Jaarverslag 2010 Stichting Pensioenfonds UWV
Datum rapport Auteur
26 mei 2011 Bestuur
Nummer/versie Telefoon
Definitief 050-5821990
Inhoudsopgave Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen Bestuursverslag 1. Woord van de voorzitter 2. Algemene informatie 2.1 Juridische structuur 2.2 Doelstelling 2.3 Personalia 3. Financiële positie en beleid in 2010 3.1 Financiële opzet en positie 3.2 Beleid en beleidskeuzes 3.2.1 Toeslagbeleid 3.2.2 Financieringsbeleid 3.2.3 Beleggingsbeleid 3.2.4 Risicobeheer 4. Beleggingen 4.1 Marktontwikkelingen 4.2 Resultaten beleggingsportefeuille 4.3 Aandelen 4.4 Vastrentende waarden 4.5 Vastgoedbeleggingen 4.6 Overige beleggingen 4.7 Individueel Pensioenbeleggen (IPB) 5. Pensioenen 5.1 Inleiding 5.2 Pensioencommunicatie 5.3 Pensioenadministratie 5.4 Pensioenregeling 5.5 Nieuwe wetgeving 6. Actuariële analyse 7. Besturing en naleving wetgeving 7.1 Algemeen 7.2 Bestuursaangelegenheden 7.3 Goed Pensioenfondsbestuur 7.3.1 Deelnemersraad 7.3.2 Verslag van de visitatiecommissie 7.3.3 Verslag verantwoordingsorgaan 7.3.3.1 Reactie bestuur op verslag verantwoordingsorgaan 7.4 Informatie vanuit toezicht van DNB en AFM 7.5 Deskundigheids- en integriteitstoets en opleiding 7.6 Gedragscode 7.7 Commissie van Beroep 7.8 Compliance met wet- en regelgeving 7.9 Organisatie en uitvoering 7.10 Statutenwijziging 8. Verwachte gang van zaken Jaarrekening 9. Jaarrekening 9.1 Balans (na bestemming van het saldo van baten en lasten)
1
3 5 6 9 9 9 10 14 14 17 17 18 20 23 26 26 27 29 29 30 31 31 34 34 34 36 37 38 42 45 45 45 45 47 47 47 48 49 49 50 50 50 51 51 52 54 55 55
9.2 Staat van baten en lasten 9.3 Kasstroomoverzicht 9.4 Toelichting op de jaarrekening 9.4.1 Bepalingen wet- en regelgeving 9.4.2 Waarderings- en berekeningsgrondslagen 9.4.3 Toelichting op de balans 9.4.3.1 Risicobeheer en derivaten 9.4.4 Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen 9.4.5 Toelichting op de staat van baten en lasten 9.4.6 Verbonden partijen Overige gegevens 10. Overige gegevens 10.1 Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten 10.2 Gebeurtenissen na balansdatum 10.3 Actuariële verklaring 10.4 Controleverklaring van de onafhankelijke accountant 10.5 Bijzondere statutaire zeggenschapsrechten Bijlagen Bijlage 1 Deelnemersbestand Bijlage 2 Begrippenlijst
2
56 57 58 58 58 64 72 84 85 90 92 93 93 93 94 96 98 99 100 101
Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen Bedragen x € 1.000 Aantal verzekerden (per eind van het jaar) Deelnemers, actief en voortgezet Gewezen deelnemers Ingegane pensioenen Totaal aantal verzekerden
2010
2009
2008
2007
2006
24.206 18.754 8.680 51.640
23.681 18.224 8.403 50.308
18.753 19.563 8.132 46.448
19.515 19.803 7.818 47.136
21.045 19.136 7.549 47.730
167.411
156.487
102.907
104.631
n.v.t.
185.668 4.282
173.631 4.288
135.362 3.912
142.954 3.026
141.945 3.797
Uitkeringen
11.482 99.156
9.181 96.224
9.012 88.373
9.462 82.134
7.620 77.200
Reguliere toeslagverlening Actieven Niet-actieven Ex-Cadans
0,20% 0,00% 0,07%
0,00%
3,22%
1,50%
0,00% 2,82%
1,19% 1,19%
1,43% 1,43%
0,00% 1,5% 1,5%
200.492
301.229
-15.151
919.320
814.478
166.664
138.296
160.544
126.901
132.359
* 623.834 3.857.972 105,2%
590.390 3.301.565 109,1%
563.748 3.210.870 99,5%
558.555 2.525.155 136,4%
598.262 2.534.278 132,1%
17,3
16,1
17,4
15,1
15,9
3,79%
4,14%
4,00%
4,94%
4,33%
Pensioenen Kostendekkende premie Feitelijke premie (incl. IPB) Uitvoeringskosten pensioenbeheer Uitvoeringskosten vermogensbeheer
Vermogen en solvabiliteit (op basis van marktwaarde; RTS) Aanwezig eigen vermogen Minimaal vereist eigen vermogen (PW art. 131) Vereist eigen vermogen (PW art. 132) Technische voorzieningen ** Dekkingsgraad in % Gemiddelde duration Rentetermijnstructuur (RTS)
3
Bedragen x € 1.000 Beleggingen voor risico pensioenfonds Balanswaarde (inclusief liquide middelen en derivaten) Beleggingsopbrengsten
2010
2009
2008
2007
2006
4.040.004 367.255
3.583.481 332.463
3.131.293 -293.627
3.391.730 43.176
3.272.583 212.938
Beleggingsportefeuille voor risico pensioenfonds*** Aandelen Commodities (grondstoffen) Convertibles Vastrentende waarden Vastgoed Liquide middelen ****
23,5% 1,8% 2,4% 61,3% 8,1% 2,9%
23,9% 1,8% 2,4% 58,2% 10,8% 2,9%
18,5% 0,7% 2,1% 64,2% 13,0% 1,5%
32,2% 0,9% 2,4% 47,7% 12,8% 4,0%
32,5% 0,8% 2,3% 49,4% 12,5% 2,5%
Beleggingsrendement (total return) voor risico pensioenfonds Jaarrendement portefeuille Gem. afgelopen vijf jaar Gem. afgelopen jaren vanaf 2003
10,6% 4,4% 6,6%
10,9% 4,7% 6,0%
-8,3% 4,1% 5,2%
1,6% 7,9% 7,9%
7,3% n.v.t. 9,4%
*
Eind december 2010 heeft het bestuur besloten tot het invoeren van een nieuwe beleggingsstrategie en is opdracht gegeven om begin januari 2011 te starten met de implementatie daarvan. Als gevolg van de invoering van de nieuwe beleggingsstrategie daalt het vereist eigen vermogen van € 624 miljoen (16,17%) op grond van de actuele situatie per 31 december 2010 naar € 495 miljoen (12,83%).
**
De technische voorzieningen en de dekkingsgraad zijn met ingang van 2007 weergegeven exclusief de deelvermogens (voorziening voor risico deelnemers). Met ingang van 2010 is de overige technische voorziening inbegrepen in de technische voorzieningen en in de berekening van de dekkingsgraad.
***
De samenstelling van de beleggingsportefeuille in dit overzicht wijkt af van de samenstelling zoals deze wordt gepresenteerd in de jaarrekening, omdat in dit overzicht de economische samenstelling wordt getoond waarin de derivaten zijn toegerekend aan de verschillende beleggingscategorieën, terwijl in de jaarrekening op grond van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ610) de derivaten als aparte beleggingscategorie worden getoond (zie verder pagina 83).
****
Inclusief overlopende posten en saldo vorderingen en kortlopende schulden (zie overzicht pagina 83).
4
Bestuursverslag
5
1.
Woord van de voorzitter
In dit jaarverslag legt het bestuur verantwoording af over het gevoerde beleid in 2010, de achterliggende overwegingen daarbij en de uitkomsten hiervan voor Pensioenfonds UWV. Pensioenen stonden het afgelopen jaar in het middelpunt van de belangstelling. Helaas was al die aandacht niet altijd even genuanceerd. Dat leidde soms tot een beeld van bijna failliete fondsen. Dat beeld strookt niet met de werkelijkheid. Die werkelijkheid is namelijk nog steeds dat het Nederlandse pensioenstelsel nauwelijks zijn gelijke kent in de wereld. Dat neemt niet weg dat pensioenfondsen voor grote uitdagingen staan. Allereerst speelt de hogere levensverwachting van „de gemiddelde Nederlander‟ op dit moment een belangrijke rol voor pensioenfondsen. We blijken gemiddeld langer te leven en dat betekent dat pensioenfondsen over een langere periode pensioenen moeten kunnen uitbetalen. Dat is op zich goed nieuws, maar leidt wel tot een financiële tegenvaller die niet meer zal verdwijnen. Ook is het zo dat de financiële crisis - ook bij pensioenfondsen in Nederland - sporen heeft nagelaten. Er was wel degelijk het nodige aan de hand: alhoewel de beleggingen goed rendeerden, daalde de rente, met negatieve gevolgen voor de dekkingsgraad van pensioenfondsen. Dit alles leidde ertoe dat de financiële positie van het fonds in het verslagjaar onvoldoende was om de pensioenen aan te kunnen passen aan de prijsontwikkeling. De gemiste indexatie over de jaren 2008 tot en met 2010 bedraagt 5% voor de actieve deelnemers en 3,43% voor de gepensioneerden en premievrije deelnemers. Het bestuur acht dat een te betreuren feit en kan niet uitsluiten dat ook in de komende jaren de indexatie niet of beperkt zal plaatsvinden. Allianz nieuwe vermogensbeheerder pensioenfonds UWV Het bestuur van het pensioenfonds UWV heeft de keuze gemaakt om een coördinerende externe vermogensbeheerder aan te stellen. Tot nu toe werd gewerkt met twaalf verschillende beheerders van het vermogen die direct door het bestuursbureau werden aangestuurd. Uit een gehouden risicoanalyse kwam naar voren dat deze situatie te risicovol was. Bij het zoeken naar een nieuwe vermogensbeheerder is het bestuur van het pensioenfonds bepaald niet over één nacht ijs gegaan. Een commissie vanuit het fondsbestuur heeft eerst een selectie gemaakt van een aantal voor het pensioenfonds UWV geschikte partijen. Deze partijen zijn vervolgens getoetst aan een groot aantal selectiecriteria. Uiteindelijk bleven drie partijen over waarmee het selectieproces is voortgezet. Dit proces omvatte een beoordeling op basis van vooropgestelde vragenlijsten, een bezoek door de commissie, referentieonderzoek en een nagebootste situatie waarbij de reacties en werkwijzen van de partijen werden onderzocht. Na afloop van dit proces bleek dat alle drie partijen in principe geschikt waren. Uiteindelijk is gekozen voor Allianz Global Investors. De diepgang en kwaliteit van de gebruikte systemen en de te verwachten toekomstbestendigheid daarvan gaven de doorslag. Niet in de laatste plaats heeft ook de aansluiting in termen van de bedrijfscultuur de keuze bepaald: er was een wederzijdse klik.
6
Risicomanagement Niemand kan de toekomst voorspellen. Dat geldt zeker voor toekomstige ontwikkelingen op de financiële markten. Er kan wel aan adequaat risicobeheer worden gedaan, waardoor de gevolgen van financiële risico‟s zoveel mogelijk worden beperkt. Pensioenfonds UWV is altijd zeer zorgvuldig omgegaan met het risico- en beleggingsbeleid, en heeft op basis van de recente ontwikkelingen haar beleggingsbeleid aangepast. De doelstelling van het gewijzigde beleggingsbeleid is het beschermen van de dekkingsgraad tegen extreme risico‟s. Hierbij is er nadruk gelegd op de twee grootste risico‟s voor de dekkingsgraad: het risico van een verder dalende rente en het inflatierisico. Om het renterisico te beheersen belegt het fonds iets meer dan de helft van het vermogen in staatsleningen van solide Europese overheden. Aanvullend daarop wordt met behulp van lange termijn rentecontracten het risico van een dalende rente opgevangen. Bij de -
verdere inrichting van de beleggingsportefeuille spelen voor het fonds een rol: het realiseren van een lange termijn extra rendement bescherming tegen extreme risico‟s, zoals bijvoorbeeld een hoge inflatie bescherming tegen valutarisico‟s Maatschappelijk verantwoord beleggen.
Allianz heeft het fonds ondersteund bij de samenstelling van de beleggingsportefeuille zoals die voor 2011 gaat gelden. De verwachting is dat deze portefeuille een hoger rendement zal opleveren dan nodig is om de stijging van de verplichtingen te compenseren en voldoende bescherming biedt als zich weer extreme situaties voordoen. Nieuwe prognosetafel Bij de vaststelling van de jaarrekening over 2009 is al rekening gehouden met de stijging van de levensverwachting op basis van de verwachting van dat moment. De voorziening per eind 2009 is verhoogd met een extra opslag van 4%. In de loop van 2010 heeft het Actuarieel Genootschap de nieuwe prognosetafel gepubliceerd. Op basis van deze tafel zag het pensioenfonds zich genoodzaakt wederom een extra voorziening treffen, omdat de levensverwachting hoger is dan verwacht. Door de invoering van de nieuwe prognosetafel is de voorziening pensioenverplichtingen in totaal met circa 7,3% gestegen ten opzichte van de voorziening op basis van de oude prognosetafel. Van deze 7,3% is reeds 4% opgenomen als extra opslag in de voorziening per 31 december 2009. Toeslagverlening Zoals eerder werd opgemerkt heeft het bestuur in 2010 besloten dat de pensioenen per 1 januari 2011 niet worden verhoogd met de prijsontwikkeling. Hoewel het bestuur de ambitie heeft dat de pensioenen voor actieve deelnemers worden aangepast aan de loonwikkeling en voor gepensioneerden en gewezen deelnemers aan de prijsontwikkeling, kan dit niet worden gegarandeerd. De toeslagverlening bij Stichting Pensioenfonds UWV is altijd voorwaardelijk, met uitzondering van de toeslagverlening voor de pensioengerechtigden van de ex-Cadanspopulatie die vóór 1 januari 1996 met pensioen zijn gegaan. Het pensioenfonds hanteert daarbij een ambitieniveau van 80% voor zover de dekkingsgraad zich bevindt op het niveau van het vereist eigen vermogen; daarboven kan dit worden opgetrokken tot 100%.
7
Herstelplan De dekkingsgraad moet op langere termijn stijgen naar de vereiste dekkingsgraad. Dat is het niveau dat nodig is om op langere termijn de pensioenen te kunnen betalen en met een hoge mate van zekerheid de pensioenen te kunnen aanpassen aan loon- en prijsstijgingen. Uiterlijk op 31 december 2013 moet de dekkingsgraad tenminste gelijk zijn aan het minimaal vereist eigen vermogen. Dit is vastgelegd in het herstelplan dat pensioenfonds UWV heeft ingediend bij toezichthouder De Nederlandsche Bank. Het verloop van de dekkingsgraad is echter erg grillig. In januari 2011 heeft het bestuur getoetst of het fonds naar verwachting tijdig boven het minimaal vereist eigen vermogen uit kan komen en op langere termijn op het vereist eigen vermogen. Dit blijkt het geval te zijn. Communicatie Een belangrijke taak van het bestuur is het verzorgen van een goede communicatie met alle belanghebbenden. De communicatiecommissie heeft veel aandacht besteed aan het verder verbeteren van de communicatie en informatievoorziening. In 2010 is een zestal bijeenkomsten georganiseerd voor actieve deelnemers over de inhoud van de Pensioenoverzichten. Voor aspirant pensioengerechtigden zijn in 2010 maandelijks spreekuren gehouden. Doel van de bijeenkomsten is het informeren en het vergroten van de dialoog met de deelnemers. In de loop van 2011 zal het fonds een vernieuwde website lanceren. Betaalbaarheid pensioenpakket Aan het eind van het jaar is duidelijk geworden dat het huidige pensioenpakket niet kan worden gefinancierd binnen het beschikbare budget. De pensioenkosten zijn veel hoger dan kon worden aangenomen toen de afspraken over de pensioenregeling werden gemaakt. CAOpartijen hebben al afgesproken dat zij in 2011 over de inhoud van de pensioenregeling gaan onderhandelen om uiterlijk per 1 januari 2012 te komen tot een houdbare pensioenregeling en een passende financiering. We begrijpen dat dit voor de meeste mensen geen dagelijkse kost is. Daarom moeten wij als pensioenfondsbestuur nóg beter uitleggen waar we mee bezig zijn en wat dit voor u betekent. Dat is onze verantwoordelijkheid en die zullen we nemen. Ook in 2011 zal de aandacht voor pensioen volop aanwezig zijn. Belangrijke veranderingen dienen zich aan met als doel de toekomstvastheid van het pensioensysteem en de pensioentoezegging van UWV te borgen. Zeist, 26 mei 2011
Mr. drs. J.J.A. Hylkema, voorzitter
8
2.
Algemene informatie 2.1
Juridische structuur
Stichting Pensioenfonds UWV, statutair gevestigd te Amsterdam, is opgericht op 1 januari 2003. Het pensioenfonds is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 34183728. Het pensioenfonds voert de pensioenregeling uit voor het personeel van UWV. Tevens biedt het pensioenfonds aan werkgever en werknemers de mogelijkheid tot het sluiten van vrijwillige overeenkomsten tot aanvulling op de rechten op pensioen. De pensioenregeling van het fonds is een (voorwaardelijk) geïndexeerde middelloonregeling (voorwaardelijk: voor zover de middelen van het fonds het toelaten en afhankelijk van de dekkingsgraad). De premie voor deze regeling wordt ingebracht door de werkgever. De werknemers dragen hun aandeel in de premie bij op basis van CAO-afspraken. Deelnemers aan de pensioenregeling zijn de werknemers die vallen onder de werkingssfeer van de CAO van UWV en de leden van de Raad van Bestuur. Ultimo boekjaar heeft het pensioenfonds ruim 51.000 (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden en een belegd vermogen van ruim 4 miljard euro.
2.2
Doelstelling
Stichting Pensioenfonds UWV heeft ten doel het verstrekken of doen verstrekken van pensioenen en/of andere uitkeringen ter bescherming tegen geldelijke gevolgen van ouderdom, invaliditeit en overlijden van werknemers, gewezen werknemers en hun nabestaanden. Uit het doel vloeien onder meer de onderstaande doelstellingen voort die het fonds in opdracht van de CAO-partijen beoogt te bereiken: 1) Het op lange termijn verstrekken van de nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten, alsmede het streven naar het welvaartsvast houden van de opgebouwde pensioenen van de actieve deelnemers en het waardevast houden van de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Dat wil zeggen dat er geen recht op toeslagverlening is en het voor de langere termijn niet zeker is of en in hoeverre toeslagverlening zal plaatsvinden; 2) Het zorgdragen voor een duidelijke en klantgerichte communicatie met belanghebbenden, onder wie deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Om deze doelstellingen te bereiken, heeft het bestuur van Stichting Pensioenfonds UWV beleid ontwikkeld dat onderscheiden kan worden in financieringsbeleid, toeslagbeleid, beleggingsbeleid en communicatiebeleid. De eerste drie beleidsgebieden hebben invloed op de financiële positie van het fonds en worden nader toegelicht in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op het communicatiebeleid.
9
De aansturing van het fonds, het toezicht hierop en de wijze waarop door het bestuur verantwoording wordt afgelegd, kortweg de governance-structuur van het pensioenfonds, wordt toegelicht in hoofdstuk 7. In dit hoofdstuk komt ook de compliance met wet- en regelgeving aan de orde. In hoofdstuk 8 wordt tenslotte ingegaan op de verwachte gang van zaken.
2.3
Personalia
Benoemd door werkgever (UWV): Naam
Functie in bestuur
Bestuurslid vanaf
Bestuurslid tot
Functie/in dienst van
Mr. drs. J.J.A. Hylkema
Voorzitter
01-03-2006
01-07-2011
directeur HRM
Drs. J.A.M. de Kruijf
Bestuurslid
01-01-2006
01-07-2013
controller bij afd. Planning, Control en Analyse van de directie FEZ/ UWV
Drs. J.H.M. van Raak
Bestuurslid
01-01-2006
01-07-2011
senior adviseur arbeidsvoorwaarden/UWV
Benoemd namens de (gewezen) deelnemers: Naam
Functie in bestuur
Bestuurslid vanaf
Bestuurslid tot
Functie/in dienst van
Drs. E.M. Berendsen RI
Plv. bestuurslid
01-07-2009
01-07-2013
senior kennisadviseur
A. Hazekamp
Secretaris
31-12-2002
01-07-2011
register arbeidsdeskundige/ UWV
J. de Kat BA CPC
Bestuurslid
01-01-2006
01-07-2013
beleidsadviseur HRM Adviesgroep/ UWV A‟dam
T.H.J. Keunen
Bestuurslid
21-04-2006
01-07-2013
businesscontroller UWV Werkbedrijf
Drs. F.J. Lemkes
Plv. bestuurslid
01-07-2009
01-07-2013
manager Planning Control & Analyse FEZ
Drs. ing. J.H. Sengers
Bestuurslid
08-06-2007
01-07-2011
manager Claim AG
Drs. T.J.G.J. Wentink
Plv. voorzitter
01-08-2006
01-07-2013
parttime bedrijfsarts, manager claim UWV
Benoemd namens de pensioengerechtigden: Naam
Functie in bestuur
Bestuurslid vanaf
Bestuurslid tot
Functie/in dienst van
A.W.M. Kok
Bestuurslid en plv. secretaris
01-07-2009
01-07-2013
gepensioneerd
Drs. F.M. Koks
Bestuurslid
01-07-2009
01-07-2013
gepensioneerd
J.H.E. Paffen
Plv. bestuurslid
01-01-2006
01-07-2013
gepensioneerd
10
Nevenfuncties van actieve bestuursleden op 31 december 2010: Naam
Nevenfunctie(s)
Mr. drs. J.J.A. Hylkema
- voorzitter van het bestuur van Vut-fonds UWV.
Drs. J.A.M. de Kruijf
- plaatsvervangend bestuurslid van Vut-fonds UWV; - universitair docent bedrijfseconomie publieke sector, Universiteit Twente, (sinds 1999, hoofdfunctie); - lid Rekenkamercommissie Aalten, Oost Gelre, Winterswijk (sinds 2006); - penningmeester „De Basis‟, stichting voor openbaar onderwijs Arnhem (sinds 2007).
Drs. J.H.M. van Raak
- plaatsvervangend voorzitter van Vut-fonds UWV.
Drs. E.M. Berendsen RI
- geen
A. Hazekamp
- secretaris van Vut-fonds UWV.
J. de Kat BA CPC
- secretaris van de Stichting Bijzonder Vakantiefonds UWV; - bestuurslid Vut-fonds UWV.
T.H.J. Keunen
- geen.
Drs. F.J. Lemkes
- penningmeester / voorzitter bestuur bibliotheek Langedijk (sinds 2006) - voorzitter werkgeversstichting bibliotheek Bergen / Heiloo / Langedijk (sinds 2007)
Drs. Ing. J.H. Sengers
- geen.
Drs. T.J.G.J. Wentink
-
A.W.M. Kok
- bestuurslid Gepensioneerdenvereniging UWV (sinds 2007).
Drs. F.M. Koks
- geen
J.H.E. Paffen
- lid van de externe bezwarencommissie Soza van de gemeente EchtSusteren
plaatsvervangend secretaris van Vut-fonds UWV; regiocoördinator vrijwilligers Memisa; arts Zonnebloem Rijncruises; luchtvaartgeneeskundig adviseur.
Bestuursbureau Drs. J. de Winter, Directeur (vanaf 1 september 2010) C.C. van der Sluis RA, CPC, Directeur (tot 1 september 2010) P.C. Molenaar RBA, ad interim Directeur / Adviseur beleggingen (tot 1 februari 2011) F. Hand, ad interim Investment Controller (tot 1 februari 2011) J.W.A. Nauts RBA, Chief Investment Officer (tot 1 september 2010) H. Brouwer, beleidsmedewerker pensioenbeheer J.P.H. de Graaf, secretaresse Commissie van Beroep Vacatures Beleggingscommissie Drs. E.M. Berendsen RI A. Hazekamp J. de Kat BA CPC Drs. J.A.M. de Kruijf (voorzitter) Mw. A. Gram MBA CFA extern lid (vanaf 11 mei 2010) Prof. dr. Th.E. Nijman extern lid (vanaf 11 mei 2010) Adviseur: Mercer Investment Consulting (tot 1 januari 2011) Allianz Global Investors (per 1 januari 2011)
11
Communicatie commissie J. de Kat BA CPC (voorzitter) J.H.E Paffen Drs. J.H.M. van Raak Financiële commissie T.H.J. Keunen (voorzitter) Drs. F.J. Lemkes Drs. T.J.G.J. Wentink Juridische commissie J. de Kat BA CPC A.W.M. Kok (voorzitter) Drs. J.H.M. van Raak Drs. Ing. J.H. Sengers Verantwoordingsorgaan F. van Galen RA en drs. P. Ploegsma MBA, namens de werkgever B. van Eunen en H.W.J. de Groot RA, namens de actieve deelnemers Ing. M. Passieux en A.J. Slootweg, namens de pensioengerechtigden Visitatiecommissie Mr. W.F.E. Klaassen Ir. J.T.van Niekerk (voorzitter) Vacature
12
Deelnemersraad Drs. F.A. Bal (tot 1 juli 2010) J. de Jager (vanaf 1 juli 2010) Ing. J.W. de Jong (vanaf 1 juli 2010) R. den Boer (tot 1 juli 2010) Drs. H.N. Bos (tot 1 juli 2010) J.J.M. van der Burg (secretaris) B. van Eunen T.F.H. Fransen (van 1 juli 2010 tot 15 januari 2011) Drs. J.W.A.M. Fraza mw. Drs. D. M.C. Garvels-Mulder H.W.J. de Groot RA Ing. A. Huizenga Drs. F. Janssen (tot 1 juli 2010) N.A. Keijzer H.H.M. van Lith (plv. secretaris) Mr. T. Meirink (voorzitter tot 1 juli 2010) Mr. P.H.C.M. Minkenberg Mw. C.E.M. van Noorden-Vos (vanaf 1 juli 2010) W.T. den Ouden Ing. M. Passieux (plv. voorzitter) R. Rijnaars A.J. Slootweg Drs. A.B.J.M. Weijermars (tot 1 juli 2010) J.T. Wielinga (voorzitter vanaf 20 oktober 2010) P.A. van Willigen (vanaf 1 juli 2010) T.P.M. van der Zee Uitvoerders Het pensioenbeheer van het fonds is opgedragen aan TKP Pensioen BV. Het vermogensbeheer wordt uitgevoerd door diverse gespecialiseerde vermogensbeheerders. Per 1 december 2010 is Allianz Global Investors aangesteld als coördinerend vermogensbeheer. In januari 2011 is begonnen met de transitie van het vermogen naar nieuwe gespecialiseerde vermogensbeheerders. Certificeerders PricewaterhouseCoopers Accountants NV, externe accountant Towers Watson, externe actuaris Compliance officer Mr. C.M.P.B. Wintermans (tot 1 december 2010) Mr. J. van Duijvendijk (vanaf 1 december 2010)
13
3.
