EUROPEES PARLEMENT
2009 - 2014
Commissie verzoekschriften
26.10.2009
MEDEDELING AAN DE LEDEN Betreft:
1.
Verzoekschrift 0192/2009, ingediend door Michael Ashbrook (Duitse nationaliteit), namens het werknemersverbond “Solidarity, Independence, Democracy (SID)”, gesteund door 469 medeondertekenaars, over arbeidscontractanten in de instellingen van de EU.
Samenvatting van het verzoekschrift
Indiener, die secretaris-generaal van “SID” is, tekent bezwaar aan tegen de aanstellings- en arbeidsvoorwaarden die de EU-instellingen aan arbeidscontractanten bieden. Hij wijst erop dat tijdelijke werknemers, in tegenstelling tot arbeidscontractanten, dezelfde statutaire rechten hebben als werknemers met een vaste aanstelling, plus de mogelijkheid om deel te nemen aan interne vergelijkende onderzoeken. Daar hij van mening is dat er in dit geval sprake is van een overduidelijke schending van het principiële antidiscriminatieverbod van de EU, van het Handvest van de grondrechten van de EU, en van IAO-verdrag nr. 111 betreffende discriminatie in arbeid en beroep, verzoekt hij het Europees Parlement om op te treden met het oog op bescherming van de legitieme rechten van de arbeidscontractanten. 2.
Ontvankelijkheid
Ontvankelijk verklaard op 25 mei 2009. De Commissie is om inlichtingen verzocht (artikel 202, lid 6, van het Reglement). 3.
Antwoord van de Commissie, ontvangen op 26 oktober 2009.
“Het verzoekschrift Indiener is secretaris-generaal van SID (“Solidarity, Independence, Democracy”), een werknemersvertegenwoordiging. Hij verzoekt om de intrekking van de interne vergelijkende CM\794562NL.doc
NL
PE430.503v01-00 In verscheidenheid verenigd
NL
onderzoeken COM/INT/EU10/08/AST1, COM/INT/EU10/08/AST3, COM/INT/EU10/08/AD5, COM/INT/EU10/08/AD9 en COM/INT/EU10/08/AD12 of de aanpassing van de toelatingsvoorwaarden om de ontvankelijkheidseisen uit te breiden naar alle ambtenaren en functionarissen ongeacht hun nationaliteit of de aard van hun contract, op basis van de volgende constateringen: a) deze vergelijkende onderzoeken zouden discriminerend zijn ten opzichte van onderdanen uit lidstaten van de Europese Unie van vóór de uitbreiding (hierna te noemen EU-15) en van lidstaten van de uitbreiding van 2007 – Bulgarije en Roemenië – (hierna te noemen EU-2), omdat deze niet voldoen aan de ontvankelijkheidseisen; b) deze vergelijkende onderzoeken zouden discriminerend zijn ten opzichte van arbeidscontractanten, omdat zij niet voldoen aan de ontvankelijkheidseisen; c) deze vergelijkende onderzoeken zouden wijzen op dubieuze praktijken, omdat ze ertoe zouden leiden dat vrijwel alle tijdelijke functionarissen afkomstig uit landen die op 1 mei 2004 lid zijn geworden van de Europese Unie (hierna te noemen EU-10) vrijwel automatisch ambtenaar zouden worden, terwijl deze tijdelijke functionarissen nooit aan een selectieprocedure van EPSO hebben deelgenomen, maar eenvoudigweg zijn geselecteerd door hun directoraat-generaal. Voorgeschiedenis van de vergelijkende onderzoeken Op 1 mei 2004 is de Europese Unie uitgebreid door de toetreding van tien nieuwe lidstaten. Op 5 juni 2002 heeft de Commissie een mededeling aangenomen betreffende activiteiten en personeel van de Commissie in de uitgebreide Europese Unie1. In deze mededeling wordt het aantal extra benodigde functionarissen als gevolg van de uitbreiding aangegeven (en meer in het bijzonder de behoefte aan 3 400 extra arbeidsplaatsen ten laste van de exploitatiebegroting en 150 ten laste van de onderzoeksbegroting). Op 19 februari 2003 heeft de Commissie een mededeling aangenomen betreffende de aanwerving van ambtenaren van de Commissie afkomstig uit de nieuwe lidstaten2. Deze mededeling gaat in op de kwestie van de vertegenwoordiging van de nieuwe lidstaten in de administratie van de Commissie. In de mededeling wordt een indicatieve doelstelling vastgesteld van 3 441 arbeidsplaatsen (buiten directe zoekacties) die bestemd moeten worden voor onderdanen van de uitbreidingslidstaten. Op 23 februari 2004 heeft de Raad Verordening (EG) nr. 401/20043 afgekondigd, waarin, ter gelegenheid van deze toetreding, bijzondere en tijdelijke maatregelen worden ingesteld betreffende de aanwerving van ambtenaren van de Europese Gemeenschappen. Deze maatregelen staan de instellingen onder andere toe om de vervulling van vacatures uitsluitend te bestemmen voor onderdanen van de tien betrokken landen (in afwijking van de statutaire bepaling die het verbiedt om een arbeidsplaats te bestemmen voor onderdanen van een 1
