien dagen al geen opvang zoeken. Er werd dus ook hulp geboden aan de ouders bij het invullen van de vakanties.261
Later kwam er ook een educatief aspect bij kijken.
De
vakantiekolonies kregen dus een veelvuldige functie. Naast het aanbieden van een gezonde vakantie, werd er ook een opvoedende vakantie en een speelvakantie aangeboden. 262 Voor vele kinderen was de vakantiekolonie dan ook een schitterende ervaring. Harry Perwez getuigt: “Voor mij was dat schitterend. Ik heb daar veel te veel dingen leren kennen die ik hier niet had of niet zag of het bestaan zelfs niet van wist. Ook het feit van in groep te zijn, met vrienden die je hier tegenkomt, waarmee je hier optrekt. En dan aan zee, in een andere omgeving. En de zee zelf! Ik had de zee wel al eens gezien van ver, maar dan nog in de zee gaan!”263
258
Mondelinge getuigenis van Sylvain Libert. Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert. 260 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1953. 261 Mondelinge getuigenis van Sylvain Libert, Harry Perwez, Marie-Jeanne Bruynseels en Anny Cornelis. 262 Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert. 263 Mondelinge getuigenis Harry Perwez, 01:13:47. 259
117
2.2 Interne organisatie
2.2.1 Wie droeg bij? Naast de subsidies van het NWK, gaf ook de socialistische mutualiteit een bijdrage per dag en per kind.264 Het lag echter niet in de bedoeling van de SVV om gebouwen aan te kopen of te huren. Daarom werd reeds in 1949 door de Federatie van de Socialistische Mutualiteiten van Brabant samen met de SVV Brabant de vzw Heerlijk Verlof gesticht. Artikel 3 van de statuten van deze vereniging luidde als volgt: “De vennootschap heeft als doel de kindervacantie te organiseren en te verbeteren. Zij stelt voor, dit doel te verwezenlijken door het stichten, helpen stichten van vacantie-tehuizen overeenkomstig de desbetreffende van kracht zijnde reglementering, opgesteld door de openbare machten, Ministeriën van Arbeid en van Sociale Voorzorg, Ministerie van gezondheid en het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn. Te dien einde zal zij ondermeer kunnen aanwerven, ten kostelozen titel of onder bezwarende voorwaarden, kopen, verwisselen, verhuren of huren, alle roerende en onroerende goederen, zich verbinden of versmelten met andere vennootschappen zonder winstgevend doel.”265
De Raad van Beheer besloot tevens een vereniging zonder winstoogmerk op te richten om de zaken uit wettelijk oogpunt in regel te stellen. Deze vereniging zag het levenslicht op 7 januari 1952, onder de benaming Vacantietehuizen van de Mutualiteit De Vooruitziende Vrouw van Brussel. Het doel van deze vereniging werd het huisvesten van kinderen en jongeren tijdens het verlof en het verblijf van gepensioneerden te verzekeren.266 Ook het INEPS (Institut National pour l‟Education Physique et les Sports), dat in 1969 opgevolgd werd door het huidige BLOSO en ADEPS, de Waalse tegenhanger van BLOSO, stak een tandje bij. De vakantiekolonies hadden recht op een sportinstructeur als een vorm van subsidie.
Was er geen instructeur meer beschikbaar, mocht de SVV zelf iemand
aanduiden die dan betaald werd door hen.267
264
Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert. Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1955. 266 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1952. 267 Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert. 265
118
2.2.2 Taakverdeling in de kolonies De federale voorzitster van SVV Brabant was de directrice van de vakantietehuizen. Zij verbleef normaal niet in de Homes Emile Vandervelde, tenzij bij een bezoek aan de kolonie. Daarnaast werd er ook iemand van de SVV ingeschakeld voor de kindergroepen, de vorming van de monitoren en de kindervakanties. Zij was verantwoordelijk voor de hele administratie: de propaganda, de inschrijvingen, de verdeling per contingent en de verplaatsing van de kinderen naar de kolonie. Zij was regelmatig ter plaatste, voornamelijk in het weekend, en had de verantwoordelijkheid over de kolonie. Deze verantwoordelijkheid deelde ze met de econome, die daar wel verbleef. Er was ook altijd een verantwoordelijke voor de keuken, een hoofdverpleegster, een hoofdbegeleidster en een hoofdmonitor.268
Naast de gewone
monitoren en de hoofdmonitor waren er ook een aantal verantwoordelijke monitoren. Iedere verantwoordelijke monitor stond in voor een bepaald onderdeel van de activiteiten: iemand voor knutselen, iemand voor zang en dans… Voor sport was het vaak iemand van INEPS of BLOSO, maar niet altijd.269
2.2.3 De monitoren Er werd beroep gedaan op een groot aantal jongeren om ploegen van monitors en monitrices te vormen. Het was echter niet altijd even gemakkelijk voldoende jongeren te vinden die bereid waren zich in te zetten in de vakantiekolonies. Om deze moeilijkheid deels te kunnen ontlopen, werd in 1952 een systeem op poten gezet waarbij onder de verlofgangers jongens en meisjes gekozen werden van 14 jaar en ouder die zich tijdens hun verblijf onderscheiden hadden, om ze op te leiden tot monitors en monitrices.270
In 1959 stichtte de SVV haar eigen school voor monitoren en monitrices.
Er werden
jaarlijkse cursussen gegeven, bestaande uit 72 theoretische en praktische lesuren, gevolg door 2 maand stage in de homes. Daarna werd door de vereniging Heerlijk Verlof een brevet uitgereikt.271 De theoretische lessen werden voornamelijk gegeven in het huis van de vrouw en het kind.
Dat was de administratieve zetel van de SVV in Brussel.
Tijdens de
268
Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert. Mondelinge getuigenis van Harry Perwez. 270 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1952. 271 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1968. 269
119
krokusvakantie of de paasvakantie werd er een 5 à 6 dagen naar home I of home II gegaan, waar de praktische cursussen gegeven werden. Deze cursussen werden vaak gegeven in samenwerking met het INEPS en later met het huidige BLOSO en ADEPS. Ook de Nationale Dienst van de Jeugd kon zijn medewerking verlenen wat betreft knutselactiviteiten, zang en dans. Vaak werkten ook andere verenigingen en personen mee aan de monitorenopleiding. Eens ze de 72 uur vorming genoten hadden, konden de monitoren in de loop van de daaropvolgende zomer hun stage lopen. De vormingsschool van de SVV was bijzonder hoog aangeschreven en het is dan ook meer dan eens gebeurd dat monitoren, eens ze hun brevet gehaald hadden, elders gingen, onder meer naar speelpleinen, waar ze meer verdienden dan in de vakantiekolonies.272 Deze opleiding kon meerdere jaren duren en werd ingedeeld per graad. De inhoud van de opleiding verschilde van graad tot graad en was afgestemd op de reeds ervaren praktijk die de monitor gedaan had.
Het was een soort van
vervolmakingcursus.273
Over het algemeen stond iedere monitor of monitrice in voor een groep kinderen van 12 tot 15 jongens of meisjes. In goede periodes was dit haalbaar, maar vele monitoren waren nog student en eens de studenten herexamens hadden, was het moeilijker om voldoende monitoren te vinden en waren de groepen al snel iets groter.274 In 1971 werd een nieuwe formule toegepast. Deze formule voorzag het vormen van grotere groepen, gaande van 40 tot 45 kinderen, geleid door drie monitoren of monitrices, een gebrevetteerde monitor, een kandidaat uit het tweede jaar en een kandidaat uit het eerste jaar.275 Deze formule werd in 1972 herzien. Aangezien in dergelijke grote groepen het rechtstreeks en persoonlijk contact met de kinderen belemmerd werd, werden groepen van 25 tot 30 kinderen gevormd met twee monitoren of monitrices, waarvan één stagiair en één gebrevetteerde.
