Melkveehouderij ING Economisch Bureau
Melkveehouderij op scherp voor 2015 Tijd van kilo denken is voorbij De gevolgen voor de financiering van Nederlandse melkveehouders van veranderingen in het Euro pees landbouwbeleid in 2014 en de afschaffing van de melkquotering in 2015 zijn met behulp van drie scenario’s in kaart gebracht. Kleinschalige melk veehouders kunnen zich in aanloop tot 2015 het beste richten op verbreding van activiteiten. Mits de huidige uitgangspositie gezond is, kunnen middel grote en grootschalige melkveebedrijven na 2015 groeien. Tot 2015 is het belangrijk om het bedrijf en de plannen in te richten op de nieuwe realiteit. Investeren in melkquotum is financieel gezien niet langer verantwoord.
Figuur 1 Overproductie melk 2008 (in mld. kg melk) Nieuw Zeeland Brazilie Nederland Ierland Australie Denemarken
Aanleiding De Nederlandse melkveehouderij staat aan de vooravond van een aantal ingrijpende veranderingen. Per 1 januari 2014 zal de huidige EU-financieringsperiode verleden tijd zijn en zal een nieuw Europees landbouwbeleid van kracht worden. Ruim een jaar later, op 1 april 2015, zal het Europese melkquotumsysteem afgeschaft worden. Ondertussen zal bekend worden hoe het nieuwe mestbeleid wordt vormgegeven.
Bron: Productschap Zuivel, 2008
De vraag is wat de impact is van het veranderende EU-beleid op de financiële positie van de Nederlandse melkveehouders. Met behulp van een conservatief, een liberaal en een alternatief scenario zijn de financiële consequenties voor kleinschalige, middelgrote en grootschalige melkveebedrijven doorgerekend.
Anno 2010 is de EU-27 de grootste melkproducent. Het aandeel van de EU-27 in de wereldmelkproductie zal naar verwachting teruglopen van 23,2% in 2004-2006 tot 18,7% in 2018 (figuur 2). Vooral India en China zullen hun productie en daarmee hun marktaandeel fors opvoeren.
Verschuivingen in de wereldmelkproductie Acht landen in de wereld realiseren een overproductie, in relatie tot de vraag in de thuismarkt, van minimaal 1 miljard kilo melk per jaar (figuur 1). Nieuw Zeeland heeft een overproductie van ruim 15 miljard kilo, Nederland van ruim 6 miljard kilo en hekkensluiter Oekraïne ruim 1 miljard kilo melk. Slechts een drietal landen is in staat om jaarlijks meer dan 5 miljard kilo melk te exporteren: Nieuw Zeeland met Fonterra, Brazilië met Nestlé en Nederland met FrieslandCampina. Zij spelen een grote rol qua volume en export potentieel op de wereldmarkt.
Argentinie Oekraine 0
2
4
6
8
10
12
14
16
mld. kg melk
Beweging binnen Europa Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) is één van de belangrijkste EU-beleidsterreinen. Daarin heeft de melkveehouderijsector, getuige de extra steun aan de EU melkveehouders en de complexe regeling met betrekking tot het melkquotum, een dominante positie. Binnen het GLB zal er tot 2014 weinig ingrijpends veranderen met betrekking tot het zuivelbeleid. Vanaf 2014 zijn er echter drie belangrijke ontwikkelingen.
