‘Weidevogels in een aantal gebieden in Overijssel in 2010’ Inventarisatie van weidevogels in negen kerngebieden
COLOFON Titel: ‘Weidevogels in een aantal gebieden in Overijssel in 2010’ Subtitel: Inventarisatie van weidevogels in negen kerngebieden
Projectcode: 10127 Status: conceptrapport Datum: 30 november 2010 Auteur: M.A. (Martin) Heinen Veldonderzoek: P.M. (Peter) van den Brandhof, E. (Erwin) Goutbeek, M.A. (Martin) Heinen, M.G. (Mark) Hoksberg, M.W. (Machiel) Oude Velthuis
Redactie: Ing. P.M. (Peter) van den Brandhof & drs. I. (Iwan) Veeman Foto omslag: Hellendoornse Broek (M.A. Heinen) Projectleiding: M.A. (Martin) Heinen Opdrachtgever: Provincie Overijssel Eenheid Beleidsinformatie
Contactpersoon: De heer dr. P. Bremer
................................................................................................ EcoGroen Advies BV Postbus 625 8000 AP Zwolle T: 038 423 64 64 F: 038 423 64 65 I: www.ecogroen.nl
© EcoGroen Advies (2010) Alles uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt mits onder vermelding van de bron: M.A. Heinen (2010). ‘Weidevogels in een aantal gebieden in Overijssel in 2010’. Inventarisatie van weidevogels in negen kerngebieden. Rapport 10-127. EcoGroen Advies, Zwolle.
‘WEIDEVOGELS IN EEN AANTAL GEBIEDEN IN OVERIJSSEL IN 2010’
1
INHOUDSOPGAVE
Samenvatting en conclusies 1 Inleiding.................................................................................................................................3 1.1 Aanleiding en doelstelling ................................................................................................. 4 1.2 Situatie en ligging van de gebieden.................................................................................... 4 1.3 Algemene opzet van het onderzoek en leeswijzer ................................................................ 6 2 Methode ................................................................................................................................7 2.1 Veldwerk ........................................................................................................................ 7 2.2 Bruto Territoriaal Succes .................................................................................................. 7 2.3 Uitwerkfase .................................................................................................................... 7 2.4 Provinciaal weidevogelmeetnet ......................................................................................... 8 3 Resultaten .............................................................................................................................9 3.1 Inleiding ......................................................................................................................... 9 3.2 Bespreking van aangetroffen weidevogelsoorten ................................................................. 9 4 Vergelijking met oudere inventarisatiegegevens......................................................................... 12 4.1 Inleiding ....................................................................................................................... 12 4.2 Noordwest-Overijssel ..................................................................................................... 12 4.3 Uiterwaarden ................................................................................................................ 13 4.4 Salland ........................................................................................................................ 14 4.5 Twente ......................................................................................................................... 14 5 Bruto Territoriaal Succes ........................................................................................................ 16 5.1 Inleiding ....................................................................................................................... 16 5.2 Berekening Bruto Territoriaal Succes ............................................................................... 16 5.3 Resultaten .................................................................................................................... 17 6 Geraadpleegde bronnen ........................................................................................................ 19
Bijlage I ...................................................................................................... Overzicht van het aantal territoria in 2010 II ........................................................................................... Verspreidingskaarten van primaire weidevogels
‘WEIDEVOGELS IN EEN AANTAL GEBIEDEN IN OVERIJSSEL IN 2010’
2
SAMENVATTING EN CONCLUSIES
Aanleiding, doelstelling en situatie In 2010 heeft EcoGroen Advies in opdracht van de Provincie Overijssel een weidevogelkartering uitgevoerd in negen potentiële kerngebieden verspreid in Overijssel, waarbij ook het broedsucces van Grutto, Wulp en Tureluur is geïnventariseerd. De negen gebieden zijn in het verleden waardevol gebleken voor met name kritische weidevogels. Voor het sluiten van goede gebiedscontracten heeft de provincie behoefte aan actuele gegevens over de weidevogelstand en het broedsucces van weidevogels in die gebieden.
Methode Er zijn per telgebied vier veldbezoeken afgelegd in het voorjaar van 2010. De inventarisatie is uitgevoerd volgens de landelijke methode van de uitgebreide territoriumkartering van SOVON. Na de veldbezoeken zijn de waarnemingen per soort geclusterd en is het aantal territoria vastgesteld. Tijdens de derde en vierde inventarisatieronde is speciaal gelet op aanwezigheid van ouderparen met jongen van Grutto, Wulp en Tureluur. Er zijn geen avond- of nachtbezoeken afgelegd.
Resultaten In 2010 werden 23 te karteren vogelsoorten waargenomen waarvan 14 van de Rode Lijst. Belangrijke weidevogelgebieden met een hoge dichtheid aan Grutto zijn aanwezig in Zwolle-zuid, Hellendoornse Broek en delen van het Staphorsterveld. Hoge dichtheden van Wulp zijn gemeten in delen van het Staphorsterveld en Zwolle-zuid. Tureluur komt veel voor in de uiterwaard bij Harculo in telgebied Zwolle-zuid, delen van telgebied Barsbeek en in het Hellendoornse Broek. Barsbeek en het Hellendoornse Broek hebben de hoogste dichtheid aan graspiepers. In een deel van telgebied Geesteren zijn van Veldleeuwerik de dichtheden het hoogst. Territoria van Gele kwikstaart komen veel voor in Zwolle-zuid, delen van het Staphorsterveld en in het Hellendoornse Broek. Slobeend, Patrijs en Kwartel zijn als broedvogel sporadisch aanwezig binnen de onderzochte telgebieden.
Vergelijking met oude inventarisatiegegevens Bij vergelijking van de telgegevens met telgegevens uit het recente verleden blijkt dat in Noordwest-Overijssel Grutto, Graspieper en Veldleeuwerik sterk zijn afgenomen. Wulp , Tureluur en Gele kwikstaart zijn daar juist toegenomen. In de regio uiterwaarden zijn Grutto en Tureluur in aantal afgenomen en is er een toename van Wulp en Gele kwikstaart geconstateerd. In Salland zijn aantallen van Grutto en Veldleeuwerik afgenomen, Wulp en Graspieper bleven gelijk en Gele kwikstaart nam toe. In de twentse telgebieden zijn alle weidevogelsoorten in aantal afgenomen.