Iedere monitor bleef
verantwoordelijk voor zijn 12 tot 15 kinderen, maar de vorming van die ploeg maakte een beter toezicht op de wegen en tijdens de activiteiten mogelijk.276
In het begin werden de monitoren niet betaald. Ze kregen kost en inwoon, maar verder werden ze niet vergoed.
Velen onder hen waren al blij dat ze mee mochten op
vakantiekolonie, want ook zij konden zo gratis op vakantie, weg van hun gewone 272
Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert. Mondelinge getuigenis van Anny Cornelis. 274 Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert. 275 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1971. 276 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1972. 273
120
omgeving.277 Sylvain Libert getuigt: “Ik ben monitor geworden om een zeer prozaïsche reden. Het was een vakantiegelegenheid dat niets kostte en je was van huis af. Anders zat ik al die weken in de „kansgang‟. Wij woonden immers in smalle steegjes waar in die tijd de huisjesmelkers 3 à 4 arbeiderswoningen in bouwden. Het was de tijd van de industrialisatie. Dus ja, voor mij was dat de natuur in, de zee zien, ander eten.”278 Later werden zij daar wel voor betaald, maar veel was dat niet.279
De monitoren moesten zich houden aan een
reglement. Dit reglement werd niet op papier gezet, maar het werd hen tijdens hun vorming meegegeven en eventueel tijdens de briefing op de eerste dag van de kolonie. Het was de hoofdmonitor die daar controle op moest uitoefenen.280 Op het einde van de week werd er tevens bijeengekomen voor de evaluaties. worden.
281
Eventuele problemen konden dan besproken
‟s Avonds waren de monitoren vrij. Sommigen lazen, andere schreven brieven.
Er werd ook vaak een gezellige avond georganiseerd voor alle monitoren met zingen of gezelschapspelen. Ze mochten het home ook verlaten, maar ze moesten wel voor een bepaald uur terug zijn. Daar werd streng op toegekeken. Daarnaast kregen ze ook één halve dag vrij per week.282 Later kregen de monitoren ook drie wachtdiensten: voor het wekken, voor de siësta en voor het slapengaan. Dit gebeurde volgens een beurtrol.283
2.2.4 De begeleidsters De kinderen werden vergezeld door begeleidsters, ook wel citoyennes genoemd, die door de plaatselijke afdelingen aangeduid werden en later ook gedeeltelijk door het Centraal Bureau.284 De plaatselijke afdelingen mochten in principe per schijf van 20 kinderen 1 begeleidster aanduiden.285 Zij stonden in voor de begeleiding van de kinderen en hun taak bestond er in toezicht te houden over de kinderen gedurende de nacht, aan tafel en bij het wassen. Zij logeerden in een kamertje binnen de slaapzaal van de kinderen en hadden ‟s nachts de controle over de slaapzalen.286 Ze vergezelden de kinderen ook tijdens de reis naar
277
Mondelinge getuigenis van Sylvain Libert. Mondelinge getuigenis van Sylvain Libert, 12:55. 279 Mondelinge getuigenis van Harry Perwez en Anny Cornelis. 280 Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert, Sylvain Libert en Anny Cornelis. 281 Mondelinge getuigenis van Harry Perwez. 282 Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert en Harry Perwez. 283 Mondelinge getuigenis van Harry Perwez en Anny Cornelis. 284 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1965. 285 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1953. 286 Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert, Kristine Van Driel en Anny Cornelis. 278
121
en van de vakantiekolonie.287 De aanwerving van begeleidsters verliep echter problematisch. Er waren altijd afdelingen die niet genoeg of zelfs geen begeleidsters vonden om de kinderen te vergezellen.288
Foto: Een groep begeleidsters in Home Emile Vandervelde I Bron: Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1957.
Veel was te danken aan deze begeleidsters.
Hun inbreng in de organisatie van de
vakantiekolonies is dan ook niet te verwaarlozen.
Voor vele kinderen waren zij van
onschatbare waarde. Vele kinderen hielden dan ook goede herinneringen over aan deze vriendelijke dames.289 Kristine Van Driel getuigt: “We kwamen daar aan de eerste dag ‟s avonds en ik dronk altijd melk, ik had nog nooit koffie gedronken. Daar kreeg je dan een kop koffie voor je neus en ik zat daar dan zo ellendig voor die kop koffie te wenen. Er waren dan ook van die dames, de citoyennes, die moesten dan op de kinderen letten tijdens de maaltijden. Gewoonlijk waren dat dan grootmoeders en zo… Dan kwam er zo‟n heel lief madammeke naar mij toe: “Allé meiske, waarom weent gij nu?” en ik: “Ik lust geen koffie.”. Ik heb dan melk gekregen, maar bon, je zit daar dan en je durft niets vragen en dan waren die mensen er dus. Ik vond dat wel vrij positief dat die erbij waren, want die monitoren waren kinderen van 18, 19, 20 jaar, die zelf geen kinderen hadden. Die konden de kinderen wel animeren, maar die konden zich niet voorstellen hoe dat voor een kind is om daar te zitten en iets niet durven te vragen. Die oudere dames hadden daar dan wel begrip voor. Die zorgden dan ook voor de opvang in de slaapzalen, ‟s morgens en tijdens de middagsiësta, ‟s avonds en dan tijdens de maaltijden. Ja, dat vond ik er wel heel positief aan.”290
287
Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1952. Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1955. 289 Mondelinge getuigenis Liliane Volckaert, Harry Perwez, Marie-Jeanne Bruynseels en Kristine Van Driel. 290 Mondelinge getuigenis Kristine Van Driel, 16:12. 288
122
2.2.5 Het medisch personeel Er bevonden zich steeds enkele verpleegsters ter plaatse, geleid door een hoofdverpleegster. Elke blok had een consultatiebureau, dispensarium genoemd, en in het centraal paviljoen bevond zich de grote verpleegdienst, met isolatiekamers. Elke dag waren de verpleegsters op vastgestelde uren beschikbaar in de kleine consultatiebureaus van de slaapzalen en anders waren ze te vinden in het centraal paviljoen.291 De verpleegsters werden rechtstreeks door het Centraal Bureau aangeworven, maar ook bij de aanwerving van verpleegsters ondervond men moeilijkheden.292
Daarom ging men ook beroep doen op leerlingen-verpleegsters en
ziekenverzorgers.293 Slechts uitzonderlijk was de tussenkomst van een geneesheer vereist.294 Toch blijkt uit twee getuigenissen dat er een medisch onderzoek was tijdens de kolonie. Dan kwam er een dokter langs. Alle groepen moesten dan op hun beurt in het home blijven. Eén voor één moesten de kinderen naar het kabinet van de dokter gaan en dan werden ze gewogen en eventueel onderzocht op tbc. Toen werd er wel geen voorafgaand medisch onderzoek ingesteld.295
Foto: Home Emile Vandervelde I in Oostduinkerke Bron: AMSAB-ISG, Fotogallerijen, in: , geraadpleegd op 25.07.2009.