Figuur 2 Ontwikkeling melkproductie (in % van de totale productie) 25%
20%
15%
10%
5%
0% EU-27
India
VS
China
Brazilië
Nieuw Zeeland
■ 2004-2006 ■ 2018 Bron: OECD/FAO, Agricultural Outlook 2009-2018; bewerking LEI
De eerste betreft het melkquotum dat tot quotumjaar 2014/2015 waarde zal hebben. Ondanks de verruiming van het Europese melkquotumsysteem en een structurele onderproductie binnen de EU1 zoeken vooral Nederland en Italië de grens van het quotum op. Vijf landen moesten in quotumjaar 2008/2009 een superheffing betalen: Nederland (€ 43,8 mln.), Italië (€ 43,1 mln.), Oostenrijk (€ 9,1 mln.), Luxemburg (€ 0,5 mln.) en Cyprus (€ 0,4 mln.). Ten tweede zal vanaf 2014 het nieuwe landbouwbeleid van kracht zijn. Dit zal betekenen dat er meer gefinancierd gaat worden op basis van maatschappelijke diensten en niet meer met inkomenstoeslagen die op historische productie gebaseerd zijn. Een vaste toeslag per hectare is een reële optie. Een derde kwestie is het mestbeleid dat per 2014 herzien zal worden. Onder het huidige mestbeleid dat in 2010 is ingevoerd, zal de bodemvruchtbaarheid in met name de zandgrondgebieden in het gedrang komen. Derogatie zal eindig zijn en naar verwachting zal mest een meer beperkende productiefactor worden. Het ministerie van LNV voert momenteel een studie uit waarvan de resultaten in 2011 beschikbaar zullen zijn. Die zullen als input voor het nieuwe mestbeleid gebruikt worden.
1 De gehele EU had een onderproductie van 3,8%, 5,4 miljard kilo melk, over quotumjaar 2008/2009.
Melkveehouderij Mei 2010 2
Verwacht wordt dat kunstmestvervangers en een meer realistisch uitvoerbare mestboekhouding belangrijke aandachtspunten zullen zijn. Vanwege de onduidelijkheid over de ontwikkelingen in het mestbeleid, zijn deze niet meegenomen in de scenarioanalyse.
Erwin Wunnekink, melkveehouder en com missaris FrieslandCampina “Uitstoot van broeikasgassen, diergezondheid en dierenwelzijn staan de komende tijd hoog op de agenda. Dit tegen een achtergrond van meer marktwerking en minder ondersteuning van Brussel. Hoe we hier mee omgaan is mede bepalend voor hoeveel we in Nederland kunnen melken. Uitgangspunt bij FrieslandCampina is dat we alle melk van onze leden blijven verwerken tegen een zo hoog mogelijke waarde voor onze leden. Hierbij houden we rekening met een groeiend volume ledenmelk. De kostprijs op melkveebedrijven is de verantwoordelijkheid van de individuele ondernemer. Als melkveehouder moeten we onszelf de vraag stellen of de vergoeding voor arbeid en kapitaal voldoende in de kostprijs betrokken wordt. Zo niet, dan houden we een zeepbel in stand die op een gegeven moment in elkaar zal klappen.”
Roald Lapperre, directeur GLB ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) “Het Europees landbouwbeleid zal in de komende tijd een ander gezicht krijgen. De historische basis van de inkomenssteun zal waarschijnlijk worden vervangen. Ook zal er meer aandacht zijn voor ondersteuning van concurrentiekracht en duurzaamheid. En de melkquotering gaat in 2015 definitief verdwijnen. Aangezien directe inkomenssteun uit het Europees Landbouwbeleid nu een substantieel onderdeel uitmaakt van het bedrijfsinkomen van melkveehouders, zijn veranderingen in het Europees landbouwbeleid al snel betekenisvol. Nederland streeft voor de toekomst naar ondersteuning van concurrentiekracht en duurzaamheid, een premie voor grondgebonden landbouw in waardevolle gebieden zoals ‘Laag Holland’ of de Alpen en een beloning voor individuele maatschappelijke prestaties van boeren. Verder zal Nederland blijven inzetten op een ‘zachte landing’ van de melkquotering op weg naar 2015.”
Drie scenario’s: conservatief, liberaal en alternatief De nieuwe EU-financieringsperiode 2014-2020 en de afschaffing van het melkquotumsysteem per 1 april 2015 zullen grote gevolgen hebben voor de financiële situatie van individuele melkveehouders. De huidige situatie zal per 1 januari 2014 niet meer aan de orde zijn. Vanaf die datum is er een nieuw GLB waarvan drie varianten zijn doorgerekend in: 1. een conservatief scenario; 2. een liberaal scenario; en 3. een alternatief scenario. Deze drie scenario’s worden met de huidige situatie vergeleken. Er is uitgegaan van een gelijkblijvend renteniveau. De effecten van de nieuwe EU-financieringsperiode en de
Siem-Jan Schenk, melkveehouder en voorzit ter LTO melkveehouderij “Problemen en vooral onduidelijkheden over de duurzaamheidslag zouden door de overheid opgelost kunnen worden. Wanneer de overheid zich weet te beheersen, zouden ook kwesties als het mestbeleid opgelost kunnen worden. Er dient een convenant te komen waarbij er een aantal randvoorwaarden gesteld wordt en waar de melkveehouderijsector de ruimte krijgt om deze uit te voeren. Het gaat erom dat de sector ervoor kiest om een echte duurzaamheid slag te willen maken.”