Bruto Territoriaal Succes In telgebieden in de regio’s uiterwaarden, Salland en Twente lijkt het Bruto Territoriaal Succes (BTS) van Grutto voldoende om de populatie in stand te houden. Het BTS van Tureluur lijkt op twee locaties in Salland en Twente (Fliermaten en Rossum-noord) voldoende. Wulp heeft bij Zwolle-zuid, Polder Sekdoorn, Fliermaten en Geesteren een voldoende Bruto Territoriaal Succes .
‘WEIDEVOGELS IN EEN AANTAL GEBIEDEN IN OVERIJSSEL IN 2010’
3
1
INLEIDING
1.1 Aanleiding en doelstelling Veel weidevogelsoorten gaan in Overijssel in aantal achteruit. Zowel kritische soorten (bijvoorbeeld Grutto en Veldleeuwerik) als algemeen voorkomende soorten (bijvoorbeeld Kievit en Scholekster) laten een negatieve trend zien sinds het startjaar van het Provinciaal weidevogelmeetnet 1994 (Heinen 2009). Om het tij te keren heeft de Provincie Overijssel een actieprogramma opgesteld. Een belangrijke actie is het uitvoeren van weidevogelvriendelijk beheer op percelen met veel weidevogelnesten en/of -kuikens. In het kader van het Stelsel Natuur en Landschap worden met grondgebruikers in weidevogelrijke gebieden gebiedscontracten afgesloten met een weidevogelbeheerplan als basis. In een dergelijk gebiedscontract zal o.a. worden geregeld: doelen per weidevogelsoort, gewenste inrichting en beheer, beheer van predatoren en monitoring. Voor het sluiten van goede gebiedscontracten dient de provincie actuele informatie te hebben over aantallen en verspreiding van weidevogels en hun reproductie. Hierbij staan de meer kritische weidevogels centraal. Om de effectiviteit van de inrichting- en beheermaatregelen te vergroten zal de provincie haar middelen nog geconcentreerder gaan inzetten in zogenaamde kerngebieden. Deze zijn gelegen in Noordwest-Overijssel, de IJsseldelta, Tolhuislanden, Lierder- en Molenbroek en de Hammerflier en omgeving. Daarnaast ligt er verspreid door de provincie een aantal gebieden die mogelijk tot de kerngebieden kunnen horen. Voor de begrenzing van die kerngebieden is een actuele kartering essentieel. De provincie heeft behoefte aan actuele gegevens over de weidevogelstand en het broedsucces van weidevogels in de nog te begrenzen kerngebieden. Zij heeft EcoGroen Advies gevraagd een weidevogelkartering uit te voeren in negen potentiële kerngebieden verspreid in Overijssel. Tevens is gevraagd een inventarisatie naar het broedsucces van Grutto, Wulp en Tureluur te verrichten. De te karteren gebieden zijn in het verleden waardevol gebleken voor met name kritische weidevogels.
1.2 Situatie en ligging van de gebieden In totaal is 5432 ha op weidevogels gekarteerd (zie figuur 1 en tabel 1 op pagina 6). De gedetailleerde begrenzingen zijn te vinden op de verspreidingskaarten in de bijlage. De telgebieden liggen vooral in intensief gebruikt agrarisch gebied. In de gebieden Barsbeek, Broekenpolder, Buitenlanden en Baarlo-Staphorsterveld-Veerslootlanden liggen veel intensief bewerkte graslanden met al dan niet permanent watervoerende sloten. De graslanden zijn veelal ingezaaid met Engels raaigras en Ruw beemdgras en worden afgewisseld door percelen met Grote vossenstaart, Fioringras of Geknikte vossenstaart. Minder intensief gebruikte graslandpercelen komen af en toe voor. Dergelijke percelen zijn onder andere aanwezig in de uiterwaarden bij Zwolle-zuid-Polder Sekdoorn en in het Staphorsterveld. Zij worden gekenmerkt door vochtminnende plantensoorten als Pinksterbloem, Veldzuring, Scherpe en Kruipende boterbloem. Ze worden veelal later in het seizoen gemaaid. In de gebieden Hellendoornse Broek, Fliermaten, Geesteren, Broekslagen en Rossumnoord, is een afwisseling aanwezig van akkers en (beek)dalen met grasland. De meeste graslanden zijn net als in de rest van de provincie intensief gebruikt en soortenarm. Eventueel aanwezige meer kruidenrijke graslandpercelen danken hun bestaan aan een hoge grondwaterstand (vaak als gevolg van kwel) of extensieve bewerking. Het zijn eilandjes in het intensief bewerkte cultuurlandschap.De extensief gebruikte, kruidenrijke en vochtige graslanden zijn optimale leefgebieden voor weidevogels. Daarbij staat of valt het voortbestaan van een weidevogelpopulatie met het gebruik en beheer door de agrariër.
‘WEIDEVOGELS IN EEN AANTAL GEBIEDEN IN OVERIJSSEL IN 2010’
4
Figuur 1: Ligging van de onderzochte gebieden. De nummering komt overeen met die in tabel 1.
‘WEIDEVOGELS IN EEN AANTAL GEBIEDEN IN OVERIJSSEL IN 2010’
5
Tabel 1: Overzicht van de onderzochte gebieden (Bron: Provincie Overijssel).
nummer
gebied
oppervlakte (ha)
1 2 3 4 5 6 7 8 9
Barsbeek, Broekenpolder, Buitenlanden Zwolle-zuid-Polder Sekdoorn Den Nul-oost Baarlo-Staphorsterveld-Veerslootlanden Hellendoornsche Broek Fliermaten Geesteren Broekslagen Rossum-noord Totaal
195 62 78 2670 263 68 1168 38 32 4574
1.3 Algemene opzet van het onderzoek en leeswijzer In hoofdstuk 2 is de gehanteerde onderzoeksmethodiek toegelicht. Op basis van de verzamelde informatie uit het veldonderzoek is in hoofdstuk 3 een beschrijving gegeven van de aanwezige weidevogels, hun verspreiding en de gebieden met de hoogste dichtheden. In hoofdstuk 4 wordt een vergelijking gemaakt met enkele oudere inventarisaties en in hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de reproductie van Grutto, Wulp en Tureluur (het ‘Bruto Territoriaal Succes’). In hoofdstuk 6 is een overzicht gegeven van de gebruikte bronnen. In de bijlagen wordt een overzicht gegeven van alle aangetroffen vogelsoorten en het aantal territoria per telgebied. Tevens zijn verspreidingskaarten bijgevoegd van verschillende weidevogelsoorten. Een samenvatting en de conclusies zijn opgenomen aan het begin van het rapport.