291
Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert en Anny Cornelis. Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1965. 293 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1968. 294 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1952. 295 Mondelinge getuigenis van Sylvain Libert en Harry Perwez. 292
123
2.3 Het dagelijkse leven
2.3.1 Voeding Bij het begin van elke vakantieperiode werd de spijskaart zorgvuldig herzien en bestudeerd om de kinderen een afwisselende voeding te kunnen geven, aangepast aan hun leeftijd. Ook de volwassenen kregen een aangepast menu.296 ‟s Morgens kreeg men boterhammen, meestal met confituur of soms eens choco. ‟s Middags was er soep, een warme maaltijd met groenten en een dessert.
Om 16u kregen de kinderen ook een vieruurtje, meestal waren dat
krentenkoeken met melk. ‟s Avonds waren er terug boterhammen met toespijs.297 Ze kregen dus vier maaltijden per dag. De monitoren en monitrices kregen ‟s avonds, rond 22u nog een lichte maaltijd. De twee homes kregen ook hetzelfde menu, om te vermijden dat de kinderen zouden kunnen zeggen dat er enig verschil was tussen de beide homes. 298 Eén keer in de week kregen ze frieten en soms was er ook tafelbier. gegeven.
299
Op zondag werden er pistolets
De kinderen waren het eten echter niet gewend dat ze daar kregen. Thuis kwam
dat meestal niet op tafel, omdat het te duur was of omdat het de gewoonte niet was. Meestal was het beter eten dan ze thuis kregen, maar vaak wouden de kinderen het niet eten, omdat ze het niet kenden.300
Foto: De eetzaal in Home Emile Vandervelde I. Tijdens de maaltijden waren de begeleidsters altijd aanwezig. Bron: Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1954.
296
Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1949. Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert. 298 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1957. 299 Mondelinge getuigenis van Harry Perwez. 300 Mondelinge getuigenis van Sylvain Libert en Harry Perwez. 297
124
2.3.2 Dagindeling Rond 7u-8u werden de kinderen gewekt. Bij de kleinste kinderen waren de begeleidsters erbij om hen te helpen bij het wassen, klaarmaken en eten. Om 9u werd begonnen met de activiteiten, tot de middag. Na de middagmaaltijd was er een verplichte siësta. Daarna werd terug begonnen met de activiteiten, die enkel onderbroken werden voor het vieruurtje. Rond 18u gingen de kinderen dan weer aan tafel. Na het avondeten waren de kinderen vrij en mochten ze nog een beetje op de speelpleinen of in de duinen spelen. Daarna moesten alle kinderen zich wassen en de tanden poetsen voor ze naar bed gingen.301
Foto: Wasplaats in Home I
Foto: Wasplaats in Home II
Bron: AMSAB-ISG, Fotogallerijen, in: , geraadpleegd op 03.08.2009.
Elke monitor en monitrice had een dagblad, ook wel wegenblad genoemd. Op dit blad moest op voorhand nauwkeurig ingevuld worden waar de monitoren zich op welk moment zouden bevinden en welke activiteiten ze zouden organiseren. Alle duinen hadden zelfs een naam. De verantwoordelijke monitoren moesten dit controleren door met de fiets rond te rijden en toezicht te houden. Zo kon op elk moment opgezocht worden welk kind zich bij welke monitor op welk moment waar bevond.302
301 302
Mondelinge getuigenis van Marie-Jeanne Bruynseels en Anny Cornelis. Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert, Harry Perwez en Anny Cornelis.
125
2.3.3 Activiteiten
Foto: De kinderen op het strand van Oostduinkerke. Bron: Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1966. Bij goed weer werd zo veel mogelijk naar het strand gegaan. Dan werden afspraken gemaakt met de plaatselijke redders. Ook de monitoren stapten in zee, om zo de plaats te kunnen afbakenen waar de kinderen mochten zwemmen.303 Ook de duinen waren een geliefkoosde plaats om activiteiten te doen. Voor de homes was er immers een prachtig stuk duinen. 304 Er werd zoveel mogelijk buiten gespeeld, enkel bij echt heel slecht weer bleven de kinderen binnen.305 In het home was er een “materiaalkot” waar het nodige materiaal op voorhand moest gereserveerd worden bij de materiaalmeester.306 In 1972 kwam een prachtig speelpark tot stand bij de homes.
Dit speelplein vormde een uitstekende aanvulling van het
vakantiecomplex en de kinderen van beide homes konden er gebruik van maken. 307 Er werden ook uitstappen gedaan. Reeds in de beginperiode mocht elke groep één keer op uitstap naar de vuurtoren in Nieuwpoort. Daarvoor moesten ze eerst de boot op om over te steken. Er waren ook uitstapjes naar de pier in Nieuwpoort, naar een kinderboerderij, een minigolf…308 Op het einde van elk contingent werd een feest georganiseerd voor groot en klein. Dit was elk jaar opnieuw een groot succes en elk jaar vonden de monitoren en monitrices samen met hun kinderen nieuwe nummers uit om het publiek een aangenaam 303
Mondelinge getuigenis van Harry Perwez, Kristine Van Driel en Anny Cornelis. Mondelinge getuigenis van Sylvain Libert. 305 Mondelinge getuigenis van Harry Perwez, Kristine Van Driel en Anny Cornelis. 306 Mondelinge getuigenis van Harry Perwez. 307 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1972. 308 Mondelinge getuigenis van Sylvain Libert en Harry Perwez. 304
126
optreden te brengen.309 Vaak werd reeds in het begin van het contingent aangevangen met de voorbereidingen van dit contingentfeest.310 In het home bevond zich ook een winkeltje, waar men naast postkaartjes en zegels ook snoep en souvenirs kon kopen. In het begin van het contingent moest iedereen het zakgeld afgeven aan de monitor. De monitor hield dan bij over hoeveel geld elk kind nog beschikte.311
Foto: Knutselactiviteiten. Bron: Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1970.
Foto: Sportactiviteiten. Bron: Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1974.
Foto: Het afscheidsfeest na een contingent. Bron: Socialistische Vooruitziende Vrouwen Bron: Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1964. de kindervakanties, 1978. Foto: Het afscheidsfeest na een contingent.
309
Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1979. Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert en Harry Perwez. 311 Mondelinge getuigenis van Harry Perwez, Marie-Jeanne Bruynseels en Anny Cornelis. 310
127
Foto: Spelende kinderen. Bron: Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1977. Er werden van de directie uit enkele onderrichtingen opgelegd en de monitoren hadden een programma af te werken. Bepaalde vastgestelde activiteiten moesten een bepaald aantal keer aan bod komen tijdens de vakantiekolonie.312 Zo moesten de kinderen bijvoorbeeld elke dag een kwartier turnen.313 Later werden er sportactiviteiten opgelegd door BLOSO. Het was vastgelegd hoeveel sportactiviteiten er per veertien dagen moesten gedaan worden. 314 De vakantiekolonies hadden geen uitgesproken socialistisch karakter, maar er werden wel enkele socialistische strijdliederen gezongen, zoals De Internationale. Vele kinderen kenden dat echter niet. Er werd ook nooit gebeden voor het eten, hoewel dat ook niet verboden zou geweest zijn.315 Daarnaast moesten de kinderen geen uniform of herkenningsteken dragen, behalve in de beginperiode. Toen kregen ze wel gekleurde sjaaltjes om de leeftijdsgroepen te herkennen. ‟s Morgens werd dat aangedaan en dat moesten ze een hele dag aanhouden.316
In principe was er geen bezoek toegelaten, enkel bij kinderen die twee contingenten bleven. Ook telefonisch contact werd normaal niet toegelaten. postkaartje schrijven. Enkele getuigen
317
De kinderen moesten wel een
beweerden dat er weliswaar geen censuur was, maar
dat er soms wel naar de inhoud van de kaartjes gekeken werd. Als men dan iets negatiefs las, werd er eens met het kind gesproken om na te gaan wat er aan de hand was.