afschaffing van het melkquotumsysteem zijn met behulp van de volgende financiële indicatoren in kaart gebracht: • nettowinstmarge (resultaat); • contributiemarge (verschil tussen de verkoopprijs en de variabele kosten per eenheid); • risico; • solvabiliteit; • rentabiliteit.
Uitgangspunten scenarioanalyse Huidige situatie De Nederlandse melkveehouderij heeft in de huidige financieringsperiode (2007-2013), naast een gemiddelde melkprijs van € 0,30 per kilo (excl. BTW), te maken met een melkpremie die via toeslagrechten wordt uitbetaald. Deze melkpremie is niet gekoppeld aan de huidige productie van een individuele melkveehouder, maar is gebaseerd op de productie tussen 2000 en 2002. Momenteel heeft melkquotum nog steeds waarde: in quotumjaar 2009/2010 werd er gemiddeld € 0,96 per kilo melkquotum betaald.
Jan Mulder, Europarlementariër “Milieuvoorwaarden binnen de EU zijn veel strenger dan in de rest van de wereld. Daarnaast geven de VS en Japan ook veel steun aan hun boeren. Zolang dat het geval is, is steun aan de Europese boeren gerechtvaardigd.”
Conservatief scenario Met betrekking tot de financieringsperiode 2014-2020 zal er in het conservatieve scenario zoveel mogelijk van het huidige GLB behouden blijven en zal de melkquotering blijven bestaan. In dat geval is het aannemelijk dat de quotum prijs weer zal stijgen naar circa € 2,40 per kilo melk, het niveau van 2005. Daarnaast neemt de totale kostprijs per kilo melk voor Nederlandse melkveehouders met 0,95% per jaar2 toe. Liberaal scenario Bij liberalisering zullen er geen melkquotumkosten meer zijn. Uit diverse studies komt naar voren dat bij liberalisering de melkprijs met 16%3 zal dalen, terwijl de totale productie met 20%4 zal toenemen. Bij volledige liberalisering van het GLB is er geen enkele vorm van EU-steun. Aan de andere kant zijn er ook geen melkquotumlasten of andere
2 Bron: LEI - De melkprijs in beweging, p. 47, 2003; bewerking ING Economisch Bureau 3 Bron: LEI - De melkprijs in beweging, p. 41, 2003 4 Bron: LEI - Zuivelbeleid zonder melkquotering, p. 68, 2002
Melkveehouderij Mei 2010 3
Tabel 1 Typen melkveebedrijven
Michel de Haan, projectleider Koeien en K ansen Wageningen Universiteit “Vanaf 2014 zal er sprake zijn van minder vanzelfsprekende subsidie. Europese steun moet ergens op gebaseerd zijn, liefst gekoppeld aan een prestatie. Verder betwijfel ik of extreme fluctuatie in melkprijzen altijd slecht is. In sommige situaties is dat best wenselijk, want in slechte tijden zullen melkveehouders die zich hier financieel niet op voorbereiden, de sector verlaten. Een shake-out van de slechter presenterende melkveehouders in Nederland, maakt de sector immers sterker.”
