Masterscriptie Sociologie
Morele Onlust? Ethische vraagstukken over voeding
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Afdeling Sociologie en Antropologie Begeleiders: dr. Bart van Heerikhuizen dr. Michaël Deinema 25 juli 2013
Jacko Rombout 0364037
Inhoudsopgave Voorwoord
4
1 Inleiding
5
2 Theoretisch kader
7
2.1 Risk society
7
2.2 Reflexiviteit
10
2.3 Bourdieu
11
2.4 Cultureel repertoire en symbolische grenzen
13
3 Een geschiedenis
14
3.1 Thomas Haskell
14
3.2 Consumentisme als burgerschap
16
3.3 Onderzoeksvragen
17
4 Methodologie
18
4.1 Eetdagboeken
18
4.2 Interviews
19
4.3 Rol van onderzoeker
20
4.4 Respondenten
20
5 Empirische gegevens
22
5.1 Inleiding empirische gegevens
22
5.2 Traditionele voeding
23
5.3 Eetgewoonten in vier dilemma’s
27
5.3.1 Tonijn: exponent van overbevissing
27
5.3.2 Expansie: van plofkip tot megastal
31
5.3.3 Uit de mond gespaard: een dag geen vlees
36
5.3.4 Geketende keten
39
5.4 Verantwoordelijkheid en het probleem van collectieve actie
43
2
5.5 Distinctie en associatie
46
6 Koppeling theorie en empirie
51
6.1 Reflexiviteit en osmose van problematiek
51
6.2 Gevestigde voorkeuren
52
6.3 Het vermijden van risico’s
54
6.4 Symbolische grenzen
57
6.5 Historische vergelijking
58
7 Conclusie
60
8 Discussie
64
Dankwoord
65
Literatuur
66
Bijlagen
68
Bijlage 1 Voorbeeld van een eetdagboek
68
Bijlage 2 Overzicht van respondenten
69
3
Voorwoord ‘Hoe hebben ze het kunnen bedenken? Om het aan elkaar te lijmen! Nu kan ik er niets meer mee behalve weggooien.’ Een defecte afstandsbediening waar de onder- en bovenkant niet gewoon met wat schroefjes tot een geheel is gemaakt, maar door een vluchtige lijm onafscheidelijk is geworden. Mijn vader kon zich erover verbazen en aan ergeren, want hoe vervelend moet het zijn wanneer je de vaardigheden bezit om iets dergelijks te repareren, maar het je onmogelijk wordt gemaakt door de schroeven te verruilen voor lijm. Ik was de verlijmde afstandsbediening een beetje vergeten toen ik als eerstejaars student sociologie een essaybundel van Abram de Swaan (1991) zat te lezen, dat ik zojuist bij Antiquariaat Kok aan de Oude Hoogstraat had gekocht. ‘[D]e produktie van [duurzame] consumptiegoederen is helemaal ingericht op het vermijden van onder-‐ houd en herstel: de dingen worden gemaakt om met een minimum van onderhoud te functioneren en dan te worden afgeschaft voor een nieuw produkt. Men gaat dus al in de produktie uit van hoge loonkosten tegenover kapitaalkosten en grondstoffen (pp. 146).’
De k in de woorden produkt en produktie verraden dat De Swaan er vroeg bij was met z’n analyse. In die aan elkaar geplakte afstandsbediening ligt de mondialisering van de economie en de daarmee gepaard gaande transitie van arbeid naar lagelonenlanden besloten; er wordt in China tegen minder kosten een nieuwe afstandsbediening geproduceerd, dan waarvoor hij in Nederland gerepareerd kan worden. De ‘dure’ schroefjes worden vervangen door een paar druppels lijm en zodra het apparaatje dienstweigert betekent dat het einde van diens levenscyclus. Het zijn deze lange ketens van interdependentie—waar de modernisering en industrialisering van samenlevingen de drijvende kracht van zijn—die de sociologie voor mij zo fascinerend maakt. De gedachte dat men onderling, middels deze afhankelijkheidsrelaties, verbonden is en dat deze schakels reiken tot over landsgrenzen en oceanen, maar ook dwars door barrières van religie, taal en ideologie heen breken blijft immer tot de verbeelding spreken. En deze verbeelding wordt nergens zo tastbaar als bij onze voeding, want iedere dag proeven en verteren we de smaken afkomstig uit alle windstreken. Hoe wonderbaarlijk en geweldig dat ook mag zijn, deze lange ketens roepen tegelijk veel vragen op en stellen ons voor nieuwe problemen die misschien wel een heroverweging waard zijn. Ik heb net de afstandsbediening van m’n televisie bekeken; er zitten weer schroefjes in.