312
Mondelinge getuigenis van Harry Perwez en Anny Cornelis. Mondelinge getuigenis van Sylvain Libert. 314 Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert. 315 Mondelinge getuigenis van Harry Perwez, Marie-Jeanne Bruynseels, Kristine Van Driel, Germaine PeetersQuintens en Anny Cornelis. 316 Mondelinge getuigenis van Sylvain Libert. 317 Mondelinge getuigenis van Harry Perwez, Germaine Peeters-Quintens en Anny Cornelis. 313
128
De SVV had ook kindergroepen om de kinderen die op vakantie geweest waren één keer per maand, met uitzondering van de vakantieperiodes, de kans te geven nog eens bij elkaar te komen. Ook dan waren er monitoren beschikbaar om activiteiten te organiseren met de kinderen. Daarnaast werd soms ook op uitstap gegaan. Dit was allemaal gratis.318
2.4 Coëducatie Coëducatie werd steeds hoog in het vaandal gedragen bij de socialisten. Zo werden tijdens de monitorenopleidingen de jongens en meisjes niet gescheiden, behalve in de slaapzalen. 319 Uit de verschillende getuigenissen blijkt echter dat het principe van coëducatie niet altijd werd toegepast bij de kinderen. Vaak werden jongens en meisjes gescheiden. 320 Dit was echter niet altijd zo, uit enkele getuigenissen blijkt namelijk dat jongens en meisjes soms ook samen waren, zowel tijdens de activiteiten als in de eetzaal, maar niet in de slaapzalen.321 Als de jongens en meisjes toch gescheiden werden, gebeurde het wel dat ze na het avondeten wel samen mochten spelen. Toen werden geen activiteiten meer georganiseerd en mochten de kinderen nog een beetje samen spelen op de speelpleinen of in de duinen.322
Daaruit kan
afgeleid worden dat de mate waarin coëducatie werd toegepast vooral afhankelijk was van de monitoren of de begeleidsters, of naargelang de afdeling.
318
Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert. Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert, Harry Perwez, Germaine Peeters-Quintens en Anny Cornelis. 320 Mondelinge getuigenis van Harry Perwez, Marie-Jeanne Bruynseels, Kristine Van Driel en Anny Cornelis. 321 Mondelinge getuigenis van Liliane Volckaert en Sylvain Libert. 322 Mondelinge getuigenis van Marie-Jeanne Bruynseels. 319
129
EPILOOG: AFNEMENDE BELANGSTELLING
Reeds in de jaren zeventig was er op nationaal vlak een opgaande en neergaande beweging van het aantal kinderen dat meeging op vakantiekolonie, maar naar het einde van de jaren zeventig zette zich een definitief dalende trend in. Hiervoor zijn verschillende verklaringen voorhanden. Een mogelijke verklaring is de economische crisis die vanaf 1973 heel de Westerse wereld trof. Ook de stijging van de levensverwachting had haar weerslag op de prijzen van de binnenlandse vakantiecentra. De dalende nataliteit werd ook aangeduid als oorzaak. Ook de invoering van het betaald verlof en de uitbreiding van het sociaal toerisme speelden een belangrijke rol. De toenemende concurrentiekracht van andere reisorganisaties lijkt misschien wel de belangrijkste verklaring. Het principe van de gezinsvakantie kende immers een grote doorbraak. Er werd ook meer aandacht besteed aan de gehandicapten als doelgroep. Met de doorvoering van de staatshervorming kregen zowel de Vlamingen als de Walen tevens de kans een echt jeugdbeleid uit te bouwen, gericht op de specifieke noden. De jeugdverenigingen werden, afhankelijk van hun activiteiten, onderverdeeld in jeugd-, jongeren-, en studentenbewegingen, gespecialiseerde jeugdgroeperingen, jeugddiensten en coördinatie-organismen. Onder vastgestelde voorwaarden kregen deze jeugdverenigingen aanzienlijke overheidstoelagen.
Het gevolg van al deze ontwikkelingen was dat de
overheidstoelagen grondige veranderingen ondergingen.323
In 1980 zette de Belgische
overheid een punt achter meer dan dertig jaar subsidies ten voordele van preventieve luchtkuren binnen de aanvullende vrije ziekteverzekering.
Ook het NWK ging zijn
prioriteiten verleggen. Voortaan werd de nadruk vooral gelegd op kinderopvang. Het verlies van deze inkomsten betekende voor veel vakantiekolonies het einde.324 De homes kregen een nieuwe bestemming (vakantiedomein, kamers voor zeeklassen, restaurant, medischpedagogisch instituut, gezinsvakantieoord, …) of kwamen in het ergste geval leeg te staan. Het patrimonium van de vakantiekolonies is bijgevolg deels verdwenen of aan het verdwijnen.325
323
S. HERREGODTS, op. cit., pp. 121-125. M. VERMANDERE, Vakantiekolonies aan de Belgische kust 1886-1980, p. 12. 325 M. VERMANDERE, “A socio-historical approach to the phenomenon of children‟s holiday camps at the Flemish seaside”, p. 120. 324
130
Grafiek 1 5000 4500 4000
Aantal
3500 3000 2500 2000 1500 1000 500
19 49 19 51 19 53 19 55 19 57 19 59 19 61 19 63 19 65 19 67 19 69 19 71 19 73 19 75 19 77 19 79
0
Jaartal B
C
D
Grafiek: De evolutie van het aantal vakantiegangers van SVV Brabant. B:Het aantal vakantiegangers van de SVV Brabant in Home Emile Vandervelde I in de zomervakantie en, indien van toepassing, in de paas- en kerstvakantie. C:Het aantal vakantiegangers van de SVV Brabant in Home Emile Vandervelde II in de zomervakantie en, indien van toepassing, in de paas- en kerstvakantie. D:Het totaal aantal vakantiegangers van de SVV Brabant in Home Emile Vandervelde I (vanaf 1949), Home Emile Vandervelde II (vanaf 1955) en De Lijsterbessen (vanaf 1952).
Ook de SVV Brabant kreeg te maken met een dalende trend in het aantal vakantiegangers. Op het einde van de jaren 1950 begon het aantal kinderen in de homes fors achteruit te gaan. De SVV bracht hier verschillende oorzaken mee in verband.
Vanaf 1959 werden de
leeftijdsgrenzen strenger opgevolgd. Daarnaast werd de bijdrage per kind van 250 BEF naar 350 BEF gebracht. Ook de veralgemening van het verlof voor de arbeiders zou een grote rol gespeeld hebben. Steeds meer gezinnen konden echter ook over een wagen beschikken, waardoor ouders en kinderen vaak samen op verlof gingen.326 Dit verschijnsel zou zich echter ook voorgedaan hebben in andere federaties.
Het betrof een algemene tendens.
De
veelvuldige mogelijkheden voor kinderen om in verlof te gaan spelen hierbij ook een niet te onderschatten rol. Er waren ondertussen immers verschillende andere organisaties die zich 326
Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1959.
131
bezig hielden met het inrichten van kindervakanties.