Kg melk Koeien Hectares Kg melk/hec. Fin./kg melk
Klein
Midden
Groot
242.900 35 23,42 10.371 € 0,956
506.900 64 40,13 12.631 € 0,811
1.008.800 122 69,27 14.563 € 0,806
Bron: LEI, Alfa Accountants, 2010; bewerking ING Economisch Bureau
EU-kostenposten. De kosten per kilo melk stijgen, gelijk aan het conservatieve scenario, met 0,95% per jaar. Alternatief scenario In het alternatieve scenario is er een beperking ingebouwd door de productie te koppelen aan milieueisen. Zo is het aantal koeien, en daarmee de productie, gekoppeld aan het aantal beschikbare hectares. Er zijn weliswaar geen lasten van melkquotum, maar grond is de fysieke beperkende factor. De melkproductie in de EU-lidstaten is min of meer gelijk aan de huidige productie. De opbrengstprijs per kilo melk blijft redelijk gelijk aan het melkquotumtijdperk; € 0,30 (excl. BTW) is als uitgangspunt genomen. Een ‘flat rate’ per hectare is in het alternatieve scenario de opvolger van het
huidige GLB. De ‘flat rate’ in Nederland komt op € 345 per hectare neer en is gebaseerd op het aantal hectares landbouwgrond en GLB gelden. Bij een ‘flat rate’ zal de gemiddelde prijs voor landbouwgrond stijgen.
Drie typen melkveebedrijven De verwachting is dat de veranderingen anders zullen uitpakken voor bedrijven van verschillende omvang. Daarom is een onderscheid gemaakt in kleine, middelgrote en grootschalige melkveebedrijven (tabel 1). De drie typen melkveebedrijven leveren verschillende resultaten op in de huidige situatie en in de drie ontwikkelde scenario’s (figuur 3). Alle uitkomsten zijn gebaseerd op gemiddelden van de diverse typen melkveebedrijven.
Figuur 3 Resultaat melkveebedrijven per scenario en bedrijfsomvang
Kleinbedrijf
Middenbedrijf
Grootbedrijf
€ -20.000
€0
■ Huidige situatie Bron: ING Economisch Bureau, 2010
Melkveehouderij Mei 2010 4
€ 20.000
■ Conservatief scenario
€ 40.000
€ 60.000
■ Liberaal scenario
€ 80.000
€ 100.000
■ Alternatief scenario
€ 120.000
Kleinschalige bedrijven Kleinschalige melkveebedrijven hebben een gemiddelde vreemd vermogen financiering van € 0,96 per kilo melk. Veelal beoefenen zij deels al nevenactiviteiten in bijvoorbeeld de zorg of het toerisme. In het conservatieve scenario zal het melkquotum blijven bestaan en zal de solvabiliteit omhoog gaan naar ruim 84%. Wel zal het inkomen van melkveehouders sterk dalen. De netto-winstmarge is iets meer dan € 3.500. Dit is een uiterst mager resultaat en een toereikend inkomen kan dan ook niet gerealiseerd worden met uitsluitend melkveehouderij activiteiten. In het liberale scenario heeft melkquotum geen waarde meer, zal de productie omhoog gaan en zal de balans van het bedrijf aan waarde verliezen (solvabiliteit van 63%). Bij een volledig conservatief of liberaal scenario is het, gezien de beperkte nettowinstmarges, niet verantwoord om meer vreemd vermogen aan te wenden voor reguliere melkveehouderijactiviteiten. Daarnaast is het toekomstperspectief matig en zullen overnamemogelijkheden voor melkvee bedrijven van deze omvang moeilijk liggen. In het alternatieve scenario zal grond meer waard worden en de solvabiliteit slechts licht dalen (tot 77%), vanwege de afschaffing van het melkquotum. Het resultaat (nettowinstmarge van bijna € 23.500) en het risico liggen gunstiger dan in de huidige situatie. Voor kleinschalige melkveehouders is het heel lastig om te transformeren naar middelgrote of grootschalige melkveebedrijven. Bij opschaling zal immers meer vreemd vermogen nodig zijn, wat de financieringslasten zal vergroten. Voor deze groep melkveehouders liggen de uitdagingen in verdere verbreding van de nevenactiviteiten op of bij de huidige bedrijfslocatie. Middelgrote bedrijven Middelgrote bedrijven hebben een gemiddelde financiering van € 0,81 per kilo melk en hebben veelal de melkveehouderijactiviteiten als enige of primaire inkomstenbron. In het conservatieve scenario realiseert deze groep een negatief resultaat (nettowinstmarge van ruim - € 2.000). Deze melkveehouders hebben een lagere opbrengstprijs in vergelijking tot de kleinschalige melkveehouderij, die relatief veel overige opbrengsten per kilo melk heeft. Daarnaast heeft deze groep een hogere kostprijs dan de grootschalige melkveehouderij. Gevolg is ook dat de rentabiliteit negatief zal zijn. Juist voor deze groep zal het behoud van melk quotum negatief uitpakken. In het liberale scenario wordt weliswaar een positief resultaat behaald (nettowinstmarge van bijna € 3.300), maar de risico’s zijn hoger en de rentabiliteit is matig ten opzichte van Melkveehouderij Mei 2010 5
