medisch contact N r . 41 - 8 o k t o b e r 1976
redactioneel In dit n u m m e r : De beschikbare ruimte wordt grotendeels ingenomen door nadere informatie over het 28e Ledencongres van de K.N.M.G. dat heden bijeen is in Breda: - Gisteravond is het congres officieel geopend door Maatschappijvoorzitter Dr. J. L. A. Boelen. - De voorzitter van de K.N.M.G.-afdeling Breda en Omstreken, de heer P. M. W. Starmans, heette bij die gelegenheid de congresgangers en alle aanwezige prominenten welkom in 'het Haagje van het zuiden'. - Congresvoorzitter Dr. P. van Rosevelt leidt het wetenschappelijk gedeelte onder het motto 'Zo gezond mogelijk' in, daarbij uiteenzettend dat het hier gaat om de afbakening van de positie van de arts in het geheel van de gezondheidszorg, speciaal met betrekking tot de gezondheidsbevordering. - Voorts samenvattingen van de congresbijdragen van Pro[. Dr. J. P. Kuiper, Pro[. Dr. J. C. van Es, Pro[. Dr. H. A. Tiddens, Prof. Dr. F. L. Meijler en staatssecretaris J. P. M. Hendriks, alsmede van de bijdragen aan de wetenschappelijke middag voor de partners, die van mevr. Drs. W. Rouwenhorst en van de heer J. J. van Belois. Steeds somberder wordt het beeld, dat het capaciteitsprobleem met betrekking tot de verschfllende vervolgopleidingen voor artsen vertoont. Relatief het sterkst speelt dit probleem in de sociaal-geneeskundige sector. In absolute zin zal het capaciteitsgebrek waarschijnlijk het grootst blijven bij de specialistenopleidingen. De schade bij de opleidingen voor aanstaande huisartsen is naar het zich laat aanzien verhoudingsgewijs beperkt te houden. De K.N.M.G.-werkgroep Artsenaanbod sloeg het met lede ogen gade. Het College voor ziekenhuisvoorzieningen bracht vorig jaar over omstreeks anderhalf miljard aan bouwplannen advies uit. Te weinig staat men stil, schrijft voorzitter Dr. It. J. H. E. Hessels, bij de problematiek van het bouwproces.
Inhoud REDACTIONEEL
Brieven aan de redactie . . . . . . . . . . . . . . . . . .
lnzenders: D. Schiifer, R. Stoeckart, W. G. Rutgers van der Loeff-Manschot, Dr. J. P. C.
1274
Moors, Th. B. Kraft, Dr. W. v. Wylick
Het
28e
Ledencongres
van
de
K.N.M.G.:
Welkom in Breda~ door burgemeester Ir. W . J. L . J. M e r k x
.....................
1281
Breda, 'bet Haagje van bet zuiden', kan er ook wat van, door P. M . W. Starmans
..................................
Individuele verantwoordelijkheid bep a l e n d e factor in gezondheidszorg, door Dr. J. L , A . B o e l e n . . . . . . . . . . . . . . . .
1287
1283
Positie van de arts afbakenen in het geheei van de gezondheidszorg, speciaal inzake gezondheidsbevordering door Dr. P . v a n R o s e v e l t . . . . . . . . . . . . . . . .
1289
Samenvattingen van bet wetenschappelijk gedeeite vzn het 28ste ledencongres der K . N . M . G . , ' Z o gezond mogelijk' . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1291
Samenvattingen van de bijdragen aan de wetenschappelijke middag voor de partners . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1297
De capaciteit der medische vervoigopleidingen tot 1980; uit de K.N.M.G.-werkgroep Artsenaanbod
1301
College voor Ziekenhuisvoorzieningen in 1975. Voorzitter Dr. I r . J . H . E. Hessels vraagt om doordenking problematiek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1307
OFFICIEEL ...............................
1309
Inhoudsopgave officieel . . . . . . . . . . . . . . . . .
1312
(1976) MEDISCH CONTACT 31 1273
Brieven Plaatsing van brieven in deze rubriek houdt niet in dat de redactie de daarin weergegeven zienswijze onderschrij[t. De redactie behoudt zich het recht voor brieven in te korten.
(VER)DWALEND MEDISCH TUCHTRECHT
Uitspraak over onzorgvuldigheid of onzorgvuldigheid in uitspraak ? Met verwondering lazen wij in Medisch Contact nr 36 op blz. 1154 de uitspraak van het Medisch Tuchtcollege Amsterdam. Overigens reageerde de apotheker Ph. Jacobs in M.C. nr 3 I, blz. 1083 naar aanleiding van een andere uitspraak door ditzelfde tuchtcollege met zijn artikel '(Ver)dwalend medisch tuchtrecht'. Onze verwondering gold in het bijzonder voor de uitspraak betreffende de klacht over het missen van de diagnose malaria (de niet juiste medicatie en de te late verwijzing volgen hieruit). Verweerder werd hiervoor veroordeeld, waarbij in overweging werd genomen, dat hij v66r het vertrek van patient naar de tropen onvoldoende aan prophylaxis had gedaan. Dit laatste werd overigens niet in de klacht vermeld. Wij dachten dat het niet stellen van de juiste diagnose niet te vermijden is in de wereld van de gezondheidszorg. De werkwijze van bijvoorbeeld de huisarts is nu eenmaal gebaseerd op hypothesen en differentiaaldiagnostiek. De arts kan de patient slechts zijn kennis en kundigheid aanbieden (inspanningsovereenkomst en geen resultaatsovereenkomst). Het missen van een diagnose is betreurenswaardig, maar op zich zel[ geen reden tot het opleggen van een straf. Gronden waarop in bovenstaand geval veroordeeld kon worden zijn bijvoorbeeld nalatigheld ot grove onkunde. Het college stelt dat verweerder onzorgvuldig beeft gehandeld en lichtvaardig diagnoses heeft gesteld. Daarvoor is hij berispt. Wij zijn van mening, dat de veroordeling door het college op zijn minst niet juist was en zouden naar aanleiding van de overwegingen bij het vonnis de volgende vragen willen stellen: 1. Pleit het blanco medische verleden van een patient tegen het optreden van een acute urineweginfectie ? 2. Is een positieve nitriettest geen bevestiging van een urineweginfectie? 3. Waaruit blijkt, dat verweerder zich niet heeft afgevraagd of zijn diagnose wel de juiste was, als hij patii~nt toch tweemaal op eigen initiatief bezocht? (1976) MEDISCH CONTACT 31 1274
Overigens blijven wij door het zeer onvolledige verslag hog met andere vragen zitten: a) Waarom waarschuwde de familie van patient niet dat patient in coma was? b) Waarom werd er pas twee jaar en vier maanden na het overlijden van patient door de erven c.q. advocaat/zoon een klacht ingediend ? Tot slot nog deze opmerking: onzorgvuldigheld is een kwalificatie, die niet lichtvaardig uitgesproken mag worden, aangezien die kwalificatie dan weleens gemakkelijk op de uitspreker ervan terug zou kunnen vallen. Capelle aan den IJssel, 10 september 1976 Namens de Stichting Capelse Huisartsen, D. Schiller
VREEMD PROBLEEM? (I) In de rubriek Praktijkperikelen (M.C. nr. 38/1976, blz. 1212) verhaalt een huisarts van zijn grote twijfels, nadat een mevrouw wier echtgenoot een vasectomie heeft ondergaan aankondigt gesteriliseerd te willen worden. De redactie laat dit perikel vergezeld gaan van een vetgedrukt: 'Vreemd probleem'. Benieuwd ben ik nu, of de redactie daarmee aangeeft bet een probleem te vinden dat de betreffende huisarts nogal vreemd reageert. Rotterdam, 18 september 1976 R. Stoeckart Naschriit: Ook die lezing is mogelijk. Red.
VREEMD PROBLEEM? (II) als (wellicht elegant) geklede dame van 34 jaar, gehuwd, die met twee kinderen van 8 en 6 jaar haar gezin compleet acht, voel ik mij gedwongen te reageren op het praktijkperikel in Medisch Contact nr. 38/1976. Ho6 duidelijk komt in dit perikel de Vaderlandse gewoonte van bevoogding door de arts tot uiting, nu als hoeder van de kuisheid van een vrouw door zich verantwoordelijk te voelen voor haar wens om door haar steriliteit geen kans te lopen in later stadium om abortus te moeten vragen en misschien een bevoogdend 'Nee, t e n z i j . . . ' te horen. lk hoop, dat deze collega al een oplossing heeft gevonden in zijn dilemma, daar zijn pati~nte niet kan wachten op zijn goedkeuring van haar seksuele contacten. Dat deze arts in deze tijd in dit geval een probleem ziet, is inderdaad vreemd! Arnhem, 18 september 1976 W. G. Rutgers van der Loeff-Manschot, arts Doorlezen op blz. 1276
BREDA
1976
Eindelijk is het dan zover! Na anderhalf jaar vergaderen, besprekingen houden, onderwerpen bestuderen, ideei~n opperen en verwerpen, na vele spannende maar ook vaak plezierige uren heeft de Congrescommissie 1976 van de afdeling Breda en Omstreken 'haar' congres, het 28ste Ledencongres van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, van start zien gaan. Een kleine zeshonderd congresgangers kunnen kennisnemen van de resuitaten van het zwoegen van een kleine groep uit de grote familie der Nederlandse artsen. Tijdens dit congres gaat het nu eens niet in de eerste plaats over de zieke en zijn of haar ziekten, maar over de bevordering van de gezondheid en over de roi die hierbij aan de arts kan en moet worden toegerekend. Wat is gezondheid eigenlijk? We weten allen wat het betekent niet gezond of, 'om het veiliger uit te drukken,' ziek te zijn. Veiliger, doordat ziek zijn een volstrekt geaccepteerde toestand is; niet gezond of ongezond zijn draagt meer het accent van iets ongeoorloofds. Je moet wel ziek worden ais je zo ongezond leeft, is een veei gebezigde uitdrukking. Maar daarmee weten we nog niet wat gezondheid is. Een van de sprekers in Breda, Prof. Dr. J. P. Kuiper, schreef vijf jaar geleden in Medisch Contact, dat een speurtocht door de literatuur vier elementen had opgeleverd die bij de definii~ring van gezondheid een rol kunnen spelen. Als eerste element noemde hij de dynamiek van het menselijk bestaan, uitgelegd in die zin dat de ontplooiing van het mens-zijn zowei de biologische ais de sociale rijping omvat, zowel de decodering van de ontwikkelingsinformatie als de ontwikkeling van de mens als wezen in relatie met zijn omgeving. In de tweede plaats is er een wisselwerking van de mens met zijn milieu. Om het
begrip 'gezondheid' te omschrijven zouden we voorts rekening moeten houden met de invloed van culturele elementen; de maatschappelijke omstandigheden spelen een niet te veronachtzamen roi. Als vierde en laatste element vond Kuiper het vermogen tot transcenderen waarover de mens beschikt, dat is het vermogen van het individu de wisselwerking tussen mens en milieu bewust te hanteren. Na erop te hebben gewezen, dat het bij gezond zijn niet alleen gaat om de kwantiteit ('Hoe lang leven wij?') maar ook om de kwaliteit ('Hoe lief hebben wij?') komt Kuiper tot de voigende voorwetenschappelijke omschrijving van gezondheid: gezondheid is bet openleggen van de weg naar het fysiologische levenseinde, op weg zijn naar een aanvaarding van het eigen leven
en de eigen dood, groeiende in vermogen om de grenzen van het eigen bestaan in liefde te overschrijden. Gezondheid is in de beschouwing die aan deze definitie ten grondslag ligt geen statische toestand naar een streven, het streven namelijk naar een ideale toestand. Zo gezien heeft de medische professie bij de gezondheidsbevordering een belangrijke rol. Maar, zoais de voorzitter van het congres Dr. P. van Roseveit in zijn inleiding tot het wetenschappelijk congresgedeeite terecht opmerkt, de arts deelt die rol met vele anderen buiten de professie. Hoe groot en ~hoe belangrijk de rol van de artsen is, zal dank zij Breda 1976 misschien iets duidelijker worden. Wel willen wij in dit verband refereren aan de 'science fiction'-literatuur, waaruit Prof.
Dr. Th. Vossenaar in zijn congresrede als voorzitter van de K.N.M.G. in 1971 de volgende zinsnede citeerde: 'Toen de medische professie tegen het einde van de 20ste eeuw werd afgeschaft, waren het vreemd genoeg alleen de dokters die verbaasd waren'. Zo gezond zullen de mensen zich over twintig jaar nog niet voelen. Bij de huidige maatschappelijke constellatie lijkt dat zelfs onmogelijk. Wijlen coilega A. E. G. M. Weijenborg verwoordde dit eens in Medisch Contact toen hij schreef, dat een nieuwe visie op de welzijnszorg, waarin persoonlijk geluk en maatschappelijk weibevinden maatstayen zijn, een soort revolutie noodzakelijk maakt binnen de bestaande structuren, die berusten op grote en starre instituties. Veel meer dan als spreekbuis te dienen is er voor de artsen niet weggelegd, zegt congresredenaar Prof. Dr. J. C. van Es, maar die taak is dan nog belangrijk genoeg. De professionele grondhouding, dat iedereen die zich als patii~nt ziek meldt ook als ziek wordt beschouwd zolang het tegendeel niet is bewezen, werkt eerder ziektebevorderend dan als een bijdrage aan bet zo gezond mogelijk houden en maken van mens en samenleving, aldus Van Es. In het verlengde van die uitspraak ligt de constatering van Prof. Dr. H. A. Tiddens, dat er ruimte is voor een gezondheidsuniversiteit. D a t e r bij de bevolking zelf een bepaalde verantwoordelijkheid ligt voor haar eigen gezondheid, wordt door de beide hoogste autoriteiten te weten de staatssecretaris van Volksgezondheid en Milieuhygii~ne en de voorzitter van de K.N.M.G. naar voren gebracht. De m ensen daartoe de ruimte en de mogelijkheid te verschaffen, is in het bijzonder een taak van de machtigen in onze samenleving. Tot deze machtigen behoort allereerst de overheid, en in de gezondheidszorg toch ook de medische professie. B.
(1976) MEDISCH CONTACT 31 1275
VREEMD PROBLEEM? (III)
Het in bet praktijkperikel in M.C. nr. 38/1976 geschetste probleem ligt mijns inziens inderdaad op de loer bij elke vraag van een (echt)paar om vasectomie. Sinds enige jaren heb ik de gewoonte om als huisarts een gesprek te hebben met man ~n vrouw, als een van hen om een definitieve vorm van geboortenregeling vraagt. In dit gesprek peil ik de motivatie van de man en de vrouw. Daarnaast geef ik zoveel mogelijk informatie over technische aspecten en de gevoelens die bij een sterilisatie plegen op te treden. Steevast komt dan vroeg of laat de vraag: 'Hebt u overwogen om zich allebei te latch steriliseren?' Ik heb twee bedoelingen met deze vraag. In de eerste plaats wordt het probleem van wie zich zal latch steriliseren nog eens vanuit een ander gezichtspunt pregnant aan de ol:de gesteld. Mijn ervaring is, dat ik via deze vraag nogal eens ondergeschoven motieven boven water krijg. Sores is het de aarzeling van een van de partners, sores de boude afwijzing van deze gedachte door een ander. Sores ziet her (echt)paar door over deze vraag te denken aanleiding om bet reeds genomen besluit opnieuw in overweging te nemen. In de tweede plaats reik ik man en vrouw een mogelijkheid aan om eventueel bestaande of gewenste buitenechtelijke contacten met elkaar bespreekbaar te maken. In mijn spreekkamer is meerdere malen als reactie op mijn vraag voor her eerst door man en vrouw gesproken over de wens buitenechtelijke contacten te gaan onderhouden. Ook maakte ik wel eens reeds lang bestaande onlustgevoelens over het gaan en staan van de partner manifest. Vanzelfsprekend bled ik in soortgelijke gevallen hulp aan om de ontstane situatie de baas te worden. Het is mijn mening, dat de voorbereiding van mensen die een definitieve vorm van geboortenregeling wensen de hulp van de huisarts behoeft. Sterker, ik geloof dat in de Nederlandse verhoudingen de huisarts bijna altijd de enige is die deze hulp adequaat kan verlenen. Ten overvloede merk ik op, dat wat ik hierboven schreef slechts 66n aspect is van een goede voorbereiding van mensen die zich wensen te laten steriliseren. Ik hoop, dat vele collegae met mij deze vorm van preventie in hun dagelijkse praktijk kunnen onderbrengen.
bij twee van mijn pati~nten met dit oude middel te maken. En hoe! De ~ n , een zakenman, die zijn nervositeit vroeger met de nodige spiritualia placht te onderdrukken, had deze slechte gewoonte afgezworen onder invloed van onze vermanende vingers. De Melisana-drankjes konden hem nu gelukkig ook goed helpen, h o e w e l . . , langzamerhand nam hij wel een flesje per dagI Zijn broodnodige rust kreeg bovendien lets prettig 'zwevends', datzelfde fijne gevoel dat hij van vroeger zo goed kende. Helaas, ongewild was meneer weer aan de drank geraakt, aangezien de samenstelling van de beroemde Melisana er als volgt uitziet: ol. cinn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . fol. mdissae ............................... tad. calami ................................. fr. cirri . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . n. rayristic . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . fr. amar. (oranjeschil) ................... rad. angelic . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ad 1 cc (alcohol 74-75%!)
0.5 mg 0.5 mg 0.5 rag 0.5 rag 0.5 rag 0.5 rag 0.5 mg
Wat tussen haakjes geplaatst is staat niet aangegeven op de doos, noch in.de bijsluiter. De samenstelling is verwant aan de 'spiritus melissae compos', zoals aangegeyen in het bekende Pharmaco-therapeutisch Vademecum (V.d. Wielen). Gezien deze analyse meen ik te mogen concluderen, dat de beloofde werking van bet kalmerende middel, namelijk dat de aangename wijze waarop het het 'gehele menselijke organisme' be'invloedt (zie bijsluiter) te danken is aan de juist niet genoemde alcohol. En iedere medicus weet, dat cognac ook zo voortreffelijk is. 'Wie een proef neemt is vanaf het eerste ogenblik enthousiast!' Zeker de ex-alcoholist. Ja, ja. De tweede pati~nte wilde juist met Melisana beginnen, nu ze aan de refusaltabletten is begonnen en de librium niet voldoende helpt! In dit geval verwachtte ik w61, dat de Melisana niet z6 zou smaken, maar ik heb bet haar toch maar afgeraden.
TAAL In M.C. nr. 37/1976 staan in de brievenrubrick twee fouten, met betrekking tot Duitse teksten. CoIlega J. J. van Andel schrijft: 'Entl6sung'. Dat moet zijn: 'Endl6sung', in het Nederlands: 'uiteindelijke oplossing' of 'definitieve oplossing'. Collega Schuurmans Stekhoven schrijft: 'Jeder Weib'. Dat moet zijn: 'Jedes Weib'. Weib is - vreemd genoeg - onzijdig en rtiet, zoals de schrijver suggereert, mannelijk. Boxtel, I0 september 1976 Dr. W. v. Wylick
Varia Congres N:V.D.A. - Het congres-1976 van
Drie dingen begrijp ik niet: waarom is bier door de betreffende autoriteiten niet ingegrepen en waarom staat e r o p deze flessen, die en gros bij de drogist de deur uitgaan, niet een waarschuwing (sticker?) dat gebruik van de inhoud de rijvaardigheid beinvloedt? Door her enthousiasme neemt men namelijk gauw meer dan 3 lepels per dag!
de Nederlandse Vereniging van Doktersassistenten met als thema 'Subfertiliteit en perinatale zorg' vindt zaterdag 20 november a.s. plaats in bet Nederlandse Congresgebouw te 's-Gravenhage, aanvang 10.30 uur. Het voorlopig progamma vermeldt onder meer lezingen over 'Subfertiliteit' door de gynaecoloog Dr. N. D. Bessem en de patholoog-anatoom Dr. P. M. Bakker. Voorts een lezing over 'Prenatale zorg' door de gynaecoloog dr. P. H. Kolkman en een voordracht over 'Complicaties bij de zuigeling na de bevalling' door de kinderarts Dr. F. H. M. Jansen. Er zal verder een film worden vertoond over 'Vacuiimextractie'. Na afloop van de diverse progammapunten is er gelegenheid tot bet stellen van vragen. Inschrijving v66r vrijdag 29 oktober 1976 door storting van f 22,50 (leden) of f 32,50 (niet-leden), - koffietafel, koffie en thee inbegrepen - op gironummer 2847104 van penningmeester N.V.D.A., Postbus 1146, Rijswijk (Z.H.). Inlichtingen: Congrescommissie, Abr. van Beyerenstraat ,17, 's-Gravenhage.