Financiële positie en beleid in 2010 3.1
Financiële opzet en positie
Dekkingsgraad De dekkingsgraad is een belangrijke maatstaf voor de financiële positie van een pensioenfonds. Het geeft het pensioenvermogen als percentage van de contante waarde van de pensioenverplichtingen weer. De dekkingsgraad kan wijzigen door diverse factoren, zoals de ontwikkeling van het beleggingsresultaat, verzekeringstechnische ontwikkelingen en de ontwikkeling van de marktrente. De ontwikkeling van de dekkingsgraad van het pensioenfonds gedurende het jaar wordt hieronder weergegeven.
Dekkingsgraad per 1 januari Effect premies Effect uitkeringen Effect toeslagverlening Effect rentetermijnstructuur voorziening pensioenverplichtingen Effect beleggingsresultaat (incl. renteafdekking) Effect aanpassing levensverwachting Effect overige oorzaken Dekkingsgraad per 31 december
2010 %
2009 %
109,1 0,9 0,3 0,0
99,5 1,2 0,0 -0,1
-10,6 9,6 -3,6 -0,5
5,7 6,9 -3,8 -0,3
105,2
109,1
Effect premies Het fonds baseert de feitelijke premie op het dynamisch financieringssyteem. Daarin wordt beoogd dat, rekening houdend met de toekenning van toeslagen, binnen een periode van 15 jaar het eigen vermogen groeit naar het vereist eigen vermogen. Daardoor ontstaat in de feitelijke premie een positieve marge ten opzichte van de kostendekkende premie die dient ter financiering van toeslagen en herstel van het eigen vermogen. Omdat per 1-1-2011 geen toeslagen zijn toegekend, komt deze marge in 2010 geheel ten gunste van de dekkingsgraad. In 2010 is geen sprake geweest van aanvullende vermogensdotaties Rentetermijnstructuur De voorziening pensioenverplichtingen wordt gewaardeerd op marktwaarde met behulp van de rentetermijnstructuur. De rentetermijnstructuur is variabel. Iedere maand wordt deze door De Nederlandsche Bank (DNB) gepubliceerd. Een lagere rentetermijnstructuur betekent een hogere voorziening en vice versa. De daling van de rentetermijnstructuur leidde in 2010 tot een stijging van de voorziening. Dit had een negatief effect op de dekkingsgraad.
14
Effect renteafdekking en beleggingsresultaat Het negatieve effect van de daling van de rente op de dekkingsgraad door de hogere waarde van de verplichtingen werd gedeeltelijk gecompenseerd door het positieve effect van de renteafdekking via renteswaps. De bijdrage van deze renteafdekking aan het rendement was door de daling van de rente positief. Het effect van de afdekking door middel van vastrentende waarden is inbegrepen in het effect van het beleggingsresultaat. Het rendement op de beleggingen, inclusief de renteafdekking, was positief en droeg daarom positief bij aan de dekkingsgraad. In paragraaf 4.2 (resultaat beleggingen) wordt dit nader toegelicht. Aanpassing levensverwachting Vooruitlopend op de nieuwe AG Prognosetafel 2010-2060 heeft het bestuur eind 2009 besloten om de technische voorziening met 4% te verhogen. Deze verhoging is gebaseerd op de in 2008 gepubliceerde overlevingtafel van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Op 30 augustus 2010 heeft het Actuarieel Genootschap de nieuwe prognosetafel 2010-2060 gepubliceerd. In november 2010 heeft het bestuur op basis van onderzoek naar de ervaringsterfte, besloten om met ingang van 31 december 2010 ervaringssterfte te hanteren voor de waardering van de pensioenvoorziening in plaats van leeftijdterugstellingen. Door het meenemen van ervaringssterfte wordt op een adequate wijze rekening gehouden met het feit dat de werkende populatie geacht wordt langer te leven. Het totale effect op de technische voorziening van de aangepaste prognosetafel (inclusief ervaringssterfte) bedraagt circa 7,3% ten opzichte van de voorziening op basis van de oude prognosetafels (exclusief verhoging eind 2009 van 4%). Ontwikkelingen herstelplan De belangrijkste uitgangspunten van het aangepaste herstelplan zijn:
Het handhaven van de premie op 19,1% van de salarissom gedurende de hersteltermijn; Geen toeslagverlening zolang de dekkingsgraad zich onder de 105% bevindt.
In 2009 heeft het fonds een herstelplan ingediend bij DNB welke door DNB is goedgekeurd. Volgens dit herstelplan was de verwachtte dekkingsgraad eind 2009 101,4%. De feitelijke dekkingsgraad per 31 december 2009 volgens het jaarverslag 2009 bedroeg 109,1%. Daarbij is voor de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen rekening gehouden met een geschatte opslag van 4% voor gestegen levensverwachting. Nadat in 2009 drie kwartaaleinden op rij de dekkingsgraad hoger was dan de minimaal vereiste dekkingsgraad, was per eind december 2009 het korte termijn herstelplan niet langer van toepassing. Per eind 2009 was nog wel sprake van een reservetekort, omdat de dekkingsgraad lager is dan de vereiste dekkingsgraad. Omdat voornamelijk door een sterke daling van de RTS de dekkingsgraad per eind mei 2010 weer gedaald was tot onder de 105%, was er per die datum wederom sprake van een dekkingstekort en daardoor is het kortetermijnherstelplan van begin 2009 opnieuw in werking getreden. De daling van de dekkingsgraad heeft zich in de maanden daarna voortgezet naar een voorlopig dieptepunt van 96,8% per eind augustus 2010. In september 2010 herstelde de dekkingsgraad zich door een stijging van de RTS weer naar 99,9% (met toepassing van de nieuwe prognosetafels AG 96,2%).
15
Per eind 2010 zou volgens het herstelplan de dekkingsgraad 105,4% bedragen. De feitelijke stand van de dekkingsgraad ultimo 2010 bedraagt 105,2%. Door het bestuur is de voorgeschreven jaarlijkse evaluatie van het herstelplan uitgevoerd. Deze evaluatie heeft niet geleid tot bijstelling van de uitgangspunten van het herstelplan. Op grond van de huidige situatie voorziet het herstelplan in herstel binnen de daarvoor geldende termijnen. In 2010 heeft de dekkingsgraad zich iets minder positief ontwikkeld dan waarvan in het herstelplan was uitgegaan. Onderstaand overzicht geeft dit weer in procent-punten van de dekkingsgraad:
Dekkingsgraad per 31 december 2009 Premie SturingsIndexatie middelen Beleggingen (inclusief renteafdekking) Rentetermijnstructuur Effect van uitkeringen, kosten, Overige actuariële grondslagenkans- en waardeoverdrachten. Subtotaal Aanpassing gestegen levensverwachting Dekkingsgraad per 31 december 2010
Verwacht in 2010 volgens herstelplan (in %) 101,4 0,9 0,0 3,1 0,0
Werkelijk 2010 (in %) 109,1 0,9 0,0 9,6 -10,6
0,0
-0,2
105,4 0,0 105,4
108,8 -3,6 105,2
Bovenstaand overzicht laat zien dat de bijdrage van de premie aan het herstel exact gelijk is aan de verwachtte bijdrage in het herstelplan. In het herstelplan werd uitgegaan van een positieve bijdrage van 3,1%-punt door overrendementen, terwijl geen bijdrage werd verwacht door een verschuiving van de rentetermijnstructuur. In werkelijkheid werd een hoger rendement op beleggingen behaald. Dit rendement werd ook bereikt door een daling van de rente waardoor de waarde van swaps toenam. De bijdrage uit beleggingen werd in 2010 vrijwel geheel weggenomen, doordat de technische voorziening steeg door de gedaalde rente. Door de invoering van nieuwe sterftegrondslagen, waar uiteraard in het herstelplan geen rekening gehouden werd, daalde de dekkingsgraad in 2010 nog eens met 3,6%-punten. Omdat de dekkingsgraad aan het begin van 2010 hoger was dan verwacht leiden deze oorzaken er per saldo toe dat de dekkingsgraad ultimo 2010 iets beneden de verwachtte dekkingsgraad volgens het herstelplan ligt. Het fonds hoeft volgens de DNB geen nieuw herstelplan in te dienen als de maatregelen uit het herstelplan uitvoerbaar blijven.
16
3.2
Beleid en beleidskeuzes
Het bestuur heeft beleid ontwikkeld op het gebied van financiering, beleggingen en toeslagen om de risico‟s en de financiële positie van het pensioenfonds te beheersen. Bij het maken van beleidskeuzes worden de belangen van alle belanghebbenden evenwichtig afgewogen. Het beleid moet worden uitgevoerd binnen de kaders van de pensioenovereenkomst zoals die overeengekomen is met de CAO-partijen.
3.2.1
Toeslagbeleid
De hoogte van de toeslag van pensioenen is reglementair gekoppeld aan: - voor actieve deelnemers de algemene loonontwikkeling binnen de UWV-CAO; - voor slapers en pensioengerechtigden de Consumenten Prijsindex (CPI) Alle Huishoudens afgeleid; - de aanwezige middelen van het fonds; - het advies van de actuaris. Als de middelen van het fonds, naar het oordeel van het bestuur, het toelaten zal het bestuur overgaan tot het verstrekken van toeslagen. Het betreft een voorwaardelijke toeslag. Dit betekent dat er geen recht op toeslag is en het is ook op lange termijn niet zeker of en in welke mate toeslagverlening zal plaatsvinden. Het fonds heeft geen middelen gereserveerd voor toeslagen. Voor de pensioengerechtigden van ex-Cadans die voor 1 januari 1996 met pensioen zijn gegaan, geldt een onvoorwaardelijke aanpassing van hun pensioen op basis van de Consumenten Prijs Index Alle huishoudens, afgeleid. Het fonds heeft hiervoor een afzonderlijke reservering op de balans opgenomen.
17
Gelet op de financiële positie van het fonds heeft het bestuur besloten per 1 januari 2010 de aanspraken van de actieve deelnemers in het fonds beperkt te verhogen met 0,2%. De pensioenen en premievrije rechten voor slapers en pensioengerechtigden worden niet verhoogd als gevolg van een nauwelijks toegenomen stijging van de consumentenprijsindex alle huishoudens, afgeleid. Voor ex-Cadans pensioengerechtigden die vóór 1 januari 1996 met pensioen zijn gegaan, geldt de toezegging dat jaarlijks de pensioenen worden aangepast met de stijging van de consumentenprijsindex alle huishoudens, afgeleid. Deze zijn per 1 januari 2010 verhoogd met 0,07%. Over het jaar 2010 konden, gelet op de financiële situatie van het fonds per einde 2010 per 1 januari 2011 geen toeslagen worden verleend. Voor de pensioenuitkeringen van de ex-Cadans pensioengerechtigden die voor 1 januari 1996 met pensioen zijn gegaan, geldt een onvoorwaardelijke toeslagbepaling. Deze pensioenen zijn daarom wél per 1 januari 2011 verhoogd en wel met 1,35%.
3.2.2
Financieringsbeleid
Financieringssysteem en ABTN In het premiebeleid wordt in beginsel uitgegaan van een actuariële premie, op basis van een dynamisch financieringssysteem, die alle toekomstige uitkeringslasten dekt alsmede de pensioenuitvoeringskosten van het fonds. Hierbij worden aannames gehanteerd t.a.v. onder andere verwacht beleggingsrendement, salarisstijgingen en een toeslagtoekenning rekening houdend met 80% ambitie. De premie bedraagt minimaal de actuariële premie betaald door de werkgever. Tot mei 2010 is de maximaal te betalen premie in de CAO-onderhandelingen bepaald en in de CAO vastgesteld op 20%. Voor 2010 en voor zolang de herstelperiode duurt, heeft het bestuur de feitelijke premie vastgesteld op 19,1% van het salaris. In afwijking hiervan heeft het bestuur de premie voor 2011 op 20% gesteld, hetgeen hierna wordt toegelicht. In de actuariële premie wordt rekening gehouden met het risico van arbeidsongeschiktheid (premievrijstelling en arbeidsongeschiktheidspensioen), en een opslag ter dekking van de administratie- en uitvoeringskosten van 2%. Tevens zijn de lasten bij overlijden voor de pensioendatum meegenomen, daar deze op risicobasis zijn verzekerd. De totale toekomstige lasten worden bovendien vermeerderd met een opslag van 1% ter dekking van excassokosten. Jaarlijks wordt geanalyseerd of genoemde opslagen nog voldoende zijn. De premie wordt jaarlijks uitgedrukt in een percentage van de loonsom van de deelnemers. De premie zal niet meer bedragen dan 20% van de loonsom van de deelnemers. Voor wat betreft de hoogte van het premiepercentage is als randvoorwaarde gesteld dat dit niet lager mag zijn dan nul procent (er vindt geen onttrekking van middelen uit het fonds plaats). Eind 2010 heeft het bestuur de premie 2011 in eerste instantie vastgesteld volgens de uitgangspunten van het Dynamisch Financieringssysteem (DFS) dat tussen de werkgever en het fonds is afgesproken. De aldus berekende DFS-premie zou bij een toeslagambitie van 80% uitkomen op 25,1% van de salarissom. De grote stijging van de DFS premie wordt vooral veroorzaakt door de sterk gestegen levensverwachting die is verwerkt in de overlevingstafels van het Actuarieel Genootschap, alsmede door de lage rentestand.
18
Uitgaande van de DFS-premie van 25,1% waren er drie vraagstukken op te lossen: 1. De DFS-premie overschrijdt het maximum van 20%; 2. De premie zou naar het inzicht van dat moment niet bijdragen aan het financieel herstel van het fonds; 3. Het maximum van 20% ligt onder de kostendekkende premie, zijnde het minimumniveau dat op grond van de pensioenwet moet worden gevraagd. Deze kostendekkende premie bedroeg op het moment van het vaststellen van de premie 22,2%, maar is nadien op basis van de situatie per 31 december 2010 bepaald op 19,6% als gevolg van de stijging van de rentetermijnstructuur. Ad 1: De actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) van het fonds stelt regels voor de situatie dat het fonds een dekkingstekort heeft (dekkingsgraad beneden 105%) en de premie het maximum van 20% overschrijdt. De ABTN schrijft voor dat het fonds in die situatie met de werkgever in overleg moet treden over te nemen maatregelen die voorzien in de opheffing van het dekkingstekort. De ABTN geeft aan dat alle daartoe strekkende maatregelen kunnen worden genomen en tevens dat voor zover mogelijk zal worden voorkomen dat verworven aanspraken en ingegane pensioenen worden aangetast. In het overleg met de werkgever dat heeft plaatsgevonden, zijn onderstaande aspecten uitvoerig aan de orde gesteld en heeft de instemming van de werkgever gekregen. Ad 2: Als gevolg van het maximum van 20% zou de heffingspremie in 2011 niet bijdragen aan het opheffen van het dekkingstekort. Het bestuur heeft daarbij overwogen gebruik te willen maken van de mogelijkheid die DNB uitsluitend voor het jaar 2011 biedt dat de premie niet hoeft bij te dragen aan het financieel herstel. Aan het gebruik van deze mogelijkheid is een aantal voorwaarden verbonden, waarvan de belangrijkste voorwaarde is dat in 2011 een structurele oplossing gezocht wordt voor een deugdelijke financiële opzet die vanaf 1 januari 2012 moet werken. Bij de evaluatie van het herstelplan zoals dat begin 2011 heeft plaatsgevonden, is komen vast te staan dat als gevolg van de inmiddels opgelopen dekkingsgraad ultimo het jaar 2010, een premie van 20% bijdraagt om uit het dekkingstekort te komen. Vandaar dat het niet nodig is gebleken om van de geboden mogelijkheid door DNB voor 2011 gebruik te maken. De premie is dienovereenkomstig vastgesteld. Ad 3: De ABTN schrijft in overeenstemming met de Pensioenwet voor dat de te heffen premie tenminste gelijk moet zijn aan de kostendekkende premie. Voor de hoogte van de kostendekkende premie dient de Rente Termijnstructuur als disconteringsvoet en zou voor 2011 uitkomen op 22,2% van de salarissom. Zonder nadere maatregelen zou het fonds de opbouw van de aanspraken vanaf 1 januari 2011 moeten korten in de verhouding 20/22,2. Het bestuur was evenwel van mening dat het in het kader van evenwichtige belangenbehartiging verdedigbaar is dat deze korting niet wordt toegepast in afwachting van de door CAO-partijen in de loop van 2011 te maken afspraken over de aanpassing van de pensioenregeling. Om te voorkomen dat de pensioenopbouw per 1 januari 2011 gekort zou moeten worden dan wel dat zich eind 2011 alsnog zo‟n situatie zou kunnen voordoen, heeft het bestuur besloten de ABTN (en overigens ook de uitvoeringsovereenkomst) aan te passen voor wat betreft de toetsing aan de kostendekkende premie. Deze toetsing dient na wijziging plaats te vinden op basis van de gedempte kostendekkende premie. Voor de demping heeft het bestuur besloten hiervoor het toekomstig rendement van de beleggingen van het fonds als disconteringsvoet te
19
hanteren. Het bestuur is tot dit oordeel gekomen omdat dit het beste aansluit bij de doelstellingen van het fonds, vanwege: - verwacht rendement wordt op basis van een gedegen ALM analyse onderbouwd - sluit aan bij meest recente beleidvoornemens van het fonds - biedt de meeste speelruimte voor de premie vaststelling. Over deze wijziging heeft het bestuur advies gevraagd aan de deelnemersraad, die daarmee inmiddels heeft ingestemd. Samenvattend kan opgemerkt worden dat de premie voor 2011 is vastgesteld op 20%, dat deze premie bijdraagt tot herstel en dat vooralsnog geen korting over opgebouwde rechten hoeft plaats te vinden.
3.2.3
Beleggingsbeleid
Strategisch beleggingsbeleid 2010 Het beleggingsbeleid van het fonds is gericht op het beheren van een breed gespreide portefeuille die op zowel korte als lange termijn onder uiteenlopende economische omstandigheden ertoe leidt dat aan de verplichtingen van het fonds kan worden voldaan. Het strategisch beleggingsbeleid is gebaseerd op een ALM-studie, waarin normwegingen van diverse beleggingscategorieën worden afgeleid. Voor het kortere termijnbeleid wordt ook gebruik gemaakt van een voor beleggingen beschikbaar risicobudget, waarmee de feitelijke portefeuillesamenstelling kan worden afgestemd op meer actuele ontwikkelingen in markten en beleggingsproducten. Dit risicobudget geeft de beweeglijkheid weer van het extra te realiseren rendement ten opzichte van het benodigde rendement op de verplichtingen en wordt weergegeven in een percentage (ook wel tracking error genoemd). In het beleggingsplan 2010 was dit 9%; (volgens de beleggingsstrategie 2011 bedraagt deze 5,6%). Het bestuur heeft in november 2009 het Beleidsplan Beleggingen voor 2010 goedgekeurd. In dit beleggingsplan, dat door de Beleggingsadvies Commissie in samenwerking met TKP en Mercer is opgesteld, is een behoudend strategisch beleggingsbeleid geformuleerd, waarin werd voorgesteld ten opzichte van het strategisch beleid 2009 de verplichtingenportefeuille fors op te hogen, de risicovolle obligaties in de return portefeuille onder te brengen en de weging voor aandelen flink te verminderen. In het beleggingsplan was verder opgenomen ongeveer 27% van de portefeuille te beleggen in activa die een echte vaste waarden vertegenwoordigen en die minder afhankelijk zijn van een op aandeelhouderswaarde gerichte economie, zoals onroerend goed, infrastructuur, landbouwgrond, grondstoffen/goud en duurzaamheidsthema‟s.
20
Voorstel Strategische mix 2010 Categorie
Matching portefeuille Verplichtingen portefeuille Staatsobligaties Inflation Linked obligaties Return portefeuille Aandelen Risico obligaties Zakelijke waarden vaste activa Totaal
Strategische mix 2010 (voorstel) 54,0% 44,0% 5,5% 4,5% 46,0% 7,0% 12,0% 27,0% 100,0%
Gezien de status van het selectietraject voor een nieuwe coördinerende vermogensbeheer heeft het bestuur besloten de implementatie van dit strategisch beleggingsbeleid aan te houden tot de nieuwe coördinerende vermogensbeheerder zou zijn geselecteerd en in overleg met deze het nieuwe strategisch beleid zou zijn vastgesteld. Dat betekent dat het bestaande strategische beleid van 2009 in 2010 vooralsnog is voortgezet. Vastgestelde en feitelijk gehanteerde Strategische mix 2010: Strategische Categorie mix 2010* Vastrentende waarden Aandelen Vastgoed Convertibles Grondstoffen Liquide middelen Totaal
54,0% 28,0% 13,5% 2,5% 2,0% 100,0%
* de Strategische mix 2009 is in 2010 ongewijzigd voortgezet
In het strategisch beleid is verder het renterisico van de verplichtingen afgedekt tot circa 60%. De portefeuille vastrentende waarden draagt hier in belangrijke mate aan bij, maar er zijn aanvullend nog enkele extra „interest rate swaps‟ gesloten om deze afdekking te realiseren. Het valutarisico wordt 100% afgedekt voor vastrentende waarden en voor de internationale aandelenportefeuille wordt in beginsel de helft afgedekt.
21
Strategisch beleggingsbeleid 2011 In 2010 is in samenwerking met Ortec en Allianz Global Investors het strategisch beleid voor 2011 geformuleerd. Door het bestuur is in november 2010 het strategisch beleid 2011 goedgekeurd. Dit wijkt enigszins af van het gevoerde strategische beleid in 2010. Er zal in 2011 een onderscheid worden gemaakt tussen de een matching portefeuille die voornamelijk bestaat uit AAA Euro Staatsobligaties en een return portefeuille waarin onder andere de hoogrentende obligaties zijn ondergebracht. Circa 17% van de portefeuille is toegewezen aan alternatieve (en soms minder liquide) beleggingen als grondstoffen, onroerend goed, infrastructuur, duurzaamheidsthema‟s e.a. Vastgestelde Strategische mix 2011 Strategische Categorie mix 2011 Matching Portefeuille EURO AAA staatsobligaties Inflation Linked obligaties Return portefeuille Aandelen Risico obligaties Alternatieve beleggingen Totaal
51,3% 46,8% 4,5% 48,7% 16,7% 15,0% 17,0% 100,0%
Het renterisico van de verplichtingen zal, volgens het strategisch beleggingsplan 2011, voor 70% worden afgedekt, onder voorwaarde dat het daardoor toegenomen inflatierisico op een andere wijze kan worden afgedekt. Indien dat niet mogelijk is zal de renteafdekking weer worden teruggebracht naar 60%. Om het neerwaarts risico verder terug te dringen zal in 2011 een Dynamische Surplus Protectie strategie worden geïmplementeerd, uit te voeren door Allianz GI. Deze strategie heeft tot doel op basis van van tevoren gedefinieerde regels door rebalancing van de portefeuille afhankelijk van marktontwikkelingen en de dekkingsgraad het risico van een daling van de dekkingsgraad te beperken met behoud van de rendementsdoestelling. Maatschappelijk Verantwoord Beleggen De aanstelling van een coördinerende vermogensbeheerder gaf het pensioenfonds de gelegenheid het Maatschappelijk Verantwoord Beleggen duidelijker vorm te geven. In het selectieproces voor de nieuwe beheerder is MVO als belangrijk thema benoemd. Met ingang van 1 januari 2011 is het pensioenfonds medeondertekenaar van de UNPRI, de United Nations Principles for Responsible Investing. Er is een duidelijk beleid geformuleerd dat stoelt op de overtuigen van het bestuur dat: - het in eerste instantie haar plicht is een zo hoog mogelijk rendement te behalen; - een actief ESG beleid (ESG staat voor Environmental, Social and Governance) een factor is die aan die rendementsdoelstelling een positieve bijdrage kan leveren; Deze drie doelstellingen worden in de beleggingsstrategie geïmplementeerd: - Het pensioenfonds streeft ernaar reputatieschade te voorkomen door het voeren van een uitsluitingsbeleid.
22
-
3.2.4
Het pensioenfonds probeert de ESG prestatie van de bedrijven waarin belegd wordt te verbeteren door het voeren van een actief benaderingsbeleid (engagement) en door te stemmen op jaarvergaderingen (proxy voting). Omdat het pensioenfonds gelooft in een positief rendement op duurzame beleggingen en een actief duurzaamheidsbeleid van dit fonds verwacht wordt is een gedeelte van de portefeuille toebedeeld aan beleggingen in duurzaamheidsthema‟s.
Risicobeheer
In 2010 is door het fonds een start gemaakt met een continu risicomanagement systeem. De verschillende typen risico‟s zijn voor de monitoring toebedeeld aan de relevante commissies. Op die manier wordt bewaakt dat er sprake is van een continue monitoring van de risico‟s.De finale uitwerking vindt in 2011 plaats. Onderstaand wordt een nadere toelichting gegeven op de voornaamste risico‟s zoals de toezichthouder DNB die benoemt in hun risico-analysemodel en wordt een korte beschrijving gegeven van bestaande beheersmaatregelen. Matching- en renterisico Het risico als gevolg van het niet gematcht zijn van activa en passiva (inclusief offbalanceposten) dan wel inkomsten en uitgaven in termen van rentevoet, rentetypische looptijden, basisvaluta, liquiditeit typische looptijden en gevoeligheid voor ontwikkeling in prijspeil. Door het fonds was in 2010 60% van het renterisico afgedekt met behulp van de vastrentende waarden portefeuille en aanvullende swaps. Het inflatierisico is niet afgedekt. De indexatie is echter voorwaardelijk. Door het fonds is in het strategische beleid 2011 inflatie nadrukkelijk als thema en risico aan de orde gesteld. Het valutarisico wordt 100% afgedekt voor vastrentende waarden en voor de internationale aandelenportefeuille wordt in beginsel de helft afgedekt. In 2011 zal Allianz GI in opdracht van het bestuur mogelijk een Dynamische Surplus Protectie strategie implementeren die tot doel heeft het neerwaarts risico van de dekkingsgraad verder te verminderen. Marktrisico Het risico als gevolg van het blootstaan aan wijzigingen in marktprijzen van verhandelbare financiële instrumenten binnen de portefeuille. Hieronder vallen onder meer de volatiliteit van de marktprijzen, de mate van verhandelbaarheid van de portefeuille en het concentratie- en correlatierisico. Bij de vaststelling van de strategische portefeuille met behulp van de ALM studie en scenarioanalyse is de mate van afwijking van het rendement van de beleggingsportefeuille van het rendement van de verplichtingen een belangrijke maatstaf geweest. Deze „tracking error‟ is ongeveer 5,5 voor pensioenfonds UWV. Dit is laag in vergelijking met het gemiddelde in de markt. De portefeuille is defensief samengesteld zodat er een lage beweeglijkheid van de dekkingsgraad mag worden verwacht. Desalniettemin is er een risico dat de verwachte risicoreducerende effecten van de spreiding van de portefeuille onder extreme marktomstandigheden minder optimaal zullen zijn dan op voorhand is verondersteld.