Ook openbare besturen openden
kolonies om er tijdens het schoolverlof kinderen te plaatsen.327 Het duurde echter niet lang of het aantal deelnemers van de kolonies ging weer stijgen, weliswaar niet voor lang. In 1965 is er terug een daling vast te stellen in het aantal kinderen dat op vakantiekolonie kwam. De SVV weet dit echter aan haar eigen wil: “Deze daling is aan onze eigen wil te wijten, ten einde de evolutie op het vlak van kindervakanties te kunnen volgen en ook om deze een meer persoonlijk karakter te geven door onze tehuizen minder te overlasten. Zodoende is het kontakt tussen de kinderen en de volwassenen die er zich mee bezighouden meer direkt en is de atmosfeer in de Homes minder gespannen voor al diegenen die er moeten verblijven. Voegen wij daarbij de steeds groeiende moeilijkheid om personeel voor de Homes aan te werven, zowel huispersoneel als monitoren en monitrices, begeleidsters en verpleegsters, waarmee rekening dient gehouden te worden.”328 De geboortedaling, de opkomst van het verblijf in het buitenland en de concurrentie met de scholen en allerlei andere groeperingen die, dikwijls gratis, veel ontspanningsmogelijkheden boden zouden dan weer de oorzaak zijn van de definitieve daling op het einde van de jaren zeventig. 329 In 1980 moest Home Emile Vandervelde I zelfs gedeeltelijk sluiten in de zomervakantie en werden de toen aanwezige kinderen alleen in Home Emile Vandervelde II ondergebracht.330
Vanaf het najaar van 1994 werden de homes grondig verbouwd om plaats te bieden aan actuele vormen van accommodatie en activiteiten.331
Het complex werd gedeeltelijk
afgebroken en omgebouwd tot domein Westhoek, een centrum voor sociaal toerisme met logeer- en vergadermogelijkheden.332
327
Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1960. Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1968. 329 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1978. 330 Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant, Jaarverslagen, uittreksels over de kindervakanties, 1980. 331 M. DE KOONING, op. cit., 1995. 332 DOMEIN WESTHOEK, Home, in: , geraadpleegd op 04.08.2009. 328
132
BESLUIT
De vakantiekolonies georganiseerd door de Socialistische Vooruitziende Vrouwen vertoonden op het einde van de jaren zeventig heel wat verschillen vergeleken met de eerste verwezenlijkingen. In wezen bleef het opzet hetzelfde, maar de organisatie ervan onderging een hele evolutie.
In het kader van een groeiende preventieve gezondheidszorg ontstond, onder invloed van processen van medicalisering, hygiënisering en pedagogisering, het sociaal toerisme. Daarbij lag de nadruk steeds meer op de gezondheid van het kind.
Vanaf het einde van de
negentiende eeuw ging men vakantiekolonies organiseren. In België speelde de Schoolstrijd daarbij een belangrijke rol. Als gevolg van de verkiezingsnederlaag van de liberalen in 1884 kwam het grootste deel van de schoolkinderen in het katholieke onderwijsnet terecht. De liberalen richtten daarop in de grote steden een hele reeks liberale paternalistische liefdadigheidswerken op. Het waren deze liefdadigheidsinstellingen die zich zouden inzetten om zoveel mogelijk kinderen van een verblijf aan zee te laten genieten. Toch konden de vakantiekolonies pas echt van start gaan na de invoering van de wet van 1889, waardoor kinderen meer bescherming kregen tegen industriearbeid. In 1914 werd tevens de leerplicht ingevoerd, maar algauw ontstond een nieuw probleem. Wie ging zich nu immers ontfermen over de kinderen tijdens de vakantie? Ook daarbij speelden vakantiekolonies een belangrijke rol.
Oorspronkelijk waren het echter voornamelijk filantropische organisaties die
vakantiekolonies organiseerden, daar waar overheidsmaatregelen eigenlijk noodzakelijk waren. In het interbellum evolueerde de gezondheidssector van een caritatief ingestelde gezondheidszorg gebaseerd op liefdadigheid naar een meer wetenschappelijk onderbouwde gezondheidszorg. Dit proces werd gekenmerkt door een toenemende democratisering en verzuiling. Verschillende zuilorganisaties kwamen tegenover elkaar te staan, onder andere bij het organiseren van vakantiekolonies. In 1922 werd ook door de Vooruitziende Vrouw gestart met het organiseren van vakantiekolonies. Het duurde echter nog tot 1928 voor er sprake was van een geregelde organisatie ervan. Gedurende de Tweede Wereldoorlog lag de organisatie van vakantiekolonies door de SVV stil, maar na de bevrijding werd al snel terug aangevangen met het organiseren van kindervakanties. Deze organisatie werd gekenmerkt door een toenemende professionalisering en regelgeving.
Het succes van deze
133
vakantiekolonies daalde echter, waardoor er een punt gezet werd achter de subsidiëring van de Belgische overheid en het NWK. Het verlies van deze inkomsten betekende voor vele vakantiekolonies het einde.
Ook wat betreft de socio-culturele organisatie van vakantiekolonies is er een evolutie merkbaar.
Daar waar er een verschuiving zou geweest zijn in het cliënteel van de
vakantiekolonies van arbeidersklasse naar middenklasse bleek er in de praktijk echter nauwelijks sprake van te zijn. Het bleven voornamelijk arbeiderskinderen die op vakantie gingen met de SVV.
In het doel van de vakantiekolonies is er wel een verschuiving
merkbaar. Oorspronkelijk betrof het voornamelijk een gezondheidskuur en die benaming bleef het lang behouden. Gezonde voeding speelde daarbij een belangrijke rol en kinderen moesten verplicht een voorafgaand medisch onderzoek ondergaan. Ook de (socialistische) opvoeding speelde een belangrijke rol bij de kindervakanties.
Het aspect gezondheid
verdween vanaf de jaren zestig echter naar de achtergrond en het element speelvakantie werd steeds meer beklemtoond. De kolonies wonnen ook aan belang als opvoedkundig instituut. Toch blijkt dat de meeste kinderen vooral op vakantiekolonie gingen omdat het een kans was, vaak de enigste kans, om op vakantie te gaan. Wat betreft de concrete organisatie van vakantiekolonies evolueerde men naar een meer professionele aanpak. Daar waar het in de ontstaansperiode plaatselijke vrijwilligers waren die de kinderen vergezelden op kolonie en de activiteiten vaak gebaseerd waren op improvisatie, werden vanaf 1934 monitoren gerekruteerd om de kinderen overdag bezig te houden. Er werden professioneel opgeleide monitoren ingeschakeld en de organisatie van de activiteiten moesten steeds grondiger voorbereid worden.
Naast monitoren werden ook verantwoordelijke monitoren en
hoofdmonitoren ingeschakeld. Aanvankelijk waren de monitoren er enkel om de kinderen overdag bezig te houden, daar waar de begeleidsters de opvoedende taak op zich namen. Monitoren werden echter meer en meer ook ingeschakeld in de opvoeding van het kind. Hoewel de taak van de begeleidsters beperkt werd tot het begeleiden van de kinderen tijdens de maaltijden, het wassen en in de slaapzalen, bleken zij voor vele kinderen toch een heel belangrijke rol gespeeld te hebben.
Talrijke kinderen hebben mooie herinneringen
overgehouden aan deze vriendelijke dames. Naast een toenemende professionalisering, was er ook een toenemende reglementering.
Het NWK ging richtlijnen opleggen omtrent
infrastructuur, installaties, veiligheid, drinkwater, medische dienst, sanitair toezicht, kaderpersoneel, programma, hygiëne en voeding. Aangezien de kolonies hieraan moesten voldoen om subsidies te kunnen ontvangen, werden deze richtlijnen nauwkeurig opgevolgd. 134
De vakantiekolonies georganiseerd door de SVV behielden echter wel een eigen identiteit. Zo werd tijdens de kindervakanties van SVV niet gebeden voor het eten en werden er vaak ideologisch getinte liederen gezongen. Toch ging de socialistische identiteit geleidelijk aan gedeeltelijk verloren.