4
1 Inleiding ‘[...]Sinds ik naar een Amerikaanse suburb verhuisde, zoek ik me een ongeluk naar lekkere bliktonijn. De supermarkten bij mij in de buurt verkopen weliswaar prima verse tonijn, en een ongelooflijke diversiteit aan bliktonijn, maar dan wel uitsluitend ingeblikt in...water. Tonijn in water is een abominatie, een droge prop vezels die in je keel blijft steken en je doet verslikken en hoesten. Je kunt dat water er zo goed mogelijk uitwringen en de arme vis flink met olijfolie begieten, maar dat helpt nauwelijks. Wat een treurnis. Gisteren sprak ik de manager van de supermarkt om de hoek maar eens op dit probleem aan. ‘Tonijn in olie, daar is geen vraag naar’, verklaarde hij. ‘Ze kopen niks meer als er olie op de verpakking staat.’ Schouderophalend verdween hij achter een schap met veertig soorten mayonaise.’ 1 Voeding wordt allang niet meer beschouwd als louter een bron van energie of lekkernij. In het bovenstaande citaat, uit de culinaire column van de Volkskrant, ligt de nadruk dan wel op het lekkere, maar dit lekkere wordt gekoppeld aan de bredere context van gezondheid. De Amerikanen wensen ten behoeve van hun gezondheid geen producten op basis van olie te eten. Zij gaan ten koste van de gezondheid en de supermarktmanager weet dat er geen vraag naar is. Hoewel voor mayonaise een uitzondering wordt gemaakt; blijkbaar toch te lekker om te laten staan. Voor de schrijfster van de column gaat min of meer hetzelfde op, maar dan precies andersom. Zij wijst de mayonaise aan als ongezonde voeding en zou de tonijn op basis van olie niet willen missen. Zonder te oordelen over wat nou de meest verstandige keuze is—ze zijn namelijk ook goed te combineren—kunnen we vaststellen dat het gezondheidsthema inmiddels deel uitmaakt van ons denken over voeding en daarmee vorm geeft aan ons eetgedrag. De bredere context waarin voeding wordt geplaatst blijft niet beperkt tot het thema van gezondheid. Steeds vaker wordt voeding gewaardeerd aan de hand van criteria die de primaire functies overschrijden, maar daar niet geheel los van staan. Mensen houden in toenemende mate rekening met maatschappelijke vraagstukken die verbonden zijn met de producten die zij eten of drinken. Zij kopen koffie van Max Havelaar, zodat de boeren een eerlijke prijs voor hun producten krijgen; eten scharreleieren, zodat de kip nog enige vrijheid heeft genoten of kopen producten uit de eigen streek, om het milieu wat te ontlasten. Naarmate het bewustzijn groeit over de oorsprong van onze voeding en de effecten die de productie heeft op mens en omgeving, wordt ons eetgedrag ingegeven door motivaties die de primaire functies ontstijgen. Voedingsmiddelen zijn onderdeel van een discours dat voortkomt uit bepaalde maatschappelijke vraagstukken en politieke problemen. Op de eerste plaats is dat een ongewoon luxe probleem dat voortkomt uit het hoge welvaartsniveau. Niet alleen is de schaarste van voeding, in moderne westerse samenlevingen, nauwelijks een probleem. De kwaliteit van voedingsmiddelen is eveneens naar een hoge en constante standaard gebracht. Ook voor de lagere sociale klasse is het dagelijkse menu gevarieerder en bestaat het uit meer luxe producten zoals vlees, dan pak weg honderd jaar 1
Sylvia Witteman in De Volkskrant. 17 juni 2008
5
geleden, hoewel er tussen de verschillende sociale klassen nog steeds verschillen zijn (Van Otterloo 1990). Dat wil niet zeggen dat de problemen omtrent voeding in deze brede, maatschappelijke context overdreven of onbetekenend zijn. Zij doen zich alleen minder nadrukkelijk gelden dan het gevoel van honger of eentonig, monotoon voedsel. Wel worden deze problemen steeds nadrukkelijker naar voren gebracht. Nieuw verworven kennis over voeding en steeds vaker over de productie en herkomst van voedingsmiddelen wordt via de media in het discours gebracht. Maatschappelijke organisaties starten campagnes gericht op specifieke problemen, terwijl producenten als reactie hun productiemethoden aanpassen of alternatieve producten op de markt brengen. Binnen dit levendige en dynamische discours wordt men geacht zelf keuzes te maken. Dit is een uitdrukkelijk voorbeeld van een probleem van de moderniteit, waar met het toenemen van de mogelijkheden steeds meer zekerheden zijn verdwenen. 