‘WEIDEVOGELS IN EEN AANTAL GEBIEDEN IN OVERIJSSEL IN 2010’
6
2
METHODE
2.1
Veldwerk Het veldwerk is uitgevoerd volgens de BMP-W(eidevogel) methodiek (Van Dijk 2004). Conform de vraag van de Provincie Overijssel zijn de gebieden viermaal bezocht in het voorjaar van 2010. De inventarisatierondes vonden plaats in de periode 1 april – 18 april, 19 april – 5 mei, 6 mei – 23 mei en 25 mei – 8 juni. Behalve weidevogels zijn ook Rode Lijstsoorten (Ministerie van LNV 2004) gekarteerd, uitgezonderd de soorten die zijn gebonden aan erven (bijvoorbeeld Boerenzwaluw, Huiszwaluw, Kerkuil, Steenuil, Grauwe vliegenvanger, Ringmus en Huismus). Voor de definitie van ‘weidevogels’ is de verdeling in primaire en secundaire weidevogels van Beintema et al. (1995) als uitgangspunt gebruikt. Om de inventarisatie efficiënt en betrouwbaar te laten verlopen is vooraf een indeling gemaakt van de telgebieden die in één cluster kunnen worden geïnventariseerd door steeds dezelfde personen. Hierbij is uitgegaan van een gewenste karteersnelheid van gemiddeld 400 ha per dag. In totaal is de tijdsbesteding berekend op 14 dagen per telronde. Veldbezoeken zijn in de ochtenduren gestart omdat dan de waarneemkans van (weide)vogels het grootst is. Binnen een telgebied of cluster van telgebieden is het startpunt van de vier tellingen zoveel mogelijk over het gebied gespreid, zodat de trefkans van vogels is gemaximaliseerd. Er zijn geen avond- of nachtbezoeken afgelegd. De gebieden zijn vanaf wegen, schouwpaden en dijken met een verrekijker bekeken en waarnodig werden er insteken gemaakt of is gebruik gemaakt van een telescoop. In incidentele gevallen werd aan grondeigenaren gevraagd of hun percelen mochten worden betreden.
2.2
Bruto Territoriaal Succes De reproductie van Grutto, Wulp en Tureluur is bepaald aan de hand van het tellen van alarmerende ouderparen tijdens de derde en de vierde telronde. De methode komt vrijwel overeen met de methode in Nijland & Van Paassen (2007). Er is in het veld aangegeven wat het beheer en gebruik van de percelen is. Hierdoor kan achteraf worden bepaald op welke perceeltypen oudervogels met jongen zich bevinden. Het percentage alarmerende paren met jongen (succesvolle paren) is vergeleken met het aantal aangetroffen territoria geeft een beeld van het Bruto Territoriaal Succes.
2.3
Uitwerkfase Per ronde zijn de relevante vogelwaarnemingen genoteerd op een veldkaart met schaal van ca. 1:10.000. Elke waarneming krijgt daarbij een code die is gebaseerd op het gedrag van de vogels. Hierbij zijn de algemeen gehanteerde normen zoals beschreven in Van Dijk (2004) gebruikt. De waarnemingen per soort zijn van de veldkaarten overgenomen op individuele soortkaarten. Op deze kaarten zijn vervolgens aan het einde van het veldseizoen alle waarnemingen geclusterd en de territoria per soort vastgesteld.
‘WEIDEVOGELS IN EEN AANTAL GEBIEDEN IN OVERIJSSEL IN 2010’
7
Om uitspraken te kunnen over de verspreiding van soorten en telgebieden onderling en met oude inventarisatiegegevens te kunnen vergelijken zijn gemiddelde en maximale dichtheden berekend: • gemiddelde dichtheid : de dichtheid per 100 ha van een soort over het totale telgebied. In hoofdstuk 3 wordt het telgebied met de hoogste gemiddelde dichtheid genoemd en worden de telgebieden onderling met elkaar vergeleken; • maximale dichtheid : vastgesteld door een venster van 100 ha over elk telgebied te schuiven om binnen het telgebied te bepalen waar de hoogste concentratie aan broedparen zich bevindt. Voor telgebieden kleiner dan 100 ha is het bepalen van de maximale dichtheid niet zinvol.
2.4
Provinciaal weidevogelmeetnet In de negen telgebieden bestaat enige overlap met de tweejaarlijkse plots van het Provinciaal weidevogelmeetnet in Overijssel (Heinen 2009). Voor zover ze gelegen zijn binnen een telgebied zijn deze meetnetplots ook gekarteerd. Het betreft een meetnetlocatie in het Staphorsterveld en delen van de telgebieden Den Nul-oost, Hellendoornse Broek en Geesteren.