23
De mate van verhandelbaarheid van de portefeuille is goed. Het grootste gedeelte van de portefeuille (circa 90%) is belegd in zeer liquide beleggingen. Het resterende gedeelte is minder liquide. Dit betreft met name de beleggingen in vastgoed. Kredietrisico Het risico dat een tegenpartij contractuele of andere overeengekomen verplichtingen (waaronder verstrekte kredieten, leningen, vorderingen, ontvangen garanties) niet nakomt. Het kredietrisico is op te splitsen in het risico dat besloten is in de beleggingen (de kwaliteit van de uitgevende instelling) en de mate waarin tegenpartijen van financiële transacties, zoals OTC derivaten, niet aan hun verplichtingen zullen voldoen. Het kredietrisico in de beleggingsportefeuille is een bewust gekozen risico, omdat hier naar verwachting een extra rendement tegenover staat. De omvang van de portefeuille risicovolle obligaties is bewust uitgebreid ten koste van de aandelenportefeuille. De verhouding risico/rendement wordt verwacht voor de kredietobligaties gunstiger te zijn. Het risico op de tegenpartijen in financiële transacties wordt ondervangen met een uitgebreid systeem van eisen die aan tegenpartijen worden gesteld en het wederzijds uitwisselen van onderpand (collateral). De uitvoering van het collateral management is uitbesteed aan de custodian van het fonds, BNY Mellon en wordt gemonitored door Allianz GI. Verzekeringstechnisch risico Het risico dat uitkeringen (nu dan wel in de toekomst) niet gefinancierd kunnen worden vanuit premie- en/of beleggingsinkomsten als gevolg van onjuiste en/of onvolledige (technische) aannames en grondslagen bij de ontwikkeling en premiestelling van het product. De twee componenten van deze risicobron zijn het langlevenrisico en het risico op arbeidsongeschiktheid. Dit laatste risico is bescheiden ten opzichte van de totale omvang van de voorzieningen. Jaarlijks wordt het resultaat op arbeidsongeschiktheid gemeten en zo nodig bijgesteld in de actuariële veronderstellingen. Het langleven risico is lastiger voor het pensioenfonds. Zeker in 2010 is duidelijk geworden dat de nieuwe actuariële sterftetafels flinke gevolgen hebben gehad voor de omvang van de verplichtingen. Het pensioenfonds gaat prudent om met nieuwe verwachtingen rond sterftekansen. Omgevingsrisico Het risico als gevolg van buiten de instelling of groep komende veranderingen op het gebied van concurrentieverhoudingen, belanghebbenden, reputatie en ondernemingsklimaat. Onder deze risicocategorie vallen het juridisch kader waarbinnen het pensioenfonds opereert en de continuïteit van de werkgever. Bij de bepaling van het strategische beleid 2011 is in kaart gebracht wat de financiële gevolgen zouden kunnen zijn van een krimp van het actieve deelnemersbestand met 30% in de komende 5 jaar. De uitkomsten waren geen reden tot het nemen van extra maatregelen. Gezien de actuele situatie waarin de werkgever UWV zich bevindt houdt het bestuur extra de vinger aan de pols. De compliance officer en de visitatiecommissie toetsen of het pensioenfonds blijft voldoen aan de wettelijke kaders. TKP adviseert op dit gebied.
24
Operationeel risico (intern) Het risico samenhangend met ondoelmatige of onvoldoende doeltreffende procesinrichting dan wel procesuitvoering. Het fonds is zich bewust van de risico‟s die samenhangen met de interne organisatie, fiatteringbevoegdheden, personeel, kosten en dergelijke zaken. De interne organisatie wordt voortdurende tegen het licht gehouden om de risico‟s hiervan te minimaliseren. Uitbestedingsrisico Het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden (al dan niet binnen een groep, al dan niet aan de sponsor) uitbestede werkzaamheden dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel wordt geschaad. Het toezicht op de uitbestede activiteiten is een belangrijk proces voor het bestuursbureau van het fonds. Enerzijds ziet het bestuursbureau toe op een correcte uitvoering van de gemaakte afspraken in de overeenkomsten met diverse uitbestedingspartijen. Anderzijds verkrijgt het fonds onafhankelijke informatie van bijvoorbeeld de accountants (goedkeurende verklaringen bij jaarrekeningen, ISEA 3402 verklaringen, of SAS70 verklaringen) of gelijkwaardige verklaringen van de uitbestedingspartijen over de werking van de organisatie en de juistheid van de verstrekte informatie. Bij het sluiten van overeenkomsten worden de uitbestedingsrichtlijnen, zoals opgenomen in de Pensioenwet, in de overeenkomsten opgenomen. Integriteitsrisico Het risico dat de integriteit van de instelling dan wel het financiële stelsel wordt beïnvloed als gevolg van niet integere, onethische gedragingen van de organisatie, medewerkers dan wel van de leiding in het kader van wet en regelgeving en maatschappelijke en door de instelling opgestelde normen. Het pensioenfonds heeft een compliance officer. Deze ziet toe op de belangrijkste elementen van het integriteitsrisico en doet hiervan verslag aan de voorzitter van het fonds.
25
4.
Beleggingen
4.1 Marktontwikkelingen Het economische herstel dat in 2009 is ingezet is gedurende 2010 gecontinueerd. Dankzij het ruime monetaire beleid kunnen alle grote volwassen markten een positieve economische groei rapporteren over geheel 2010. Vooral de eerste maanden van 2010 lieten een duidelijk economisch herstel zien. Het groeitempo vertraagde enigszins gedurende de zomermaanden en de vrees voor een „double dip‟ was nog niet verdwenen. Echter, gedurende de laatste twee kwartalen van het jaar verraste de groei van de Verenigde Staten en Duitsland weer in positieve zin. Van de volwassen markten laat Europa de laagste economische groei zien en gedurende het jaar namen de zorgen over de begrotingstekorten van de Zuid-Europese landen toe. Dit is duidelijk te zien aan de renteopslag die deze landen (Portugal, Ierland, Italie, Griekenland en Spanje) betalen bovenop Duitse Staatsobligaties. Zie grafiek 1. Spreads ten opzichte van 10 jaars Duitse staatsobligaties 1200 1000 800 600 400 200
0 O ct -1 0 N ov -1 0 D ec -1 0
Se
p1
g1
0
0
Greece
Au
n10
Ju l-1
-1 0
Spain
Ju
-1 0
r-1 0
M ay
Ap
b10
M ar
Fe
Ja
n10
0
Ireland
Italy
Portugal
Grafiek 1 - Bloomberg
Als gevolg van het ruime monetaire beleid en de aanhoudende lage inflatie daalde de kapitaalmarktrente verder in 2010. Aan het begin van het jaar bedroeg de rente op 10 jaars staatsobligaties ongeveer 3.4% om vervolgens in september het zeer lage niveau van 2.1% te bereiken. Door onder andere de positieve groeicijfers uit Noord-Amerika en Duitsland stegen de rentes in de laatste maanden van het jaar weer naar ongeveer 3%. Per saldo is de 10 jaars rente over 2010 met ongeveer 0.4% gedaald. Zie grafiek 2. Ontwikkeling rente staatsobligaties 3,5 3,3 3,1 2,9 2,7 2,5 2,3 2,1 1,9 1,7
10
10
ec D
-1 0
ov N
0 ep -1 S
O ct
0
0
ug -1
-1 0
l-1
A
Ju
-1 0
Ju n
-1 0
pr -1 0
M ay
A
b10
M ar
Fe
Ja
n10
1,5
Germany
Grafiek 2 - Bloomberg
26
Het rendement op Europese staatsobligaties over 2010 bedroeg ongeveer 1% (gemiddelde duratie 5 jaar). Bedrijfsobligaties presteerden relatief goed, Investment grade bedrijfsobligaties lieten een rendement zien van ongeveer 5%. De categorieën High Yield Bonds en Emerging Market Debt lieten een nog hoger rendement zien van 20% in Euro. In locale valuta‟s bedroeg dit rendement ongeveer 14%. De Swap spreads ten opzichte van Duitse staatsobligaties zijn gedurende 2010 ongeveer 20 basispunten gestegen, waardoor de 30 jaars Swap rente weer boven die van Duitse staatsobligaties ligt. Zie grafiek 3. Swap spread ten opzichte van Duitse staatsobligaties 80 60 40 20 0 -20
10 yr
10
10
ec D
-1 0
ov N
0 p1 Se
O ct
0
0
g1
l-1
5 yr
Au
-1 0
n10
Ju
Ju
-1 0
r-1 0
M ay
Ap
b10
M ar
Fe
Ja
n10
-40
30 yr
Grafiek 3 - Bloomberg
4.2 Resultaten beleggingsportefeuille Het fonds behaalde in 2010 een rendement van 10,6%. De daling van de lange rente zorgde voor een waardestijging van vastrentende portefeuilles die het renterisico ten opzichte van de verplichtingen beperken. Ook de overige vastrentende portefeuilles lieten positieve rendementen zien, vooral waar kredietrisico wordt gelopen. De zakelijke waarden portefeuilles rendeerden zeer goed, met uitzondering van niet genoteerd vastgoed. Deze portefeuille behaalde een rendement van 1,9% over 2010. De verplichtingen stegen van € 3.302 miljoen eind 2009 tot € 3.858 miljoen eind 2010. De daling van de lange rente was hiervoor hoofdzakelijk verantwoordelijk. Daarnaast zorgde de invoering van de nieuwe sterftegrondslagen voor een toename van de waarde van de verplichtingen. Als gevolg van de ontwikkelingen op de financiële markten steeg de waarde van de beleggingsportefeuille (voor risico pensioenfonds) van € 3.583 miljoen ultimo 2009 naar € 4.040 miljoen eind 2010.
27
Alle beleggingscategorieën hebben een positief rendement gehaald. In onderstaande tabel is dit cijfermatig weergegeven. Rendementen beleggingen versus benchmark: Categorie Resultaat Norm 11,3% 8,1% Vastrentende waarden* 17,7% 18,1% Aandelen 1,9% 5,7% Vastgoed 13,0% 10,5% Convertibles 16,5% 16,6% Grondstoffen 10,6% 10,6% Totaal *
Verschil 3,2% -0,4% -3,8% 2,5% -0,1% 0,0%
De cijfers van de vastrentende portefeuille zijn inclusief de interest rate swaps ten behoeve van het verminderen van de duration mismatch met de verplichtingen.
Het rendement van de portefeuille is gelijk aan de intern gehanteerde benchmark. Verdeling portefeuille:
Vastrentende waarden Aandelen Vastgoed Convertibles Grondstoffen Liquide middelen
Feitelijke verdeling * 61,3% 23,5% 8,1% 2,4% 1,8% 2,9%
Strategische Verschil mix 54,0% +7,3% 28,0% -4,5% 13,5% -5,4% 2,5% -0,1% 2,0% -0,2% +2,9%
Totaal
100,0%
100,0%
Categorie
*De samenstelling van de beleggingsportefeuille in dit overzicht wijkt af van de samenstelling zoals deze wordt gepresenteerd in de jaarrekening, omdat in dit overzicht de economische samenstelling per ultimo boekjaar wordt getoond waarin de derivaten zijn toegerekend aan de verschillende beleggingscategorieën, terwijl in de jaarrekening op grond van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ610) de derivaten als aparte beleggingscategorie worden getoond (zie verder pagina 83)
28
4.3 Aandelen De aandelenmarkten in alle regio‟s zijn gedurende 2010 gestegen met opkomende markten als uitschieter. De rendementen in de diverse regio‟s zijn afgebeeld in onderstaande grafiek. Rendementsontwikkeling internationale aandelenbeurzen (in euro’s gemeten) Performance 2010 MSCI aandelenregio's
MSCI The World
MSCI USA
MSCI Pacific ex Japan
MSCI Japan
MSCI Europe
MSCI Emerging Markets
MSCI AC World
0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
Voor de aandelenportefeuille als geheel behaalde het fonds een rendement van 17,7%, wat 0,4% onder de benchmark lag. Ten opzichte van de relevante benchmarks behaalden de externe vermogensbeheerders voor Europese aandelen een performance van -0,3% respectievelijk +2,1%. Voor wereldwijde aandelen voor ontwikkelde markten behaalden de externe beheerders -0,4%, -0,6% en -1,8% ten opzichte van de relevante benchmarks. Voor aandelen emerging markets was de performance -0,6% en -3,2% ten opzichte van de relevante benchmarks.
4.4 Vastrentende waarden De swap rente zakte over de gehele curve gedurende de eerste 8 maanden van het jaar naar erg lage niveau‟s. In de laatste maanden steeg de rente weer, maar deze stijging was onvoldoende om de daling tegen te gaan. Het fenomeen dat de swap rente onder de rente voor (Duitse) staatsleningen lag, bleef ook het grootste deel van 2010 zichtbaar. Voor pensioenfondsen betekent dat een drukkend effect op de dekkingsgraad. In de laatste 4 maanden van het jaar normaliseerde deze situatie echter en kwam de swaprente weer boven de rente voor (Duitse) staatsleningen uit.
29
Opvallend was de verschuiving van aandacht van kredietrisico‟s binnen bedrijfsleningen naar het in gebreke blijven van overheden. Binnen het euro gebied kwamen staatsleningen van een aantal overheden onder druk te staan. Enerzijds is de fundamenteel zwakkere concurrentiepositie van deze landen hier debet aan, anderzijds worden sommige landen geplaagd door het ineenstorten van de vastgoedsector. De renteverschillen tussen Duitse leningen en andere landen liep op tot „pre‟ euro tijdperk waarden op. Ook treedt twijfel aan de houdbaarheid van tekorten in landen als het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten op. Bedrijfsleningen, zowel investment grade als high yield en emerging market debt, lieten grote koerswinsten zien als gevolg van toenemende risico bereidheid bij beleggers. Het fonds profiteerde goed van deze ontwikkelingen met rendementen van ruim 10% voor bedrijfsleningen, bijna 12% voor emerging market debt en bijna 14% voor global high yield. Ontwikkeling rente aan de hand van de DNB swap curve 4.5%
4.0%
3.5%
3.0%
2.5%
2.0%
1.5%
1.0% 1
3
5
7
9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35 37 39 41 43 45 47 49 51 53 55 57 59
DNB RTS 31 december 2009
DNB RTS 30 september 2010
DNB RTS 31 december 2010
4.5 Vastgoedbeleggingen Binnen vastgoed waren twee sterk uiteenlopende ontwikkelingen te zien. Aan de ene kant rendeerden niet genoteerde vastgoedbeleggingen matig, vanwege verdere afwaarderingen. De vertraagde doorwerking van naar beneden bijgestelde taxaties zijn hiervoor verantwoordelijk. Vastgoedaandelen daarentegen lieten forse stijgingen zien. Het fonds profiteerde hier slechts beperkt van omdat aan het begin van het jaar de vastgoedaandelenportefeuille werd geliquideerd.
30
4.6 Overige beleggingen 4.6.1
Money Market Instruments
Valutamarkten De zorgen over de begrotingstekorten binnen de Eurozone komen ook tot uiting in het koersverloop van de Euro. Gedurende 2010 daalde de Euro 6,5% ten opzichte van de USD. Tegenover de Japanse yen daalde de Euro ruim 20%. Deze koersontwikkelingen hebben een duidelijke impact gehad op de rendementen van beleggingen buiten de Eurozone.
4.7 Individueel Pensioenbeleggen (IPB) Individueel Pensioenbeleggen (IPB) Deelnemers aan Individueel Pensioenbeleggen (IPB) kunnen kiezen tussen Life Cycle en Vrij beleggen. Life Cycle betekent dat naarmate de pensioendatum dichterbij komt, de beleggingsmix minder risicovol wordt. Onderstaande tabellen geven de samenstelling van Life Cycle en Vrij beleggen weer. Life Cycle: Jaren tot pensionering
Leeftijd
Depot
Beleggingsmix Aandelen/Obligaties/Geldmarkt
>22
<43
I
90%/10%/0%
16-22
43-49
II
75%/25%/0%
8-15
50-57
III
50%/50%/0%
5-7
58-60
IV
25%/75%/0%
<5
61-64
V
10%/0%/90%
Vrij beleggen: Depot
Beleggingsmix Aandelen/Obligaties/Geldmarkt
A
100%/0%/0%
B
75%/25%/0%
C
50%/50%/0%
D
25%/75%/0%
E
0%/100%/0%
F
0%/0%/100%
Eind 2010 bedroeg het belegd vermogen € 12,3 miljoen tegen € 10,2 miljoen per eind 2009. Hiervan was € 1,9 miljoen belegd via Vrij beleggen (2009 € 2,1 miljoen) en € 10,4 miljoen via Life Cycle beleggen (2009 € 8,0 miljoen).
31
De aandelenmix bestaat uit 80% aandelen wereldwijd en 20% Europa, waarbij het valutarisico van de Amerikaanse dollar, het Britse pond en de Japanse yen is afgedekt naar de euro. De wereldwijd aandelenbeleggingen zijn regionaal gespreid. Daarnaast wordt er belegd in het Absolute Return Fund. Dit fonds is er op gericht om extra rendement te behalen ten opzichte van de benchmark door zowel ‟long‟ als ‟short‟ posities in te nemen. De vastrentende waarden portefeuille bestaat 100% uit EMU staatsobligaties. Sinds mei 2010 wordt alleen nog belegd in de meest kredietwaardige Eurolanden (landen met een AAA-rating). Het depot dat uit 100% geldmarkt bestaat, belegt in kortlopende deposito‟s, via het TKP MM Short Term Money Market Fund. Hiermee zijn deze beleggingen direct opvraagbaar en hebben een zo laag mogelijk risico. Daar staat tegenover dat het verwachte rendement laag is. Belegd vermogen (* € 1.000) en rendementen Life Cycle (%)1 I
II
III
IV
V
90/10/0
75/25/0
50/50/0
25/75/0
10/0/90
Belegd vermogen eind 2010
252
554
5.480
2.853
1.241
Belegd vermogen eind 2009
196
635
4.560
1.869
758
2010, behaald rendement
12,0%
10,4%
7,5%
4,6%
1,7%
2009, behaald rendement
26,1%
22,3%
16,2%
10,2%
1,5%
Verhouding aandelen/obligaties/geldmarkt
Belegd vermogen (* € 1.000) en rendementen Vrij beleggen (%) A
B
C
D
E
F
100/0/0
75/25/0
50/50/0
25/75/0
0/100/0
0/0/100
Belegd vermogen eind 2010
47
107
175
379
180
1.035
Belegd vermogen eind 2009
73
95
225
271
225
1.256
2010, behaald rendement
13,1%
10,4%
7,5%
4,6%
1,7%
0,4%
2009, behaald rendement
28,6%
22,3%
16,2%
10,2%
4,3%
-1,3%
Verhouding aandelen/obligaties/geldmarkt
1
Door onttrekkingen en stortingen kunnen er beperkte rendementsverschillen zijn tussen de Life Cycle en Vrij beleggen depots met dezelfde verhouding aandelen en obligaties.
32
Toelichting resultaten Toelichting relatief rendement De relatieve rendementen van de beleggingen in de onderliggende fondsen van het MM World Equity Fund waren allen positief met uitzondering van het MM North American Equity Fund. Het MM Developed Asia Pacific ex Japan Equity Fund droeg het meest positief bij aan het rendement. Dit fonds presteerde ieder kwartaal beter dan de benchmark. Dit was vooral het gevolg van een juiste aandelenselectie in Hong Kong en een goede landenselectie. Het MM Emerging Market Equity Fund profiteerde vooral van de stijgende koersen van aandelen van bedrijven die profiteren van een aantrekkende binnenlandse consumptie. Het MM Absolute Return Fund deed het beter dan de benchmark doordat de fundamentele ontwikkelingen bij bedrijven verbeterden. Dit ondersteunde voor een groot deel van het jaar de aandelenkoersen en was ook voor absoluut rendement managers een goed klimaat om waarde toe te voegen. In Europa was het rendement licht beter dan de benchmark. Vooral de nadruk op kwalitatief goede bedrijven in de eerste helft van het jaar was positief. Het North American Equity Fund bleef vooral in de eerste helft van het jaar achter bij de benchmark. De eerste helft van 2010 deden vooral de meer economisch gevoelige aandelen met een hoger risicoprofiel het goed. Dit waren aandelen met veel geleend geld en een relatief grotere kans op faillissement en vooral aandelen van kleinere ondernemingen. Dit speelde vooral de fundamentele managers in het fonds, die zich juist oriënteren op de grote en kwalitatief sterke ondernemingen, parten. De tweede helft van het jaar hebben deze managers een groot deel van dit negatieve relatieve rendement goed weten te maken. De EMU-staatsobligaties worden passief belegd volgens de benchmark en volgden daarmee de ontwikkelingen op de EMU staatsobligatiemarkt. Er was een groot verschil in rendement tussen de beleggingen in de AAA landen 1,5% voor gemiddeld 10 jaars obligaties) en de niet AAA landen 0,7% voor gemiddeld 10 jaars obligaties) door de gestegen risicopremies. Compensatie spaardepot F Het bestuur heeft besloten de deelnemers die in de periode januari tot en met mei 2009 belegden in spaardepot F te compenseren voor onverwachte verliezen die optraden in het Money Market Funds. In dit fonds bleken beleggingen te zitten die risicovoller waren dan op grond van de aanduiding van het fonds kon worden aangenomen. In 2009 is de samenstelling van dit fonds gewijzigd, waardoor de risico‟s in lijn zijn gebracht met de resterende duur van de opbouw. De totale omvang van de gegeven compensatie bedroeg circa € 40.000. Wijziging naam in Individueel Pensioen beleggen De regeling individueel pensioen beleggen heette tot voor kort “ individueel pensioensparen”. De naamswijziging is doorgevoerd om beter tot uitdrukking te brengen dat deelname aan deze regeling risico‟s met zich meebrengt die in beginsel voor rekening van de deelnemers aan deze regeling zelf zijn.
33
5.
Pensioenen 5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op activiteiten op het gebied van pensioencommunicatie en -administratie die in 2010 hebben plaatsgevonden. Tevens worden de belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling toegelicht. Tot slot wordt in dit hoofdstuk ingegaan op (voorstellen voor) nieuwe wetgeving op pensioengebied.
5.2
Pensioencommunicatie
Met het aanbieden van informatie op verschillende interesseniveaus is in 2010 een start gemaakt in met name nieuwe uitingen. Ook heeft er een restyling plaatsgevonden waarbij het „Pensioenpoppetje‟ is geïntroduceerd. Website In 2010 is de website www.uwvpensioen.nl bijgewerkt met de actuele gegevens zoals reglementswijzigingen, wijzigingen binnen de zorgplicht en Pensioenwet, en nieuwe indexatieen franchisebedragen. Het waar mogelijk verder doelgroepspecifiek maken van de site is niet gerealiseerd. Dit vindt mede zijn oorzaak in technische beperkingen die het niet goed mogelijk maken de content zodanig in te richten dat de gewenste verdiepingsniveaus in de aangeboden informatie adequaat te ondersteunen zijn. Vorig jaar is een poll op de website geïntroduceerd. Via poll-vragen kunnen deelnemers digitaal hun mening over bijvoorbeeld de communicatie-uitingen en de pensioenregeling aangeven. De poll moet worden gezien als een vorm van interactieve communicatie, in aanvulling op de bestaande metingen (nul- en éénmeting) en op de interactieve sessies met de Klankbordgroep. Terugkoppeling van de gegeven antwoorden dient nog gestructureerd plaats te vinden. Behalve dat het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) en het spaaroverzicht van de IPB-deelnemers (deelnemers aan de regeling individueel pensioen beleggen) fysiek aan de deelnemers is verzonden, worden beide documenten digitaal beschikbaar gesteld. De documenten zijn te vinden in het dossier, onder het afgeschermde deel „Mijn pensioen‟. De inhoud van de pensioenplanner is aangepast aan de gegevens die per 1 januari 2010 in het systeem staan en die overeenkomen met de gegevens die gebruikt worden voor het UPO 2010. Actualiteiten Actuele gebeurtenissen die zich in de loop van het jaar voordeden vroegen om directe berichtgeving. Het tekenen van de „letter of intent‟ met Allianz was zo‟n moment en in de 2 e helft van het jaar verschenen publicaties in de pers die vroegen om een snelle reactie door middel van berichten op de home-page. Het mogelijk korten van pensioenrechten door 14 pensioenfondsen en de voortdurende aandacht voor de financiële positie van fondsen behoorden daartoe. Enkele publicaties vanuit het pensioenfonds zijn ook verschenen in het personeelsmagazine U & UWV. Anderzijds is besloten door het bestuur om in het najaar een extra Pensioenkrant uit te brengen aan alle actieve deelnemers en gepensioneerden. Dit in verband met het aangepaste
34
beleggingsbeleid, de toegenomen levensverwachting en het toekomstbestendig maken van de pensioenregeling. De gepensioneerden ontvingen in 2010 een uitgave van het bulletin „Uw pensioen‟ en een extra krant. Daarnaast zijn zij per brief geïnformeerd in oktober over de financiële positie van het fonds. Daarnaast hebben de deelnemers aan de pensioenregeling (actieven plus voortzetters) één editie van de pensioenkrant „UW(V) Pensioen‟ ontvangen, namelijk voorafgaand aan het UPO. Brochures Het pensioenfonds beschikt over twee brochures die met de startbrief worden meegestuurd naar nieuwe indiensttreders. Het gaat daarbij om de brochure „Pensioenregeling in het kort‟ en „Individueel Pensioen Beleggen‟, die tevens digitaal te raadplegen zijn via de website. Om aandacht te besteden aan verschillende momenten in een mensenleven die belangrijk kunnen zijn voor het pensioen, verschijnen in 2010 een drietal folders over Uitdienst, pensioneren en arbeidsongeschiktheid. De vormgeving van de nieuwe folderlijn en van een update van de eerder genoemde brochures is voorgelegd aan de Klankbordgroep. Voortvloeiend uit één van de uitkomsten/aanbevelingen van de Klankbordgroep is de Pensioendesk in het najaar 2009 beginnen met voorlichtingsbijeenkomsten voor bijnagepensioneerden; deze zijn in 2010 behoudens de zomermaanden, iedere maand gehouden. Tevens wordt medewerking verleend aan een opleidingsprogramma voor HR-medewerkers en aan bijeenkomsten voor starters. De bijeenkomsten voor HR-medewerkers heeft in 2010 een vervolg gekregen; de bijeenkomsten voor starters zijn in 2010 nog niet opgestart en volgen in 2011. Pensioenbewustzijn In oktober 2010 is de „éénmeting‟ gehouden die moet aantonen of de ingeslagen communicatieweg leidt tot verbetering van de pensioenkennis en verhoging van het pensioenbewustzijn. De uitkomsten daarvan geven aan dat de koers goed is. De betrokkenheid van jongere deelnemers en het gebruik van de website en pensioenplanner vragen daarbij aandacht. De Pensioenwet schrijft voor dat de gewezen deelnemers eens in de vijf jaar een Uniform Pensioenoverzicht ontvangen. Het bestuur heeft ervoor gekozen om de frequentie te verhogen tot eens per drie jaar. In het najaar 2010 hebben de gewezen deelnemers en gewezen partners van het UWV deze opgave ontvangen. Daarbij is melding gemaakt van het feit dat zij hun aanspraken vanaf 1 januari 2011 ook kunnen opvragen via het Nationaal Pensioenregister. Klankbordgroep In het najaar van 2009 is een nieuwe Klankbordgroep samengesteld. De groep van ca. 25 personen vormt een goede afspiegeling van de UWV-populatie. Kwam de eerste groep nog in fysieke sessies bijeen, voor de tweede groep is een andere opzet gekozen: er is een digitaal platform ontwikkeld, dat de Klankbordleden in de gelegenheid stelt om in een aantal online sessies concept-communicatiemiddelen te toetsen. De Klankbordgroep 2009/2010 heeft zich tot dusverre over twee onderwerpen gebogen: Een nieuwe opzet voor de brochure „Uw pensioen bij UWV‟ (populaire versie van het reglement) en de eerste themafolder, namelijk „Uitdiensttreding‟. Verdere sessies zijn gepland.