Arnhem, 17 september 1976
Ingenieurs in de gezondheidszorg -
T h . B . KrMt
Op
zaterdag 23 oktober 1976 wordt aan de Technische Hogeschool Eindhoven een
Rosmalen, 19 september 1976
A UTO-EMBLEMEN
Dr. J. P. C. Moors, huisarts MELISANA Hoewel persoonlijk weinig 'radio-actief', is de melodieuze aanbeveling van de Melisana siroop ('echte Kloostervrouw Melissegeest') via de S.T.E.R.-reclame mij wel eens 'ter ore' gekomen. In korte tijd kreeg ik nu (1976) MEDISCH
CONTACT
31
1276
zijn v o o r leden v a n de M a a t s c h a p p i j G R A T I S v e r k r i j g b a a r op her B u r e a u d e r M a a t s c h a p p i j , L o m a n l a a n 103, U t r e c h t (tel. 030-885411, toestel 123). H e t M a a t s c h a p p i j - e m b l e e m ( i n t e r n a t i o n a a l model), v e r v a ~ r d i g d v a n a s t r a l o n of een e m b l e e m v a n p l a k p l a s t i c zal op a a n v r a a g d o o r h e t s e c r e t a r i a a t van de K . N . M . G . w o r d e n t o e g e z o n d e n , waarbij e r v a n w o r d t uitgegaan dat elk K . N . M . G . - I i d r e c h t heef! op 6~n gratis e x e m p l a a r .
symposium georganiseerd over 'Ingenieurs in de gezondheidszorg'. Tijdens dit symposium wordt gesproken over biomedische en gezondheidstechniek. Deelname staat onder meer open voor medici, fysici en ingenieurs. Symposiumvoorzitter is Prof. Dr. Ir. J. E. W. Beneken. De opening wordt verricht door staatssecretaris J. P. M. Hendriks. Andere sprekers zijn Prof. Dr. J. Schouten ('Biomedische en gezondheidstechniek op de T.H. Eindhoven'), Dr. P. A. van Wely ('De ingenieur in de preventieve gezondheidszorg'), M.C. de Haan, arts ('De hulp van de ingenieur aan de zieke mens'), G. F. Disse en Ir. J. J. J. van der Heijden ('Een bedrijfskundig ingenieur in een ziekenhuis'), Ir. Th. Zelders ('De ingenieur en de ziekenhuisinstrumentatie') en Prof. Dr. A. H. Wiebenga ('Arts en ingenieur in de samenleving, nu en straks'). 's Middags is er gelegenheid tot discussie in groepen over de thema's preventie, eerstelijns geneeskunde, ziekenhuizen, revalidatie, bedrijfsgezondheidszorg, organisaties in de gezondheidszorg en de opleiding van medisch en paramedisch personeel. Deelnemers kunnen zich tot 8 oktober opgeven bij het symposiumsecretariaat, T.H. Eindhoven, Paviljoen U. 17, Postbus 513, Eindhoven; tel. 040-473702. De kosten van deelneming ad f 12.50 dient men v66r die datum gestort te hebben op girorekening 1076326 van de T.H. Eindhoven onder vermelding van 'Symposium Ingenieurs in de Gezondheidszorg', rekeningnummer 20912. Buitenechtelijke geboorten - Het aantal geregistreerde buitenechtelijke geboorten in Nederland neemt vrij snel toe. In het eerste halfjaar van 1976 zijn er 2.167 geregistreerd, 20,5% meer dan de 1.798 die het C.B.S. in her eerste balfjaar van 1975 noteerde. De F.I.O.M., Nederlandse vereniging van organisaties voor hulpverlening bij zwangerschap en alleenstaand ouderschap, verwacht dat de stijging zich ook in de tweede helft van dit jaar zal voortzetten. De organisatie wijst e r o p d a t e r een toenemende belangstelling is voor andere samenlevingsvormen dan bet huwelijk. Dienovereenkomstig nam het aantal huwelijkssluitingen verder af van 42.348 in de eerste helft van 1975 tot 40.104 in de eerste helft van dit jaar. Conclusie: her '~noudergezin' van de ongehuwde moeder met kind(eren) wordt geleidelijk aan meer geaccepteerd. Leerstoel medisehe seksuologie - Binnen niet
al te lange tijd valt de benoeming te verwachten van een bijzonder hoogleraar medische seksuologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht, dit op voorstel van de stichting Medische Seksuologie. Deze leerstoel zal de eerste in zijn soort zijn in Nederland. Studiedag o v e r b a s i s v a k k e n - De Nederlandse Vereniging voor Medisch Onderwijs (N.V.M.O.) belegt op 22 oktober a.s. e e n studiedag over de rol van de zogenaamde basisvakken in het medisch curriculum, waarbij het de bedoeling is vragen aan de orde te stellen als: 'Is de huidige verdeling
van de studietijd over de basisvakken en de meer direct op de praktijk van de geneeskunde gerichte vakken de juiste?; 'Is er aanleiding nieuwe basisvakken toe te voegen en reeds aanwezige basisvakken in hun bijdrage aan het curriculum in te perken?'; 'Is het juist dat aan de Nederlandse faculteiten de basisvakken overwegend in het eerste deel van bet curriculum worden geplaatst en worden zij als zelfstandige kennisgebieden gedoceerd?'; en: 'Kan men instemmen met de wijze waarop over dergelijke aangelegenheden wordt beslist of wenst men hierin verandering aan te brengen?' De studiedag vindt plaats aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Aanmeldingen kunnen geschieden bij het secretariaat van de N.V.M.O., p/a Afdeling Onderwijs-ontwikkeling Medische Faculteit, Maliebaan 77, Utrecht, tel. 030-319839. L e r e n veilig w e r k e n - Volgens het 'Veilig-' heidsbesluit ioniserende stralen' moet het verrichten van radiologische werkzaamheden geschieden onder toezicht van een bevoegde deskundige die op de hoogte is van de gevaren, welke deze werkzaamheden met zich kunnen brengen. De eisen die aan de deskundige worden gesteld, hangen af van de aard van het bedrijf en van de werkzaamheden en van de gebruikte stralingsbronnen. Voor het behalen van de vereiste deskundigheidsgraden worden onder auspici~n van de 'Industri~le Vereniging tot Bevordering van de Stralingsveiligheid' cursussen gegeven in oktober, november en december. Inlichtingen daarover verstrekt Ir. W. G. Janssen, directeur H.T.S. Rotterdam, G. J. de Jonghweg 6, Rotterdam, 010-366244.
Het ziekteverzuim in het eerste halfjaar 1976 is toegenomen, aldus her C.B.S. en het Nederlands Instituut voor Praeventieve Geneeskunde T.N.O., die tevens vaststelden dat de ziekteverzuimcijfers over het tweede kwartaal 1976 zowel voor mannen als vrouwen hogere percentages te zien gaven dan over het vergelijkbare tijdvak van 1975. De verzuimpercentages van 1976 waren respectievelijk 9,0 en 11,3 tegenover 7,8 en 10,3 in 1975. Ook de meldingspercentages lagen iets hoger dan in 1975, namelijk per 100 mannen 42 en per 100 vrouwen 64 tegenover 37 respectievelijk 58 in 1975. De gemiddelde verzuimduur per ziektegeval bedroeg voor mannen 18,9 en voor vrouwen 15,7 kalenderdagen. Het eerste halfjaar van 1976 gaf ten opzichte van 1975 voor mannen een stijging van het verzuimpercentage te zien van 0,6% (van 8,8 naar 9,4%) en voor vrouwen van 0,3% (van 11,4 naar 11,7%) en een aantal ziekmeldingen van 97 tegenover 92 in 1975 per 100 mannen en 148 tggenover 142 in 1975 per 100 vrouwen. De gemiddelde verzuimduur voor mannen (17,7 dagen) was 0,4 dag hoger en bij vrouwen (14,6 dagen) 0,1 dag lager dan in de eerste helft van 1975. Ziekteverzuim -
Uitkeringen A . W . B . Z . - D e stichting C e n traal Administratiekantoor Algemene W e t
Bijzondere Ziektekosten, het centraal betaalkantoor voor de A.W.B.Z., heeft in 1975 bijna f 3,6 mi/jard aan verpleegkosten betaald, ten opzichte van 1974 een stijging van 22,38%. De toeneming van het bedrag met f 656 miljoen werd in hoofdzaak veroorzaakt door de stijging van de verpleegprijzen. Het gemiddelde uitgekeerde bedrag per dag ging van f 89,51 naar f 107,70, een stijging van 20,32%. Het totale aantal patighten dat uit hoofde van de A.W.B.Z. een uitkering ontving (met uitzondering van die pati~nten die ten laste van de A.W.B.Z. in ziekenhuizen werden verpleegd) steeg van 87.947 tot 89.344. Het totaal aantal verpleegdagen nam met 1,71% toe tot 33,3 miljoen. Evenals in 1974 steeg het aantal verpleegdagen het sterkst bij de verpleeg- en zwakzinnigeninrichtingen. Daarentegen viel een sterke daling te constateren bij inrichtingen voor geesteszieken en bij de tehuizen. Het totale aantal voorlopig erkende inrichtingen daalde vorig jaar van 1214 tot 1185, vooraI tengevolge van de sterke terugloop van het aantal tehuizen, namelijk van 395 tot 374, aldus het jaarverslag van de stichting. Medicus M u n d i in 1975 - Vorig jaar vertrok-
ken via de bemiddeling van Medicus Mundi Nederland 28 artsen, 1 apothekersassistente, 1 medisch analiste en 1 econoom. Zij gingen naar Kameroen (1 arts), Kenya (2 artsen), Lesotho (4 artsen), Malawi (5 artsen, 1 apothekersassistente), Nigeria (2 artsen), Roeanda (1 econoom), Tanzania (7 artsen) en Zambia (7 artsen, 1 medisch analiste). Per 31 december 1975 had Medicus Mundi Nederland in totaal 72 artsen te velde: 18 in Tanzania, 15 in Malawi, 11 in Zambia, 8 in Nigeria, 7 in Kenya, 5 in Lesotho, 3 in Swaziland, 1 in Oeganda, 1 in Kameroen; 2 in India; 1 in Peru. Er stonden 45 artsen klaar om in 1976 te vertrekken. Er keerden vorig jaar 91 artsen weer, van wie er 37 in opleiding gingen tot specialist, van wie 13 in opleiding tot chirurg; 14 artsen trokken de huisartspraktijk in, 6 werden sociaal-geneeskundige. Huisarts en sport(blessures) - Als men het
aantal sportbeoefenaren in ons land schat op drie miljoen, moeten er jaarlijks vanwege hun sportbeoefening driehonderdduizend = 10% naar de dokter. Dit betekent, dat elke huisarts gemiddeld per week vijftien sportblessures te behandelen krijgt. Aldus de Rijssense huisarts D. Oosthoek in Huisarts en Wetenschap 8/1976. Hij stelt, dat de sportbeoefening in ons maatschappelijk patroon normaal is en dat de huisarts daarom moeilijk kan zeggen dat hij er geen bal mee te maken heeft. Wedstrijdsport verbieden, bijvoorbeeld na een ziekte of een ongeval, maar wel toestaan dat de patient blijft trainen - een gedragslijn die soms wordt gevolgd - moet vergezeld gaan van de bepaling aan welk deel van de training de betrokkene mag meedoen. Trainen, aldus de schrijver, is in teamsporten immers zwaarder dan spelen. De arts moet inzicht hebben in de lichamelijke eisen die sport aan de patient stelt. De sportbonden zouden moe(1976) MEDISCH CONTACT
31
1277
ten komen met voorschriften voor sportbeoefening na ziekte of ongeval. Tijdens wedstrijden zouden bekwame E.H.B.O. 'ers een oogje in het zeil dienen te houden. Hulp aan pedofielen - Het reclasseringsblad Kri maakt in zijn nummer van augustus 1976 melding van het verschijnen van 'Pedofielen, in kontakt of kortflikt met de samerdeving?'. Het gaat om de tweede uitgave in de serie Hulplijnen, uitgegeven bij Van Loghum Slaterus, een studie van Loes Rouweler-Wuts. Zij baseerde zich op een aantal vooronderstellingen, die zij toetste aan ervaringen, gedachten en gevoelens van zestig (voor de onderzoekster anonieme) pedofielen. Uit de uitspraken die de ge'/nterviewden over de vooronderstellingen deden, blijkt dat pedofielen zich in hun contactmogelijkheden voornamelijk voelen belemmerd door hun voortdurende angst als pedofiel herkend en dan verworpen te worden. Niet alleen her pedofiel zijn op zichzelf roept spanningen op, maar deze nemen vooral toe tengevolge van her conflict met de omgeving die de pedofiel niet aanvaardt. Hulpverlening aan pedofielen is wenselijk, maar in directe vorm slechts in beperkte mate mogelijk. Indirecte hulpverlening is mogelijk via raad en bijstand aan ouders van jonge kinderen, ouders van pedofielen en de wetgever. De conclusie van de onderzoekster is, dat alleen langs deze weg de prohlemen rond pedofilie kunnen worden opgelost. Pedofielen zullen daarbij zelf een bijdrage moeten leveren. Op de lange duar zal pedofilie als probleem haars inziens alleen kunnen verdwijnen, wanneer de mentaliteit ten opzichte van de combinatie kind en seksualiteit verandert en een wetgeving tot stand komt waarin deze verandering is terug te vinden. In de jaren 1971-1975 werden 257 onderzoeken die de eerstelijns gezondheidszorg betroffen geregistreerd door het Nederlands Huisartseninstituut (N.H.I.). Aan die onderzoeken werkten iets meer artsen dan gedragswetenschappers. Het merendeel van de artsen is huisarts en had bij zijn onderzoek op een of andere manier contact met een huisartseninstituut. Voor bijna de helft van de geregistreerde onderzoeken was 66n tot drie jaar uitgetrokken. Bijna de helft liep hog in 1975 (inmiddels is een derde voltooid met een rapportage). Slechts weinig projecten vallen tijdens het onderzoek af. Ruim de helft van de geregistreerde onderzoeken werd van overheidswege gefinancierd. De belangstelling van de onderzoekers blijkt (nog steeds) veeleer uit te gaan naar meer kennis over het v66rkomen van, en de zorg voor ziekten met een sterk somatische inslag dan naar meer kennis over bet v66rkomen van, en de zorg voor ziekten met een sterk psychisch/sociale inslag. De belangsteUing voor preventie bleek gering. In de loop van de vijf jaren N.H.I.-registratie werd geen verschuiving zichtbaar van het medisch-caratieve naar bet meer psychiatrisch-sociale/preventieve onderzoeksterrein. Aldus een publikatie in Eerste
lijn
onderzocht
-
(1976) MEDISCH CONTACT 31 1278
Aangepaste naaldbanden M.C. en (nog enkele!) stempelbanden 1975 Aangepaste naaldbanden Medisch Contact Verkrijgbaar zijn inmiddels aan her nieuwe formaat van Medi~ch Contact aangepaste naaldbanden, waarin 26 hummers van een Iopende jaargang van Medisch Contact op simpele wijze kunnen worden gebundeld. Wil men gedurende de gehele jaargang de binnenkomende nummers samenbundelen, dan zal men over twee naaldbanden moeten beschikken.
Stempelbanden Medisch Contact 1975 Uiteraard blijft de iets ldeinere vaste band (stempelband), waarin de jaargang 1975 kan worden ingebonden, gehandhaafd. Hiervoor heeft men 66n band per jaargang nodig, indien tevoren het advertentiegedeelte uit de Iosse hummers wordt genomen. HAAST U: DE VOORRAAD IS
BEPERKT!
Na'.ddbanden en stempelbanden kunnen uitsluitend worden besteid door overmaking van respectievelijk f 18,50 en f 13,50 per band op postgiro 5 80 83 van de K. N.M.G., Lomanlaan 103, Utrecht,
bet maandblad Huisarts en Wetenschap 8/1976. Academisch bi|verdienen - 'Staatssecretaris
Klein speelt in zijn interview in Quod Novum van 13 februari 1976 met de gedachte de leden van het wetenschappelijk persoheel toestemming te verlenen neveninkomsten te verwerven, tot I0%, 15% of 20% boven hun salaris. Ik acht her minder juist de grens te relateren aan bet inkomen uit de hoofdtaak: mijns inziens is bet juister de grens te relateren aan omvang van de nevenwerkzaamheden. Men kan dan individuele regelingen treffen. Ook zou men bijvoorbeeld kunnen bepalen, dat een lid van het wetenschappelijk corps 50% van de neveninkomsten uit goedgekeurde nevenwerkzaamheden mag behouden. Men kan zich ook een glijdende schaal voorstellen, waarbij bet percentage daalt naarmate men meer tijd wordt geacht te besteden aan nevenwerkzaamheden. Ik wil mij niet op een percentage vastleggen. Bovendien zou een bijdrage aan de inkomsten van de universiteit van de zijd van de docenten gecombineerd moeten worden met een verhoging van de bijdrage van de inkomsten van de zijde van de studenten (de volstrekte onevenredigheid tussen salaris- en loonsverhogingen in de afgelopen veertig jaar en de collegegeldverhogingen in hetzelfde tijdperk).' Aldus Prof. Mr. W. J. Slagter, hoogleraar in her burgerlijk recht en handelsrecht aan de Erasmus Universiteit te
Rotterdam, in een artikel over 'NeverLfuncties en neveninkomsten', afgedrukt in Universiteit en Hogeschool van september 1976. Pincet en Penseel exposeert - Leden van Pincet en Penseel exposeren dit jaar van 13 oktober-13 november in het Cultureel Centrum 'De Lindenberg', Ridderstraat 17-19 te Nijmegen. Prof. Dr. A. L. C. Schmidt (Rotterdam) verricht op zaterdag 23 oktober 1976 om 3 u u r ' s middags de offici~le opening. Alle leden der K.N.M.G. zijn welkom! Het centrum is alle werkdagen van 9-21 uur geopend e n ' s zaterdags van 9-12 liar. Na|aarsvergadering P. C. A. O. - De najaarsvergadering van de Protestantse Christelijke Artsen Organisatie zal 13 november 1976 plaatsvinden in bet Jaarbeurs Congresen Vergadercentrum te Utrecht. Onderwerp zal zijn: 'Her lijden'. Sprekers: Prof. Dr. J. Verkuyl, hoogleraar missiologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en Dr. A. Verkuyl, revalidatie-arts.
BREDA Congresstad 1976
Bezienswaardigheden in Oud-Breda en nuttige adressen: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Grote Kerk Kasteel van Breda (KMA) Begijnhof Spanjaardsgat Park Valkenberg Stadhuis Volkenkundig Museum 'Justinus van Nassau'
(1976) MEDISCH CONTACT 31 1280
8. Stedelijk- en Bisschoppelijk museum 9. Cultureel Centrum 'de Beyerd' 10. Uitgaanscentrum Havermarkt 11. Verkeersbureau VVV 12. Station N.S. 13. P.T.T.-hoofdkantoor 14. Hoofdbureau van Politie Verkeersbureau VVV Breda en Streek VVV De Baronie van Breda
Welkom in Breda
medicinae doctor. Verder natuurlijk her oude Gasthuis - reeds in de 13e eeuw op de plaats van de huidige Beijerd. In bet moderne Breda zijn alle gezondheidsvoorzieningen aanwezig, zodat de Maatschappij congresseert in een stad, die in medisch opzicht bepaald bij de tijd is.