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement COM(2002)311 definitief betreffende activiteiten en personeel van de Commissie in de Europese Unie. 2 Mededeling van de heer Kinnock aan de Commissie C(2003)436/5 betreffende de aanwerving van functionarissen van de Commissie afkomstig uit de nieuwe lidstaten. 3 Verordening (EG, EURATOM) nr. 401/2004 van de Raad van 23 februari 2004, PB L 67 van 5.3.2004, blz. 1.
PE430.503v01-00
NL
2/8
CM\794562NL.doc
bepaalde lidstaat) voor zover hiervoor arbeidsplaatsen beschikbaar zijn en rekening houdend met de begrotingsbesprekingen1. Deze afwijking is van toepassing gedurende een overgangsperiode, die eindigt op 31 december 2010. Twee jaar voor het einde van de overgangsperiode heeft de Commissie verslag gedaan van de voortgang met betrekking tot het behalen van de indicatieve doelstelling voor de aanwerving van onderdanen uit de uitbreidingslidstaten. Uit dit verslag blijkt dat de Commissie haar doelstelling inderdaad heeft behaald (met twee jaar voorsprong ten opzichte van de duur van de overgangsperiode) met toch een redelijk groot aandeel tijdelijke functionarissen (rond de 26%). Het Parlement en de Raad zijn van dit verslag op de hoogte gebracht2. Dit grote aandeel tijdelijke functionarissen afkomstig uit de uitbreidingslanden van 2004 heeft onder andere te maken met de ontoereikendheid (qua hoeveelheid maar vooral voor wat betreft bijzondere eisen) van de lijsten van geslaagde deelnemers van de vergelijkende onderzoeken die aan de Commissie ter beschikking zijn gesteld voor de aanwerving, met betrekking tot de globale doelstellingen. Aangezien de reservelijsten interinstitutioneel zijn, kon de Commissie niet meer geslaagde deelnemers aanwerven dan het voorziene aantal. Een groot aandeel tijdelijke functionarissen zou echter op termijn onverenigbaar kunnen blijken met het belang van de dienst. Het vertrek van dit grote aantal tijdelijke functionarissen na afloop van hun contract zou namelijk enerzijds invloed kunnen hebben op het goed functioneren van de diensten (en hen daarbij veel kennis ontnemen) en anderzijds het behalen van voornoemde doelstellingen op het gebied van aanwerving van onderdanen uit de uitbreidingslanden van mei 2004 in gevaar brengen. Om te voorzien in de behoefte aan permanente ambtenaren afkomstig uit de tien lidstaten van de uitbreiding van de Europese Unie van 1 mei 2004, heeft de Europese Commissie derhalve op 28 november 2008 toelatingstoetsen en vijf interne vergelijkende onderzoeken op grond van schriftelijke bewijsstukken en examens georganiseerd voor de benoeming van assistenten (AST1 en AST3) en administrateurs (AD5, AD9 en AD12, in de laatste twee gevallen voor de functie van hoofd administratieve eenheid) van Cypriotische, Estlandse, Hongaarse, Letlandse, Litouwse, Maltese, Poolse, Slowaakse, Sloveense en Tsjechische nationaliteit. Deze vergelijkende onderzoeken hebben de nummers COM/INT/EU10/08/AST1, COM/INT/EU10/08/AST3, COM/INT/EU10/08/AD5, COM/INT/EU10/08/AD9 en COM/INT/EU10/08/AD12. In de aankondiging van het vergelijkend onderzoek wordt bij de ontvankelijkheidsvoorwaarden gesteld dat kandidaten op de uiterste aanmeldingsdatum: - onderdaan moeten zijn van een van de tien lidstaten van de uitbreiding van de Europese Unie van 1 mei 2004 (Cyprus, Estland, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slowakije, Slovenië en de Tsjechische Republiek); - ambtenaar of tijdelijk functionaris moeten zijn van de Commissie of van daaraan verbonden diensten en een arbeidsplaats bezetten, met name met de ambtelijke stand “actieve dienst”, verlof wegens militaire dienst, ouderschapsverlof of verlof om 1
