Mei 2015
Rapportage Risicobereidheid Onderzoek onder deelnemers van Stichting Pensioenfonds UWV
© 2015 Hay Group. All rights reserved.
www.haygroup.com
Inhoud 1. .... Managementsamenvatting ................................. 4 2. .... Inleiding ............................................................... 5 3. .... Onderzoekspopulatie ......................................... 5 3.1.
Respons ....................................................................... 5
3.2.
Benchmark .................................................................. 6
4. .... Vertrouwen in Stichting Pensioenfonds UWV .. 7 4.1.
Vertrouwen in het pensioenfonds ............................... 7
4.2.
Open opmerkingen van deelnemers .......................... 10
4.3.
Conclusie vertrouwen ............................................... 10
5. .... Risicobereidheid ............................................... 11 5.1.
Resultaten: Meting risico aversie .............................. 11
5.2.
Resultaten: Absoluut minimum ................................ 12
5.3.
Resultaten: Zelf ingeschatte risicobereidheid ........... 14
5.4.
Resultaten: Percentage beleggen............................... 15
5.5.
Risicobereidheid en persoonskenmerken .................. 16
5.6.
Conclusies risicobereidheid ...................................... 18
6. .... Verwachtingen van deelnemers....................... 19 6.1.
Resultaten .................................................................. 19
6.2.
Verwachtingen en demografische kenmerken .......... 19
6.3.
Conclusie verwachtingen .......................................... 20
7. .... Herstelmaatregelen........................................... 21 7.1.
Mogelijkheden voor individuen ................................ 21
7.2.
Mogelijkheden maatregelen pensioenfonds .............. 23
7.3.
Conclusies herstelmaatregelen .................................. 25
8. .... Overige vragen .................................................. 26
2/52
8.1.
Nominaal of reëel ...................................................... 26
8.2.
Keuze pensioenuitvoering ......................................... 27 www.haygroup.com
9. .... Vertaalslag......................................................... 28 9.1.
Beleggingen .............................................................. 28
9.2.
Communicatie, regeling en flexibiliteit .................... 32
Bijlage 1: Het onderzoek ......................................... 33 Het meten van risicobereidheid ............................................. 34 Utiliteit en de Relatieve Risico Aversie meting..................... 36
Bijlage 2: Representativiteit respondenten............ 39 Demografische eigenschappen respondenten ........................ 39 Conclusie representativiteit sample ....................................... 40
Bijlage 3: Risicobereidheid ..................................... 41 De huidige assetmix van Stichting Pensioenfonds UWV ...... 42
Bijlage 4: Herstelmaatregelen ................................. 43 Bijlage 5: Overige resultaten .................................. 46 Bijlage 6: Gevoeligheidsanalyse beleggingsmix ... 48 Gevoeligheidsanalyse AOW .................................................. 51
Bijlage 7. Afhaakanalyse ......................................... 52
3/52
www.haygroup.com
1. Managementsamenvatting Onder de populatie van Stichting Pensioenfonds UWV heeft Hay Group in samenwerking met de Erasmus Universiteit Rotterdam een risicobereidheidsonderzoek uitgevoerd. Naast het meten van de risicobereidheid hebben wij ook onderzoek gedaan naar onder andere herstelmaatregelen, de pensioenambitie van deelnemers en het vertrouwen in het fonds. Het bepalen van de beleggingsmix is gedaan op basis van de mediane risicobereidheid van de populatie. Stel er zijn 100 metingen, die we oplopend sorteren, dan is Q1 de 25e meting, de mediaan de 50e meting en Q3 de 75e meting. Het blijkt dat de populatie van Stichting Pensioenfonds UWV over het algemeen licht risicomijdend is. In combinatie met enkele aannames die we veronderstellen, geeft de mediane gemeten risicobereidheid een optimale beleggingsmix. Voor actieve deelnemers zou dit uitkomen op 40% tot 65% aandelen (risicovolle beleggingen) en het overige in obligaties (“risicovrije’ beleggingen). Bij gelijke aannames, op de leeftijd na, komt voor gepensioneerden het percentage aandelen uit tussen de 30% en 50%. De huidige beleggingsmix van het pensioenfonds (47% in zakelijke waarden, ofwel risicovolle beleggingen) zit dus tussen deze ranges in, maar is iets aan de voorzichtige kant, gegeven de mediane risicobereidheid van de populatie. Het onderzoek wijst uit dat de risicobereidheid onder de deelnemers erg divers is en niet te verklaren is aan de hand van demografische kenmerken. Het is daarom niet mogelijk om een beleggingsbeleid te vinden dat aansluit bij de wensen van de gehele populatie; de één wenst wel (veel) risico te nemen, de ander niet of weinig. Het is daarom ook niet vreemd om af te wijken van de “optimale beleggingsmix” die wij in dit rapport presenteren. In onze vertaalslag houden wij namelijk geen rekening met de dekkingsgraad, andere beleidsbepalingen of fondskenmerken. Er zal hoe dan ook communicatie plaats moeten vinden waarom voor een bepaald beleggingsbeleid gekozen is en waarom het noodzakelijk is om enige mate van beleggingsrisico’s te lopen. De pensioenverwachting van deelnemers is gemiddeld 77% van het netto inkomen. Het is belangrijk dat deelnemers worden geïnformeerd over de ambitie van de pensioenregeling en de maatregelen die zij zelf kunnen treffen om een hoger pensioen te bereiken, indien de regeling niet aan de pensioenverwachting van de deelnemer voldoet. Een groot aantal van de deelnemers geeft aan dat zij bereid zijn om bij te sparen om zo hun pensioeninkomen te verhogen. Het vertrouwen in het pensioenfonds is licht positief. Dit is in lijn met de overige pensioenfondsen waarvoor wij dit onderzoek hebben uitgevoerd. Enkele deelnemers die negatief over het fonds denken, geven aan dat dit te maken heeft met de dekkingsgraad en met het feit dat er de laatste jaren niet geïndexeerd is. Ook wensen ze duidelijke communicatie, bijvoorbeeld in het Uniform Pensioen Overzicht. Dit blijkt uit de open opmerkingen van deelnemers. 4/52
www.haygroup.com
2. Inleiding Voor Stichting Pensioenfonds UWV is een onderzoek uitgevoerd onder de deelnemers van het fonds. In het onderzoek zijn zowel de actieve deelnemers als de gepensioneerden benaderd. Slapers zijn niet meegenomen. De vraag die aanleiding was tot het doen van dit onderzoek luidt: Hoeveel risico zijn de deelnemers van het pensioenfonds bereid te nemen als het gaat om hun pensioen?
3. Onderzoekspopulatie In dit hoofdstuk geven we een overzicht van hoe de respons op het onderzoek is geweest en of deze groep representatief is voor de totale populatie. Daarnaast introduceren we de benchmark, waarmee we de resultaten op een aantal vragen zullen vergelijken.
3.1. Respons In dit onderzoek zijn zowel de actieve deelnemers als de gepensioneerden benaderd. In totaal hebben 5.588 van de 25.424 aangeschreven deelnemers de vragenlijst volledig ingevuld. Dit komt neer op een respons ratio van 22%, wat naar onze mening een mooie respons is. Van de actieve deelnemers die de vragenlijst zijn gestart, heeft 76% de vragenlijst afgerond. Voor gepensioneerden ligt dit percentage op 86%. Onderstaande tabel geeft weer hoe de respons ratio is. Respons Afgeronde vragenlijsten
Actieve deelnemers Gepensioneerden 4.053
1.535
Totaal 5.588
Niet afgeronde vragenlijsten
1.285
246
1.531
Totale deelnemerspopulatie
18.058
7.366
25.424
21%
22%
14%
22%
Afgerond als percentage 22% van totaal Niet afgerond als percentage van 24% respondenten Tabel 1. De responscijfers van het risicobereidheidsonderzoek.
Onderstaande grafiek toont het verloop van de respons. Voornamelijk de eerste paar dagen na ontvangst van de uitnodiging van het onderzoek zijn de actieve deelnemers begonnen met het invullen van de vragenlijst. Na enkele dagen neemt de respons flink af. Echter, na het versturen van de reminder vindt weer een opleving in de respons plaats. In de grafiek worden ook “Actieven, lopend” en “Gepensioneerden, lopend” weergegeven. Deze twee categorieën geven het aantal deelnemers aan dat de vragenlijst is gestart, maar deze niet heeft afgerond. In bijlage 7 laten we zien bij welke vragen de respondenten voornamelijk zijn afgehaakt.
5/52
www.haygroup.com
Grafiek 1. Verloop van de respons over de tijd.
Wij hebben gecontroleerd of de respondenten representatief zijn voor de gehele populatie. De analyse wordt getoond in bijlage 2. Wij concluderen dat de respondenten representatief zijn.
3.2. Benchmark We vergelijken de resultaten van Stichting Pensioenfonds UWV, waar relevant, met de benchmark. De benchmark bestaat uit acht andere pensioenfondsen. De benchmark bevat alleen onderzoeksresultaten voor actieve deelnemers, omdat de meeste fondsen in de benchmark alleen de actieve deelnemers hebben laten deelnemen. Daarom benchmarken we alleen de resultaten van de actieve populatie. Het gebruik van de benchmark laat een relatief beeld zien van de deelnemers van Stichting Pensioenfonds UWV ten opzichte van andere pensioenfondsen. Hierdoor is een vergelijking op bepaalde onderwerpen mogelijk, zoals het vertrouwen in een pensioenfonds.
6/52
www.haygroup.com
4. Vertrouwen in Stichting Pensioenfonds UWV De economische crisis heeft de afgelopen jaren veel invloed gehad op pensioenfondsen. De teleurstellende resultaten op de aandelenbeurzen en de historisch lage rentes hebben hun weerslag op de dekkingsgraden van veel fondsen. Daarnaast hebben we ook te maken met vergrijzing en stijgende levensverwachtingen. Pensioen van deelnemers is al een aantal jaren niet verhoogd met de inflatie en voor een aantal fondsen is het pensioen afgelopen jaar gekort. Het is niet verwonderlijk dat het vertrouwen in pensioenfondsen onder druk staat. Onderdeel van dit onderzoek is het peilen van het vertrouwen van de deelnemers in het pensioenfonds. Dit onderdeel is tweeledig: Enerzijds is gevraagd naar de hoogte van het vertrouwen in het pensioenfonds, en anderzijds naar de verandering in het vertrouwen de afgelopen jaren.
4.1. Vertrouwen in het pensioenfonds Uit de antwoorden blijkt dat het vertrouwen van de actieve deelnemers boven gemiddeld is (4,5 op een schaal van 1 tot 7), en dat het vertrouwen onder gepensioneerden iets hoger is (4,9). De resultaten zijn weergegeven in onderstaande grafiek.
Vertrouwen in pensioenfonds
Percentage van de respondenten
40%
36%
35% 30%
26%
31% 27%
26%
25% 19%
20% 15% 10% 5%
5% 2% 1%
8% 6%
7% 3%
3%
0% Zeer weinig
Zeer veel Actieven
Gepensioneerden
Grafiek 2. Het vertrouwen van de respondenten in Stichting Pensioenfonds UWV.
Meer dan de helft van de respondenten geeft aan dat hun vertrouwen in de afgelopen twee jaren niet veranderd is. Van de actieven geeft 22% van de respondenten aan dat hun vertrouwen in de afgelopen twee jaren verslechterd is, onder gepensioneerden ligt dit percentage op 19%. Van de actieven geeft 10% aan dat het vertrouwen de afgelopen jaren is verbeterd en van de gepensioneerden 21%. Onderstaande grafiek geeft de resultaten op de vraag over de verandering in vertrouwen.