Het is met grote vreugde, dat ik het 28e Ledencongres van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst binnen de poorten van onze goede stad Breda wil begroeten. Het is meer dan 40jaar geleden, dat een dergelijk congres te Breda werd gehouden, al heette het toen hog Algemene Vergadering van de toen hog niet Koninklijke Nederlandsche Maatschappij. Her thema van het aanstaande congres 'zo gezond mogelijk' lijkt mij van meet dan gewone betekenis: immers dit onderwerp gaat uit boven de grenzen van de geneeskunst en heefl betrekking met allerlei takken van de bevordering van de gezondheid. Onwillekeurig dringt zich bet spreekwoord op 'Voorkomen is beret dan genezen '. Een bezinning op dit onderwerp is zeker niet alleen van belang voor geneesheren, doch voor vele anderen, die bestuurlijk, organisatorisch, technisch en op ander terrein in de gezondheidszorg werkzaam zijn. De raakvlakken met de verschillende overheden zijn duidelijk aanwijsbaar en bet is mede daarom, dat ik namens het gemeentebestuur het congres van harte welkom beet. In Breda en het Stadsgewest Breda is op het ogenblik een duidelijke ontwikkeling aan de gang, die op korte termijn zal leiden tot regionalisering van de openbare gezondheidszorg, met als uiteindelijk doel dat niet alleen in de stad, doch in het gehele stadsgewest het adagium 'Zo gezond mogelijk ' gestalte zal gaan krijgen. Dat dit van groot belang is behoep geen nader betoog: gezondheid is immers een van de eerste voorwaarden voor het levensgeluk van
Daarnaast is de ligging van Breda op zich zelf reeds 'zo gezond mogeli]k ", in een omgeving met veel bossen en een redelijk zuivere lucht, terwijl de stad zelf erg gezellig is, waardoor voor de deelnemers aan het congres een plezierig verbliff mogelijk is. Naast het wetenschappelijk gedeelte van her congresprogramma een niet onbelangrijk facet. Met deze achtergronden en na de grondige voorbereiding waarvan mij gebleken is, is bet vertrouwen gerechtvaardigd, dat bet 28e Ledencongres van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst zal beantwoorden aan de hoge verwachtingen, niet alleen van de congresgangers, maar ook van vele . andere werkers in de gezondheidszorg. Dit wens ik u van harte toe. de mensen, zoals de congrescommissie terecht stelt. Dat gezondheidszorg verder gaat dan geneeskunst werd boven al aangegeven en juist daarom is bet thema van het congres zo belangrijk. De bindingen van Breda met de geneeskunst zijn al zeer oud: reeds in 1641 werd een Stadshospitaal geopend, alwaar in het theatrum anatomicum speciaal militairen van het garnizoen werden behandeld. Ook heeft er een Illustere School bestaan, waar een medische opleiding werd verzorgd tot
De burgemeester van Breda,
Ir. W. J. L. J. Merkx
(1976) MEDISCH CONTACT 31 1281
Offici le opening 28e Ledencongres Breda
K.N.M.G.-voorzitter Dr. J. L. A. Boelen:
Individuele verantwoordelijkheid bepalende factor in gezondheidszorg Dames en Heren, Het gebeurt niet zo vaak dat tweemaal achtereen dezelfde voorzitter van de K . N . M . G . bij de opening van het jaarlijkse ledencongres ongehinderd door de meningen van vele anderen kan spreken en misschien is dat maar goed ook. Na enkele jaren echter heb ik het idealisme en de argeloosheid van de beginner in dit m6tier hog niet verloren, al heeft de tand des tijds kleine wijzigingen aangebracht. Zo zal ik u meevoeren door een veld vol gedachten en een stroom vol verwachtingen. In de wereld van vandaag heeft een wat droeve ondertoon bezit genomen van ons denken, ons handelen en onze verwachtingen. Aldus zou recentelijk zijn gebleken uit onderzoekingen die de opinies peilden en de meningen vroegen van een zoals gebruikelijk statistisch verantwoorde groep personen. Ik weet niet hoe het u hierbij vergaat, maar ik ben nog steeds van mening dat het gebruik van statistische methoden waar her om mensen gaat - een belediging inhoudt van het individu. Ook vraag ik mij altijd af, wie dan wel om zijn of haar mening is gevraagd, -
want mij is her in ieder geval nog nooit overkomen. In mijn directe omgeving, waarvan ik graag wil toegeven dat deze selectief is samengesteld en misschien een beschermd en bevoorrecht karakter heeft, herken ik niet het klaarblijkelijk aangetoonde cultuurpessimisme en de
sombere beelden die worden geschilderd van onze toekomst kan ik daarin niet goed plaatsen. Er zijn redenen voor bezorgheid genoeg wanneer wij bepaalde ontwikkelingen gadeslaan in de samenleving, maar juist het herkennen van de te verwachten moeilijkheden is een prikkel om er wat aan te doen en daardoor de eerste voorwaarde voor een wending van de verwachtingen ten goede. In onze omstandigheden, artsen werkende in de gezondheidszorg, betekent het een keur van mogelijkheden tot verbetering van de toekomst. Immers wij vervullen een centrale positie, welke ons enerzijds voor vele zaken verantwoordelijk doet zijn en haar beperking heeft in de relatie tot de ons omringende samenleving, maar anderzijds een wijds uitzicht biedt op datgene dat voor ons en om ons ligt en aanpassing en ontwikkeling behoeft. Het is een uitdaging voor elke arts er onder deze omstandigheden het beste van te maken. Wij doen dit - en ik heb dat gedurende de laatste vier jaar vooral zeer intensief mogen ervaren - in overgrote meerderheid en met een opti(1976) MEDISCH CONTACT 31 1283
mistische verwachtingsvolle ondertoon. Behoudende, starre en tot polariseren geneigde personen zijn in onze beroepsgroep gelukkig sterk in de minderheid, hoewel moet worden gezegd dat zij bet werk van de overige artsen er niet altijd gemakkelijker op maken. De enthousiast werkzame meerderheid laat zich hierdoor echter in haar groei niet remmen. Evenmin maken triviale zaken indruk op haar, mits de toename van de problematiek die samenhangt met de ingewikkelde structuur van onze samenleving en de toename van het gebrek aan grondstoffen, energie en middelen door een zorgzame overheid - nadat zij eerst voor zichzelf heeft gezorgd - zoveel mogelijk gelijkelijk onder een ieder wordt verdeeld. Elk individu levert zijn persoonlijke bijdrage in het besef van de ontoereikendheid van zijn kennis en de onvolmaaktheid van het stelsel waarin wij ons bevinden. Sprekend in de termen van dit congres doet iedere arts dit: zo goed mogelijk!
bewust van haar grootse opdracht en zij is bereid de consequenties te aanvaarden. Het voornaamste moment in deze beweging blijft de individuele activiteit, die zich niet laat beteugelen door de gecompliceerdheid van het systeem en het gebrek aan mankracht en middelen. Wellicht is nog niet iedere arts geheel en al doordrongen van deze belangrijke stap en bevangt hem de huiver voor her onbekende wanneer bet tot hem doordringt. Her laat zich echter aanzien dat de K.N.M.G. onverdroten op deze weg zal voortgaan en daarmee naar mijn mening gevolg zal geven aan haar belangrijkste drijfveren. Mijzelf was en is het hog een ongemeen genoegen de gelegenheid te hebben de dynamiek te richten en waar mogelijk te versnellen. Waar dit in de afgelopen periode op weerstanden stuitte van onbegrip of onwil, gaf het slechts aanleiding tot grotere activiteit en mogelijk daardoor meer effect. Uiteraard geschiedde dit alles - waar vele tere snaren beroerd kunnen worden - zo
Eenheid
De afdeling Breda van de K . N . M . G . verstaat de stem van de tijd en kiest een thema dat aansluit bij her verwachtingsvoUe karakter van de artsengemeenschap. Morgen zult u enkele eminente sprekers kunnen beluisteren, die ieder op hun eigen wijze zullen vertellen hoe zij de toekomst zo zonnig mogeliik of zo zorgelijk mogelijk zien. Hedenavond wil ik niet het riant opgeschoten gras voor hun voeten wegmaaien, maar zelf ben ik er van overtuigd dat een van de meest bepalende factoren voor het handhaven en verbeteren van de gezondheidszorg de individuele verantwoordelijkheid van de mens voor zichzelf is. Een van de redenen voor bezorgdheid betreft het feit dat in onze samenleving door het toenemend aantal collectieve regelingen de persoonlijke verantwoordelijkheid dreigt af te nemen. Hierdoor krijgt men de neiging eigen problemen van korte of lange termijn, wanneer men deze herkent, op anderen af te wentelen en de zelfwerkzaamheid te
De afgelopen jaren is bij het verwezenlijken van de doelstellingen van de K . N . M . G . gestreefd naar het in harmohie oplossen van de aangeboden problematiek in het voile besef dat een wezenlijke verandering van de opstelling van de beroepsorganisatie van artsen noodzakelijk was en deze slechts zou kunnen worden bereikt wanneer in eenheid tot koerswijziging werd besloten. Dit streven naar eenheid in de artsenwereld werd niet ingegeven door het streven naar macht, maar door diepe bewogenheid met de bevordering der geneeskunst en het dienen van de gezondheidszorg. De nadruk bij deze belangrijkste doelstellingen van de K . N . M . G . viel daarbij vooral op steeds verdergaande integratie met de samenleving. De K . N . M . G . heeft haar ivoren toren v~rlaten en zich op een ongewis pad begeven. Zij is hierdoor kwetsbaarder geworden, maar ook rijker. Zij is zich (1976) MEDISCH CONTACT 31 1284
voorzichtig en verstandig mogelijkY
verminderen. Met andere woorden: men maakt bet zich zo gemakkelijk
mogelijk!
Vanzelfsprekend kan men een ruim begrip opbrengen voor onze zwakheden, maar helaas moet worden erkend dat de gemakkelijkste en de beste weg niet altijd identiek zijn. De oude Grieken zeiden het reeds bij monde van Heraclitos: Het is niet heilzaam al uw wensen vervuld te zien, ziekte leert u de waarde van gezondheid, het kwade de waarde van het goede, de honger de waarde van de verzadiging, inspanning de waarde van rust.
Emoties
Dames en Heren, Deze omgevinginspi-
reert mij tot een naar het mij voorkomt te pastorale houding, maar u zult willen toegeven dat de gelegenheid te mooi is haar niet te gebruiken. Uw voorzitter mag immers bij de opening van een ledencongres in het bijzonder zichzelf zijn en toegeven aan zijn diepere emoties. Hij zal echter - wanneer ik hem goed ken - er de voorkeur aan geven zo gewoon mogelijk te doen. In het licht van de toekomst straalt het schijnsel ons tegemoet van enkele practische zaken die in bijzondere mate de aandacht zullen vragen van het kader in de K . N . M . G . De keuze hieruit is uiteraard bij deze bijeenkomst een persoonlijke en onvolledige, bescheiden toegerust als wij zijn in onze kennis en mogelijkheden, alsook in de door de congrescommissie toebedeelde tijd. De vlijtige luisteraar en lezer moge ik daarom gaarne verwijzen naar onder meer inleidingen voor de Algemene Vergadering van de K . N . M . G . , waarvan de laatste werd overschaduwd door de emoties welke het afbreken van zwangerschap bij ieder van ons oproept en door de oneigenlijke verdeeldheid die daarvan het.gevolg is. In toenemende mate word ik getroffen door het ervaren van de beperktheid waarmee niet alleen artsen, maar ook vele anderen hun beroep uitoefenen en op peil houden. Wat ons schijnt te
ontbreken is de voor het goed functioneren noodzakelijke schakeling tussen de verschillende beroepen en een voortgezette opleiding in georganiseerde vorm. Anders gezegd: de ontwikkeling van een beroep in deze tijd leidt tot het isolement van de deskundigheid. De inhoud van een begrip krijgt voor ieder een andere betekenis en daardoor neemt het onderling begrijpen af en daarmee de neiging tot samenwerken en verdraagzaamheid. Het gevolg is verdeeldheid, uitgerekend op die gebieden die door verschillende disciplines moeten worden bestreken, en een eenzijdige ontwikkeling van de deskundigheid die geen rekening meer houdt met de ontwikkeling van de samenleving er om been. Ieder van ons wenst het tegendeel en wellicht is in deze tegenstelling voor sommigen de bron gelegen van een wat meer zwaarmoedige beschouwing van de toekomst van de gemeenschap van mensen.
Beroepsopleiding De K.N.M.G. heeft deze. gang van zaken onderkend en zich tegen de stroom in positief en constructief opgesteld, hoewel dit blijkens ontwikkelingen van het afgelopen jaar nog niet geheel en al doorgedrongen schijnt te zijn tot allen die in dezelfde sector een rol spelen. Her is vanzelfsprekend dat deskundigheid niet kon worden gemist en in dit opzicht is het niet altijd geruststeUend kennis te nemen van de mate van deskundigheid van de toekomstige artsen in de opvoedingsfase. Vele factoren zijn debet aan de vermindering van de groei van de kwaliteit van het onderwijs in vrijwel alle vakgebieden, hoewel in toenemende mate onderwijstechnisch verbeteringen het een en ander kunnen compenseren. Het eindproduct blijkt echter niet meer voldoende toegerust te zijn voor de veelomvattende taak van de arts, hetgeen overigens in de afgelopen decennia reeds tot uitdrukking was gekomen in
steeds verdergaande specialisatie en in de registratie volgens strenge regels als specialist, sociaal-geneeskundige of huisarts. Geneeskunst is votgens mij voor het overgrote deel een zaak van een goed hart en een gezond hoofd en kan vrijwel geheel plaatsvinden op het arbeidsterrein van de huisarts. De huidige werkers op dit arbeidsterrein zijn evenwel onvoldoende medisch-technisch ge~quipeerd, zowel war betreft bemanning als kennis, voorts maatschappelijk onvoldoende geschoold om de door velen gewenste verschuiving van ziekenhuisnaar thuiszorg te bewerkstelligen. Het uitspreken van deze wens alleen betekent hog niet dat deze vervuld wordt en het opwrijven van Hendriks' lamp geeft hem wel glans maar geen geest. Er is maar 66n manier om hierin verandering te brengen. De beroepsopleiding tot huisarts dient zo spoedig mogelijk langer te worden dan nu het geval is. Wanneer u aan mij zou vragen: hoe lang?, dan is er ook slechts 6~n antwoord: zo lang mogelijk!
Grensafbakening Een ander vraagstuk van groot belang voor de toekomst van de K.N.M.G. is de grensafbakening van de gezondheidszorg, waarbij zorgvuldig dient te worden onderzocht welke betekenis men wil toekennen aan het begrip gezondheid en aan de inhoud van de zorg. Het verschaft duidelijkheid aan de artsengemeenschap wat betreft hun werkterrein en de inhoud van de opleiding, beroepsopleiding en nascholing. Overigens ben ik van mening dat bij deze trias van de scholing de vrijblijvendheid tot een minimum beperkt dient te blijven. Nauwkeurige grensafbakening heeft verder grote practische betekenis voor de financiering en voor duidelijkheid ten aanzien van de politieke verantwoordelijkheid. Dit vraagstuk zou met voorrang moeten worden behandeld door het beleidsvormende apparaat van de beroepsorganisatie van artsen. Het kiezen van de
grenzen hierbij zal ruim en flexibel moeten zijn en in het bijzonder zal aandacht moeten worden geschonken aan het oplossen van de problematiek die ontstaat op de grensvlakken met andere disciplines die eveneens groeien en hun grenzen verleggen. Een uiterst boeiende opgave die ieder van ons tot een succes gemaakt wil zien en een grootse opdracht voor de K.N.M.G. Zij kieze daarbij haar doel: zo wijds mogelijk! Erasmus heeft gezegd - en ik zou het zelf hebben kunnen doen - 'een arend vangt geen vliegen'.
Dames en Heren, Mijn bewogenheid met de medemens en de gezondheidszorg welke voortkomt uit mijn persoonlijke ervaringen in het machtige artsenberoep, zou mij kunnen verleiden u urenlang te kluisteren aan uw met opzet ongemakkelijk gebouwde stoelen en het zou inderdaad erg lang duren voordat de voorzitter van de congrescommissie ingreep en schuchter achterom zou komen om mij te zeggen ermee op te houden. Het lijkt mij dan ook beter dit uit mijzelf te doen. Wederom, Erasmus wist het al: 'voorkomen is beter dan genezen', hetgeen iets heel anders is dan: 'voorkomen is beter'. Gaarne spreek ik de hoop uit dat u een goed congres mag hebben dat de beioften inlost die in bet onderwerp zijn gelegen en dat u tevens naast de noeste arbeid de gelegenheid zult hebben uw geest te ontspannen en her lichaam te verkwikken in deze gezellige stad beneden de rivieren. Daarbij hoop ik dat zowel u als ik zo lang mogelijk gezond zullen blijven. Ik verklaar het congres voor geopend.
(1976) MEDISCH CONTACT 31 1285
(1976) MEDISCH CONTACT 31 1286
Breda 'bet Haagje van bet zuiden' kan e r ook w a t van! Welkomstwoord van de voorzitter van de Afdeling Breda en Omstreken, P. M. W. Starmans meer dan tevreden zi]n als dit congres een aanzet zal geven tot een bezinning over de plaats van de geneeskunst in het grote geheel van die gezondheidszorg. Een bezinning door d~ medicus en m#t hem door al diegenen die in de gezondheidszorg werkzaam zijn of daarin op een of andere wijze verantwoordelijkheden dragen.
Mijnheer de Commissaris van de Koningin in de provincie Noord-Brabant, Mijnheer de Burgemeester van Breda, Mijnheer de Voorzitter en Dames en Heren, leden van her Hoofdbestuur van deK.N.M.G., Dames en Heren genodigden,
Zonder dan ook de andere prominente inleiders maar enigszins tekort te willen doen zijn wij daarom juist bijzonder verheugd dat Zijne Excellentie Staatssecretaris J. P. M. Hendriks, als exponent van hen die verantwoordelijkheden dragen, zich vrijwel onmiddellijk bereid heeft verklaard om als gast-spreker aan dit congres mede te werken.
Dames en Heren congresdeelnemers en allen die door hun aan wezigheid luister bijzetten aan deze officie'le opening, Toen wij vorig jaar in Zwolle op het eind van een geslaagd congres, afscheid van elkaar namen met de woorden: 'Tot ziens volgend jaar in Breda ', liepen ons toch wel even de koude rillingen over de rug. Wij waren ons hog nauwelijks bewust in welke vorm wi], als zuiderlingen, ons congres zouden gieten. W~l waren wij ons ervan bewust dater een ]aar vol activiteiten te wachten s tond. Een jaar lijkt dan een eeuwigheid, maar al spoedig kom je tot de ontdekking dat die eeuwigheid dan maar 365 dagen telt en dat een dag om is voorje het weet. Ook was het ons niet mogelijk terug te vallen op mensen die enige ervaring hadden in her organiseren van een dergelijk jaarcongres, want de laatste keer dat een Algemene vergadering van de toen hog Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst - in Breda werd gehouden was in 1934. Toch hebben wilde voor ons duistere sprong gewaagd en hebben ons evenals zovele afdelingen v66r ons met het enthousiasme van amateurs op deze marathon geworpen. De onvermijdelijke schoonheidsfoutjes zullen bij ons dus ook wel niet ontbreken, waarvoor wij bij voorbaat
niet onze excuses witlen aanbieden, maar wel uw begrip vragen. Vanaf deze plaats willen wij ook een woord van dank uitspreken aan allen, die op een of andere wijze hebben meegewerkt aan de voorbereidingen van dit congres. Onze dank gaat dan speciaal uit naar Burgemeester en Wethouders van deze gemeente, naar de K.M.A., maarvooralnaarde V. V. V. De samenwerking met hen is vanaf het begin erg intensief en voor ons van onschatbare waarde geweest. Over 36 uur zullen wij misschien enige indruk hebben van het verloop van dit congres, maar in feite hopen wij dat het uiteindelijke resultaat zich pas veel later zal aftekenen. Immers, her thema dat wij voor het 'wetenschappelijk' gedeelte hebben gekozen is zo reel om vattend, dat wij daar zeker niet van verwachten in ~ n dag tot een pasklare oplossing te kunnen komen. Maar wij zouden al
Een korte historische terugblik zii mij vergund: De afdeling Breda e,o., die bij de oprichting van de Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst in 1849 reeds bestond, is in 1851 ontbonden. Enige jaren daarna moet de a[deling 's-Hertogenbosch-Breda ontstaan zijn, want de geschiedschrijving vermeldt dat laatstgenoemde afdeling op de A lgemene Ledenvergadering in 1871 met een voorstel kwam voor een wettelijke verplichting tot vaccinatie, en zeven jaar later, in 1887, hog eens m e t een voorstel tot wettetijke regeling van de prostitutie. Op 4 mei 1878 splitste Breda zich definitief af van 's-Hertogenbosch en werd onze afdeling opnieuw opgericht. In de loop der jaren mocht zii drie maal gastheer zijn voor een Algemene Vergadering en wel in de jaren 1904, 1913 en 1934. Vooral van de eerste vergadering in 1904 zijn uit oude notulenboeken nog (1976) MEDISCH CONTACT 31 1287
vele details bekend. E r werd toen twee dagen intensie[ vergaderd, waarbij vooral gediscussieerd werd over het Neomalthusianisme en . . . over abortus. Maar dat onze 'voorvaderen ' ook wel wisten hoe zij een dergelijke vergadering feestelijk moesten aankleden moge u blijken uit de volgende gegevens:
gemeentebestuur zich niet onbetuigd, want na bet diner bood zij de deelnemers een feeb'riek vuurwerk aan en was gezorgd voor een passende feestverlichting. Op dinsdagavond vond het 'groote diner' plaats en werd de avond verder verzorgd door de a[deling Roosendaal-Bergen op Zoom e.o. met een 'Soire~ A rtistique '.
Op zondagavond werd begonnen met een ontvangst door het gemeentebestuur van Breda, waarbij een concert in Concordia was aangeboden. In de pauze van dit concert ontving de afdeling haar gasten met champagne. Ook op maandagavond liet het
Tot besluit was er op woensdag een tocht georganiseerd met de paardetram naar Mark en Liesbosch. Om de animo voor deze tocht - na twee zware dagen van vergaderen en offici~le feestelijkheden - toch nog te verhogen, werden hierin twee 'aantrekkelijkheden ' opgenomen. Een bezoek aan een inrichting tot ozonificatie van het water van de Mark ten behoeve van de waterleiding in Ginneken, alsmede een demonstratie van de Nederlandsche Wielrijders Bond van bet stofvrij maken van een weg door middel van 'Westrumiteren ', naar de verslaggeving vermeldt een afdoende, maar wel kostbare methode.
