Akkerv het ope ogels en we daarom n cultuurlanidevogels hor en dsc bij Gro ningen hap en hore bij . n
Meer doen in minder gebieden Actieprogramma Weidevogels - Akkervogels Provincie Groningen
naar n k j i l e d a in en uite Groningen vin v e r t s in We ulatie ren grutto's p o p n ee broedpa n. 2000 devogelgebiede de wei
igheid van ez w n a a e d l Het is voora gewassamenstelling, openheid, rust,d en voedselaanbod op nestgelegenhei f dat een gebied de akkers zelkt voor akkervogels. geschikt maa
Meer doen in minder gebieden Actieprogramma Weidevogels - Akkervogels Provincie Groningen
Meer doen in minder gebieden Actieprogramma Weidevogels - Akkervogels Provincie Groningen
1
Inhoud bladzijde
1
Inleiding 1.1 Kader 1.2 Actieprogramma op hoofdlijnen 1.3 Leeswijzer
2
Korte Analyse 2.1 Beleid van de afgelopen jaren 2.2 Beleid in uitvoering 2.3 Achtergronddocument 2.4 Conclusie
3
Akkervogels en weidevogels horen bij het open cultuurlandschap en horen daarom bij Groningen.
geelgors
2
5
7 7 10 10
Wat willen we bereiken 3.1 Doelstelling 3.2 Aanpak
4
4 5 6
13 13
Actieplan 4.1 Selectie van zoekgebieden 4.1.1 Zoekgebieden clustering weidevogelbeheer 4.1.2 Zoekgebieden clustering akkervogelbeheer
17 18 18
4.2 Instrumentarium 4.2.1 Kwaliteit maatregelen weidevogels 4.2.2 Kwantiteit maatregelen weidevogels 4.2.3 Kwaliteit maatregelen akkervogels 4.2.4 Kwantiteit maatregelen akkervogels 4.3 Organisatie 4.4 Planologische bescherming 4.5 Buiten de zoekgebieden 4.6 Monitoring
20 21 22 22 24 26 27 28
Financiën
30
Bijlage 1 begrippenlijst
31
Bijlage 2 actiepunten
32
Bijlage 3 achtergronddocument
34
Colofon
48
3
1 Inleiding
1.1 Kader Deze nota is het gevolg van een discussie die de afgelopen twee jaar zowel op landelijk als op provinciaal niveau gevoerd is over de effectiviteit van het weidevogelbeheer en akkervogelbeheer. In deze nota geven wij aan op welke manier wij de komende jaren de uitvoering van dit weidevogelbeheer en akkervogelbeheer plaats willen laten vinden in Groningen. Het gaat niet goed met de weidevogels en akkervogels in Groningen. Dat wil zeggen dat het aantal weidevogels en akkervogels de afgelopen decennia drastisch is afgenomen. Daarbij is er zelfs sprake van een versnelde achteruitgang de laatste jaren. Reden voor deze achteruitgang ligt in het feit dat de leefgebieden voor deze soorten steeds minder geschikt zijn geraakt. Intensivering van de landbouw en verstedelijking als gevolg van een groeiende bevolking hebben het open cultuurlandschap veranderd met alle gevolgen
van dien. Men kan zich natuurlijk afvragen of het erg is wanneer soorten in aantallen teruglopen of zelfs verdwijnen. Immers, er komen ook weer nieuwe soorten in een nieuw landschap voor terug, zoals ganzen. Toch wordt het verlies van akkervogel en weidevogelsoorten als een probleem beschouwd en heerst het gevoel van verantwoordelijkheid om deze soorten te behouden en te beschermen. Deze verantwoordelijkheid vloeit deels voort uit het feit dat Nederland als ‘broedkamer’ op internationaal niveau een sleutelrol vervult bij het behoud van deze vogelsoorten. Vanuit dit besef zetten al vele jaren natuurbeschermers, boeren, overheden en andere betrokkenen zich in voor de bescherming van weidevogels en akkervogels. Zo heeft ook de provincie Groningen behoud, herstel en ontwikkeling van weidevogels en akkervogels de afgelopen jaren ondersteund.
4
Alle ambities en inspanningen ten spijt hebben negatieve trends zich doorgezet. Dit heeft geleid tot onder meer de vraag of de bescherming van weidevogels en akkervogels wel juist wordt uitgevoerd. Op landelijk niveau wordt de discussie over het weidevogelbeleid gevoerd in ‘Het Weidevogelverbond’. Dit samenwerkingsverband van verschillende partijen, heeft zich ten doel gesteld om de achteruitgang van het nationale aantal weidevogels (en akkervogels) per soort per 2010 te stoppen en vanaf 2010 een stijgende tendens te realiseren. Ook in Groningen is een soortgelijke discussie gevoerd. Op initiatief van Provinciale Staten van de provincie Groningen heeft op 29 november 2006 een rondetafelgesprek over de toekomst van het weidevogelbeheer in Groningen plaats gevonden. Voor dit gesprek waren alle partijen en organisaties uitgenodigd die zich bezig houden met de bescherming van weidevogels en akkervogels. Naar aanleiding van deze rondetafelconferentie hebben Provinciale Staten op 31 januari 2007 een aantal moties aangenomen waarin zij Gedeputeerde Staten verzoeken om: • te onderzoeken welke de kansrijke gebieden zijn voor optimaal weide- en akkervogelbeheer; • de resultaten van dit onderzoek te verwerken in de eerstvolgende herziening van het Gebiedsplan Groningen; • in kaart te brengen wat de voor- en nadelen zijn van het aanwijzen van kansrijke gebieden in het Provinciaal Omgevingsplan; • het onderzoek afgerond te hebben voor het Provinciaal Omgevingsplan in procedure komt; • de uitkomsten van het onderzoek te betrekken bij de discussie over het provinciaal Omgevingsplan; • niet te wachten tot 2008 maar zo spoedig mogelijk te komen met een actieprogramma
5
weidevogels waarin de conclusies en aanbevelingen worden uitgewerkt. Dit actieprogramma geeft uitvoering aan deze moties.
1.2 Actieprogramma op hoofdlijnen De provincie schept de kaders tot het behoud van weidevogels en akkervogels. Zo stelt de provincie middelen en maatregelen vast die worden ingezet bij de bescherming van weidevogels en akkervogels en is zij verantwoordelijk voor het planologisch waarborgen van (natuur)kwaliteiten in de provincie. Vanuit die hoedanigheid is deze nota ook tot stand gekomen. In dit actieprogramma geven wij aan hoe wij de komende jaren de bescherming van weidevogels en akkervogels willen ondersteunen. Daarbij hanteren wij een doelstelling die erop gericht is om voor de negatieve ontwikkelingen van populaties per 2010 te stabiliseren tot op een niveau van 2006. Sceptici zouden kunnen spreken van een gematigde ambitie maar uit onze inhoudelijke analyse blijkt dat er al een behoorlijke inspanning nodig is om deze doelstelling ook daadwerkelijk te realiseren. Daarbij is vooral de beschikbaarheid van budget de bepalende factor. Voor de weidevogels zou deze doelstelling met de huidig beschikbare middelen realiseerbaar kunnen zijn. Voor de akkervogels is structureel meer nodig. Afhankelijk van de mogelijkheid om extra middelen te generen zal de genoemde doelstelling in meer of mindere mate bereikt kunnen worden.
In deze nota formuleren wij enkele acties die wij, meestal samen met anderen, zullen uitvoeren om deze doelstelling waar te kunnen maken. Deze acties zijn als volgt samen te vatten: 1 het selecteren van zoekgebieden voor clustering van beheermaatregelen; 2 het ontwikkelen van goed en voldoende instrumentarium voor beheer; 3 het beheer in de gebieden efficiënt organiseren; 4 het beschermen van de ruimtelijke kwaliteit van de geselecteerde gebieden; 5 het bieden van alternatieven voor beheer buiten de geselecteerde gebieden; 6 het uitvoeren en organiseren van monitoring en onderzoek.
We zullen in deze nota meerdere malen verwijzen naar dit achtergronddocument. In hoofdstuk drie beschrijven we de doelstelling van ons weidevogelbeleid en in hoofdstuk vier beschrijven we de acties die we willen uitvoeren om deze doelstelling de komende jaren te halen. Hoofdstuk vier is feitelijk de kern van deze nota. Overigens worden in bijlage 2 alle acties nog eens in schema op een rijtje gezet. Hoofdstuk vijf tenslotte gaat in op de financiering van het actieprogramma. Een aantal bijlagen is ter ondersteuning van deze nota bijgevoegd waaronder een uitgebreide begrippenlijst.
Kernboodschap van het actieprogramma is dat we maatregelen ter bescherming van weidevogels en akkervogels willen bundelen in louter die gebieden die nog goede kansen bieden voor deze soorten. Meer doen in minder gebieden dus! Dat betekent dat er buiten de beoogde gebieden de subsidiemogelijkheden voor weidevogel- en akkervogelbeheer zullen worden beperkt. Dit is een noodzakelijke stap om de beschreven doelstelling te realiseren. Afhankelijk van de potenties van die overige gebieden zullen we andere maatregelen hier stimuleren.
2 Korte Analyse 2.1 Beleid van de afgelopen jaren Het bestaande provinciale natuur- en landschapsbeleid hebben wij samengevat in het ‘Provinciaal Omgevingsplan’ (POP), de nota ‘Uitwerking Ecologische Hoofdstructuur’ en de nota ‘Meer Gruin in Grunn’. De kern van het natuurbeleid betreft de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), een robuust stelsel van natuurgebieden. De EHS wordt gerealiseerd door nieuwe natuurgebieden aan te leggen en deze met bestaande natuurgebieden te verbinden. Ook een aantal landbouwgebieden waarop een aangepast beheer wordt gevoerd is als EHS begrensd. Deze zogenaamde beheersgebieden dienen als buffer voor de natuurgebieden maar behouden hun functie als landbouwgebied. Een deel van de goede weidevogelgebieden (zie ook paragraaf 2.3) is begrensd als EHS. De akkervogelgebieden zijn niet als EHS begrensd. De nota Meer Gruin in Grunn (2004) is een aanvulling op het provinciale EHS beleid en legt naast realisatie van de EHS het accent op stimuleren van natuur en landschapsbeheer buiten de EHS in de vorm van agrarisch natuurbeheer. Voor wat betreft de onderdelen weidevogels en akkervogels is dit actieprogramma een actualisatie van de nota MGG.
1.3 Leeswijzer In hoofdstuk twee geven we een korte analyse van praktijk en beleid ten aanzien van het weidevogelbeheer en akkervogelbeheer de afgelopen jaren. Een belangrijk onderdeel van dit actieplan is een inhoudelijke analyse van de weidevogelproblematiek. Aangezien we ons in deze nota hoofdzakelijk willen beperken tot de beleidskeuzes, hebben wij deze inhoudelijke analyse in de vorm van een achtergronddocument als bijlage bijgevoegd.
tureluur
6
In het POP hebben we aan verschillende gebieden in de provincie functies toegekend zoals: ‘Natuur’, ‘Landbouw in gebied met belangrijke natuurwaarden’, ‘Landbouw in gaaf landschap’, ‘Landbouw in grootschalig open gebied’, en ‘Landbouw’. Aan deze functies zijn
7
gebruiksdoelstellingen verbonden. Afhankelijk van de functietoekenning wordt in meer of mindere mate rekening gehouden met behoud en herstel van natuurwaarden als weidevogels en akkervogels. Het POP beschrijft tevens dat schade aan natuur en landschap als gevolg van ingrepen van zwaar maatschappelijk belang in bepaalde gebieden gecompenseerd moet worden.
2.2 Beleid in uitvoering De overheid stimuleert de uitvoering van haar natuurbeleid onder meer door het verlenen van subsidies. Zo hebben wij de afgelopen jaren op projectbasis diverse initiatieven ondersteund die bijdragen aan het behoud van weidevogels en akkervogels. Echter het absolute merendeel van subsidies voor natuurbeheer wordt verstrekt in de vorm van beheerssubsidies op basis van de Subsidieregeling Natuurbeheer Groningen (SNG) en de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Groningen (SANG). De SNG is van toepassing in gebieden met de hoofdfunctie natuur en de SANG is van toepassing in gebieden met de hoofdfunctie landbouw. Ook het weidevogelbeheer en het akkervogelbeheer worden gefinancierd vanuit deze subsidieregelingen. Daarbij kunnen beheerders kiezen uit verschillende beheersvormen. Bij het weidevogelbeheer wordt een onderscheid gemaakt tussen lichte pakketten (nestbescherming) en zware pakketten (uitgesteld maaibeheer). Bij het akkervogelbeheer betreft het veelal de aanleg van zogenaamde faunaranden.
Waar welke pakketten van de genoemde subsidieregelingen kunnen worden toegepast hebben wij vastgelegd in het Gebiedsplan Groningen. In Groningen is de EHS 1 op 1 begrensd. Dat wil zeggen dat de gehele oppervlakte van de EHS (natuurgebied en beheersgebied) onder een beheerscontract kan worden geplaatst.