‘WEIDEVOGELS IN EEN AANTAL GEBIEDEN IN OVERIJSSEL IN 2010’
8
3
RESULTATEN
3.1
Inleiding In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven van de primaire weidevogels (zie kader) waaronder een aantal Rode Lijstsoorten. De gemiddelde dichtheden van primaire weidevogels per deelgebied zijn vermeld in tabel 2 op pagina 11. Maximale dichtheden zijn vermeld in de soortteksten van de primaire weidevogels. In bijlage II zijn verspreidingskaarten opgenomen van deze soorten. In 2010 werden 23 te karteren vogelsoorten waargenomen waarvan 14 van de Rode Lijst. De absolute aantallen van alle gekarteerde soorten staan in bijlage I. Van overige (niet primaire) soorten worden conform de opdracht geen soortbeschrijvingen gemaakt in dit rapport. Primaire weidevogels Primaire weidevogels zijn vogels die voor hun broedbiotoop voornamelijk afhankelijk zijn van het agrarisch gebied. Het betreft de volgende aangetroffen soorten: Gele kwikstaart, Graspieper, Grutto, Kievit, Patrijs, Scholekster, Slobeend, Tureluur, Veldleeuwerik, Watersnip, Wulp en Zomertaling. Deze soorten kunnen weer worden onderverdeeld in kritische soorten en algemene soorten. Kritische weidevogels, waaronder een aantal soorten van de Rode Lijst, zijn vogels die bijzondere eisen stellen aan hun leefgebied. Zij zijn gebaat bij een extensief grondgebruik. Dit zijn vochtige tot natte kruidenrijke graslanden, die laat in het seizoen (na half juni) worden gemaaid en een lage veebezetting hebben. Dergelijke gebieden zijn in oppervlakte afgenomen waardoor veel kritische weidevogels het moeilijk hebben gekregen. Een hoge dichtheid aan kritische weidevogelsoorten of beleidsgevoelige soorten (Grutto, Wulp, Tureluur) geeft een indicatie van de betere weidevogelgebieden. Algemene weidevogels komen nog relatief veel voor in het agrarisch gebied. Zij stellen minder hoge eisen aan hun biotoop dan kritische soorten en kunnen zich in de moderne landbouwgebieden handhaven.
3.2
Bespreking van aangetroffen weidevogelsoorten Slobeend De hoogste gemiddelde dichtheid van Slobeend (1,6 paar/100 ha) is aanwezig in Zwollezuid (uiterwaard bij Harculo). Hier is één territorium vastgesteld binnen een relatief klein gebied. Er zijn drie territoria van Slobeend aanwezig in het Staphorsterveld bij de Oosterslag. De gemiddelde dichtheid is daar lager (0,1 paar/100 ha). Twee broedparen komen voor in de Oostelijke buitenlanden bij Zwartsluis met een gemiddelde dichtheid van 0,5 paar/100 ha.
Patrijs Er zijn van Patrijs drie territoria vastgesteld in de omgeving van Geesteren en twee territoria in het Staphorsterveld. De gemiddelde dichtheid bedraagt respectievelijk 0,3 en 0,1 paar/100 ha. In de overige gebieden komt de soort niet voor.
Kwartel Er zijn aan de hand van roepende haantjes twee territoria vastgesteld van Kwartel in het Staphorsterveld (Veerslootlanden en Zuideindigerslag). De gemiddelde dichtheid is 0,1 paar/100 ha. Er zijn in de overige deelgebieden geen kwartelwaarnemingen gedaan.
Scholekster De hoogste gemiddelde dichtheid van Scholekster (8,1 paar/100 ha) is aangetroffen in telgebied Zwolle-zuid/Polder Sekdoorn. In de overige gebieden, waar de soort voorkomt, variëren de gemiddelde dichtheden van 0,3 tot 5,1 paar/100 ha. In delen van het Staphorsterveld (Zuideindigerslag-oost) en het Hellendoornse Broek (In
‘WEIDEVOGELS IN EEN AANTAL GEBIEDEN IN OVERIJSSEL IN 2010’
9
de Pol) komen de hoogste concentraties aan broedparen voor. Daar wordt op 100 ha een maximale dichtheid van 6 paar/100 ha bereikt.
Kievit In de gebieden Fliermaten, Zwolle-zuid/Polder Sekdoorn en Hellendoornse Broek zijn gemiddelde dichtheden van meer dan 20 paar/100 ha aanwezig van Kievit. In de overige telgebieden liggen de dichtheden tussen de 3 en 14 paar/100 ha. In delen van het Hellendoornse Broek (In de Pol, omgeving Pollenweg) en Staphorsterveld (Veerslootlanden-oost, Zuideindigerslag) worden maximale dichtheden gemeten van respectievelijk 42 en 28 paar/100 ha.
Grutto De hoogst gemeten gemiddelde dichtheid van Grutto (25,8 paar/100 ha) komt voor in telgebied Zwolle-zuid/Polder Sekdoorn. Opgemerkt moet worden dat dit telgebied een relatief kleine oppervlakte heeft. De gemiddelde dichtheid in de overige gebieden ligt tussen de 0,9 en 7,4 paar/100 ha. In enkele gebiedsdelen van 100 ha komen territoria van Grutto geconcentreerd voor. De maximale dichtheid van 19 paar/100 ha is aanwezig in een deel van het Staphorsterveld (Oosterslag). Een deel van de Zuideindigerslag in het Staphorsterveld is eveneens een gebied met een hoge maximale dichtheid (11 paar/100 ha).
Wulp Zwolle-zuid/Polder Sekdoorn heeft met 6,5 paar/100 ha de hoogste gemiddelde dichtheid van Wulp. Het betreft hier echter een klein telgebied van in totaal 62 ha. Daarnaast is in het Staphorsterveld de gemiddelde dichtheid met 6,4 ook hoog. De gemiddelde dichtheid in de overige gebieden varieert van 0,2 tot 2,9 paar/100 ha. De maximale dichtheid is aanwezig in delen van het Staphorsterveld bij Zuideindigerslagwest en Veerslootlanden-west (resp. 15 en 10 paar/100 ha).
Tureluur De gemiddelde dichtheid van Tureluur is het hoogst in deelgebied Zwolle-zuid/Polder Sekdoorn (12,9 paar/100 ha). In de overige gebieden ligt de gemiddelde dichtheid tussen de 0,2 en 3,1 paar/100 ha. In een gedeelte van telgebied Barsbeek (Oostelijke Buitenlanden) en Hellendoornse Broek (In de Pol) is een maximale dichtheid aanwezig van 6 en 5 paar/100 ha.
Veldleeuwerik Er zijn in het Staphorsterveld (bij de Zuideindigerslag) en bij Geesteren territoria van Veldleeuwerik aanwezig. De gemiddelde dichtheid is met 0,3 paar/100 ha het hoogst bij Geesteren. Daar is in het Huyerense en Geesterense Veld de maximale dichtheid van 2 paar/100 ha gemeten.