Grote Kerk Breda
76) MEDISCbI CONTACT 31 1288
Tijdens een van de afdelingsvergaderingen in 1904 vestigde collega Hofmann "de aandacht van de regelingscommissie op de wenselijkheid om de gasten in de gelegenheid te stellen de stedelijke merkwaardigheden, de Grote Kerk en de Akademie, te bezichtigen. ' Weinig zal hij bevroed hebben dat zijn wens~ nu 72 jaarlater, toch uiteindelijk in vervulling is gegaan nu wij o17 deze historische plaats de offici~'le opening van het 28e Ledencongres van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot
bevordering der Geneeskunst beleven en Burgemeester en Wethouders van deze gemeente ons straks ter verwelkoming zullen ontvangen op die andere historische plaats, de Koninklijke Militaire Akademie. Alvorens het woord aan burgemeester It. W. J. L. Z Merx te zullen geven spreek ik namens alle leden van onze afdeling de hoop uit dat de deelnemers aan dit congres straks terug kunnen zien op een voor iederpersoonlijk geslaagd en vruchtbaar congres en dat, wanneer u straks weer huiswaarts keert, zult kunnen zeggen: Breda 'het Haagje van het zuiden ' kan er ook wat van t.
lngangspoort K.M.A.
Congresvoorzitter Dr. P. van Rosevelt ter inleiding van het wetenschappelijk gedeelte 'Zo gezond mogelijk':
Positie van de arts afbakenen in het geheel van de gezondheidszorg speciaal inzake gezondheidsbevordering ning te hebben geformuleerd voor wat betreft het werkterrein van de arts en ten opzichte van die vele preventieve maatregelen die zijn te nemen en gedeeltelijk ook zijn genomen ter bescherming van het milieu waarin wij leven.
Dames en heren, namens de afdeling
Breda en Omstreken van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst heet ik u welkom op ons congres 'zo gezond mogelijk'. Het lijkt goed om bij de aanvang nogmaals de keuze van dit congresthema te motiveren en aldus te komen tot een practische indeling van de te behandelen problematiek. Toen wij anderhalf jaar geleden begonnen met de voorbereiding van het wetenschappelijk gedeelte leek ons onderwerp aanzienlijk duidelijker omschreven dan datgene waartoe her uiteindelijk is uitgegroeid. Aanvankelijk lag het namelijk in de bedoeling preventieve maatregelen waarbij de arts is betrokken onderwerp te maken van een critisch onderzoek naar wenselijkheid op grond van vergelijkingen van resultaat, inspanning en kosten. Het bleek echter in de eerste plaats
noodzakelijk het begrip 'preventie in de geneeskunde' helder te omschrijven. Door de toevoeging 'in de geneeskunde' meenden wij een duidelijke afbake-
Voor de praktizerende arts zagen wij aldus twee taken, te weten het herkennen en behandelen van ziekten en daarnaast het vorsen naar aethiologie en epidemiologie van ziekten om aldus t e trachten ziekten aan de bron te kunnen voorkomen; anders gezegd: het bedrijven van de therapeutische geneeskunde enerzijds en van de preventieve geneeskunde anderzijds. De vraag rees echter in hoeverre de arts betrokken dient te zijn bij die vele andere maatregelen die kunnen worden genomen om de mens te beschermen tegen lichamelijk en geestelijk onheil. Het werd ons duidelijk dat ook daar de (1976) MEDISCH CONTACT 31 1289
arts een rol in kan spelen en dient te spelen. Immers, vaak zal het de arts zijn die het materiaal kan aandragen ter beoordeling van bet resultaat van g e n o men maatregelen. Dus toch een taak buiten de enge grenzen van 'preventieve geneeskund e ' , maar dan een taak gedeeld met vele anderen buiten onze professie. Hier gaat het dus om de plaatsbepaling van de arts binnen een veel groter geheel, een geheel dat wij gezondheidsbevordering willen noemen. Toen rezen belangrijke vragen voor de congrescommissie: Is de arts door zijn specifieke, deskundigheid als genees-, heel- en verloskundige wel in staat om een adequaat antwoord te geven op de vele vragen welke hem kunnen worden gesteld in het kader van de gezondheidsbevordering en is omgekeerd het beroep dat de samenleving doer op de arts te aanzien van gezondheidsproblemen niet te groot, speciaal wanneer deze betrekking hebben op gezondheidsbevordering? Een goede afbakening van de positie van de arts in het geheel van de gezondheidszorg en speciaal met betrekking tot de gezondheidsbevorderng kwam dus vanzelfsprekend op het programma van dit congres.
Inventarisatie Wij menen er goed aan te hebben gedaan eerst een inventarisatie te vragen van de mogelijkheden tot gezondheidsbevordering waarbij de arts een meer of mindere belangrijke rol kan spelen. Deze inventarisatie hebben wij aan onze eerste spreker, professor Kuiper, gevraagd, om daarna van professor Van Es te vernemen hoe deze theoretische gegevens in de praktijk toepasbaar zijn te maken. Het is duidelijk, dat onafwendbaar de vraag dient te worden gesteld of onze huidige opleidingen voldoende basis geven om dit gedeelte van de door ons gesignaleerde taak van de arts te vervullen. Is het wenselijk en mogelijk om binnen die opleiding ruime aandacht te (1976) MEDISCH CONTACT 31 1290
geven aan gezondheidsbevordering, zeer speciaal waar het gaat om samenwerking met derden. Wij vroegen professor Tiddens ons congres daarover zijn inzicht te willen geven. Hoezeer de congrescommissie bij de voorbereiding in toenemende mate de overtuiging heeft gekregen dat een belangrijk stuk gezondheidsbevordering voor de praktizerende arts is weggelegd, dit neemt niet weg dat zij steeds een open oog heeft gehad voor de realiteit dat bet herkennen en behandelen van ziekten een primaire en uiterst belangrijke taak is en blijft. Wij hebben slechts uw aandacht willen vragen voor een gebied van bevordering van de gezondheid waarin, naar onze mening, de arts een grotere en betere rol zou kunnen spelen. Onze vierde spreker, professor Meijler zal er, zo mogen wij verwachten, zeker in slagen beide vormen van geneeskunst in goed evenwicht te plaatsen. Uiteindelijk worden vorm en omvang van gezondheidszorg door de bevolking bepaald. Door de overheid worden daartoe wetten en regelen gesteld. Het komt ons voor dat daarbij deskundige medische adviezen - zowel wat betreft her therapeutische gedeelte van onze werkzaamheid als ook voor het gezondheidsbevorderende gedeelte - niet kunnen worden gemist. Het is evenzeer belangrijk dat de artsengemeenschap blijkt geeft inzicht te hebben in de complexiteit van de gezondheidszorg en in voortdurende dialoog blijft met de overheid en andere gezondheidsbevorderaars, om aldus bij te dragen in het zoeken naar evenwichtige vormen in de gezondheidszorg. Het verheugt ons dan ook de overheid als bewaker van die gezondheidszorg niet alleen als toehoorder, maar ook als inleider - in de persoon van de staatssecretaris van Volksgezondheid en Milieuhygi~ne, de heer Hendriks, in ons midden te weten.
"k*
Rest mij nu nog te wijzen op enige
praktische zaken met betrekking tot dit congres. Na elke voordracht kunt u de door u te stellen vragen schriftelijk indienen op een daartoe aan u verstrekt briefje. Vragen van gelijke strekking zullen worden gebundeld door onze discussieleider, professor Wiebenga, samen met de leden van de congrescommissie. Vanmiddag - na de laatse voordracht - zal professor Wiebenga deze vragen behandelen met de inleiders. Vanzelfsprekend kunnen tijdens de bespreking door het auditorium vragen worden gesteld en mededelingen gedaan. U kunt daartoe op de gebruikelijke wijze uw intentie daartoe kenbaar maken aan de discussieleider.
Dames en heren, leden van het congres, naar ik hoop heb ik in deze inleiding uw belangstelling voor onze sprekers nog eens aangewakkerd en geef ik gaarne het woord aan professor Kuiper. Aldus Dr. Van Rosevelt in zijn tijdelijke rol van de 'turfschipper' van Breda, voor wie inmiddels al een standbeeld blijkt te zijn opgericht.
Samenvattingen van bet wetenschappelijk gedeelte van het 28ste ledencongres der K.N.M.G. 'Zo gezond mogelijk' B r e d a , vrijdag 8 o k t o b e r 1976
'Een voorkomende gezondheidszorg' Samenvatting van de voordracht van Prof. Dr. J. Po Kuiper hoogleraar aan het Instituut voor Sociale Geneeskunde van de Vrije Universiteit van Amsterdam De opvatting dater een scheidslijn zou lopen tussen geneeskunde enerzijds en gezondheidsbevordering anderzijds, wordt door de auteur afgewezen. Hij verdedigt de opvatting dat de geneeskunde een belangrijk onderdeel is van een algemene gezondheidsbevordering. Als naam voor de gemeenschappelijke wetenschappelijke basis voor alle activiteiten gericht op de bevordering van de gezondheid zijn de begrippen geneeskunde en gezondheidsleer niet gelukkig. De auteur geeft de voorkeur aan het begrip gezondheidkunde. Gezondheidkunde kan worden omschreven als de wetenschap die de begunstigingen en bedreigingen van bet gezonde bestaan bestudeert, alsmede de mogelijkheden om de begunstigingen te verwezenlijken en de bedreigingen te elimineren. De gezondheidkunde bevat geen ele-
verspreid liggende elementen samen te vatten. Deze elementen zijn: a een integrale of antropologische mensbenadering; b centrale aandacht voor de dialoog tussen mens en wereld; c het karakter van een kanswetenschap; d de samenvoeging van verworvenheden uit alle disciplines die zich met de beveiliging en bevordering van her gezonde bestaan bezighouden.
menten die niet (veel) eerder in de geneeskunde of andere velden van zorg voor gezondheid en veiligheid een rol hebben gespeeld. Zij tracht alleen de
Verschillen tussen een ziektekundige en een gezondheidkundige geneeskunde liggen onder andere in de plaats die ziekte inneemt in de gezondheidsproblematiek, de betekenis die het begrip preventie heeft en de aandacht die bij de gezondheidkundige geneeskunde verschoven is van de toestand waarin het menselijk organisme zich bevindt (1976) MEDISCH CONTACT 31 129]
1 D naar de condities voor het gezonde bestaan. De gezondheidkundige geneeskunde is vrijwel identiek aan de door Querido ge'introduceerde integrale geneeskunde. Haar inbedding in het brede veld van een gezondheidkundige gezondheidszorg verschaft haar de vrijheid om waar dat in de praktijk noodzakelijk is, de grenzen van een geneeskunde in engere zin (= somatologie) te overschrijden.
Aan alle vormen van zorg, op de persoon gericht (curatieve, palliatieve en transformerende zorg) zowel als die op de situatie gericht (situationele zorg), leveren artsen een belangrijke bijdrage. In een aantal opzichten kan deze bijdrage uitgebreid of verbeterd worden. De gezondheidkunde is geen gunstige basis voor een zich technocratisch, autoritair opstellende gezondheidszorg. Zij is dat wel voor een zich dienstbaar opstellende, voorkomende,
inclusieve gezondheidszorg. Binnen deze gezondheidszorg krijgt het begrip preventie mede de betekenis van 'voorkomen dat mensen hulp moeten vragen aan de deskundige'.
'Mogelijkheden en onmogelijkheden van de huisarts tot bevordering van de gezondheid' Samenvatting van de voordracht van Pro[. Dr. J. C. van Es hoogleraar huisartsgeneeskunde aan de Rijksuniversiteit Utrecht De huisarts heeft - afgezien van lijders aan kortdurende, soms ernstige, maar meestal weinig ernstige ziekten - vooral te maken met twee hoofdgroepen die het ziektepatroon overheersen: lijders aan chronische z i e k t e n e n aandoeningen en patii~nten met functionele e n psychosomatische aandoeningen. De t a k e n die de huisarts zich bij de hulpverlening aan deze patii~nten stelt, kunnen van viererlei aard zijn: a beperking van de hulpverlening tot degenen die zich wegens een ziekte tot hem wenden; b zich bovendien richten op een vroege herkenning van ziekten; secundaire preventie; c ziekten in een presymptomatische fase opsporen; d het ziek worden van mensen voorkomen, primaire preventie. Over de inhoud van een groot deel van deze taken bestaat eenstemmigheid. Dit is in veel mindere mate het geval met betrekking tot de verantwoordelijkheid bij de hulpverlening bij in de maatschappij gelegen ziektebevorde(1976) MEDISCH CONTACT 31 1292
screeningsprogramma's. Als op grond daarvan wijzigingen moeten worden aangebracht in levensgewoonten en levenssituaties dan blijkt dat dit slechts zelden geschiedt of kan geschieden. De kern van het probleem is dat we gezamenlijk heel goed van een aantal ziektebevorderende factoren in voedingsgewoonten, levensgewoonten en sociale situaties op de hoogte zijn, maar dat we daar de voor de hand liggende consequenties niet uit trekken. Als artsen kunnen we hoogstens de wereld duidelijk maken welke de ziekmakende factoren zijn.
rende factoren en voorai ten aanzien van de primaire preventie van maatschappelijke ziekte-oorzaken. H e t wordt steeds duidelijker, dat artsen - het gehele geneeskundige systeem in verregaande mate machteloos zijn als het erom gaat laatstgenoemde ziekte-oorzaken te elimineren of in de kiem te smoren. Dit is onder andere duideqijk bij de snel in populariteit winnende
Er zou voor een beroepsorganisatie als de K . N . M . G . een belangrijke taak in deze zijn weggelegd om als spreekbuis te dienen. Er zijn echter diepgaande maatschappelijke veranderingen nodig om een gezondere samenleving tot stand te brengen. Daartoe worden we in het bijzonder gehinderd door onze zucht naar een voortdurende groei, naar een steeds meer willen hebben en kunnen. Deze brengt ons niet alleen tot een uitputting van de natuurlijke energiebronnen, ook het menselijk vermo-
gen om met steeds grotere snelheid, steeds snellere veranderingen te leven, bereikt zijn grens. We verstoppen ons voor die waarheid, evenals we dat doen voor de wetenschap dat de aarde bedekt is met een netwerk van oorlogstuig dat steeds moeilijker in bedwang te houden zal zijn. Ook weten we dat de overgrote meerderheid van de wereldbevolking onder onmogelijke omstandigheden moet leven zonder dat we aan die situatie een wending ten goede geven. Werkelijke preventie op dit gebied is slechts mogelijk door in solidariteit met al die anderen te leren leven'met aanvaarding van beperkingen van bet leven, van de last van het leven en van onszelf. Binnen dat kader is de huisarts in staat om een belangrijke bijdrage tot het 'zo gezond mogelijk' te leven door de preventie van de pati(ntenrol. De vervulling van deze rol houdt in dat men zich gedraagt zoals de gemeenschap van een patient verwacht: men onderwerpt zich aan een medisch regime en men is vrijgesteld van een aantal maatschappelijke verplichtingen. A1 snel vervalt de deelname aan bet arbeidsproces. Her vervullen van deze rol zegt op zichzelf hog niets over het daaraan ten grondslag liggende ziekteproces. Toch roept een langdurende vervulling van de pati~ntenrol het gevoel op d a t e r wel een ziekteproces zal bestaan dat die rol rechtvaardigt. Dit tast het gezondheidsbeleven in aanzienlijke mate aan. De voortzetting van de sociologische rol van patient is niet een individueel gebeuren van een patient. De huidige structuur van de gezondheidszorg, de wettelijke voorzieningen en de houding van artsen bevorderen deze in aanzienlijke mate. Vooral de professionele grondhouding dat iedereen die zich als patient melt als ziek wordt beschouwd
tot her tegendeel is bewezen, leidt tot veelvuldig en langdurig onderzoek, verwijzingen en ziekenhuisopnamen. Ook als het patient worden in sterke mate meebepaald wordt door het beleven van maatschappelijk en relationeel falen, is deze grondhouding vaak ziektebevorderend. Een tweede bezwaar is dat aldus de geneeskunde de kwalen en tekorten van de maatschappij helpt verhullen en aldus de gezondmaking daarvan verhindert. In onze cultuur hebben we steeds meer deviaties onder het begrip ziekte gebracht en dit heeft een medicalisering van de gemeenschap tot gevolg gehad. Arts en patient gaan van de situatie de voosheid geleidelijkaan herkennen. Wij dienen in de toekomst een situatie te scheppen waarin artsen slechts de verantwoording krijgen te dragen voor die taken waartoe zij ook de deskundigheid bezitten. Voor het overige zijn zij even verantwoordelijk voor het wel en wee van onze gemeenschap als anderen. Wel hebben zij vanuit hun voorpostfunctie een bijzondere signalerende taak. Dat wil zeggen als artsen daarvoor een bijzondere gevoeligheid ontwikkelen kunnen zij onder stress leven van individuen en groepen in een vroeg stadium herkennen en door signalering daarvan als een soort terugkoppelingsmechanisme naar de maatschappij functioneren. Als de huisarts tot taak heeft om te voorkomen dat in nood verkerende mensen op oneigenlijke gronden een pati~ntenrol gaan vervullen, dient aan een paar grondvoorwaarden te worden voldaan. In de eerste plaats moet de huisarts een grote medische deskundigheid bezitten om tot een goed oordeel te komen over de gezondheidstoestand van de patient. Hij zal z6 goed moeten zijn dat hij kan bevorderen dat slechts
die pati~nten in de tweede lijn van de gezondheidszorg terecht komen die daarvoor ook medisch-technologische hulp nodig hebben. Specialisten kunnen hem daarbij in een consultatieve functie terzijde staan, evenals deskundigen op het gebied van de gedragswetenschappen. Verder dient de huisarts te bevorderen dat eventuele hulpverlening zoveel mogelijk in de eigen omgeving van de patient plaatsvindt. Gezin, familie en buurt zijn vaak uitgevallen als hulpverleners. De huisarts kan het herstel van deze functie bevorderen, maar kan verder ook omzien naar andere vormen van niet-professionale aard, van clubs, van behulpzame mensen. Ik zou dit verwijzing naar de 'nulde lijn' willen noemen. Verder zou ik een vroege diagnostiek door de huisarts die in het gewone hulpverleningsproces is ingebed, willen bepleiten. Daarvoor is de door Van den Dool gepropageerde surveillancemethode het meest zinvol te achten. Opdat de huisarts deze taken kan vervuUen, moet aan een aantal randvoorwaarden worden voldaan. De huisarts zelf moet tot deze werkwijze en de daarvoor vereiste houding bereid zijn en zich daarvoor ook willen bekwamen. De specialisten zullen ten opzichte van de aldus functionerende huisarts een complementerende rol moeten willen vervullen. De hulpzoekenden zullen een adequate rolverwachting ten opzichte van de huisarts moeten krijgen en de gemeenschap zal dat evenzeer moeten. Daarop dienen sociale maatregelen en wetten te worden afgestemd. Dit alles betekent een onwenteling van revolutionaire aard. Centraal hierin staat dat we bereid zullen zijn om bij menselijk falen en maatschappelijke tekorten een ziekteverklaring niet meer als alibi te hanteren.