Ook wat betreft het genderaspect, wordt tot een besluit gekomen. De mogelijkheden en beperkingen van de vrouwenorganisaties waren vooral afhankelijk van de algemene maatschappelijke context en van de partij. Ze werden doelbewust verwijderd van de zuivere politiek en ze kregen zelden de kans om tot de partijbesturen toe te treden of om politieke mandaten te bekleden. Als ze daar toch in slaagden, werd hun werkterrein vaak beperkt tot die aspecten die een rechtstreekse voortzetting van haar verzorgende functies in het gezin waren. Hun activiteiten waren voornamelijk geconcentreerd op de vrouwen- en kinderzorg. Toch lieten de socialistische vrouwen ook zelf het klassenbewustzijn en de solidariteit aan de partij primeren op hun eigen belangen. Van een echte feministische beweging was dus geen sprake. Toch waren de socialisten hevige voorstanders van de coëducatie. Dit kwam onder meer tot uiting in de arbeidersjeugdbeweging, die een bepalende rol speelde als opvoedingsinstituut. Ook de Socialistische Vooruitziende Vrouwen maakten in hun visie op de opvoeding van kinderen geen noemenswaardig onderscheid tussen beide geslachten. Toch besefte men ook hier dat coëducatie voor velen van haar leden een brug te ver was en dat jongens en meisjes in de praktijk vaak verschillend benaderd werden. In de vakantiekolonies bleken de jongens en de meisjes meestal gescheiden te worden, hoewel de mate waarin coëducatie werd toegepast vooral afhankelijk was van de monitoren of de begeleidsters, of naargelang de afdeling.
Ook uit het financiële aspect kunnen enkele conclusies getrokken worden. Reeds van bij de oprichting van het NWK werden aan de vakantiekolonies, georganiseerd door de SVV, subsidies verleend per kind. Hierdoor genoot men echter indirect van overheidssubsidies bestemd voor luchtkuren of vakantiekolonies, aangezien het NWK een groot deel van zijn inkomsten haalde uit een jaarlijkse dotatie van het Ministerie van Volksgezondheid en Gezin. Onder de socialistische minister van Arbeid en Sociale Voorzorg Léon-Eli Troclet werden vanaf 1946 subsidies voor kindervakanties ingevoerd. Voortaan werden de reeds bestaande kindervakanties van de Socialistische Vooruitziende Vrouwen dus ook direct door de overheid geldelijk ondersteund. Daarnaast bleven ook de subsidies van het NWK bestaan. Ook andere organisaties verleenden financiële en materiële hulp aan de vakantiekolonies 135
georganiseerd door de SVV. De grote sponsor van de vakantiekolonies werd de in 1907 gestichte socialistische coöperatieve verzekeringsmaatschappij Sociale Voorzorg. Ook na de Tweede Wereldoorlog bleef de Sociale Voorzorg zich inzetten voor sociale werken. In 1928 kwam in Brussel ook Vancances Ouvrières tot stand, met als doel de promotie en de oprichting van socialistische vakantiehuizen. In 1947 werd ook Zonnige Uren opgericht, om de werking van de gewestelijke SVV-groeperingen met betrekking tot kindervakanties te coördineren en te leiden. De vereniging had ook als doel het opzetten en beheren van centra voor kinderen, jongeren, vrouwen en later gehandicapte kinderen, gepensioneerden en gezinnen. De kolonies georganiseerd door SVV Brabant hadden echter het meeste te danken aan de vzw Heerlijk Verlof, in 1949 gesticht door de Federatie van de Socialistische Mutualiteiten van Brabant en de SVV Brabant. Ook het INEPS en BLOSO bleken steun gegeven te hebben aan de organisatie van de kindervakanties.
Van bij de aanvang waren kindervakanties een belangrijke realisatie van de SVV en dat zijn ze altijd gebleven. Toch was er een dalende belangstelling in de kindervakanties. Ook SVV Brabant is niet kunnen ontsnappen aan deze evolutie en de Homes Emile Vandervelde moesten de deuren sluiten. De herinneringen bleven echter voortbestaan. Voor velen ging daar immers een nieuwe wereld open.
136
BIBLIOGRAFIE
1. Literatuur ACKEN (D.). Het maritiem hospitaal Roger de Grimberghe te Middelkerke (1885-1914): een zoektocht naar de plaats van dit hospitaal binnen de thermalistische beweging aan de Belgische kust. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 2004, 125 p. BAKKER (N.). “Sunshine as Medicine: Health Colonies and the Medicalization of Childhood in the Netherlands c.1900-1960.” In: History of Education, v36 n6, nov. 2007, pp. 659-679. BALDUCCI (V.). “The original dimensions of the “colonie di vacanza.” In: BALDUCCI (V.), ed., Architecture and society of the holiday camps: history and perspectives, Timisoara, Orizonturi Universitare, 2007, pp. 8-25. BOLLEN (S.) en BRACKE (N.). “Opvoeden is een kunst. De Socialistische Vooruitziende Vrouwen over kinderopvoeding, 1945-1960.” In: Pedagogiek, 25 (2005), 3, pp. 197-213. BROEKHUIZEN (D.). “Holiday Camps in the Netherlands. History and the examples of Bergen aan Zee and Egmond aan Zee.” In: BALDUCCI (V.), ed., Architecture and society of the holiday camps: history and perspectives, Timisoara, Orizonturi Universitare, 2007, pp. 76-82. CLARK (CH.) en KAISER (W.). Culture Wars – Secular-Catholic Conflict in NineteenthCentury Europe. Cambridge, Cambridge university press, 2003, 368 p.
CONSTANDT (M.). Kinderen maken de kust: geschiedenis van de jeugdige toerist aan de Vlaamse kust. Middelkerke, gemeentebestuur, 1997, 64p.
CREVE (P.).
Kindervreugde: ontstaan en ontwikkeling van het sociaal toerisme.
Gent,
Amsab, 1991, 24 p.
137
DE HERDT (R.) en DE GRAEVE (B.).
Kinderarbeid 1800-1914.
Gent, Museum voor
industriële archeologie en textiel, 1981, 55 p.
DE KOONING (M.). Lucien Engels. Gent, aa50, 1995.
DE MAEYER (J.) en DHAENE (L.).
“Sociale emancipatie en democratisering: de
gezondheidszorg verzuild.” In: DE MAEYER (J.), DHAENE (L.), HERTECANT (G.) en VELLE (K.) (eds.), Er is leven voor de dood. Tweehonderd jaar gezondheidszorg in Vlaanderen, Kapellen, 1998, pp. 151-166. DENECKERE (G.). “Kinderen van de straat. Het „bandeloze‟ kind als abnormaliteit in het negentiende-eeuwse Gent.” In: LIS (C.) en SOLY (H.), Tussen dader en slachtoffer: jongeren en criminaliteit in historisch perspectief, Brussel, VUB press, 2001, pp. 299-336.
DEPAEPE (M.).
“De markt van het kind.