Graspieper De hoogst gemiddelde dichtheden van Graspieper (3,8 en 3,1 paar/100 ha) komen voor in het Hellendoornse Broek en in het telgebied Barsbeek. In zes van de negen deelgebieden zijn geen territoria aanwezig. De maximale dichtheid (7 paar/100 ha) is vastgesteld in het Hellendoornse Broek in het deel tussen de Koersweg en de Pollenweg.
Gele kwikstaart De gemiddelde dichtheden van Gele kwikstaart liggen tussen de 0,3 en 5,3 paar/100 ha. Een uitschieter is de dichtheid bij Zwolle-zuid, waar gemiddeld 16,1 paar/100 ha voorkomt. Ook hier geldt weer de kanttekening dat het een relatief klein telgebied is. Op de locatie Rossum-noord is Gele kwikstaart niet aanwezig. De maximale dichtheid is vastgesteld in een deel van het Staphorsterveld (Zuideindigerslag-oost), waar 10 paar/100 ha aanwezig is, gevolgd door telgebied Hellendoornse Broek (omgeving Pollenweg) met 9 paar/100 ha.
‘WEIDEVOGELS IN EEN AANTAL GEBIEDEN IN OVERIJSSEL IN 2010’
10
Tabel 2: Gemiddelde dichtheden per 100 ha van primaire weidevogels per deelgebied in 2010. N r.
Deelgebied
Gro o tte
Sl o b e e n d
Pa tri j s
Kw a rte l
(h a )
Sch o l -
Ki e vi t
e kste r
1
Barsbeek, Broekenpolder, Buitenlanden
195
0,5
0
0
5,1
14,4
2
Zwolle-zuid, Polder Sekdoorn
62
1,6
0
0
8,1
24,2
3
Den Nul-oost
78
0
0
0
3,8
9,0
4
Baarlo, Staphorsterveld, Veerslootlanden
2670
0,1
0,1
0,1
2,4
8,8
5
Hellendoornse Broek
263
0
0
0
3,4
30,8
6
Fliermaten
68
0
0
0
1,5
23,5
7
Geesteren
1168
0
0,3
0
0,3
3,3
8
Broekslagen
38
0
0
0
0
10,5
9
Rossum-noord
32
0
0
0
0
12,5
N r.
Deelgebied
Gru tto
1
Barsbeek, Broekenpolder, Buitenlanden
2
Zwolle-zuid, Polder Sekdoorn
3 4
Wu l p
Tu re l u u r
Ve l d -
Gra s-
Ge l e
l e e u w e ri k
pieper
kw i ksta a rt
4,1
2,6
7,2
0
3,1
0,5
25,8
6,5
12,9
0
0
16,1
Den Nul-oost
3,8
2,6
0
0
0
2,6
Baarlo, Staphorsterveld, Veerslootlanden
2,4
6,4
0,6
0,04
1,3
1,2
5
Hellendoornse Broek
6,5
2,3
2,7
0
3,8
5,3
6
Fliermaten
7,4
2,9
2,9
0
0
2,9
7
Geesteren
0,9
0,2
0,2
0,3
0
0,3
8
Broekslagen
5,3
0
0
0
0
2,6
9
Rossum-noord
6,3
0
3,1
0
0
0
‘WEIDEVOGELS IN EEN AANTAL GEBIEDEN IN OVERIJSSEL IN 2010’
11
4
4.1
VERGELIJKING MET OUDERE INVENTARISATIEGEGEVENS
Inleiding Een aantal telgebieden is in het verleden ook geïnventariseerd op weidevogels. In overleg met de opdrachtgever is niet uitputtend gezocht naar oudere telgegevens. Er is gekozen voor een vergelijking van enkele representatieve telgebieden, ingedeeld per regio. Hierbij is gebruik gemaakt van de regio-indeling die ook bij het Provinciaal weidevogelmeetnet wordt gebruikt (Heinen 2009). Overijssel is in het meetnet ingedeeld in vijf regio’s. In tabel 3 zijn de regio’s en telgebieden genoemd die gebruikt zijn bij de vergelijking met bekende oudere gegevens, de literatuurbronnen en het jaar van een oudere inventarisatie. Alleen de delen van telgebieden die in beide jaren zijn geïnventariseerd zijn met elkaar vergeleken. Tabel 3: Telgebieden per regio die betrokken zijn bij de vergelijking met oudere gegevens. regio
telgebied
Noordwest-Overijssel
Baarlo, Staphorsterveld, Veerslootlanden Zwolle-zuid Den Nul-oost Fliermaten Hellendoornse Broek Geesteren
Uiterwaarden Salland Salland Twente Twente
inventarisatiejaar
bron
2004
Heinen & Mensink (2005b)
1998 2005 2005 2005 2004
Hazelhorst & Heinen 2001 Heinen (2005) Heinen 2005) Heinen (2005) Heinen & Mensink (2005a)
In de volgende paragrafen is per regio van Grutto, Wulp, Tureluur, Graspieper, Veldleeuwerik en Gele kwikstaart een vergelijking gemaakt met oudere gegevens. Het aantal aanwezige territoria is omgezet naar een gebiedsindex. De regionale en provinciale index uit het weidevogelmeetnet (gebaseerd op aantallen) zijn omgerekend zodat de index van het oude inventarisatiejaar op 100 is gesteld. Een index die in 2010 hoger is dan het oude inventarisatiejaar betekent een toename van de soort, een lagere index betekent een afname. De gebiedsindex is vervolgens vergeleken met de regionale en Overijsselse index. Dit is gedaan om te zien of de trend in de telgebieden afwijkt van de trend in de regio en de provincie.
4.2
Noordwest-Overijssel Voor de vergelijking van de gegevens in Noordwest-Overijssel zijn de gegevens gebruikt van de grootschalige kartering van Baarlo, Staphorsterveld en Veerslootlanden in 2004 (tabel 4, volgende bladzijde). De trend van Grutto, Graspieper en Veldleeuwerik in de periode 2004-2010 neemt sterker af dan de regionale en provinciale trend. De trend van Tureluur en Gele kwikstaart is sterker toegenomen dan de regionale en provinciale trend. De toenemende trend van Wulp komt redelijk overeen met de trend in de regio en de provincie.