35
5.3
Pensioenadministratie
Gegevensaanlevering De maandelijkse gegevensaanlevering van UWV is in 2010 redelijk goed verlopen. De aanlevering van de werkgever was tijdig, echter de uitvalpercentages zijn hoger dan in 2009 en zijn ook hoger dan gebruikelijk is bij aanlevering aan pensioenfondsen. Het bestuur gaat de kwaliteit van de aanlevering nauwlettender monitoren en voert overleg met de werkgever om verbetering aan te laten brengen. De gegevens zijn in 2010 door de pensioenuitvoerder TKP binnen de afgesproken termijn verwerkt in de pensioenadministratie. Beantwoording vragen Onderstaande grafiek geeft een overzicht van het aantal gestelde vragen per communicatiekanaal. In 2010 zijn er door deelnemers 9.300 vragen gesteld. Dit is een daling van ruim 12% ten opzichte van 2009. De meeste vragen werden gesteld naar aanleiding van de wijzigingen in de uitkeringen (in januari werd de netto uitkering in veel gevallen lager) en de verzending van het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) in juli. Op enkele piekmomenten na, was de gemiddelde doorlooptijd van de beantwoording van brieven korter dan de gewenste doorlooptijd.
2000 1500 Telefonische vragen
1000
Schriftelijke vragen E-mail contact
500 0 1e kwrt 2010
2e kwrt 2010
3e kwrt 2010
4e kwrt 2010
Waardeoverdrachten Wanneer de dekkingsgraad van één of van beide pensioenfondsen die betrokken zijn bij een waardeoverdracht lager is dan 100%, mag er geen waardeoverdracht plaatsvinden en wordt de waardeoverdracht uitgesteld. Ook de dekkingsgraad van pensioenfonds UWV gaf medio 2010 aanleiding tot het opschorten van waardeoverdrachten. Hierdoor was het aantal af te handelen waardeoverdrachten in 2010 lager dan normaal. Afkoop klein pensioen In 2010 is wederom een afkoopactie geweest. Het aantal (fiscaal) afkoopbare pensioenen bedroeg 285. Daarvan zijn in 2010 97 afgekocht.
36
5.4
Pensioenregeling
CAO-partijen zijn per 1 januari 2006 de volgende pensioenregeling overeengekomen. De volledige tekst van het reglement is geplaatst op de website van het fonds, www.uwvpensioen.nl. Hoofdpunten van de pensioenregeling 2006 zijn: De regeling is een regeling op basis van voorwaardelijk geïndexeerd middelloon; Het opbouwpercentage voor ouderdomspensioen is 2,1% per jaar van de pensioengrondslag; De franchise bedraagt per 1 januari 2006 € 11.500,= en wordt jaarlijks aangepast aan de salarisontwikkeling volgens de CAO van UWV; Pensioenleeftijd 65 jaar en een pensioenrichtleeftijd van 63 jaar; Het partnerpensioen is verzekerd op risicobasis voor overlijden tijdens de deelneming en op kapitaalbasis vindt opbouw van een uitgesteld partnerpensioen plaats (35% van het ouderdomspensioen) voor overlijden na pensionering. Bij pensionering kan een deel van de opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken worden omgezet in levenslang partnerpensioen en omgekeerd. Bij uitdiensttreding kan het opgebouwde uitgestelde partnerpensioen worden omgezet naar een direct ingaand partnerpensioen; Voorwaardelijke toeslagverlening met een ambitieniveau van 80%, voor zowel actieve deelnemers (op basis van de loonontwikkeling bij UWV) als slapers en pensioengerechtigden (op basis van de Consumentenprijsindex Alle huishoudens afgeleid); Een Collectieve Excedent Arbeidsongeschiktheidsverzekering voor inkomens boven het maximum dagloon; Op vrijwillige basis kan worden deelgenomen aan een collectieve Anw-hiaatverzekering, een Individuele Arbeidsongeschiktheidsverzekering en/of een aanvullende Partnerpensioenverzekering. Voor deze verzekeringen is de deelnemer premie verschuldigd. Overgangsbepalingen gelden voor medewerkers op wie de tot 1 januari 2006 geldende regeling (pensioenregeling 2005) van toepassing was. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen medewerkers geboren op of na 1-1-1950 en medewerkers geboren vóór 1-1-1950. - Overgangsbepalingen voor medewerkers geboren op of na 1 januari 1950 Medewerkers geboren op of na 1 januari 1950, sinds 31 december 2000 in dienst zijn van (de rechtsvoorgangers van) UWV en tevens deelnemer waren in de oude tot 31 december 2000 geldende pensioenregeling, kunnen in aanmerking komen voor extra pensioenaanspraken. Deze extra aanspraken zijn er op gericht om vertrek volgens een in de CAO afgesproken richtleeftijd tegen een pensioenuitkering van ongeveer 70% van het gemiddeld verdiende salaris, mogelijk te maken. De extra toe te kennen aanspraken kunnen bestaan uit een voorwaardelijk deel en een onvoorwaardelijk deel. - Overgangsbepalingen voor medewerkers geboren vóór 1 januari 1950 Voor medewerkers geboren vóór 1 januari 1950, sinds 31 december 2000 in dienst zijn van (de rechtsvoorgangers van) UWV en tevens deelnemers waren in de oude tot en met 31 december 2000 geldende pensioenregeling, blijft inhoudelijk de pensioenregeling 2005 van kracht. Een wijziging per 1 januari 2006 in deze regeling is dat de prepensioenleeftijd met enkele maanden wordt uitgesteld. Pensioenregeling 2005 De belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling 2005 zijn:
37
De pensioenleeftijd is 65 jaar, de prepensioenleeftijd is 62 jaar; De regeling is een regeling op basis van voorwaardelijk geïndexeerd middelloon; Onderdeel van de pensioenregeling is de regeling Individueel Pensioen Beleggen (IPBregeling); deze regeling geeft de deelnemer de mogelijkheid individueel extra te beleggen binnen de daarvoor gegeven fiscale grenzen; Het opbouwpercentage voor ouderdomspensioen is 1,8% per jaar van de pensioengrondslag; De franchise bedraagt per 1 januari 2006 € 13.312,= en wordt jaarlijks aangepast aan de salarisontwikkeling volgens de CAO van UWV; Het opbouwpercentage van het prepensioen is 1,8% per jaar van het jaarsalaris; Het partnerpensioen is verzekerd op risicobasis voor overlijden tijdens de deelneming en op kapitaalbasis vindt opbouw van een uitgesteld partnerpensioen plaats (35% van het ouderdomspensioen) voor overlijden na pensionering. Bij pensionering kan een deel van de opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken worden omgezet in levenslang partnerpensioen en omgekeerd. Bij uitdiensttreding kan het opgebouwde uitgestelde partnerpensioen worden omgezet naar een direct ingaand partnerpensioen; Een Collectieve Excedent Arbeidsongeschiktheidsverzekering voor inkomens boven het maximum dagloon; Op vrijwillige basis kan worden deelgenomen aan een collectieve Anw-hiaatverzekering, een Individuele Arbeidsongeschiktheidsverzekering en/of een aanvullende Partnerpensioenverzekering. Voor deze verzekeringen is de deelnemer premie verschuldigd.
Beide pensioenregelingen zijn in het verslagjaar, na positief advies van de Deelnemersraad, aangepast aan de eisen die de Pensioenwet daaraan stelt per de situatie van 1 januari 2008. De volledige tekst van het pensioenreglement is opgenomen op de website. Reglementaanpassingen Aan het eind van 2010 zijn enkele bijlagen bij de reglementen aangepast. Het betreft het Reglement van de Commissie van Beroep en de flexibiliseringsfactoren. Deze zullen met ingang van 1 januari 2011 van kracht worden.
5.5
Nieuwe wetgeving
Diverse ontwikkelingen op het gebied van pensioen in het verslagjaar vormden de aanleiding voor nieuwe (voorstellen van) wetgeving. Het gaat hierbij onder meer om wetgeving ten aanzien van de AOW, de uitvoeringsmogelijkheden en Pension Fund Governance. Daarnaast worden er wijzigingen in de pensioenwetgeving en het financieel toetsingskader verwacht als gevolg van het op 4 juni 2010 gesloten Pensioenakkoord. Verhoging AOW-leeftijd Het vorige kabinet heeft in 2009 een wetsvoorstel ingediend om de AOW-leeftijd in twee stappen te verhogen: in 2020 naar 66 jaar en in 2025 naar 67 jaar. Voor degenen die geboren zijn vóór 1 januari 1955 blijft de AOW-gerechtigde leeftijd 65 jaar. De verhoging van de AOWleeftijd zal grote gevolgen hebben voor de aanvullende pensioenregelingen, mede door het voorstel om ook het fiscale kader voor aanvullende pensioenregelingen aan te laten sluiten bij de nieuwe AOW-leeftijd. Het voorstel is uiteindelijk niet behandeld door het (demissionaire) kabinet.
38
Op 10 mei 2011 is het wetsvoorstel “Wet verhoging pensioenleeftijd naar 66 jaar” aan de Tweede Kamer aangeboden. Voorgesteld wordt de AOW-leeftijd in 2020 te verhogen van 65 naar 66 jaar. Daarnaast wordt voorgesteld om met ingang van 1 januari 2013 de fiscale facilitering van het aanvullend pensioen (Witteveenkader) eveneens te baseren op 66 jaar. Dit leidt ertoe dat het fiscaal maximale opbouwpercentage in middelloonregelingen wordt verlaagd van 2,25 naar 2%. Uitstel AOW-uitkering Tevens is een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend waarin de mogelijkheid is opgenomen om de ingangsdatum van de AOW-uitkering na het bereiken van de 65-jarige leeftijd vrijwillig geheel of gedeeltelijk uit te stellen. Een latere ingangsdatum leidt tot een actuariële verhoging van het AOW-pensioen over de resterende uitkeringsperiode. De keuze om het AOW-pensioen uit te stellen moet vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd worden gemaakt en is eenmalig. De behandeling is onder het vorige kabinet stopgezet, maar zal naar verwachting door het huidige kabinet verder worden behandeld. Pensioenregister In het verslagjaar zijn verdere stappen gezet voor de ontwikkeling van het Pensioenregister. Met ingang van 1 januari 2011 is het Pensioenregister operationeel. Daardoor kunnen (gewezen) deelnemers via het internet op een toegankelijke manier een overzicht krijgen van zowel de AOW als het aanvullend pensioen. Het Pensioenregister geeft daarbij inzicht in de opgebouwde en te bereiken rechten van zowel ouderdomspensioen als nabestaandenpensioen. Pension Fund Governance Op 27 september 2010 is door het kabinet een voorontwerp „Governance pensioenfondsen‟ aan de Eerste Kamer gezonden. Doelstelling van het voorontwerp is de bevordering van deskundigheid binnen besturen, het tegengaan van overlap van de verschillende organen binnen pensioenfondsen en het verbeteren van medezeggenschap van pensioengerechtigden. In
het voorontwerp worden drie bestuursmodellen geïntroduceerd: het paritaire model; een bestuur met (externe) deskundigen; een combinatie hiervan.
Naast de uitwerking van het paritaire model, worden de contouren van de twee andere modellen geschetst. Deze moeten nog nader uitgewerkt worden. Deze drie modellen zullen uiteindelijk in één wetsvoorstel worden opgenomen. Het wetsvoorstel zal voor de zomer van 2011 worden ingediend bij de Tweede Kamer. Multi-OPF Op 1 januari 2011 is de wet „Wijzigingen van de Pensioenwet in verband met het uitbreiden van de werkingssfeer voor ondernemingspensioenfondsen‟ in werking getreden. Hiermee wordt het mogelijk dat verschillende ondernemingspensioenfondsen kunnen samengaan, waardoor één ondernemingspensioenfonds (een Multi-opf) voor meerdere ondernemingen financieel afgescheiden pensioenregelingen kan uitvoeren. In geval van het samengaan van meerdere pensioenfondsen binnen één onderneming, bestaat de mogelijkheid om gescheiden vermogens aan te houden.
39
Premiepensioeninstelling (PPI) Op 1 januari 2011 is de „Wet introductie premiepensioeninstellingen‟ in werking getreden. Een Premiepensioeninstelling (PPI) is een nieuwe pensioenuitvoerder die pensioenregelingen mag uitvoeren, maar daarbij geen risico's mag verzekeren (zoals langleven, overlijden en arbeidsongeschiktheid), en geen garanties over het rendement (de grondslag voor de uitkeringen) mag geven. Dat maakt de PPI met name geschikt voor de uitvoering van DCregelingen, waarbij de premiebijdrage wel vaststaat, maar de hoogte van het uiteindelijke pensioen niet. Omdat er geen risico‟s mogen worden gelopen, zal de PPI op de uitkeringsdatum het opgebouwde kapitaal aan een verzekeraar of aan een pensioenfonds (als de deelnemer daar al pensioen heeft opgebouwd) moeten overdragen, zodat de verzekeraar of het pensioenfonds de uitkeringsfase kan verzorgen. Pensioenakkoord Op 4 juni 2010 hebben de sociale partners in de Stichting van de Arbeid (STAR) een akkoord gesloten over de AOW en de aanvullende pensioenen. In het akkoord zijn twee problemen geschetst waar het Nederlandse pensioenstelsel mee te maken heeft, te weten: de stijgende levensverwachting en de onvoldoende schokbestendigheid van het huidige stelsel. Om deze problemen op te kunnen lossen, wordt in het Pensioenakkoord een aantal aanpassingen voorgesteld. Het is uiteindelijk aan de sociale partners om te bepalen hoe daarmee wordt omgegaan. Onderdeel van het pensioenakkoord is dat de risico‟s steeds meer bij de deelnemers komen te liggen. Het kabinet zal in overleg met de sociale partners nagaan welke aanpassingen in de pensioenwetgeving en in het Financieel Toetsingskader (zie hierna) nodig zijn om invulling te kunnen geven aan het Pensioenakkoord. Aanpassing Financieel Toetsingskader (FTK) In het verslagjaar is het door de Pensioenwet geïntroduceerde FTK geëvalueerd. In de evaluatie worden vier knelpunten binnen het FTK benoemd: het spanningsveld tussen reële ambitie en nominale zekerheid; het evenwicht tussen rendement en risico; de wijze waarop met volatiliteit en marktwaardering wordt omgegaan; de toereikendheid van de buffers. Het kabinet benadrukt dat naast de mogelijke wijzigingen naar aanleiding van de FTKevaluatie, ook de aanbevelingen van de commissies Frijns en Goudswaard - die grotendeels hun neerslag hebben gevonden in het Pensioenakkoord - tot nadere aanpassing van het FTK zullen leiden. Naar verwachting zal de aanpassing van het FTK in 2011 zijn beslag krijgen.
40
Beleidsregel ‘Deskundigheid’ DNB en AFM DNB en AFM hebben in september 2010 een consultatieversie van de vernieuwde beleidsregel „Deskundigheid‟ gepubliceerd. In de nieuwe beleidsregel worden de deskundigheidseisen verder aangescherpt. De vereiste deskundigheid moet blijken uit opleiding, werkervaring en competenties. DNB blijft de toetsende instantie. De nieuwe beleidsregel „Deskundigheid‟ is op 1 januari 2011 in werking getreden en geldt voor nieuwe (kandidaat)bestuursleden (bij de toetsing door DNB). De beleidsregel leidt tot aanpassing van de deskundigheidsplannen van pensioenfondsen. FVP-bijdrageregeling De middelen van Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) worden sinds 1989 gebruikt om de pensioenvoorziening voor werkloze werknemers vanaf veertig jaar tijdelijk voort te zetten. FVP levert op deze manier een bijdrage aan de beperking van de pensioenbreuk als gevolg van werkloosheid. Het bestuur van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) heeft in 2009 besloten de FVP-bijdrageregeling definitief te beëindigen op 1 januari 2011. Dit betekent dat de werknemers van 40 jaar en ouder die vóór 1 januari 2011 WW-gerechtigd worden, onder voorwaarden nog aanspraak op een FVP-bijdrage kunnen maken. De beslissing van het FVP-bestuur is gebaseerd op de meest recente ramingen van de toekomstige vermogensontwikkeling van Stichting FVP. Deze ramingen laten zien dat de geraamde vermogensontwikkeling onvoldoende ruimte laat om de FVP-regeling te verlengen. Het FVP-bestuur heeft tevens besloten, als voorzorgsmaatregel tegen een eventueel vermogenstekort, de betalingen van de FVP-bijdrage van werknemers die in 2010 werkloos worden, op te schorten tot uiterlijk 1 januari 2014 en mogelijk te korten. Vanaf 2010 was de bijdrage uit de regeling al beperkt. Werknemers, die in 2010 werkloos werden, kregen een bijdrage van circa 50 procent van de totale pensioenpremie. Zij moeten er rekening mee houden dat deze bijdrage op voorlopige basis is vastgesteld. De definitieve vaststelling zal bekend worden op het moment dat het fonds definitief wordt gesloten. Dat kan nog een aantal jaar duren. Werknemers die vóór 1 januari 2010 werkloos zijn geworden, worden in principe niet door deze maatregel getroffen. Overgang SAS 70 naar ISAE 3402 (type II) In september 2009 heeft de International Auditing and Assurance Standards Board (IAASB) een nieuwe standaard goedgekeurd voor rapportage over interne beheersing van uitbestede activiteiten en certificering door externe accountants. Deze nieuwe standaard „International Standard on Assurance Engagements 3402‟ (ISAE 3402) zal per 15 juni 2011 de standaard zijn voor rapportage over interne beheersing van uitbestede activiteiten. De SAS 70 standaard zal hiermee verdwijnen. ISAE 3402 bevat geen fundamentele wijzigingen, maar wel een aantal aandachtspunten: het rapport moet gebaseerd zijn op een risicoanalyse; het begrip materialiteit wordt geïntroduceerd voor afweging van de bevindingen; ISAE 3402 vereist een verklaring van het management.
41
6.
Actuariële analyse
Oordeel van de externe actuaris over de financiële positie De financiële positie van Stichting Pensioenfonds UWV is naar mening van de waarmerkend actuaris niet voldoende, vanwege een reservetekort. Daarbij is bepalend de mate van waarschijnlijkheid dat het pensioenfonds zal kunnen voldoen aan de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, in aanmerking nemend het streven inzake toeslagen, zoals aan verzekerden meegedeeld en de in wet- en regelgeving opgenomen criteria. Analyse van het resultaat In onderstaand overzicht is de actuariële analyse van het saldo van baten en lasten opgenomen: Actuariële analyse van het resultaat Bedragen x € 1.000 Resultaat uhv wijziging rentetermijnstructuur Resultaat uhv beleggingsopbrengsten Resultaat uhv premie Resultaat uhv waardeoverdrachten Resultaat uhv kosten Resultaat uhv uitkeringen Resultaat uhv sterfte Resultaat uhv toeslagverlening Resultaat uhv (incidentele) sterfteaanpassing Resultaat uhv overige (incidentele) mutaties technische voorziening Resultaat uhv andere oorzaken Totaal resultaat
2010
2009
-353.340 323.861 42.751 -1.712 -282 -98 4.964 795 -111.034
172.591 226.516 39.350 3.627 -788 -614 3.376 -2.861 -126.644
-17.039 10.397
1.374 453
-100.737
316.380
Het resultaat in 2010 wordt voornamelijk verklaard door de volgende oorzaken:
De voorziening pensioenverplichtingen wordt gewaardeerd met behulp van de rentetermijnstructuur. Aan het eind van iedere maand wordt deze door De Nederlandsche Bank gepubliceerd. Een lagere rentetermijnstructuur betekent een hogere voorziening en vice versa. De wijziging van de rentetermijnstructuur heeft in 2010 geleid tot een stijging van de voorziening en dus tot een negatief resultaat van € -353,3 miljoen; Er is in 2010 een beleggingsrendement gerealiseerd van 10,6%, terwijl voor de voorziening pensioenverplichtingen een rendement van 1,3% (de 1-jaarsrente van de RTS-curve) nodig was. Dit heeft geleid tot een positief resultaat van € 323,9 miljoen; De solvabiliteitsopslag in de premie draagt positief bij aan het resultaat. Naast de reguliere solvabiliteitsopslag, welke nodig is voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen, is een extra solvabiliteitsopslag in de premie opgenomen die ervoor dient om binnen een termijn van 15 jaar te groeien naar het niveau van het vereist eigen vermogen. Deze extra solvabiliteitsmarge ontstaat uit het dynamisch financieringssysteem dat het fonds hanteert voor de vaststelling van de feitelijke premie,
42
welke erop gericht is binnen een horizon van 15 jaar toe te groeien naar het vereist eigen vermogen. Als gevolg van de toename van de levensverwachting is in 2010 een nieuwe AGprognosetafel met hogere overlevingskansen uitgegeven. Deze hogere kansen betekenen een materiële verzwaring van de voorziening. Dit heeft in 2010 geleid tot een negatief resultaat van € 111,0 miljoen. Vorig jaar was reeds vooruitgelopen op de hogere overlevingskansen door een opslag van 4% te hanteren op de voorziening. Dit heeft in 2009 tot een last van € 126,6 miljoen geleid. In totaal is de voorziening door de overgang op de nieuwe AG-prognosetafel met € 237,6 miljoen gestegen.
De overige resultaten worden voornamelijk veroorzaakt doordat de verwachte ontwikkelingen van de aan het vaststellen van de technische voorzieningen ten grondslag liggende kanssystemen en kostenopslagen afwijken van de werkelijkheid. Kostendekkende premie Pensioenfondsen zijn verplicht om een kostendekkende premie te berekenen. De kostendekkende premie fungeert als (wettelijk) ijkpunt bij de beoordeling van de feitelijke premie die het pensioenfonds in rekening brengt. De kostendekkende premie bestaat uit de actuarieel benodigde premie voor de onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioenregeling, een opslag die nodig is voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen, een opslag voor uitvoeringskosten van het pensioenfonds en de premie die actuarieel benodigd is voor de voorwaardelijke onderdelen van de regeling. De kostendekkende premie voor 2010 bedraagt € 167 miljoen (2009: € 156 miljoen). De kostendekkende premie is bepaald volgens de individuele methode op basis van de rentetermijnstructuur van 31 december 2009. De feitelijke premie voor het jaar 2010 bedraagt € 186 miljoen (2009: € 174 miljoen). De feitelijke premie was € 19 miljoen (2009: 18 miljoen) hoger dan de kostendekkende premie. Het verschil tussen de feitelijke en de kostendekkende premie ontstaat door de extra solvabiliteitsopslag die ervoor dient om binnen een termijn van 15 jaar te groeien naar het niveau van het vereist eigen vermogen. Deze extra solvabiliteitsmarge ontstaat uit het dynamisch financieringssysteem dat het fonds hanteert voor de vaststelling van de feitelijke premie, welke erop gericht is binnen een horizon van 15 jaar toe te groeien naar het vereist eigen vermogen. Het pensioenfonds voldoet aan de eis dat de feitelijke premie minimaal gelijk moet zijn aan de kostendekkende premie.
43
In de volgende tabel is een overzicht van de kostendekkende premie opgenomen (bedragen * € 1.000) Kostendekkende premie ▪ actuarieel benodigde premie voor de inkoop van - regulier de onvoorwaardelijke onderdelen van de regeling: - risicopremie overlijden - BPR/IPB premie ▪ ▪
RTS 118.864 9.950 1.609
opslag voor uitvoeringskosten: de risicopremie voor WIA-excedent en premievrijstelling bij invaliditeit ▪ solvabiliteitsopslag: ▪ actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de voorwaardelijke onderdelen van de regeling: Totaal kostendekkende premie
4.877 7.617
0 167.411
Feitelijke premie ▪ regulier ▪ bijstorting Totaal feitelijke premie
185.668 0 185.668
24.495
De feitelijke premie bedraagt € 186 miljoen. Het fonds voldoet aan de eis dat de feitelijke premie minimaal gelijk moet zijn aan de gedempte kostendekkende premie.
44
7.
Besturing en naleving wetgeving 7.1
Algemeen
Het pensioenfonds draagt de verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de pensioenregeling voor (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en hun nabestaanden in overeenstemming met de bestaande wet- en regelgeving. De inhoud van de pensioenregeling is het resultaat van het overleg tussen CAO-partijen. Het bestuur is verantwoordelijk voor de verwezenlijking van de doelstelling van het pensioenfonds, de strategie, het beleid en de uitvoering daarvan.
7.2
Bestuursaangelegenheden
In het kader van goed pensioenfondsbestuur is statutair bepaald dat de bestuursleden een zittingstermijn van vier jaar hebben. Na afloop van een zittingstermijn is er de mogelijkheid tot herbenoeming. Om automatische herbenoemingen te voorkomen vindt voor het periodiek aftreden van het bestuurslid, een evaluatie van het functioneren plaats door het bestuur. In 2010 zijn er in de samenstelling van het bestuur geen wijzigingen geweest. Het bestuur acht zich onafhankelijk in de uitoefening van zijn functie en zorgt ervoor dat alle belanghebbenden zich op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen. Het bestuur vindt het belangrijk inzicht te hebben in het eigen functioneren en beleid evenals in de uitvoering van het reglement en het functioneren van de uitvoeringsorganisatie. Om inzicht te krijgen in het eigen functioneren, evalueert het bestuur eenmaal per jaar of bestuursleden bijvoorbeeld voldoende basiskennis hebben van alle activiteitengebieden binnen het fonds en of het bestuur voldoende zorg draagt voor de handhaving van het vertrouwen in het pensioenfonds. Het bestuur heeft tijdens de bestuursvergadering op 24 en 25 november 2010 in besloten kring uitgebreid stilgestaan bij het eigen functioneren. In aanvulling op het in 2009 genomen besluit om meer aandacht te besteden aan deskundigheidsbevordering zowel op individueel niveau als voor het bestuur als geheel heeft het bestuur de kennisreflector van SPO gebruikt om het kennisniveau te meten. De uitkomsten van deze meting worden door de commissies gebruikt om aanvullende maatregelen te treffen om het kennisniveau verder te ontwikkelen. In het verslagjaar heeft het bestuur zes keer vergaderd. Naast de meer reguliere zaken die daarin passeerden, werd ruimte ingebouwd voor de toename van levensverwachting, de premiestelling 2011, de governance en de herstructurering van het vermogensbeheer. Op de gebruikelijke pensioen- en beleggingsonderwerpen, die in de vergaderingen aan de orde zijn geweest, wordt nader ingegaan in de paragrafen Pensioenen en Beleggingen.