7/52
www.haygroup.com
Verandering vertrouwen
Percentage van de respondenten
80%
68%
70%
61%
60% 50% 40% 30% 20% 10%
14%12% 2% 2%
13% 8%
6% 4%
2%
0% Sterk verslechterd
6%
0% 1%
Sterk verbeterd Actieven
Gepensioneerden
Grafiek 3. De verandering in vertrouwen over de afgelopen twee jaar.
In onderstaande tabel is het vertrouwen van de actieve deelnemers vergeleken met de benchmark. Het vertrouwen wordt op een schaal van 1 tot 7 gegeven, waarbij de waarde “4” een neutraal vertrouwen is. Ook geven we de dekkingsgraad van ieder pensioenfonds. Er is een klein verband te zien tussen de hoogte van de dekkingsgraad en het vertrouwen van de actieve deelnemers. Echter, sommige fondsen hebben al een tijd niet geïndexeerd of de aanspraken voor de periode van het onderzoek gekort. Hierdoor ligt de dekkingsgraad wel boven 100%, maar hebben de deelnemers wel te maken gehad met een tegenslag. Het vertrouwen in pensioenfonds UWV ligt rond het gemiddelde van de overige fondsen.
Dekkingsgraad*
Gemiddeld vertrouwen (schaal: 1 tot 7)
Pensioenfonds UWV
103,1%
4,5
Fonds 1
106,0%
5,0
Fonds 2
115,0%
5,8
Fonds 3
108,0%
4,6
Fonds 4
113,0%
4,5
Fonds 5
98,7%
4,2
Fonds 6
103,5%
4,4
Fonds 7
108,9%
4,3
Fonds 8 112,9% 4,0 Gemiddelde 108,3% 4,6 benchmark Tabel 2. Het vertrouwen van de actieve deelnemers van Stichting Pensioenfonds UWV vergeleken met de andere pensioenfondsen in de benchmark.
*De tabel geeft de dekkingsgraad weer in de periode van het onderzoek.
In onderstaande grafiek wordt het vertrouwen van actieve vergeleken met de benchmark. 8/52
www.haygroup.com
Vertrouwen in pensioenfonds
Percentage van de respondenten
40%
36% 33%
35%
27% 24%
30% 25%
19% 19%
20% 15% 10% 5%
2% 2%
5% 6%
8%
10% 3%
6%
0% Zeer weinig
Zeer veel Actieven
Benchmark
Grafiek 4. Het vertrouwen van de actieve deelnemers vergeleken met de benchmark.
Ook hebben we getoetst of demografische eigenschappen van mensen invloed hebben op het vertrouwen. Hieruit blijkt dat leeftijd en geslacht een significante invloed hebben op het vertrouwen in het pensioenfonds voor actieven. Het verband tussen leeftijd en het vertrouwen is significant, maar zwak. De coëfficiënt is 0,01. Dit betekent dat een 10 jaar oudere persoon op een 7puntsschaal slechts 0,1 meer vertrouwen heeft. Significantie is een combinatie van het effect en de variatie. Als de variatie heel klein is kan iets dus significant zijn ook al is het effect zwak. Dit zien we ook terug in de onderstaande verbanden. Actieve deelnemers
Verband
Toelichting
Leeftijd
Positief
Hoe hoger de leeftijd, hoe hoger het vertrouwen
Mannen hebben meer vertrouwen dan vrouwen Tabel 3. Invloed demografische eigenschappen op vertrouwen actieven. Geslacht
Significant
Ook voor gepensioneerden tonen we hieronder de verbanden. Gepensioneerden
Verband
Toelichting
Geslacht
Significant
Mannen hebben meer vertrouwen dan vrouwen
Respondenten met een lagere opleiding hebben een hoger vertrouwen. Dit verband is zeer zwak. Tabel 4. Invloed demografische eigenschappen op vertrouwen gepensioneerden. Opleidingsniveau
9/52
Negatief
www.haygroup.com
4.2. Open opmerkingen van deelnemers In de vragenlijst hebben deelnemers de mogelijkheid gekregen open opmerkingen in te vullen en bijvoorbeeld toe te lichten waarom hun vertrouwen is veranderd in de afgelopen jaren. Hieronder een beschrijving van het algemene gevoel dat heerst onder de deelnemers. De open opmerkingen van deelnemers zijn erg gespreid. Enerzijds is een deel erg positief, zijn ze blij dat ze hun mening mogen geven en hebben ze er vertrouwen in dat Stichting Pensioenfonds UWV het geld goed beheert. Ook zijn zij erg nieuwsgierig naar de uitkomsten van dit onderzoek. Anderzijds zijn enkele deelnemers negatief. Ze hebben geen vertrouwen in het pensioenstelsel ofwel de economie en ze zijn sceptisch over wat er met de resultaten van de vragenlijst wordt gedaan. Een opmerking die vaker terugkeert is dat werknemers balen dat collega’s een aantal jaren geleden vroeg met pensioen konden gaan, terwijl dat voor hen niet meer geldt. Ze willen liever minder werken of al met pensioen gaan, maar ze hebben het gevoel dat hun pensioensituatie dat niet toelaat. Een andere terugkerende opmerking is dat de werknemer graag meer invloed op zijn/haar pensioen wenst te hebben, bijvoorbeeld door zelf te mogen kiezen voor een bepaald pensioenfonds of voor bepaalde beleggingen of spaarmogelijkheden. Het blijkt ook dat deelnemers het Uniform Pensioen Overzicht (UPO) graag in duidelijkere taal willen ontvangen en dat deelnemers soms behoefte hebben aan advies op maat. Enkele actieve deelnemers geven aan dat ze nog helemaal niet bezig zijn met hun pensioen en dat ze zich ervan bewust zijn dat dit moet veranderen. Gepensioneerden noemen het feit dat er al jaren niet geïndexeerd is één van de grootste redenen waarom hun vertrouwen is afgenomen, aangezien dit in hun ogen beloofd was. Ze geven aan dat ze willen dat het fonds beter presteert zodat er geïndexeerd kan worden, maar ze willen over het algemeen niet dat er risico genomen wordt. Ook wordt de lage dekkingsgraad als reden opgegeven. Andere gepensioneerden zijn juist positief omdat Stichting Pensioenfonds UWV de pensioenen niet verlaagd heeft, in tegenstelling tot sommige andere fondsen. Over de vragenlijst zeggen gepensioneerden dat ze blij zijn dat om hun mening werd gevraagd, al vond een deel van de gepensioneerden de vragenlijst wel lastig om in te vullen. Daarnaast zijn ze erg geïnteresseerd in de uitkomsten.
4.3. Conclusie vertrouwen Het vertrouwen in Stichting Pensioenfonds UWV is gemiddeld genomen licht positief. Dit is in lijn met de overige fondsen waarvoor wij dit onderzoek hebben uitgevoerd. Geslacht en inkomen lijken een significant maar klein effect te hebben op het vertrouwen in het pensioenfonds. Onder de deelnemers met een laag of verslechterd vertrouwen werden voornamelijk de volgende redenen genoemd: het gebrek aan indexatie, de dekkingsgraad en de algehele economie.
10/52
www.haygroup.com
5. Risicobereidheid Risicobereidheid is een abstract begrip en er is niet echt één definitie voor. Daarom hebben we gevraagd aan de deelnemers waar ze als eerste aan denken als ze het woord risico horen. Verreweg het grootste gedeelte van de respondenten ziet risico als “onzekerheid”. Wat is het eerste dat u te binnen schiet wanneer u denkt aan het woord "risico"?
Percentage van de actieven
Percentage van de gepensioneerden
Verlies
18%
20%
Kans
12%
19%
Rendement
5%
12%
Onzekerheid
62%
47%
Opwinding
1%
1%
Anders 2% Tabel 5. Associatie met het woord risico.
1%
In dit hoofdstuk tonen we de uitkomsten van het risicobereidheidsonderzoek. We testen ook of bepaalde demografische kenmerken, zoals leeftijd en geslacht, invloed hebben op de risicobereidheid van mensen. Uitleg over de verschillende methoden waarop wij risicobereidheid uitvragen, is in bijlage 1 opgenomen. Als u deze rapportage voor de eerste keer doorneemt, raden wij u aan om bijlage 1 goed door te lezen.
5.1. Resultaten: Meting risico aversie We hebben deelnemers keuzes voorgelegd met voorbeelden die aansluiten bij hun persoonlijke situatie. Hieruit volgt een bepaalde risicohouding. Deze risicohouding wordt hieronder weergegeven, waarbij een risicohouding hoger dan nul duidt op een risico aversie. Hoe hoger het getal, hoe meer risico avers de populatie is. In het geval dat er 100 metingen zijn, die oplopend zijn gesorteerd, is Q1 de 25e meting, de mediaan de middelste meting en Q3 de 75e meting. Q1 is dus risicovoller dan de mediaan en de mediaan is weer risicovoller dan Q3. Actieven
Gepensioneerden
Totaal
Q1
1,0
0,5
0,8
Mediaan
3,4
2,8
3,3
5,2
5,4
Q3 5,5 Tabel 6. De risicohouding van de respondenten.
Omdat de waardes hoger dan nul zijn, duidt dit erop dat deelnemers risico avers zijn. Dit is in lijn met de theorie en met de verwachtingen. Ten opzichte van andere fondsen is de populatie van Stichting Pensioenfonds iets minder risico avers. Echter, de verschillen zijn klein. Ten opzichte van één fonds waarbij veel professionele beleggers in dienst zijn, zijn deelnemers van Stichting Pensioenfonds UWV juist veel meer risico avers.
11/52
www.haygroup.com
Uit het onderzoek blijkt dat met name de gepensioneerden een hogere risicobereidheid tonen. Bij andere fondsen waren de actieve deelnemers altijd minder risico avers dan de gepensioneerden. Dit is ook wat we verwachten gezien de horizon. Vandaar dat het opvallend is dat in dit onderzoek de gepensioneerden risicovoller zijn dan actieve deelnemers. Het is lastig om hier een verklaring voor te vinden. Een mogelijke verklaring is dat er een hoger percentage mannen is bij de gepensioneerden. Mannen tonen gemiddeld een iets hogere risicobereidheid dan vrouwen. Hoe risico avers de populatie is en tot welke beleggingsmix dit leidt, laten we zien in hoofdstuk 9. Verdere toelichting over deze meting wordt in bijlage 3 gegeven.
5.2. Resultaten: Absoluut minimum
Percentage van de respondenten
Wij hebben deelnemers gevraagd wat voor minimum inkomen zij zouden accepteren voor een stijging van het pensioeninkomen van 80% naar 100% (als percentage van het huidige inkomen) over de komende 10 jaar. Dit komt neer op compensatie voor een jaarlijkse inflatie van iets meer dan 2%. In deze vraag is actief uitgelegd wat inflatie met het nominale pensioeninkomen doet. De resultaten van de actieven en gepensioneerden populatie zijn weergegeven in onderstaande grafiek.
35%
Laagst geaccepteerde pensioeninkomen als percentage van het huidige inkomen 32% 27%
30% 25% 20%
26%
22% 17%
15%
24% 15%
16%
10% 11%
10% 5% 0% 40%
60% 70% 75% 80% Pensioeninkomen als % van huidige inkomen Actieven Gepensioneerden
Grafiek 5. Geaccepteerde minimum pensioeninkomen voor een stijging (indexatie) van 25% over 10 jaar.