Artikel 27 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen Zie onder andere: Verslag van de Commissie inzake EU-12 aanwerving voor de Raad en het Parlement (Personeelsformatie van de Commissie en de Bureaus, voor leidinggevend kader inclusief onderzoeksbegroting) Stand van zaken 1 februari 2009 en Stand van zaken 1 september 2008. 2
CM\794562NL.doc
3/8
PE430.503v01-00
NL
gezinsredenen, “detachering in het belang van de dienst”, “detachering op eigen verzoek” gedurende de eerste zes maanden van de detachering, in de zin van artikelen 35 en verder van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna te noemen: het statuut). Commentaar van de Commissie op het verzoekschrift De Commissie wenst er bij wijze van inleiding aan te herinneren dat, overeenkomstig het statuut, het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG) zijn bevoegdheden strikt volgens de statutaire bepalingen uitoefent. Hoewel het TABG beschikt over een ruime beoordelingsbevoegdheid, wordt deze bovendien altijd uitgeoefend onder rechterlijke controle. De voornaamste bezwaren uit het verzoekschrift moeten in het licht van deze constatering onderzocht worden. a) Vergelijkende onderzoeken voorbehouden aan onderdanen van de tien landen van de uitbreiding van 2004 Een van de statutaire beginselen is dat het TABG uitsluitend in het belang van de dienst handelt. Bij het nemen van de beslissing om een intern vergelijkend onderzoek te organiseren wordt dan ook geen rekening gehouden met de wens van betrokken personen om ambtenaar van de Gemeenschappen te worden. Artikel 29, lid 1, van het statuut, dat de relevante rechtsgrondslag vormt in dit specifieke geval, bepaalt juist dat het TABG de mogelijkheden om een intern vergelijkend onderzoek te organiseren onderzoekt “ten einde te voorzien in vacatures van de instelling” en wel na de mogelijkheden te hebben onderzocht om in de vacatures te voorzien door middel van overplaatsing, [certificering] of promotie. In dit geval zijn de vacatures waarin voorzien moet worden bestemd voor de aanwerving van onderdanen van de EU-10. Het TABG heeft, na de constatering dat het aantal ambtenaren van de instelling uit de EU-10 veel lager was dan het aantal vacatures dat was bestemd voor onderdanen van de EU-10, besloten om een intern vergelijkend onderzoek te organiseren. Het spreekt vanzelf dat voor een dergelijk vergelijkend onderzoek (waarvan het doel is om ambtenaren afkomstig uit de EU-10 te benoemen), een van de ontvankelijkheidseisen moest zijn dat de kandidaat onderdaan moet zijn van de EU-10. Men kan zich natuurlijk afvragen waarom de Commissie niet een soortgelijk vergelijkend onderzoek heeft georganiseerd voor de onderdanen van de EU-15 en/of de EU-2. Voor wat betreft de onderdanen van de EU-15 is het antwoord simpel. Een vergelijkend onderzoek uitsluitend voor onderdanen van de EU-15 zou in strijd zijn met het statuut. De organisatie van de vijf betreffende vergelijkende onderzoeken is mogelijk gemaakt door voornoemde Verordening (EG) nr. 041/2004. Er is geen soortgelijke verordening die de organisatie van een vergelijkend onderzoek alleen voor onderdanen van de EU-15 mogelijk maakt. Volgens artikel 2 van genoemde verordening, zou de Commissie alleen de mogelijkheid hebben om vergelijkende onderzoeken te organiseren in de elf officiële talen van de Europese Unie die bestonden vóór 1 mei 2004. Een dergelijk vergelijkend onderzoek zou echter de deelname van onderdanen uit de tien landen in kwestie niet kunnen uitsluiten (bovendien hebben twee van deze tien landen een van de elf talen als officiële taal).