de huidige situatie. Gezien de arbeidsdruk is verbreding van de activiteiten, in tegenstelling tot kleinschalige bedrijven, lastig. Alleen in het alternatieve scenario is er beperkte groei mogelijk. De rentabiliteit is in dit scenario gunstig, de solvabiliteit ligt op ruim 76% en er wordt een nettowinstmarge van ruim € 37.000 gerealiseerd. Grootschalige bedrijven Grootschalige melkveebedrijven hebben een gemiddelde financiering van € 0,81 per kilo melk en zijn doorgaans gericht op een zo efficiënt mogelijke productie. In het meest gunstige geval (een grootschalig melkveebedrijf in de huidige situatie) is de minimale melkprijs € 0,28 per kilo melk om een kostendekkende exploitatie te realiseren. In alle andere gevallen moet de jaarlijkse uitbetalingprijs van een kilo melk hoger liggen. De huidige situatie voor een grootschalig melkveebedrijf geeft eveneens de gunstigste waardes wat betreft het resultaat (netto-winstmarge van ruim € 110.000), het risico en de rentabiliteit. In zowel het conservatieve als liberale scenario moet er fors afgelost worden om in de toekomst melkveehouderijactiviteiten voort te zetten. Het risico is dat er maar net een kostendekkende exploitatie gerealiseerd kan worden. De nettowinstmarges liggen op respectievelijk bijna € 6.500 en ruim € 19.500. Alleen in het alternatieve scenario kan er behoorlijk gegroeid worden, mits de huidige uitgangspositie gezond is. Alle indicatoren hebben goede waarden. De nettowinst marge ligt op bijna € 81.000.
Conclusies scenario’s De analyse maakt duidelijk dat zowel in het liberale als in het conservatieve scenario de exploitatie zwaar onder druk staat. Feitelijk kan gesteld worden dat er van een rendabele exploitatie geen sprake kan zijn. In die scenario’s zullen bedrijven in alle bedrijfsgrootteklassen in liquiditeitsproblemen kunnen komen. De middelgrote bedrijven zitten in de lastigste positie vooral omdat er voor hen in die twee scenario’s weinig alternatieven zijn. Er kan gesteld worden dat de solvabiliteitsratio’s in alle gevallen ruim boven de 30% liggen. In het conservatieve scenario ligt de solvabiliteit op het hoogste niveau. Dit komt omdat het eigen vermogen van de melkveehouder toe zal nemen door een stijging van de waarde van het melkquotum. In het liberale scenario is de solvabiliteit relatief laag omdat het melkquotum geen waarde meer heeft. Kleinschalige melkveehouderijen scoren, ondanks een positief resultaat en zeer goede solvabiliteitsratio’s (boven de 60%), zwakker in vergelijking tot middelgrote en grootschalige bedrijven.
Hoge financieringslasten De Europese ontwikkelingen hebben ook gevolgen voor de financieringspositie van melkveehouders. De Nederlandse melkveehouderij is kapitaalintensief. Zij heeft daardoor relatief hoge financieringslasten en binnen de kostprijs een hoog aandeel vaste kosten. De Nederlandse melkveehouderijsector is samen met de Deense, Zweedse en Luxemburgse melkveehouderij het zwaarst gefinancierd. Hierdoor is er minder financiële ruimte om te ondernemen en is het operationele risico vrij hoog. Bij een vergroting van de omzet, door meer afzet of een betere melkprijs, kunnen de winsten van melkveebedrijven overigens wel flink stijgen. Het grote aandeel vaste kosten in de Nederlandse melkveehouderijsector beperkt enerzijds de flexibiliteit en maakt anderzijds de bedrijfsvoering kwetsbaar. Dit laatste geldt zeker in een periode met een lage opbrengstprijs.