Onderstaande tabel toont voor de verschillende groepen het gemiddelde minimaal gewenste pensioeninkomen, als percentage van het huidige inkomen, dat men accepteert voor een stijging van 80% naar 100%. Minimaal gewenste pensioen inkomen
Actieven
Gemiddeld 67% Tabel 7. Gemiddelde laagst geaccepteerde pensioeninkomen
12/52
Gepensioneerden 65%
www.haygroup.com
Het gemiddelde komt voor actieven en gepensioneerden ongeveer gelijk uit. Voor actieven betekent dit dat er een kleine risicobuffer is. Voor gepensioneerden betekent dit dat ze een lager inkomen accepteren. Uit deze methode volgt dat de ondergrens 65% van hun huidige inkomen bedraagt (er kan dus 35% gekort worden). Hieruit kunnen we concluderen dat er een buffer is om risico mee te lopen.
13/52
www.haygroup.com
5.3. Resultaten: Zelf ingeschatte risicobereidheid Naast de metingen is ook aan de deelnemer zelf gevraagd in hoeverre hij/zij bereid is risico te nemen, op een zevenpunt schaal. De uitkomsten staan in onderstaande grafiek. Aan actieve deelnemers is de volgende vraag gesteld: “Bent u bereid risico te lopen als het om de opbouw van uw pensioen gaat?”
Percentage van de respondenten
Aan gepensioneerden is de volgende vraag gesteld: “Bent u bereid risico te lopen als het om uw pensioenuitkering gaat?”
35%
Bent u bereid risico te lopen als het om uw pensioen gaat? 29%
30%
24%
25% 20%
18%
19%
18% 19%
19% 17% 13% 14%
15% 10%
3% 4%
5%
2% 1%
0% Zeker niet
Actieven
Gepensioneerden
Zeker wel
Grafiek 6. De zelf ingeschatte risicobereidheid van respondenten.
De zelf ingeschatte risicobereidheid voor gepensioneerden en actieven is ongeveer gelijk. Het gemiddelde is berekend door tussen “zeker niet” en “zeker wel” de scores 1 t/m 7 te geven. Een gemiddelde risicobereidheid is daarmee 4. De zelf ingeschatte risicobereidheid van zowel gepensioneerden als actieven is 3. Dit geeft dus aan dat men gemiddeld genomen beneden gemiddeld risico wil lopen. De zelf ingeschatte risicobereidheid is tevens afgezet tegen de benchmark. Onderstaande grafiek toont dat de zelf ingeschatte risicobereidheid van respondenten UWV gemiddeld iets lager ligt dan de benchmark. Op basis van de zelf ingeschatte risicobereidheid zou er dus een voorzichtig beleggingsbeleid gevoerd moeten worden. De gemeten risicobereidheid ligt juist iets hoger dan de benchmark.
14/52
www.haygroup.com
35%
Bent u bereid risico te lopen als het om de opbouw van uw pensioenuitkering gaat? 29%
Percentage van de respondenten
30%
24%
25% 20%
22%
21% 18%
18%
15%
17% 13%
12%
13%
10% 3%
5%
5% 2% 2%
0% Zeker niet
Actieven
Benchmark
Zeker wel
Grafiek 7. De zelf ingeschatte risicobereidheid van actieve deelnemers wordt vergeleken met de benchmark.
5.4. Resultaten: Percentage beleggen
Percentage van de respondenten
In het geval men zelf het pensioen zou beheren, zou men gemiddeld rond de 30% in aandelen beleggen. De antwoorden van de totale onderzoekspopulatie zijn weergegeven in onderstaande grafiek. Slechts weinig deelnemers maken bewust de keuze om meer dan 50% in aandelen te beleggen.
20% 18% 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0%
Hoeveel procent van uw pensioengeld wenst u in aandelen te beleggen?
0%
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Actieven Gepensioneerden
Grafiek 8. Percentage van het pensioengeld de respondenten in aandelen zouden willen beleggen.
Onderstaande tabel bevat de resultaten gesplitst naar gepensioneerden en actieven. Het is te zien dat actieven minder in aandelen zouden beleggen dan gepensioneerden. Wij zouden niet verwachten dat gepensioneerden meer in aandelen zouden willen beleggen gegeven de beleggingshorizon van deze groep.
15/52
www.haygroup.com
Percentage aandelen Gemiddeld
Actieven
Gepensioneerden
28%
30%
Standaardafwijking 22% 23% Tabel 9. Het gemiddelde percentage pensioengeld dat men in aandelen zou willen beleggen.
5.5. Risicobereidheid en persoonskenmerken Risicobereidheid is een eigenschap van een persoon. Deze eigenschap zou beïnvloed kunnen worden door persoonskenmerken zoals leeftijd en inkomen. Door middel van een regressieanalyse is getoetst of leeftijd, inkomen, geslacht, het hebben van een koophuis, het hebben van een partner en het opleidingsniveau significant van invloed zijn op de risicobereidheid van de deelnemers. Het hebben van een koophuis en het hebben van een partner blijken geen invloed te hebben op de risicobereidheid. De resultaten staan in onderstaande tabel. Als iets niet significant is, staat dit vermeld in de tabel. Indien er een waardering staat, is het verband wel significant.
16/52
www.haygroup.com
Actieve deelnemers
Verband
Toelichting
Leeftijd
Negatief
Een hogere leeftijd betekent een lagere risicobereidheid
Netto maandinkomen
Positief
Hoger inkomen betekent hogere risicobereidheid
Geslacht
Significant
Mannen zijn meer risicobereid dan vrouwen
Een hogere opleiding betekent een hogere risicobereidheid Tabel 10. Verbanden tussen persoonlijke eigenschappen en risicobereidheid. Opleidingsniveau
Positief
Bij actieve deelnemers is tussen inkomen en risicobereidheid een positief verband te vinden. Dat betekent dat een hoger inkomen leidt tot een hogere risicobereidheid. Daarnaast zijn mannen meer risicobereid dan vrouwen. Onder de gepensioneerde deelnemers is alleen een significant verband gevonden tussen opleidingsniveau en risicobereidheid. Wederom is de voorspellende waarde erg laag: slechts 2% van de variantie wordt verklaard door opleidingsniveau. Dit betekent dat we kunnen stellen dat risicobereidheid niet te voorspellen is aan de hand van persoonlijke kenmerken. Gepensioneerden
Verband
Leeftijd
Niet significant
Netto maandinkomen
Niet significant
Geslacht
Niet significant
Toelichting
Hoger opleidingsniveau betekent hogere risicobereidheid Tabel 11. Verbanden tussen persoonlijke eigenschappen en risicobereidheid. Opleidingsniveau
Positief
Op basis van deze analyse blijkt dat we de risicobereidheid van één persoon aan de hand van deze factoren niet kunnen voorspellen. Wij denken dat “risicobereidheid” iets is wat je met je geboorte ofwel je opvoeding mee hebt gekregen en het kan dus voor eenzelfde soort persoon (geslacht, leeftijd, inkomen en opleidingsniveau) toch tot een andere risicobereidheid leiden. Daarentegen kunnen we wel stellen dat je voor eenzelfde soort populatie als UWV een goede inschatting kunt maken van de risicobereidheid.
17/52
www.haygroup.com
5.6. Conclusies risicobereidheid Met behulp van verschillende methodes hebben we de risicobereidheid van de deelnemerspopulatie in kaart gebracht. Op basis van de in voorgaande beschreven resultaten kunnen we de volgende conclusies trekken. De vier methodes zijn consistent en meten de eigenschap risicobereidheid. Door middel van een factoranalyse is aangetoond dat er één kenmerk is die een sterke verklarende invloed heeft op de resultaten. Daaruit volgt de conclusie dat de methodes meten wat we willen dat het meet, namelijk risicobereidheid. De populatie van UWV is licht risico avers. Dit blijkt uit alle vier methodes. In hoofdstuk 9 vertalen we de gemiddelde gemeten risicobereidheid naar een beleggingsmix. Hieruit zal blijken dat met een licht risico averse populatie alsnog wat risico genomen kan worden, met name vanwege de horizon van de actieve deelnemers. Risicobereidheid is een unieke eigenschap van een persoon en is niet te voorspellen aan de hand van demografische kenmerken. Hoewel uit de regressieanalyse blijkt dat de persoonskenmerken leeftijd, inkomen opleiding en geslacht hebben invloed op de risicobereidheid, is de impact te klein om de risicobereidheid op basis van deze gegevens te kunnen voorspellen. De spreiding van de risicohouding is groot. Het verschil in risicobereidheid tussen de verschillende deelnemers maakt het lastig om een beleid te maken dat geschikt is voor de totale populatie. In de vertaalslag laten we daarom voor verschillende risicohoudingen de optimale beleggingsmix zien. Gepensioneerden tonen een hogere risicobereidheid dan actieve deelnemers. Wij vinden dit opvallend gegeven de beleggingshorizon van deze populatie. Bij andere onderzoeken toonden actieve deelnemers altijd een hogere risicobereidheid dan gepensioneerden. Ten opzichte van de benchmark is de totale deelnemerspopulatie van UWV iets minder bereid risico te nemen, gebaseerd op de zelf ingeschatte risicobereidheid. Gegeven de gemeten risicobereidheid, is de deelnemerspopulatie van UWV juist iets minder risico avers.
18/52
www.haygroup.com
6. Verwachtingen van deelnemers Onderdeel van het onderzoek is om in kaart te brengen of het pensioeninkomen waar het fonds op stuurt overeenkomt met de verwachtingen van de deelnemers.
6.1. Resultaten Onderstaand worden de verwachtingen van de respondenten getoond. Er is gevraagd wat men aan pensioeninkomen verwacht en wat men beschouwt als lage of hoge pensioeninkomens. De respondenten hebben bedragen in euro’s in moeten vullen. Dit is omgerekend naar een percentage van het huidige netto inkomen. Zowel het inkomenscohort als het bedrag is uitgevraagd in bedragen netto per maand. In de vraag is expliciet aangegeven dat de deelnemers er rekening mee moeten houden dat het salaris in de toekomst gelijk blijft en de prijzen niet stijgen. Pensioeninkomen, wat verwacht men gemiddeld? (als percentage van het huidige netto inkomen) UWV
Benchmark
Men verwacht gemiddeld 77% Tabel 22: Pensioenverwachtingen van respondenten.
79%
In onderstaande tabel worden de verwachtingen van de deelnemers vergeleken met de benchmark. Het blijkt dat de verwachtingen onder actieve deelnemers van Stichting Pensioenfonds UWV lager liggen dan de verwachtingen bij andere pensioenfondsen. Pensioeninkomen, wat vindt men gemiddeld? (als percentage van het huidige netto inkomen) UWV
Benchmark
Heel laag
50%
54%
Laag
59%
64%
Normaal
69%
78%
Hoog
79%
90%
Zeer hoog 94% 103% Tabel 13. Wat zijn de gemiddelde verwachtingen van de respondenten qua pensioeninkomen?
6.2. Verwachtingen en demografische kenmerken Om te toetsen of er persoonlijke kenmerken zijn die invloed hebben op de verwachtingen, hebben we wederom een regressieanalyse toegepast. Zie hiervoor onderstaande tabel, waarin we alleen de significante verbanden tonen. Aangezien “geslacht” geen meetkundige waarde heeft, kan hier geen “positief” of “negatief” verband aan gelinkt worden. Net als bij risicobereidheid, zijn de verbanden tussen de demografische eigenschappen en de pensioenverwachtingen zwak.
19/52
www.haygroup.com
Demographics
Verband
Toelichting
Leeftijd
Negatief
Een lagere leeftijd toont een hogere verwachting.