‘WEIDEVOGELS IN EEN AANTAL GEBIEDEN IN OVERIJSSEL IN 2010’
12
Tabel 4: Vergelijking van weidevogels met oude telgegevens in de regio Noordwest-Overijssel. N o o rd w e st-Ove ri jsse l
aantallen Baarlo, Staphorsterveld, Veerslootlanden to ta a l
gebieden index regio index meetnet 2009 Overijssel index meetnet 2009
N o o rd w e st-Ove ri jsse l
aantallen
Gru tto
Wu lp
Tu re lu u r
2004
2010
2004
2010
2004
2010
81 81
64 64
163 163
170 170
9 9
15 15
100 100 100
79 117 82
100 100 100
104 112 104
100 100 100
167 141 85
Gra sp i e p e r
Ve ld le e u w e rik
Ge le kw iksta a rt
2004
2010
2004
2010
2004
2010
Baarlo, Staphorsterveld, Veerslootlanden to ta a l
100 100
34 34
3 3
1 1
2 2
29 29
gebieden index regio index meetnet 2009 Overijssel index meetnet 2009
100 100 100
34 95 87
100 100 100
33 114 82
100 100 100
1450 148 82
Vanwege het ontbreken van de meetnet-index 2010 is de index van 2009 gebruikt.
4.3
Uiterwaarden Voor de vergelijking van de gegevens in de regio uiterwaarden zijn de gegevens betrokken van het deelgebied Zwolle-zuid, waarvan het gedeelte van de uiterwaard bij Harculo ook in 1998 is geïnventariseerd (tabel 5). Hoewel de trend van Grutto en Tureluur in de periode 1998-2010 is afgenomen, is de afname niet zo sterk als de trend in de regio. De trend van Wulp is sterk toegenomen in tegenstelling tot de regionale en provinciale trend. De trend van Gele kwikstaart is sterk toegenomen, in tegenstelling tot de provinciale trend. De trends van Graspieper en Veldleeuwerik kunnen niet worden vergeleken vanwege het ontbreken van gedetailleerde en gerapporteerde gegevens uit 1998. Tabel 5: Vergelijking van weidevogels met oude telgegevens in de regio Uiterwaarden.
u i te rw a a rd e n
aantallen Zwolle zuid to ta a l
gebieden index regio index meetnet 2009 Overijssel index meetnet 2009
u i te rw a a rd e n
aantallen Zwolle zuid to ta a l
gebieden index regio index meetnet 2009 Overijssel index meetnet 2009
Gru tto
Wu l p
Tu re l u u r
1998
2010
1998
2010
1998
2010
21 21
15 15
1 1
3 3
15 15
8 8
100 100 100
71 26 65
100 100 100
300 79 88
100 100 100
53 39 92
Gra sp i e p e r
Ve l d l e e u w e ri k
Ge l e kw i ksta a rt
1998
2010
1998
2010
1998
2010
? ?
0 0
? ?
0 0
5 5
9 9
100 100 100
? 600 94
100 100 100
? 54 49
100 100 100
180 148 82
Vanwege het ontbreken van de meetnet-index 2010 is de index van 2009 gebruikt. Een gedeelte van het gebied is in beide jaren geïnventariseerd en vergeleken.
‘WEIDEVOGELS IN EEN AANTAL GEBIEDEN IN OVERIJSSEL IN 2010’
13
4.4
Salland Voor de vergelijking van de gegevens in Salland zijn de gegevens betrokken van de Fliermaten en een deel van het gebied Den Nul-oost (tabel 6). De afname in de periode 2005-2010 van Grutto is sterker dan de afnemende regionale en provinciale trend. Tureluur en Gele kwikstaart laten een positieve trend zien, terwijl de regionale en provinciale trend negatief is. De trend van Wulp is lager dan de regionale trend. Vanwege het ontbreken van Graspieper en het geringe aantal van Veldleeuwerik, is een vergelijking met regionale en provinciale trends voor deze soorten niet zinvol. Tabel 6: Vergelijking van weidevogels met oude telgegevens in de regio Salland.
Sa ll a n d
Gru tto
aantallen
Wu l p
Tu re lu u r
2005
2010
2005
2010
2005
2010
Den Nul -oost Fliermaten to ta a l
7 12 19
3 5 8
1 2 3
2 1 3
0 0 0
0 2 2
gebieden index regio index meetnet 2009 Overijssel index meetnet 2009
100 100 100
42 72 78
100 100 100
100 137 89
100 100 100
200 80 84
Gra sp i e p e r
Sa ll a n d
aantallen Den Nul -oost Fliermaten to ta a l
gebieden index regio index meetnet 2009 Overijssel index meetnet 2009
Ve ld le e u w e ri k
Ge l e kw iksta a rt
2005
2010
2005
2010
2005
2010
0 0 0
0 0 0
1 0 1
0 0 0
1 2 3
2 2 4
0 100 100
0 159 85
100 100 100
0 76 80
100 100 100
133 65 82
Vanwege het ontbreken van de meetnet-index 2010 is de index van 2009 gebruikt. Vanwege het ontbreken van de meetnet-index 2005 is de index van 2004 gebruikt. Van het gebied Den Nul-oost is een klein deel in beide jaren geïnventariseerd en met elkaar vergeleken.
4.5
Twente De resultaten van delen van telgebieden Hellendoornse Broek en Geesteren zijn gebruikt voor de vergelijking van de gegevens in Twente (tabel 7, volgende bladzijde). Uitgezonderd de Gele kwikstaart, nemen de soorten sterker af dan de regionale en de provinciale trend. De afnemende trend wordt vooral veroorzaakt door het feit dat in het gebied Geesteren in 2010 veel minder weidevogels zijn aangetroffen dan in 2004.