7.3
Goed Pensioenfondsbestuur
Goed pensioenfondsbestuur behelst het integer en transparant handelen door het bestuur, waarbij een belangrijke plaats wordt ingeruimd voor het afleggen van verantwoording aan het Verantwoordingsorgaan over het gevoerde beleid. De principes van goed pensioenfondsbestuur zijn verankerd in de Pensioenwet.
45
Het bestuur is zich bewust van zijn verantwoordelijkheid voor het goed besturen van het pensioenfonds en zal alles doen wat nodig is voor de handhaving van het vertrouwen in het pensioenfonds. Ontwikkelingen op dit terrein worden nauwlettend gevolgd. Voor de inrichting van het Intern toezicht heeft het bestuur gekozen voor de instelling van een Visitatiecommissie die tenminste eens per drie jaar een visitatie uitvoert. In de tussenliggende jaren zal er minimaal één maal per jaar overleg met het bestuur van het pensioenfonds plaatsvinden. Ook zal de Visitatiecommissie in de tussenliggende jaren op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen binnen het fonds. In 2010 heeft het bestuur besloten om de frequentie van de visitaties te verhogen naar eens per twee jaar. Ten behoeve van een visitatie in 2011 is een opdracht door het bestuur geformuleerd. Met de Deelnemersraad en het Verantwoordingsorgaan is, met in achtneming van hun specifieke taak, in het verslagjaar constructief overleg gevoerd. Van het Verantwoordingsorgaan is een evaluatie van het functioneren van het orgaan in de bestuurlijke context van het fonds ontvangen. Het bestuur heeft bij de Deelnemersraad aangedrongen op een soortgelijke evaluatie van de Deelnemersraad. Naast deze organen vormen het Bestuursbureau en de Beleggingscommissie belangrijke spelers binnen het pensioenfonds. Het Bestuursbureau heeft als kerntaken de aansturing van de externe dienstverleners, de monitoring en controle (voortgang en kwaliteit) van hun activiteiten en het doen uitvoeren van het financieel- en vermogensbeheer. Ook functioneert het Bestuursbureau als externe antenne ten behoeve van het bestuur en is het verantwoordelijk voor de bestuursondersteuning. De Beleggingscommissie bestaat uit bestuursleden en werd tot 1 januari 2011 ondersteund door Mercer Investment Consultancy. Per 1 mei 2010 zijn mevrouw Gram MBA CFA en professor Dr. Nijman benoemd als extern lid van de Beleggingscommissie. De directeur van het Bestuursbureau maakt qualitate qua deel uit van de Beleggingscommissie. De Beleggingscommissie heeft als taken: - de beleidsvoorbereiding ten behoeve van het bestuur; - het opzetten van het vermogensbeheer dat vervolgens via de coördinerend vermogensbeheerder wordt uitbesteed aan verschillende externe managers op basis van specialisme; - de operationele aansturing, monitoring en controle van de externe bij het vermogensbeheer betrokken partijen vindt plaats door de coördinerend vermogensbeheerder met toezicht door het Bestuursbureau. Eind 2009 heeft het bestuur besloten om het aantal bestuurscommissies uit te breiden met een Financiële commissie, een Communicatie commissie en een Juridische commissie. Enerzijds vanuit de overweging het bestuurlijk proces te bevorderen en anderzijds vanuit de optiek van professionalisering van het bestuur als geheel. De taken en mandaten van alle commissies zijn opnieuw beschreven en vastgesteld. De ondersteuning van de commissies vindt primair plaats vanuit het Bestuursbureau. Ook de ABTN is op dit punt aangepast. De Financiële commissie heeft ondermeer als aandachtsgebied het Riskmanagement en is gestart met de update van de eerder uitgevoerde risicoanalyse. Inhakend op de afspraak tussen cao-partijen een studie te verrichten naar een toekomstbestendige en betaalbare pensioenregeling, heeft het bestuur een werkgroep
46
ingesteld met als taak de betrokken partijen desgevraagd van informatie te voorzien en de uitvoerbaarheid van mogelijke oplossingen te toetsen. In 2010 zijn alle leden van de Commissie van Beroep afgetreden. Dit is aanleiding geweest om het werk van deze Commissie met hen en een extern deskundige te evalueren. Op enkele onderdelen heeft deze evaluatie tot aanpassing van het reglement geleid. In 2010 heeft een selectie plaatsgevonden voor een coördinerend vermogensbeheerder. Na een intensieve selectie heeft het bestuur per 1 december 2010 gekozen voor Allianz Global Investors.
7.3.1
Deelnemersraad
Het bestuur heeft in samenspraak met de deelnemersraad in het verslagjaar twee keer een overlegbijeenkomst georganiseerd. De belangrijkste thema‟s die aan de orde zijn geweest en waarover advies is gevraagd, zijn: het jaarverslag, het pensioenreglement, de ABTN, het beleggingsplan, het jaarplan, het communicatieplan en de begroting. De Deelnemersraad heeft actief geparticipeerd in de zogenaamde Klankbordgroep zoals genoemd in paragraaf 5.2. De Deelnemersraad is acht maal bij elkaar geweest om over eerder genoemde onderwerpen te spreken.
7.3.2
Verslag van de visitatiecommissie
Gedurende het verslagjaar heeft het bestuur besloten om de frequentie van de visitaties op te voeren van drie naar twee jaar. De visitatiecommissie heeft de opdracht gekregen om in 2011 een algemene visitatie te verrichten met het accent op de uitbestedingsrelaties. De bevindingen uit de afgelopen visitatie zijn vertaald in actiepunten en gedurende het verslagjaar geïmplementeerd.
7.3.3
Verslag verantwoordingsorgaan
Statutaire opdracht Het bestuur van het pensioenfonds heeft in nauw overleg met de Deelnemersraad een Verantwoordingsorgaan ingesteld met ingang van 1 januari 2008. Het Verantwoordingsorgaan beoordeelt het door het bestuur gevoerde beleid, de gemaakte beleidskeuzes en de naleving van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur, met als uitgangspunt de vraag of het bestuur op een evenwichtige wijze met de belangen van alle belanghebbenden rekening heeft gehouden bij het bepalen van het beleid en de genomen besluiten. De instelling, samenstelling en werkwijze van het Verantwoordingsorgaan is vastgesteld in de statuten van het fonds. Het Verantwoordingsorgaan heeft het recht advies uit te brengen over: het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden; het wijzigen van het beleid ten aanzien van het Verantwoordingsorgaan;
47
de vorm, inrichting en samenstelling van het intern toezicht; het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid. Verantwoording en werkwijze Als Verantwoordingsorgaan doen wij verslag over het boekjaar 2010. In 2010 is het Verantwoordingsorgaan meerdere malen bijeengekomen en heeft met het Bestuur overlegd. Onderwerp van gesprek waren o.a.: herinrichting van het Pensioenbureau en het Vermogensbeheer, het jaarverslag 2009 en de jaarplannen 2011. Bevindingen en aandachtspunten Vorig jaar adviseerden wij dat het bestuur bij het verbeteren van de governance-structuur het tempo en de richting van de gewenste wijzigingen meer vanuit haar eigen verantwoordelijkheid vorm zou moeten geven. Wij constateren dat het bestuur dit jaar de voorrang heeft gegeven aan de herinrichting van het vermogensbeheer en het eigen pensioenbureau. Het tevens achterblijven van de ontwikkeling tot een centraal pensioenakkoord heeft er toe geleid dat o.i. onvoldoende voortgang is geboekt op de noodzakelijke verbetering van de governance structuur. Wij adviseren het bestuur e.e.a. in 2011 voortvarend en op eigen initiatief ter hand te nemen. Met genoegen hebben wij geconstateerd dat dit jaar de beleggingsresultaten overeenkomen met de benchmark. Wij vinden dat de moeilijk zelfstandig te beïnvloeden factoren, welke hebben geleid tot het blijven voortbestaan van de situatie van reservetekort, te weten de rentetermijnstructuur, de inflatieverwachting en het langlevenrisico voldoende zijn toegelicht. Oordeel Op basis van de beschreven werkzaamheden komt het Verantwoordingsorgaan tot het oordeel dat het bestuur met inachtneming van een voldoende mate van zorgvuldigheid en evenwichtige afweging van de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever, tot verantwoorde besluitvorming en beleidskeuzes is gekomen. Zeist, 26 mei 2011 B. van Eunen F. van Galen RA H.W.J. de Groot RA Ing. M. Passieux drs. P. Ploegsma MBA A.J. Slootweg 7.3.3.1
Reactie bestuur op verslag verantwoordingsorgaan
Het bestuur heeft in de vergadering van 26 mei 2011 met instemming kennis genomen van het oordeel van het verantwoordingsorgaan. Het bestuur onderschrijft de door het verantwoordingsorgaan gedefinieerde bevinding dat de verbetering van de governance-structuur in 2011 mede op eigen initiatief ter hand moet worden genomen. Het bestuur heeft zich dit in 2011 expliciet ten doel gesteld.
48
7.4
Informatie vanuit toezicht van DNB en AFM
In 2010 zijn, evenals in voorgaande jaren, aan het pensioenfonds geen dwangsommen of boetes opgelegd. Er zijn door DNB geen aanwijzingen aan het fonds gegeven, noch is een bewindvoerder aangesteld of is bevoegdheidsuitoefening van organen van het fonds gebonden aan toestemming van DNB. De vermogenspositie is zodanig dat een herstelplan van toepassing is. Sinds 1 januari 2007 houdt de AFM toezicht uit hoofde van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. De AFM heeft tot taak toezicht te houden op het gedrag van pensioenuitvoerders. Het toezicht omvat met name de communicatie van pensioenfondsen en de wettelijk verplichte informatieverstrekking, alsmede de zorgplicht bij individuele pensioenopbouw op beleggingsbasis. Het toezicht houden op de zorgplicht bij premieovereenkomsten heeft tot doel de bescherming van de (gewezen) deelnemer tegen te risicovolle beleggingsbeslissingen. Kort gezegd moeten beleggingsrisico‟s worden beheerst, gegeven de naderende pensioendatum. Het pensioenfonds heeft hiertoe de beleggingsmogelijkheid Life Cycle-beleggen geïmplementeerd. Tevens is een profielwijzer op de website geplaatst die het risicoprofiel van de deelnemer vastlegt. Op deze manier kunnen deelnemers die kiezen voor vrij beleggen, ondersteund worden bij hun beleggingskeuze, indien deze afwijkt van het beleggen in de Life Cycle. AFM heeft een onderzoek verricht naar de tijdige verstrekking en correctheid van de Uniforme Pensioenoverzichten door pensioenfondsen. Daaraan heeft het pensioenfonds meegedaan. AFM heeft geconstateerd dat het fonds in 2009 tijdig zijn Uniforme Pensioenoverzichten heeft verstuurd en heeft een aantal opmerkingen ten aanzien van de toelichtingen bij de Uniforme Pensioenoverzichten gemaakt. De toezichthouder DNB heeft in het verslagjaar een terugkoppeling gegeven over het onderzoek naar het beleggingsbeleid van het fonds. Op basis van de verstrekte antwoorden ziet de toezichthouder geen aanleiding tot een nader onderzoek naar het beleggingsbeleid van het fonds. Tevens heeft DNB de uitvoeringsovereenkomst beoordeeld. De geplaatste opmerkingen zijn door het fonds verwerkt.
7.5
Deskundigheids- en integriteitstoets en opleiding
DNB heeft regels vastgesteld om besturen en directies van pensioenfondsen te toetsen. Deze regels houden concreet in dat bestuurders en directieleden van pensioenfondsen, voordat zij worden benoemd, door DNB worden getoetst op integriteit en deskundigheid. De bestuursleden zijn getoetst en DNB heeft met de benoeming van alle bestuursleden ingestemd. Het bestuur vindt het belangrijk dat de deskundigheid op peil wordt gehouden, mede gezien de ontwikkelingen op pensioen- en beleggingsgebied. Het bestuur volgt hiertoe actief de voor het fonds relevante, nieuwe pensioenontwikkelingen en bestuursleden hebben (vervolg)cursussen, seminars en themabijeenkomsten bijgewoond. Jaarlijks wordt door de uitvoeringsorganisatie TKP een seminar georganiseerd. Tijdens het seminar van 2010 zijn onder anderen de verbeterde levensverwachting, het vertrouwen in het pensioenstelsel, nieuwe pensioencontracten, ISAE 3402 en IAS19 behandeld. Zowel bestuursleden als leden van het Verantwoordingsorgaan hebben aan dit seminar deelgenomen.
49
Verder hebben de leden van het bestuur in 2010 deelgenomen aan de SPO Kennisreflector en de uitkomsten hiervan meegenomen in de jaarlijkse zelfevaluatie. Aan de hand van een geactualiseerd deskundigheidsplan, de deskundigheidsmatrix en gevolgde cursussen is gekeken in hoeverre het bestuur als geheel, maar ook als individuele bestuursleden, voldoen aan te stellen eisen aan een goed pensioenfondsbestuurder. Het bestuur is van mening dat zij voldoende deskundig is om haar taken adequaat uit te voeren. Het bestuur is zich er van bewust dat op dit punt er sprake zal moeten zijn van permanente educatie. Bestuursleden worden gefaciliteerd om hun taak goed te vervullen. Bestuursleden in dienst van UWV zijn, voor wat betreft de activiteiten voor het pensioenfonds, deels vrijgesteld van de eigen taken. Kosten in verband met hun werkzaamheden ten behoeve van het pensioenfonds kunnen worden gedeclareerd. Het fonds kent geen vacatiegelden toe aan bestuursleden.
7.6
Gedragscode
Het pensioenfonds beschikt over een gedragscode. Het doel van de gedragscode is het bijdragen aan het transparant en integer handelen van bestuurders ten behoeve van alle belanghebbenden en tot het waarborgen van de goede naam en reputatie van het pensioenfonds als marktpartij. De gedragscode bevat onder meer regels over hoe een bestuurslid moet omgaan met vertrouwelijke informatie, voorwetenschap, relatiegeschenken en het vervullen van nevenfuncties bij andere ondernemingen en instellingen. Ook de leden van de Deelnemersraad en het Verantwoordingsorgaan vallen onder de werking van de gedragscode en ondertekenen deze. Het fonds heeft een compliance officer. De gedragscodes zijn aangepast aan de modelgedragscode die door de pensioenkoepels wordt aanbevolen. De uitvoeringsorganisatie hanteert een gedragscode die gelijkwaardig is.
7.7
Commissie van Beroep
Het pensioenfonds heeft een Commissie van Beroep. Geschillen die aan deze commissie worden voorgelegd hebben betrekking op de toepassing van de regeling in een individuele situatie waar een belanghebbende het niet mee eens is. De belanghebbende kan vervolgens bij de Commissie van Beroep een beroep indienen. Voor de procedure gelden nadere voorwaarden die zijn vastgelegd in het Reglement van de Commissie van Beroep. Begin 2010 hebben alle leden van de commissie afscheid genomen. Gedurende 2010 zijn nieuwe commissieleden geworven maar nog niet benoemd. Het bestuur heeft op aanbeveling van de voormalige commissie van beroep het Reglement voor de Commissie van Beroep aangepast. In het verslagjaar lagen twee beroepszaken bij de commissie in afwachting van behandeling.
7.8
Compliance met wet- en regelgeving
Het bestuur ziet toe op naleving van wet- en regelgeving, zoals deze wordt uitgevoerd door de uitvoeringsorganisatie. In de volgende paragraaf wordt dit nader toegelicht. In het verslagjaar heeft het bestuur de huidige inbedding van de compliance functie binnen het fonds besproken. Er is in het eerste kwartaal van 2010 een compliance screening verricht en op
50
basis van de bevindingen wordt overgegaan tot de invoering van een Compliance Program naar voorbeeld van de gezamenlijke pensioenkoepels. Over het verslagjaar heeft de compliance officer verslag uitgebracht en heeft geen bijzonderheden gerapporteerd.
7.9
Organisatie en uitvoering
Het bestuur heeft als beleid om alle uitvoerende activiteiten op het gebied van pensioenbeheer en vermogensbeheer uit te besteden aan professionele partijen. De uitvoering van het pensioenbeheer heeft het bestuur uitbesteed aan TKP Pensioen BV (TKP), een onderdeel van AEGON Nederland NV. De uitvoering behelst het administreren en uitbetalen van pensioenen, bestuursondersteuning en de advisering van het pensioenfonds inzake het beleid op communicatie-, juridisch, fiscaal en actuarieel terrein. Besluitvorming over het beleid vindt plaats door het bestuur. De uitvoering van het vermogensbeheer heeft het bestuur volledig uitbesteed aan diverse vermogensbeheerders. De administratie ter zake wordt uitgevoerd door BNY Mellon. Per 1 december is Allianz Global Investors aangesteld als coördinerend vermogensbeheerder. Voor de beleidsvoorbereiding en de aansturing en coördinatie van de uitvoering, wordt het bestuur ondersteund door een Bestuursbureau.
7.10 Statutenwijziging In 2010 zijn de statuten niet gewijzigd.
51
8.
Verwachte gang van zaken
De gevolgen van de gestegen levensverwachting, de uitvoering van het herstelplan, het risicobeleid en de governance zijn onderwerpen die in 2011 bijzondere aandacht zullen krijgen. Aan de Interne Accountantsdienst UWV is inmiddels gevraagd de begeleiding van een integrale risico-analyse te faciliteren, hetgeen is toegezegd. Streven is om de analyse voor medio 2011 uit te voeren. Vermogensbeheer In overleg met de integraal externe vermogensbeheerder Allianz zal in het eerste kwartaal 2011 invulling worden gegeven aan de strategische beleggingsportefeuille en aan maatregelen om het fonds te beschermen tegen het inflatierisico. Medio februari 2011 kon met inschakeling van een daartoe aangestelde transitie manager van Russell Investments, voor het liquide deel van de beleggingsportefeuille hieraan uitvoering worden gegeven. Besluit aanpassing strategische beleggingsportefeuille en de impact op het vereist eigen vermogen (VEV) Eind december 2010 heeft het bestuur besloten tot het invoeren van een nieuwe beleggingsstrategie en is opdracht gegeven om begin januari 2011 te starten met de implementatie daarvan. Als gevolg van de invoering van de nieuwe beleggingsstrategie daalt het vereist eigen vermogen van € 624 miljoen (16,17% op basis van de feitelijke beleggingsmix) op grond van de actuele situatie per 31 december 2010 naar € 495 miljoen (12,83% op basis van de nieuwe strategische beleggingsmix). Bestuurssamenstelling Per 1 juli 2011 treedt de heer A. Hazekamp af als bestuurslid van het fonds vanwege het verstrijken van zijn zittingstermijn. Hij zal in de hoedanigheid van vertegenwoordiger namens de deelnemers niet worden vervangen. De samenstelling van het bestuur wordt teruggebracht naar het reguliere aantal van negen bestuursleden. Evaluatie Dynamisch Financiering Systeem In samenhang met wijzigingen in de pensioenovereenkomst, zal gekeken worden naar een daarbij passende wijze van financiering zodat naar de toekomst sprake zal zijn van een consistent geheel. Herstelplan In 2011 zal verdere uitvoering worden gegeven aan het voor het fonds geldende herstelplan met de daarin opgenomen maatregelen van de vaste premie en het niet dan wel beperkt toekennen van toeslagen zolang de fase van het herstel duurt. Nieuwe website De website van het fonds is om meerdere redenen aan vervanging toe. Hieraan zal in de loop van 2011 gevolg worden gegeven.
52
Visitatiecommissie Aan de visitatiecommissie zal een nieuwe onderzoeksopdracht worden gegeven, die in twee delen uiteen valt. In de 1e helft van het jaar betreft de opdracht onderzoek te doen naar de uitbesteding van de pensioenprocessen aan TKP; in de 2 e helft van het jaar naar de overige processen, waaronder het vermogensbeheer. Verantwoordingsorgaan Naast de bespreking van dit jaarverslag zal met het Verantwoordingsorgaan overleg worden gevoerd over de beleidsvoornemens 2012 en mogelijke aanpassingen die in het governancemodel aan de orde komen. Zeist, 26 mei 2011 A. Hazekamp, secretaris Mr. drs. J.J.A. Hylkema, voorzitter J. de Kat BA CPC T.H.J. Keunen A.W.M. Kok, plaatsvervangend secretaris Drs. F.M. Koks Drs. J.A.M. de Kruijf Drs. J.H.M. van Raak Drs. ing. J.H. Sengers Drs. T.J.G.J. Wentink, plaatsvervangend voorzitter
53
Jaarrekening
54
9.
Jaarrekening 9.1
Balans (na bestemming van het saldo van baten en lasten)
Bedragen x € 1.000 ACTIVA Beleggingen voor risico pensioenfonds Beleggingen voor risico deelnemers Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Vorderingen en overlopende activa Overige activa TOTAAL ACTIVA PASSIVA Stichtingskapitaal en reserves Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Derivaten Langlopende schulden Overige schulden en overlopende activa TOTAAL PASSIVA
31-12-2010
31-12-2009
[1] [2]
4.034.966 12.303
3.571.456 10.163
[3] [4] [5]
68.374 470 62.889 4.179.002
67.998 1.641 30.618 3.681.876
[6] [7]
200.492 3.857.972
301.229 3.301.565
12.303 57.851 36.277 14.107 4.179.002
10.163 18.593 39.300 11.026 3.681.876
[8] [9] [10] [11]
[.] De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de specificaties posten van de balans vanaf pagina 64.
55
9.2
Staat van baten en lasten
Bedragen x € 1.000 BATEN Premiebijdragen voor risico pensioenfonds Premiebijdragen voor risico deelnemers Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds Beleggingsresultaten voor risico deelnemers Herverzekeringscontract Overige baten
[12] [13] [14] [15] [16] [17]
Totaal baten
2010
2009
185.424 244 367.255 632 10.332 158
173.381 250 332.463 936 10.217 1.921
564.045
519.168
99.156 4.282
96.224 4.288
LASTEN Pensioenuitkeringen Pensioenuitvoeringskosten Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds - Pensioenopbouw - Toeslagverlening - Rentetoevoeging - Wijziging marktrente - Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten - Onttrekking voor pensioenuitkeringen en uitvoeringskosten - Wijziging grondslagen - Overige mutatie voorziening pensioenverplichting Mutatie pensioenverplichting voor risico deelnemers Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds, herverzekerd deel Mutatie overige technische voorzieningen Saldo overdrachten van rechten Herverzekeringscontract Overige lasten
[18] [19] [20]
94.284 125.106 2.861 105.851 -172.591 -10.660 -95.610 126.644 12.683
[21]
2.140
1.716
[22] [23] [24] [25] [26]
-1.024 -1.197 1.506 1.024 267
-4.646 1.057 3.407 6.046 412
664.782
202.788
-100.737
316.380
Totaal lasten Resultaat [.]
558.628 122.430 -794 42.604 350.348 72 -93.017 107.950 29.035
de bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de Specificaties posten van de Staat van baten en lasten vanaf pagina 85.
56
9.3
Kasstroomoverzicht
Bedragen x € 1.000 Pensioenactiviteiten Ontvangsten Premiebijdragen en koopsommen Waardeovernames Herverzekeringscontract en overige baten
2010
Uitgaven Pensioenuitkeringen Waardeoverdrachten Pensioenuitvoeringskosten en overige lasten
2009
186.219 7.060 9.084 202.363
212.603 2.344 12.105 227.052
99.624 8.567 4.841 113.032
95.623 5.752 5.192 106.567
Totale kasstroom uit pensioenactiviteiten
89.331
Beleggingsactiviteiten Ontvangsten Directe beleggingsopbrengsten Verkopen en aflossingen van beleggingen
Uitgaven Aankopen beleggingen Betaalde kosten vermogensbeheer
Totale kasstroom uit beleggingsactiviteiten
120.485
162.219 1.780.262 1.942.481
133.990 2.155.548 2.289.538
1.989.447 9.881 1.999.328
2.418.011 7.442 2.425.453
-56.847
-135.915
Saldo van ontvangsten en uitgaven
32.484
-15.430
Liquide middelen primo boekjaar Liquide middelen ultimo boekjaar waarvan: voor risico pensioenfonds voor risico deelnemers
32.558 65.042
47.988 32.558
62.889 2.153
30.618 1.940
57
9.4 9.4.1
Toelichting op de jaarrekening Bepalingen wet- en regelgeving
De jaarrekening is opgesteld volgens de voorschriften die zijn vastgelegd in Titel 9, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, in het bijzonder Richtlijn 610 Pensioenfondsen. In augustus 2009 is artikel 146 van de Pensioenwet gewijzigd, waardoor volgens de Pensioenwet een herwaarderingsreserve, zoals genoemd in artikel 390 van Titel 9 Boek 2 BW, niet langer van toepassing is. De herwaarderingsreserve heeft betrekking op ongerealiseerde waardevermeerderingen van (financiële) activa zonder een frequente marktnotering.
9.4.2
Waarderings- en berekeningsgrondslagen
De grondslagen zijn gericht op het weergeven van de economische posities. De beleggingen en met ingang van 2007 de pensioenverplichtingen worden gewaardeerd op marktwaarde, de overige posten op nominale waarde. Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen en van baten en lasten. De schattingen en hiermee verbonden veronderstellingen zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden en verschillende andere factoren die gegeven de omstandigheden als redelijk worden beschouwd. De uitkomsten hiervan vormen de basis voor het oordeel over de boekwaarde van activa en verplichtingen die niet op eenvoudige wijze uit andere bronnen blijkt. De daadwerkelijke uitkomsten kunnen afwijken van deze schattingen. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, indien de herziening alleen voor die periode gevolgen heeft, of in de periode van herziening en toekomstige perioden, indien de herziening gevolgen heeft voor zowel de verslagperiode als toekomstige perioden. Schattingswijziging overlevingskansen De publicatie van de nieuwe AG-prognosetafels eind augustus 2010 heeft geleid tot een aanpassing in de schatting van overlevingskansen ten opzichte van 2009. Bij de vaststelling van de voorziening pensioenverplichtingen ultimo 2010 is gebruik gemaakt van de nieuwe AGgeneratietafel 2010-2060. De sterftekansen zijn vervolgens aangepast met de ervaringssterfte zoals bepaald door het Centrum Voor Verzekeringsstatistiek. De gewijzigde grondslagen leiden tot een toename van de VPV met circa 7,3% ten opzichte van de gehanteerde grondslagen in 2009, exclusief de al in 2009 verwerkte 4% opslag. In de VPV van 2009 was naar aanleiding van de CBS-publicatie al een opslag van 4% op de totale voorziening voor risico pensioenfonds opgenomen, zodat ultimo 2010 per saldo een toename van circa 3,3% resteert. De aanpassing van de grondslagen is in het cijfermateriaal toegepast per 31 december 2010, nadat het bestuur op 24 november 2010 heeft besloten om de nieuwe grondslagen te gaan gebruiken. De actuariële analyse over 2010 is gebaseerd op de oude grondslagen verhoogd met de opslag van 4%.