Netto maandinkomen
Positief
Hoe hoger het inkomen, hoe hoger de verwachtingen
Mannen hebben lagere pensioenverwachtingen dan vrouwen Tabel 34. Invloed demografische kenmerken op verwachtingen. Geslacht
Significant
6.3. Conclusie verwachtingen De deelnemers verwachten gemiddeld 77% van het huidige netto inkomen, er rekening mee houdend dat er geen loonstijging en prijsinflatie meer plaatsvindt in de toekomst. Zeer laag vindt men 50% van het huidige netto inkomen, terwijl gemiddeld 94% wordt ervaren als zeer hoog. Een normaal pensioeninkomen vindt men 69% van het huidige netto inkomen. Hier ligt er een uitdaging om de deelnemers adequaat op de hoogte te stellen van het te verwachten pensioen, ook wanneer de economische situatie de komende jaren niet verbetert, of als de levensverwachting harder toeneemt dan de huidige prognose doet voorspellen. Het werkelijk te ontvangen pensioen ligt over het algemeen tussen 50% en 65% van het laatst genoten salaris.
20/52
www.haygroup.com
7. Herstelmaatregelen Door dalende dekkingsgraden in de afgelopen jaren hebben de meeste pensioenfondsen in Nederland een herstelplan in moeten dienen. Een veel voorkomende herstelmaatregel is het niet indexeren van pensioenen. Indien de marktomstandigheden niet verbeteren of zelfs verslechteren, zullen er onvermijdelijke maatregelen genomen moeten worden. Hoe staat uw deelnemerspopulatie tegenover mogelijke maatregelen? Actieve deelnemers kunnen daarnaast individuele maatregelen treffen, zoals extra sparen of langer werken. De tabel hieronder geeft de herstelmaatregelen weer. Mogelijkheden voor individuen
Mogelijke maatregelen pensioenfonds en/of overheid
Langer doorwerken
Pensioenleeftijd verhogen
Bijsparen
Meer inleg Geen nabestaandenpensioen (NP) Lagere opbouw ouderdomspensioen (OP)
Extra risico nemen in de beleggingen Tabel 45. Mogelijke herstelmaatregelen voor individuen en pensioenfondsen.
7.1. Mogelijkheden voor individuen Deelnemers hebben zelf in beginsel twee voor de hand liggende mogelijkheden om hun pensioeninkomen op het gewenste peil te brengen: meer geld opzij leggen of langer doorwerken.
Percentage van de respondenten
7.1.1. Langer doorwerken Aan de actieve deelnemers is gevraagd tot welke leeftijd zij bereid zijn door te werken. Uit onderstaande grafiek blijkt dat ruim de helft van de respondenten heeft aanvaard dat zij tot 67 (ofwel langer) dienen te werken, maar ook dat bijna één derde van de mensen nog steeds graag op 65 jarige leeftijd met pensioen wil. Het blijkt dat deelnemers van andere pensioenfondsen gemiddeld een iets hogere bereidheid tonen om langer door te werken.
45%
Tot welke leeftijd is men bereid door te werken? 39%
40%
34%
35% 30% 22% 23%
25%
18%
20% 15% 10%
12%
9% 8%
8% 9%
8% 7%
5% 0% Jonger dan 65
65
66 UWV
67
68
Benchmark
Ouder dan 68
Grafiek 9. De bereidheid van de respondenten om langer door te werken. 21/52
www.haygroup.com
Uit een regressieanalyse blijkt dat een jonger persoon meer bereidheid toont om langer door te werken. Ook mensen met een hogere opleiding zijn eerder geneigd langer door te werken.
7.1.2.
Bereidheid zelf bij te sparen
Percentage van de respondenten
Een andere maatregel die men kan treffen is om zelf geld bij te sparen. Onderstaande grafiek geeft aan welk bedrag deelnemers bereid zijn maandelijks opzij te leggen, indien het pensioeninkomen van het fonds en de AOW tegenvalt.
In hoeverre is men bereid bij te sparen?
25%
23%
22%
20% 20% 15% 15% 11%
9%
10% 5% 0% 0%
0%-2%
2%-4%
4%-6%
6%-8%
Percentage van het netto loon
Meer dan 8%
Grafiek 10. Bereidheid bij te sparen als percentage van het netto loon.
Van de respondenten geeft 20% aan dat zij niet extra willen sparen. In andere onderzoeken lag dit percentage lager (gemiddeld op 18%). In onderstaande tabel wordt aangegeven wat de respondenten van Stichting Pensioenfonds UWV gemiddeld bij zouden willen sparen. Ook de respondenten die hebben aangegeven dat ze niet bij willen sparen, zijn in onderstaande cijfers meegenomen. Wat wil men gemiddeld bijsparen? In euro's
€ 111
Als percentage van het netto loon 4,6% Tabel 16. Hoe denken de actieve deelnemers gemiddeld gezien over bij sparen?
Als we het gemiddelde percentage berekenen over alleen de mensen die bereid zijn bij te sparen (80%) komt het gemiddelde percentage op 5,7% van het huidige netto loon. Het bedrag dat men bij zou willen sparen, ligt hoger dan in andere onderzoeken. Wat betreft persoonlijke kenmerken heeft alleen opleiding een significante invloed op de bereidheid tot bij sparen. Het verband is echter zwak.
22/52
www.haygroup.com
7.2. Mogelijkheden maatregelen pensioenfonds Een pensioenfonds kan meerdere maatregelen nemen om de dekkingsgraad te verbeteren. Aan de deelnemers zijn vijf mogelijke maatregelen voorgelegd, die de deelnemers moesten rangschikken van “meest vervelend” tot “minst vervelend”. Hieronder volgt een korte omschrijving per maatregel. Pensioenleeftijd verhogen (langer werken): het verhogen van de pensioenleeftijd heeft geen invloed op de opgebouwde aanspraken, maar voor toekomstige aanspraken scheelt dit in de verplichtingen. Deze maatregel zal ook meer vanuit de overheid geïnitieerd worden dan vanuit het fonds. Meer sparen: meer van het netto inkomen opzij leggen voor later. Geen nabestaandenpensioen: traditioneel is het nabestaandenpensioen een vast onderdeel van de pensioenregeling. Door het nabestaandenpensioen af te zetten tegen andere maatregelen, kan inzicht verkregen worden in de waarde die deelnemers hechten aan het nabestaandenpensioen ten opzichte van andere elementen. Lagere pensioenopbouw (lager ouderdomspensioen): hieronder valt het korten van de pensioenen, het niet indexeren van de pensioenen en het verlagen van de toekomstige pensioenopbouw. Meer risico in de beleggingen: door meer risico te nemen met het kapitaal kan er, en zal er naar verwachting, een hoger rendement behaald worden. Echter, een hogere verwachte opbrengst gaat gepaard met een vergrote kans op een tegenvallend pensioen. Onderstaande grafieken tonen de uitkomsten van wat men het meest vervelend en wat men het minst vervelend vindt.
Meest vervelend Meer sparen
10%
Meer onzekerheid
16%
Lager ouderdomspensioen
14%
Langer werken
29%
Geen nabestaandenpensioen
30% 0%
5% 10% 15% 20% 25% 30% Percentage van de respondenten
35%
Grafiek 111. Wat vindt men de meest vervelende herstelmaatregel?
23/52
www.haygroup.com
Minst vervelend Meer sparen
23%
Meer onzekerheid
12%
Lager ouderdomspensioen
13%
Langer werken
24%
Geen nabestaandenpensioen
28% 0%
5% 10% 15% 20% 25% Percentage van de respondenten
30%
Grafiek 12. Wat vindt men de minst vervelende herstelmaatregel?
Uit de resultaten blijkt geen eensgezindheid onder de deelnemers. Zo ervaart een meerderheid de maatregelen geen nabestaandenpensioen en langer werken als vervelendste maatregel, maar ook een aanzienlijke groep beschouwt deze maatregelen juist als minst vervelende maatregel. In bijlage 4 worden de antwoorden per maatregel aangegeven. Door “minst vervelend” een score van 1 te geven, “meest vervelend” een score van 5 en de waarden ertussen een score van 2, 3 en 4, kan een gewogen gemiddelde score berekend worden. Een score van “3” geeft aan dat de maatregel als neutraal wordt beschouwd. Onderstaande tabel geeft de scores per maatregel aan. Langer doorwerken en geen nabestaandenpensioen worden gemiddeld gezien als de vervelendste maatregelen. Echter, de spreiding is hoog (zoals te zien in bijlage 4). We kunnen wel stellen dat gemiddeld gezien “meer sparen” wordt gezien als een niet-vervelende maatregel. Maatregel
Score
1
Geen nabestaandenpensioen
3,1
2
Langer werken
3,1
3
Meer onzekerheid
3,1
4
Lager ouderdomspensioen
3,0
5 Meer sparen 2,7 Tabel 57. Maatregelen gerangschikt van meest vervelend tot minst vervelend voor Stichting Pensioenfonds UWV.
De populatie van UWV toont geen grote afwijkingen ten opzichte van de benchmark. De scores in de benchmark worden hieronder weergegeven. Ook is hierbij op te merken dat de spreiding groot is en er niet een bijzondere voorkeur is voor een specifieke maatregel.
24/52
www.haygroup.com
Maatregel
Score
1
Lager ouderdomspensioen
3,4
2
Langer werken
3,1
3
Meer onzekerheid
3,1
4
Geen nabestaandenpensioen
2,7
5 Meer sparen 2,7 Tabel 18. Maatregelen gerangschikt van meest vervelend tot minst vervelend voor de benchmark.
7.3. Conclusies herstelmaatregelen Enige tijd geleden is door de overheid besloten de AOW leeftijd stapsgewijs te verhogen van 65 naar 67. Onder de deelnemers van Stichting Pensioenfonds UWV is deze leeftijd al gedeeltelijk geaccepteerd. Een kleine groep is zelfs bereid langer door te werken, terwijl ook een kleine groep wenst voor hun 65e te stoppen met werken. Daarnaast is 80% van de respondenten bereid iets bij te sparen voor een beter pensioen. Het gemiddelde bedrag van deze groep ligt op 5,7% van het huidige netto inkomen. Wanneer de deelnemers wordt gevraagd om vijf maatregelen te rangschikken van meest vervelend naar minst vervelend, blijkt dat “geen nabestaandenpensioen” en “langer doorwerken” zowel als minst vervelende als meest vervelende maatregel worden beschouwd. Hieruit concluderen we dat er een grote diversiteit is tussen wat mensen ervaren als meest vervelende maatregel. De populatie van Stichting Pensioenfonds UWV ervaart “meer sparen” gemiddeld als minst vervelende maatregel.
25/52
www.haygroup.com
8. Overige vragen Naast het meten van risicobereidheid zijn er een aantal andere vragen gesteld die niet direct te maken hebben met risicobereidheid. In dit hoofdstuk zetten we de resultaten van deze vragen uiteen.
8.1. Nominaal of reëel Aan de deelnemers is gevraagd of zij een pensioen ambiëren dat wordt gestuurd op nominale zekerheid, of een pensioen dat als uitgangspunt een geïndexeerd pensioen heeft. De keuze uit de volgende twee opties is voorgelegd: A. Nominaal Uw pensioenfonds belooft u een bepaald pensioen dat u zult ontvangen vanaf uw pensioendatum. Dit pensioen wordt verhoogd met de prijsindex indien het pensioenfonds ruim voldoende geld in kas heeft. B. Reëel Uw pensioenfonds belooft u een pensioen dat zoveel mogelijk meestijgt met de inflatie. Het pensioenfonds geeft echter geen harde garantie en moet risicovoller beleggen om de inflatie bij te houden. De pensioenuitkeringen zijn minder stabiel en kunnen jaarlijks variëren. Onderstaande grafieken toont de resultaten voor alle respondenten. Van de deelnemers prefereert een grote meerderheid het sturen op nominale zekerheid boven het sturen op een geïndexeerd pensioen. In de resultaten is geen noemenswaardig verschil te zien tussen actieven en gepensioneerden.