Harm Holman, melkveehouder en voorzitter European Dairy Farmers “Binnen de Nederlandse melkveehouderij is steeds meer sprake van overfinanciering. We lopen tegen grenzen aan en als we niet oppassen dan lopen we bij een volgende periode van slechte melkprijzen keihard met onze kop tegen de muur. Financiering van meer dan 2 euro per liter melk is alleen voor de allerbeste boeren weggelegd. Wil je als boer toekomst hebben en overleven dan zul je sterk moeten letten op de kostprijs en de financieringslasten.”
De aanloop naar een nieuw Europees landbouwbeleid De inkomenssteun van melkveehouders zal in toekomst minder zijn en zal gebaseerd zijn op objectieve maatstaven. Van de huidige marktinstrumenten bieden de interventies5 beperkte mogelijkheden. Exportrestituties6 blijken eveneens weinig politiek draagvlak meer te hebben. De afschaffing van het melkquotum zal zo goed als zeker per 1 april 2015 doorgaan. Dat is in 2003 al besloten en kan alleen maar ongedaan worden gemaakt door een officieel verzoek van de Eurocommissaris van landbouw. Dit verzoek dient ver-
5 Interventie is de openbare opslag en particuliere opslag van melk en zuivelproducten. Daarnaast is interventie ook de bijzondere steun ter bevordering van de afzet van melk en zuivelproducten, al dan niet uit openbare opslag. 6 Exportrestitutie is een bedrag dat bij export van melk en zuivelproducten naar landen buiten de EU wordt betaald om het verschil te overbruggen tussen het veelal hogere prijsniveau op de markt binnen de EU en het lagere prijsniveau op de wereldmarkt. De exporteur krijgt een gedeelte van de hogere kosten voor de grondstof melk in het eindproduct terugbetaald.
Melkveehouderij Mei 2010 6
volgens door meer dan de helft van de leden van het Euro pees Parlement aangenomen te worden. De kans daarop is klein. In Nederland heeft het melkquotum dus nog bijna vijf jaar lang een belemmerend effect. Bij de afschaffing van het melkquotum zullen nieuwe beperkende factoren, zoals milieueisen of grond, ingevoerd worden. Daarnaast kan gesteld worden dat de kostprijs per kilo melk in Nederland hoog is en de variabele kosten laag zijn. Voor de melkveehouder is het dus zaak om zich, in de aanloop naar 2015, actief voor te bereiden op deze veranderingen.
Cees van Bruchem, senior onderzoeker Land bouw Economisch Instituut “Ik zie niet gebeuren dat de Nederlandse melkveehouderij alleen nog maar dankzij neveninkomsten overeind blijft en dus alleen maar hobbymatig in stand zal worden gehouden.”
Aflossingsvrije lening wordt minder geschikte finan cieringsvorm Bij veel Nederlandse melkveehouders bestaat de financiering (deels) uit aflossingsvrije leningen, met een (afspraak) termijn van 40 jaar. Na deze periode zit de melkveehouder nog steeds met dezelfde schuldenlast. Deze aflossingsvrije leningen zijn ingevoerd vanwege de melkquotering. Er was liquiditeit nodig om in kleine stapjes te kunnen groeien door melkquotum aan te schaffen. Bij afschaffing van het melkquotum is een aflossingsvrije lening niet meer de meest geschikte financieringsvorm.
Jan Breembroek, directeur Agro Adviesgroep bij de GIBO Groep Accountants en Adviseurs “Kostprijsvergelijking blijft wel degelijk interessant. Als individuele melkveehouder is het van belang te weten waar je staat en moet je bij de beste helft willen zitten.”