PE430.503v01-00
NL
4/8
CM\794562NL.doc
Het organiseren van een vergelijkend onderzoek in de elf talen van de EU-15 zou echter niet gerechtvaardigd zijn. Enerzijds is het aandeel tijdelijke functionarissen uit de EU-15 voor de rangen AT2b (1,26%) en AT2d (0,47%) lager dan de drempel van 3% van het totale aantal toegestane permanente arbeidsplaatsen van het personeelsbestand van de Commissie, een drempel die de Commissie heeft vastgesteld in haar besluit over de inzet van tijdelijke functionarissen1. Anderzijds kunnen de reservelijsten van geslaagden van de vergelijkende onderzoeken, die afkomstig zijn uit de EU-15 en momenteel beschikbaar zijn, voorzien in de wervingsbehoefte voor de komende jaren. De situatie met betrekking tot de burgers van de EU-2 is wat complexer. Het aandeel tijdelijke functionarissen uit de EU-2 in verhouding tot het aantal arbeidsplaatsen dat wordt ingenomen door onderdanen uit de EU-2 (40%) is nog hoger dan de verhouding voor de onderdanen uit de EU-10. Toch heeft de Commissie het voorbarig geacht om in dit stadium te onderzoeken of een intern vergelijkend onderzoek bestemd voor onderdanen van de EU-2 gewenst zou zijn. De toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie dateert pas van 1 januari 2007 (dus twee jaar na de toetreding van de staten van de EU-10). Bovendien zou de overgangsperiode gedurende welke arbeidsplaatsen bestemd kunnen worden voor de EU-2 pas eind 2011 eindigen (tegen 2010 voor de EU-10). Ten slotte zijn de doelstellingen voor de aanwerving uit de EU-2 (vastgesteld voor de periode 2007-2011) nog niet behaald. De Commissie sluit in dit stadium het organiseren van een intern vergelijkend onderzoek bestemd voor onderdanen uit de EU-2 dus niet uit, maar zij vindt dat deze kwestie geanalyseerd zal moeten worden zodra de feitelijke situatie duidelijker zal zijn. Gezien het voorgaande is de Commissie van mening dat er geen reden is om de toelatingseisen op het gebied van nationaliteit voor de vergelijkende onderzoeken in kwestie te laten vervallen of aan te passen. b) Vergelijkende onderzoeken bestemd voor ambtenaren en tijdelijke functionarissen Het betwiste ontvankelijkheidscriterium (namelijk dat alleen ambtenaren en tijdelijke functionarissen in aanmerking komen voor de vijf interne vergelijkende onderzoeken in kwestie, dus met uitsluiting van onder andere arbeidscontractanten) is niet het gevolg van een beslissing van het TABG. Het gaat om een directe toepassing van het statuut, dat in artikel 29 bepaalt dat het TABG (…), ten einde te voorzien in vacatures bij een instelling, de mogelijkheden onderzoekt tot het organiseren van “een intern vergelijkend onderzoek dat uitsluitend openstaat voor ambtenaren en tijdelijke functionarissen zoals bedoeld in artikel 2 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Gemeenschappen” (hierna te noemen: RAP). Aangezien het om een statutaire bepaling gaat, had de Commissie geen andere keuze dan deze toe te passen (en dus de vergelijkende onderzoeken in kwestie uitsluitend open te stellen voor ambtenaren en tijdelijke functionarissen). Er is dus geen reden om op dit punt gevolg te geven 1
Besluit van de Commissie C(2004)1597/7 van 28 april 2008 betreffende een nieuw beleid op het gebied van aanstelling en inzet van tijdelijke functionarissen, artikel 3. Kwantitatieve gegevens = situatie van 1 januari 2009.