(1976) MEDISCH CONTACT 31 1293
[ 1 ' Gezondheidsuniversiteit
I ol '
Samenvatting van de voordracht van Prof. Dr. H. A. Tiddens Rector Magnificus der Rijksuniversiteit Limburg We kunnen de arts zien als strijder in het wit, behoeder van onze gezondheid en als lid van de duistere maffia, die voor die gezondheid de grootste bedreiging vormt. In deze voordracht wordt uitgegaan van de hypothese, dat artsen een nuttige bijdrage kunnen leveren tot het bestrijden van ziekte en het bevorderen van gezondheid. Zij zullen daartoe beter in staat zijn, naarmate hun opleiding hen beter op deze taak voorbereidt. Universiteiten kunnen de vormingsplaatsen bij uitstek zijn voor deze sleutelfiguren van de gezondheidszorg. Voorwaarde is d a t e r wetenschap wordt bedreven, dat de student de sfeer ondergaat van twijfel, nieuwsgierigheid en uitdagende vraagstellingen en dat hij niet wordt gedwongen tot werk dat zinloos is voor zijn ontwikkeling tot goed arts. Voorwaarde is ook dat het leerproces wetenschappelijk gefundeerd is en voortdurend kritisch wordt getoetst. Het universitaire onderzoek zal zich moeten uitstrekken over de vele gebieden, die van belang zijn voor gezondheid en gezondheidszorg in onze maatschappij. Naast de medisch biologische onderzoekers zullen we ervoor nodig hebben: sociologen, psychologen, economen en andere beoefenaars van mens- en maatschappijwetenschappen. Onderzoek van het functioneren van de gezondheidszorg, ontwikkeling van de
(1976) MEDISCH CONTACT 31 1294
criteria voor die zorg en, met behulp daarvan, experimenten met verschillende vormen van hulpverlening zullen een belangrijk onderdeel van het onderzoekprogramma moeten uitmaken. Voor het uitoefenen van de onderwijsen onderzoektaak (als bovenbedoeld) zal de universiteit actief aan de gezondheidszorg moeten deelnemen. De student moet kennis kunnen maken met de praktijk van de gezondheidszorg in al haar variaties. De eisen van onderwijs, onderzoek en ontwikkelingswerk zullen daarbij vaak parallel lopen. Toen de ziekenhuisgeneeskunde in nauwe relatie kwam met de natuurwetenschappen was het resultaat een
spectaculaire ontwikkeling van geavanceerde klinische zorg. Intensieve samenwerking van medisch biologische onderzoekers, onderzoekers uit de mens- en maatschappijwetenschappen en beoefenaars van geneeskunde en gezondheidszorg buiten her ziekenhuis, zal krachtige impulsen kunnen opleveren voor de ontwikkeling van deze kwantitatief en kwalitatief zo belangrijke aktiviteiten. O n z e maatschappij heeft nog moeite met deze ontwikkeling. De behoefte eraan wordt regelmatig uitgesproken. Op gronden, die vaak meer emotioneel dan rationeel bepaald zijn, worden de middelen vrijwel volledig besteed aan de verdere ontwikkeling van ziekenhuisgeneeskunde. 'Zo gezond mogelijk' vraagt om aanpassing van universitaire programma's in onderwijs, onderzoek en dienstverlening. Er is plaats voor een 'Gezondheidsuniversiteit'. In alle universiteiten zal misschien meer aandacht besteed moeten worden aan 'zo gezond mogelijk'. De academische ziekenhuizen worden dan waarschijnlijk wat kleiner en medisch-biologische onderzoekers, medici-practici en sociale wetenschappers zullen wat meer naar buiten moeten treden. Wij kunnen zo tot zinvolle reflectie over 'gezond' en 'ziek' komen. En vinden misschien wegen om 'Zo gezond mogelijk' te worden.
'Is coronarialijden een ziekte of gebrek aan gezondheid?' Samenvatting van de voordracht van Dr. F. L. Meijler hoogleraar Hart- en Vaatziekten aan de Rijksuniversiteit te Utrecht Tegen de achtergrond van de doelstelling van dit congres 'Zo gezond mogelijk' is het coronarialijden een ziekte of een gezondheidsbeperking die zich door zijn complexe verschijningsvorm en vrij zeker multicausale herkomst goed leent voor een meervoudig disciplinaire aanpak. Naast de natuur-filosofische, zo u wilt technologische, benadering dient te worden onderzocht of, en zo ja in welke mate, bedreigingen vanuit het menselijk milieu een rol spelen bij de genese van de primaire aandoening, te weten de atherosclerose van het coronairsysteem. Dat deze bedreigingen een rol spelen bij het klinisch manifest worden van deze aandoening kan als vaststaand worden beschouwd. De werkhypothese dat naast fysische en chemische factoren psycho-sociale aspecten binnen onze samenleving een rol spelen bij de genese van de coronairsclerose brengt onherroepelijk met zich mee dat, willen wij de strikt wetenschappelijke analyse van het probleem handhaven, deze psycho-sociale
aspecten een kwantitatief karakter moeten krijgen. De huidige artsengeneratie en de thans geldende medische curricula aan onze universiteiten zijn niet of onvoldoende in staat een bijdrage te leveren aan een kwantitatieve analyse van de gesigna-
leerde psycho-sociale spanningen binnen het menselijk milieu. Er vanuit gaande dat genoemde kwantitatieve benadering gewenst en noodzakelijk is, dient er binnen de geneeskunde op zijn minst een gespreksbasis voor een vruchtbare samenwerking met vertegenwoordigers van de wetenschappen te worden geschapen. Het geven van een hoge prioriteit aan de gezondheidsbevordering in welke vorm dan ook binnen de geneeskunde mag nimmer ten koste gaan van, wat ik zie als de primaire taak van iedere arts, het behandelen en begeleiden van de zieke mens. Gezondheidszorg en gezondheidsbevordering zjn in deze tijd geen facetten van onze samenleving en geen onderdelen van het politieke prioriteitenschema die zich voor Nederland exclusief door Nederland laten regelen. De luchtbrug voor hartpati~nten heeft ons nu wel geleerd dat de gezondheidszorg van en voor de Nederlandse patient niet bij de grens of op het Noordzeestrand kan worden tegengehouden.
(1976) MEDISCH CONTACT 31 1295
@ 'Klassieke preventieve gezondheidszorg ombuigen' Samenvatting van de voordracht van J. P. M. Hendriks staatssecretaris van Volksgezondheid en Milieuhygii~ne De klassieke preventieve gezondheidszorg, die voor het grootste deel gericht was op bet voorkomen van infectieziekten, dient te worden omgebogen naar de thans sterk prevalerende chronisch degeneratieve ziekten (hart-vaatziekten, tumoren etc.) en psychosociale stoornissen. Aangezien bij deze aandoeningen in zeer vele gevallen een duidelijk inzicht in de oorzaak of oorzaken ervan ontbreekt, is het noodzakelijk dat het onderzoek naar de causale factoren wordt ge'intensiveerd. Alleen kennis van de aetiologie maakt een causale therapie, maar ook een gerichte preventie mogelijk. De nadruk viel bij het onderzoek tot nu toe voornamelijk op de research in kliniek en laboratorium. Daarnaast dient echter het epidemiologisch onderzoek naar alle factoren, die het voorkomen en de verspreiding van genoemde ziekten in de verschillende bevolkingsgroepen bepalen, met kracht te worden gestimuleerd. Gesteld kan worden dat de epidemiologische benadering in ons land zich niet op dezelfde wijze heeft kunnen ontwikkelen als de aan de kliniek en laboratoria gebonden disciplines. Dit blijkt ook uit de ontwikkeling der onderscheiden voorzieningen in het uitvoerende vlak van de gezondheidszorg waar de epidemiologisch geori~nteerde gezondheidsdiensten, gericht op de collectieve preventie, achterbleven bij het curatieve apparaat. Teneinde hierin te voorzien dient een landelijk netwerk van regionale gezondheidsdiensten tot stand te komen. De primaire taak van deze diensten zal bestaan uit het verwerven, verwerken en analyseren van aUe relevante gegevens uit de regio betreffende gezondheld en ziekte. Daarnaast zal aan de gezondheidsdiensten de uitvoering van collectief gerichte preventieve zorg (1976) MEDISCH CONTACT 31 1296
worden opgedragen met inachtneming van datgene wat op dit gebied reeds door particuliere organisaties wordt verricht. In het eerste echelon, dat versterking behoeft van faciliteiten, zal het wenselijk zijn om naast de curatieve zorg aan pati~nten tot een actieve anticiperende benadering van cli~nten te komen. Hierdoor kan preventieve gezondheidsbewaking en gezondheidsbevordering een impuls krijgen als extra dimensie van de eerstelijns zorg. Bij het bevolkingsonderzoek dienen zeer stringente voorwaarden in acht te worden genomen om hog gunstig effect mogelijk te maken en gewaakt dient te worden tegen illusoire verwachtingen, ook wat betreft het aantal ziekten dat door bevolkingsonderzoek kan worden bestreden. Als echter voor een bepaalde aandoening blijkt, dat screeningsmethoden een duidelijke vermindering van sterfte en ziekte teweeg kunnen brengen, dient dit onderzoek te worden opgenomen in het zorgpakket en voor alles gericht te worden op risicogroepen. Thans in uitvoering zijnde screenings-
programma's als het P.K.U.-onderzoek en het onderzoek op cervixcarcinoom geven, naast de specifieke resultaten die erdoor kunnen worden bereikt, tevens de gelegenheid de infra-structuur op te bouwen voor andere programma's. Consequent zal getracht dienen te worden bij dergelijk onderzoek het eerste echelon in te schakelen waarbij nauwe samenwerking met de openbare gezondheidszorg van groot belang is. Een essenti~le preventieve-taak is de hygiene van het milieu waarin de mens leeft en dat dreigt te worden beladen met een veelvoud van chemische en fysische noxen enerzijds en met psychosociaal pathogeen werkende factoren anderzijds. De preventie van stoornissen op het gebied van de geestelijke volksgezondheid wordt in dit betoog benaderd vanuit aspecten van gezondheidsvoorlichting en opvoeding. Hierbij zijn methodieken uit de gedragswetenschappen onmisbaar. Voorts zal aandacht moeten worden gegeven aan psycho-hygi~nische kanten van moderne transculturele samenlevingsvormen. Op het gebied van de intermenselijke relatie zal studie moeten worden verricht naar de rol van agressie. Gesteld wordt dat G.V.O. niet een specialistische activiteit dient te zijn van een kleine groep experts, doch een taak is van allen die zich in de gezondheidszorg met patifinten en cli~nten bezig houden. Daarnaast dient in onderwijs-programma's een ruime plaats te worden gereserveerd voor gerichte voorlichting over alle relevante aspecten van gezondheid en ziekte. Naast alle inspanningen, die terecht van de professies en de overheid worden gevraagd, ligt ook bij de mensen zelf een bepaalde verantwoordelijkheld om bedreigingen van de gezondheld te elimineren en ziekte te voorkomen.
Wetenschappelijke middag - Partnerprogramma Een van de onderdelen van het partnerprogramma tijdens het 28ste Ledencongres van de K.N.M.G. is de zogenaamde 'Wetenschappelijke middag'. Daarvoor zijn enkele sprekers gevraagd, die vanuit hun specifieke deskundigheid het gedrag met betrekking tot onze eigen gezondheid zullen belichten. Bedoeld is een bijdrage te leveren aan een verdere bewustwor-
ding van de vele facetten die onze levenswijze bepalen. Mevrouw Drs. W. Rouwenhorst, sociologe, verbonden aan het Instituut G.V.O. (Gezondheidsvoorlichting en -Opvoeding) zal de inleiding verzorgen en aan her forum deelnemen. De heerJ. J. van Belois, verbonden aan bet Overijssels Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg, met opdracht G.V.O.
speciaal in de sector onderwijs, zal een lezing houden en eveneens aan het forum deelnemen. Drs. J. A. M. v a n Hameren, deskundige op het gebied van de G,V.O., zowel in de gezondheidszorg als in het onderwijs, zal het forum voorzitten. De middag wordt afgesloten met het forum. Deze middag wordt gehouden in de 'Oranjezaal' v a n her 'Turfschip'.
Gezondheidsvoorlichtingen-opvoeding S a m e n v a t t i n g van de voordracht van m e v r . Drs. IV. R o u w e n h o r s t Gezondheidsvoorlichting en -opvoeding is een term die we de laatste jaren nogal eens tegenkomen. Sores in zijn hele lengte sores in de afkorting G.V.O. Ook wel alleen als gezondheidsvooi'lichting of gezondheidsopvoeding. 9 G.V.O. is de Nederlandse omschrijving van het Angelsaksisch 'health education'. In Amerika gebruikt men op het ogenblijk vaak de term 'consumer health education' of ook wel 'patient education'. Het is de bedoelingin deze bijeenkomst die gezondheidsopvoeding eens war nader te gaan bekijken, en dan vooral om te bezien wat wij daar zelf mee te maken hebben. In de artikelt'jes die in Medisch Contact verschenen zijn als voorbereiding voor deze middag, is er al het een en ander over gezegd. 'Onze mannen' schrijft Mw. Jenniskens daarin, 'zullen gaan nadenken over 'het zo gezond mogelijk' leven. Het lijkt een goede gedachte dat ook artsenvrouwen zich daarover buigen'. Enerzijds omdat 'gezond leyen' voor ieder van ons een persoonlijke opdracht betekent, ongeacht op
welk plekje in de wereld en op welke plaats in de maatschappij we dat leven beleven. Anderzijds omdat we naast die erie heel persoonlijke rol als mens, er nog verschillende andere vervullen: Die van moeder of leerkracht; die v a n echtgenote of assistente van een dikwijls curatief denkende arts; die van bestuurslid van een kruisvereniging,
sportvereniging of schoolbestuur; of ook als lid van een oudercommissie, een actiegroep; nog vele meer. Opvoeding tot gezondheid, of ook tot gezond gedrag is een belangrijk element bij de bevordering van het zo gezond mogelijk leven; zowel in de persoonlijke sfeer als met betrekking tot al die andere rollen. Het doel van alle gezondheidsopvoeding is door de Wereld Gezondheids Organisatie als volgt omschreven: 'The aim of all health education is to help people to actieve health by their own actions and efforts'. In het Nederlands vertalen we dat nogal eens met 'mensen helpen bij de zorg voor hun gezondheid en bij het hanteren van hun eigen gezondheidsproblemen'. Het karakteristieke in deze omschrijvingen is dater wordt aangehaakt bij de eigen mogelijkheden van de-mens-in-zijn-situatie en d a t e r een beroep wordt gedaan op zijn verantwoordelijkheid. Dat geldt dan zowel bij gezondheid als in geval van ziekte; het gel& in de preventieve, maar ook in de curatieve gezondheidszorg. (1976) MEDISCH CONTACT 31 1297
'
'Zo gezond mogelijk leven' heeft veel, zo niet alles te maken met ons eigen gedrag. Niet met gedrag op een enkel onderdeel, maar om het hele complex van ons dagelijkse doen en laten; met onze levensstijl. Die levensstijl manifesteert zich op allerlei manieren: Bijvoorbeeld een overdadige of een evenwichtige voeding; door hard te rijden of door het wat rustiger aan te doen, door het wel of niet dragen van autogordels. Levensstijl uit zich ook in de alcohol die je drinkt en wanneer; de sigaretten die je rookt - in je eigen huis of in een omgeving die het voor anderen bijvoorbeeld astma- of emphyseempati~nten onmogelijk maakt adem te halen. Levensstijl is ook de manier waarop je stress, spanningen, frustraties, eenzaamheid en ouder worden hanteert;
het is weten te genieten, te relaxen. Het is misbruik van 'toonbank'-geneesmiddeltjes of verstandig gebruik van medicijnen. Levensstijl betekent in staat zijn sommige dingen in je leven te veranderen, maar ook te leren leven met dat waar veranderen niet mogelijk is 6n vooral in het weten waar de grens tussen die twee ligt. Weliswaar voor een deel bepaald door de situatie waarin we leven, is die levensstijl toch de uitdrukking van onze eigen unieke persoonlijkheid. We kunnen daar zelf heel veel, zo niet vrijwel alles aan toedoen. Gezondheidsopvoeding probeert mensen daarbij te helpen. Soms door ze iets te vertellen dat ze voordien niet wisten en waar ze toch wel graag weet van hebben. Dfin gaat het vooral om voor-
lichten. Maar dat voorlichten komt eigenlijk op de tweede plaats al staat bet in de term G.V.O. vooraan. Voorlichten gebeurt hoofdzakelijk om mensen in staat te stellen beter te kunnen oordelen, te kunnen kiezen, met dat weten iets te kunnen doen, het in gedrag te kunnen omzetten. Het gaat uiteindelijk om dat laatste, om die levensstijl. Wat dat alles betekent voor ieder van ons persoonlijk; waarom het zoveel gemakkelijker gezegd is dan gedaan; hoe wij ook in al die andere rollen kunnen meehelpen om - mede door gezondheidsopvoeding - optimale gezondheid voor onszelf en voor anderen mogelijk te maken, vormt de hoofdmoot van de inleidende bespreking voor deze middag.
Gezond gedrag Een aanzet tot een G.V.O.-programma voor het voortgezet onderwijs Samenvatting van de voordracht van J. J. van Belois seksuele voorlichting, vredesonderwijs, enz.) zal door de mensen zelf gewerkt moeten worden aan de ontwikkeling van verantwoordelijkheid voor eigen (en andermans) gezond gedrag. Kennisoverdracht is hierbij niet primair. We hebben informatie nodig om besluiten te nemen, maar belangrijker is het te weten hoe en wanneer die te gebruiken.
Een van de belangrijkste vragen, zo niet de belangrijkste, is de vraag hoe G.V.O. in praktijk te brengen. Zo te brengen dat mensen er iets mee kunnen doen. Hier wordt vooral aandacht gegeven aan G.V.O. in het voortgezet onderwijs en dan met name met accent op hel agogische aspect van G.V.O. Enkele uitgangspunten: 1. 'gezond' zien wij als een dynamisch evenwicht tussen het lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn van een individu; het is een relatief begrip: zo gezond mogelijk; 2. het gaat ons om gedrag, die persoonlijke resultante van alle mogelijke krachten en machten die o p e n in een mens (in)werken; 3. we trachten gezond gedrag te bevorderen, niet in de eerste plaats ziektes te bestrijden. (1976) MEDISCH CONTACT 31 1298
Bij bevordering van gezond gedrag zal vooral ingewerkt dienen te worden op de reeds benoemde 'krachten en machten'. We noemen er enkele:
Liever dan op bepaalde aandacht vragende deelonderwerpen uitsluitend gericht te zijn (drugvoorlichting, verkeer,
van persoonlijke aard: onzekerheid, genieten, presteren, experimenteren, jalouzie, etc.; van sociale aard: het gezin, de school, vrienden en vriendinnen (groepspressie bijvoorbeeld), waarden en normen; van structturele aard: de buurt waar
men woont, de be'invloeding door reclame, etc. In plaats dus van een zaak- of onderwerpgerichte benadering, bepleiten wij bij een G.V.O.-programma een persoonsgerichte: wat doe ]ij ermee, wat betekent dat gedrag voor jou, waartoe dient het, wat zijn de consequenties voor jezelf en voor anderen. Drie hoofdgroepen van methodiek zijn te onderscheiden:
a. verheldering van eigen en andermans waarden en normen (waarde is datgene waardoor iets waard is gedaan te worden: niet uitsluitend morele waarden) met betrekking tot gezondheidszorg; (bijvoorbeeld wat betekent patat eten tijdens de pauzes voor jou); b. oefenen in besluitvorming: hoe komen mijn besluiten tot stand? volg ik mijn eigen wens, of laat ik mij leiden door anderen? welke argumenten spelen - bewust of onbewust - een rol? in aansluiting op a. leert bet mensen wat bewuster, rekening houdend met diverse gegevens en zo goed mogelijk consequenties overwegend, besluiten te nemen;
c. ontwikkelen van communicatieve vaardigheden, zoals luisteren, discussi~ren, eigen mening durven geven, gevoelens durven en willen uiten. Nu nog iets over de inhoud van een 'gezond gedrag'-programma. Voor de programma,opzet van een brugklasproject in Enschede, is aan enkele honderden brugklassers gevraagd om op te schrijven wat voor gedachten zij hebben bij 'gezond-ongezond' en 'geestelijk gezond-geestelijk ongezond'. Dit zou aanwijzingen kunnen geven van wat in eerste instantie bij deze jongeren leeft. Uit alle gegevens zijn de volgende onderdelen gedistilleerd: beweging rust; voeding; genotmiddelen; omgaan met jezelf en met anderen; lichaamsverzorging. In een soortgelijke peiling bij 3e-klassers A.V.O. bleek dat dezelfde onderwerpen terugkwamen, nu echter met seksualiteit als belangrijke topper. Bevorderen van een gezond gedrag ten aanzien van genotmiddelen (bijvoorbeeld roken) betekent in onze visie: a. een relatief klein stukje informatie (over teer, koolmonoxyde, nicotine,
etc.); b. een relatief grote aandacht voor wat roken ~n niet-roken voor jou betekent. Kun je het jezelf permitteren in je groep van leeftijdsgenoten niet te roken? Welke 'waarde' heeft roken voor jou? (denk aan 'draai een Drum voor elkaar'), wordt niet-roken gestimuleerd door je omgeving? Vind je het moeilijk roken te laten, etc. Het is van groter belang jonge mensen te leren hun besluiten zelfstandig en vanuit een positief zelfbeeld te nemen (het kan roken de waarde ontnemen er 'volwassener' door te worden bijvoorbeeld) dan het alleen de lichamelijke risico's van roken te laten zien. Risico's die zij - als hen het lot treft - p a s n a tientallen jaren zelf aan den lijve zullen ondervinden. Gezondheidsvoorlichting zou vooral het sociale klimaat en het systeem van straf en beloning moeten be'/nvloeden, wil het re~le gedragsverandering bewerkstelligen. Dat kan alleen door kennis van en begrip voor motiverende krachten met betrekking tot een bepaald 'gezondheidsgedrag' en praktische toepassing van die kennis ~n dat begrip.