Financieringsvormen koppelen aan levensduur van activa Melkveehouders zijn ondernemers en moeten zelf keuzes maken met betrekking tot hun bedrijf. In de keuzes moet rekening gehouden worden met de genoemde veranderingen in het beleid. Zo zal afschaffing van het quotum effect hebben op de balans van het bedrijf. De komende jaren tot 2015 zullen noodzakelijk zijn om de bedrijven klaar te maken voor deze nieuwe realiteit. Keuzes als schaalvergroting zullen meer sprongsgewijs plaats vinden in combinatie met
nieuwbouw en/of aankoop van grond. Bedrijfsoptimalisatie zal altijd moeten worden getoetst aan de kostprijs van het geleverde product. In de financiering van het bedrijf zal de levensduur van de gefinancierde activa meer dan nu de basis voor de looptijd van de financiering bepalen. Dit is binnen de sector hard nodig om de vervanging van de activa, bedrijfsu itbreiding of –overname in de toekomst mogelijk te maken. In de periode richting 2015 zullen ondernemer en bank over dit thema met elkaar in gesprek moeten om het melkveebedrijf bestendig te financieren voor de toekomst
Cor Bruns, sectormanager ING Agrarisch Advies “Het is belangrijk dat melkveehouders richting 2015 zelf een ontwikkelingsplan klaar hebben. Bij elke investering moeten ondernemers zich afvragen wat het effect op de kostprijs is. Wanneer dit onderbouwd is met een duidelijke visie, is groei, ook onder de huidige omstandigheden, goed mogelijk en is ING bereid dit te financieren.”
Melkveehouderij Mei 2010 7
Rondetafelgesprek Dit rapport is mede tot stand gekomen op basis van een door ING georganiseerd Rondetafelgesprek over de impact van de EU-ontwikkelingen op de Nederlandse zuivelsector. De volgende stakeholders uit de Nederlandse zuivelsector hebben hieraan deel genomen. Folkert Beekman Secretaris Productschap Zuivel Jan Breembroek Directeur Agro Adviesgroep bij de GIBO Groep Accountants en Adviseurs Cees van Bruchem Senior onderzoeker Landbouw Economisch Instituut Michel de Haan Projectleider Koeien en Kansen Wageningen Universiteit Harm Holman Melkveehouder en voorzitter European Dairy Farmers Roald Lapperre Directeur GLB ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) Jan Mulder Europarlementariër Siem-Jan Schenk Melkveehouder en voorzitter LTO melkveehouderij Erwin Wunnekink Melkveehouder en commissaris FrieslandCampina
Meer weten? Kijk op ING.nl/agrarisch Of bel met Cor Bruns, sectormanager Agrarisch Advies 020 576 08 74 Jan Klink, Henk van den Brink, sectoreconoom 020 563 95 06 Wilt u nieuwe publicaties per e-mail ontvangen? Ga naar ING.nl/kennis
Disclaimer De informatie in dit rapport geeft de persoonlijke mening weer van de analist(en) en geen enkel deel van de beloning van de analist(en) was, is, of zal direct of indirect gerelateerd zijn aan het opnemen van specifieke aanbevelingen of meningen in dit rapport. De analisten die aan deze publicatie hebben bijgedragen voldoen allen aan de vereisten zoals gesteld door hun nationale toezichthouders aan de uitoefening van hun vak. Deze publicatie is opgesteld namens ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam en slechts bedoeld ter informatie van haar cliënten. ING Bank N.V. is onderdeel van ING Groep N.V. Deze publicatie is geen beleggingsaanbeveling noch een aanbieding of uitnodiging tot koop of verkoop van enig financieel instrument. Deze publicatie is louter informatief en mag niet worden beschouwd als advies. ING Bank N.V. betrekt haar informatie van betrouwbaar geachte bronnen en heeft alle mogelijke zorg betracht om er voor te zorgen dat ten tijde van de publicatie de informatie waarop zij haar visie in dit rapport heeft gebaseerd niet onjuist of misleidend is. ING Bank N.V. geeft geen garantie dat de door haar gebruikte informatie accuraat of compleet is. De informatie in dit rapport kan gewijzigd worden zonder enige vorm van aankondiging. ING Bank N.V. noch één of meer van haar directeuren of werknemers aanvaardt enige aansprakelijkheid voor enig direct of indirect verlies of schade voortkomend uit het gebruik van (de inhoud van) deze publicatie alsmede voor druk- en zetfouten in deze publicatie. Auteursrecht en rechten ter bescherming van gegevensbestanden zijn van toepassing op deze publicatie. Overneming van gegevens uit deze publicatie is toegestaan, mits de bron wordt vermeld. In Nederland is ING Bank N.V. geregistreerd bij en staat onder toezicht van De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten. De tekst is afgesloten op 28 april 2010.