2 In dit onderzoek gaat mijn aandacht uit naar de ethische vraagstukken die met voeding zijn verbonden. De frequentie en intensiteit waarmee deze vraagstukken het maatschappelijk debat beheersen lijkt niet alleen toe te nemen, men kan eveneens stellen dat dit thema een vast onderdeel is geworden van het maatschappelijk debat. Een thema dat zich over een reeks van jaren in het nieuws weet te handhaven en steeds weer in een nieuwe hoedanigheid de actualiteit weet te beheersen. Met de constante aandacht voor deze vraagstukken, in het achterhoofd, wil ik onderzoeken hoe mensen hiermee omspringen. Het moet een vreemde gewaarwording zijn om voedingsmiddelen en gerechten die tot je dagelijkse voeding behoren, welke al jaren en niet zelden over meerdere generaties tot het vaste voedingsrepertoire behoren, vanuit een ander perspectief te bezien. In deze scriptie wil ik achterhalen op welke manier mensen zich deze perspectieven eigen maken en zich door deze nieuwe inzichten laten leiden.
2
Overgenomen van Philipp Blom (2009) De Duizelingwekkende Jaren: Europa 1900-1914. pp. 123.
6
2 Theoretisch kader Om een beter inzicht te verkrijgen in de beschreven problematiek presenteer ik in het volgende hoofdstuk een viertal sociologische theorieën. Ieder van deze theorieën belicht een specifiek onderdeel van de ethische vraagstukken over voeding en tezamen leiden ze tot een aantal concrete onderzoeksvragen. Op de schouders van deze reuzen3 probeer ik verder en dieper in de werkelijkheid te kijken en obstakels te ontlopen die zij reeds genomen hebben. Een Japanse wijsheid zegt: ‘Wie kogelvissoep eet, is gek. Maar wie geen kogelvissoep eet, is ook gek.’4
De kogelvis (Fugu rubripes) is een delicatesse uit de Japanse keuken. Een ronde vis die zich bij naderend gevaar volzuigt met water en daarmee zijn volume verdrievoudigd. Een effectief afschrikmiddel in het slagveld van het oceaanleven, maar de kogelvis heeft nóg een verdedigingswapen; hij is uiterst giftig. Eén vis bevat voldoende neurotoxine om dertig mensen het leven te benemen. Het eten van kogelvis is dan ook niet zonder risico. Daarom mogen in Japan alleen speciaal opgeleide chefs de vis bereiden, want het visvlees mag niet in aanraking komen met het gif uit de ingewanden. De Japanse gastronoom wordt hiermee voor een dilemma gesteld: het risico aanvaarden voor de smaaksensatie of op safe spelen maar de sensatie mislopen. In beide gevallen is hij een idioot. De manier waarop Japanners met de risico’s van het kogelvis eten omgaan kan gegeneraliseerd worden naar het niveau van moderne samenlevingen. Met behulp van instituties en regelgeving worden de risico’s beperkt en gecontroleerd. Eigenlijk wordt hetzelfde gedaan als voor het gebruik van wapens of het voorschrijven van medicijnen. De bevoegdheid wordt toegekend aan specialisten. Mocht er onverhoopt toch wat misgaan dan kan er makkelijk een schuldige worden aangewezen. De specialist heeft een fout begaan of een onbevoegde heeft het exclusieve terrein van de specialist betreden. Het aanwijzen van een schuldige kan als een repressieve controle worden opgevat. De risico’s zijn beschreven, aanwijsbaar en af te bakenen tot een specifieke situatie. 2.1 Risk society De Duitse socioloog Ulrich Beck (1992) stelt dat deze duidelijke categorieën niet meer opgaan voor de risico’s waaraan moderne samenlevingen worden blootgesteld. Er is niet één verantwoordelijke of schuldige aan te wijzen en de omvang, spreiding en reikwijdte van de risico’s zijn ons ontgroeid en daarmee onbeheersbaar geworden: we leven in een risk society. Uit de productie van rijkdom vloeien on3
Een aforisme van Robert K. Merton ontleent aan Isaac Newton.