(1976) MEDISCH CONTACT 31 1299
De capaciteit der medische vervolgopleidingen van 1975 tot 1980 Uit de K.N.M.G.-werkgroep Artsenaanbod In een vorige publikatie over dit onderwerp (zie M.C. 1975 blz. 991 t/m 996) werd door de K.N.M.G.-werkgroep 'Artsenaanbod' gesteid, dat de capaciteit der diverse specialisten- en sociaal-geneeskundigenopleidingen te enen male onvoldoende was om aan de huidige en tot 1980 te verwachten vraag naar opleidingsplaatsen te voldoen. Gelet op de te verwachten werkgelegenheid werd er voor gepleit aan de capaciteit van de specialistenopleiding een extra uitbreicling van circa 200 plaatsen te geven, de capaciteit van de basiscursus sociale geneeskunde met circa lOO plaatsen uit te breiden en die der vervolgcursussen vooralsnog met minimaal ddn cursus jeugdgezondheidszorg en ddn cursus verzekeringsgeneeskunde van elk circa 25 plaatsen. War de huisartsenopleiding betreft werd e r o p gewezen, dat ook hier de (geplande) opleidingscapaciteit ontoereikend zou kunnen blijken te zijn om aan de vraag tegemoet te komen. Daarbi] werd er echter voor gewaarschuwd, dat de arbeidsmarkt voor huisartsen niet al te rooskleurige perspectieven biedt. Ten einde een nodeloos overschot aan huisartsen te voorkomen, werd er dan ook op aangedrongen de capaciteit van de huisartsenopleiding t,Tdig op de te verwachten marktsituatie af te stemmen.
Aan de hand van inmiddels beschikbaar gekomen gegevens zal in het onderstaande worden nagegaan of bovenvermelde stellingen en uitspraken ook thans nog opgeld doen dan wel correctie behoeven. Een dergelijke evaluatie zal voor elk der sectoren afzonderlijk worden uitgevoerd.
A. De specialistensector In de vorig jaar gepubliceerde beschouwing werd met behulp van een aantal premissen berekend, dat het bestaande capaciteitsgebrek in de specialistenopleiding op circa 1.000-1.300 plaatsen moest worden geraamd. Indien 50% der afstuderenden in de komende jaren voor een specialistenopleiding zou kie-
zen, zou dit tekort tot 1.600 plaatsen oplopen. Bij een keuzepercentage van 40% zou bet tekort op circa 900 plaatsen kunnen worden gesteld. Aan deze berekeningen lagen de volgende premissen ten grondslag:
Capaciteit post-academische medische opleidingen van 1974-1980 Advte~ v a n de K N M G - w e r k g r t ~ p A r t s e n J a n b o d
!il; iiiii:ii!i! ii
I. dat de aantallen afstuderende artsen zouden overeenkomen met de door de werkgroep-Querido in haar derde memorandum uitgevoerde berekeningen volgens alternatief I;
iiiiiii ................................ .................. ,r,,.....
2. dat de totale capaciteit der specialistenopleidingen jaarlijks een 'autohome' (dat wil zeggen niet door speciale maatregelen bewerksteiligde) groei van circa 5% zou vertonen; 3. dat van deze totale capaciteit circa 150 plaatsen onbenut zouden blijyen; 4. dat het aantal buitenlanders onder de specialisten in opleiding met circa 25 per jaar zou afnemen; en 5. dat zich per 1 januari 1974reeds een wachtlijst van naar schatting 1.000 gegadigden voor een specialistenopleiding had gevormd. Ter toetsing van deze premissen diene het volgende. ad I. Door de werkgroep-Querido werden, te beginnen met het studiejaar 1972-1973, met betrekking tot het aantal afstuderende artsen twee alternatieve ontwikkelingen geschetst, die voor de studiejaren 1972-1973 en 1973-1974 het beeld gegchetst in tabel I (volgende bladzij) te zien geven. Om het feitelijke aantal afstuderende artsen in deze studiejaren te achterhalen werden drie informatiebronnen geraadpleegd, te weten het C.B.S., de Geneeskundige Hoofdinspectie en bet I.O.G. De betreffende bevindingen volgen in tabel 2 (idem). Laat men de door de Hoofdinspectie in haar 'Statistiek Geneeskundigen per 1-1-1975' gepubliceerde cijfers buiten beschouwing, aangezien her bier waarschijnlijk slechts voorlopige cijfers betreft (die bovendien aan het C.B.S.
.9. steeeds somberder...
werden ontleend) dan kan de conclusie geen andere zijn dan dat de feitelijke ontwikkeling tot dusverre het dichtst door alternatief I werd benaderd. Waar 66k de foutenmarge hierin tot nu toe relatief gerin$ blijkt te zijn, kan de hantering van dit alternatief vooflopig gehandhaafd blijven. ad 2. Blijkens gegevens van de S.R.C.
gaf de totale capaciteit der specialisten-
opleidingen gedurende de jaren 1973 en 1974 de in tabel 3 (idem) weergegeven groei te zien. Gaat men van het aantal benutte plaatsen uit, dan ontstaat het geschetst in beeld tabel 4 (zie voor de laatste maal de voigende bladzij).
Zoals uit bovenstaande gegevens blijkt, heeft de groei van het aantal (benutte) opleidingsplaatsen, inderdaad circa 5% bedragen. Slechts de toename van het aantal benutte plaatsen in 1974 gaat hier duidelijk bovenuit..Aangezien doze toename echter voor een belangrijk deel aan een betere benutting van reeds beschikbare capaciteit blijkt te moeten worden toegeschreven - hetgeen dit deel van bet groeipercentage een inci(1976) MEDISCH CONTACT 31 1301
denteel karakter geeft - acht de werkgroep vooralsnog geen termen aanwezig om het bij haar berekeningen gehanteerde 'autonome' groeipercentage van 5% te herzien.
ad 3. In tegenstelling tot voorgaande jaren blijkt het aantal onbenut gebleven opleidingsplaatsen in 1974 een vrij scherpe daling te hebben ondergaan, Bedroeg her aantal vacatures per 1 januari 1974 nog 154, per 1 januari 1975 waren d i t e r nog slechts 83. Hoewel niet gezegd is, dat deze daling een permanent karakter zal blijken t e hebben, acht de werkgroep het geconstateerde verschil met haar premisse, dat 150 plaatsen onbenut zouden blijven, te groot om niet reeds thans tot correctie hiervan over te gaan. In plaats van 150 lijkt het de werkgroep redelijk om er voorlopig van uit te gaan, dat her vacaturebestand vanaf 1975 rond 75 plaatsen zal schommelen. ad 4. Zoals in de vorige publikatie werd vermeld, daalde het aantal buitenlanders onder de specialisten in opleiding in 1973 van 250 tot 231. Op deze wijze kwamen er derhalve in dat jaar 19 opleidingsplaatsen extra beschikbaar voor Nederlandse gegadigden voor een specialistenopleiding. In 1974 blijkt deze daling zich in versterkte mate te hebben doorgezet. Toen kwamen langs die weg namelijk 43 plaatsen beschikbaar. In totaal leverde de reductie van het aantal buitenlanders over deze beide jaren dus 62 plaatsen op. Door de werkgroep werd bij haar berekeningen verondersteld, dat deze reductie per jaar circa 25 plaatsen zou bedragen, dus over beide genoemde jaren in totaa150. Her tot dusverre te constateren verschil met de feitelijke ontwikkeling acht de werkgroep niet van dien aard dat zij haar premisse zou moeten herzien. ad 5. Mede op grond van een begin 1974 door de L.S.V. gehouden enqu6te onder de opleiders werd er bij de werkgroep bij haar berekeningen van uitgegaan, dat zich anno 1974 een wachtlijst van circa 1.000 gegadigden voor een specialistenopleiding had gevormd. Voor zover de werkgroep bekend, werd nadien een dergelijke enqu6te niet herhaald. Weliswaar bevat het laatste S.R.C.-rapport een uitge~ breide opsomming van de wachtlijstpo~ sities voor de diverse specialistenopleidingen, maar aangezien daarbij uitsluitend wachttijden werden vermeld - dat wil zeggen geen aantallen - zijn deze gegevens in het onderhavige verband (1976) MEDISCH CONTACT31 1302
Tabel 1. Aantal afstuderende artsen, prognose werkgroep-Querido. alternatief I studiejaar 1972-1973 ............................................ studiejaar 1973-1974 ............................................
alternatief II
1.275 1.450
1.750 1.925
Tabel 2. Aantal afstuderende artsen, [eitelijke bevindingen. C.B.S. studiejaar 1972-1973 .................... studiejaar 1973-1974 ....................
. Hoofdinspecfie 958 1.072
1.342
1.303
I.O.G. 1.354
1.349
Tabel 3. Groei capaciteit specialistenopleidingen. totale capaciteit
8roei absoluut
per 1-1-1973 ............................... per 1-1-1974 ............................... per 1-1-1975 ...............................
2.491 2.598 2.718
%
107 plaatsen 120 plaatsen
4,3% 4,6%
Tabel 4. Benutte plaatsen specialistenopleidingen. benutte plaatscn
per 1-1-1973 ............................... per 1-1-1974 ............................... per 1-1-1975 ...............................
2.330 2.444 2.635
~'oei absoluut
%
114 plaatsen 191 plaatsen
4,9% 7,8%
Tabel 5. Te verwachten tekort aan specialistische opleidingsplaatsen. verwachte vraag naar opleidingscapacitcit bij kcuzepatroon afstuderendcn van 40%
vermocdclijk eumulatief tekort beschikbare bij keuzepatroon capacitr afstudcrenden van
50%
40%
stand per 1-1-1975 ............... per 1-1-1976 .......................... 2.450 per 1-1-1977 ......................... 2.625 per 1-1-1978 ......................... 2.825 per 1-1-1979 ......................... 2.950 per 1-1-1980.......................... 2.975
2.950 3.250 3.525 3.675 3.700
2.605 2.770 2.945 3.130 3.320
50%
-905
- 1.230
-845 --855 -880 --820 -655
--1.345 -- 1.480 - 1.580 -1.545 --1.380
onbruikbaar. Aangezien ook nog geen administratieve instantie in het leven werd geroepen waar de totale vraag naar opleidingsplaatsen wordt geregistreerd, ontbreekt het de werkgroep nog aan de nodige gegevens om haar premisse ten deze aan een nadere toetsing te kunnen onderwerpen. De werkgroep ziet dan ook geen andere mogelijkheid dan de aanvankelijk door haar geschatte omvang van de huidige wachtlijst (re weten circa 1.000 gegadigden) voorlopig te handhaven. Concluderend kan worden gesteld, dat de vorigjaardoorde werkgroep gepubliceerde berekeningen met betrekking tot het tot 1980 te verwachten capaciteitsgebrek in de specialistenopleidingen op ~ n punt correctie behoeven, en wel terzake van de in sub3 vermelde premisse inzake het jaarlijks te verwachten aantal vacatures in her opleidingsbestand. Na deze correctie ontstaat dan her beeld van tabel 5. (vorige bladzil). Zoals uit deze tabel blijkt, zal de opleidingscapaciteit die in de jaren tot 1980 vermoedelijk beschikbaar zal komen voor Nederlandse gegadigden voor een specialistenopleiding hoe dan ook ontoereikend zijn, of nu 50% dan wel 40% der afstuderenden een specialistenopleiding zal wensen te volgen. De werkgroep acht het dan ook zaak, dat het vorig jaar door haar uitgebrachte advies om aan de betreffende capaciteit extra uitbreiding te geven zo snel mogelijk wordt opgevolgd, ook al zal die uitbreiding naar de mening van de S.R.C. dan ook slechts 200 plaatsen kunnen bedragen. Naar reeds eerder werd gesteld, zijn e r o p dit moment in ieder geval hog geen concrete aanwijzingen dat de toekomstige werkgelegenheid voor specialisten door een dergelijke relatief geringe extra uitbreiding van de opleidingscapaciteit op enigerlei wijze in gevaar zou kunnen worden gebracht. B. De huisartsensector
Volgens opgave van het I.O.G. behaalden in het studiejaar 1973-1974 circa 400 afstuderenden het artsdiploma-nieuwe stijl. In het studiejaar 1974-1975 waren dit er circa 750. Blijkens gegevens van de H.R.C. volgden circa 130 van de afstuderenden in het studiejaar 1973-1974 de specifieke huisartsenopleiding. Van de afstuderenden in het studiejaar 1974-1975 waren dit er
circa 350. Op grond van deze gegevens zou geconcludeerd kunnen worden, dat zich gedurende genoemde jaren een belangrijke verschuiving in het keuzepatroon der afstuderenden ten gunste van het huisartsenvak heeft voorgedaan, te weten van ruim 30% naar ruim 45%. Hierbij is echter wel de nodige voorzichtigheid geboden, aangezien het geenszins uitgesloten mag worden geacht dat zich onder degenen die de huisartsenopleiding zijn gaan volgen 66k een aantal bevinden met een artsdiploma-oude stijl, terwijl tevens mag worden aangenomen dat de huisartsenopleiding door een aantal afgestudeerden werd aangegrepen om hun wachttijd voor de opleiding van hun eigenlijke keuze (specialist of sociaal-geneeskundige) op te vullen. Daar omtrent deze 'vertroebelingsfactoren' geen gegevens voorhanden zijn, dienen genoemde keuzepercentages derhalve als maximum-percentages te worden beschouwd. Uiteraard wordt deze kanttekening slechts gemaakt om mogelijk misverstand omtrent bet actuele beroepskeuzepatroon te vermijden. Voor de planning van de capaciteit van de huisartsenopleiding is deze kanttekening zolang men tenminste zonder 'aanzien des persoons' tot deze specifieke opleiding wordt toegelaten - (nog) niet relevant en dient men er gewoon van uit te gaan dat, gerelateerd aan bet aantal afstuderenden volgens bet nieuwe curriculum, de belangstelling voor de huisartsenopleiding tijdens bet vorige studiejaar reeds tot circa 45% was opgelopen. Aangezien te verwachten valt, dat dit percentage in de komende jaren eerder toe dan af zal nemen, lijkt het bepaald niet te gewaagd te veronderstellen dat de belangstelling voor de huisartsenopleiding in de jaren tot 1980 tenminste 50% van bet aantal afstuderenden-nieuwe stijl zal bedragen. Wil men aan deze vraag zonder meet tegemoet komen, dan zal de opleidingscapaciteit volgens berekeningen van de werkgroep-Querido minimaal de volgende omvang dienen te krijgen: 1976 ............................................. 1977; ............................................ 1978 ............................................. 1979 .............................................
500 590 675 715
Hoewel het niet onmogelijk is dat in korte tijd een capaciteit van een dergelijke omvang zal kunnen worden ge-
cre~erd, ziet het er niet direct naar uit dat de benodigde capaciteitsuitbreiding de toenemende vraag geheel en al zal kunnen bijhouden. Het gevolg zal zijn dat er, 66k in deze sector van de voortgezette opleidingen, wachtlijsten zullen ontstaan. De eerste berichten hieromtrent werden onlangs reeds ontvangen. Hoezeer men het degenen die de huisartsenopleiding wensen te volgen overigens ook mag gunnen de opleiding hunner keuze te ontvangen, toch blijft het voor de werkgroep nog z66r de vraag of het, in breder verband bezien, wel zinvol is zonder meer aan de betreffende vraag naar opleidingscapaciteit tegemoet te komen. Zelfs indien men erop grond van de recente ciffers voorlopig van zou uitgaan, dat slechts circa 4 0 ~ der afstuderenden daadwerkelijk huisarts wenst te worden, dan n6g zou dit volgens alternatief I van de werkgroep-Querido betekenen, dat er in de periode van januari 1975tot I ianuari 1980 ruim 3.000 nieuwe huisartsen bi] zutlen komen - en dat, terwijl nu juist steeds duideli]ker begint te worden dat er geen kijk op is dat al deze nieuwe huisartsen zich een plaats op de arbeidsmarkt zullen kunnen verwerven. Kon enkele jaren geleden namelijk nog de hoop worden gekoesterd dat tijdig een zodanig vestigingsbeleid zou kunhen worden ontwikkeld dat althans her grootste gedeelte van de stroom nieuwe huisartsen in de gelederen zou kunnen worden opgenomen, thans kan alleen maar geconstateerd worden dat - ook al zou een dergelijk beleid op korte termijn ontwikkeld 6n gerealiseerd worden - dit in ieder geval niet veel meer aan de te verwachten ontwikkeling tot 1980 zal kunnen veranderen. Onder deze omstandigheden acht de werkgroep her dan ook irrei~el, er niettemin van te blijven uitgaan dat de gemiddelde praktijkomvang, die per 1 januari 1975 nog 2.828 zielen bleek te bedragen, in de eerstkomende jaren een drastische verlaging tot bijvoorbeeld 2.300 of 2.100 zou kunnen ondergaan. Gegeven bet felt dat de gemiddelde praktijkomvang in 1974 slechts een bescheiden vermindering vertoonde (te weten van 2.869 naar 2.828) komt het de werkgroep, afgezien van rigoreuze maatregelen, veel aannemelijker voor dat per 1 januari 1980 met een gemiddelde praktijkomvang van circa 2.600 zielen dient te worden gcrekend. Neemt men dit getal tot uitgangapunt dan zal er, bij een bevolking van 14,1 (1976) MEDISCH CONTACT 31 1303
miljoen per 1 januari 1980, slechts plaats zijn voor in totaal circa 5.400 huisartsen. Aangezien het bestand per 1 januari 1975 circa 4.800 huisartsen telde en er naar verwachting in de periode van 1 januari 1975 tot 1 januari 1980 circa 1.000 huisartsen het beroep zullen vetlatch, komt dit er op neer, dat in genoemde periode circa 1.600 jonge huisartsen in de gelederen zullen kunnen worden opgenomen. Vergeleken met de ruim 3.000 nieuwe huisartsen die bij een keuzepercentage der afstuderenden van 40% te verwachten zijn, betekent dit per 1 januari 1980 een overschot van 1.400-1.500 huisartsen. Zou niet 40%, maar 50% der alstuderenden huisarts willen worden, dan zal er op die datum een overschot van ruim 2.000 huisartsen bestaan! Met een dergelijk perspectief voor ogen lijkt de werkgroep aile reden aanwezig om zich af te vragen of het voor alle parti]en niet beter zou zijn de capaciteit van de huisartsenopleiding op de te verwachten werkgelegenheid af te stemmen in plaats van zonder meer te blijven trachten aan de groeiende vraag naar opleidingsplaatsen te voldoen. Deze vraag klemt te m66r indien men bedenkt, dat de huidige discrepantie tussen het aanbod van jonge huisartsen en de mogelijkheden tot vestiging als zodanig niet slechts van tijdelijke aard zijn. Ook nfi 1 januari 1980 immers is er nog een toevloed van nieuwe huisartsen te verwachten, die het aantal vestigingsmogelijkheden verre zal overtreffen. Bij een keuzepercentage der afstuderenden van 40-50% zal er alleen al in de periode van 1 januari 1980 tot 1 januari 1985 op deze wijze opnieuw een overschot van 1.600-2.300 jonge huisartsen ontstaan, hetgeen her totale overschot over de periode van 1 januari 1975 tot 1 januari 1985 op 3.000-4.300 huisartsen zal brengen. Ook al zou men er dan inmiddels in geslaagd zijn de gemiddelde praktijkomvang tot 2.100 zielen terug te brengen - hetgeen voor circa 1.400 jonge huisartsen werkgelegenheid zou opleveren - dan n6g zouden er in 1985 zo'n 1.600-2.900 huisartsen te veel zijn, een aantal dat nfi 1985 niteraard in versneld tempo zal oplopen, aangezien de gemiddelde praktijkomvang waarschijnlijk niet veel verder meet zal kunnen worden teruggebracht terwijl tevens onwaarschijnlijk is dat het aantal medische studenten en/oI het keuzepatroon der afstuderenden hog ingrijpende wijzigingen in de zin van een drastisch verminderde belangstel(1976) MEDISCHCONTACT31 1304
Tabel 6. Te verwachten tekort aan sociaal-geneeskundige opleidingsplaatsen verwachte vraag n a a r opl. cap. 1975 .......................... 1976 .......................... 1977 .......................... 1978 .......................... 1979 .......................... 1980 ..........................