Buiten de EHS stelt het gebiedsplan ook hectares beschikbaar voor agrarisch natuurbeheer via de SANG. Daarbij wordt een "ruime jas" systematiek gevolgd. Dat betekent dat binnen een begrensde eenheid een beperkt aantal hectares beschikbaar is.
In totaal is er op dit moment voor akkervogelbeheer buiten de EHS in totaal zo’n 750 hectare ruime jas beschikbaar en voor weidevogelbeheer buiten de EHS zo’n 900 hectare. Onderstaande tabel geeft de verhouding weer tussen de geplande verdeling en de realisatie op basis van lopende subsidiecontracten op dit moment (peildatum januari 2007). Overigens wordt het terreinbeheer door Staatsbosbeheer rechtstreeks gefinancierd door het Rijk en niet via de provinciale subsidieregelingen. Wanneer we in deze nota spreken over de hectares van de EHS natuurgebieden bedoelen we echter daarmee ook de terreinen van Staatsbosbeheer.
Uit de tabel kunnen we het volgende afleiden: • De realisatie van de EHS is ongeveer halverwege. • In de weidevogelreservaten (natuurgebieden) van de EHS wordt op dit moment op circa 70% van de nagestreefde oppervlakte beheer gevoerd. • Buiten de EHS wordt veel weidevogelbeheer toegepast. Het beschikbare quotum ruime jas wordt overschreden. Een groot deel van dit beheer bestaat uit nestbescherming. • Een groot deel van het quotum akkervogel beheer wordt op dit moment benut. Minder dan de helft van de beschikbare oppervlakte wordt in de huidige zoekgebieden clustering akkervogelbeheer ingezet.
tabel 1: toepassing beheer Categorie
Beschikbaar
Gerealiseerd
via Gebiedsplan EHS Natuurbeheer (land)
19000
6800
EHS Agrarisch natuurbeheer
5000
2200
Agrarisch natuurbeheer buiten EHS
2200
3000
Weidevogelbeheer binnen EHS via SNG
5000
3500
Weidevogelbeheer binnen EHS via SANG
4000
2200
Weidevogelbeheer buiten EHS via SANG
900
2600
750
572
Nestbescherming
19500
Akkervogelbeheer SANG totaal ..waarvan in zoekgebied
figuur 1: subsidiegebieden
8
306
9
2.3 Achtergronddocument Zoals in de inleiding al is aangegeven hoort bij dit actieprogramma ook een inhoudelijk achtergronddocument. Dit achtergronddocument gaat in op de technisch inhoudelijk aspecten voor het behoud van weidevogels en akkervogels zoals: kwaliteit van habitat en beheer, populatiedynamiek, gebiedskeuze en intensiteit en kosten van beheer. Deze inhoudelijke analyse is de basis geweest voor het opstellen van dit actieprogramma. Omdat we ons in deze nota hoofdzakelijk willen beperken tot het beleid hebben we deze inhoudelijke informatie als achtergronddocument bij dit actieprogramma gevoegd (zie bijlage 3). De belangrijkste conclusies uit dit achtergronddocument luiden als volgt: • Vogels van het open cultuurlandschap (akkervogels en weidevogels) zijn sterk afhankelijk van de intensiteit van het agrarisch beheer. • Vogels van het open cultuurlandschap zijn gebaat bij een extensief tot minder intensief beheer. • Het is efficiënter om beheermaatregelen in te zetten in gebieden met hoge dichtheden. • Kansrijke gebieden voor weidevogels zijn te vinden in Gorecht, Reitdiepdal, het noord westelijk deel van het Zuidelijk Westerkwartier en het gebied Hoogkerk-Boerakker. Kansrijke gebieden voor akkervogelbeheer zijn Gorecht, het Oldambt, Zuidoost Groningen en Midden Groningen. • Bijna de helft van de huidige beheermaatregelen wordt toegepast in gebieden met lage dichtheden weidevogels en/of akkervogels. • Niet alle goede gebieden zijn ook planologisch beschermd via het POP. • Bij (snelle) realisatie van de EHS kan de gruttopopulatie stabiel worden gehouden. • Om de veldleeuwerikpopulatie stabiel te houden moet minstens 15% van het akker-
bouwareaal onder beheer gebracht worden. Voor meer inhoudelijke informatie verwijzen wij naar het achtergronddocument.
2.4 Conclusies Op basis van het bovenstaande en het achtergronddocument concluderen wij dat de afgelopen jaren het weidevogelbeheer en akkervogelbeheer niet altijd op de juiste locatie is uitgevoerd. Dat komt enerzijds omdat bij de uitvoering van de subsidieregelingen onvoldoende is getoetst aan het gebiedsplan. Anderzijds zou het gebiedsplan zelf nog duidelijker moeten sturen op uitvoering van maatregelen in bepaalde gebieden. Het uitvoeren van beheersmaatregelen in gebieden met lage dichtheden vogels is ineffectief. Maatregelen moeten gericht zijn op het verbeteren van het totale leefgebied van de soorten en moeten in samenhang worden uitgevoerd. De afgelopen jaren is te vaak niet de juiste beheersvorm toegepast, ook in relatief goede weidevogelgebieden. Om de weidevogelpopulatie te stabiliseren zou in principe volstaan kunnen worden met de uiteindelijk beschikbare middelen voor weidevogelbeheer (mits goed toegepast). De akkervogels zullen met het huidige quotum voor beheermaatregelen verder in aantal achteruitgaan. Om verlies van natuurwaarden te voorkomen zullen de goede akkervogelgebieden en weidevogelgebieden voldoende planologische bescherming moeten hebben. Daarmee kunnen ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen worden tegengegaan of anders de effecten ervan gecompenseerd worden. In verband met de kwetsbaarheid van de weidevogelgebieden is de noodzaak tot planologische bescherming hier groter. Deze planologische bescherming wordt voor een belangrijk deel al via het POP gerealiseerd.
ar ijk na van l e d n i e t en ui roning reven We st pulatie in G grutto's in een po broedparenden. 2000idevogelgebie de we grutto
10
11
veranderingen optraden, zodat de verzamelde informatie snel verouderde. Ogen en oren in het veld: 20 Jaar Biologisch Meetnet provincie Ogen en oren in het veld: 20 Jaar Biologisch Meetnet provincie Groningen Sinds 1975 wordt er bij de provincie natuuren landschapsonderzoek uitgevoerd. Dat begon met het zogenaamde karteringsonderzoek. Dit werd in de beginjaren mede gefinancierd uit fondsen van het Integraal Structuur Plan Noorden des Lands. Ook Drenthe, Friesland en Overijssel deden hieraan mee. Het waren daarmee de eerste provincies die dergelijke activiteiten ontplooiden. Doel van het onderzoek was provinciedekkend de kwaliteit van landschap, cultuurhistorie, fysische geografie, vegetatie en broedvogels in kaart te brengen. Het leverde dus letterlijk kaarten op met de verspreiding van landschappen, vegetatie en vogels. Ieder jaar werd een deel van de provincie onderzocht. Karteringsonderzoek op een dergelijke schaal was tot dan toe nog nooit gebeurd en bracht veel nieuwe informatie op tafel. Deze informatie werd gebruikt bij ruimtelijke planvorming, landinrichting en het natuur- en landschapsbeleid. Dit onderzoek liep tot begin jaren tachtig. Voordeel van dit type onderzoek was, dat inzicht werd verkregen in de ligging van waardevolle gebieden. Nadeel was dat het veel jaren in beslag nam. Jaren waarin veel
Daarom werd in 1986 gestart met het Biologisch Meetnet. Dit is meer gericht op het steekproefgewijs volgen van ontwik
Per 2010 een stabilisatie van de populatie akkervogels en weidevogels realiseren op het niveau van 2006.
3 Wat willen we bereiken 3.1 Doelstelling
3.2 Aanpak
Akkervogels en weidevogels horen bij het open cultuurlandschap en horen daarom bij Groningen. Wij beschouwen het als onze taak om samen met anderen ervoor te zorgen dat deze kenmerkende soorten niet verdwijnen uit onze provincie. Om dit ook daadwerkelijk te realiseren zien wij ons genoodzaakt om ons beleid ten aanzien van behoud van weidevogels en akkervogels aan te scherpen. We zullen daarom middelen en maatregelen gaan concentreren in gebieden die op populatieniveau een sleutelrol vervullen. Deze gebieden noemen we zoekgebieden akkervogelbeheer en zoekgebieden weidevogelbeheer. In het achtergronddocument wordt beargumenteerd waarom een dergelijke concentratie het meest effectief is. Het motto van ons beleid komt dus neer op "meer doen in minder gebieden". Daarbij blijft het uitgangspunt dat de uitvoering van beheer gebeurt op basis van vrijwilligheid. Uiteindelijk moet deze concentratie leiden tot het halen van de volgende doelstelling:
Om de populaties te stabiliseren op het gewenste niveau is het nodig dat er voldoende gebieden zijn waar weidevogels en akkervogels zich thuis voelen. Dat betekent dat die gebieden optimaal zijn ingericht (waterhuishouding, bodemkwaliteit, openheid). Hiervoor zijn in de komende jaren kwaliteitsimpulsen nodig. Naast de inrichting van een gebied is het juiste beheer net zo belangrijk. We hebben berekend dat op 15% tot 20% van het totale graslandareaal en bouwlandareaal van Groningen intensief beheer uitgevoerd moet worden om de populaties te stabiliseren. Dat komt neer op circa 8.500 hectare beheermaatregelen in de graslandgebieden en circa 20.250 hectare beheer maatregelen in de akkergebieden. In plaats van deze maatregelen uit te smeren over de hele provincie zullen we ze dus geconcentreerd inzetten in speciale zoekgebieden. Concentreren in zoekgebieden levert het meeste rendement op! Deze zoekgebieden zijn te definiëren op basis van huidige en potentiële dichtheden broedparen (> 5 broedpaar per 100 hectare en > 10 paar per 100 hectare). Vanwege hun goede kwaliteit zullen deze gebieden (19.000 hectare weidevogelgebied en 53.000 hectare akkervogelgebied) fungeren als zogenaamd brongebied. We streven uiteindelijk naar een populatie in Groningen van 2000 broedparen grutto's in de weidevogelgebieden en 6000 broedparen
"Per 2010 een stabilisatie van de populatie akkervogels en weidevogels realiseren op het niveau van 2006."
12
13
leeuweriken in de akkervogelgebieden. Deze soorten vertegenwoordigen de groep weidevogels (grutto) en de groep akkervogels (veldleeuwerik). De doelstellingen voor wat betreft de populatieomvang en de benodigde beheerinspanningen zijn weergegeven in tabel 2. De doelstelling voor de leeuwerik is erg ambitieus. Zowel de inpasbaarheid van de beoogde omvang maatregelen op bedrijfsniveau als de financiering ervan doet vraagtekens rijzen rond de haalbaarheid van deze doelstelling. Ten aanzien van de veldleeuweriken ligt het meer voor de hand om te streven naar inzet van 5% beheer van de zoekgebieden. Dat komt neer op zo’n 2650 hectare. Daarmee zou de populatie volgens modellen op 2000 leeuweriken uitkomen.
tabel 2: opbouw zoekgebieden Groep
oppervlakte totaal
oppervlakte zoekgebied
oppervlakte maatregelen
streefgetal broedparen
Weidevogel
45.000 ha grasland
19.400 ha
8500 ha
2000 grutto
Akkervogel
134.000 ha bouwland
53.000 ha
20.250 ha 2.650 ha
6000 leeuwerik 2000 leeuwerik
n heid vag, g i z e w an llin al de aassamenstebod op r o o v Het is id, rust, gew voedselaan openhe legenheid en t een gebied ogels. nestgekers zelf da oor akkerv de ak kt maakt v geschi veldleeuwerik 14
15
4 Actieplan
figuur 2: verspreiding grutto's
De in het vorige hoofdstuk genoemde doelstelling willen we bereiken door het uitvoeren van de volgende acties: 1 het selecteren van zoekgebieden voor clustering beheersmaatregelen; 2 het ontwikkelen van een goed instrumentarium voor beheer; 3 het beheer in de gebieden efficiënt organiseren; 4 het beschermen van de ruimtelijke kwaliteit van de geselecteerde gebieden; 5 het bieden van alternatieven voor beheer buiten de geselecteerde gebieden; 6 het uitvoeren en organiseren van monitoring en onderzoek.
verspreiding grutto's
kievit
16
17
4.1 Selectie van zoekgebieden De zoekgebieden zijn gebieden waar we maatregelen gericht op akkervogelbeheer en weidevogelbeheer willen concentreren (in het achtergronddocument wordt gesproken van ‘kansrijke gebieden’). Het zijn die gebieden waar momenteel nog hoge dichtheden weidevogels en akkervogels voorkomen en waar voldoende jongen geproduceerd worden om de populaties op peil te houden. Daarbij hebben we de grutto en de veldleeuwerik genomen als representant van respectievelijk de weidevogels en de akkervogels. Bij het selecteren van de zoekgebieden gaan we uit van gebieden waar meer dan 10 paar grutto's of veldleeuweriken per 100 hectare voorkomen aangevuld met gebieden waar de dichtheid 5 tot 10 paar per 100 hectare is. De zoekgebieden zijn in figuur 2 en 3 weergegeven. In overleg met de beheerders willen we de definitieve begrenzing van de zoekgebieden uitwerken. Naast het voorkomen van soorten spelen ook nog de ecologische potenties, de aanwezigheid van verstoringsbronnen en draagvlak voor beheer een rol bij succesvol weidevogelbeheer. Een uitwerking van een begrenzing waarbij rekening gehouden wordt met al deze criteria vraagt om verder maatwerk op gebiedsniveau. De definitieve begrenzing zullen we daarom na overleg met de beheerders opnemen in het Gebiedsplan Groningen.