4
Midas Dekkers (2010). Alle Beesten. Uitgeverij Contact.
7
bedoelde effecten voort die niet meer zijn te bedwingen. Deze effecten richten schade aan die voor ons niet meer is te overzien en waarvan we niet in kunnen schatten hoe lang het proces zich doorzet. Het voornaamste voorbeeld van Beck is de productie van kernenergie. Een technisch hoogstandje, maar wel één met een allesvernietigende, vervuilende kracht waarvan niemand precies weet waar deze eindigt. Maar hij wijst veelvuldig op andere aspecten van milieuvervuiling en de weerslag daarvan op voedingsmiddelen. Door de aantasting van het milieu komen schadelijke stoffen in voedingsmiddelen terecht, waardoor koken en eten in een vorm van risicomijdend gedrag verandert: ‘Cooking and eating are becoming a kind of implicit food chemistry, a kind of witch’s cauldron in reverse, meant to minimize harmful effects.’ [...] ‘One can avoid certain products (e.g. liver from old steers with high level of lead), and through sophisticated nutritional techniques one can vary the weekly menu so that the heavy metals in North Sea Oish are dissolved, supplemented or neutralized by the toxic chemicals in pork or tea (or maybe they are intensiOied after all?) (Beck 1992: 35).’
Wat hij met deze cynische zinsnede duidelijk wil maken is dat de risico’s (met een goed gevulde portemonnee en een flinke dosis kennis over voedingsmiddelen) tot een zekere hoogte zijn te vermijden, maar dat deze mogelijkheden slinken en uiteindelijk onvoldoende zijn om de risico’s te ontlopen. Een kenmerk van deze risico’s is dat ze aan ons zicht zijn onttrokken; we kunnen de gevaren niet direct waarnemen. De bestrijdingsmiddelen die op groenten worden gespoten, de zure regen die op ons neerdaalt, het dreigende gevaar van een kernramp. Deze gevaren zijn niet direct zichtbaar, maar worden door middel van kennisoverdracht pas werkelijkheid. Een werkelijkheid met een andere impact dan het zichtbare en die minder een reactie lijkt op te roepen dan een huis dat in vlammen staat, maar die daarmee niet per se minder bedreigend is. Men moet zich eerst bewust worden van de consequenties van het eigen handelen. Anders dan de hitte van het vuur of de verstikkende rook die zich opdringt kan men de risico’s niet ervaren, maar kan men slechts op de hoogte worden gebracht. Door een krantenartikel of een nieuwsuitzending word je je er van bewust dat slachtdieren in abominabele omstandigheden leven, maar je ondervindt het niet aan den lijve. Dit bewustzijn is volgens Beck een kenmerk van de risk society. ‘With the emergence of risk societies, citizens become more aware of the unintended consequences of wealth production (Beck in Bröer, 2007).’