223 245 248 235 235 230
ling voor het huisartsenvak zullen ondergaan. Spoedige afstemming van de capaciteit der huisartsenopleiding op de te verwachten werkgelegenheid lijkt de werkgroep in dit geval dan ook onvermijdelijk. C. De sociaal-geneeskundige sector
In de vorige rapportage der werkgroep werd berekend, dater bij een gelijkblijvende capaciteit van de basiscursus in de komende jaren een groeiend tekort aan opleidingsplaatsen zou ontstaan. Uitgaande van een constant aantal gegadigden vanuit de curatieve sector en een keuzepercentage van 10% der afstuderenden ontstond toen de verwachting als weergegeven in tabel 6. Uit de gegevens, die werden verstrekt door de bij de Stichting Hogere School voor Gezondheidszorg te Utrecht berustende centrale administratie der basiscursussen, blijkt dat deze verwachring tot dusverre bewaarheid werd. Bij een in i975 en 1976 gerealiseerde capaciteit van circa 110 plaatsen bedroeg het aantal op wachtlijst staande gegadigden per 1 februari 1976reeds 264. Dit aantal bleek medio mei al 325 te bedragen. Helaas blijkt een andere verwachting der werkgroep, namelijk dat de capaciteit van de basiscursus inmiddels tenminste zou zijn verdubbeld, niet te zijn uitgekomen. Ondanks extra inspanningen van Leiden en Nijmegen kwam de totale capaciteit tot dusverre niet boven het genoemde aantal van 110 plaatsen uit, waardoor nu reeds de situatie is ontstaan dat ook voor de sociaal-geneeskundige opleidingen lange wachttijden gelden, - te weten van 1-3 jaar, een periode die indien de vraag naar opleidingsplaatsen in deze sector zich ook in de komende jaren volgens verwachting
vermoedelijk beschikbare capaciteit 106 106 106 106 106 106
cumulatief tekort 117 256 398 527 656 780
zal blijven ontwikkelen zonder dat daar noemenswaardige capaciteitsuitbreidingen tegenover staan weldra tot 7 ~ 8 jaar zal zijn opgelopen! Het behoeft nauwelijks betoog dat dit onder de gegeven omstandigheden een uiterst ongelukkige ontwikkeling zou zijn, aangezien op deze wijze een zo gunstig mogelijke kanalisatie van de toevloed van jonge artsen aUeen maar wordt tegengewerkt in plaats van gestimuleerd. Zolang de wachttijden voor een sociaal-geneeskundige opleiding langer zijn dan voor een andere voortgezette opleiding - zoal vergeleken met de huisartsenopleiding is dit thans reeds het geval - kan men namelijk moeilijk bereiken dat de toch al geringe animo onder de jongere artsen om een sociaal-geneeskundige functie te gaan vervullen er groter op zal worden, terwijl op deze wijze tevens in de hand wordt gewerkt dat her aantal artsen dat een sociaal-geneeskundige functie gaat uitoefenen zonder de desbetreffende opleiding te hebben gevolgd hog groter wordt. Juist nu de werkgelegenheid in de sociaal-geneeskundige sector nog de gunstigste perspectieven biedt, zal er naar de mening der werkgroep dan ook voor gezorgd dienen te worden dat de sociaal-geneeskundige opleidingen zoal niet direct dan toch in ieder geval her snelst toegankelijk blijven. Om dit te bereiken zou de bestaande wachtlijst van 325 gegadigden strikt genomen onmiddellijk via extra cursussen dienen te worden weggewerkt en de capaciter van de basiscursus bovendien per 1 januari 1977 op minimaa1250 plaatsen dienen te worden gebracht. Hetzelfde geldt uiteraard voor de capaciteit der diverse vervolgcursussen, waarbij wat de onderlinge verdeling betreft voorshands zou kunnen worden uitgegaan van her keuzepatroon dat onlangs door
de op wachtlijst geplaatste kandidaten kenbaar werd gemaakt, te weten: jeugdgezondheidszorg
.................... 45%
arbeids- en bedrijfsgeneeskunde ........ 20% verzekeringsgeneeskunde ................ 25% algemene gezondheid szorg ............... 10% Zoals duidelijk zal zijn, zal ter uitvoering van bovenstaand program niet slechts kunnen worden volstaan met het instellen van een speciale leerstoel bedrijfsgeneeskunde - waaraan reeds geruime tijd van het ministeri~le zijde wordt 'gedacht' - maar zullen er on-
middellijke en ingr@ende maatregelen dienen te worden getroffen, waarbij met name van de kant van O. en W. de nodige financi~le middelen ter beschikking zullen dienen te worden gesteld. Hoewel het hier geen geringe opgave betreft, doet men er goed aan te bedenken dat ieder uitstel van bovengenoemd program het beoogde doel (kanalisatie van het artsenoverschot naar de sociaal-geneeskundige sector) moeilijker bereikbaar zo niet onbereikbaar zal maken.
S A M E N V A TTING E N CONCLUSIES Ondanks het grote gebrek aan voldoende betrouwbaar en gedetailleerd statistisch materiaal blijkt uit de recente gegevens in ieder geval duidelijk, dat bet capaciteitsprobleem met betrekking tot de diverse medische vervolgopleidingen een steeds somberder beeld gaat vertonen. Relatief her sterkst speelt dit probleem in de sociaal-geneeskundige sector. Hier immers bedraagt bet aantal gegadigden voor de basiscursus thans reeds het viervoudige van de beschikbare opleidingscapaciteit, welk aantal bij gelijkblijvende capaciteit in de komende vier jaren naar verwachting tot her achtvoudige zal oplopen, waardoor wachttijden van zeven h acht jaren tot de mogelijkheden gaan behoren. In absolute zin zal het capaciieitsgebrek bij de specialistenopleidingen waarschijnlijk het grootst blijven. Gezien de omvang van het aantal opleidingsplaatsen dat jaarlijks beschikbaar komt (plusminus 500) zullen de extreme wachttijden die voor een sociaal-geneeskundige opleiding te voorzien zijn bij de specialistenopleidingen echter naar alle waarschijnlijkheid uitzondering blijven. Dit neemt overigens niet weg, dat de wachttijden die zich grosso modo ook in deze sector kunnen voordoen - te weten twee tot vijf jaren - er evenmin om liegen, te minder indien men bedenkt dat deze wachttijden bij een keuzepercentage der afstuderenden van 50% in de eerstkomende jaren nog langer zullen worden. Welke omvang het capaciteitsgebrek bij de huisartsenopleiding zal gaan aannemen is op dit moment hog niet goed te overzien. Hoewel een enkel instituut reeds een wachtlijst heeft moeten gaan aanleggen, is er niettemin goede hoop
dat indien de belangstelling van de afstuderenden-nieuwe stijl voor deze opleiding de 50% niet zal overschrijden, de schade in deze sector verhou-" dingsgewijs beperkt zal kunnen worden gehouden. Deze vooruitzichten overziende, komt men uiteraard voor de vraag te staan, w a t e r dient te worden gedaan om de huidige en nog te verwachten studievertragingen tot acceptabele proporties terug te brengen. Benadert men deze vraag uitsluitend vanuit het recht op onderwijs c.q. zelfontplooiing, dan ligt bet antwoord voor de hand dat zodanige capaciteitsuitbreidingen tot stand dienen te worden gebracht dat een ieder de studie zijner keuze zonder noemenswaardige onderbrekingen kan voltooien. Betrekt men daarentegen ook de toekomstige werkgelegenheid hierbij - hetgeen de werkgroep re~ler voorkomt - dan wordt de beantwoording heel wat minder gemakkelijk, aangezien dan tevens de (toekomstige) behoefte aan gezondheidsvoorzieningen, de structuur van de gezondheidszorg, bet normatieve takenpakket der diverse categoriei~n artsen, de economische ontwikkeling en dergelijke in de beschouwingen dienen te worden betrokken, hetgeen echter vrijwel onmogelijk is aangezien nagenoeg al deze aspecten van bet capaciteits- c.q. behoeftevraagstuk nog een groot vraagteken ~,ormen. Duidelijk is slechts, dat de conjuncturele ontwikkeling tot bezuiniging noopt en dat ook de gezondheidszorg daartoe een bijdrage zal dienen te leveren. Uiteraard zou her niet moeilijk zijn om op grond van alle resterende vraagpunten te concluderen, dat her betrekken van de toekomstige arbeidsmarkt bij de huidige capaciteitsproblemen in de me-
dische vervolgopleidingen nog tot de onmogelijkheden behoort en dat de zaken derhalve voorlopig maar op hun beloop dienen te worden gelaten. Een dergelijke handelwijze acht de werkgroep echter verre van verstandig. Juist nu de jaarlijkse aantallen afstuderenden naar een hoogtepunt toegroeien is het namelijk voor alle betrokkenen van essentieel belang dat de stroom van jonge artsen zo goed mogelijk terecht komt, dat wil zeggen zo reel mogelijk wordt gekanaliseerd in die richtingen waar de kans op een passende werkkring nog het grootst is. En die richtingen zijn, ook zonder diepgaande studies, wel degelijk in grote trekken aan te geven. Zo kan in ieder geva! al we! gesteld worden, dat de huidige capaciteit der sociaal-geneeskundige opleidingen (plusminus 110 plaatsen) in geen enkele verhouding staat tot de 1.500 vacatures die er naar schatting in deze sector tot 1980 nog aanwezig zijn, hetgeen er ten sterkste voor pleit de betreffende opleidingscapaciteit in ieder geval zodanig op te voeren dat in deze vraag naar sociaal-geneeskundigen naar behoren zal kunnen worden voorzien. Welke uitbreidingen daartoe nodig zijn, werd in her voorgaande hoofdstuk al aangegeven. Tevens kan reeds worden gesteld, dat de geplande capaciteit van de huisartsenopleiding (600-700 plaatsen) onherroepelijk tot een overschot aan huisartsen zal leiden, hetgeen er voor pleit de betreffende capaciteit zodanig af te remmen dat de 'output' gelijke tred houdt met bet tempo waarin de beoogde praktijkverkleining blijkt te kunnen worden gerealiseerd. Met welke opleidingscapaciteit dan ongeveer dient te worden gerekend, werd reeds in de vorige publikatie van de werkgroep uiteengezet. Wat de specialistenopleidingen betreft valt het moeilijker om zelfs maar in grote lijnen aan te geven in welke richting de capaciteit zich zal dienen te ontwikkelen om aan de vraag naar specialistische hulp te kunnen blijven voldoen, aangezien omtrent de factoren die op deze vraag c.q. de werkgelegenheid in de diverse takken van specialisatie van invloed zijn op dit moment nog zoveel onzekerheid bestaat, dat zelfs een globale aanduiding terzake speculatief zou zijn. Het wachten is hier onder meer op de resultaten van het onderzoek dat thans door het N.Z.I. wordt verricht naar de normatie(1976) MEDISCH C O N T A C T 31 1305
ve omvang der verschillende specialistenpraktijken respectievelijk naar de specialistenbehoefte. Daarbij dient overigens bedacht te worden dat, voor zover dit onderzoek al aanknopingspunten voor uitbreiding van de capaciteit van bepaalde specialistenopleidingen zou bevatten, de eventuele maatregelen terzake in verband met de gemiddelde duur der specialistenopleiding (plusminus 5 jaar) pas na 1980 effect kunnen sorteren. Inmiddels kan slechts gereleveerd worden, dat in de jaren tot
1980 de lineaire groei van het specialistenbestand weliswaar niet zal worden overschreden, maar dat nog onduidelijk is in hoeverre deze groei tot tekorten en/of overschotten op de arbeidsmarkt zal leiden. Gezien de veelal lange wachttijden die voor de specialistenopleidingen gelden, achtte de werkgroep zich onder de gegeven omstandigheden niet gerechtigd om omtrent de relatief geringe uitbreidingsmogelijkheden die in deze sector met de nodige financi~le steun zouden kunnen worden ge-
cre~erd, te weten circa 200 plaatsen, negatief te adviseren. Met name indien deze mogelijke capaciteitsuitbreidingen zouden kunnen worden aangebracht in die vakrichtingen waarin men met een ruimer aanbod zou zijn gediend (waaronder anesthesie en chirurgie) is de werkgroep geneigd deze mening vooralsnog te handhaven.
Een advies van de Centrale Raad voor de Volksgezondheid over medisch-maatschappelijk werk in de intramurale gezondheidszorg De Centrale Raad voor de Volksgezondheid heeft de staatssecretaris van Volksgezondheid en Milieuhygi~ne advies uitgebracht over het medisch-maatschappelijk werk in de intramurale gezondheidszorg. Dit op eigen initiatief tot stand gebrachte advies werd voorbereid door een commissie, die de raad in januari 1974 instelde. Uitkomsten van eigen onderzoek naar de omvang van her medisch-maatschappelijk werk in de diverse inrichtingen maakten her de commissie mogelijk over taak en inhoud van her medisch-maatschappelijk werk te rapporteren.
DoelsteHing Doelstelling van her medisch-maatschappelijk werk in de intramurale hulpverlening is het helpen van de patient/client bij het bereiken van een zo groot mogelijke zelfstandigheid in psychosociale zin. De medisch-maatschappelijk werker is een deskundige die samen met andere deskundigen (artsen, verpleegkundigen en anderen) hulp verleent binnen een multidisciplinair team. Daarnaast heeft de medisch-maatschappelijk werker een taak bij het bevorderen van een in psychohygi~nisch opzicht gunstig verblijfsmilieu voor de opgenomenen. In bet advies wordt gepleit voor de aanstelling van medisch-maatschappelijk werkers met een volledige dagtaak, alsmede voor de instelling van een 'dienst maatschappelijk werk' in die inrichtingen, waar drie of meer medisch-maatschappelijk werkers aanwezig zijn. Op grond van de overweging dat het medisch-maatschappelijk werk in talrijke gevallen een wezenlijke bijdrage levert in de behandeling en de begeleiding van opgenomen pati~nten, wordt aanbevolen de kosten van het medisch-maatschappelijk werk door de gezondheidszorg te doen dragen. (1976) MEDISCH CONTACT31 1306
Het medisch-maatschappelijk werk in de psychiatrische ziekenhuizen wordt in dit advies niet besproken. Wel wordt een onderzoek naar de plaats, taak en inhoud van het (medisch-)maatschappelijk werk in de gehele geestelijke gezondheidszorg (intraen extramuraal) aanbevolen.
Kosten Met het oog op de afweging van het nut c.q. rendement van het medisch-maatschappelijk werk in de intramurale gezondheidszorg acht de Centrale Raad een onderzoek naar de effecten daarvan gewenst. Een uniforme registratie van de maatschappelijk werk-activiteiten is daarbij voorwaarde. Experimenten zullen kunnen aantonen in hoeverre de inschakeling van bet medisch-maatschappelijk werk invloed uitoefent op de verpleegduur, de doorstroming en de opneming van patiEnten. Ook kan daardoor inzicht worden verkregen in de optimale
bezetting met maatschappelijk werkers per categorie van inrichtingen. Deze experimenten dienen plaats te vinden in verschillende categorie~n ziekenhuizen, waarbij per inrichting een voldoend aantal medisch-maatschappelijk werkers in functie moet zijn. Tenslotte wordt gesteld, dat een onderzoek van langere duur naar de uitwisselbaarheid van werkers die bij de psychosociale hulpverlening kunnen worden ingeschakeld ~artsen, verpleegkundigen, medisch-maatschappelijk werkers, psychologen, pastores, etc. - van betekenis kan zijn.
Temporiseren In een slotbeschouwing dringt de Centrale Raad voor de Volksgezondheid aan op een temporisering van de ontwikkeling van het medisch-maatschappelijk werk. Dit vooral met her oog op de noodzaak tot kostenbesparing in de gezondheidszorg.
College voor ziekenhuisvoorzieningen in 1975 Voorzitter Dr. Ir. J. H. E. Hessels vraagt om doordenking problematiek Het College voor ziekenhuisvoorzieningen/Ziekenhuiscommissie heeft verslag uitgebracht over zijn werkzaamheden in het jaar 1975. Dat jaar bracht het college adviezen uit over een totaalinvestering van circa f 1,5 miljard aan bouwplannen in de vorm van een ontwerp of van een bestektekening. De tendens van een sprongsgewijze aanmelding van nieuwe ziekenhuisbouwintitiatieven zette zich ook in bet verslagjaar voort; 1976 zal naar wordt verwacht geen ander beeld vertonen. Aangezien in de beginfase van een op gang gekomen bouwstroom slechts een gering deel van de bouwkosten wordt besteed, zal het bouwvolume voor 1976 - voor 1975 gold f 500 miljoen waarschijnlijk toereikend zijn. Daarna doemen de problemen op. Dan zullen er teveel bouwprojecten aanhangig of bekend zijn en zal ook het pijplijneffect van al in aanbouw genomen projecten zich doen gelden. Gepleit wordt daarom voor een gerichte prioriteitenstelling per voorzieningensector en per bouwinitiatief. Daarbij worden in het bijzonder die initiatieven gehonoreerd, die een bijdrage leveren (bijvoorbeeld in de vorm van beddenvermindering) aan de herstructurering van de gezondheidszorg. Het College voor ziekenhuisvoorzieningen bracht in 1975 advies uit over het momenteel bij de Tweede Kamer liggende ontwerp van Wet tot wijziging van de Wet ziekenhuisvoorzieningen. Geconstateerd wordt, dat op een groot aantal punten dit advies is gevolgd; genoemd worden de categorale en territoriale deelplannen, alsmede de uitbreiding van de goedkeuringsprocedure met een programma van eisen en een besteksplan. Het advies om de academische ziekenhuizen onder de werking van de Wet ziekenhuisvoorzieningen te brengen werd niet gevolgd. Niet realisfisch
'In publikaties wat stiefmoederlijk bedeeld in verhouding tot de intense aandacht van publiciteitsmedia voor de planning, maar in de werkzaamheden
van het college een even grote plaats innemend, is het beoordelen van concrete bouwprojecten in de gezondheidszorg en her ontwikkelen van bouwkundige normen en toetsingscriteria in het kader van de algemene maatstaven van doelmatigheid en soberheid.' Dit schrijft collegevoorzitter Dr. Ir. J. H. E. Hessels in zijn (persoonlijk) Woord vooraf. Hij stelt daarin voorts: 'Nog steeds blijkt bij het bouwen in de gezondheidszorg, dat de problematiek van bet bouwproces te weinig wordt doordacht in de eigen organisatie. Teveel wordt her bouwen gezien als een technisch probleem en wordt voorbijgegaan aan het eigen functioneren, dat toch bet gebouw of complex van gebouwen zal bepalen. In een nieuwe goedkeuringsprocedure is wellicht een verbetering van deze situatie mogelijk, omdat daarin de bewindsman de gelegenheid krijgt na het verstrekken van een 'verklaring' het verdere ontwikkelingsproces van een bouwproject te laten afhangen van een goed te keuren programma van eisen. In dit programma van eisen zal het functioneren van de organisatie zoveel mogelijk kwantitatief en kwalitatief dienen te worden vastgelegd. Het is daarbij van groot belang dat de eisen worden geformuleerd op basis van algemeen geldende uitgangspunten en niet op grond van inzichten van de toevallig aanwezige personen. Teveel is in de huidige programma's de persoonlijke invloed merkbaar van de thans in het ziekenhuis aanwezige beroepsuitoefenaars. In dit verband is de huidige inspraakprocedure in een democratisch beslissingsproces wellicht
NIET
debet aan niet-realistische wensen en eisen. ' Ongelimiteerde groeiverwachting
De heer Hessels vervolgt: 'Toch moet het duidelijk zijn, juist in deze tijd, dat er een grens is aan datgene wat in de gezondheidszorg kan. Het wekt bevreemding, dat vooral voor die specialismen die in de laatste jaren een sterke ontwikkeling hebben gekend een bijna ongelimiteerde groeiverwachting wordt gehanteerd voor het opstellen van de verschillende programma's. Een rechtlijnige extrapolatie van de groei in de klinische chemic van de laatste tien jaar tot 1985 is heel gewoon. Hetzelfde verschijnsel valt waar te nemen in de ribntgenafdeling, de bacteriologic en de fysische therapie. Het is onaanvaardbaar dat de rechtlijnige extrapolatie van een sterke groei, waarin begrepen is het historisch gegeven van het inhalen van achterstanden, thans als maatstaf wordt gehanteerd voor bet ruimtelijk vastleggen van de toekomstige voorzieningen. Eerder moet worden gedacht aan een nagenoeg gelijkblijven van de huidige situatie'. Geen visie
Aan de bouwproblematiek besteedt de voorzitter van het College voor ziekenhuisvoorzieningen een apart hoofdstuk. Hij schrijft daarin onder meer: 'In de laatste jaren zijn niet veel planhen voor een totale nieuwbouw van ziekenhuizen aan de orde geweest.
ROKEN
Her hoofdbestuur der Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst spreekt als zi.jn mening uit dat roken, in het bijzonder van sigaretten, schadelijk is voor de gezondheid. Het hoofdbestuur beveelt de ieden der Maatschappij aan niet te roken, zeker niet tijdens de uitoefening van de praktijk. Het hoofdbestuur beveelt tevens dringend aan dat in insteUingen van gezondheidszorg (met name ziekenhuizen en poliklinieken) niet wordt gerookt.