4.1.1 Zoekgebieden clustering weidevogelbeheer figuur 3: Verspreiding veldleeuweriken
De zoekgebieden weidevogelbeheer (zie vorige pagina) liggen hoofdzakelijk in het westelijk deel van de provincie met uitzondering van twee enclaves bij Appingedam en het Hoeksmeer. De zoekgebieden bestaan voor een deel uit EHS natuurgebieden en/of de EHS beheersgebieden. Voor het overige betreft het gangbaar landbouwgebied. De begrenzing in figuur 2 is slechts een indicatie. De exacte begrenzing zullen we in samenspraak met de betrokken beheerders bepalen.
4.1.2 Zoekgebieden clustering akkervogelbeheer Zoekgebieden voor akkervogelbeheer zijn op dit moment al begrensd in het Gebiedsplan Groningen ("zoekgebied clustering akkerfauna"). Figuur 3 op de volgende pagina, laat op basis van de nieuwste inventarisatiegegevens zien waar hoge dichtheden leeuweriken voorkomen. Deze goede gebieden voor akkervogels liggen verspreid over het Oldambt, Veenkoloniën en Noord Groningen. De begrenzing in figuur 3 is slechts een indicatie. Samen met beheerders zullen we onderzoeken of de begrenzing van de huidige zoekgebieden in het gebiedsplan aangepast dient te worden op basis van deze nieuwe gegevens.
veldleeuwerik
verspreiding veldleeuweriken
actie 1 Samen met de betrokken beheerders uit de geselecteerde gebieden werken we de begrenzing van de zoekgebieden voor akkervogelbeheer en weidevogelbeheer verder uit. Deze begrenzingen zullen we vervolgens opnemen in het Gebiedsplan Groningen.
grutto
18
19
4.2 Instrumentarium Een aangepast beheer is nodig om in een zoekgebied een goed biotoop voor akkervogels of weidevogels te creëren en in stand te houden. Daarbij gaat het enerzijds om de kwaliteit van de maatregelen (wat doe je wel en wat doe je niet) en anderzijds de kwantiteit van de maatregelen (hoeveel doe je wel en hoeveel doe je niet).
4.2.1 Kwaliteit maatregelen weidevogels Maatregelen dienen gericht te zijn op al die onderdelen van het terreinbeheer die voor weidevogels van belang zijn (rust, voedselaanbod, dekking, enz.). Uitgangspunt daarbij is dat de volwassen vogels vanaf het moment dat ze hier komen tot het moment dat ze met de jonge vogels weer vertrekken aan niets ontbreekt. Het abiotische systeem (waterhuishouding, bodemleven, bodemkwaliteit) moet zo goed mogelijk functioneren. De weidevogelreservaten in de EHS spelen daarbij een belangrijke rol. Daarnaast zal er in het hele zoekgebied een basis gelegd moeten worden voor goed beheer waarbij men rekening houdt met de aanwezige waarden. De goede landbouwpraktijk zou uitgebreid moeten worden met een onderdeel weidevogels en akkervogels (hier kan een basisvergoeding tegenover staan). Naast deze basis zal vooral de inzet van voldoende effectief beheer (bijvoorbeeld de aanwezigheid van voldoende lang gras, dus minstens maaien vanaf half juni) van cruciaal belang zijn om kuikens op te kunnen laten groeien. Wij zetten erop in dat op totaal 8500 hectare van de zoekgebieden dit effectief beheer wordt toegepast (zie ook tabel 2). Dit effectief beheer kan uit verschillende soorten maatregelen bestaan en moet als een lappendeken (mozaïek) over het zoekgebied
worden neergelegd. Wij zullen er voor zorgen dat er een gevulde gereedschapskoffer staat waarmee de beheerders aan de slag kunnen. De maatregelen uit deze gereedschapskoffer zullen we in de bestaande subsidieregeling(en) opnemen. Daarnaast willen wij het uitvoeren van kleinschalige inrichtingsmaatregelen (opzetten waterpeil, aanpassen taluds, aanleggen dammetjes, weghalen beplantingen) die noodzakelijk zijn om de kwaliteit van een zoekgebied te verbeteren, stimuleren. Hiervoor stellen we tijdelijk extra budget beschikbaar.
actie 2 In samenspraak met de beheerders in de verschillende zoekgebieden weidevogelbeheer ontwikkelen we per gebied een set aan maatregelen (gereedschapskoffer). Deze maatregelen zullen we inpassen in de bestaande subsidiekaders.
actie 3 We zullen jaarlijks een bedrag van € 50.000,00 reserveren in het Programma Landelijk Gebied om de uitvoering van kleinschalige inrichtingsmaatregelen in de zoekgebieden (weidevogels en akkervogels) mogelijk te maken.
4.2.2 Kwantiteit maatregelen weidevogels Zoals gezegd gaan we ervan uit dat op 8500 hectare van de begrensde zoekgebieden effectief beheer moet worden toegepast om de doelstelling te halen. Een deel hiervan wordt gerealiseerd in natuurgebieden. Bij volledige realisatie van de EHS-natuur in de zoekgebieden weidevogelbeheer zal zo’n 3800 hectare structureel onder beheer komen te liggen. In dat perspectief is het belangrijk dat de EHS in de zoekgebieden zo snel mogelijk wordt gerealiseerd. Dit willen we bereiken door kavelruil en particulier beheer hier te stimuleren. De overige 4700 hectare beheer zal in de vorm van agrarisch natuurbeheer in de landbouwgebieden moeten worden toegepast. Een groot deel hiervan zal worden toegepast in de EHS beheersgebieden, het overige deel in gangbaar landbouwgebied. We streven ernaar dat zoveel mogelijk beheer in de EHS beheersgebieden gerealiseerd wordt. Daarbij doet zich het dilemma voor dat de landbouw slechts een beperkt aandeel (gemiddeld maximaal 15 %) effectief weidevogelbeheer in de bedrijfsvoering kan toepassen. In de begrensde beheersgebieden zal dit percentage mogelijk hoger liggen omdat het hier veelal reeds extensiever beheerde percelen betreft. Indien het absorptievermogen van de landbouw te beperkt is om het gewenste
beheer in de zoekgebieden toe te passen, zullen we moeten overwegen om meer gebieden aan te wijzen als natuurgebied. In tabel 3 is een theoretische verdeling van beheer in de zoekgebieden weergegeven. Hoewel we nog steeds streven naar een volledig beheer van de begrensde EHS beheersgebieden zullen we deze 1 op 1 benadering (voor elke hectare ook beheershectare beschikbaar) loslaten en ook in de beheersgebieden van de EHS een ruime jas benadering toepassen. Hiermee spelen we hectares vrij voor de weidevogelgebieden buiten de EHS. Bij de uitwerking van de begrenzing van de zoekgebieden zal ook de verdeling van hectares en het absorptievermogen met de beheerders bepaald worden. Mede afhankelijk van de dichtheid aan weidevogels, de aanwezigheid van EHS en de omvang van het zoekgebied zullen in het ene zoekgebied meer hectares beschikbaar zijn dan in het andere. Uit het overzicht in tabel 3 blijkt dat de optimalisatie van het weidevogelbeheer nagenoeg hectare neutraal en dus ook budget neutraal kan worden uitgevoerd. We wijken met deze herschikking dus niet af van de al geplande uitvoering van EHS en weidevogelbeheer buiten de EHS. Eventuele tekorten zullen we opvullen door ook buiten de zoekgebieden 1 op 1 begrensde hectares in beheersgebieden vrij te spelen.
actie 4
tabel 3: verdeling beheer in zoekgebieden weidevogelbeheer
Door middel van herschikking van de beschikbare hectares voor weidevogelbeheer zullen we de uitvoering van beheer binnen en buiten de EHS optimaliseren. We willen een ruime jas benadering toepassen in de beheersgebieden van de EHS. Samen met de beheerders in de zoekgebieden zullen we bepalen hoeveel hectares er uiteindelijk per zoekgebied nodig en inpasbaar zijn.
Type gebied
oppervlakte
beschikbare hectares oud
beschikbare hectares nieuw
dekking (nieuw)
Natuur (EHS) Beheer (EHS) Overig Landbouw
3800 3600 12000
3800 3600 900
3800
100% 50%-100% 10%-25%
Totaal zoekgebied
19400
8300
8500
20
21
4700
actie 5 We zullen een extra impuls (kavelruil, stimuleren particulier beheer) geven om via particulier natuurbeheer of via verwerving zo snel mogelijk alle natuurgebieden in de EHS met een weidevogeldoelstelling optimaal ingericht te krijgen.
4.2.3 Kwaliteit maatregelen akkervogels
4.2.4 Kwantiteit maatregelen akkervogels
Het akkervogelbiotoop is in bepaalde zin minder kritisch dan het weidevogelbiotoop. Dat wil zeggen dat bijvoorbeeld waterhuishouding en voedselrijkdom van de bodem (abiotische factoren) minder van doorslaggevend belang zijn voor akkervogels. Het is vooral de aanwezigheid van openheid, rust, gewassamenstelling, nestgelegenheid en voedselaanbod op de akkers zelf dat een gebied geschikt maakt voor akkervogels. In dat perspectief ligt de realisatie van zogenaamde akkernatuurgebieden minder voor de hand. In de zoekgebieden voor akkervogels bieden bepaalde vormen van braak, het aanleggen van brede (minimaal zes meter) grazige en structuurrijke faunaranden, het optimaal beheer van perceelsranden, sloottaluds, bermen en waar relevant (grauwe kiekendief) nestbescherming soelaas. Hoewel de laatste jaren (veel) ervaring is opgedaan met deze verschillende maatregelen wordt maatwerk per regio nog gemist. We willen per zoekgebied een set aan maatregelen ontwikkelen die dit maatwerk levert.
Om de gewenste doelstelling te halen voor de akkervogels is het noodzakelijk dat op zo’n 20.250 hectare bouwland beheersmaatregelen worden uitgevoerd (zie ook tabel 2). Volgens de werkwijze zoals gehanteerd bij de weidevogels zouden deze maatregelen in de beoogde zoekgebieden voor akkervogelbeheer moeten worden ingezet. Daarmee zou op 40% van de oppervlakte van deze zoekgebieden een beheerspakket moeten liggen en geen akkerbouwgewas. Een dergelijke extensivering van de zoekgebieden is niet realistisch, zowel gezien vanuit het absorptievermogen van de landbouw maar ook gezien de financiële claim die dit met zich meebrengt. Dit komt er op neer dat we voor het behoud van akkervogels een meer gematigde doelstelling moeten volgen. Daarbij streven we naar een maximale dekking aan beheermaatregelen in de zoekgebieden. Dit kan uiteindelijk als springplank dienen naar realisatie van een hogere doelstelling. Het absorptievermogen van de akkerbouw (in hoeverre staat het bouwplan extensivering toe)
in de zoekgebieden wordt geschat op 5%. Dat betekent dat wij verwachten dat in de beoogde zoekgebieden zo'n 2650 hectare aan akkervogelbeheer kan worden ingepast. De populatie veldleeuweriken zal daarmee stabiliseren op een niveau van 2000 broedparen. Het Gebiedsplan Groningen stelt op dit moment maximaal 745 hectare voor akkerbeheer binnen de zoekgebieden beschikbaar. Om deze (gematigde) doelstelling te kunnen halen dienen dus nog veel meer hectares voor akkervogelbeheer beschikbaar te komen. We zullen ons inspannen om bij het Rijk hiervoor structureel meer middelen beschikbaar te krijgen. Daarnaast proberen we om via slimme functiecombinaties de financiering van akkerranden mogelijk te maken. Als voorbeeld noemen we het project actief randenbeheer waarin naast ecologische motieven, akkerranden langs
sloten worden aangelegd met als doel de waterkwaliteit te verbeteren. In die zin zien wij mogelijkheden om via de kaderrichtlijn water extra middelen beschikbaar te krijgen voor beheer van akkerranden langs sloten. Ongeacht de mogelijkheden om het aantal hectares voor akkervogelbeheer te verruimen zullen we de huidige beschikbare hectares zo efficiënt mogelijk in gaan zetten. We zullen daarom de hectares die op dit moment nog buiten de zoekgebieden worden toegepast in het vervolg uitsluitend beschikbaar stellen in de zoekgebieden. Dat betekent dat lopende subsidiecontracten buiten de zoekgebieden niet meer voor verlenging in aanmerking komen. In tabel 4 wordt de inzet van hectares in zoekgebieden weergegeven.
tabel 4: verdeling beheer zoekgebieden akkerbeheer Type gebied
oppervlakte
beschikbare hectares oud
beschikbare hectares nieuw
dekking (nieuw)
Zoekgebied akkerbeheer
53000
Max 745
745 + 1905
5%
Overig Landbouw
81000
540
0
0%
Totaal
134000
745
2650
2%
actie 7 We streven ernaar dat op totaal zo’n 2650 hectare binnen de zoekgebieden akkervogelbeheer maatregelen worden uitgevoerd. Door herschikking binnen het gebiedsplan kunnen we op dit moment een quotum van maximaal 745 hectare akkerbeheer realiseren. We zullen beheersovereenkomsten buiten de zoekgebieden niet meer verlengen. Daarnaast zullen we bij het Rijk pleiten voor een structurele toename van minstens 1905 hectare die ingezet kunnen worden voor akkervogelbeheer. Ook proberen we door koppeling met andere beleidsdoelen extra middelen te genereren voor akkervogelbeheer.
actie 6 In samenspraak met de beheerders in de verschillende zoekgebieden akkervogelbeheer ontwikkelen we per gebied een set aan maatregelen. Deze maatregelen zullen we inpassen in de bestaande subsidiekaders (SANG, catalogus groen blauwe diensten).