Over de medicalisering van opvoeding en
onderwijs.” In: NYS (L.), DE SMAELE (H.), TOLLEBEEK (J.) en WILS (K.), eds., De zieke natie: over de medicalisering van de samenleving 1860-1914, Groningen, Historische uitgeverij, 2002, pp. 260-279. DEPAEPE (M.) en SIMON (F.). “De Vlaamse jeugd in het vizier van de pedagogisering tijdens het Interbellum.” In: DEPAEPE (M.), SIMON (F.) en VAN GORP (A.), Paradoxen van de pedagogisering: handboek pedagogische historiografie, Leuven, Acco, 2005, pp. 289-312. DEVOS (I.). “Ziekte: een harde realiteit.” In: DE MAEYER (J.), DHAENE (L.), HERTECANT (G.) en VELLE (K.) (eds.), Er is leven voor de dood. Tweehonderd jaar gezondheidszorg in Vlaanderen, Kapellen, 1998, pp. 117-129. DE VROEDE (M.). “Consultatiecentra voor zuigelingen in de strijd tegen de kindersterfte in België voor 1914.” In: Tijdschrift voor Geschiedenis, 94, 1981, 3, pp. 451-460.
DE WEERDT (D.). De dochters van Marianne: 75 jaar SVV. Antwerpen, Hadewijch, 1997, 352 p.
138
DE WEERDT (D.). “Vrouwen vertegenwoordigd in het hart van de socialistische werking?” In: Socialistische Standpunten, 25 (1978), 1, pp. 38-48.
DOWNS (L.L.).
Childhood in the Promised Land: Working-Class Movements and the
Colonies de Vacances in France, 1880-1960. Durham (N.C.), Duke University Press, 2002, 411 p. EECKHOUT (T.). “De hulp aan republikeins Spanje uitgaande van de BWP afdeling GentEeklo, meer specifiek de opvang der Spaanse kinderen.
(1936-1939).”
In: Belgisch
Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 1987, nr 1-2, pp. 243-274.
FLAGOTHIER (R.). Het thermalisme. Brussel, Labor, 1989, 86 p. GOBYN (R.), ed. Te kust en te kuur: badplaatsen en kuuroorden in België 16de-20ste eeuw. Brussel, ASLK, 1987, 316 p.
HERREGODTS (S.). Van preventieve luchtkuur tot actieve vrijetijdsbesteding: de organisatie van kinder- en jongerenvakanties binnen de Landsbond der Christelijke Mutualiteiten (1947 1980). Leuven, onuitgegeven licentiaatverhandeling, 1997, 157 p.
HOENS (G.). Invloed van de leerplichtinvoering op de kinderarbeid in Eeklo (1895-1935). Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 2006, 148 p.
JACHOWICZ (A.). Met de moedermelk ingezogen of met de paplepel ingegeven: een onderzoek naar de houding tegenover borstvoeding in België tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 2002, 150 p.
JACOB (P.). Modernisme aan de Belgische Kust: kinderverblijven tijdens het Interbellum. Brussel, eindverhandeling Hoger Architectuurinstituut Sint-Lukas, 1990. JACOBS (S.). “Zeesterren tussen duinen en polders: Home Emile Vandervelde II van Lucien Engels (1954-1957).” In: Archis, nr. 3, maart 1996, pp. 62-65.
139
MAES (D.). Biografie van een socialistische militante, Sirène Missiaen-Blieck (1899-1976). Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 1999, 153 p. MOORS (H.). “De drempels van de droom: vrouwen, vrouwelijkheid en socialisme, 18301870.” In: BRACKE (N.), CELIS (K.) en CELIS (L.), Begeerte heeft ons aangeraakt: socialisten, sekse en seksualiteit, Gent, Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen, 1999, pp. 17-58. NYE (R.). “Kennis over macht. Medicalisering, de staat en de rechten van het individu.” In: NYS (L.), DE SMAELE (H.), TOLLEBEEK (J.) en WILS (K.), eds., De zieke natie: over de medicalisering van de samenleving 1860-1914, Groningen, Historische uitgeverij, 2002, pp. 22-41. NYS (L.). “Nationale plagen. Hygiënisten over het maatschappelijk lichaam.” In: NYS (L.), DE SMAELE (H.), TOLLEBEEK (J.) en WILS (K.), eds., De zieke natie: over de medicalisering van de samenleving 1860-1914, Groningen, Historische uitgeverij, 2002, pp. 220-241.
NYS (L.), DE SMAELE (H.), TOLLEBEEK (J.) en WILS (K.).
“Een medisch object.
Veranderingen in menswetenschap, cultuur en politiek.” In: NYS (L.), DE SMAELE (H.), TOLLEBEEK (J.) en WILS (K.), eds., De zieke natie: over de medicalisering van de samenleving 1860-1914, Groningen, Historische uitgeverij, 2002, pp. 10-20.
OLLIVIER (H.), PEIREN (L.), GEERKENS (E.) e.a. Honderd jaar P&V 1907-2007: het unieke verhaal van een coöperatieve verzekeringsmaatschappij. Gent, Amsab, 2007, 143+207 p. PELEMAN (D.). “The search for a „suitable‟ architecture. Hygienism and holiday camps on the Belgian coast.” In: BALDUCCI (V.), ed. Architecture and society of the holiday camps: history and perspectives, Timisoara, Orizonturi Universitare, 2007, pp. 67-75.
REYNAERT (H.).
Cursus: Interne Belgische Politiek. Gent, Vakgroep Politieke
Wetenschappen, schooljaar 2006-2007.
SANDERS (L.) en DEVOS (C.). Politieke ideologieën in Vlaanderen: liberalisme, socialisme, christendemocratie, Vlaams-nationalisme, ecologisme.
Antwerpen, Standaard Uitgeverij,
2008, 476 p. 140
SCHEPERS (R.). “Een wereld van belangen. Artsen en de ontwikkeling van de openbare gezondheidszorg.” In: NYS (L.), DE SMAELE (H.), TOLLEBEEK (J.) en WILS (K.), eds., De zieke natie: over de medicalisering van de samenleving 1860-1914, Groningen, Historische uitgeverij, 2002, pp. 200-219. TYSSENS (J.). Om de schone ziel van ‟t kind… Het onderwijsconflict als een breuklijn in de Belgische politiek. Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1998, 212 p. VAN BERKEL (K.). “Een vanzelfsprekend bondgenootschap? De zieke stad en de opkomst van de natuurbescherming.” In: NYS (L.), DE SMAELE (H.), TOLLEBEEK (J.) en WILS (K.), eds., De zieke natie: over de medicalisering van de samenleving 1860-1914, Groningen, Historische uitgeverij, 2002, pp. 280-296. VANDENBROECK (M.). “Kinderopvang: een noodzakelijk kwaad.” In: DEPAEPE (M.), SIMON (F.) en VAN GORP (A.), Paradoxen van de pedagogisering: handboek pedagogische historiografie, Leuven, Acco, 2005, pp. 267-288.
VANDENBROECK (M.). De kinderopvang als opvoedingsmilieu tussen gezin en samenleving: onderzoek naar een eigentijds sociaal-pedagogisch concept voor de kinderopvang. Gent (Onuitgegeven Doctoraatsverhandeling Universiteit Gent), 2003, 453p. VANDENBROECKE (C.), VAN POPPEL (F.), VAN DER WOUDE (A.M.). “De zuigelingen- en kindersterfte in België en Nederland in seculair perspectief.” In: Bevolking en Gezin, 1983, supplement, pp. 85-115. VAN MEULDER (G.). “Vrouwenmutualiteiten of familiemutualiteiten? De betekenis van het mutualisme voor vrouwen rond de eeuwwisseling (1885-1914).” In: Brood en Rozen, 1997, 3, pp. 38-49.