18% Nominaal Reëel 82%
Grafiek 13. Percentage dat kiest voor nominaal of reëel gestuurd pensioen.
26/52
www.haygroup.com
8.2. Keuze pensioenuitvoering Stichting Pensioenfonds UWV heeft een extra vraag toegevoegd, namelijk: “De pensioenwereld is volop in beweging. Meer dan ooit betekent dit dat het bestuur van het pensioenfonds regelmatig nadenkt over de toekomst van het eigen ondernemingspensioenfonds voor UWV. Als u daar invloed op zou hebben, welke keuze voor de toekomst zou dan uw voorkeur hebben?” Onderstaand worden de antwoorden getoond:
Wat heeft de voorkeur? 4% 28% 31%
17% 20% Doorgaan met het eigen ondernemingspensioenfonds voor UWV Samenwerking zoeken met andere, verwante ondernemingspensioenfondsen Overgaan naar een bedrijfstakpensioenfonds (in casu is dat ABP) Geen mening Anders Grafiek 14. Keuze voor pensioenuitvoering.
Zo’n 31% van de respondenten heeft hier geen mening over. Verder kiest een groot deel van de overige respondenten (28%) om het pensioen op te blijven bouwen bij het pensioenfonds. Van de respondenten die “anders” hebben ingevuld blijkt dat het overgrote deel het pensioen zelf in de hand wil hebben (bijvoorbeeld zelf beleggen of zelf de keuze hebben tussen pensioenfondsen). Verder zijn nog enkele vragen gesteld aan de deelnemers. Deze zijn uitgewerkt in bijlage 5.
27/52
www.haygroup.com
9. Vertaalslag In de eerste paragraaf gaan we in op de risicobereidheid. We vertalen daarbij de scores op risicobereidheid uit hoofdstuk 5 naar een indicatief beleggingsbeleid. De tweede paragraaf geeft meer inzicht in wat de resultaten van het volledige onderzoek voor implicaties hebben op beleidsmatige vraagstukken en wat voor aanknopingspunten het onderzoek biedt voor communicatie naar de deelnemers.
9.1. Beleggingen Een belangrijk onderdeel van het risicobereidheidsonderzoek is toegespitst op het te weten komen hoe de deelnemer staat tegenover het beleggingsbeleid en het risicoprofiel van het fonds. Dit is onder andere gedaan door directe vragen te stellen over garanties, nominale zekerheid versus indexatie, maar met name door het meten van risicobereidheid. In dit hoofdstuk maken we de vertaalslag van de kwantificering van risicobereidheid naar een bijbehorende beleggingsmix. Hieronder lichten we in het kort toe hoe we op de optimale beleggingsmix komen, gegeven de risicobereidheid van de deelnemers: Om tot een uitspraak over de strategische assetmix te komen worden de volgende stappen doorlopen: Uitgaande van een scenario-set wordt voor een maatmens (voor actieven op basis van leeftijd 37 en inkomen € 50.000) een verdeling aan pensioenuitkomsten op pensioendatum gegenereerd. Dit wordt gedaan voor elke mogelijke assetmix (met de versimpelde aanname dat alleen in risky en non-risky assets wordt belegd); Voor elke assetmix wordt de verdeling van pensioenuitkomsten met behulp van een utility-functie (zie bijlage 1) omgezet naar een verdeling van utiliteitsuitkomsten (hier wordt de RRA gebruikt die we in het onderzoek hebben gemeten) Per assetmix kan dan ook het verwachte nut worden bepaald De assetmix die het hoogste verwachte nut genereert, levert de ‘optimale’ assetmix Op de volgende pagina’s gaan we dieper in op de methode en laten we de uitkomsten zien van de vertaalslag van risicobereidheid naar assetmix.
28/52
www.haygroup.com
Met behulp van een scenariomodel hebben we 1.000 mogelijke pensioenuitkomsten doorgerekend voor verschillende leeftijden. De achterliggende scenario set is gebaseerd op “de uniforme scenario set” zoals gedefinieerd door commissie parameters en het CPB1. Om het simpel en toegankelijk te houden is alleen gerekend met inflatie en rendement op risicovrije staatsobligaties en aandelen. Daarbij hebben we voor aandelen 2% minder exces rendement genomen dan FTK, waarmee de risicopremie ten opzichte van de korte rente 3% wordt. Onderstaande tabel toont de aannames achter de scenario’s en de verschillende berekeningen. In bijlage 6 is een gevoeligheidsanalyse te vinden met betrekking tot het rendement op aandelen. Gemiddelde (meetkundig)
Volatiliteit
Aandelen
6,4%
20%
Risicovrije rente (kort)
2,4%
3,2%
Risicovrije rente (10y)
3,4%
2,6%
Prijsinflatie Tabel 19. Aannames economische scenario’s.
2,0%
1,5%
Het model gaat uit van individuele pensioenuitkomsten, er is dus geen rekening gehouden met de dekkingsgraad, intergenerationele herverdeling, of andere fondskenmerken. Het resultaat is de gemiddelde utiliteit van een reële (gecorrigeerd voor inflatie) uitkeringenstroom vanaf pensioendatum. Op deze manier bereiken we dat we voor een individu, gegeven de risicobereidheid (paragraaf 5.1), inkomen en leeftijd een optimale individuele beleggingssamenstelling kunnen bepalen. Dit is mogelijk door de beleggingsmix variabel te maken en vervolgens de utiliteit te maximaliseren (nadere uitleg in bijlage 1). De beleggingsmix bestaat uit alleen zakelijke waarden (of aandelen) en risicovrije staatsobligaties, waarvan de duratie is gematcht aan de verplichtingen. De risicobereidheid is uitgevraagd op het niveau van het totale pensioeninkomen. Dat betekent netto en inclusief AOW. Voor mensen met een laag inkomen heeft dit als gevolg dat de AOW een groot onderdeel is van het pensioeninkomen. Ervan uitgaande dat de AOW een risicovrij onderdeel is en pensioen het niet-risicovrije gedeelte, hebben de beleggingsresultaten van het pensioenfonds op het totale pensioeninkomen meer impact naarmate het inkomen hoger wordt. De berekeningen zijn gebaseerd op het mediane inkomen (ca. €50.000 per jaar). In bijlage 6 is een gevoeligheidsanalyse te vinden wat betreft het inkomen. Daarnaast speelt ook leeftijd een rol. Actieven hebben de mogelijkheid om beleggingsverliezen in de toekomst op te vangen, terwijl gepensioneerden al afhankelijk zijn van hun uitkering. In de berekeningen hebben we daarom onderscheid gemaakt tussen actieven en gepensioneerden. Op basis van de resultaten uit het onderzoek volgen onderstaande grafieken voor actieven en gepensioneerden, waarin we de optimale beleggingsmix laten zien voor de (gecorrigeerde) gemiddelde risicobereidheid. Dit zijn de resultaten waarbij rekening gehouden wordt dat men ook AOW ontvangt.
1
http://www.pensioenfederatie.nl/Document/Nieuws/advies_commissie_parameters.pdf http://www.cpb.nl/en/publication/a-financial-market-model-for-the-netherlands 29/52
www.haygroup.com
Actieven
Gepensioneerden
35% 50%
50%
65%
Aandelen
Aandelen
Risicovrije staatsobligaties
Risicovrije staatsobligaties
Grafiek 15. Optimale beleggingsmix gegeven de risicobereidheid (mediaan).
Voor actieven komt de beleggingsmix uit op 65% in aandelen, gegeven een leeftijd van 37 jaar, een inkomen van € 50.000 en een risicobereidheidscoëfficient (RRA) van 3,4 (mediaan actieven). In bijlage 6 is tevens een gevoeligheidsanalyse te vinden voor de RRA. Voor gepensioneerden is de risicobereidheid iets hoger (RRA van 2,8) dan bij de actieve populatie. Echter, de combinatie met het feit dat gepensioneerden meteen geraakt worden door negatieve resultaten, leidt dit tot een defensievere beleggingsmix voor gepensioneerden (50% aandelen) dan voor de actieven. Om op een gemiddeld beleggingsbeleid uit te komen voor beide populaties (actieven en gepensioneerden) moeten wij een aanname maken, aangezien wij niet weten wat de reserves zijn voor beide groepen. Ervan uitgaande dat de reserves van beide populaties ongeveer gelijk zijn, zou de optimale beleggingsmix bij de gemiddelde risicobereidheid uitkomen op 57,5% aandelen. Als het beleggingsbeleid wordt aangepast aan de hand van wat de mediane uitkomsten (50% meting) zijn, heeft alsnog 50% van de respondenten liever een minder risicovolle beleggingsmix. Daarom tonen we ook de resultaten van Q3 (75% meting: RRA van 5,5 voor actieven en 5,2 voor gepensioneerden) in onderstaande grafieken, waarin we laten zien wat de minimale ratio aandelen is voor 75% van de respondenten. 25% Van de respondenten is meer risico avers.
Actieven (Q3)
Gepensioneerden (Q3) 30%
40% 60%
70%
Aandelen
Aandelen
Risicovrije staatsobligaties
Risicovrije staatsobligaties
Grafiek 16. Optimale beleggingsmix gegeven de risicobereidheid op Q3 niveau.
30/52
www.haygroup.com
Ervan uitgaande dat voor gepensioneerden en actieven de reserves ongeveer even groot zijn, zou de optimale beleggingsmix bij een risicobereidheid à Q3 uitkomen op 35% aandelen. We zien dat 75% van de actieve deelnemers zich kan vinden in minimaal 40% aandelen en gepensioneerden in minimaal 30% aandelen. De overige 25% wenst liever minder in aandelen te beleggen. Zoals eerder genoemd is de spreiding van de risicobereidheid onder de deelnemers erg groot, waardoor er deelnemers zijn die graag een meer risicovol of juist een meer risicomijdend beleggingsbeleid wensen. We vergelijken de uitkomsten met de huidige beleggingsmix. De versimpelde huidige beleggingsmix van Stichting Pensioenfonds UWV is weergegeven in onderstaande tabel en afgezet tegen de gemiddelde beleggingssamenstelling van alle ondernemingspensioenfondsen in Nederland en de grootteklasse waarin het fonds valt (>€ 5.000 mln). In vergelijking met OPF NL en grootteklasse 5, belegt Stichting Pensioenfonds UWV meer in zakelijke waarden.
UWV*
OPF NL**
Grootteklasse 5 NL**
Zakelijke waarden
47%
42%
32%
Vastrentende waarden
53%
58%
68%
Tabel 20. De huidige beleggingsmix (versimpeld).
* De definitie van zakelijke waarden en vastrentende waarden zoals wij deze ook bij andere fondsen gehanteerd hebben. Zie ook bijlage 3. ** Bron: DNB, cijfers ultimo 2012.
De term “zakelijke waarden” uit bovenstaande tabel en de term “aandelen”, getoond als uitkomsten voor de optimale beleggingsmix, betreffen allebei risicovolle beleggingen. Voor het gemak stellen we deze termen aan elkaar gelijk. Hetzelfde geldt voor “vastrentende waarden” en “obligaties”. We zien dat het percentage in risicovolle beleggingen binnen het huidige beleggingsbeleid lager ligt dan de optimale beleggingsmix voor de mediane uitkomsten binnen het risicobereidheidsonderzoek. Met 47% in risicovolle beleggingen ligt de huidige beleggingsmix tussen de mediaan (50%-65% risicovolle beleggingen) en Q3 (30%-40% risicovolle beleggingen). Dat wil zeggen dat het beleggingsbeleid aan de voorzichtige kant is, gegeven de risicobereidheid van de deelnemers. Onze analyse is een simplistische weergave met alleen staatsobligaties en aandelen. Met een ALM studie op basis van alle eigenschappen van het pensioenfonds, met toevoeging van verschillende beleggingscategorieën kan het beleggingsbeleid geoptimaliseerd worden. Daarbij kan de gemeten RRA gebruikt worden om de utiliteit voor de deelnemers te optimaliseren.