22
23
4.3 Organisatie We willen dat het weidevogelbeheer en het akkervogelbeheer gebiedsgericht worden uitgevoerd. Wij verwachten dat door binnen een zoekgebied maatregelen in samenhang met elkaar uit te voeren de effectiviteit ervan wordt vergroot. Bij een dergelijke aanpak is een belangrijke rol weggelegd voor de beheerders. Wij streven ernaar dat in de verschillende zoekgebieden de verschillende lokale beheerders (boeren, particulieren en terreinbeheerders, wbe’s, vrijwilligers en waterschappen) intensief samenwerken. Wij vragen hun om per gebied samen één beheerplan op te stellen waarin doelen en maatregelen worden beschreven. Dit plan is dusdanig gedetailleerd dat het tevens als basis kan dienen voor het verstrekken van de subsidie(s) aan de deelnemende organisaties. De provincie is betrokken bij het opstellen van de beheerplannen en ziet erop toe dat de provinciale doelen (geformuleerd in het gebiedsplan Groningen) goed vertaald worden naar inzet van maatregelen en middelen. De provincie verstrekt vervolgens mede op basis van het beheerplan subsidie aan de beheerders. Dat kan zijn in de vorm van beheerssubsidie aan de verschillende beheerders of in de vorm van projectsubsidie voor inrichtingsmaatregelen. Uiteindelijk is elke beheerder zelf verantwoordelijk voor het beheer op eigen terreinen maar we verwachten wel dat er sprake is van intensieve samenwerking en afstemming tussen beheerders in een bepaald gebied.
opgenomen. De uitvoering van het beheerplan is uiteindelijk een verantwoordelijkheid van de beheerders waar de provincie zich primair niet mee bemoeid.
figuur 4: organisatieschema gebiedsgerichte uitvoering
Een eerste klus is het gezamenlijk bepalen van de feitelijke begrenzing van de zoekgebieden (zie actie 1) en het opstellen van een beheerplan. De onderlinge afstemming van de uitvoering van de verschillende beheerplannen zou plaats kunnen vinden in het huidige Gruttoplatform. In dit bestaande platform zijn alle partijen vertegenwoordigd die zich in Groningen bezighouden met weidevogelbeheer. Het platform behoort dan aangevuld te worden met vertegenwoordigers uit de akkervogelgebieden of er dient een soortgelijk 'Leeuwerikplatform' te worden opgericht. Indien de gewenste organisatie in een bepaald zoekgebied niet tot stand kan worden gebracht dan zullen wij net als nu het beheer via het Gebiedsplan Groningen mogelijk maken.
van de zoekgebieden ondersteunen door gedurende drie jaar een provinciale medewerker hiervoor beschikbaar te stellen. Om het samenwerkingsverband van beheerders te laten functioneren zal ook een financiële stimulans nodig zijn. We zullen onderzoeken in hoeverre er, naast bestaande subsidies voor ondersteuning (agrarisch) natuurbeheer, binnen het Programma Landelijk Gebied en het landelijk actieprogramma van het Weidevogelverbond middelen hiervoor beschikbaar zijn.
Deze geschetste werkwijze vergt veel van de organisatiegraad van de collectieven in de verschillende zoekgebieden. Daarbij merken we op dat er de afgelopen jaren al sprake is geweest van groeiende samenwerking tussen beheerders en een verdere professionalisering van agrarische natuurverenigingen. Toch zullen we moeten investeren in deze samenwerkingsverbanden. Wij willen de organisatie wulp
actie 8 We zullen in de verschillende zoekgebieden een nieuwe gebiedsgerichte uitvoering organiseren. Ter ondersteuning van dit proces stellen we gedurende 3 jaar één provinciale medewerker beschikbaar. Daarnaast zullen we onderzoeken in hoeverre aanvullende (financiële) ondersteuning van het gebiedsproces mogelijk is.
In de aanloop naar deze werkwijze heeft de provincie de regisseursrol. We willen de beheerders, voor zover dat nog niet aan de orde is, bij elkaar brengen en met hun in discussie gaan over doelen, ambities en maatregelen die in het beheerplan worden
24
25
4.4 Planologische bescherming De ruimtelijke bescherming van de zoekgebieden is via functieaanduidingen vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan. Daarbij kennen verschillende functies verschillende beschermingniveaus. Zo staan alle handelingen en ontwikkeling binnen de functieaanduiding ‘Natuur’ in het teken van behoud en ontwikkeling van natuurwaarden en zijn andersoortige activiteiten hier niet toegestaan. Indien blijkt dat hier een bepaalde ingreep toch noodzakelijk is (bovenmaatschappelijk belang) dan dienen de verloren natuurwaarden elders gecompenseerd te worden. De spelregels hiervoor hebben we uitgewerkt in de notitie compensatie bos en natuur. De functieaanduiding ‘Landbouw' echter gaat uit van het handhaven en verbeteren van de productieomstandigheden van voor de landbouw. Het compensatiebeginsel is niet van toepassing in deze gebieden. Wij vinden het niet wenselijk om de huidige functieaanduidingen van het POP ter discussie te stellen. Alle EHS gebieden in de zoekgebieden hebben immers al een 'zware' functieaanduiding (natuur en landbouw met natuurwaarden). De landbouwgebieden buiten de EHS hebben een lichter functie. Het is niet in het belang van dit actieprogramma om de gehele zoekgebieden onder het zwaarst mogelijke beschermingsregime te plaatsen. Wij willen het beheer van akkervogels en weidevogels in de landbouwgebieden stimuleren
maar vooral niet opleggen. De uitdaging zit in de vraag of we in het kader van dit actieprogramma in staat zijn om zonder de landbouw beperkingen op te leggen de situatie voor de vogels te verbeteren. De voorwaarden voor een goed weidevogelbeheer, zoals een optimale waterhuishouding, zullen we dus in goed overleg proberen te creëren. Dat betekent dat autonome ontwikkelingen in de landbouw (denk aan de toename van melkveebedrijven in akkerbouwgebieden), mits de functieaanduiding het toestaat, plaats kunnen vinden. Wel vinden we het belangrijk dat de kwaliteit van gebieden gewaarborgd blijft. Wij willen daarom onderzoeken of en hoe het compensatiebeginsel van toepassing verklaard kan worden op alle zoekgebieden voor weidevogelbeheer. Dat zou kunnen via het POP maar mogelijk ook via het gebiedsplan Groningen. Daarmee zou kunnen worden gegarandeerd dat verlies aan natuurwaarden als gevolg van ingrepen van bovenmaatschappelijk belang (uitbreiding dorp en stad, uitbreiding infrastructuur, uitbreiding van industrie) gecompenseerd wordt binnen de begrensde zoekgebieden.
4.5 Buiten de zoekgebieden Zoals we al eerder in deze nota aangehaald hebben is de consequentie van het ‘meer doen in minder gebieden’ dat er vanuit de bestaande subsidiekaders minder mogelijkheden zijn voor het uitvoeren van akkervogelbeheer en weidevogelbeheer buiten de zoekgebieden. Wel zijn we bereid om op 150 hectare weidevogelgebied met zeer hoge dichtheden het bestaande beheer te continueren. We zullen hiervoor aanvullende criteria formuleren. Daarnaast zullen we de uitvoering van nestbescherming buiten de zoekgebieden blijven stimuleren door ondersteuning van organisatie, voorlichting en educatie. In de akkerbouwgebieden zullen we het akkervogelbeheer buiten de zoekgebieden niet meer continueren. Voor het overige vallen deze gebieden terug op subsidiemogelijkheden voor andere vormen van agrarisch natuurbeheer. Daarbij is er op basis van het vigerende gebiedsplan 520 hectare beschikbaar voor landschapsonderhoud en het beheer van dijken, natuurlijke waterlopen en wierden. Daarnaast willen wij de uitvoering van kleinschalige natuurmaatregelen in deze gebieden stimuleren. Het gaat daarbij om simpele maatregelen die op lokale schaal een bijdrage
leveren aan de natuurkwaliteit op het boerenbedrijf. We zullen de mogelijkheden van deze aanpak via een proefproject onderzoeken. Bij positief resultaat willen we dit project opschalen tot een provinciale regeling. Agrarische natuurverenigingen zullen zich verder kunnen oriënteren op nieuwe kansen en mogelijkheden. Goed voorbeeld daarbij is het project Kaantjes en Raandjes van de agrarische natuurvereniging Wierde & Dijk. In het kader van dit project is het slootbeheer aangepast waardoor de boer minder vaak hoeft te maaien en er tegelijkertijd meer overjarig riet in de sloot komt. Dit is een voorbeeld van een ‘slim’ project wat een voordeel oplevert voor de boer en een voordeel voor de natuur zonder extra beheerskosten. Andere mogelijkheden zitten in het ontwikkelen van nieuwe groene en/of blauwe diensten waarbij sprake is van functiecombinaties waardoor nieuwe financieringsbronnen kunnen worden aangetrokken.
actie 10 We beperken de mogelijkheden voor continuering weidevogelbeheer buiten de zoekgebieden tot 150 hectare. Continuering van akkervogelbeheer is buiten de zoekgebieden niet meer mogelijk. We zullen andere vormen van agrarisch natuur- en landschapsbeheer hier stimuleren en ontwikkelen zonodig hiervoor nieuwe mogelijkheden. Voor een proefproject voor kleinschalige natuurmaatregelen stellen we gedurende drie jaar € 50.000,- per jaar beschikbaar. We zullen de ANV's blijven ondersteunen om nieuwe mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer te onderzoeken.
actie 9 We zullen de ambities en doelstellingen uit dit actieprogramma onderstrepen door het compensatiebeginsel van toepassing te verklaren op de zoekgebieden weidevogelbeheer. We zullen nader onderzoeken of en hoe het compensatiebeginsel hier verankerd kan worden.
26
27
4.6 Monitoring De uitvoering van dit actieprogramma moet ertoe leiden dat een stabiele populatie van weidevogels en akkervogels zich in onze provincie kan handhaven. Om te bepalen of dit actieprogramma haar vruchten afwerpt en/of om gewenste bijstellingen te bepalen is het noodzakelijk om de ontwikkelingen van weidevogels en akkervogels te blijven volgen. Wij zullen via ons eigen biologisch meetnet de populatieontwikkelingen blijven volgen. Het meetnet is een onafhankelijke graadmeter van de toestand van natuur en landschap in onze provincie en is een waardevol instrument bij het bepalen van effectiviteit van beleid en maatregelen. Naast het provinciale meetnet zullen ook per kerngebied de resultaten van het beheer gevolgd moeten worden. Alleen dan kunnen per kerngebied uitspraken gedaan worden over de effectiviteit van het gevoerde beheer ter plaatse. Om bij het meten van aantal ontwikkelingen de samenhang tussen de afzonderlijke zoekgebieden in beeld te kunnen brengen is een bepaalde centrale regie gewenst. Met deze uitgangspunten in het achterhoofd zal bij de totstandkoming van de beheerplannen onderzocht moeten worden of verdere professionalisering van monitoring binnen de zoekgebieden tot de mogelijkheden behoort. De provincie zou daarbij de regie kunnen nemen.