Hij stelt dat in een risk society de positieve aspecten uiteindelijk worden overschaduwd door de
(onbedoelde) negatieve aspecten. Vertaald naar eetgewoonten is dit de beweegreden waarom iemand vegetariër wordt, geen chocola zonder keurmerk wilt kopen of geen producten op basis van olie wilt eten. Hier worden mensen geconfronteerd met de (onbedoelde) gevolgen van de rationalisering van de samenleving. De industriële processen, die voortkomen uit die rationalisering, stellen ons voor problemen waar we niet tegen zijn opgewassen. Maar zodra men zich eenmaal bewust is van deze schadelijke
8
gevolgen, de negatieve aspecten de positieve overschaduwen, maakt men een ‘rationele’ afweging en komt tot het besluit anders te gaan handelen. Maar dit bewustwordingsproces staat niet meer in de kinderschoenen, het is in volle gang. Men weet hoe een legbatterij eruit ziet of weet op zijn minst van het bestaan af. Men is bekend met Max Havelaar producten, biologische producten en keurmerken. Oftewel, men kan zich nauwelijks aan deze werkelijkheid onttrekken; het discours is alom aanwezig. Beck stelt dat de distributie van rijkdom (ik wil vlees) uiteindelijk wordt overschaduwd door de distributie van risico’s (ik wil geen BSE). In deze redenatie leidt het proces van bewustwording tot een (graduele) verandering in gedrag. Is dat werkelijk zo? Zoals eerder beschreven: het bewustwordingsproces is in volle gang. Iedereen is bekend met het bestaan van scharrelvlees en vrije-uitloopeieren, maar lang niet iedereen kiest hiervoor. Maakt men wel een risicoafweging of spelen andere factoren een rol. Beck stelt dat het een geleidelijk proces is. Maar bewustwording en handelen lijken wat ver uiteen te lopen. ‘Once the invisible has been let in, it will soon not be just the spirits of pollutants that determine the thought and the life of the people (pp. 74)’
Daarnaast zegt hij dat de risk society de class society gaat overheersen. Terwijl in eetgedrag deze elkaar niet hoeven tegen te spreken. Risicomijdend gedrag omtrent voeding kan juist een vorm van distinctie zijn. Ingegeven door de motivatie zich van de massa te onderscheiden kunnen mensen een voorkeur ontwikkelen voor bijvoorbeeld biologische producten. Een vorm van distinctie die met betrekking tot gezonde voeding al is waargenomen (Bourdieu 1979; Van Otterloo 1990). Daarnaast kan men wel degelijk een bewustzijn omtrent de benoemde thema’s hebben ontwikkeld, zonder dat dit het eigenlijke handelen heeft beïnvloed. Hoewel overgewicht een reëel gevaar is voor iemands persoonlijke gezondheid wil dat nog niet zeggen dat al het handelen dat is gericht op gewichtsverlies wordt gemotiveerd door het streven naar een gezonder leven. Integendeel. Net als overgewicht zijn veel methoden om gewicht te verliezen ongezond. Mensen gaan bijvoorbeeld minder gevarieerd eten om in korte tijd af te vallen of hongeren zichzelf uit. Dit gaat ten koste van hun gezondheid. Een dergelijk dieet wordt vaak gevolgd om aan een bepaald schoonheidsideaal te voldoen. Bovendien worden aan mensen met overgewicht karakter eigenschappen toegekend met een negatieve betekenis: zij hebben een gebrek aan discipline en schieten tekort in matigheid (De Beaufort in Dagevos & Munnichs, 2007). Oftewel, er wordt sociale druk uitgeoefend om aan het maatschappelijk ideaal te voldoen. Een druk die resulteert in een maatschappelijke dwang tot zelfdwang (Elias 1939 (2001)). Onder een zelfde soort maatschappelijke dwang hebben vrouwen, tijdens de Victoriaanse tijd, zich juist rond gegeten om aan een ideaalbeeld te voldoen. Een ander voorbeeld hiervan is het bruinen van de huid. Waar een gebruinde huid in een bepaald tijdsgewricht wordt gekoppeld aan landarbeid en daarmee een uitbeelding van de lagere sociale klasse wordt dit in een latere periode een toonbeeld van rijkdom en luxe, doordat het refereert aan vrije tijd en va-
9