31/52
www.haygroup.com
9.2. Communicatie, regeling en flexibiliteit Naast het vaststellen van de risicobereidheid en het daaruit volgende beleggingsbeleid, of risicoprofiel, heeft het onderzoek veel andere inzichten geboden. In dit hoofdstuk behandelen we de verwachtingen van de deelnemers, geven we een indicatie in mogelijk te nemen acties op basis van de deelnemerspreferenties en een overzicht van punten die aanleiding geven tot communicatie met deelnemers.
Actieve deelnemers verwachten gemiddeld 77% van hun netto inkomen te ontvangen tijdens pensionering. Zeker wanneer indexatie lange tijd uitblijft, zal het verschil tussen het pensioen en de verwachtingen groot zijn. Aangezien het uniform pensioenoverzicht (UPO) gemiddeld genomen niet erg zorgvuldig wordt bestudeerd en een aantal deelnemers aangeven dat ze te weinig met hun pensioen bezig zijn, kan het raadzaam zijn om de deelnemers goed te informeren over wat ze kunnen verwachten op basis van de regeling. Deelnemers die extra willen sparen zijn bereid gemiddeld 5,7% van het netto inkomen bij te leggen voor een beter pensioeninkomen. Ook als we kijken naar de rangschikking van de verschillende herstelmaatregelen, wordt extra sparen vaak gezien als één van de minst vervelende maatregelen. Het fonds zou de deelnemers actief kunnen wijzen op mogelijkheden, bijvoorbeeld in de derde pijler. Er is grote diversiteit onder de deelnemers op het gebied van gewenste pensioenleeftijd. Een aanzienlijk deel van de mensen wil tot 67 jaar of hogere leeftijd werken, maar ook een deel wil op 65-jarige leeftijd of zelfs eerder met pensioen. Het fonds kan ervoor kiezen actief te communiceren over de mogelijkheden van langer doorwerken of welke gevolgen eerder stoppen met werken voor het pensioeninkomen heeft. Wat betreft het huidige beleggingsbeleid, en daarmee het risicoprofiel, is het niet mogelijk om precies aan te sluiten bij de wensen van alle deelnemers, omdat de verschillen in risicobereidheid tussen verschillende deelnemers erg groot zijn. Daarnaast kunnen gepensioneerden minder risico lopen dan actieven omdat actieve deelnemers een langere beleggingshorizon hebben. Als we kijken naar de optimale beleggingsmix bij de gemiddelde RRA van de respondenten, is het huidige beleggingsbeleid van het fonds iets conservatiever. Gegeven de RRA ligt de huidige beleggingsmix (circa 47% in zakelijke waarden) tussen de mediaan (57,5% aandelen) en Q3 (35% aandelen). Als gevraagd wordt hoeveel men zelf zou beleggen in aandelen, komt het gemiddelde uit op 28% voor actieven en 30% voor gepensioneerden. Wanneer we vragen of gestuurd moet worden op een nominaal of reëel pensioen, geeft een grote meerderheid aan een nominaal pensioen te prefereren. De vraag is echter of mensen de risico’s van aandelenbeleggingen en de gevolgen van inflatie goed in kunnen schatten.
32/52
www.haygroup.com
Bijlage 1: Het onderzoek Hay Group heeft samen met de Erasmus Universiteit een vragenlijst ontwikkeld, die met behulp van wetenschappelijk beproefde methodes de risicobereidheid meet. Daarbij wordt verder gegaan dan alleen vragen hoeveel risico deelnemers willen dat het fonds neemt, maar wordt ook het gedrag van mensen in een onzekere situatie gemeten. Naast het uitvragen van de risicobereidheid biedt het onderzoek nog veel meer. Zo wordt ook getoetst of persoonlijke kenmerken van deelnemers invloed hebben op de risicobereidheid. Daarnaast worden onder andere het vertrouwen in het pensioenfonds en de verwachtingen van deelnemers gemeten. Het rapport is als volgt opgebouwd:
Is de deelnemerspopulatie representatief voor de totale populatie?
Hoeveel vertrouwen hebben de deelnemers in uw pensioenfonds?
Hoeveel risico zijn deelnemers bereid te nemen? En komt hun eigen inschatting overeen met wat we meten?
Wat zijn de verwachtingen van uw deelnemers over hun pensioeninkomen? En komt dat overeen met wat de regeling biedt?
Bij niet toereikende financiering, wat zijn dan de beste herstelmaatregelen?
Wat kunnen we met de resultaten van dit onderzoek?
33/52
www.haygroup.com
Het meten van risicobereidheid Om de risicobereidheid van de deelnemers te bepalen zijn de volgende vier verschillende methodes gebruikt: 1. 2. 3. 4.
Meting risico aversie coëfficiënt (RRA) Bepalen van het absolute bodeminkomen Zelf ingeschatte risicobereidheid Percentage dat men zelf in aandelen zou beleggen.
Deze vier vragen meten gezamenlijk de unieke persoonlijke eigenschap “risicobereidheid”. Door middel van een factoranalyse is getoetst of deze vier vragen daadwerkelijk de unieke persoonlijke eigenschap van risicobereidheid in het pensioendomein meet, zoals in onderstaande figuur is weergegeven. Uit deze factoranalyse blijkt dat deze vier vragen één sterke gemeenschappelijke factor (risicobereidheid) hebben die de resultaten van deze vragen drijft, wat er op duidt dat de vragen de juiste eigenschap meten. Op basis van dit resultaat kunnen we dan ook stellen dat de resultaten uit de eerste methode (meting RRA) betrouwbaar zijn en daarom gebruikt kunnen worden voor verdere analyse, en waar nodig gecorrigeerd worden door middel van de factoranalyse.
Meting absoluut minimum
Zelf ingeschat
Meting risico aversie
Percentage beleggen
Risicobereidheid
In onderstaand lichten we de vier methodes toe. 1. Meting risico aversie coëfficiënt De eerste methode is de belangrijkste: deze meet de risico aversie coëfficiënt (Relative Risk Aversion, afgekort RRA). Daaruit volgt een waarde waarmee verder gerekend kan worden in bijvoorbeeld ALM analyses, waar we later op terugkomen. De wetenschappelijke basis van de vraagstelling om dit te meten is gelegd in het paper van Holt & Laury (2002). In deze methode krijgt een deelnemer een vraag met de keuze uit twee mogelijkheden: een risicomijdende regeling A en een meer risicovolle regeling B. In beide regelingen krijgt men een gegarandeerd basisbedrag, en een kans op een extra bedrag. In regeling B is het basisbedrag lager dan in regeling A, maar is ook het te winnen bedrag aanzienlijk hoger. Bij aanvang is de kans op het extra bedrag 10%.
34/52
www.haygroup.com
Op het moment dat men voor regeling A kiest, krijgt men een nieuwe keuze voorgelegd met dezelfde bedragen, maar een hogere kans op het extra bedrag. Op het moment dat men voor regeling B kiest, is men “overgestapt” van de risico-arme regeling naar de risicovolle regeling. Het moment van overstappen is de kans op het hogere bedrag waarbij mensen het extra risico accepteren. Hieruit kan de risico aversie coëfficiënt (RRA) berekend worden met behulp van de utiliteitstheorie. De utiliteitstheorie wordt verder toegelicht in bijlage 1. Onderstaande tabel toont een voorbeeld voor netto inkomenscohort € 2200 € 2600. Verticaal zijn de overstappunten weergegeven, waarbij in de laatste kolom de bijbehorende score van risico aversie is genoemd. De laatste stap is een controle: wanneer men bij stap 9 nog steeds kiest voor Regeling A heeft men de vraag niet begrepen, omdat men dan met 100% kans op het hogere bedrag (wat betekent dat men dit gegarandeerd krijgt) alsnog voor het lagere bedrag kiest. Regeling A
Regeling B
Overstap
€ 1.440
€ 1.680
€ 960
€ 2.160
RRA
1
Zeker
10% kans
Zeker
10% kans
-5,0
2
Zeker
30% kans
Zeker
30% kans
-3,3
3
Zeker
50% kans
Zeker
50% kans
-0,9
4
Zeker
65% kans
Zeker
65% kans
0,5
5
Zeker
80% kans
Zeker
80% kans
1,9
6
Zeker
90% kans
Zeker
90% kans
3,7
7
Zeker
95% kans
Zeker
95% kans
5,2
8
Zeker
99% kans
Zeker
99% kans
7,5
100% kans
10,0
9 Zeker 100% kans Zeker Tabel 21. Voorbeeld gemeten risicobereidheid.
De RRA kan gebruikt worden in scenarioanalyses om beleidsbeslissingen te ondersteunen. In hoofdstuk 9 lichten we dit verder toe. Onderstaande tabel geeft weer hoe de score van risico aversie geïnterpreteerd kan worden. Hoe de waarden voor risicobereidheid berekend zijn is te vinden in bijlage 1. In beginsel gaan we ervan uit dat mensen risico avers zijn. Waarde RRA
Interpretatie
RRA < 0
Risicozoekend: men wil ondanks een lagere verwachte opbrengst toch de risicovolle variant kiezen.
RRA = 0
Risiconeutraal: het maakt men niet uit of men bij gelijke verwachte opbrengst de risicovolle variant of de risicomijdende variant krijgt.
RRA > 0
Risicomijdend: men kiest alleen voor de risicovolle variant wanneer de verwachte opbrengst ook hoger is. Tabel 22. Toelichting scores risicobereidheid.
2. Bepalen van het absolute bodeminkomen De tweede vraag is het meten van een bepaalde zekerheidsbodem. De opzet en structuur van de vraag is gelijk aan de vorige. Echter, de focus is hier puur op de absolute bedragen, zodat respondenten niet in twee dimensies na hoeven te denken (kansen en bedragen). Hierdoor zijn we in staat een absoluut gewenst minimum inkomen te bepalen dat men accepteert voor een kans op 20% extra 35/52
www.haygroup.com
pensioeninkomen (stijging van 25%). In de vraagstelling is uitleg gegeven over indexatie en de negatieve gevolgen van inflatie, alsmede wat voor risico’s nodig zijn om dit te compenseren. Achtereenvolgens zijn de volgende stappen voorgelegd, waarbij wederom het resultaat het overstappunt is. Regeling A
Regeling B
Zeker
Kans op
Zeker
1
€960 (40%)
€2.400 (100%)
€1.920 (80%)
2
€1.440 (60%)
€2.400 (100%)
€1.920 (80%)
3
€1.960 (70%)
€2.400 (100%)
€1.920 (80%)
4
€1.800 (75%)
€2.400 (100%)
€1.920 (80%)
5 €1.920 (80%) €2.400 (100%) €1.920 (80%) Tabel 23. Toelichting bepaling absoluut bodeminkomen.
3. Zelf ingeschatte risicobereidheid De derde methode is simpelweg hoeveel risico mensen bereid zijn om te nemen op een schaal van 1 (zeer weinig) tot 7 (zeer veel). Met deze vraag kunnen we toetsen of respondenten hun eigen risicobereidheid goed kunnen inschatten door dit te vergelijken met de andere drie metingen. Daarnaast benchmarken we deze scores tegenover de andere pensioenfondsen die hebben deelgenomen aan het onderzoek. 4. Percentage dat men zelf in aandelen zou beleggen. De vierde vraag om risicobereidheid te meten is hoeveel procent mensen zelf in aandelen zouden willen beleggen als ze hun pensioengeld zelf mochten beheren. Hierbij is gesteld dat risicovrije beleggingen 2% rendement opleveren en aandelen 6%, en dat het risico (niet gekwantificeerd) op aandelen hoger is dan op risicovrije beleggingen. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat de gevoeligheid voor deze rendementsparameters nihil is. Er is toen getest of andere verwachte rendementen (10% op aandelen in plaats van 6%) invloed hebben op de keuze van de deelnemer. Dit bleek niet het geval te zijn.