CM\794562NL.doc
5/8
PE430.503v01-00
NL
aan het verzoekschrift. De Commissie wenst overigens te benadrukken dat deze statutaire bepaling niet discriminerend is ten opzichte van arbeidscontractanten. Overeenkomstig artikel 2 van de RAP bezetten tijdelijke functionarissen, evenals de ambtenaren, namelijk een arbeidsplaats die is opgenomen in het personeelsbestand, dat bij het betreffende deel van de begroting dat iedere instelling ontvangt is gevoegd. Dat is niet het geval bij arbeidscontractanten (die worden bezoldigd uit de beschikbare middelen en geen arbeidsplaats innemen in het personeelsbestand). Het gevolg van deze constatering is dat de instelling de tijdelijke functionaris die slaagt voor het interne vergelijkende onderzoek, gemakkelijk zal kunnen benoemen, hetzij voor zijn eigen functie, hetzij voor een andere functie (maar in dat geval zal de tijdelijke functionaris de arbeidsplaats die hij inneemt verlaten). Dat is niet het geval bij de benoeming van een arbeidscontractant die geslaagd is voor een vergelijkend onderzoek, waarbij er, evenals voor welke geslaagde externe kandidaat dan ook, een arbeidsplaats beschikbaar moet komen. In dit specifieke geval is, zoals hierboven aangegeven, het totale aantal arbeidsplaatsen dat is bestemd voor onderdanen van de EU-10 bezet (voor drie kwart door ambtenaren en voor een kwart door tijdelijke functionarissen). Hieruit volgt dat er geen arbeidsplaatsen bestemd voor onderdanen van de EU-10 vrijgemaakt kunnen worden voor de benoeming van een arbeidscontractant die tot een vergelijkend onderzoek zou worden toegelaten (wat niet het geval is) en zou slagen, tenzij het aantal arbeidsplaatsen dat is bestemd voor onderdanen van de EU-10 wordt uitgebreid of tijdelijke functionarissen van de EU-10 die niet hebben deelgenomen aan of niet zijn geslaagd voor een vergelijkend onderzoek, voortijdig ontslagen worden. c) Beschuldiging van dubieuze praktijken De Commissie is van mening dat het laatste deel van het verzoekschrift slecht een reeks ongegronde beweringen en beschuldigingen bevat. Indiener beweert ten eerste dat, van de 4 000 ambtenaren uit de EU-12 die in de laatste vier jaar zijn benoemd, er 1 200 hun loopbaan zijn begonnen als tijdelijke functionarissen. De Commissie weet niet waar de opsteller van dit verzoekschrift deze cijfers vandaan haalt. In ieder geval moet worden geconstateerd dat het aantal ambtenaren van de Commissie uit de EU-12 (vast benoemden en stagiaires) op 1 februari 2009 (het verzoekschrift dateert van 20 februari) geen 4 000 bedroeg maar 2 945 (zoals blijkt uit het hierboven genoemde rapport). Het totale aantal tijdelijke functionarissen uit de EU-12 dat de Commissie sinds 2004 heeft aangesteld bedraagt slechts 1 5581 en op 1 februari 2009 waren 1 166 van hen nog steeds tijdelijke functionarissen (wat leidt tot minder dan 300 ambtenaren die voorafgaand tijdelijk functionaris waren). Dat is dus een groot verschil met het cijfer van 1 200 ambtenaren die voorafgaand tijdelijk functionaris waren, zoals indiener ten onrechte beweert. In het verzoekschrift wordt vervolgens aangegeven dat het feit dat deze ambtenaren (de 1 200 die ambtenaar zouden zijn geworden, in werkelijkheid minder dan 300) hun loopbaan bij de 1
Situatie in juni 2009 – bron Sysper en Sysper2.