58
Opname van actief, verplichting, bate of last Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico‟s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Saldering Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de rekening van baten en lasten opgenomen. Vreemde valuta De jaarrekening is opgesteld in euro‟s, zijnde de functionele en presentatievaluta van het pensioenfonds. Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar de rapporteringsvaluta euro tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten voortvloeiend uit transacties in vreemde valuta worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum. De koersverschillen worden verwerkt onder de opbrengsten uit beleggingen.
59
De koersen van de belangrijkste valuta per 31 december zijn: 2010 USD GBP JPN
0,74541 1,16705 0,00919
Gemiddelde 2010 0,75789 1,16879 0,00871
2009 0,69699 1,12553 0,00749
Gemiddelde 2009 0,71851 1,12446 0,00768
De gemiddelde koersen zijn berekend op maandbasis. Algemeen beleggingen De beleggingen worden gewaardeerd op actuele waarde. Indien geen specifieke waarderingsgrondslag is vermeld, vindt waardering plaats tegen de verkrijgingsprijs. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat. Belangen in beleggingsfondsen worden naar rato van het belang hierin gewaardeerd op hun onderliggende marktwaarde en geclassificeerd bij de betreffende beleggingscategorie. De liquide middelen die deel uitmaken van de onderliggende fondsen in aandelen, vastrentende waarden en vastgoed zijn bij de betreffende beleggingscategorie vermeld. Conform de aanbeveling van de Raad voor de Jaarverslaggeving worden participaties met een beleggingskarakter niet aangemerkt als een groepsmaatschappij en/of -deelneming. Aandelen De in de onderliggende fondsen begrepen aandelen, converteerbare obligaties en commodities zijn gewaardeerd tegen de beurswaarde per balansdatum. Vastrentende waarden De in de onderliggende fondsen begrepen obligaties worden gewaardeerd tegen beurswaarde per balansdatum. Leningen op schuldbekentenis en hypotheken worden gewaardeerd tegen benaderde marktwaarde, berekend op de contante waarde van de toekomstige kasstromen volgens de actuele rentetermijnstructuur, rekening houdend met het risicoprofiel van de leningen. Vastgoedbeleggingen Vastgoedbeleggingen zijn belangen in beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen en direct onroerend goed. De belangen in beursgenoteerde vastgoedfondsen zijn gewaardeerd tegen beurswaarde per balansdatum, de niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen tegen nettovermogenswaarde. Voor direct onroerend goed wordt gewerkt met jaarlijkse taxaties volgens marktwaarde. Derivaten Derivaten worden gewaardeerd tegen marktwaarde. Derivaten worden gebruikt om posities op verschillende liquide financiële markten (aandelen, vastrentende waarden en grondstoffen) in te nemen, als alternatief voor het innemen van posities middels primaire instrumenten. Over het algemeen neemt het pensioenfonds posities in over de verschillende beleggingscategorieën (bijvoorbeeld aandelen versus obligaties) en wordt door de beleggingsfondsen posities
60
ingenomen binnen de beleggingscategorieën (bijvoorbeeld Amerikaanse versus Europese markten). Overige beleggingen Overige beleggingen zijn: · grondstoffen; · money market instruments. Grondstoffen betreft aandelen (commodities) en deze zijn gewaardeerd tegen de beurswaarde per balansdatum. Money market instruments zijn de in het onderliggende fonds opgenomen geldmiddelen en posities in derivaten, gewaardeerd op marktwaarde. Liquide middelen Dit betreft uitgezette en opgenomen deposito's en callgeld, alsmede direct opeisbare tegoeden in rekening-courant bij banken. De liquide middelen zijn gewaardeerd tegen nominale waarde. Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Dit betreft de vordering op herverzekeraars inzake de herverzekerde rechten en deze wordt bepaald op dezelfde actuariële grondslagen als de voorziening voor risico pensioenfonds. Vorig jaar werd de geactiveerde voorziening herverzekering nog afgewaardeerd in verband met het kredietrisico van de herverzekeraar. De afwaardering was gelijk aan 50% van de credit spread vermenigvuldigd met de duration van de pensioenverplichtingen vermenigvuldigd met de technische voorziening herverzekeraar. Volgend het besluit van 17 september 2010 van de Minister van Werkgelegenheid en Sociale zaken, wordt de afslag niet langer toegepast. Daarmee lopen de voorziening en de geactiveerde tegenhanger weer synchroom. Vorderingen en kortlopende schulden Deze zijn gewaardeerd tegen nominale waarde verminderd met de noodzakelijk geachte voorziening voor oninbaarheid. Stichtingskapitaal en reserves Stichtingkapitaal en reserves zijn het eigen vermogen van het fonds. Deze worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorzieningen pensioenverplichtingen en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen Algemene reserve Voor de algemene reserve zijn het minimaal vereist vermogen, het vereist eigen vermogen en het gewenst eigen vermogen, zoals gedefinieerd in de ABTN, van belang. Minimaal vereist eigen vermogen Het minimaal vereist eigen vermogen is gelijk aan 104,3% van de voorziening pensioenverplichtingen waarop de voorziening voor spaarkapitalen in mindering is gebracht. Vereist eigen vermogen Het vereist eigen vermogen is het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het weerstandsvermogen na één jaar negatief wordt. De bepaling van dit vermogen geschiedt conform de standaardtoets van DNB.
61
Gewenst eigen vermogen Het gewenst eigen vermogen is het vermogen dat boven de voorziening pensioenverplichtingen nodig is om de toeslagambitie ook op de lange termijn na te komen. Het gewenst eigen vermogen is minimaal gelijk aan het vereist eigen vermogen. Voorziening pensioenverplichtingen Dit betreft de voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds, de voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds herverzekerd, de overige technische voorzieningen alsmede de voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers. Pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds De voorziening voor pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (toeslag)toezeggingen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de marktrente, waarvoor de actuele rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB wordt gebruikt. Bij de berekening van de voorziening voor pensioenverplichtingen is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten of de opgebouwde pensioenaanspraken worden geïndexeerd. Alle per balansdatum bestaande toeslagbesluiten (ook voor toeslagbesluiten na balansdatum voor zover sprake is van ex ante-condities) zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van premies waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Bij de berekening van de voorziening voor risico pensioenfonds zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: Is berekend op basis van de rentetermijnstructuur per balansdatum; Prognosetafels: AG prognosetafels 2010-2060 zonder leeftijdsterugstelling, rekeninghoudende met ervaringssterfte; De mannelijke partner wordt 3 jaar ouder verondersteld dan zijn vrouwelijke partner; Een opslag van 3%, waarvan 2% voor administratiekosten en 1% voor excassokosten; Voor de salarissen is uitgegaan van de situatie per balansdatum; Bij arbeidsongeschiktheid is geen rekening gehouden met revalidatiekansen; Onvoorwaardelijke toeslagverlening van „ex-Cadans‟ medewerkers is verwerkt in de voorziening; Toeslagen per 1 januari volgend jaar (2011: nihil) zijn verwerkt in de voorziening. Pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds, herverzekerd deel De voorziening herverzekerd heeft betrekking op de herverzekerde rechten en wordt bepaald op dezelfde actuariële grondslagen als de voorziening voor risico pensioenfonds.
62
Overige technische voorzieningen In deze voorziening wordt geacht te zijn inbegrepen de voorziening voor ingegane ziektegevallen. Bij de bepaling van de voorziening voor arbeidsongeschiktheid wordt rekening gehouden met de toekomstige schadelast voor zieke deelnemers op balansdatum die naar verwachting arbeidsongeschikt zullen worden verklaard. Met betrekking tot deze laatste categorie wordt de verplichting gelijk gesteld aan 2 maal de verwachte arbeidsongeschiktheidsschade. Voor de verwachtte schade wordt de 1-jarige arbeidsongeschiktheidsrisicopremie als uitgangspunt genomen. Omdat deze risicopremie prudent is vastgesteld, hetgeen blijkt uit de jaarlijkse positieve resultaten die ontstaan op arbeidsongeschiktheid, is de verwachtte schade gelijk gesteld aan 50% van de risicopremie. Voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Betreft de verplichtingen uit hoofde van het Individueel Pensioensparen. Hierbij ligt het beleggingsrisico bij de deelnemers. De verplichtingen worden gewaardeerd conform de beleggingen op actuele waarde. Resultaatbepaling De baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop zij betrekking hebben. Opbrengsten uit beleggingen Onder directe beleggingsopbrengsten worden alle ontvangen beleggingsopbrengsten verstaan, zoals ontvangen renten, dividenden en soortgelijke opbrengsten. Alle koersfluctuaties worden onder de indirecte beleggingsopbrengsten verantwoord. Dit betreffen zowel gerealiseerde als ongerealiseerde waardewijzigingen alsmede valutaresultaten. Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde transactiekosten, provisies en dergelijke. Kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode. Dit houdt in dat alle ontvangsten en uitgaven ook als zodanig worden gepresenteerd.
63
9.4.3
Toelichting op de balans
Bedragen x € 1.000 ACTIVA 2010
2009
[1] Beleggingen voor risico pensioenfonds Aandelen Vastrentende waarden Vastgoed Derivaten (debet) Overige beleggingen Totaal
1.031.853 2.236.696 328.415 213.907 224.095 4.034.966
936.943 1.932.853 387.666 142.992 171.002 3.571.456
Aandelen Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar
936.943 146.672 -185.668 133.906 1.031.853
678.699 191.356 -203.208 270.096 936.943
602.309 330.972 98.572
516.449 333.221 87.273
Waarvan: Aandelen, direct Aandelen, indirect (participaties aandelenfondsen) Converteerbare obligaties
Vastrentende waarden Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar Waarvan: Obligaties Onderhandse leningen Hypothecaire leningen
64
1.932.853 1.600.620 -1.316.311 19.534 2.236.696
1.501.621 2.093.746 -1.708.950 46.636 1.932.853
1.986.523 12.826 237.347
1.699.003 6.872 226.978
Vastgoed Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar Waarvan: Beursgenoteerde OG-fondsen Participaties niet-beursgenoteerde OG-fondsen Direct onroerend goed
Derivaten Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar Betreft: Futures Rente-afdekkingsinstrumenten (swaps)
Overige beleggingen Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar Betreft: Money Market Instruments Grondstoffen
2010
2009
387.666 181.218 -232.994 -7.475 328.415
407.195 90.454 -149.433 39.450 387.666
5.635 243.287 79.493
4.190 303.133 80.343
142.992 10.965 -9.450 69.400 213.907
292.488 7.395.554 -7.420.832 -124.218 142.992
271 213.636
0 142.992
2010
2009
171.002 1.341.607 -1.298.819 10.305 224.095
208.119 1.019.624 -1.059.933 3.192 171.002
150.026 74.069
107.419 63.583
Onderdeel van de money market instruments is het gestelde collataral inzake de securities lending; de marktwaarde van de uitgeleende effecten bedraagt € 16,9 miljoen (2009; € 68,5 miljoen). Het gestelde collateral hiervoor bedraagt € 17,3 miljoen (2009 €70,4 miljoen). De waarde van het gestelde collateral is (na verlies Sigma-account) € 13,7 miljoen (2009 € 66,4 miljoen).
65
Verloopstaten beleggingen Onder de verkopen zijn opgenomen de gerealiseerde beurs- en valutakoersverschillen bij verkoop. Methodiek bepaling marktwaarde Schattingen en oordelen Zoals vermeld in de toelichting zijn de beleggingen van het pensioenfonds nagenoeg allemaal gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benadert als gevolg van het kortetermijnkarakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de actuele waarde. Voor de meerderheid van de financiële instrumenten van het pensioenfonds kan gebruik worden gemaakt van marktnoteringen. Echter, bepaalde financiële instrumenten, zoals bijvoorbeeld derivaten zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. Op basis van de boekwaarde kan het volgende onderscheid worden gemaakt: Bedragen * € 1.000
Per 31 dec 2010 Aandelen Vastrentende waarden Vastgoedbeleggingen Derivaten activa Derivaten passiva Overige beleggingen
Per 31 dec 2009 Aandelen Vastrentende waarden Vastgoedbeleggingen Derivaten activa Derivaten passiva Overige beleggingen
Marktmodellen
Directe marktnotering
Afgeleide marktnotering
Waarderingsmodellen en -technieken niet gebaseerd op marktdata
Totaal
602.309 1.986.522 5.635 -
429.544 250.174 213.907 -57.851 224.095
322.780 -
1.031.853 2.236.696 328.415 213.907 -57.851 224.095
2.594.466
1.059.869
322.780
3.977.115
570.163 1.699.003 4.190 -
366.780 233.850 142.992 -18.593 171.002
383.476 -
936.943 1.932.853 387.666 142.992 -18.593 171.002
2.273.356
896.031
383.476
3.552.863
Schattingen van de actuele waarde zijn een momentopname, gebaseerd op de marktomstandigheden en de beschikbare informatie over het financiële instrument. Deze
66
schattingen zijn van nature subjectief en bevatten onzekerheden en een significante oordeelsvorming (bijvoorbeeld rentestand, volatiliteit, schatting van kasstromen, etc.) en kunnen derhalve niet met precisie worden vastgesteld. Schatting van reële waarde in geval van ontbreken van directe en afgeleide marktnoteringen De belangrijkste waarderingsmodellen en –technieken die gehanteerd zijn bij het schatten van de reële waarde zijn: De belangen in niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen zijn gewaardeerd tegen zichtbaar eigen vermogen als benadering van de reële waarde.
[2] Beleggingen voor risico deelnemers Aandelen Vastrentende waarden Liquide middelen Totaal
2010 4.514 5.636 2.153 12.303
2009 3.799 4.424 1.940 10.163
2010
2009
Aandelen Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar
3.799 892 -737 560 4.514
3.007
Vastrentende waarden Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar
4.424 6.309 -4.742 -355 5.636
3.200 1.077
1.940 204
2.240
Liquide middelen Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar
[3] Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Stand begin boekjaar Mutatie boekjaar Stand einde boekjaar exclusief afwaardering Afwaardering vordering i.v.m. kredietrisico Vrijval afwaardering vordering i.v.m. kredietrisico Stand einde boekjaar
67
-22 814 3.799
147 4.424
9 2.153
-275 -25 1.940
2010
2009
67.998 -1.024 66.974
74.044 -4.646 69.398 -1.400
1.400 68.374
67.998
De afwaardering vordering per 31 december 2009 in verband met kredietrisico herverzekeraars is berekend volgens de door DNB aangegeven vereenvoudigde methode t.w. : 50% van de creditspread vermenigvuldigd met de duration van de pensioenverplichtingen vermenigvuldigd met de technische voorzieningen; dit betreft dan de herverzekerde pensioenverplichtingen bij herverzekeraars met een creditrating lager dan AAA. In 2010 is deze afwaardering van 31 december 2009 ad € 1,4 miljoen komen te vervallen en is het betreffende bedrag ten gunste van baten en lasten 2010 vrijgenomen.
[4] Vorderingen en overlopende actica VUT-fonds UWV, voorschot pensioenpremie Q4-2009 VUT-fonds UWV, premieafrekening 2010 Overlopende renten banken rekening-courant Overig Totaal
[5] Liquide middelen Liquiditeiten vermogensbeheer, incl. pending trades Banken, rekening-courant Totaal
2010 150 172 148 470
2009 1.375 145 121 1.641
2010 22.358 40.531 62.889
2009 13.085 17.533 30.618
2010
2009
301.229 -100.737 200.492
-15.151 316.380 301.229
De tegoeden bij banken staan ter vrije beschikking van het fonds.
PASSIVA
[6] Stichtingskapitaal en reserves Stand begin boekjaar Resultaat boekjaar Stand einde boekjaar
De dekkingsgraad van het pensioenfonds per 31 december 2010 bedraagt 105,2% en is er geen dekkingstekort meer. Wel is nog sprake van een reservetekort, aangezien de dekkingsgraad lager is dan de vereiste dekkingsgraad van 116,2%. In het herstelplan wordt voor eind 2010 een dekkingsgraad verwacht van 105,4%. Het pensioenfonds loopt derhalve licht achter op het herstelpad, maar uit de evaluatie van het herstelplan is gebleken dat het herstelplan haalbaar blijft. Voor een nadere toelichting op de ontwikkelingen herstelplan wordt verwezen naar pagina 15.
[7] Technische voorzieningen Voorzieningen voor pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Voorzieningen voor pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds, herverzekerd deel Overige technische voorzieningen Totaal
68
2010
2009
3.781.981
3.223.353
68.374 7.617 3.857.972
69.398 8.814 3.301.565
Voorziening voor pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Stand begin boekjaar Pensioenopbouw Toeslagverlening Rentetoevoeging Wijziging marktrente Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Onttrekking voor pensioenuitkeringen en uitvoeringskosten Wijziging grondslagen Overige mutatie voorziening pensioenverplichting Stand einde boekjaar
2010
2009
3.223.353 122.430 -795 42.603 350.348 72
3.129.069 125.106 2.861 105.851 -172.591 -10.660
-93.017 107.950 29.035 3.781.981
-95.610 126.644 12.683 3.223.353
Ultimo boekjaar bedraagt de gemiddeld gewogen discontovoet 3,79% (2009: 4,14%).
Voorziening voor pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds, herverzekerd deel Stand begin boekjaar Pensioenopbouw Toeslagverlening Rentetoevoeging Onttrekking voor pensioenuitkeringen en uitvoeringskosten Wijziging marktrente Aanpassing sterftegrondslagen Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Overige mutatie voorziening pensioenverplichting Stand einde boekjaar
2010
2009
69.398 0 0 791
74.044 0 0 2.413
-8.878 2.992 3.084 0 987 68.374
-9.384 491 2.669 0 -836 69.398
De voorziening voor pensioenverplichtingen inclusief het herverzekerd deel en inclusief de overige technische voorzieningen, is naar categorieën van deelnemers als volgt samengesteld: Actieve deelnemers Pensioengerechtigden Gewezen deelnemers Totaal
Overige technische voorzieningen Stand begin boekjaar Onttrekking resp. toevoeging voorziening Stand einde boekjaar
2.349.976
1.947.379
1.079.244
991.049
428.752
363.137
3.857.972
3.301.565
2010
2009
8.814 -1.197 7.617
7.757 1.057 8.814
Dit betreft de voorziening voor ingegane ziektegevallen. De voorziening heeft overwegend een langlopend karakter.
69
Korte beschrijving pensioenregeling De pensioenregeling kan worden gekenmerkt als een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling. Toeslagverlening De toeslag op pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks vastgesteld door het bestuur van het pensioenfonds. Het pensioenfonds streeft ernaar de pensioenrechten en pensioenaanspraken jaarlijks aan te passen aan de ontwikkeling van de lonen voor de actieve deelnemers en aan de ontwikkeling van de prijzen voor de pensioengerechtigden en gewezen deelnemers. Inhaaltoeslagen Onder bepaalde omstandigheden kunnen in het verleden niet toegekende toeslagen alsnog worden toegekend; in beginsel over een periode van drie jaar. Er is geen recht op deze toeslagverlening en het is ook voor de langere termijn niet zeker of en in hoeverre in de toekomst deze toeslagen alsnog kunnen worden verleend. Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre de pensioenrechten en (premievrije) pensioenaanspraken worden aangepast. Er is een hoge dekkingsgraad vereist om in het verleden niet toegekende toeslagen te kunnen toekennen. Dat is in de komende jaren niet te verwachten. Hieronder wordt een specificatie gegeven van het verschil tussen de volledige en de werkelijk toegekende toeslagen. Vermeld zijn de geldende parameters en toegekende toeslagen per 1 januari van elk jaar; tussen haakjes staan de percentages die horen bij een toeslag van 80%: Actieven CAO 2009 2010 2011
2,6% 2,6% 1,2%
80%ambitie 2,08% 2,08% 0,96%
Verleende Toeslag 0,0% 0,2% 0,0%
Uitkeringen en premievrije aanspraken CPI 80%Verleende afgeleid ambitie Toeslag 2,82% 2,26% 0,0% 0,07% 0,06% 0,0% 1,35% 1,08% 0,0%
In termen van in te halen toeslagen staat er alsdan open op basis van 80% ambitie voor: - de actieve deelnemers: 5,00% (1,0208*1,0188*1,0096) - de uitkeringen en premievrije aanspraken: 3,43% (1,0226*1,0006*1,0108)
[8] Voorziening voor pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Stand begin boekjaar Storting in de IPB-Lifecycle portefeuille ten behoeve van de VPL-overgangsregeling Overige mutaties boekjaar Stand einde boekjaar
70
2010
2009
10.163
8.447
1.534 606 12.303
1.274 442 10.163
[9] Derivaten (credit) Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar
2010
2009
18.593 11.415.188 -11.360.254 -15.676 57.851
2.577 8.935 -36.942 44.023 18.593
2.891 54.960 0
18.568 0 25
2010
2009
42.311 -3.011 -3.023 36.277
42.311 -3.011
Betreft: Valutatermijncontracten (FX-deals) Swap collaterals Futures De futureposities per 31 december 2010 expireren in maart 2011.
[10] Langlopende schulden In december 2009 ontvangen koopsom, excl. interest Vrijval jaarlaag 2009 ten gunste van koopsommen 2009 Vrijval jaarlaag 2010 ten gunste van koopsommen 2010 Saldo einde boekjaar
39.300
Dit betreft de ontvangen koopsom ter affinanciering van de voorwaardelijke toezeggingen uit hoofde van de VPLwetgeving voor de personeelsgroep ex-CWI. De koopsom wordt in de periode 2009-2022 in 14 jaarlijkse bedragen ad circa € 3 miljoen ten gunste van de baten en lasten (koopsommen) afgeboekt.
[11] Overige schulden en overlopende passiva Premie werkgever, afrekening boekjaar 2010 c.q. 2009 VUT-fonds UWV, premieafrekening boekjaar 2009 VUT-fonds UWV, gecedeerde prepensioenuitkeringen dec. 2009 Afdracht loonheffing Afwikkeling Sigma security lending program 2008/9 Naheffing BTW-verleggingsregeling kosten vermogensbeheer Overige schulden en overlopende posten Totaal einde boekjaar
71
2010
2009
5.665 0
2.777 546
0 1.814 3.278 699 2.651
546 1.739 3.408 865 1.145
14.107
11.026
9.4.3.1
Risicobeheer en derivaten
Solvabiliteitsrisico Het pensioenfonds wordt geconfronteerd met risico‟s. Een belangrijk risico voor het pensioenfonds is het solvabiliteitsrisico. Dit betreft het risico dat het pensioenfonds niet beschikt over voldoende vermogen om de pensioenverplichtingen na te komen. Indien de solvabiliteit zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het pensioenfonds de premie moet verhogen en dat er geen ruimte is voor (volledige) toeslagverlening. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het pensioenfonds de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen (afstempelen). De aanwezige dekkingsgraad heeft zicht als volgt ontwikkeld:
Dekkingsgraad per 1 januari Effect premies Effect uitkeringen Effect toeslagverlening Effect rentetermijnstructuur voorziening pensioenverplichtingen Effect beleggingsresultaat (incl. renteafdekking) Effect aanpassing levensverwachting Effect overige oorzaken Dekkingsgraad per 31 december
2010 %
2009 %
109,1 0,9 0,3 0,0
99,5 1,2 0,0 -0,1
-10,6 9,6 -3,6 -0,5
5,7 6,9 -3,8 -0,3
105,2
109,1
Ultimo 2010 is met de gestandaardiseerde methode per risicofactor de vereiste solvabiliteit bepaald. De vereiste solvabiliteit per risicofactor is aan de hand van de voorgeschreven formule gecombineerd tot een totaal vereiste solvabiliteit. Voor de evenwichtsberekening is de uitkomst hiervan zoals voorgeschreven in een aantal stappen gebruikt totdat het toetsingsverschil nihil is. Dit resulteert in de evenwichtsituatie, waarin het (fictieve) aanwezige eigen vermogen precies gelijk is aan het vereist eigen vermogen, bij een niveau van 16,17%. Het vereist eigen vermogen is gebaseerd op de werkelijke portefeuille per ultimo 2010. Indien het vereist eigen vermogen zou zijn gebaseerd op het strategisch beleggingsbeleid, dan zou het vereist eigen vermogen lager zijn uitgekomen (12,83%). Ultimo 2009 bedroeg het vereist eigen vermogen 17,93 % op basis van de strategische portefeuille. Het vereist eigen vermogen is ten opzichte van ultimo 2009 vooral gedaald vanwege het lagere percentage zakelijke waarden en de hogere mate van afdekking van het renterisico.
72
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de vereiste solvabiliteit per risicofactor. Tabel 1 – Toetsing solvabiliteitseis voor het pensioenfonds Risicofactor
Benodigde solv.
Toelichting
Renterisico Vastrentende Waarden Renterisico VPV Totaal renterisico (S1)
-€ 7,02 € 14,52 € 7,50
Looptijd afh. renteschok Effect op passiva
Aandelenrisico - ontwikkelde markten - emerging markets - onroerend goed indirect Totaal zakelijke waarden risico (S2)2
€ 6,04 € 2,11 € 2,35 € 10,08
Mutatie 25% Mutatie 35% Mutatie 25%
Valutarisico (S3) € 2,56 Mutatie 20% Grondstoffen risico (S4) € 0,66 Mutatie 30% Kredietrisico (S5) € 0,36 Spread * 1,4 Verzekeringstechnisch risico (S6) € 4,57 Effect op passiva Standaard-formule € 16,173 Toetsingsverschil = 0,00 N.B. De bedragen zijn gemakshalve geschaald zodanig dat de voorziening pensioen-
verplichtingen op actuele waarde gelijk is aan 100 euro. Beleid en risicobeheer Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van de hiervoor genoemde risico‟s. Deze beleidsinstrumenten betreffen:
beleggingsbeleid; premiebeleid; toeslagverleningbeleid.
De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vindt plaats na uitvoerige analyses ten aanzien van te verwachten ontwikkelingen van de verplichtingen en de financiële markten. Daarbij wordt onder meer gebruikgemaakt van ALM-studies. Een ALM-studie is een analyse van de structuur van de pensioenverplichtingen en van verschillende beleggingsstrategieën en de ontwikkeling daarvan in diverse economische scenario‟s. De uitkomsten van deze analyses vinden hun weerslag in jaarlijks door het bestuur vast te stellen beleggingsrichtlijnen als basis voor het uit te voeren beleggingsbeleid. De beleggingsrichtlijnen geven normen en limieten aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid moet plaatsvinden. Ze zijn gericht op het beheersen van de volgende belangrijkste (beleggings)risico‟s. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van derivaten.