Utiliteit en de Relatieve Risico Aversie meting Utiliteit is de voldoening die men krijgt uit bepaalde “welvaart”, in dit geval een bepaald pensioeninkomen. Logischerwijs hechten mensen meer waarde aan 500 euro extra wanneer men 1000 euro ontvangt, dan aan 500 euro extra wanneer men al 3.000 euro ontvangt. Deze theorie is de utiliteitstheorie. Maar niet voor iedereen is dit gelijk. De ene persoon vindt een toename van 500 euro op een inkomen van 3.000 “aantrekkelijker” dan een ander. De variabele die dit bepaalt heet Relatieve Risico Aversie (RRA, zie ook tabel 21; dit meten we in vraag 7b). Door deze waarde te vermenigvuldigen met -1, is risico aversie omgedraaid tot risicobereidheid. Immers, het tegenovergestelde van risico aversie is risicobereidheid. Onderstaande grafiek toont de utiliteitscurve met een RRA > 0, dus risicobereidheid < 0.
36/52
www.haygroup.com
Grafiek 127. Een toename van welvaart afgezet tegen utiliteit
Een veel gebruikte utiliteitsfunctie die keuzes onder onzekerheid beschrijft is de volgende. Deze is in dit onderzoek gebruikt als uitgangspunt. 𝑈= Waarbij: U = Utiliteit R = Risico aversie (=RRA) X = Het bedrag
𝑋 (1−𝑟) 1−𝑟
Deze functie kan toegepast worden op de eerste methode. Door de utiliteit van beide uitkomsten aan elkaar gelijk te stellen, kan r berekend worden. Onderstaande tabel toont een voorbeeld: Regeling A
Regeling B
Kans
Waarde
Kans
Waarde
Uitkomst 1
40%
60
40%
40
Uitkomst 2
60%
70
60%
90
Utiliteit regeling
40% ∗
60(1−𝑟) 70(1−𝑟) + 60% ∗ 1−𝑟 1−𝑟
40% ∗
40(1−𝑟) 90(1−𝑟) + 60% ∗ 1−𝑟 1−𝑟
Tabel 24. Berekening risicobereidheid op basis van utiliteitstheorie
Wanneer men overstapt naar regeling B in de vraag, Door de utiliteit van regeling A gelijk te stellen aan regeling B, kan r berekend worden. In dit voorbeeld is r 0,85. Als in hetzelfde voorbeeld de kansen op uitkomst 1 en 2 niet respectievelijk 40% en 60% zijn, maar respectievelijk 50% en 50%, bedraagt de r waarde 0. Op het moment dat mensen bij kansen 40% en 60% overstappen op regeling B, 37/52
www.haygroup.com
is de risico aversie van deze persoon ergens tussen de 0 en 0,85. In het onderzoek zijn we daarbij uitgegaan van het gemiddelde, in dit geval 0,425. De RRA (r) kan als volgt geïnterpreteerd worden. Waarde
Interpretatie
RRA < 0
Risicozoekend: men wil ondanks een lagere verwachte opbrengst toch de risicovolle variant kiezen.
RRA = 0
Risiconeutraal: het maakt men niet uit of men bij gelijke verwachte opbrengst de risicovolle variant of de risicomijdende variant krijgt.
RRA > 0
Risicomijdend: men kiest alleen voor de risicovolle variant wanneer de verwachte opbrengst ook hoger is. Tabel 25. Toelichting scores risicobereidheid.
38/52
www.haygroup.com
Bijlage 2: Representativiteit respondenten Demografische eigenschappen respondenten Om betrouwbare resultaten te verkrijgen is het belangrijk dat de respondenten een representatieve weergave zijn van de totale populatie van Stichting Pensioenfonds UWV. Doordat we de deelnemersgegevens van het fonds ontvangen hebben, kunnen we op geslacht, partner, leeftijd en inkomen een representativiteitscheck uitvoeren. Om een beeld te schetsen van de respondenten, staan in onderstaande tabellen de verdelingen naar geslacht, leeftijd, inkomen en opleidingsniveau voor de actieve en gepensioneerde deelnemers. De gegevens zijn waar mogelijk gebaseerd op de door het pensioenfonds aangeleverde gegevens. Actieve Deelnemers Geslacht
Deelnemers
Totaal
Man
59%
44%
15%
Vrouw
41%
56%
-15%
Deelnemers
Totaal
Verschil
62%
55%
6%
Partner Ja Nee
Verschil
38%
45%
-6%
Deelnemers
Totaal
Verschil
35 jaar of jonger
9%
13%
-4%
36-45
15%
20%
-5%
46-55
35%
37%
-2%
Ouder dan 55
41%
30%
11%
Bruto jaarinkomen
Deelnemers
Totaal
Verschil
Minder dan € 35.000
6%
11%
-5%
€ 35.000 - € 45.000
21%
28%
-8%
€ 45.000 - € 55.000
27%
27%
0%
€ 55.000 - € 65.000
23%
18%
5%
€ 65.000 - € 75.000
12%
8%
4%
€ 75.000 - € 85.000
7%
5%
2%
Meer dan - € 85.000
5%
4%
1%
Leeftijd
Opleidingsniveau
Deelnemers
Totaal
Verschil
Basisonderwijs
0%
n/a
n/a
Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (VMBO, MAVO, MULO, LTS)
6%
n/a
n/a
Middelbaar beroepsonderwijs (MBO, MTS, Ambachtsschool)
13%
n/a
n/a
Hoger voortgezet onderwijs (HAVO, VWO, HBS, MMS)
14%
n/a
n/a
Hoger beroepsonderwijs (HBO)
47%
n/a
n/a
n/a
n/a
Wetenschappelijk onderwijs (WO) 20% Tabel 66. Demografische eigenschappen actieve deelnemers. 39/52
www.haygroup.com
Ook voor gepensioneerden hebben we geanalyseerd of de respondenten representatief zijn voor de populatie. Gepensioneerden Geslacht Man Vrouw Partner Ja Nee Leeftijd
Deelnemers
Totaal
Verschil
80%
62%
18%
20%
38%
-18%
Deelnemers
Totaal
Verschil
20%
32%
-12%
80%
68%
12%
Deelnemers
Totaal
Verschil
Jonger dan 65
10%
9%
1%
65-69
47%
40%
7%
70-79
36%
35%
1%
80 Jaar en ouder
7%
16%
-9%
Deelnemers
Totaal
Verschil
Basisonderwijs
1%
n/a
n/a
Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (VMBO, MAVO, MULO, LTS)
22%
n/a
n/a
Middelbaar beroepsonderwijs (MBO, MTS, Ambachtsschool)
12%
n/a
n/a
Hoger voortgezet onderwijs (HAVO, VWO, HBS, MMS)
15%
n/a
n/a
Hoger beroepsonderwijs (HBO)
32%
n/a
n/a
n/a
n/a
Opleidingsniveau
Wetenschappelijk onderwijs (WO) 18% Tabel 27. Demografische eigenschappen van gepensioneerden.
Ter aanvulling: De afwijkingen worden niet significant bevonden omdat ze geen invloed hebben op de risicobereidheid. Als we de resultaten hiervoor corrigeren, worden de conclusies niet anders.
Conclusie representativiteit sample Uit de tabellen met demografische eigenschappen is af te lezen dat er tussen de deelnemers aan het onderzoek en tussen de totale populatie van het pensioenfonds verschillen zijn. Echter, het herwegen van de resultaten levert geen significante verschillen op.
40/52
www.haygroup.com
Bijlage 3: Risicobereidheid De meting van risico aversie is gebaseerd op de methode die is uitgelegd in bijlage 1. Met zekerheid hebben we kunnen constateren dat van de actieven in ieder geval 13% de vraag niet heeft begrepen. Voor gepensioneerden ligt dit percentage hoger op 23%. Dit is getoetst door middel van een controlevraag. Het is mogelijk dat mensen de vraag niet volledig rationeel hebben ingevuld, doordat ze bijvoorbeeld de vraag niet goed hebben gelezen of begrepen. Met behulp van de factoranalyse zijn de uitkomsten hiervoor gecorrigeerd. Het gecorrigeerde gemiddelde is het gemiddelde waarbij een correctie is toegepast voor de demografische gegevens van de respondenten ten opzichte van het totaal, zoals toegelicht in hoofdstuk 3. De waardes in de kolom ‘totaal’ zijn gecorrigeerd voor de respons ratio van de gepensioneerden en de actieven. Dit heeft geleid tot de volgende scores voor de verschillende (sub-)groepen. De scores worden in het volgende hoofdstuk gebruikt om een indicatieve beleggingsmix samen te stellen gebaseerd op de risicobereidheid. Actieven
Gepensioneerden
Totaal
Q1
1,0
0,5
0,8
Mediaan
3,4
2,8
3,3
Q3 5,5 5,2 Tabel 7. Resultaten meting risico aversie voor de verschillende groepen.
5,4
Waardes hoger dan 0 duiden er op dat deelnemers risico avers zijn. Dit is in lijn met de theorie en met de verwachtingen. Om een gevoel te krijgen bij de hoogte van de RRA, rekenen we het gemiddelde, het eerste kwartiel (Q1) en het derde kwartiel (Q3) van de totale populatie (meest rechtse kolom in tabel 11) terug naar de initiële methode. Daarbij wordt aan mensen stapsgewijs gevraagd bij welk percentage men overstapt van de risicomijdende variant (regeling A) op de risicovollere variant (regeling B). Daaruit volgt dat deelnemers gemiddeld bij een kans van 83% of hoger regeling B prefereren boven regeling A. Voor Q1 en Q3 zijn deze kansen respectievelijk 60% of hoger en 94% of hoger. Regeling A
Regeling B
RRA
60% van het inkomen
70% van het inkomen
40% van het inkomen
90% van het inkomen
Q1
0,8
Zeker
60% kans
Zeker
60% kans
Mediaan
3,3
Zeker
83% kans
Zeker
83% kans
Zeker
94% kans
Q3 5,4 Zeker 94% kans Tabel 8. Kans bij keuze voor regeling B, gegeven de RRA.
De spreiding om het gemiddelde heen is groot. Dit duidt erop dat er een groot verschil is in risico aversie onder de verschillende deelnemers. Tussen gepensioneerden en actieven is een verschil op te merken: gepensioneerden hebben een hogere risicobereidheid dan actieven. In andere onderzoeken was dit vaak andersom.
41/52
www.haygroup.com
De huidige assetmix van Stichting Pensioenfonds UWV Onderstaand tonen we de strategische assetmix zoals door jullie gehanteerd. De elementen in de rood omringde blokken beschouwen we als vastrentende waarden en de overige beleggingen beschouwen we als zakelijke waarden (risicovol).
Daarmee komen we tot de volgende allocatie: UWV Zakelijke waarden
47%
Vastrentende waarden
53%
42/52
www.haygroup.com
Bijlage 4: Herstelmaatregelen Onderstaande vraag is aan de actieve deelnemers gesteld: Stel u heeft minder pensioen opgebouwd dan u van plan was, wat vindt u dan van de volgende maatregelen? Wilt u deze rangschikken van meest vervelende tot minst vervelende maatregel? Onderstaand de maatregelen die de respondenten moesten rangschikken: - Geen nabestaandenpensioen, hierdoor krijgen mijn nabestaanden minder geld als ik overlijd - Meer sparen voor mijn pensioen, hierdoor heb ik nu minder geld te besteden - Meer onzekerheid over mijn pensioen, hierdoor is er een kans dat ik nog minder pensioen krijg (maar ook een kans dat het meer wordt) - Lagere oudedagsvoorziening, hierdoor krijg ik minder geld als ik met pensioen ga - Langer doorwerken, ik ga een paar jaar later met pensioen
Percentage van de respondenten
Per maatregel laten we zien op welke plaats de respondenten deze hebben gezet.