De provincie is niet verantwoordelijk voor het uitvoeren van fundamenteel onderzoek op het gebied van akkervogels en weidevogels. Deze taak ligt primair bij de onderzoeksinstellingen zelf en de centrale overheid. Wel zijn wij bereid om een financiële bijdrage te leveren aan praktijkprojecten die, al dan niet gestuurd vanuit wetenschappelijk onderzoek, gericht zijn op optimalisatie van beheer.
actie 11 We zien erop toe dat per zoekgebied de resultaten van beheer in de zin van populatieontwikkelingen in beeld worden gebracht, dat deze voldoende kwaliteit hebben en dat deze gegevens uitwisselbaar zijn met de gegevens van het biologisch meetnet van de provincie Groningen. Daarbij streven we naar een verdere professionalisering van monitoring en willen we onderzoeken of er mogelijkheden zijn om dit onder centrale regie van de provincie te kunnen brengen.
gele kwikstaart
28
29
Bijlage 1:
5 Financiën Een aantal acties uit het voorgaande hoofdstuk hebben financiële consequenties. Het grootste deel van de middelen dat nodig is om onze doelstelling te halen heeft betrekking op het uitvoeren van beheersmaatregelen. De uitvoering van deze maatregelen gebeurt met middelen die het Rijk hiervoor beschikbaar stelt. Deze middelen worden op dit moment op basis van de SNG en de SANG ingezet. De financiering van het huidige beheer (via de SNG en SANG) maakt onderdeel uit van het ILG en is opgenomen in het Programma Landelijk Gebied Groningen. Ook de realisatie van nieuwe natuurgebieden (verwerving/ functieverandering/inrichting) is hierin opgenomen. Door herschikking van hectares kunnen we de weidevogeldoelstelling nagenoeg kostenneutraal uitvoeren. Voor akkervogelbeheer dienen structureel meer middelen voor beheershectares
beschikbaar te komen. In het landelijke actieprogramma weidevogels is aangegeven dat extra middelen nodig zijn om alle ambities te halen. Mede afhankelijk van de bereidheid van het Rijk om deze middelen structureel beschikbaar te stellen, kunnen we ook in Groningen extra maatregelen realiseren. Daarbij ligt de grootste behoefte bij de Groninger akkerbouwgebieden. We zullen ons inspannen om een deel van deze nationale middelen naar Groningen toe te halen. Naast de middelen die via de subsidieregelingen van het Programma Beheer zullen worden ingezet, zullen bepaalde acties om aanvullende financiering via een provinciale bijdrage vragen. Dit betreft de organisatie van het gebiedsproces (1 formatieplaats en € 50.000,-), de extra middelen voor inrichtingsmaatregelen (€ 50.000,-) en de maatregelen buiten de zoekgebieden (€ 50.000,-).
Bedrag
Subsidiekader
Bestaand/ nieuw
Structureel/ tijdelijk
Beheer akkervogels
1.350.000,- SANG (ILG)
bestaand
structureel
3.400.000,- SANG (ILG)
nieuw
structureel
Beheer weidevogels
4.000.000,- SANG/SNG (ILG)
bestaand
structureel
Inrichting zoekgebieden
50.000,-
provincie/PMJP
nieuw
tijdelijk
Organisatie
50.000,-
provincie/PMJP
nieuw
structureel
gebiedsproces
1 fte
provincie
nieuw
tijdelijk
Maatregelen buiten
50.000,-
provincie/PMJP
nieuw
tijdelijk/
zoekgebieden Compensatie
PM
TOTAAL
8.900.000,-
Initiatiefnemer
nieuw
totaal nieuw
150.000,-
provincie/PMJP
tijdelijk
1 fte
provincie
Agrarische natuurvereniging: Collectief van boeren dat zich bezighoudt met behoud en ontwikkeling van natuurwaarden op het boerenland. Akkervogels: Broedvogels van vooral open bouwlandgebieden die oorspronkelijk hun herkomst vinden in de steppen. Typische akkervogelsoorten zijn: veldleeuwerik, patrijs, gele kwikstaart en kievit. Beheersgebieden: Beleidsmatige aanduiding van landbouwgronden die in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur begrensd zijn. Het betreft landbouwgronden met natuurwaarden. Beheerplan: In deze nota bedoeld als plan waarin alle noodzakelijk maatregelen gericht op het beheer van een bepaald weidevogelgebied of akkervogelgebied, worden beschreven. Beheerssubsidie: Financiële tegemoetkoming om natuurwaarden op een terrein in stand te houden.
actie
rijk/waterschap
Biologisch Meetnet: Meetnet van de provincie waarbij steekproefsgewijs de ontwikkeling van landschap, vegetatie en vogels wordt gevolgd.
t/m 2013 t/m 2010
structureel
t/m 2013
structureel
POP
Compensatiebeginsel: Provinciale beleidsregels die gericht zijn op het elders compenseren van schade die aan natuur wordt berokkend als gevolg van ingrepen van zwaar maatschappelijk belang. Ecologische Hoofdstructuur (EHS): Samenhangend netwerk van in (inter)nationaal opzicht belangrijke, duurzaam te behouden ecosystemen. De EHS is opgebouwd uit bestaande natuurgebieden, nieuwe (te ontwikkelen) natuurgebieden, beheersgebieden en verbindingszones. Gebiedsplan Groningen: Plan waarin aangegeven wordt waar welke subsidies uit de Subsidieregeling Natuurbeheer Groningen en de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Groningen kunnen worden toegepast.
totaal nieuw
Absorptievermogen: In deze nota bedoeld als de mate waarop een agrarisch bedrijf aan weidevogelbeheer of akkervogelbeheer kan doen zonder dat daarbij de bedrijfsvoering in het gedrang komt.
Bestaande natuurgebieden: Beleidsmatige aanduiding van natuurgebieden. Deze natuurgebieden kunnen in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur begrensd zijn. Het betreft natuurgebieden die vóór de introductie van de Ecologische Hoofdstructuur als zodanig al bestonden.
tabel 5: Benodigde middelen (jaarlijks) Onderdeel
Begrippenlijst
3.400.000,- rijk
Leefgebieden: Het woongebied van organismen, in dit geval akkervogels en weidevogels. Ook wel habitat of biotoop genoemd.
structureel 30
31
Nieuwe natuurgebieden: Beleidsmatige aanduiding van landbouwgebieden die in het kader van Ecologische Hoofdstructuur omgevormd zijn/worden tot natuurgebied. Open cultuurlandschap: open grasland- en bouwlandgebieden zoals de beekdalen in het Zuidelijk Westerkwartier, de kleiweidegebieden van het Reitdiepdal, Middag Humsterland en het Hoogeland en de akkergebieden van Noord Groningen, het Oldambt, de Veenkoloniën en Duurswold. Particulier natuurbeheer: Vorm van natuurbeheer waarbij de grond in eigendom is van een particulier en niet van een terreinbeherende organisatie als Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten of Stichting Groninger Landschap. Populatie(s): Een groep van (dier)soorten die zich op een bepaald moment op een bepaalde plaats begeeft. Ruime jas: Werkwijze die gehanteerd wordt in het gebiedsplan Groningen waarbij in bepaalde gebieden minder beheershectares dan de totale omvang van het betreffende gebied beschikbaar worden gesteld. Een gebied van 100 hectare waar maar tot 50 hectare beheerssubsidie kan worden aangevraagd is een ruime jas gebied met een 1 op 2 begrenzing. Subsidieregeling Natuurbeheer Groningen (SNG): Subsidieregeling op basis waarvan beheer en inrichting van natuurgebieden kan worden gefinancierd. Voor het onderhoud en beheer van verschillende typen natuur bestaan verschillende beheerspakketten. Deze subsidieregeling is in principe alleen van toepassing in gebieden met de hoofdfunctie natuur. Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Groningen (SANG): Subsidieregeling op basis waarvan beheer en natuurwaarden op landbouwgrond kan worden gefinancierd. Voor het onderhoud en beheer van verschillende typen natuurwaarden bestaan verschillende beheerspakketten. Deze subsidieregeling is alleen van toepassing in gebieden met de hoofdfunctie landbouw. Weidevogels(s): Broedvogels van vooral open graslandgebieden die oorspronkelijk hun herkomst vinden in venen en grazige gebieden. Typische weidevogelsoorten zijn: grutto, wulp, tureluur en kemphaan. Weidevogelreservaten: Natuurgebieden (bestaand of nieuw) met zeer hoge dichtheden weidevogels en waar het beheer primair gericht is op het behoud van deze soorten. Zwaar Beheer: Verschillende beheersmaatregelen van hoge kwaliteit (laat maaien, vluchtheuvels, plas-dras). Deze maatregelen versterken elkaar wanneer ze in samenhang en in mozaïek worden toegepast.
Bijlage 2:
Actiepunten
Actiepunt
7
Actiepunt
Wat doen wij?
Wat doen anderen?
We streven ernaar dat op totaal zo’n 2650 hectare binnen
We zullen de herschikking in samenspraak
We verwachten van de betrokken beheerders
de zoekgebieden akkervogelbeheer maatregelen worden
met de zoekgebieden voorbereiden. We
in de zoekgebieden dat ze actief meedenken
uitgevoerd. We zullen beheersovereenkomsten buiten
zetten de procedure om het gebiedsplan op
over een goede verdeling van beheer-
Wat doen wij?
Wat doen anderen?
de zoekgebieden niet meer verlengen. Wij zullen bij het
dit onderdeel aan te passen in het voorjaar
hectares per zoekgebied. We verwachten van
Wij zullen het initiatief nemen om met de
Van de betrokken partijen (beheerders,
Rijk pleiten voor een structurele toename van minstens
in werking. Daarnaast zullen we op basis
het Rijk dat ze ruimte geeft om de doelstellingen
gebieden werken we de begrenzing van de
beheerders in de gebieden de begrenzing
lokale overheden, belangenvertegen-
1905 hectare die ingezet kunnen worden voor akkervogel-
van dit actieprogramma een claim bij het
van het actieprogramma te verwezenlijken.
zoekgebieden voor akkervogelbeheer en weidevogel-
van de zoekgebieden tot op perceelsniveau
woordigers) verwachten we dat ze actief
beheer. Daarnaast proberen we door koppeling met
Rijk in dienen. We zullen het waterschap
We verwachten van het waterschap dat ze
beheer verder uit. Deze begrenzingen zullen we
uit te werken. We zetten de procedure om
zullen deelnemen aan de uitwerking van
andere beleidsdoelen extra middelen te genereren
uitnodigen om een alliantie met ons aan te gaan.
samen met ons een impuls geven aan het
vervolgens opnemen in het Gebiedsplan Groningen.
het gebiedsplan op dit onderdeel aan te
begrenzingen.
voor akkervogelbeheer.
1 Samen met de betrokken beheerders uit de geselecteerde
beheer van randen langs sloten.
passen in het voorjaar in werking. We zullen in de verschillende zoekgebieden een nieuwe
We zullen drie jaar lang een medewerker het
We verwachten van alle beheerders een
Wij nemen het initiatief om met de beheerders
Van de betrokken partijen (beheerders,
8
gebiedsgerichte uitvoering organiseren. Ter ondersteuning
veld in sturen om de zoekgebieden weidevogel-
actieve inbreng in de zoekgebieden.
zoekgebieden weidevogelbeheer ontwikkelen we per
in de gebieden de gewenste maatregelen te
lokale overheden, belangenvertegen-
van dit proces stellen we gedurende 3 jaar één provinciale
beheer en akkervogelbeheer verder te
Daarbij verwachten we dat alle
gebied een set aan maatregelen (gereedschapskoffer).
formuleren en werken deze uit aan de hand
woordigers) verwachten we dat ze actief
medewerker beschikbaar. Daarnaast zullen we onder
organiseren. We zullen bekijken hoe de
beheerders zich maximaal inspannen om
Deze maatregelen zullen we inpassen in de bestaande
van de catalogus GB diensten.
zullen deelnemen aan het bedenken van
zoeken in hoeverre aanvullende (financiële) ondersteuning
huidige subsidiemiddelen kunnen ombuigen
een beheerplan tot stand te brengen en
maatwerkmaatregelen.
van het gebiedsproces mogelijk is.
naar de zoekgebieden.
de uitvoering ervan op zich te nemen.
2 In samenspraak met de beheerders in de verschillende
subsidiekaders. We vragen de beheerders om maatregelen
We verwachten van de beheerders dat
We zullen de ambities en doelstellingen uit dit
In de Gebiedsplan herziening zullen we de
reserveren in het Programma Landelijk Gebied om de
op te nemen in de beheerplannen. Samen
ze in hun gezamenlijk beheerplan maat-
actieprogramma onderstrepen door het compensatie-
toepassing van het compensatiebeginsel in
uitvoering van kleinschalige inrichtingsmaatregelen
met de beheerders zullen we projecten
regelen beschrijven en deze ook tot
beginsel van toepassing te verklaren op de zoek-
de zoekgebieden meenemen.
in de zoekgebieden (weidevogels en akkervogels)
opstarten die uitvoering geven aan de
uitvoering zullen brengen.
gebieden weidevogelbeheer. We zullen nader onder
mogelijk te maken.
nodige inrichtingsplannen.