VANWEEHAEGE (S.). De socialistische vrouwen, de socialistische vooruitziende vrouwen en de stem der vrouw: schets van het ontstaan en de evolutie van de socialistische vrouwenbeweging en haar orgaan. Gent, 1983.
141
VERBEKE (M.). Jongens en meisjes samen in de klas: coëducatie in België tijdens de 19e en 20e eeuw. Gent, RUG Centrum voor de studie van de historische pedagogiek, 1984, 173 p. VERMANDERE (M.). “A socio-historical approach to the phenomenon of children‟s holiday camps at the Flemish seaside.” In:
BALDUCCI (V.), ed. Architecture and society of the
holiday camps: history and perspectives. Timisoara, Orizonturi Universitare, 2007, pp. 113120. VERMANDERE (M.). “Liefdadigheid naar vermogen? Brusselse filantropische verenigingen als pioniers van de vakantiekolonies aan zee (1886-1914).” In: Brood en Rozen, 2009, 2, pp. 25-38.
VERMANDERE
(M.).
“Vrijheid
door
verantwoordelijkheid.
Arbeidersjeugdbeweging.” In: BRACKE (N.), CELIS (K.)
EN
Coëducatie
in
de
CELIS (L.), Begeerte heeft ons
aangeraakt: socialisten, sekse en seksualiteit, Gent, Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen, 1999, pp. 311-344.
VERMANDERE (M.). Vakantiekolonies aan de Belgische kust 1886-1980.
Onuitgegeven
verhandeling voor het project rond vakantiekolonies aan de Belgische kust als bijdrage van met Amsab-ISG aan het virtuele Museum van de Vlaamse Sociale Strijd 2010, 12 p.
VERMOTE (M.), BALTHAZAR (H.), VAN LERBERGE (R.) e.a. Gezondheid: 75 jaar nationaal verbond van socialistische mutualiteiten 1913-1988. Gent, Amsab, 1988, 111 p.
WITTE (E.).
“De socialistische vrouwenbeweging tegen de achtergrond van de
maatschappelijke evolutie.”
In: SCHEYS (M.), ed.
Rapporten en perspectieven omtrent
vrouwenstudies. Brussel, 1988, pp. 101-107.
142
2. Bronnen
2.1Onuitgegeven bronnen Brussel, Socialistische Vooruitziende Vrouwen van Brabant Jaarverslagen Uittreksels over de kindervakanties Brochure: Onze Vakantiehuizen, 1979. Gent, Antwerpen, Amsab – Instituut voor Sociale Geschiedenis 507. Centrum voor Economisch en Socio-Cultureel Onderzoek 4.2.3
De socialistische opvoeding in onze vakantiehuizen
528. Vogelina Dille Lobe 1.13
Socialistische Vooruitziende Vrouwen. Huishoudelijk reglement der plaatselijke afdelingen.
2.31
De Stem der Vrouw. Jubileumnummer 50 jaar SVV
5.59
De Kindervacantie
Koksijde, Gemeentearchief Archief Oostduinkerke 583.3 Politiereglement op de homes, map 1952-1970 653.3 Homes, map 1948-1975
2.2Uitgegeven bronnen De Kandidaat-monitor in een vakantiekolonie.
Rapport over een vormingscursus SVV.
Anthée, 1971.
Mutualiteit der Socialistische Vooruitziende Vrouwen: 1945-1970. SVV, 1970, 72 p.
Stage Rapport Monitoren SVV. Anthée, 1973. 143
Vakantiekolonies 1967. Brussel, Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, 1967, 31 p.
Zakboekje voor de moniteur. Elsene, Zonnige Uren, 48 p.
BLUM (L.). Syllabus voor basismilitanten: Waarom moeten wij socialist, lid van de BWP, vakvereenigingslid, coöperator, mutualist, lid van de Vooruitziende Vrouwen, lid van de Socialistische Jeugdgroepeerigen, lezers van de socialistische pers zijn? BWP, 1937, 48 p.
VELGE (H.). De bedrijvigheid van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn tijdens vijf en twintig jaar (1915-1940). Brussel, Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, 307 p. VERMEULEN (E.). Een practische gezondheidsleer voor „t volk van alle standen. Gent, Siffer, 1914, 263 p.
2.3Periodieken De Mutualistische Weergalm “Home E. Vandervelde Nr 2”, in: De Mutualistische Weergalm, 1957, nr. 29 (1 oktober), p. 1.
De Stem der Vrouw “De vakantie onzer Kinderen”, in: De Stem der Vrouw, 1922, nr. 4 (11 juni), p. 2. “Kolonies voor zwakke Kinderen van de socialistische Mutualiteiten van België”, in: De Stem der Vrouw, 1934, nr. 11 (november), p. 3. S. BLIECK, “De Vacantiewerken”, in: De Stem der Vrouw, 1946, nr. 3 (maart), p. 8. S.B., “Onze kinderen in vacantie‟, in: De Stem der Vrouw, 1946, nr. 9 (september), p. 8.
144
S. BLIECK, “20 jaar kindervacantie”, in: De Stem der Vrouw, 1948, nr. 7 (juli), p. 2. “Monitors en Toezichtsters”, in: De Stem der Vrouw, 1957, nr. 1 (1 januari), p. 22. S. BLIECK, “Zonnige Uren”, in: De Stem der Vrouw, 1957, nr. 4 (1 april), p. 3. “Nog over vakantie”, in: De Stem der Vrouw, 1957, nr. 8-9 (augustus-september), p. 7. “Inhuldiging van het Home E. Vandervelde Nr 2”, in: De Stem der Vrouw, 1957, nr. 89 (augustus-september), p. 30. S. BLIECK, “Onze kinderen met vacantie”, in: De Stem der Vrouw, 1958, nr. 6-7 (junijuli), p. 6. “Coëducatie als middel om de gelijke kansen tussen mannen en vrouwen te bevorderen”, in: De Stem der Vrouw, 1980, nr. 2, pp. 6-8.
De Volksgazet R.D., “Inhuldiging van het nieuwe Home E. Vandervelde te Oostduinkerke”, in: De Volksgazet, 1957, nr. 256 (1 juli), p. 6.
De Vooruit “Een nieuw home Emiel Vandervelde te Oostduinkerke. Inwijding op zondag a.s.”, in: De Vooruit, 27 juni 1957, p. 5. “De inwijding van het “Home Emile Vandervelde II” te Oostduinkerke”, in: De Vooruit, 2 juli 1957, p. 3.
145
2.4Mondelinge bronnen Bruynseels Marie-Jeanne, vakantieganger 1959-1963, geïnterviewd op 01.07.2009.
Cornelis Anny, vakantieganger 1960-1972, monitor 1975-1981, geïnterviewd op 14.05.2009.
Engels Lucien, Architect Home Emile Vandervelde II, geïnterviewd op 17.06.2009.
Libert Sylvain, monitor 1949-1953, geïnterviewd op 08.07.2009.
Peeters-Quintens Germaine, bediende SVV Brabant 1980-2005, geïnterviewd op 29.04.2009.
Perwez Harry, vakantieganger 1958-1962, monitor 1963-1968, geïnterviewd op 07.07.2009.
Van Driel Kristine, vakantieganger 1970-1972, geïnterviewd op 23.06.2009.
Volckaert Liliane, bediende SVV Brabant 1957-1978, geïnterviewd op 27.04.2009.
2.5Websites AMSAB-ISG, Vakantiekolonies, in: .
DOMEIN WESTHOEK, Home, in: .
146