35%
Geen nabestaandenpensioen 30%
28%
30% 25% 20%
17% 14%
15%
11%
10% 5% 0% Meest vervelend
Minst vervelend
Grafiek 18. Hoe beschouwen respondenten de maatregel “Geen nabestaandenpensioen”?
Zoals verwacht, vinden deelnemers met een partner deze maatregel significant vervelender dan deelnemers zonder partner (resultaten niet getoond).
43/52
www.haygroup.com
Percentage van de respondenten
Meer sparen
30%
25%
25%
23%
23% 19%
20% 15% 10% 10% 5% 0% Meest vervelend
Minst vervelend
Percentage van de respondenten
Grafiek 19. Hoe beschouwen respondenten de maatregel “Meer sparen”?
Meer onzekerheid
30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% Meest vervelend
Minst vervelend
Grafiek 20. Hoe beschouwen respondenten de maatregel “Meer onzekerheid”?
44/52
www.haygroup.com
Percentage van de respondenten
Lager ouderdomspensioen
30%
24%
25%
23%
25%
20% 15%
14%
13%
10% 5% 0% Meest vervelend
Minst vervelend
Percentage van de respondenten
Grafiek 21. Hoe beschouwen respondenten de maatregel “Lager ouderdomspensioen”?
Langer werken
35% 30%
29% 24%
25% 20%
18%
17%
15%
12%
10% 5% 0% Meest vervelend
Minst vervelend
Grafiek 22. Hoe beschouwen respondenten de maatregel “Langer werken”?
45/52
www.haygroup.com
Bijlage 5: Overige resultaten De volgende tabel geeft weer of de respondenten andere bronnen van inkomen verwachten tijdens hun pensionering. Verwacht u dat u tijdens uw pensionering andere bronnen van inkomen heeft naast het pensioen van uw werkgever en uw AOW?
Percentage van de respondenten
Geen
33%
Pensioen van een andere werkgever
15%
Inkomen partner (bijv. salaris of pensioen)
38%
Inkomen uit pensioensparen
35%
Spaargeld op mijn bankrekening
12%
Beleggingen
9%
Verwachte erfenis
12%
Verkoop eigen huis
0%
Anders 5% Tabel 9. Andere bronnen van inkomen die respondenten verwachten naast het pensioen van de huidige werkgever en de AOW.
Aan de gepensioneerden is gevraagd welke andere bronnen van inkomen zij momenteel hebben. Onderstaand hun antwoord. Heeft u andere bronnen van inkomen naast het pensioen van uw pensioenfonds en uw AOW?
Percentage van de respondenten
Geen
36%
Pensioen van een andere werkgever
26%
Inkomen partner (bijv. salaris of pensioen)
26%
Spaargeld
27%
Beleggingen
16%
Erfenis
1%
Verkoop eigen huis
3%
Anders 11% Tabel 10. Andere bronnen van inkomen die gepensioneerden hebben naast het pensioen van Pensioenfonds UWV.
Verder is de actieve deelnemers de volgende stelling voorgelegd: Ik bestudeer elk jaar het pensioenoverzicht (UPO) van mijn pensioenaanbieder aandachtig. In onderstaande grafiek wordt aangegeven hoe de respondenten hierop hebben geantwoord.
46/52
www.haygroup.com
Ik bestuder mijn upo jaarlijks aandachtig Percentage van de respondenten
20% 18% 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0%
18% 16%
16% 11%
Helemaal mee oneens
15%
14% 11%
Helemaal mee eens Actieven
Grafiek 23. Respondenten geven aan of zij jaarlijks hun Uniform Pensioenoverzicht (UPO) aandachtig bestuderen.
47/52
www.haygroup.com
Bijlage 6: Gevoeligheidsanalyse beleggingsmix In onderstaande tabellen wordt de optimale beleggingsmix voor drie verschillende RRA waarden weergegeven voor drie verschillende risicopremies op aandelen (respectievelijk 1,5%, 3% en 4,5%). De beleggingsmix in het hoofdverslag is op basis van 3% risicopremie op aandelen. Er zijn 6 tabellen te zien: drie verschillende inkomensgroepen waarbij onderscheid is gemaakt tussen actieven en gepensioneerden. Voor gepensioneerden is de ratio tussen het huidige pensioeninkomen en de AOW weergegeven omdat zij geen bruto salaris vanuit het bedrijf meer hebben. Daarom is voor deze groep doorgerekend hoe de verhouding tussen pensioeninkomen en de AOW (eerste pijler) zou zijn bij het vergelijkbare salaris van de actieve deelnemer in de tabel erboven, gebaseerd op een historisch rendement van 5,5% en de loonontwikkeling gelijk aan het gemiddelde in de scenarioanalyse voor actieven. De inkomensgroepen zijn gebaseerd op het eerste, vijfde en negende decimaal van de totale deelnemerspopulatie van UWV. Actieve deelnemer, leeftijd 37 Bruto inkomen € 36.000 Actief Q1 (afgerond)
Mediaan
Q3 (afgerond)
RRA 1,0
3,4
5,5
Beleggingen
Risicopremie 1,5%
3,0%
4,5%
Aandelen
95%
100%
100%
Risicovrije staatsobligaties
5%
0%
0%
Aandelen
45%
70%
85%
Risicovrije staatsobligaties
55%
30%
15%
Aandelen
30%
45%
65%
Risicovrije staatsobligaties
70%
55%
35%
23 Gepensioneerde, leeftijd 67 Bruto inkomen € 36.000 Initieel aandeel 2e pijler: 51% Gepensioneerd Q1 (afgerond)
RRA 0,5
Mediaan
2,8
Q3 (afgerond)
5,2
48/52
Beleggingen
26
29
Risicopremie 1,5%
3,0%
4,5%
100%
100%
100%
Risicovrije staatsobligaties
0%
0%
0%
Aandelen
40%
60%
90%
Risicovrije staatsobligaties
60%
40%
10%
Aandelen
25%
35%
55%
Risicovrije staatsobligaties
75%
65%
45%
Aandelen
www.haygroup.com
Actieve deelnemer, leeftijd 37 Bruto inkomen € 50.000 Actief Q1 (afgerond)
Mediaan
Q3 (afgerond)
RRA 1,0
3,4
5,5
Beleggingen
Risicopremie 1,5%
3,0%
4,5%
Aandelen
90%
100%
100%
Risicovrije staatsobligaties
10%
0%
0%
Aandelen
40%
65%
80%
Risicovrije staatsobligaties
60%
35%
20%
Aandelen
25%
40%
60%
Risicovrije staatsobligaties
75%
60%
40%
24 Gepensioneerde, leeftijd 67 Bruto inkomen € 50.000 Initieel aandeel 2e pijler: 63% Gepensioneerd Q1 (afgerond)
RRA 0,5
Mediaan
2,8
Q3 (afgerond)
5,2
49/52
Beleggingen
27
30
Risicopremie 1,5%
3,0%
4,5%
Aandelen
85%
100%
100%
Risicovrije staatsobligaties
15%
0%
0%
Aandelen
30%
50%
80%
Risicovrije staatsobligaties
70%
50%
20%
Aandelen
15%
30%
45%
Risicovrije staatsobligaties
85%
70%
55%
www.haygroup.com
Actieve deelnemer, leeftijd 37 Bruto inkomen € 70.000 Actief Q1 (afgerond)
Mediaan
Q3 (afgerond)
RRA 1,0
3,4
5,5
Beleggingen
Risicopremie 1,5%
3,0%
4,5%
Aandelen
90%
100%
100%
Risicovrije staatsobligaties
10%
0%
0%
Aandelen
40%
60%
80%
Risicovrije staatsobligaties
60%
40%
20%
Aandelen
25%
40%
55%
Risicovrije staatsobligaties
75%
60%
45%
25 Gepensioneerde, leeftijd 67 Bruto inkomen € 70.000 Initieel aandeel 2e pijler: 73% Gepensioneerd Q1 (afgerond)
Mediaan
Q3 (afgerond)
50/52
RRA 0,5
2,8
5,2
Beleggingen
28
31
Risicopremie 1,5%
3,0%
4,5%
Aandelen
85%
100%
100%
Risicovrije staatsobligaties
15%
0%
0%
Aandelen
30%
45%
100%
Risicovrije staatsobligaties
70%
55%
0%
Aandelen
15%
25%
45%
Risicovrije staatsobligaties
85%
75%
55%
www.haygroup.com
Gevoeligheidsanalyse AOW In paragraaf 9.1 zijn we ervan uitgegaan dat mensen AOW ontvangen. Dit is een zeker bedrag en hier loopt men dus geen risico. In onderstaande gaan we ervan uit dat men alleen een pensioeninkomen ontvangt van Stichting Pensioenfonds UWV. Hierdoor komt het percentage in risicovolle beleggingen (aandelen) hoger te liggen dan wanneer we ervan uitgaan dat men later ook AOW ontvangt naast het pensioen uit de tweede pijler.
Actieven
Gepensioneerden 30%
40% 60%
70%
Aandelen
Aandelen
Risicovrije staatsobligaties
Risicovrije staatsobligaties
Grafiek 24. De optimale beleggingsmix gegeven de gemeten risicobereidheid. Er wordt hierbij géén rekening gehouden dat men AOW ontvangt.
Zoals eerder getoond, zou men voor actieven op 65% aandelen uitkomen en voor gepensioneerden op 50% aandelen, als we rekening houden met de AOW. Ter aanvulling: In de risicobereidheidsvragen maakt het niet uit of mensen met/zonder AOW rekenen. Het gaat om het moment dat ze regeling B aantrekkelijker vinden dan regeling A (vraag 7b). In onze analyse vertalen we dat naar een beleggingsmix. Hierin houden we rekening ermee dat mensen later AOW ontvangen, omdat dit zo zal zijn. We laten qua gevoeligheidsanalyse zien dat als we doen alsof mensen géén AOW ontvangen (en er dus een zekere uitkering wegvalt), dat er dan een stuk minder risico gelopen kan worden door het pensioenfonds.
51/52
www.haygroup.com
Bijlage 7. Afhaakanalyse In onderstaande grafieken wordt aangegeven bij welke vragen de respondenten het meeste zijn afgehaakt, als percentage van het totale aantal respondenten. Het blijkt dat vooral de vragen met betrekking tot het meten van de risicohouding als lastig worden ervaren. Ook vinden actieven het moeilijk om hun verwachte pensioeninkomen in te schatten.
Afhaakanalyse actieve deelnemers 7,4%
8% 7% 6%
5,2%
5% 4% 3% 2%
3,0% 2,0%
2,5%
1,2%
1% 0%
Grafiek 25. De vragen waarbij de actieve deelnemers het meeste zijn afgehaakt.
Afhaakanalyse gepensioneerden 4,0%
3,5%
3,0%
2,4%
2,2%
1,9%
2,0% 1,4% 1,0% 0,0% 2. Inkomen
7a. Oefenvraag 7b. 8. 10. Inschatten risicobereidheid Risicobereidheid Risicobereidheid beleggingsrisico icm inflatie
Grafiek 26. De vragen waarbij de gepensioneerden het meeste zijn afgehaakt.
52/52
www.haygroup.com