3 We zullen jaarlijks een bedrag van € 50.000,00
9
zoeken hoe het compensatiebeginsel hier verankerd kan worden.
4 Door middel van herschikking van de beschikbare
We zullen de herschikking in samenspraak
Van de betrokken partijen (beheerders,
hectares voor weidevogelbeheer zullen we de uitvoering
met de zoekgebieden voorbereiden. We
lokale overheden, belangenvertegen-
We zetten de procedure om het gebiedsplan
We hopen dat beheerders buiten de
van beheer binnen en buiten de EHS optimaliseren.
zetten de procedure om het gebiedsplan op
woordigers) verwachten we dat ze actief
weidevogelbeheer buiten de zoekgebieden tot 150
op dit onderdeel aan te passen in het voor-
zoekgebieden initiatief nemen om
We willen een ruime jas benadering toepassen in de
dit onderdeel aan te passen in het voorjaar
zullen deelnemen aan het verdelen van
hectare. Continuering van akkervogelbeheer is buiten de
jaar in werking. We zullen de beheerders
andere terreinen van agrarisch natuur-
beheersgebieden van de EHS. Samen met de
in werking.
hectares over de verschillende zoek-
zoekgebieden niet meer mogelijk. We zullen andere vormen
informeren over andere vormen van
beheer te onderzoeken.
gebieden.
van agrarisch natuur- en landschapsbeheer hier stimuleren en
beheer.
beheerders in de zoekgebieden zullen we bepalen
10 We beperken de mogelijkheden voor continuering
hoeveel hectares er uiteindelijk per zoekgebied
ontwikkelen zonodig hiervoor nieuwe mogelijkheden.
nodig en inpasbaar zijn.
Voor een proefproject voor kleinschalige natuurmaatregelen stellen we gedurende drie jaar € 50.000,- per jaar We zullen nagaan of de huidige instrumenten
We verwachten van betrokken partijen
beschikbaar. We zullen de ANV’s blijven ondersteunen
particulier beheer) geven om via particulier natuur-
snel genoeg tot realisatie van de EHS leiden.
dat ze bereid zijn om te kijken naar alle
om nieuwe mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer te
beheer of na verwerving zo snel mogelijk alle natuur-
Zonodig bedenken we andere maatregelen
mogelijkheden die tot snelle afronding
onderzoeken.
gebieden in de EHS met een weidevogeldoelstelling
die dit proces bespoedigen.
van de EHS kunnen leiden.
5 We zullen een extra impuls (kavelruil, stimuleren
We zullen het monitoren van (de resultaten
We verwachten van de beheerders/
beheer in de zin van populatieontwikkelingen in
van) het beheer een duidelijke plek geven
gebiedscommissies dat in goede samen-
11 We zien erop toe dat per kerngebied de resultaten van
optimaal ingericht te krijgen. Wij nemen het initiatief om met de
Van de betrokken partijen (beheerders,
beeld worden gebracht, dat deze voldoende kwaliteit
in de beheerplannen. We gaan met de
werking en samenhang de monitoring
zoekgebieden akkervogelbeheer ontwikkelen we per
beheerders in de gebieden de gewenste
lokale overheden, belangenvertegen-
hebben en dat deze gegevens uitwisselbaar zijn met de
zoekgebieden de discussie aan over de
wordt uitgevoerd.
gebied een set aan maatregelen. Deze maatregelen
maatregelen te formuleren en werken
woordigers) verwachten we dat ze actief
gegevens van het biologisch meetnet van de provincie
organisatie van deze monitioring.
zullen we inpassen in de bestaande subsidiekaders
deze uit aan de hand van de catalogus GB
zullen deelnemen aan het bedenken van
Groningen. Daarbij streven we naar een verdere profes
(SANG, catalogus groen blauwe diensten).
diensten.
maatwerkmaatregelen.
sionalisering van monitoring en willen we onderzoeken of
6 In samenspraak met de beheerders in de verschillende
er mogelijkheden zijn om dit onder centrale regie van de 32
provincie te kunnen brengen.
33
Bijlage 3:
Achtergronddocument
Kees van Scharenburg
1. Inleiding Dit achtergronddocument gaat in op de inhoudelijke aspecten van de op 31 januari 2007 aangenomen statenmoties over een aanpassing van het weide- en akkervogelbeheer. Daarbij zijn ook de conclusies van de Statencommissie "Landschap, Water en Milieu" betrokken van het op 29 november 2006 gehouden "Ronde tafelgesprek" over weidevogelbeheer in de provincie Groningen. Aanleiding tot het 'Ronde tafelgesprek' was de ondanks alle beleidsinspanningen, voortgaande afname van weide- en akkervogelpopulaties in Nederland en Groningen. In de moties en conclusies komen de volgende inhoudelijke punten aan de orde: • onderzoek naar het aanwijzen van kansrijke gebieden voor optimaal weide- en akkervogelbeheer; • onderzoek naar mogelijkheden voor planologische bescherming van belangrijke weidevogelgebieden; • stoppen achteruitgang van de weidevogel stand na 2010; • inzet extra middelen om de achteruitgang na 2010 een halt toe te roepen.
Naar aanleiding daarvan wordt nader ingegaan op voor het behoud van dierpopulaties belangrijke factoren: • de kwaliteit van de habitat en het daarvoor benodigde beheer • de plaats waar dit beheer wordt uitgevoerd • de schaal waarop dit beheer plaatsvindt. Op basis daarvan wordt een schatting gemaakt van de kosten die de uitvoering van de genoemde voorstellen met zich meebrengt. Omdat het daarvoor benodigde rekenwerk tijdrovend is en specifieke populatiebiologische informatie vergt, beperkt de analyse zich tot de grutto als indicator voor de weidevogels en de veldleeuwerik als indicator voor de akkervogels. Met de grutto liften weidevogelsoorten mee als kievit, tureluur, graspieper, slobeend en wilde eend. Bij de veldleeuwerik geldt dat voor akkervogels als gele kwikstaart, graspieper, kievit en deels grauwe kiekendief en patrijs.
watersnip
tureluur
2. Kwaliteit beheer De vogelpopulatie van het open cultuurland vindt zijn oorsprong in natuurlijke biotopen als steppen, kwelders en natuurlijke graslanden. De soortengroep bestaat hoofdzakelijk uit grondbroeders. De kwelders in Groningen zijn zo'n natuurlijke biotoop. Met de groei van de menselijke bevolking, de ontwikkeling van de landbouw en de daarmee gepaard gaande
34
gele kwikstaart
openlegging van beboste gebieden heeft deze soortengroep langzamerhand het agrarisch cultuurland bevolkt. Naast deze "echte" cultuurlandsoorten komen in het cultuurland ook veel soorten voor die gebonden zijn aan daar aanwezige elementen (bosjes, ruigten, natte elementen), de zogenaamde "elementsoorten" (Provincie Groningen 2007a). We beperken ons hier verder tot de "echte" cultuurlandsoorten. Een groot deel van deze soorten kwam zowel in graslanden als akkers voor, een kleiner deel alleen in natte tot vochtige graslanden (o.a. kemphaan, watersnip, tureluur, grutto), die voornamelijk in Nederland te vinden zijn. Het voorkomen en de talrijkheid van deze soorten worden in hoge mate bepaald door het agrarische beheer. Ontwatering, modernisering, schaalvergroting en de daarmee samenhangende intensivering van dit beheer sinds de jaren veertig in de vorige eeuw, hadden grote gevolgen. Zo zijn kemphaan, watersnip en grauwe gors vrijwel verdwenen, terwijl graseters als zwanen en ganzen nu sterk in opkomst zijn. Ook opkomst en ondergang van grutto en veldleeuwerik hangen hiermee samen. Zij hebben baat bij een niet al te extensieve, maar ook geen al te intensieve bedrijfsvoering. In dat opzicht zijn het vogelsoorten die horen bij het agrarische systeem uit het midden van de vorige eeuw (Beintema et al 1995). Een ander gevolg van de agrarische ontwikkeling is het uiteenvallen van de groep "echte" cultuurlandsoorten in weide- en akkervogels. Onder de weidevogels worden nu vaak de aan grasland gebonden soorten verstaan, akkervogels komen hoofdzakelijk in akkers voor. In feite zijn akkervogels soorten die vroeger zowel in graslanden als in akkers te vinden waren. Door het intensieve graslandbeheer weten ze nu vrijwel alleen nog in de akkers te overleven (Provincie Groningen 2007a).
35
Het behoud of herstel van de populatie "echte" cultuurlandvogels is dus gebaat bij het behouden of weer herstellen van agrarische landschappen met extensieve tot niet al te intensieve vormen van agrarisch beheer. Een dilemma dat zich daarbij voordoet, is in hoeverre deze landschappen en beheersvormen, al dan niet tegen een vergoeding, passen binnen de huidige agrarische bedrijfsvoering. Als dat niet meer het geval is, dan zijn reservaatbeheer of particulier natuurbeheer onvermijdelijk. Deze laatste beheervormen hebben het voordeel dat door de grondverwerving gebieden beter kunnen worden ingericht (o.a. vochtvoorziening) en dat ze meer continuïteit bieden naar de verre toekomst. De inrichting van een gebied (o.a. openheid, waterstand, percelering) en de kwaliteit van het beheer moeten ertoe leiden dat voldoende jongen worden geproduceerd om een populatie op peil te houden of te doen groeien. Nestgelegenheid, opgroeimogelijkheden voor kuikens, rust, dekking en voldoende voedsel voor volwassen dieren en jongen zijn daarbij cruciale factoren. Belangrijk is verder dat in verband met de plaatstrouw van soorten het beheer langdurig (10 tallen jaren) op dezelfde locaties dient te worden uitgevoerd (Beintema 1995). Een dergelijk beheer kan ook bijdragen aan het vergroten van de overleving tijdens doortrek- en overwinteringsperioden. Voor een aantal in gras- of bouwland pleisterende en overwinterende soorten zijn rust, dekking en voldoende dierlijk (wormen, insecten) en plantaardig (oogstresten, zaden) voedsel buiten het broedseizoen van cruciaal belang.
Weidevogels Weidevogels zijn gebaat bij open landschappen met natte tot vochtige kruidenrijke graslanden, die matig worden bemest en waar tot half juni een groot deel (ongeveer 40% van het areaal) lang gras/ hooiland te vinden is (Schekkerman et al. 2006, Schekkerman en Beintema 2007). Dit wordt in het vervolg zwaar beheer genoemd. Deze landschappen dienen gevrijwaard te zijn van verstoringen door wegen, bebouwing en opgaande beplantingen. Belangrijke beheersaspecten weidevogels: • Open landschap • Rust • Vochtige bodem • Plas dras percelen in vroege voorjaar • Voldoende voedsel • Structuurrijke kruidenrijke grasmat • Groot aandeel hooiland in eerste helft juni. Akkervogels Akkervogelpopulaties, waarvan de veldleeuwerik een exponent is, zijn gebaat bij grootschalige open landschappen met een grote gewasdiversiteit. Extensieve graanteelten met een hoge kruiden- en insectenrijkdom, een afwisseling van winter- en zomergranen, braakpercelen en kruidenrijke randen en bermen vormen de optimale habitat (Van Scharenburg et al. 1990). Nu het bouwplan minder divers is geworden, de kruidenrijkdom is verdwenen en het aandeel zomergranen is afgenomen, kunnen bepaalde vormen van braak, het aanleggen van brede (10 meter of meer) grazige en structuurrijke faunaranden, het optimaler beheren van perceelsranden, bermen en taluds en waar relevant nestbescherming (bij de grauwe kiekendief, een nestblijver, worden zowel eieren als jongen beschermd) soulaas bieden (Koks en Van
Scharenburg 1997, Koks et al. 2001, Donald 2004, Van 't Hoff & Koks 2007). Het behoud en het herstel van de grauwe kiekendieven populatie in Oost-Groningen is daarvan een sprekend voorbeeld (Koks et al. 2007). In het kielzog daarvan tekent zich lokaal herstel af van patrijs en veldleeuwerik. In tegenstelling tot de weidevogels ligt reservaatbeheer voor de akkervogels minder voor de hand, omdat de abiotische omstandigheden er voor deze soortengroep minder toe doen dan gewassamenstelling en beheer.
3. Kansrijke gebieden In deze paragraaf wordt ingegaan op een viertal vragen: • Wat zijn kansrijke gebieden? • Biedt de geconcentreerde inzet van middelen in kansrijke gebieden voordelen? • Waar liggen ze in Groningen? • In hoeverre zijn ze planologisch beschermd? Wat zijn kansrijke gebieden? Kansrijke gebieden zijn gebieden waar momenteel nog hoge dichtheden weide- en / of akkervogels voorkomen en waar voldoende jongen geproduceerd worden om de populaties op peil te houden. Ze dienen als brongebied voor de omgeving. Ze liggen in open gebieden, de abiotische omstandigheden (waterhuishouding, bodem) zijn goed of in potentie te herstellen, er komen vormen van extensief tot niet al te intensief beheer voor of er zijn mogelijkheden om deze beheervormen te herstellen. Er is weinig verstoring door wegen, bebouwing en opgaande beplantingen.