‘WEIDEVOGELS IN EEN AANTAL GEBIEDEN IN OVERIJSSEL IN 2010’
14
Tabel 7: Vergelijking van weidevogels met oude telgegevens in de regio Twente. Tw e n te
aantallen Hellendoornse Broek Geesteren to ta a l
gebieden index regio index meetnet 2009 Overijssel index meetnet 2009
Tw e n te
aantallen Hellendoornse Broek Geesteren to ta a l
gebieden index regio index meetnet 2009 Overijssel index meetnet 2009
Gru tto
Wu lp
Tu re l u u r
2 0 0 4 /0 5
2010
2 0 0 4 /0 5
2010
2 0 0 4 /0 5
2010
20 58 78
10 11 21
1 6 7
4 2 6
6 7 13
5 2 7
100 100 100
27 58 82
100 100 100
86 129 104
100 100 100
54 80 85
Gra sp i e p e r
Ve ld l e e u w e ri k
Ge le kw i ksta a rt
2 0 0 4 /0 5
2010
2 0 0 4 /0 5
2010
2 0 0 4 /0 5
2010
10 5 15
4 0 4
0 12 12
0 3 3
0 19 19
10 4 14
100 100 100
27 65 87
100 100 100
25 53 82
100 100 100
74 51 82
Vanwege het ontbreken van de meetnet-index 2010 is de index van 2009 gebruikt. Vanwege het ontbreken van de meetnet-index 2005 is de index van 2004 gebruikt. Van beide gebieden is een deel in beide jaren geïnventariseerd en met elkaar vergeleken. De gebieden bij Geesteren zijn geïnventariseerd in 2004, het Hellendoornse Broek is in 2005 onderzocht.
‘WEIDEVOGELS IN EEN AANTAL GEBIEDEN IN OVERIJSSEL IN 2010’
15
5
BRUTO TERRITORIAAL SUCCES
5.1
Inleiding Aanvullend op de broedvogelkartering is het Bruto Territoriaal Succes (BTS) bepaald van Grutto, Wulp en Tureluur aan de hand van alarmtellingen (zie kader). Dit is een praktische telmethode voor het schatten van ‘territoriaal succes’ in de periode dat de meeste ouderparen jongen hebben, de zogenaamde ‘fladderweken’ (eind mei-begin juni). Daarbij wordt een territorium van een weidevogelpaar succesvol genoemd, wanneer er jongen vliegvlug zijn. Als kanttekening geldt dat het BTS een matig betrouwbare maat is voor het voortplantingssucces in een gebied. Er wordt bijvoorbeeld geen rekening gehouden met verliezen van jongen die voor of na de teldatum van alarmerende ouderparen optreden. Het is waarschijnlijk meer geschikt voor vergelijking van reproductie tussen gebieden onderling, dan voor absolute reproductiebepalingen (Oosterveld & Altenburg 2005). Een voordeel van deze methode is dat in principe grote steekproeven mogelijk zijn, die met andere methoden niet kunnen worden bereikt.
Alarmerende ouderparen met jongen (bron: Nijland & Van Paassen 2007)
Grutto Gruttogezinnen zijn overwegend te vinden in percelen met (voldoende) lang gras, waar ze vaak min of meer in groepen bij elkaar verblijven. Als regel alarmeren beide oudervogels heftig roepend op de aanwezigheid van de teller. De vogels hangen boven de teller, vaak met afhangende poten en strijken zo nu en dan neer in de nabijheid om later weer op te vliegen. Dit gedrag is heel anders dan wanneer er wordt genesteld. Dan alarmeert net als bij de Kievit alleen het mannetje en blijft het vrouwtje op het nest of loopt stiekem weg.
Tureluur Broedende Tureluurs alarmeren in de regel niet. Tureluurs met jongen daarentegen alarmeren fel. Luid roepend vliegen beide oudervogels in de buurt van de teller rond. Behalve op percelen met lang gras zijn tureluurgezinnen vaak te vinden op beweide percelen, aan slootkanten en op slikkige plaatsen.
Wulp Wulpen met jongen alarmeren (vaak al van veraf) fel en duidelijk en maken dan een kekkerend geluid. Ze vliegen in wijde cirkels om de teller heen, strijken neer en vliegen weer op.
5.2
Berekening Bruto Territoriaal Succes Waarnemingen van vogels met jongen in de periode eind mei-begin juni (de zogenaamde ‘fladderweken’), geheel vallend binnen de vierde telronde, zijn belangrijk om het Bruto Territoriaal Succes (BTS) te bepalen. Het uiteindelijke BTS is bepaald door het aantal ouderparen met jongen in de fladderweken te delen met het aantal territoria en te vermenigvuldigen met 100 %. Het hoogste aantal paren met jongen binnen een telgebied is gedeeld door het aantal vastgestelde territoria. De in de volgende paragraaf aangegeven percentages geven een indicatie voor het BTS van Grutto,Tureluur en Wulp.
‘WEIDEVOGELS IN EEN AANTAL GEBIEDEN IN OVERIJSSEL IN 2010’
16
5.3
Resultaten Bij een percentage van 50% of meer wordt door Nijland & Van Paassen (2007) aangenomen dat er voldoende jongen uitgevlogen zijn om de populatie in stand te houden. Bij 40% of minder is dat onvoldoende. Bij een percentage tussen de 40 en 50 is het twijfelachtig of er voldoende jongen groot worden gebracht. In tabel 8 is weergegeven wat het Bruto Territoriaal Succes is van Grutto, Tureluur en Wulp in de verschillende telgebieden. In de verspreidingskaarten (bijlage II) wordt ruimtelijk weergegeven waar de alarmerende paren zich bevinden. Bij deze kaarten is onderscheid gemaakt in territoria zonder jongen en territoria bestaande uit paren met jongen aanwezig tijdens de derde ronde, vierde ronde en beide rondes. Tabel 8: Bruto Territoriaal Succes (BTS) van Grutto, Tureluur en Wulp in 2010. % = BTS in procenten t.o.v. het aantal territoria (groen = > 50 %: succesvol; oranje = 40-49 %: twijfelachtig; rood = < 40 %; niet succesvol).
N r.