2
Het totale zakelijke waarden risico is ongelijk aan de som van de individuele risico‟s omdat er een correlatie van 0,75 wordt verondersteld tussen enkele categorieën. 3
Het vereist eigen vermogen is bepaald met de standaardformule ( ( S12 S2 2 0,50 2 S1 S2 S32 S4 2 S5 2 S6 2 ) ).
Op basis van de waarden uit tabel 1 geeft dit
(7,502 10,082 0,50 2 7,50 10,08 2,562 0,662 0,362 4,572 ) = 16,17.
73
Marktrisico Het marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde beleggingsbeleid actief is. Het marktrisico wordt beheerst doordat met de vermogensbeheerder specifieke mandaten zijn afgesproken, welke in overeenstemming zijn met de beleidskaders en richtlijnen zoals deze zijn vastgesteld door het bestuur. Het bestuur monitoort de mate van naleving van deze mandaten. De marktposities worden periodiek aan het bestuur gerapporteerd. Renterisico Renterisico is het risico dat de waarden van de portefeuille vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren van de kasstromen en kan als volgt worden toegelicht:
Bedragen * € 1.000
Balanswaarde ultimo 2010
2010
2009
2.236.696 2.450.694 3.857.972
6,9 16,7 17,3
n.a. 15,0 16,1
Duration van de vastrentende waarden (voor derivaten) Duration van de vastrentende waarden (na derivaten) Duration van de (nominale) pensioenverplichtingen
Indien de duration van de beleggingen op balansdatum korter is dan de duration van de verplichtingen is er sprake van een zogenaamde „duration-mismatch‟. Bij een rentestijging zal de waarde van de beleggingen minder snel dalen dan de waarde van de verplichtingen, met als gevolg dat de dekkingsgraad zal stijgen en vice versa. Het beleid van het fonds was in het verslagjaar gericht op een strategische afdekking van de duration mismatch tot 60%. De renteafdekking vindt plaats door een combinatie van de portefeuille vastrentende waarden en renteswaps. De effectieve mate van afdekking van het renterisico per eind 2010 bedraagt circa 66% Oftewel het renterisico van het pensioenfonds bedraagt nog circa 34% van dat van de verplichtingen. De samenstelling van de vastrentende waarden (vóór derivaten) naar looptijd is als volgt: Bedragen * € 1.000 Resterende looptijd ≤ 1 jaar Resterende looptijd > 1 jaar en < 5 jaar Resterende looptijd ≥ 5 jaar Totaal
2010
2009
€ 121.354
% 5,4%
€ 50.253
% 2,6%
629.505 1.485.837
28,2% 66,4%
557.918 1.324.681
28,9% 68,5%
2.236.696
100,0%
1.932.853
100,0%
74
De presentatie van de vastrentende waarden in bovenstaande looptijden hangt samen met het lange termijn karakter van de investeringen van het pensioenfonds en het hiermee samenhangende beleid en ter vergelijking met de looptijden van de verplichtingen. De resterende looptijd van de voorziening pensioenverplichtingen (exclusief overige technische voorzieningen) kan als volgt worden weergegeven: Bedragen * € 1.000 Resterende looptijd Resterende looptijd < 10 jaar Resterende looptijd en < 20 jaar Resterende looptijd
2010 ≤ 5 jaar > 5 jaar en
2009
€ 573.714
% 14,9%
€ 529.225
% 16,1%
606.683
15,8%
542.509
16,5%
1.148.857 1.521.101
29,8% 39,5%
1.045.191 1.175.826
31,7% 35,7%
3.850.355
100,0%
3.292.751
100,0%
> 10 jaar ≥ 20 jaar
Totaal
Valutarisico Het totaal van de beleggingen dat ultimo jaar in ‟vreemde valuta is belegd, bedraagt vóór afdekking 33,5% (2009: 31,9%). Het totaal van de beleggingen dat ultimo jaar in ‟vreemde valuta is belegd, bedraagt na afdekking 16,8% (2009: 15,5%). Strategisch wordt 100% van het valutarisico afgedekt van vastrentende waarden. Het valuta risico op de internationale aandelen portefeuille wordt in beginsel voor de helft afgedekt. De waarde van de per het einde van het verslagjaar uitstaande valutatermijncontracten bedraagt €-2.891 duizend (2009: €-18.568 duizend). De beleggingen in vreemde valuta kunnen per categorie als volgt worden gespecificeerd: Bedragen * € 1.000 Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen Totaal
75
2010
2009
4.655 804.031 460.560 83.900 1.353.146
3.290 666.165 395.554 74.168 1.139.177
De valutapositie voor en na afdekking door valutaderivaten is als volgt weer te geven: Bedragen * € 1.000
GBP JPY USD Overige Totaal niet EUR
2010
2009
Vóór afdekking
Valutaderivaten
Nettopositie (na)
Nettopositie (na)
157.328 73.615 986.813 135.390
-141.916 -55.994 -493.220 8.414
15.412 17.621 493.593 143.804
5.246 19.835 426.040 101.597
1.353.146
-682.716
670.430
552.718
Prijsrisico Middels spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) wordt het prijsrisico gemitigeerd. Het prijsrisico wordt tevens afgedekt door gebruik te maken van afgeleide financiële instrumenten (derivaten), zoals opties en futures. De segmentatie van vastgoed naar sectoren is als volgt: Bedragen * € 1.000 Beursgenoteerd Participaties niet-beursgenoteerd Direct onroerend goed Totaal
2010
2009
€ 5.635 243.287 79.493
% 1,7% 74,1% 24,2%
€ 4.190 303.133 80.343
% 1,1% 78,2% 20,7%
328.415
100,0%
387.666
100,0%
Verdeling direct onroerend goed: Bedragen * € 1.000 Kantoren Winkels Woningen Totaal
2010
2009
€ 6.770 5.863 66.860
% 8,5% 7,4% 84,1%
€ 6.740 5.873 67.730
% 8,4% 7,3% 84,3%
79.493
100,0%
80.343
100,0%
76
De segmentatie van vastgoed naar regio is als volgt: Bedragen * € 1.000 Europa Noord-Amerika Azië Oceanië Totaal
2010
2009
€ 286.866 25.349 15.925 275
% 87,3% 7,7% 4,9% 0,1%
€ 355.125 21.919 10.231 391
% 91,6% 5,7% 2,6% 0,1%
328.415
100,0%
387.666
100,0%
De segmentatie van de aandelenportefeuille naar sectoren is als volgt: Bedragen * € 1.000 Basic Materials Communications Consumer, cyclical Consumer, non-cyclical Diversified & Services Oils & Energy Financials Industrials Technology Utilities Overige * Totaal
2010
2009
€ 48.301 57.970 60.453 122.957 4.947 65.743 114.978 62.266 37.846 25.668 430.724
% 4,7% 5,6% 5,9% 11,9% 0,5% 6,4% 11,1% 6,0% 3,6% 2,5% 41,8%
€ 35.148 51.635 45.609 111.088 4.853 53.484 104.229 52.670 33.253 24.593 420.381
% 3,8% 5,5% 4,9% 11,9% 0,5% 5,7% 11,1% 5,6% 3,5% 2,6% 44,9%
1.031.853
100,0%
936.943
100,0%
* Overige betreft: mutual funds emerging markets, mutual funds overige en overige sectoren
77
De segmentatie van de aandelenportefeuille naar regio is als volgt: Bedragen * € 1.000 Azië Europa Noord-Amerika Oceanië Overige * Totaal
2010
2009
€ 57.176 287.040 241.652 15.261 430.724
% 5,5% 27,8% 23,4% 1,5% 41,8%
€ 47.640 258.425 197.920 12.325 420.633
% 5,1% 27,6% 21,1% 1,3% 44,9%
1.031.853
100,0%
936.943
100,0%
* Overige betreft: mutual funds emerging markets, mutual funds overige en overige regio
Kredietrisico Kredietrisico is het risico op financiële verliezen voor het fonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het fonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito‟s worden geplaatst en marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)derivatenposities worden aangegaan. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico‟s is het afwikkelingsrisico („settlementrisico‟). Dit houdt het risico in dat partijen waarmee het fonds transacties is aangegaan, niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor het fonds financiële verliezen kan lijden. Beheersing van het kredietrisico vindt plaats door het stellen van limieten aan tegenpartijen op totaalniveau. Dat wil zeggen met inachtneming van alle posities die een tegenpartij heeft jegens het fonds; het vragen van extra zekerheden zoals onderpand en dergelijke bij renteswaps en het uitlenen van effecten („securities lending‟). Ter afdekking van het afwikkelingsrisico wordt door het fonds belegd in markten waar een voldoende betrouwbaar clearing- en settlementsysteem functioneert. Voordat in nieuwe markten wordt belegd, wordt eerst onderzoek gedaan naar de waarborgen op dit gebied. Met betrekking tot nietbeursgenoteerde beleggingen, met name OTC-derivaten, wordt door het fonds alleen gewerkt met tegenpartijen waarmee ISDA/CSA-overeenkomsten zijn afgesloten, zodat posities van het fonds adequaat worden afgedekt door onderpand.
78
In de onderstaande tabel wordt de verdeling van de beleggingen in vastrentende waarden naar sector weergegeven (NB classificatie volgens Bloomberg.): % Government Financials Basic Material Communications Consumer, cyclical Consumer, non-cyclical Diversified Energy Industrial Technology Utilities Mortgage-backed Securities Mortgage pooled funds Overige * Totaal
2010
2009
53,8% 11,1% 1,3% 2,4% 0,8% 2,2% 0,3% 1,7% 1,7% 0,2% 1,4% 0,7% 10,6% 11,8%
46,5% 13,1% 1,8% 3,3% 1,3% 2,7% 0,2% 1,4% 1,3% 0,2% 1,8% 0,7% 11,7% 14,0%
100,0%
100,0%
* Overige betreft: mutual funds en overige
De verdeling naar regio van de beleggingen in vastrentende waarden is weergegeven in onderstaande tabel: % Afrika Azië Europa Noord-Amerika Oceanië Zuid-Amerika Overige * Totaal
* Overige betreft: super nations, emerging markets mutual funds en overige
79
2010
2009
0,1% 0,8% 77,4% 14,0% 1,1% 0,2% 6,4%
0,1% 0,7% 68,2% 14,5% 0,9% 0,4% 15,2%
100,0%
100,0%
De kredietwaardigheid van de debiteuren van de vastrentende portefeuille is weergegeven in het volgende overzicht: Bedragen * € 1,000 AAA AA A BBB Lager dan BBB Not-rated, Mutual funds Not-rated, Nederlandse Hypotheken Non-rated overig Totaal
2010
2009
€ 983.298 267.993 137.798 174.221 57.130 264.503
% 44,0% 12,0% 6,2% 7,8% 2,5% 11.8%
€ 589.093 283.731 264.619 181.935 45.357 268,831
% 30,5% 14,7% 13,7% 9,4% 2,3% 13,9%
237,347 114.406 2.236.696
10,6% 5.1% 100,0%
226.978 72.309 1.932.853
11,7% 3,8% 100,0%
De vastrentende waarden worden in principe via gereglementeerde markten verhandeld. De rating is gebaseerd op Standard & Poors. De not-rated fondsen betreffen met name beleggingen in cash en nog niet afgewikkelde transacties in aandelen en vastrentende waarden. Verzekeringtechnische risico’s (actuariële risico’s)
Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. De belangrijkste actuariële risico‟s zijn de risico‟s van langleven, overlijden (kortleven) en arbeidsongeschiktheid. Langlevenrisico Het langlevenrisico is het belangrijkste verzekeringstechnische risico. Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting. Door toepassing van AG-prognosetafel 2010-2060 met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico in de waardering van de pensioenverplichtingen verkleind. Overlijdensrisico Het overlijdensrisico houdt in dat het pensioenfonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het pensioenfonds geen voorzieningen zijn getroffen. Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het pensioenfonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en voor het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen. Voor het overlijdensrisico en het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt een risicopremie bij de werkgever in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremies worden periodiek herzien.
80
Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het pensioenfonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico kan worden beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Er moet eveneens rekening worden gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Toeslagrisico Het bestuur van het pensioenfonds heeft de ambitie om toeslagen op het pensioen toe te kennen. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen van de rente, rendement, looninflatie en demografie. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de toeslagverlening voorwaardelijk is. Concentratierisico Grote posten kunnen leiden tot concentratierisico. Om te bepalen welke posten hieronder vallen, moeten per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur worden opgeteld. Beleggingen via een beleggingsfonds worden niet als concentratierisico aangemerkt, aangezien de onderliggende beleggingen afdoende gediversificeerd zijn.Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal uitmaakt. Deze posten worden in onderstaande tabel weergegeven: Bedragen * € 1.000
Duitse staatsobligaties Nederlandse staatobligaties Franse staatsobligaties Italiaanse staatsobligaties US staatobligaties
2010
2009
€
%
€
%
252.534 197.778 181.939 149.005 110.602
6,0% 4,7% 4,4% 3,6% 2,6%
176.315
4,8%
187.859 227.012
5,1% 6,2%
Overige niet-financiële risico’s Naast financiële risico‟s loopt het pensioenfonds ook niet-financiële risico‟s die het behalen van de doelstellingen kunnen bedreigen. Deze risico‟s kunnen uiteindelijk ook een financiële impact hebben. Het belangrijkste niet-financiële risico is het operationele risico en het uitbestedingsrisico. Operationeel-/uitbestedingsrisico Operationeel risico is het risico dat optreedt bij de uitvoering van het pensioen- en vermogensbeheer, bestuursondersteuning en de integrale advisering van het pensioenfonds inzake het beleid op communicatie-, juridisch, fiscaal, actuarieel en beleggingsterrein en heeft betrekking op de continuïteit, integriteit en kwaliteit van de dienstverlening. Het pensioenfonds heeft de genoemde werkzaamheden uitbesteed aan TKP en diverse vermogensbeheerders en BNYMellon als custodian.
81
Uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden geschaad. Het uitbestedingsrisico wordt gemitigeerd door de afspraken (kwaliteitseisen) in de uitvoeringsovereenkomst en de daaraan verbonden Service Level Agreement (SLA). Monitoring van de uitvoering door het bestuur van het pensioenfonds vindt plaats op basis van de periodieke rapportages van de externe uitvoerders over de uitgevoerde werkzaamheden. Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het fonds niet lager verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het fonds niet beheersbaar. Specifieke financiële instrumenten (derivaten) Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van financiële derivaten. Hoofdregel die hierbij geldt, is dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het beleggingsbeleid van het pensioenfonds. Derivaten worden hoofdzakelijk gebruikt om de hiervoor vermelde vormen van marktrisico zo veel mogelijk af te dekken. Derivaten hebben als voornaamste risico het kredietrisico. Dit risico wordt beperkt door alleen transacties aan te gaan met goed te boek staande partijen en voor alle materiële derivatentransacties te werken met onderpand. Het gebruik van de afgeleide instrumenten (derivaten) is beperkt tot het gedekt kopen van putopties, het gedekt schrijven van callopties, het aan- en verkopen van futures mits kas aanwezig, het aan- en verkopen van swaptions, het aangaan van swaps, repos en reversed repos en het aangaan van valutatermijntransacties. Gebruik van derivaten is toegestaan zowel via de beurs als buiten de beurs om; Over The Counter (OTC). Bij het gebruik van OTC derivaten dient nadrukkelijk het tegenpartijrisico beperkt te worden door tegenpartijen te selecteren met een goede creditrating (minimaal A+ door S&P) en het afsluiten van ISDA overeenkomsten en bijbehorende CSA‟s. Derivaten vormen geen aparte beleggingscategorie; de exposures die het gevolg zijn van het gebruik van afgeleide instrumenten dienen te worden opgeteld bij de exposures die voortkomen uit de directe beleggingen waarop zij betrekking hebben. De exposures inclusief derivaten dienen altijd binnen de limieten te blijven zoals in dit Beleggingsplan is vastgesteld. Derivaten mogen aangewend worden om: exposure in te nemen in de betreffende beleggingscategorie tactische wijzigingen in de portefeuille op een efficiënte wijze tot stand te brengen; rente- en inflatiegevoeligheid van de beleggingen en verplichtingen op elkaar af te stemmen; solvabiliteitsrisico‟s te beperken; het valutarisico af te dekken. Derivaten mogen niet aangewend worden om op welke wijze dan ook leverage te creëren.
82
In dit jaarverslag is voor de presentatie van de posities in derivaten het bestuurlijk perspectief het uitgangspunt. Dat betekent dat de economische toedeling in aansluiting op het ALM beleid wordt gegeven, waarbij derivaten aan de verschillende beleggingscategorieën (aandelen, vastrentende waarden, overige beleggingen en liquide middelen) worden toegekend. Dit leidt tot verschillen met de jaarrekeningpresentatie, waar volgens de RJ610 de derivaten apart in de balans gepresenteerd moeten worden. Dit geldt eveneens voor de beleidsmatige asset categorieën Convertibles en Commodities (in de jaarrekening bij aandelen). In onderstaand overzicht (beleggingen voor risico pensioenfonds) is het verschil tussen de economische toerekening van de derivaten (conform de kerncijfers en het beleggingsbeleid) en de derivaten zoals gepresenteerd in de jaarrekening te zien (bedragen * € 1.000) jaarrekening 2010 Aandelen Vastrentende waarden Vastgoed Convertibles Commodities Overige beleggingen Derivaten activa Derivaten passiva Liquide middelen exclusief de door TKP beheerde bankrekeningen ING Totaal vermogensbeheer
1.031.853 2.236.696 328.415 0 0 224.095 213.907 -57.851
toerekening derivaten c.q assetcategorie -92.936 213.998 -5.635 98.572 74.069 -224.095 -213.907 57.851
22.358 3.999.473
92.083 0
totaal procentueel beleidsmatig 938.917 2.450.694 322.780 98.572 74.069 0 0 0
23,5% 61,3% 8,1% 2,4% 1,8% 0,0% 0,0% 0,0%
114.441 3.999.473
2,9% 100,0%
Onderstaande tabel geeft inzicht in de derivatenposities per 31 december 2010, waarbij uitsluitend de directe transacties tussen het pensioenfonds en derden zijn weergegeven: Bedragen * € 1,000
Aandelenderivaten Valutatermijncontracten Renteswaps Kredietderivaten Totaal
Expiratiedatum
Onderliggende contractomvang
Marktwaarde
Maart 2011
1.381 755.033 1.867.597 101.433 2.725.444
4 -2.891 212.031 1.872 211.016
Het fonds heeft in 2009 besloten het „security lending programma‟ te beëindigen. Er is sprake van een uitloop van dit programma.
83
9.4.4
Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen
Langlopende contractuele verplichtingen TKP Pensioen BV: Het pensioenfonds heeft een uitbestedingsovereenkomst afgesloten met TKP Pensioen BV per januari 2007. Het betreft een overeenkomst inzake de uitvoering van de pensioenregeling, de pensioenadministratie en alle daarmee samenhangende werkzaamheden voor een periode van vijf jaar met een opzegtermijn van één jaar. De vergoeding voor 2010 bedraagt € 2,7 miljoen (2009: € 2,9 miljoen). Allianz Global Investors Europe GMBH: Per 25 november 2010 heeft het fonds een uitbestedingsovereenkomst gesloten met Allianz Global Investors Europe GMBH met een looptijd van vijf jaar. De overeenkomst heeft betrekking op strategisch beleggingsadvies, advies over de portefeuillesamenstelling, advies over en uitvoering van het verantwoord en duurzaam beleggingsbeleid, selectie van en toezicht op externe vermogensbeheerders en het verzorgen van rapportages over de voortgaande activiteiten. De overeenkomst is per jaar opzegbaar met een opzegtermijn van zes maanden. Bij tussentijdse opzegging vóór het verstrijken van de vijf-jaarstermijn is het fonds een vergoeding aan Allianz verschuldigd gelijk aan de gemiddelde vergoeding over de voorgaande jaren. De jaarvergoeding is deels afhankelijk van de omvang van het vermogen en is gemaximeerd op € 2,5 miljoen per jaar (basisvergoeding).
84
9.4.5
Toelichting op de staat van baten en lasten
Bedragen x € 1.000 [12] Premiebijdragen voor risico pensioenfonds Premie en koopsommen Pensioenpremie UWV Pensioenpremie, extra storting reparatie partnerpensioen Premie aanvullend partnerpensioen Premieafrekening voorgaand boekjaar Premie aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering (IAAOV) Premie collectieve excedent arbeidsongeschiktheidsverzekering Premie ANW-hiaatverzekering Pensioenpremie Stichting VUT UWV Koopsommen uitgestelde uitkeringen Vut-deelnemers Koopsom overgangsrecht ex-CWI personeel (jaarlaag 2010 resp.2009)
Koopsommen FVP en individueel Totaal
[13] Premiebijdragen voor risico deelnemers Inleg individueel sparen
2010
2009
167.693
153.480
0 981 6 1.229
2.538 1.054 630 1.241
3.003 680 6.350 1.564
2.874 674 6.154 1.177
3.023 895 185.424
3.011 548 173.381
2010
2009
244
250
De feitelijke premie (inclusief premiebijdrage risico deelnemers) over 2010 is hoger dan de kostendekkende premie. De feitelijke premie (inclusief premiebijdrage risico deelnemers) bedraagt € 185,7 miljoen (2009: € 173,6 miljoen). De kostendekkende premie 2010 bedraagt € 167,4 miljoen (2009: € 156,5 miljoen). De feitelijke premie is gebaseerd op het dynamische financieringssysteem. De kostendekkende premie 2010 is bepaald met de RTS van 31 december 2009 (2009 met de RTS van 31 december 2008). Er is geen gedempte premie in de zin van de Pensioenwet vastgesteld.
[14] Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds AANDELEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Aandelen totaal
2010
2009
15.714 134.375 150.089
14.378 225.931 240.309
VASTRENTENDE WAARDEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Vastrentende waarden totaal
80.441 59.967 140.408
53.257 122.520 175.777
85
Bedragen x € 1.000
2010
2009
15.981 -7.759 8.222
13.926 -34.597 -20.671
683 10.869
899 2.801 3.700
DERIVATEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Derivaten totaal
47.205 19.031 66.236
46.696 -109.381 -62.685
LIQUIDE MIDDELEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Liquide middelen totaal Af: kosten vermogensbeheer
2.352 -122 2.230 -11.482
5.010 204 5.214 -9.181
7 9.482 1.993
47 8.307 827
367.255
332.463
150.894 216.361
124.985 207.478
0 561 561
0 814 814
0 62
0 147
VASTGOED Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Vastgoed totaal OVERIGE BELEGGINGEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Overige beleggingen totaal
Kosten vermogensbeheer: Vermogensbeheer (via TKP Investments BV) Vermogensbeheer (via BNY Mellon) * Vermogensbeheer (Allianz, beleggingscommissie e.d.) ** * kostenstijging door een toename van het belegd vermogen ** kostenstijging door transitie naar de fiduciaire beheerder
Totaal Waarvan: Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Het totaal rendement in 2010 bedraagt 10,6% ( 2009: 10,9%)
[15] Beleggingsresultaten voor risico deelnemers AANDELEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Aandelen totaal VASTRENTENDE WAARDEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten
86
Vastrentende waarden totaal LIQUIDE MIDDELEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Liquide middelen totaal Bedragen x € 1.000 Totaal Waarvan: Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten [16] Herverzekeringscontract Van herverzekeraars ontvangen uitkeringen Mutatie aandeel herverzekeraar in de voorziening voor pensioenverplichtingen Vrijval afwaardering 2009 aandeel herverzekerd deel in de voorziening pensioenverplichtingen i.v.m. kredietrisico herverzekeraar Totaal
[17] Overige baten Interest waardeoverdrachten Interest koopsom overgangsrecht ex-CWI personeel Interest overig Totaal
[18] Pensioenuitkeringen Ouderdomspensioen Prepensioen, inclusief gecedeerde uitkeringen Partnerpensioen Wezenpensioen Invaliditeitspensioen Anw-aanvulling Afkoop pensioenen en premierestitutie Totaal
87
62
147
0 9 9
0 -25 -25
2010
2009
632
936
0 632
0 936
8.932
10.217
1.400 10.332
10.217
142 0 16 158
150 1.646 125 1.921
62.755 7.881 19.255 512 8.282 339 132 99.156
59.103 6.996 18.982 496 8.428 295 1.924 96.224
[19] Pensioenuitvoeringskosten Vergoedingen uitvoerders inzake: Pensioenbeheer (TKP Pensioen BV) Vermogensbeheer (via TKP Investments BV) Vermogensbeheer (via BNY Mellon) Vermogensbeheer (Allianz en beleggingscommissie) Bestuurskosten Kosten Visitatiecommissie Kosten bestuursbureau Controle- en advieskosten accountant Controle- en advieskosten actuaris Overige advieskosten Contributies en bijdragen (w.o. DNB en AFM) Overige kosten derden Bruto beheerskosten Af: kosten vermogensbeheer, toegerekend aan beleggingsresultaten Netto beheerskosten
2.679 7 9.482 1.713 108 4 871 76 38 262 318 206 15.764
2.884 47 8.307 427 64 14 860 185 28 288 126 239 13.469
-11.482 4.282
-9.181 4.288
Onder de overige kosten zijn opgenomen de volgende accountantshonoraria (* € 1.000): Onderzoek van de jaarrekening (incl. meerwerk)
60
Andere controleopdrachten
78
2
1
Adviesdiensten op fiscaal terrein
14
106
Totaal
76
185
Financiële vergoeding bestuurders Aan de bestuurders werd door het fonds in 2010 geen beloning verstrekt. De kostenvergoedingen aan de statutaire bestuurders van het fonds bedroegen in 2010 € 9.000 (in 2009 € 6.000).