Belangrijke beheersaspecten: • Open landschap • Extensieve graanteelten • Zomergraan • Winterstoppels • Kruidenrijkdom • Grazige structuurrijke vegetaties: - Gras - natuurbraak - Brede faunaranden (niet te dicht bij opgaande beplantingen, wegen en bebouwing)
grauwe kiekendief 36
Biedt de geconcentreerde inzet van middelen in kansrijke gebieden voordelen? Voor het in stand houden van dierpopulaties is niet alleen van belang welk beheer wordt uitgevoerd, maar ook waar dat gebeurt. Zeker als de middelen beperkt zijn en efficiency belangrijk is. Praktisch gesproken is het behoud van dierpopulaties alleen zinvol op plekken waar deze nog in levensvatbare vorm voorkomen. Een modelberekening voor de grutto kan dit illustreren. Daarbij is uitgegaan van een metapopulatie van 16 samenhangende gruttopopulaties. In 4 daarvan komt een relatief hoge dichtheid van 15 paar/100 ha voor, zeg de kansrijke gebieden, in 4 een lage dichtheid van 2 paar/100ha en in 8 een matige dichtheid van 5 paar/100ha.
37
Als er voldoende middelen zijn om voor 4 (25%) van de 16 populaties beheermaatregelen te nemen, die leiden tot een zodanige jongenproductie dat de populatie groeit, kunnen ze op verschillende wijze worden ingezet. Figuur 1 geeft de resultaten als de maatregelen worden ingezet voor de 4 populaties met de hoogste dichtheid (VariantHoog), de 4 populaties met de laagste dichtheid (VariantLaag), of voor 1 van de hoogste, 1 van de laagste en 2 populaties met een matige dichtheid ("Poldermodel"). Inzet van de middelen voor populaties met de hoogste dichtheid leidt snel tot populatiegroei, omdat een groot deel van de metapopulatie (56%) onder beheer komt. Bij inzet voor populaties met de laagste dichtheid gaat de afname onverminderd door, omdat het onder beheer gebrachte populatieaandeel (7%) te klein is om op metapopulatieniveau effect te sorteren. Het "poldermodel" (25% van de populatie onder beheer) laat eerst stabilisatie zien en daarna een lichte groei. Merk ook op dat ontwikkelingen veel tijd kunnen vergen, bijvoorbeeld ruim 15 jaar om met het "Poldermodel" een lichte groei te bereiken. Inzet in de beste gebieden leidt tot een snellere groei. Voor andere soorten, zoals de veldleeuwerik geldt in grote lijnen hetzelfde, zij het dat het "Poldermodel" eerst tot afname leidt en pas na 20 jaar tot herstel. De conclusie is duidelijk: inzet van middelen voor populaties met de hoogste dichtheden leidt in ieder geval in theorie tot een groei van de metapopulatie.
Figuur 2. Verspreiding grutto met storingszones wegen en bebouwing. Figuur 1. Effect inzet middelen op een gruttopopulatie.
Waar liggen kansrijke gebieden in Groningen? Met behulp van bestaande gegevens is het mogelijk om gebieden met relatief hoge dichtheden te traceren. Het is vaak minder duidelijk in hoeverre dat ook brongebieden zijn. Voor de grutto zijn er aanwijzingen dat een deel van de gebieden met hoge dichtheden als zodanig functioneert. Voorlopig wordt ervan uitgegaan dat gebieden met een hoge dichtheid indicatief zijn voor de ligging van de brongebieden. Vaak zijn dat ook gebieden die aan de andere voorwaarden voldoen (zie Kwaliteit beheer). Momenteel staan kansrijke gebieden voor weide- en akkervogels aangegeven in het "Gebiedsplan" (Provincie Groningen 2007b). Voor weidevogels zijn dit de in het kader van de EHS begrensde reservaat- en beheergraslanden en de zoekgebieden daarbuiten. Voor de akkervogels zijn dit de zogenaamde kern/zoekgebieden. Dit zijn 'beleidsmatig' begrensde gebieden die niet helemaal overeen hoeven te komen met de kansrijke gebieden.
De figuren 2 en 3 geven de gebieden aan waar nog relatief hoge dichtheden van grutto en veldleeuwerik voorkomen. Figuur 2 (grutto) is afgeleid van de 'Gruttokaart van Nederland 2004' (Teunissen et al. 2005). Figuur 3 (veldleeuwerik) is gebaseerd op voor de 'Toestand van natuur en landschap 2006' uitgevoerd onderzoek (Oosterhuis 2004, 2005). Zoals al eerder genoemd, zijn voor de kansrijkheid naast het actuele voorkomen in hoge dichtheden ook de potentiële betekenis op basis van landschappelijke kenmerken, waterstand en het vooruitzicht op een duurzaam voortbestaan van belang. Vandaar dat op de kaarten actuele en in de nabije toekomst geplande storingsbronnen als bebouwing en het 45dB geluidscontour rond wegen zijn opgenomen (Reijnen 1995).
38
39
Figuur 3. Verspreiding veldleeuwerik met storingszones wegen en bebouwing.
Grasland Bij het maken van figuur 2 is uitgegaan van gebieden waar meer dan 10 paar grutto's/100 ha voorkomen, aangevuld met gebieden waar de dichtheid 5-10 p/100ha is. Merk op dat dit een geflatteerd beeld geeft, omdat in de jaren negentig volgens de landelijke normen nog van 20 paar grutto's per 100 ha werd uitgegaan bij de aanwijzing van goede weidevogelgebieden. Figuur 2 laat zien dat momenteel de volgende gebieden van belang zijn: 1 Reitdiepdal en omgeving 2 Noordwestelijk deel van het ZWK en het gebied rond Grijpskerk 3 Gebied Hoogkerk - Boerakker 4 Gorechtpolders west van het Zuidlaardermeer 5 Kleine kernen bij Appingedam en rond de Hoeksmeer. De goede & matige gebieden hebben een oppervlakte van 19000 ha (tabel 1) en beslaan daarmee 44% van het graslandareaal. Deze gebieden zijn deels onderhevig aan verstoring door wegen en bebouwing. Tabel 1. Oppervlakte Goede & Matige gruttogebieden Gruttoklassen
Oppervlakte
Goed > 10 pr/100ha
6500 ha
Matig 5 -10pr/100ha
12500ha
Totaal
19000 ha
Van het momenteel ingezette zware beheer (6700 ha) ligt 30% in de goede gruttogebieden, 25% in de matige gebieden en 45% in gebieden met lage dichtheden. Hieronder vallen ondermeer reservaten met een andere, o.a. botanische doelstelling, waar weliswaar geen hoge grutto dichtheden, maar bijvoorbeeld
40
41
wel watersnippen te vinden zijn. Vanuit het totale areaal goede & matige gruttogebied bekeken wordt 19% gedekt door zwaar beheer. Bouwland Bij het maken van figuur 3 is uitgegaan van gebieden waar meer dan 10 paar veldleeuweriken/100 ha voorkomen, aangevuld met gebieden waar de dichtheid 5-10 paar/ 100ha is. Uit figuur 3 blijkt dat momenteel de volgende gebieden van belang zijn: 1 Gorechtpolders west van het Zuidlaardermeer 2 Delen Oldambt 3 Delen Zuidoost-Groningen 4 Delen Midden-Groningen De gebieden in het Oldambt en het zuidoosten van Groningen overlappen deels met de bolwerken van de Grauwe kiekendief. Opmerkelijk is dat ook in het Gorecht hoge veldleeuwerik dichtheden voorkomen. Dit is het enige graslandgebied in Groningen waar de vogelgemeenschap van het cultuurland nog min of meer compleet voorkomt. In Noord-Groningen is de actuele betekenis momenteel beperkt, maar liggen in enkele gebieden, m.n. de kustpolders, wel potenties. De goede & matige gebieden hebben een oppervlakte van 56900 hectare en beslaan daarmee 42% van het akkerareaal. Deze gebieden zijn deels onderhevig aan verstoring door wegen en bebouwing.
Tabel 2. Oppervlakte Goede & Matige veldleeuwerikgebieden
Tabel 4. Kenmerken akkervogelgebieden
Veldleeuwerikklassen
Oppervlakte
Veldleeuwerikgebied
5 -10pr/100ha
>10 pr/100ha
Totaal > 5pr/100ha
Goed > 10 pr/100ha
6400 ha
Oppervlakte
50500ha
6400ha
56900ha
Matig 5 -10pr/100ha
50500 ha
POP aanduiding
Totaal
56900 ha
Natuur
4%
20%
6%
Van de momenteel ingezette faunarandpakketten (743 ha) ligt 9% in de goede gebieden, 47% in de matige gebieden en 45% in gebieden met lage dichtheden. Van het totale areaal goede & matige veldleeuwerikgebieden wordt 0.7% gedekt door beheermaatregelen. In hoeverre zijn de kansrijke gebieden planologisch beschermd? In de moties wordt ook gevraagd te zoeken naar manieren om deze kansrijke gebieden zoveel mogelijk te vrijwaren van planologische ingrepen. Door de functieaanduidingen in het POP is op dit moment een deel van deze gebieden planologisch beschermd (tabel 3 & 4). Ook zijn ze deels begrensd door de EHS. Tabel 3 laat zien dat van de betere gruttogebieden een aanzienlijk deel planologisch is beschermd. Van het niet beschermde aandeel goede & matige gebieden valt 22% onder de POP aanduiding "Landbouw". 39% van de goede & matige gruttogebieden wordt door de EHS begrensd.
Landbouw+Natuur
0
5
1
Gaaf landschap
1
0
1
Grootschalig open
38
30
37
Totaal
43%
55%
45%
45% van de goede & matige veldleeuwerikgebieden wordt momenteel op enigerlei wijze planologisch beschermd. Van het niet beschermde aandeel valt 51% onder de POP aanduiding "Landbouw". Een belangrijk deel van het gebied met de POP aanduiding "Natuur" ligt buiten de akkergebieden, o.a. in het Gorecht. Vooral de aanduiding "Grootschalig open landschap" is van belang voor de planologische bescherming van de akkergebieden. Opmerkelijk is dat gebieden met de aanduiding "Gaaf landschap" geen hoge dichtheden herbergen. Ongeveer 8% van de goede & matige gebieden wordt door de EHS begrensd. Ook hiervoor geldt dat deze gebieden deels buiten de akkergebieden liggen. 29% van de goede & matige veldleeuwerikgebieden ligt in de in het Gebiedsplan aangegeven "Kern/zoekgebieden".
Tabel 3. Kenmerken Weidevogelgebieden Gruttogebied
5 -10pr/100ha
>10 pr/100ha
Totaal > 5pr/100ha
Oppervlakte
12500ha
6500ha
19000ha
POP aanduiding Natuur
16%
28%
20%
Landbouw+Natuur
23
52
33
Gaaf landschap
14
6
11
Grootschalig open
15
2
11
Totaal
68%
88%
75% 42
4. Stabilisatie van populaties en de daarvoor benodigde middelen. In de toelichting op de statenmoties wordt de wens uitgesproken om de daling van weidevogelpopulaties na 2010 tot staan te brengen, oftewel op het niveau van 2010 te stabiliseren, en daarvoor extra middelen in te zetten. Omdat onbekend is wat het populatieniveau in 2010 zal zijn, wordt bij de navolgende berekeningen de populatieschatting van 2006 aangehouden. Om een schatting te kunnen maken van de daarvoor benodigde inspanningen en de ermee gepaard gaande kosten is, naast de kwaliteit van het beheer en de plaats waar dit wordt ingezet, van belang op welke schaal dit beheer wordt uitgevoerd. Daarvoor zijn voor grutto en veldleeuwerik met behulp van populatiemodellen enkele scenario's doorgerekend. Uitgangspunt is daarbij dat het weidevogelbeheer plaatsvindt op graslanden met de juiste waterstanden en zwaar beheer. Voor het akkervogelbeheer wordt uitgegaan van de inzet van natuurbraak en brede optimaal beheerde faunaranden. Daarnaast wordt verondersteld dat dit beheer is ingezet in gebieden met hoge dichtheden. Mogelijke effecten op populatieniveau kunnen zich, gezien de demografische eigenschappen van de populaties pas 10-20 jaar na de start van de uitvoeringsmaatregelen manifesteren. De scenario uitkomsten slaan dan ook op een periode tot 25 jaar na invoering van de vereiste maatregelen, dus rond 2030. Kortom het gaat om het juiste beheer op de juiste plaats, zo snel als mogelijk. Er is alleen gerekend met de beheerkosten, ervan uitgaande dat de eenmalige verwervingsen inrichtingkosten voor de EHS reservaten / Particulier Natuurbeheer al zijn ingeboekt en verdere reservaatvorming niet voor de hand ligt.