(1976) MEDISCH CONTACT31 1307
Plannen voor parti~le renovatie hadden duidelijk de overhand en waren in het bijzonder gericht op een aanpassing van het operatiekamercomplex, waarbij aan het voorkomen van kruisinfecties grote aandacht is besteed; voorts op her vergroten van spreekuurafdelingen, van functie-afdelingen en het tot stand brengen van care-afdelingen. Een probleem hierbij is dat een groot deel van de bouwinitiatieven bij ziekenhuizen in het kader van de verkorte procedure aanhangig wordt gemaakt. Deze prodecure brengt veelal mee, dat korte-termijnmaatregelen worden getroffen, zonder visie op de toekomst. Ik wil er daarbij op wijzen dat juist een groot deel van de problemen van ziekenhuizen die op de nominatie staan om vervangen te worden, is ontstaan door incidenteel aanbouwen, uitbreiden en verbouwen zonder te beschikken over meerjaren plannen. Ik vrees, dat ons over enkele jaren de rekening van de verkorte procedure zal worden gepresenteerd.' Psychiatrische sector Tot slot een passage over het bouwen in de psychiatrische sector, dat het afgelopen jaar ruimer aandacht kreeg: 'Het is opvallend dat de meeste aanvragen in deze sector gericht zijn op nieuwbouwvoorzieningen voor de opvang van de chronische patient. Juist hier worden de plannen ge~nt op de historische
PRAKTIJKPERIKELEN
Kilometers vreten
Korte door artsen geschreven signalementen. Nieuwe perikelen worden gaarne ingewacht door de redactie van Medisch Contact. (1976) MEDISCH CONTACT 31 1308
Overdrukken 'Huisarts waarheen' Wegens gebleken grote belangstelling is van de discussienota van de Commissie Eerste Echelon over de plaats van de medicus in het eerste echelon, zoals eerder afgedrukt in Medisch Contact nr. 5 van 30 januari 1976, een extra oplage overdrukken aangemaakt.
Geinteresseerden kunnen exemplaren hiervan tegemoet zien NA overmaking van y 5,-- per exemplaar (bij bestellingen van 20 of meer exemplaren y 2,50 per stuk) onder bet motto 'Huisarts waarheen?' op postgironummer 5 80 83 van de K.N.M.G., Lomanlaan 103 te Utrecht.
situatie. De voor deze patient benodigde voorzieningen worden veelal getroffen op het eigen terrein, waardoor mogelijkheden van regionalisatie worden geblokkeerd. Daarnaast wordt voor de bouwkundige benadering uitgegaan van her in de afgelopen jaren gevormde chronische bestand, zonder rekening te houden met de toekomstige verandering hierin als gevolg van de gewijzigde inzichten in de begeleiding van deze patiSnten. Ik vind dit jammer. Voor mij zou het meer voor de hand hebben gelegen om flexibel te bouwen, in kleinere units, voor de shortstay-pati~nt van nu en deze units voorlopig te laten bewonen door de chronische pa-
ti~nt. Dit te meer waar veel psychiatrische inrichtingen in totaliteit vernieuwd moeten worden en in beddenaantal zullen teruglopen. Dan juist is het van wezenlijk belang in een meerjarenplan niet als eerste prioriteit nieuwbouw te plegen voor een aflopende zaak. Het is niet te hopen dat we ons aan deze renovatiemethodiek een buff vaUen, al gaat het bij een grote inrichting dan maar om de renovatie van de eerste honderdtwintig bedden.' Tot zover Dr. Ir. J. H. E. Hessels, voorzitter van het College voor ziekenhuisvoorzieningen, in zijn Woord vooraf bij.het jaarverslag over 1975.
Een patie'nte kwam o19 mijn spreekuur met klachten over sterke vermoeidheid, hoofdpijn en omdat ze zich zo verschrikkelijk slap voeide. Twee dagen tevoren was zi] met haar man en twee kinderen teruggekeerd van een vierweekse vakantie. Ze waren met hun stationcar naar de Franse Riviera geweest en hadden met z'n vieren gekampeerd in een tent; geslapen hadden ze in slaapzakken op luchtbedden. Ze hadden reel dagautotochten gemaakt en verder hun dagen aan zee doorgebracht. Op de heen- en terugreis konden zi] geen plaats in een camping bemachtigen, zodat ze in de auto moesten slapen. Ze spraken geen w66rd Frans, wat het inkopen erg moeilijk maakte. De cafes en restaurants waren vd~l duurder dan ze verwacht hadden en omdat ze in totaal 4. IO0 kilometer hadden gereden moest er veel geld aan benzine worden besteed. Gedurende die vier weken hadden ze daarom maar twee maal warm gegeten; gegrilde kip, die daar 15gulden kostte. Sores ook spaghetti uit blik, vaak soep van pakjes die ze uit Holland had meegebracht. De kinderen kregen van tijd tot tijd een appel (50 cent) of een zakje frites (3 gulden). Voor de rest aten ze brood, en dat was ook al erg duur. Wel werd er veel gedronken vanwege de warmte: zelf gezette thee of koffie,flesjes frisdrank of water. Ze kregen steeds meer honger en moesten wegens geldgebrek eerder terug dan gepland. De kinderen en zi]zelf werden slap en moe, war zij hadden toegeschreven aan het slapen op de luchtbedden. Dat zij en haar gezin vier weken lang een totaal omvolwaardige voeding hadden gebruikt was niet bij haar opgekomen. Ze waren immers allemaal dikker geworden . . . ? Maar ze was toch wel erg bli], dat ze weer een gewoon maal klaar kon rnaken met vlees, groente en aardappelen, en voorai dat ze weer in een goed bed kon slapen. Ze vond de Riviera wel erg ver weg, 'maar daar hebben we immers de auto voor!'
medisch contact Nr. 41 - 8 oktober 1976
officieel KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ TOT BEVORDERING DER GENEESKUNST Lomanlaan 103, Utrecht. Telefoon 030-885411 (twaalf lijnen). Dagelijks Besluur
Dr. J. L. A. Boelen, voorzitter, Dr. H. W. A. Sanders, ondervoorzitter, C. F. A. Heyen, L. Th. G. Rozeman, Mevr. E. Smit, leden; S. van Randen (voorzitter L.H.V.), Z. S. Stadt (voorzitter L.A.D.) en Dr. C. H. van Erk (ondervoorzitter L.S.V.), adviserende leden.
~.~cretariaat
J. Diepersloot, secretaris-generaal; secretarissen: Drs. P. Brandes, Mr. W. B. van der Mijn, Dr. H. Roelink, Mr. B. Schultsz; N. G. Huetink, hoofd van de administratie.
Bureau voor waarneming en vestiging
Van 08.00 tot 16.30 uur: Mej. J. de Graaf, tel. 030-885411.
Afdeling comptabiliteit
J. A. Alst; Postgironummer der K.N.M.G.: 58083; AMRO-bank nummer; 45 64 48 969.
Ledenregister
N. W. G. Pastoor (ook voor alle mutaties).
Afdeling buitenland
Mr. B. Schultsz; Mej. M. Th. van der Meulen, secretaresse.
Stichting Ondersteuningsfonds (O.F.)
H. Frese, secretaris-penningmeester, Tussenlanen 23, Bergambacht, telefoon 01825-1223; postgironummer 111.950 t.n.v, de penningmeester van de Stichting Ondersteuningsfonds te Bergambacht.
L andeUjke Huisarlsen Vereniging (L.H.V.)
Mr. N. de Graaff, directeur; Mevr. M. J. Blok, chef de bureau.
Landelijke Specialislen Vereniging (L.S.V.)
Mr. H. J. Overbeek, directeur; Mej. G. A. C. Enzerink, secretaresse.
Landelijke Vereniging van Arisen in Dienslverband 0L.A.D.)
Mr. W. G. van der Putten, directeur: Mevr. J. C. Steenbrink, secretaresse.
Cenlraal college voor de erkenning en regislralie van medische specialisten (C.C.)
W. J. de Jager, secretaris; Mej. J. Th. M. Bruggink, secretaresse.
Specialisten Registralie Commissie (S.R.C.)
Dr. L. P. H. J. de Vink, secretaris; Mevr. G. G. A. Brunger, secretaresse.
Collel~e voor Sociale Geneeskunde (C.S.G.)
Mr. B. Schultsz, secretaris; Mej. J. Th. M. Bruggink, secretaresse.
Sociaal-Geneeskundigen Regislralie Commissie (S.G.R.C.)
Mr. P. Swenker, secretaris; bureau (tst. 242) van 8.30-12.30 uur, Mevr. A. van Zwol, H. Ciur~ins, secretaresse.
College voor Huisartsgeneeskunde (C.H.G.)
Dr. H. Roelink, secretaris; Mej. L. Beljaars, secretaresse.
Huisarts Registratie Commissie (H.R.C.)
J. 1. van der Leeuw, secretaris; Mevr. M. J. Zweers-Westenberg, secretaresse.
Onderlinge Levensverzekering Maatsehappij voor Artsen (O,L.M.A.)
Drs. S. Duursma, directeur; Mevr. E. M. Scheltema de Heere, secretaresse.
Slichling Beroepspensioenfondsen Artsen (S.B.A.)
J. M. G. Hoes, directeur; Mej. Mr. H. van Boxtel, directiesecr, tel. 030-887021 en 885411.
(1976) MEDISCH CONTACT
31
1309
Punt X. van de Beschrijvingsbrief voor de 168ste Algemene Vergadering van de K.N.M.G., gehouden op vrijdag 10 september 1976.
van her hoofdbestuur
Abortuswetgeving Aanvulling voorstel van het Hoofdbestuur (Zie M.C. nr 33/1976, pag. 1071)
Naar aanleiding van de inmiddels verschenen Memorie van Antwoord en Nota van Wijziging behorende bij her wetsvoorstel van Geurtsen/Lamberts/Roethof/Veder-Smit inzake 'Regels met betrekking tot het afbreken van zwangerschap', heeft het H.B. overwogen of zijn voorstel aan de A.V. - gepubliceerd in M.C. nr 33 aanvulling en/of wijziging behoeft. I en 2. Het gestelde achter punt I en achter punt 2, met name wat betreft de noodzaak dat wettelijk moet worden vastgelegd dat niemand verplicht kan worden tot medewerking aan het afbreken van zwangerschap, wordt onverkort gehandhaafd. 3. Bij punt 3 dient te worden vermeld dat de K . N . M . G . ten aanzien van een onderdeel van het wetsontwerp van de V.V.D./P.v.d.A. een standpunt heeft geformuleerd, omdat in dit voorstel de K.N.M.G. als 66n van de voordragende instanties voor een advies- en toezichtcommissie wordt genoemd. Met deze uitspraak heeft de K . N . M . G . geenszins een oordeel over her wetsontwerp als zodanig gegeven. Noch in de M.v.A. noch in de N.v.W. is wezenlijk tegemoet gekomen aan de bezwaren van de K . N . M . G . tegen de toezichthoudende taak van deze Adviescommissie, met name: a. In dit wetsvoorstel wordt de eventuele toelaatbaarheid van de ingreep niet bepaald door de indicatiestelling van de medicus. De wel genoemde taken van de uitvoerende artsen betreffen aspecten van zorg waarin abortus provocatus niet wezenlijk verschilt van andere vormen van medisch handelen, zodat een duidelijk motief voor een aparte wettelijke regeling van her toezicht en de controle op dit terrein van zorg ontbreekt. b. Toezicht en controle op de juiste naleving en uitvoering van een wet op het terrein van de gezondheidszorg behoort tot de taak van her Staatstoezicht op de Volksgezondheid. Noch in het wetsvoorstel noch in de Memories van Toelichting en Antwoord worden overtuigende argumenten of klemmende redenen aangetroffen die het noodzakelijk zouden maken een deel van deze taak aan het Staatstoezicht te onttrekken en toe te bedelen aan een commissie waarvan de leden op voordracht van met name genoemde privaatrechtelijke organisaties worden benoemd. c. Leden van een adviescollege zuUen in het algemeen met het oog op hun deskundigheid, ervaring, visie en betrokkenheid worden voorgedragen respectievelijk benoemd. Gezien de ongetijl~soortige taken die aan de Adviescommissie 'worden opgedragen moet het vrijwel onmogelijk worden geacht dat de voordragende organisaties voor een adequate samenstelling kunnen zorgdragen. De conclusie van punt 3 - dat de K . N . M . G . niet als voordragende instantie van een advies- en toezichtcommissie met een taak/bevoegdheidlsamensteUing zoals omschreven in art. 8 en volgende van het wetsvoorstel van de V.V.D./P.v.d.A., zal fungeren - blijft van kracht. 4. Als een zodanige amendering tot stand zou komen, dat aan het gestelde achter punt 2 recht wordt gedaan en de Adviescommissie van haar toezichthoudende en controlerende taak wordt ontheven, is de K . N . M . G . bereid door middel van,door haar voorgedragen leden deel te nemen aan de activiteiten van een orgaan dat tot taak heeft de minister van advies te dienen met betrekking tot hulp bij ongewenste zwangerschap. Het komt de K . N . M . G . nuttig voor de taak van deze commissie niet te beperken tot her uitbrengen van adviezen ten aanzien van het afbreken van zwangerschap. De samenstelling van een college met een dergelijke taakopdracht zal nader moeten worden bezien. Uit deze bereidheid mag niet worden geconcludeerd dat de K . N . M . G . zich daarmede een voorstander verklaart van de visie van waaruit dit wetsvoorstel is ontstaan en van de regelingen die erin zijn getroffen.
Aanvulling besluitenlijst
Aanvulling besluitenlijst van de 168ste Algemene Vergadering 2a. Het voorstel tot opheffing van de commissie van uitvoering voor de steunregeling voor oorlogsslachtoffers (punt Vb van de beschrijvingsbrief) wordt aanvaard.
(1976) MEDISCH CONTACT 31 1310
Het Centraal BestuUr der Landelijke Specialisten Vereniging en het Hoofdbestuur der Koninklijke Nederlandsche Maatschappi] tot bevordering der Geneeskunst hebben zich met het volgende schrijven gericht tot de Vaste Kamercommissie voor Volksgezondheid van de Tweede Kamer der Staten Generaal:
van het centraal bestuur L.S.V. Utrecht, 27 september 1976 en
Aan de Vaste Kamercommissie voor Volksgezondheid van de Tweede Kamer der Staten Generaal
Zeer geachte dames en heren,
van het hoofdbestuur
Uitbreiding ziekenhuisfuncties aan onjuiste voorwaarden gebonden
Eerst onlangs heeft de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst en daarmee de Landelijke Specialisten Vereniging kennis kunnen nemen van een door de staatssecretaris van Volksgezondheid en Milieuhygi~ne afgekondigde maatregel, waarbij aan alle verleende erkenningen van algemene ziekenhuizen de voorwaarde wordt verbonden dat in het ziekenhuis na 15 september 1976 zonder toestemming van de Minister geen vermeerdering kan plaatsvinden van het aantal: a. categoriei~n van specialisten b. faciliteiten, indien zodanige vermeerdering verband houdt met een onder a. bedoelde vermeerdering. Naar wij hebben vernomen is uw Commissie voornemens binnenkort over deze maatregel met de staatssecretaris van gedachten te wisselen. In verband daarmede stellen wij er prijs op het volgende onder uw aandacht te brengen: 1. De maatregel is zo v6rstrekkend en tevens inhoudelijk zo kort bij ons bekend, dat het navolgende als een voorlopig commentaar moet worden gezien. In de komende weken zal nog een nadere studie en nader beraad binnen de betrokken besturen der K.N.M.G. plaatsvinden en pas daarna is derhalve een meer afgerond oordeel te verwachten. 2. Het gaat hier duidelijk om een maatregel welke op onjuiste wettelijke gronden is gebaseerd. Een maatregel als de onderhavige zou, althans naar de geest, denkbaar zijn in her kader van de Wet Ziekenhuisvoorzieningen en met name artikel 18 daarvan. Deze Wet en daarmee ook dit artikel, ligt echter op dit moment bij her Parlement. Wij vragen ons daarom af of niet door het oneigenlijk gebruik dat nu van de Ziekenfondswet wordt gemaakt, het Parlement wordt gepasseerd. 3. Het valt op dat in voornoemde maatregel gesproken wordt over 'categorie~n van specialisten'. Een terminologie die nauw aansluit bij die van genoemd artikel 18 van de Wet Ziekenhuisvoorzieningen. In artikel 18 echter is voorzien dat een functie-beperkende maatregel slechts kan worden genomen nadat daaromtrent zowel van her College voor Ziekenhuisvoorzieningen als de Centrale Raad voor de Volksgezondheid of de Gezondheidsraad advies is uitgebracht. Daaraan kan hog worden toegevoegd dat in antwoord op een destijds vanuit uw Commissie gestelde vraag of niet de meest deskundigen van de zogenaamde wetenschappelijke verenigingen bij een voorbereiding van een A.M.v.B. op grond van artikel 18 zouden moeten worden betrokken, de Staatssecretaris blijkens de Memorie van Antwoord van mening is dat dit niet nodig is 'omdat reeds e e n uitgebreide adviesprocedure wordt voorgeschreven, waarbij onder meer de Centrale Raad voor de Volksgezondheid en de Gezondheidsraad worden gehoord. In de desbetreffende Commissie van de Raad worden altijd prominente beroepsbeoefenaren benoemd.' Hoe is deze opvatti'ng van de staatssecretaris te rijmen met het feit dat voor een algemene maatregel die alle categorieSn van specialisten tegelijk omvat, noch de offici~le adviescolleges noch de beroepsorganisatie, dat wil zeggen de K.N.M.G. en in dat kader de L.S.V. en de N.Z.R. om advies is gevraagd? 4. De inschakeling voorafvanhetziekenhuiswezenendeberoepsorganisatiehad ook daarom voor de hand gelegen omdat een dergelijke grove, volume-beperkende maatregel heel gemakkelijk tot kwaliteitsvermindering kan leiden. Waarborgen tegen dit laatste worden noch in de maatregel zelf noch in de daarop gegeven toelichting gegeven. (1976) MEDISCH CONTACT 31 1311
5. Het komt ons als onzorgvuldig voor dat niet tegelijk met het afkondigen van de maatregel de criteria waarlangs aanvragen om functie-uitbreiding zullen worden afgemeten, alsmede de termijn waarbinnen moet worden beslist, als ook tenslotte een sluitende beroepsprocedure worden aangegeven. Dit leidt onherroepelijk tot rechtsonzekerheid. 6. Nu dergelijke waarborgen ontbreken wordt de deur opengezet voor niet te controleren machtsuitoefening van de zijde van de overheid, waarbij tevens voor bureaucratisering ten detrimente van de kwaliteit moet worden gevreesd. 7. Verdere bezwaren die inhoudelijk tegen de betreffende maatregel kunnen worden ingebracht zijn kort aangeduid: Wordt niet op ontoelaatbare wijze vooruitgelopen op een in het kader van de Wet Gezondheidszorgvoorzieningen (die zelfs uw Parlement nog niet heeft bereikt) eventueel te realiseren vestigingsbeleid? Is niet, omdat een en ander gegrond is op de Ziekenfondswet en gebaseerd op het daarin vervatte erkenningenbeleid de enige sanctie op overtreding de volledige intrekking van de erkenning? Deze sanctie zou ver over zijn doel heenschieten. In het kader van art. 18 van de Wet Ziekenhuisvoorzieningen is wel degelijk een aangepaste speciale sanctie voorzien. Bij wie komt de uitvoering te liggen? Ligt het niet voor de hand dat dit de Commissie Erkenningen van de Ziekenfondsraad zou moeten zijn. Doch is die daar wel toe in staat? - Welke openbare criteria zullen worden aangewend en hoe denkt men deze tot stand te brengen? -
-
-
8. In zijn brief aan de Tweede Kamer der Staten Generaal gedateerd 13 september inzake beleidsvoornemens betreffende de kostenbeheersing in de gezondheidszorg, toont de staatssecretaris 'zich zeer wel bewust van het feit dat een dergelijke maatregel niet het daarvan verwachte effect zal hebben indien deze niet door degenen die het aangaat wordt gedragen'. Kan echter wel van een beroepsorganisatie gevergd worden om een maatregel als de onderhavige, waartegen zo veel formele en materi~le bezwaren zijn in te brengen, mee te 'dragen'? 9. Tenslotte: het zal u opgevallen zijn in het kader van de behandeling van de wijziging van de Wet Ziekenhuisvoorzieningen, dat de K.N.M.G. en de L.S.V. op zichzelf met een doelmatige spreiding van functies kunnen instemmen, zodat wij tegen de strekking van noch de Wet Ziekenhuisvoorzieningen als zodanig, noch van art. 18 bezwaren tegenover u hebben kenbaar gemaakt. Tegen een oneigenlijk gebruik van bestaande wetten alsmede tegen grove, met bovendien kwalitatief onvoldoende waarborgen omklede maatregelen, is het onze plicht als artsenorganisatie bezwaar aan te tekenen. De onderhavige maatregel roept bij ons zelfs de vraag op of bij een toetsing door de rechter door deze niet van 'd&ournement de pouvoir' moet worden gesproken. Met de meeste hoogachting, namens het centraal bestuur der Landelijke Specialisten Vereniging, A. M. Griindemann, voorzitter namens het hoofdbestuur der Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, Dr. J. L. A. Boelen, voorzitter.
inhoud officieel Nr. 41 - 8 oktober 1976
(1976) MEDISCH CONTACT 31 1312
Van het Hoofdbestuur: A b o r t u s w e t g e v i n g - A a nvul l i ng voorstel va n bet H o o f d b e s t u u r ..........................
1310
Aanvulling besluitenlijst .............................................................................
1310
Van het Centr a a l Bestuur L.S.V. en van bet Hoofdbestuur:
Uitbreiding ziekenhuisfuncties aan onjuiste voorwaarden gebonden .....................
1 3 1 1