PE430.503v01-00
NL
6/8
CM\794562NL.doc
Commissie zijn begonnen als tijdelijke functionarissen zou duiden op “dubieuze praktijken” (“malpractice”). Tot op heden waren de vergelijkende onderzoeken voor de aanwerving van onderdanen van de EU-12 allemaal algemene vergelijkende onderzoeken. Daarom kan de Commissie de strekking van de kritiek in het verzoekschrift moeilijk begrijpen en vindt de Commissie deze beweringen over de tijdelijke functionarissen die na een algemeen vergelijkend onderzoek tot ambtenaar zijn benoemd, beledigend. In het verzoekschrift wordt bovendien beweerd dat de betreffende interne vergelijkende onderzoeken het merendeel (“most”) van de tijdelijke functionarissen een baan voor het leven zouden bezorgen. Ook deze bewering is ver bezijden de waarheid. In de eerste plaats is het aantal geslaagden van deze vijf vergelijkende onderzoeken (550) namelijk lager dan het aantal tijdelijke functionarissen uit de EU-10 die het mogelijkerwijs aangaat (7931). In de tweede plaats zijn deze vergelijkende onderzoeken ook toegankelijk voor ambtenaren en daarom was het totale aantal kandidaten (1 952) veel groter dan het aantal beoogde geslaagden (550), wat leidt tot een statistische kans van slagen in de orde van één op vier (anders gezegd, duidelijk minder dan “het merendeel”). In het verzoekschrift wordt ten slotte beweerd dat deze tijdelijke functionarissen tot ambtenaar benoemd zouden worden zonder zorgvuldige beoordeling van hun kwalificaties. Ook in dit geval is de kritiek in het verzoekschrift niet gegrond. Het klopt dat het merendeel van de tijdelijke functionarissen, zoals wordt gesteld in het verzoekschrift, is aangesteld zonder een formele selectieprocedure te hebben doorlopen. Dit is echter één van de redenen dat de Commissie de vijf bedoelde interne vergelijkende onderzoeken volgens dezelfde normen heeft georganiseerd als de algemene vergelijkende onderzoeken. De Commissie heeft namelijk enerzijds de uitvoering van deze interne vergelijkende onderzoeken gedelegeerd aan EPSO en anderzijds zijn de regels voor de interne vergelijkende onderzoeken (aard en moeilijkheidsgraad van de examens) en de “algemene” toelatingseisen (waaronder de eisen die niet verbonden zijn aan het interne karakter van het vergelijkende onderzoek) vastgesteld volgens dezelfde normen als voor de externe vergelijkende onderzoeken voor de EU-10. Hoe serieus deze vergelijkende onderzoeken worden uitgevoerd blijkt goed uit het verloop van vergelijkend onderzoek COM/INT/EU10/08/AST1, waarvoor relatief weinig kandidaten waren aangemeld (196 kandidaten terwijl 170 geslaagden waren gewenst). Na de computerexamens en het schriftelijke examen waren er nog maar 86 kandidaten over. Deze cijfers geven aan dat de vergelijkende onderzoeken in kwestie echte onderzoeken zijn en dat de geslaagden hun geschiktheid om ambtenaar van de Gemeenschappen te worden hebben aangetoond. Conclusies De Commissie is van mening dat er geen reden is om gevolg te geven aan dit verzoekschrift.
1
Schatting van het aantal tijdelijke functionarissen dat in aanmerking komt: aantal tijdelijke functionarissen van de EU-10 bij de Commissie eind juni 2008 (dat wil zeggen zes maanden voor de aanmeldingsdatum) – bron Data Warehouse.
CM\794562NL.doc
7/8
PE430.503v01-00
NL
Iedere uitbreiding gaat gepaard met specifieke maatregelen die ervoor moeten zorgen dat binnen een redelijk korte termijn een adequate vertegenwoordiging binnen de instellingen wordt bereikt van onderdanen uit de uitbreidingslidstaten. De ervaring leert dat deze maatregelen vaak leiden tot negatieve reacties van de kant van de bevolkingsgroepen die door deze “positieve” maatregelen worden uitgesloten. Het is niettemin jammer dat deze reacties, zoals in dit geval, uitmonden in goedkope beschuldigingen.”
PE430.503v01-00
NL
8/8
CM\794562NL.doc