43
Voor zwaar weidevogelbeheer is uitgegaan van beheervergoedingen van 500 euro per hectare (Schotman en Melman 2006). Voor zwaar akkervogelbeheer is uitgegaan van 1800 euro per hectare (PPO). Gezien de lange realiseringstermijn doemt daarbij wel de vraag op of deze bedragen voldoende zijn. Weidevogels In figuur 4 zijn de resultaten van de verschillende beleidsscenario's voor de grutto weergegeven. De grijze staven hebben betrekking op de uitkomsten van de scenarioberekeningen, dus het aantal grutto's na 25 jaar. De lijn met de witte bolletjes geeft het bijbehorende kostenniveau. Ter vergelijking zijn met de zwarte staven de gruttopopulaties in 1985 en 2006 weergegeven. Er zijn 3 scenario's doorgerekend: 1 De huidige beheersituatie (5-10% van het graslandareaal ligt onder zwaar beheer) wordt voortgezet. 2 15% van het graslandareaal ligt onder zwaar beheer (komt ongeveer overeen met het voor driekwart realiseren van de weide vogeldoelstellingen van de EHS). 3 20% van het graslandareaal ligt onder zwaar beheer (komt ongeveer overeen met een volledige realisatie van de weidevogel doelstellingen uit de EHS). De figuur laat zien dat de gruttopopulatie na 1985 meer dan gehalveerd is. Om de populatie op het niveau van 2006 te stabiliseren, is een voortzetting van de huidige beheersituatie onvoldoende. Ook het scenario waarbij 15% van het graslandareaal onder zwaar beheer komt, leidt op termijn tot lagere aantallen. Alleen als 20% van het graslandareaal (8500 ha) onder zwaar beheer komt, zal stabilisatie optreden. De realisering zal dan snel en
volledig moeten plaatsvinden en zich moeten concentreren in de goede & matige gruttogebieden. De beheerkosten bedragen dan 4 à 5 miljoen euro op jaarbasis. Deze oppervlakte komt vrijwel overeen met die welke in het kader van de EHS voor weidevogeldoelstellingen is gereserveerd. In theorie zou het doel dus met een volledige uitvoering van de EHS gerealiseerd kunnen worden. Echter, de EHS valt maar voor een deel samen met de goede & matige gruttogebieden, zodat in de praktijk een herziening van de EHS begrenzing en/of het overhevelen van niet gebruikte EHS beheerhectaren naar goede gruttogebieden buiten de EHS nodig zal zijn om het doel te bereiken.
Figuur 4. Schatting kosten baten weidevogelbeheer.
Akkervogels In figuur 5 zijn de resultaten van de verschillende beleidsscenario's voor de veldleeuwerik weergegeven. De grijze staven hebben betrekking op de resultaten van de scenarioberekeningen, dus het aantal veldleeuweriken na 25 jaar. De lijn met de witte bolletjes geeft
het bijbehorende kostenniveau. Ter vergelijking zijn met de zwarte staven de veldleeuwerikpopulaties in 1985 en 2006 in de figuur opgenomen. Er zijn 4 scenario's doorgerekend waarbij respectievelijk 1, 5, 10 of 15% van het akkerareaal onder beheer wordt gebracht (faunaranden, natuurbraak etc.). Figuur 5 laat zien dat de veldleeuwerikaantallen sinds 1985 sterk zijn afgenomen tot 7 à 8000 paren in 2006. Bij het onder beheer brengen van 1, 5 of 10% van het akkerareaal zal de afname zich voortzetten en zullen de aantallen stabiliseren op een lager niveau. Pas wanneer minstens 15% van het areaal
Figuur 5. Schatting kosten baten akkervogelbeheer.
onder beheer wordt gebracht, is er op lange termijn sprake van enige stabilisatie op het populatieniveau van 2006. De daarvoor benodigde kosten bedragen ongeveer 35 miljoen euro. Deze in vergelijking met het weidevogelbeheer hoge kosten hebben te maken met de hogere beheervergoeding per hectare.
44
De in de moties verwoorde ambitie om de achteruitgang van weide- en akkervogelpopulaties na 2010 tot staan te brengen en de aantallen te stabiliseren op het niveau van 2006, zou voor de graslanden haalbaar als 20% van het graslandareaal snel onder zwaar beheer wordt gebracht en dit beheer zich concentreert in de goede & matige gruttogebieden. De situatie in de akkergebieden is veel minder rooskleurig, omdat maatregelen daar later van start zijn gegaan en beperkt van omvang zijn. In de akkers ligt momenteel 0.7% van het areaal onder beheer, in de graslanden 10%. Als minimaal 15% van het akkerareaal onder het juiste beheer gebracht zou worden kan stabilisatie van de veldleeuwerikpopulatie verwacht worden. De termijn waarop stabilisatie plaats vindt, bedraagt enige decennia. Enerzijds vanwege de demografische kenmerken van de populaties, anderzijds omdat de voor een stabilisatie vereiste omvang van de maatregelen niet van vandaag op morgen te realiseren zal zijn. Ook bij een succesvolle soort als de grauwe kiekendief kostte het populatieherstel tot nu toe meer dan 15 jaar. Vergeleken met de veldleeuwerik gaat het daarbij om een bijzondere soort. Het is een nestblijver waardoor zowel eieren als kuikens beschermd kunnen worden, terwijl door het schaarse voorkomen ongeveer 100% van de populatie kan worden beschermd. Dit is bij de veldleeuwerik en andere algemene akkervogels onmogelijk. Daarvoor zijn generieke maatregelen op betrekkelijk grote schaal nodig.
markt en/of het klimaat kunnen zich echter grote veranderingen voordoen. Deze kunnen zowel mee- als tegenvallers opleveren voor de betreffende soorten en maken voorspellingen op middellange termijn moeilijk. Het is daarom van belang de ontwikkelingen te blijven volgen en er door middel van flexibel beleid tijdig op in te spelen.
patrijs
slobeend
De scenarioberekeningen gaan uit van een matige voortgaande schaalvergroting van de landbouw. Onder invloed van veranderend EU landbouwbeleid, ontwikkelingen op de wereld-
45
wulp
Conclusies 1. De vogelbevolking van het open cultuurland is sterk afhankelijk van de intensiteit van het agrarisch beheer. De samenstelling van de vogelbevolking verandert in samenhang met de agrarische bedrijfsvoering. Soorten die men tegenwoordig de moeite van het beschermen waard vindt, behoren bij een agrarische bedrijfsvoering uit het midden van de vorige eeuw. 2. De vogelbevolking van het open cultuurland is gebaat bij extensief tot minder intensief beheer. Van de voor grutto en veldleeuwerik relevante beheermaatregelen wordt momenteel respectievelijk 30% en 9% ingezet in gebieden met de hoogste dichtheden, 45% van de inspanningen vindt plaats in gebieden met lage dichtheden. 3. Het is efficiënter om beheermaatregelen in te zetten in gebieden met hoge dichtheden. 4. Voor weidevogels kansrijke gebieden zijn te vinden in het Gorecht, het Reitdiepdal, het noordwestelijk deel van het Zuidelijk Westerkwartier en het gebied HoogkerkBoerakker. Goede & matige gruttogebieden beslaan 44% van het graslandareaal. In 19% van deze gebieden wordt zwaar beheer toegepast. Voor akkervogels kansrijke gebieden liggen in het Gorecht, het Oldambt, Zuidoost-Groningen en Midden-Groningen, in mindere mate in Noord-Groningen. Goede & matige gebieden veldleeuwerikgebieden beslaan 42% van het akkerareaal. In 0.7% van deze gebieden vindt beheer plaats. 5. De POP aanduidingen 'Natuur', 'Landbouw & Natuur' en 'Landbouw in Grootschalig
Gebruikte Literatuur Open Landschap' bieden deels planologische bescherming. Ze beslaan 75% van de gebieden met matige tot hoge gruttodichtheden en 45% van de gebieden met matige tot hoge veldleeuwerikdichtheden. 6. De gruttopopulatie kan gestabiliseerd worden op het niveau van 2006, als op korte termijn 20% van het graslandareaal onder zwaar beheer wordt gebracht. De beheerkosten worden op 4 à 5 miljoen euro geschat. In theorie zou een aanpassing van de EHS hiervoor voldoende zijn. Dit vergt een omzetting van licht naar zwaar beheer en een concentratie van het beheer in kansrijke gebieden met hoge dichtheden. 7. De veldleeuwerikpopulatie kan gestabiliseerd worden op het niveau van 2006 door op korte termijn minimaal 15% van het akkerareaal onder beheer te brengen. De beheerkosten worden daarbij op 35 miljoen euro geschat. Als dat niet mogelijk is, zal afhankelijk van de gekozen inspanningen uiteindelijk stabilisatie op een lager populatieniveau plaatsvinden. Ook hier geldt dat het optimaliseren van het beheer en de inzet daarvan in gebieden met hoge dichtheden uitgangspunt zijn. 8. Gezien de lange termijn die stabilisatie en eventueel populatieherstel met zich meebrengen en de onzekerheid over de agrarische ontwikkelingen is het van belang de ontwikkelingen van de "echte cultuurlandvogels" te blijven volgen en door middel van flexibel beleid tijdig in te spelen op zich voordoende kansen en knelpunten.
46
Beintema A.J. 1995. De ruime jas - flexibele invulling van het Relatienotabeheer: kansen of risico's? Wageningen
Provincie Groningen. 2007. Gebiedsplan Groningen. Subsidies Programma Beheer. Groningen
Beintema A.J., O. Moedt & D. Ellinger. 1995. Ecologische atlas van de Nederlandse weidevogels. Haarlem
Reijnen M.S.J.M. 1995. Disturbance by car traffic as a threat to breeding birds in the Netherlands. Leiden
Donald P.F. 2004. The skylark. London
Scharenburg K. van, J. van 't Hoff, B. Koks en A. van Klinken. 1990. Akkervogels in Groningen. Groningen
Hoff J. van 't & B. Koks. 2007. Broedvogels in duoranden en leeuwerikvlakken. Leens Koks B. & K. van Scharenburg. 1997. Meerjarige braaklegging: een kans voor vogels, in het bijzonder de grauwe kiekendief. De Levende Natuur 98 (6): 218-222 Koks B., K. van Scharenburg en E. Visser. 2001. Grauwe kiekendieven Circus pygargus in Nederland: balanceren tussen hoop en vrees. Limosa 74 (4): 121-138
Scharenburg K. van, J. van 't Hoff en B. Koks. 1993. Opportunisten en pechvogels. Vogels van het open cultuurland. Grauwe Gors 21 (3-4): 30-38 Schekkerman H., W. Teunissen en E. Oosterveld. 2006. Broedsucces van grutto's bij agrarisch mozaïekbeheer in 'Nederland Gruttoland'. Wageningen
Koks B.J., C.Trierweiler, E.G. Visser, C. Dijkstra & J. Komdeur. 2007. Do voles make agricultural habitat attractive to Montagu's harrier Circus pygargus? Ibis 149: 575-586
Schekkerman H. & A.J. Beintema. 2007. Abundance of vertebrates and foraging success of Black-tailed godwit Limosa limosa chicks in relation to agricultural grassland management. Ardea 95: 39-54
Oosterhuis R. 2004. Veldleeuwerik en patrijs in een aantal km-hokken op de zandgronden van Oost-Groningen in 2004. Beek-Ubbergen
Schotman A.G.M. en T.C.P. Melman. 2006. Haalbaarheidsstudie nieuw weidevogelbeleid. Wageningen
Oosterhuis R. 2005. Veldleeuwerik en patrijs in een aantal kilometerhokken in Noord- en OostGroningen in 2005. Beek-Ubbergen
Statencommissie Landschap, Water en Milieu. 2006. Ronde Tafelgesprek Weidevogels. Groningen
Provincie Groningen. 2007. De toestand van natuur en landschap 2006 in de provincie Groningen. Groningen
Teunissen W.A., W. Altenburg en H. Sierdsma. 2005. Toelichting op de Gruttokaart van Nederland 2004. Beek-Ubbergen / Veenwouden
47
Colofon Uitgave: Provincie Groningen, afdeling Landelijk Gebied & Water. Vormgeving: Proto Format Grafisch Ontwerp & Concept Kaartmateriaal: BIC Provincie Groningen Fotomateriaal: Hans Hut, Martin Bonte e.a. Pentekeningen Bert-Jan Bos 18 juni 2008
48
Akkerv het ope ogels en we daarom n cultuurlanidevogels hor en dsc bij Gro ningen hap en hore bij . n
Meer doen in minder gebieden Actieprogramma Weidevogels - Akkervogels Provincie Groningen
naar n k j i l e d a in en uite Groningen vin v e r t s in We ulatie ren grutto's p o p n ee broedpa n. 2000 devogelgebiede de wei
igheid van ez w n a a e d l Het is voora gewassamenstelling, openheid, rust,d en voedselaanbod op nestgelegenhei f dat een gebied de akkers zelkt voor akkervogels. geschikt maa
Meer doen in minder gebieden Actieprogramma Weidevogels - Akkervogels Provincie Groningen