[20] Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds
2010
2009
558.628
94.284
Pensioenopbouw Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling. Toeslagverlening De toeslag op pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks vastgesteld door het bestuur van het pensioenfonds. Het pensioenfonds streeft ernaar de pensioenrechten en pensioenaanspraken van actieve deelnemers jaarlijks aan te passen aan de ontwikkeling van de algemene loonontwikkeling binnen de UWV-CAO. Voor gewezen deelnemers streeft het pensioenfonds er naar de pensioenrechten en pensioenaanspraken aan te passen aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindexcijfer (afgeleid) van het Centraal Bureau voor de
88
Statistiek (CBS). De toeslagverlening is voorwaardelijk. Er is geen recht op toeslag en er kan op de langere termijn geen zekerheid worden gegeven of en in hoeverre toeslagverlening kan plaatsvinden. Een eventuele achterstand in de toeslagverlening kan worden ingehaald. Rentetoevoeging De methodiek van rentetoevoeging in de actuariële analyse is in 2010 gewijzigd ten opzichte van 2009. In 2010 zijn de pensioenverplichtingen opgerent met de 1-jaarsrente van de RTS-curve zijnde 1,3%. In de analyse over boekjaar 2009 werden de pensioenverplichtingen opgerent met de gemiddelde rente van de toen geldende RTS-curve, zijnde 3,6%. Wijziging marktrente De gemiddelde marktrente is per 31 december 2010 3,79% (2009: 4,14%) en daarmee 0,35%punt lager dan per 31 december 2009. Dit leidde tot een verhoging van de voorziening met € 350 miljoen. Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten De gevolgen van waardeovernames en waardeoverdrachten worden meegenomen in de berekening van de voorziening. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de pensioenen van de verslagperiode. Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de kosten van de verslagperiode. Wijziging grondslagen Eind 2009 is een maatschappelijke discussie ontstaan over de prudentie van de twee jaar geleden ingevoerde prognosetafels. Het CBS is met nieuwe tafels gekomen op basis van door hen gemeten langere levensverwachting. Toepassing van deze nieuwe tafels zou een materiële verzwaring van de voorziening tot gevolg hebben. Vooruitlopend op de herziene prognosetafel is de technische voorziening voor risico fonds per eind 2009 verhoogd met 4,0% (€ 126,6 miljoen). Dit percentage is gebaseerd op berekeningen met behulp van CBS cijfers. Op 30 augustus 2010 heeft het Actuarieel Genootschap de nieuwe prognosetafel 2010-2060 gepubliceerd. Eveneens heeft het AG geadviseerd om ervaringssterfte (onder- of oversterfte ten opzichte van de gehele bevolking) niet langer door middel van leeftijdsterugstellingen in de prognosetafels te verwerken, maar volgens een leeftijdsafhankelijke correctiefactor. Op basis van een onderzoek naar gerealiseerde sterfte binnen de portefeuille zijn deze correctiefactoren in het vierde kwartaal 2010 vastgesteld. Vervolgens heeft het bestuur besloten de pensioenverplichtingen te waarderen volgens de nieuwe prognosetafels na toepassing van deze leeftijdsafhankelijke correctiefactoren. De voorziening is voor het eerst per 31 december 2010 op basis van deze nieuwe grondslagen vastgesteld. Als gevolg van de overgang op de nieuwe prognosetafels (inclusief ervaringssterfte) is de voorziening verhoogd met € 111,0 miljoen. Dit had een negatief effect op de dekkingsgraad van
89
circa 3,6%-punt. Het totale effect op de technische voorziening van de aangepaste prognosetafels (inclusief ervaringssterfte) bedraagt circa 7,3% ten opzichte van de oude prognosetafels. Overige mutatie pensioenverplichting Dit betreft resultaat op sterfte, arbeidsongeschiktheid en overige technische grondslagen.
Bedrag x € 1.000 [21] Mutatie pensioenverplichting voor risico deelnemers
2010
2009
2.140
1.716
[22] Mutatie pensioenverplichting voor risico pensioenfonds herverzekerd deel
-1.024
-4.646
[23] Mutatie overige technische voorzieningen
-1.197
1.057
-7.060 8.566 1.506
-2.344 5.751 3.407
1.024
4.646
0 1.024
1.400 6.046
263 0 4 267
225 86 101 412
[24] Saldo overdrachten van rechten Waardeovernames Waardeoverdrachten Totaal [25] Herverzekeringscontract Mutatie aandeel herverzekeraar in de voorziening voor pensioenverplichtingen Afwaardering aandeel herverzekerd deel in de voorziening pensioenverplichtingen i.v.m. kredietrisico Totaal [26] Overige lasten Interest waardeoverdrachten Interest premieafrekening 2008 c.q. 2007 Interest afkopen en overige Totaal
9.4.6
Verbonden partijen
Transacties met bestuurders De bestuurders ontvangen geen bezoldiging voor hun werkzaamheden. Het pensioenfonds heeft geen leningen verstrekt aan de (voormalige) bestuurders. Ook heeft het pensioenfonds geen vorderingen op de (voormalige) bestuurders. Overige transacties met verbonden partijen Het pensioenfonds heeft een uitvoeringsovereenkomst afgesloten met de werkgever ten aanzien van de uitvoering van het pensioenreglement. De belangrijkste onderdelen uit deze overeenkomst zijn:
90
de werkgever is verplicht al haar werknemers waarop de pensioenovereenkomst van toepassing is aan te melden als deelnemer; het fonds verplicht zich de deelnemers en overige rechthebbenden pensioenaanspraken en pensioenrechten toe te kennen overeenkomstig de bepalingen van de geldende statuten en/of het pensioenreglement; de werkgever verplicht zich de overeengekomen gegevens over werknemers tijdig en op de overeengekomen wijze aan het fonds te vertrekken; ter dekking van de financiële gevolgen van de door het fonds aangegane verplichtingen, zoals vastgelegd in de statuten en het pensioenreglement, verplicht de werkgever zich jaarlijks premies en koopsommen aan het fonds te voldoen, met inachtneming van de bepalingen van de uitvoeringsovereenkomst; de solvabiliteitspremie wordt aan het begin van een herstelperiode en vervolgens jaarlijks zodanig vastgesteld dat de situatie van een dekkingstekort in een periode van maximaal 5 jaar en de situatie van een reservetekort in een periode van maximaal 15 jaar wordt opgeheven; indien de vermogenspositie van het fonds daartoe aanleiding geeft, kan het bestuur van het fonds besluiten tot een verlaging van de premie, met inachtneming van de hierover opgenomen bepalingen in de ABTN en in overeenstemming met wettelijke regelingen. Het fonds kan niet eerder tot verlaging van de premie overgaan, dan nadat eerst een eventuele achterstand in de toeslagverlening over de direct daaraan voorafgaande periode van drie jaar is ingelopen en vervolgens de dekkingsgraad nog boven de premiekortingsgrens ligt.
De overeenkomst is in werking getreden per 1 januari 2007 en heeft een looptijd van vijf jaar met een opzegtermijn van één jaar. Zeist, 26 mei 2011 A. Hazekamp, secretaris Mr. drs. J.J.A. Hylkema, voorzitter J. de Kat BA CPC T.H.J. Keunen A.W.M. Kok, plaatsvervangend secretaris Drs. F.M. Koks Drs. J.A.M. de Kruijf Drs. J.H.M. van Raak Drs. ing. J.H. Sengers Drs. T.J.G.J. Wentink, plaatsvervangend voorzitter
91
Overige gegevens
92
10. 10.1
Overige gegevens Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
Er zijn geen statutaire bepalingen betreffende de bestemming van het resultaat. Het saldo van de staat van baten en lasten over 2010 is toegevoegd aan de algemene reserve.
10.2
Gebeurtenissen na balansdatum
Toeslagverlening 1 januari 2011 Het bestuur heeft besloten om per 1 januari 2011 de ingegane pensioenen en de premievrije aanspraken van gewezen deelnemers niet te verhogen alsmede ook niet de aanspraken van de actieve deelnemers. In overleg met de integraal externe vermogensbeheerder Allianz is in het eerste kwartaal 2011 invulling gegeven aan de strategische beleggingsportefeuille. Medio februari 2011 kon met inschakeling van een daartoe aangestelde transitie manager van Russell Investments voor het liquide deel van de beleggingsportefeuille hieraan uitvoering worden gegeven.
93
10.3
Actuariële verklaring
Opdracht Door Stichting Pensioenfonds UWV te Amsterdam is aan Towers Watson de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het verslagjaar 2010. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. In overeenstemming met de richtlijn „Samenwerking tussen accountant en actuaris ter zake van de controle van verantwoordingen van verzekeringsinstellingen‟ heeft de accountant van het pensioenfonds mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en de volledigheid van de administratieve basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens en de bevindingen van de accountant ten aanzien hiervan zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt voor mijn beoordelingswerkzaamheden heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht:
heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld; en
heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds.
Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk vereist eigen vermogen, maar niet lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen.
94
Gemeten naar de wettelijke maatstaf ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, is er sprake van een reservetekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132, aangezien er sprake is van een reservetekort. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds UWV is naar mijn mening niet voldoende, vanwege het reservetekort. Zeist, 26 mei 2011
Drs. J.L. Roelfsema AAG Verbonden aan Towers Watson
95
10.4
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
Aan het bestuur van Stichting Pensioenfonds UWV Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit verslag opgenomen jaarrekening 2010 van Stichting Pensioenfonds UWV te Amsterdam gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2010 en de staat van baten en lasten over 2010 en de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het bestuursverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW) en met inachtneming van het bepaalde in artikel 146 van de Pensioenwet . Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico‟s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
96
Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds UWV per 31 december 2010 en van het resultaat over 2010 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW) met inachtneming van het bepaalde in artikel 146 van de Pensioenwet . Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Zeist, 26 mei 2011 PricewaterhouseCoopers Accountants N.V.
Origineel getekend door A.H. Zoon RA
97
10.5
Bijzondere statutaire zeggenschapsrechten
De Raad van het Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) heeft statutair het recht om drie bestuursleden, waaronder de (plaatsvervangend) voorzitter, te benoemen. Vier leden worden door de Ondernemingsraad benoemd uit de (gewezen) deelnemers. Twee bestuursleden worden door en uit de (pré)pensioengerechtigden benoemd door middel van het uitschrijven van verkiezingen. Door het bestuur van het pensioenfonds wordt uit de vertegenwoordigers van de deelnemers en de (pre)pensioengerechtigden de (plaatsvervangend) secretaris gekozen. Naast de bestuursleden worden plaatsvervangende bestuursleden benoemd, te weten één lid door de Raad van Bestuur van de werkgever, twee leden door de Ondernemingsraad uit de (gewezen) deelnemers en één lid door en uit de (pre)pensioengerechtigden.
98
Bijlagen
99
Bijlage 1
Deelnemersbestand Stand ultimo vorig verslagjaar
Bij
Stand ultimo verslagjaar
Af
Actieven*
23.681
1.980
1.455
24.206
Slapers
18.224
1.252
722
18.754
8.403
571
294
8.680
Ouderdomspensioen
4.646
408
159
4.895
Arbeidsongeschiktheidspensioen *
1.508
32
78
1.462
Partnerpensioen
2.076
115
27
2.164
173
16
30
159
50.308
3.803
2.471
51.640
Gepensioneerden waarvan:
Wezenpensioen Totaal:
* Actieven inclusief 1.462 (2009: 1.508) arbeidsongeschikte deelnemers met (gedeeltelijke) vrijstelling van premiebetaling. Naast een uitkering arbeidsongeschikheidspensioen bouwen deze deelnemers ook pensioen op.
100
Bijlage 2
Begrippenlijst
ABTN Afkorting voor Actuariële en Bedrijfstechnische Nota. In deze, door de wet verplicht gestelde nota, wordt het beleid van het fonds beschreven op het gebied van financiering, beleggingen, pensioenen en toeslagverlening. Actief/Enhanced/Passief beheer De twee belangrijkste methodes van beleggen zijn actief en passief beleggen. De doelstelling van actief beleggen is om een hoger rendement te behalen dan de gehanteerde benchmark. Hiertoe gaat de belegger op zoek naar interessante beleggingen. Hij belegt ten opzichte van de benchmark extra in bedrijven of andere beleggingen waarvan de hoogste rendementen worden verwacht. Bij passief beleggen is de doelstelling het rendement van de benchmark te evenaren. Om dit te bereiken wordt de samenstelling van de beleggingen van de benchmark gevolgd. Een tussenvorm tussen actief en passief beleggen is enhanced beleggen. Hierbij worden slechts in beperkte mate actieve posities ingenomen. Het grootste gedeelte van de portefeuille wordt passief beheerd. Actuariële analyse In deze analyse wordt de invloed verklaard van opgetreden verschillen tussen de actuariële grondslagen en werkelijke ontwikkelingen. Asset backed securities Asset backed security, vaak afgekort tot ABS, is een financieel instrument dat wordt gefinancierd met de kasstroom gegenereerd uit een portefeuille van activa. Deze activa zijn verstrekt als zakelijk onderpand. Asset Liability Management (ALM) Het in kaart brengen van de onderlinge samenhang van pensioenverplichtingen, premiebeleid en beleggingsmix. Met behulp van ALM-simulatiemodellen worden beelden geschetst van de kansen en bedreigingen voor het pensioenfonds in diverse economische scenario‟s. Beleggingsdepot Ten behoeve van de regeling Individueel Pensioensparen heeft een deelnemer de keuze uit diverse beleggingsdepots. Elk beleggingsdepot heeft een bepaald risicoprofiel en daarbij behorende samenstelling van aandelen, obligaties en geldmarktinstrumenten. Beleggingsfonds Instelling die geld van derden belegt in aandelen of andere beleggingssoorten. Beleggingsmix De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld aandelen, vastrentende waarden en alternatieve beleggingen. Ook wel beleggingsportefeuille. Benchmark Representatieve herbeleggingsindex waartegen de prestaties van de beleggingsportefeuille worden afgezet.
101
Contante waarde De huidige waarde van een bedrag waarover je pas na een bepaalde periode de beschikking hebt. Collateral Zekerheden die als onderpand dienen voor derivatentransacties. Het type collateral wordt afgesproken in een CSA (Collateral Support Annex) behorend bij een ISDA. Capital calls Het oproepen (door de vermogensbeheerders) van (door het pensioenfonds) eerder toegezegde gelden. Dit komt voor in het kader van niet genoteerde fondsbeleggingen, op het moment dat de beheerder van het fonds daadwerkelijk een investering doet. Commodities Grondstoffen en goederen waarvan de prijs in hoge mate wordt bepaald door de actuele vraag en aanbod. Voorbeelden zijn: olie, graan en metalen. Dekkingsgraad De dekkingsgraad is de verhouding tussen de netto activa en de voorziening pensioenverplichtingen, uitgedrukt in een percentage. Dit verhoudingsgetal geeft aan in hoeverre op lange termijn de pensioenverplichtingen kunnen worden nagekomen. De netto activa zijn het saldo van het belegd vermogen, de andere activa en de schulden. Derivaten Van effecten afgeleide financiële instrumenten (beleggingsproducten), waarvan de waarde afhankelijk is van de waarde van andere meer onderliggende variabelen als valuta‟s, effecten en rentes. Voorbeelden zijn futures en swaps. DNB De Nederlandsche Bank. Doorsneepremie Voor alle deelnemers aan de pensioenregeling van het pensioenfonds is de doorsneepremie een gelijk percentage van de pensioengrondslag. Bij de berekening van dit percentage wordt het totaal van individueel berekende pensioenkosten van de deelnemers uitgedrukt als een percentage van de som van alle pensioengrondslagen. Iedereen betaalt dit percentage als pensioenpremie, waardoor geslacht, leeftijd en burgerlijke staat geen rol meer spelen. Duration De gevoeligheid van een waarde voor fluctuaties in de kapitaalmarktrente, rekening houdend met de resterende looptijd van die waarde. Duration Mismatch Verschil in rentegevoeligheid tussen de beleggingen en de verplichtingen. Wanneer de rente daalt nemen de verplichtingen sterker in waarde toe dan de beleggingen die tegenover deze verplichtingen worden aangehouden, waardoor de dekkingsgraad van het pensioenfonds daalt. Dynamisch financieringssysteem Bij het dynamisch financieringssysteem wordt de pensioenpremie, berekend over een lange horizon, voortdurend aangepast aan nieuwe economische uitgangspunten.
102
Eigen vermogen Buffer om mogelijke waardedalingen van de in het fonds aanwezige middelen op te vangen. Pensioenfondsen zijn verplicht om te beschikken over een voldoende grote buffer. Met een toereikendheidstoets kan jaarlijks worden vastgesteld of het eigen vermogen groot genoeg is. Minimaal vereist eigen vermogen: De ondergrens van het vereist eigen vermogen. Indien het fonds niet over het minimaal vereist vermogen beschikt is sprake van een dekkingstekort. Vereist eigen vermogen: Het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de voorziening pensioenverplichtingen. Het wordt berekend conform de daarvoor geldende wettelijke regels. Gewenst eigen vermogen: Het gewenst eigen vermogen is het vermogen dat boven de voorziening pensioenverplichtingen nodig is om de toeslagambitie ook op de lange termijn na te komen. Het gewenst eigen vermogen is minimaal gelijk aan het vereist eigen vermogen. Het wordt berekend conform de daarvoor geldende wettelijke regels. Emerging Markets De Engelse term Emerging Markets betekent "opkomende markten" of "groeimarkten". Emerging Markets zijn landen of gebieden die een achterstand in hun economische ontwikkeling hebben maar waarvan een snelle economische groei wordt verwacht. Het verwachte rendement en het daarbij behorende risico zijn derhalve hoger dan in ontwikkelde markten. Emerging Market Debt Schuldpapier uitgegeven door overheden van Emerging Market landen. Ervaringssterfte Omdat aangenomen wordt dat de werkende bevolking gezonder is dan de niet werkende bevolking wordt op basis van ervaringscijfers op de sterftekansen zoals ontleend aan de prognosetafel een leeftijdsafhankelijke afslag toegepast. Door rekening te houden met deze ervaringssterfte hoeven geen leeftijdscorrecties te worden toegepast. Feitelijke premie De feitelijke premie is de premie zoals deze daadwerkelijk wordt geheven in het boekjaar. Financieel Toetsingskader (FTK) De door DNB uitgevoerde methodiek voor toetsing van de financiële opzet en toestand van pensioenfondsen die vanaf 1 januari 2007 verplicht is. Franchise Het deel van het salaris dat niet wordt meegenomen bij het berekenen van de pensioengrondslag.
103
Futures Termijncontract, waarin toekomstige aankoop en verkoop van financiële waarden zijn vastgelegd. Futures worden gebruikt om beleggingsrisico‟s af te dekken, maar ook voor de uitvoering van (global) tactische asset allocatie. GBM/GBV Zie Sterftetafels. Gedempte premie De gedempte premie in de zin van de Pensioenwet wordt berekend door de rente of het rendement te baseren op een voortschrijdend gemiddelde uit het verleden of het rendement op een verwachting voor de toekomst. Gemiddelde omloopsnelheid De gemiddelde omloopsnelheid wordt gedefinieerd als het gemiddelde van aankopen en verkopen gedeeld door het gemiddeld vermogen. Goed pensioenfondsbestuur (corporate governance) Goed pensioenfondsbestuur, waarbij integer en transparant handelen door het bestuur en het toezicht daarop zijn inbegrepen. Daarbij legt het bestuur verantwoording af over het gevoerde beleid. High Yield Obligatie Obligatie van een onderneming met een zeer geringe solvabiliteitsrating. Ter compensatie van het risico dat een dergelijke obligatie vertegenwoordigt, biedt de emittent een veel hogere interest aan dan een onderneming met een betere rating. Officieel zijn "junk bonds" die ook "High Yield Bonds" worden genoemd, obligaties waarvan de rating lager is dan BB. Indexatie Zie toeslagverlening. ISDA/CSA Een ISDA is een bilaterale raamovereenkomst waarbij andere voorwaarden gelden dan voor beursgenoteerde derivaten. De ISDA Master Agreement bevat de standaardafspraken, de „Schedule‟ bevat de specifieke afspraken en de CSA (Collateral Support Annex), waarin het verstrekken van additionele zekerheden over en weer wordt vastgelegd, wordt aangegaan om het kredietrisico op de tegenpartij te beperken. Kostendekkende premie Pensioenfondsen zijn verplicht om een kostendekkende premie te berekenen. De kostendekkende premie fungeert als (wettelijk) ijkpunt bij de beoordeling van de feitelijke premie die het fonds in rekening brengt. Life Cycle Ten behoeve van de beschikbare-premieregeling en/of de regeling individueel pensioensparen kan worden belegd in de Life Cycle. Het principe van Life Cyle-beleggen is dat er wordt belegd in een risicoprofiel waarbij de samenstelling van de beleggingsmix is afgestemd op het aantal jaren tot aan de pensioendatum.
104
Leeftijdsterugstelling Leeftijdsterugstelling wil zeggen dat de verwachte levensduur van de deelnemers langer is – bijvoorbeeld één jaar – dan volgens de algemene sterftetafel wordt aangegeven. Bij toepassing van de leeftijdsterugstelling wordt de pensioenvoorziening hoger: er moeten dan meer pensioenjaren uitgekeerd worden. Marktwaarde De marktwaarde is het bedrag waarvoor recht of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. Matching portefeuille en return portefeuille In de matching portefeuille is sprake van het optimaal afstemmen van de rentegevoeligheid van de vastrentende waarden met de rentegevoeligheid van de pensioenverplichtingen. De return portefeuille bestaat uit beleggingen in zakelijke waarden (aandelen, vastgoed en risicodragende obligaties) met als doel om binnen stringente belegggingsmandaten extra rendement te genereren boven de ontwikkeling van de pensioenverplichtingen. Middelloon(regeling) In een middelloonregeling wordt ieder jaar pensioen opgebouwd over het feitelijke salaris (min de franchise). De optelsom van deze jaarlijkse opgebouwde aanspraken bepaalt het uiteindelijke pensioen. Het op te bouwen pensioen is bij deze regeling dus een gewogen gemiddelde van alle pensioengrondslagen over de gehele periode van deelname aan de regeling. Net Asset Value / Netto vermogenswaarde De waarderingsmethode waarbij een deelneming wordt gewaardeerd op basis van de waarde van de onderliggende activa en verplichtingen volgens de grondslagen van de deelnemende rechtspersonen. Outperformance/underperformance Het rendement dat een vermogensbeheerder heeft behaald over een door hem beheerde portefeuille ten opzichte van het rendement van de benchmark. Pensioengrondslag Het gedeelte van het salaris dat de grondslag vormt voor de pensioenopbouw van een deelnemer. De pensioengrondslag wordt berekend door het pensioengevend jaarsalaris te verminderen met de franchise. Pensioenkoepels Met de pensioenkoepels worden drie instellingen bedoeld: de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen, de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen en de Unie van Beroepspensioenfondsen (UvB). Pensioenplanner Een internettoepassing waarmee deelnemers inzicht hebben in hun opgebouwde pensioenrechten en berekeningen. Pensioenwet Op 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden. De Pensioenwet heeft tot doel de
105
waarborgen te verschaffen voor financiële zekerheid, individuele zekerheid en uitvoeringszekerheid. Premiepercentage Het percentage aan premie ten behoeve van de financiering van de reglementaire pensioenaanspraken. De werkgever en werknemers betalen een jaarlijkse bijdrage van de door het bestuur vastgestelde premiepercentage; de werkgever over de salarissom; de deelnemers over de voor hen geldende pensioengrondslag. Prognosetafels Prognosetafels geven de gemiddelde overlevings- en sterftefrequenties binnen de Nederlandse bevolking weer en worden gebruikt bij het berekenen van pensioenpremies. Er zijn voor mannen en vrouwen aparte sterftetafels afgeleid: GBM en GBV. De sterftetafels worden aangevuld met jaartallen welke de waarnemingsperiode aangeven. Rentetermijnstructuur (RTS) De rentetermijnstructuur, of yield curve, is een grafiek die het verband weergeeft tussen de looptijd van een vastrentende belegging enerzijds en de daarop te ontvangen marktrente anderzijds. Een normale rentetermijnstructuur heeft een stijgend verloop. Als iemand zijn geld voor een langere periode uitleent, eist hij normaliter een hogere vergoeding dan bij een lening over een korte termijn. RJ610 De Raad voor de Jaarverslaglegging (RvJ) heeft een richtlijn opgesteld (RJ610) voor pensioenfondsen, met voorwaarden voor het jaarverslag en de jaarrekening. Securities Lending Securities lending is een activiteit waarbij de global custodian securities tijdelijk uitleent tegen een vergoeding aan een kredietwaardige tegenpartij. Deze tegenpartij dient de volledige leenperiode een volwaardig onderpand te leveren en aan te houden bij de global custodian. Sterftetafels Sterftetafels geven de gemiddelde overlevings- en sterftefrequenties binnen de Nederlandse bevolking weer en worden gebruikt bij het berekenen van pensioenpremies. Er zijn voor mannen en vrouwen aparte sterftetafels afgeleid: GBM en GBV. De sterftetafels worden aangevuld met jaartallen welke de waarnemingsperiode aangeven. Stichtingskapitaal en reserves Buffer om mogelijke waardedalingen van de in het fonds aanwezige middelen op te vangen. Pensioenfondsen zijn verplicht om te beschikken over een voldoende grote buffer. Met een toereikendheidstoets kan jaarlijks worden vastgesteld of het stichtingskapitaal en de reserves groot genoeg zijn. Swap Financieel instrument (derivaat) waarbij gedurende een vaste periode een vaste rente wordt geruild tegen een variabele korte rente. Er vindt geen overdracht van hoofdsommen plaats, slechts de rentebedragen worden geruild. Swap rente De vaste rente die voor de looptijd van de swap tussen partijen is overeengekomen.
106
Swap spread De swap spread betreft het verschil tussen het rendement op een staatslening en de interbancaire markt (swap markt), uitgedrukt in basispunten. Hoe groter de swap spread hoe groter de voorkeur voor veilige beleggingen en hoe kleiner de swap spread hoe meer interesse in speculatieve beleggingen. Technische voorziening (voorziening pensioenverplichtingen) Technische voorzieningen worden gevormd om alle uit de pensioenregeling of andere overeenkomsten voortvloeiende pensioenverplichtingen te kunnen nakomen. Toeslagverlening (indexatie) Om de koopkracht van pensioenen niet achteruit te laten gaan, kunnen pensioenen worden aangepast. Dit houdt in dat een toeslag kan worden gegeven op het pensioen. Het bestuur van het fonds neemt jaarlijks een besluit over het al dan niet verhogen van uw pensioenaanspraken. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Er wordt slechts toeslag verleend voor zover de middelen van het fonds dit toelaten. Verantwoordingsorgaan De in de principes voor Goed Pensioenfondsbestuur gehanteerde term voor een orgaan waarin de actieve deelnemers, de pensioengerechtigden en de financieel betrokken werkgever(s) zijn vertegenwoordigd en waaraan het bestuur periodiek verantwoording aflegt. Visitatiecommissie In het kader van de principes voor Goed Pensioenfondsbestuur kan voor het toezichthoudend orgaan gekozen worden voor een Visitatiecommissie die één keer in de drie jaar - of vaker als daartoe aanleiding is – het functioneren van het bestuur toetst. De Visitatiecommissie wordt benoemd door het bestuur en bestaat uit ten minste drie onafhankelijke deskundigen. Waardeoverdracht(en) Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de waarde van het opgebouwde pensioenrecht.
107
Colofon Uitgegeven door: Stichting Pensioenfonds UWV La Guardiaweg 68 1043 DK Amsterdam Correspondentieadres: Postbus 501 9700 AM GRONINGEN Telefoon Fax Internet Email
(050) 582 19 90 (050) 313 82 01 www.uwvpensioen.nl
[email protected]
Realisatie: TKP Pensioen BV Postbus 501 9700 AM GRONINGEN Vormgeving en druk: Koninklijke Van Gorcum BV, Assen
108