Naam
1 2 3 4 5 6 7 8 9
Barsbeek, Broekenpolder, Buitenlanden Zwolle-zuid, Polder Sekdoorn Den Nul-oost Baarlo, Staphorsterveld, Veerslootlanden Hellendoornse Broek Fliermaten Geesteren Broekslagen Rossum-noord
Gru tto n te rrito ri a 8 16 3 64 17 5 11 2 2
BTS (% ) 25 50 33 14 59 60 55 100 50
Tu re l u u r n te rri to ri a 14 8 0 15 7 2 2 0 1
BTS (% ) 14 13 n.v.t. 33 43 50 0 n.v.t. 100*
Wu l p n te rri to ria 5 4 2 170 6 2 2 0 0
BTS (% ) 20 50 0 18 33 50 50 n.v.t. n.v.t.
*): gebaseerd op één broedpaar
Grutto Het blijkt dat in zes van de negen telgebieden het Bruto Territoriaal Succes van Grutto in 2010 voldoende lijkt om de populatie in stand te houden. Gebieden met een BTS > 50 % zijn gelegen Zwolle-zuid en de telgebieden in Salland en Twente. De gebieden in Noordwest-Overijssel (Barsbeek en omgeving en Staphorsterveld en omgeving) en het telgebied Den Nul-oost hebben een laag BTS.
Tureluur Op twee locaties (Fliermaten en Rossum-noord) lijkt het Bruto Territoriaal Succes van Tureluur voldoende. Het gaat hier om een laag aantal broedparen. In het Hellendoornse Broek is het twijfelachtig of het BTS voldoende is en in de overige gebieden is een laag of geen BTS aanwezig.
Wulp Bij Zwolle-zuid, Polder Sekdoorn, Fliermaten en Geesteren heeft Wulp een Bruto Territoriaal Succes van 50 % en lijken broedparen dus succesvol. In de overige gebieden is het BTS laag of niet aanwezig.
‘WEIDEVOGELS IN EEN AANTAL GEBIEDEN IN OVERIJSSEL IN 2010’
17
6
GERAADPLEEGDE BRONNEN
Beintema, A, O. Moedt & D. Ellinger (1995). Ecologische atlas van de Nederlandse Weidevogels. i.s.m. Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek en Samenwerkende Organisaties Vogelonderzoek Nederland. Bremer, P., G.J. Gerritsen, T.J. de Kogel & A.J. Dijkstra (1985). Flora en fauna van het Staphorsterveld en het Zwarte Water. Basisrapport milieu-inventarisatie Provincie Overijssel, Zwolle. Dijk, A.J. van (2004). Handleiding Broedvogelmonitoring Project (broedvogelinventarisatie in proefvlakken). SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Hazelhorst, H. (1995). Weidevogels van laaggelegen delen in Salland. Rapport milieu-inventarisatie. Provincie Overijssel, Zwolle. Hazelhorst, H. (1997). Weidevogels in enkele laaggelegen gebieden van Overijssel. Rapport milieuinventarisatie. Provincie Overijssel, Zwolle. Heinen, M.A. (2005). Weidevogels in lage delen van Salland in 2005. Rapport Ecologisch kenniscentrum 2005.05. Provincie Overijssel, Zwolle. Heinen, M.A. (2009). Het Provinciaal Weidevogelmeetnet in Overijssel. De resultaten van 2009. Rapport 09-023. EcoGroen Advies, Zwolle. Heinen, M.A. & E.G.W. Mensink (2005a). Weidevogels in de omgeving van Geesteren in 2004. Rapport Ecologisch kenniscentrum 2005.04. Provincie Overijssel, Zwolle. Heinen, M.A. & E.G.W. Mensink (2005b). Weidevogels in het Staphorsterveld en omgeving in 2004. Rapport Ecologisch kenniscentrum 2005.03. Provincie Overijssel, Zwolle. Ministerie van LNV (2004). Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit TRCJZ/2004/5727, houdende vaststelling van rode lijsten flora en fauna. Nijland, F. & A. van Paassen (2007). Instructie Alarmtellingen. Tellingen van paren en gezinnen van Scholekster, Kievit, Grutto, Tureluur en Wulp. Uitgave Landschapsbeheer Nederland, Utrecht. Publicatie Bureau N nr. 27, Leeuwarden. Oosterveld, E.B & W. Altenburg (2005). Kwaliteitscriteria voor weidevogelgebieden, met toetslijst. Rapport 412 Altenburg & Wymenga, Veenwouden.
‘WEIDEVOGELS IN EEN AANTAL GEBIEDEN IN OVERIJSSEL IN 2010’
19
BIJLAGEN
BIJLAGE I: OVERZICHT VAN HET AANTAL TERRITORIA IN 2010 Primaire weidevogels Nr.
Deelgebied
Gele
Gras-
kwikstaart
pieper
Grutto
Kievit
Kwartel
Patrijs
Schol-
Slobeend
Tureluur
ekster 6
Veld-
Wulp
leeuwerik
1
Barsbeek, Broekenpolder, Buitenlanden
1
8
28
10
2
14
5
2
Zwolle-zuid, Polder Sekdoorn
10
16
15
5
1
8
4
3
Den Nul-oost
2
3
7
3
4
Baarlo, Staphorsterveld, Veerslootlanden
29
34
64
234
3
15
10
2
2
2
63
5
Hellendoornse Broek
14
17
81
9
7
6
Fliermaten
2
5
16
1
2
7
Geesteren
4
11
38
4
2
8
Broekslagen
1
2
4
9
Rossum-noord
2
4
3
1
170 6 2
3
2
1
Secundaire weidevogels en restsoorten N r.
Deelgebied
1
Barsbeek, Broekenpolder, Buitenlanden
2
Zwolle-zuid, Polder Sekdoorn
3
Den Nul-oost
4
Baarlo, Staphorsterveld, Veerslootlanden
5
Hellendoornse Broek
6
Fliermaten
7
Geesteren
8
Broekslagen
9
Rossum-noord
Bo o m va l k
Bru i n e
Gra u w e
Gro e n e
ki e ke n d i e f
kl a u w i e r
sp e ch t
1
Kn e u
Ko e ko e k
Kra ke e n d
Ku i feend
3
1
2
R o o d b o rst- Sp o tvo g e l
Ste e n u i l
1
3
1 1
1 1
3 5
1 1
3
4
16
6
5
1 2 1 1
Ta fe l e e n d
ta p u i t
BIJLAGE II: VERSPREIDINGSKAARTEN VAN PRIMAIRE WEIDEVOGELS