kantie, terwijl dit tegenwoordig ook weer als ongezond of volks kan worden beschouwd, zoals die van de zonnebank. Dit zijn door en door dynamische processen die doordrenkt zijn van klasse verschillen. Het is daarom naïef om andere maatschappelijke thema’s omtrent voeding, zoals ethische vraagstukken, te benaderen als een puur rationeel keuze proces, waarbij de bad’s uiteindelijk de goods overschaduwen. Zij maken zeker deel uit van het keuze proces, maar er zijn verscheidene sociale factoren die invloed uitoefenen en een eenvoudige kosten-baten overweging ondermijnt. 2.2 Reflexiviteit Een rationele overweging van kosten en baten is eigenlijk een stuk minder eenvoudig dan het op het eerste gezicht lijkt. Ze vraagt namelijk allereerst om alle mogelijke alternatieven te overzien om deze tegen elkaar af te kunnen wegen. In het geval van Beck: de keuze die de minste risico’s met zich meedraagt of de minste schade aanricht. Voor zover een dergelijke keuze daadwerkelijk mogelijk is—het overzien van alle mogelijke alternatieven vraagt een enorme inspanning—wordt deze verder geproblematiseerd door de productie van kennis die de afweging van alternatieven moet faciliteren. In de huidige laat-moderne samenleving is de productie van kennis onderhevig aan een tweetal samenhangende problemen. Allereerst is de toestroom van nieuwe kennis overweldigend. Voortdurend wordt eerder vergaarde kennis weerlegd door nieuwe bevindingen en daaruit volgt het tweede probleem. Er bestaat geen absolute waarheidsclaim op kennis, zij is altijd tijdelijk en dus weerlegbaar, waardoor mensen steeds weer hun handelen moeten afstemmen op de vernieuwde kennis. Vertaald naar het ethische vraagstuk van voeding wordt men steeds weer geconfronteerd met nieuwe (wetenschappelijke) bevindingen, achtergrondinformatie over productieketens (vooral die het vertrouwen op de proef stellen)5 of oproepen van maatschappelijke organisaties (denk bijvoorbeeld aan Wakker Dier! of Oxfam Novib) die sommige producten afwijzen of een bepaald handelen voorschrijven. Daarnaast maakt deze stroom aan informatie ons deelgenoot van problemen die in pre-moderne samenlevingen aan ons voorbij zouden zijn gegaan. Middels het discours worden wij op de hoogte gebracht over achtergestelde boeren in Brazilië of de slechte leefomstandigheden van slachtvarkens; in onze leefomgeving worden wij daar niet mee geconfronteerd. Door politieke discussies, wetenschappelijke publicaties en met name via de media worden wij deelgenoot van deze problemen. Dit is kenmerkend voor laat-moderne samenlevingen; de opkomst van elektronische en digitale media hebben de traditionele relatie tussen de fysieke setting en sociale gebeurtenis ondermijnd, ze zijn niet logisch met elkaar verbonden (Giddens 1991: 187–88). Bovendien is de informatiestroom over deze sociale gebeurAlleen al in een tijdsbestek van twee maanden (februari, maart 2013) is er een reeks schandalen rond de productie van voeding gepasseerd. Het paardenvlees schandaal; Duitse bio-eieren die geen bio-eieren blijken te zijn; uitbraak van vogelgriep en het ruimen van 85.000 kippen in Lochem; de kankerverwekkende stof aflatoxine die in het veevoer van melkkoeien is gevonden. 5
10
tenissen een continu proces dat wordt gekenmerkt door tegenstrijdigheden, twijfel en onzekerheid. Men koopt bijvoorbeeld fairtrade bananen om boeren uit Ivoorkust te steunen, maar wordt tegelijkertijd gevraagd om juist producten uit de eigen streek te eten om zo de uitstoot van CO2 te beperken (Morgan 2010: 1854). Maar als die streekproducten in kassen worden verbouwd en de bananen verscheept, dan kan je toch beter bananen kiezen en wanneer ze ingevlogen worden dan is de uitstoot misschien wel weer gelijk en maakt de keuze geen verschil. Dit is wat de Britse socioloog Anthony Giddens de reflexivity of modernity noemt. Alle kennis die wordt voortgebracht staat per definitie ter discussie, moet open staan voor verbetering en wordt uiteindelijk weer verworpen door een nieuw paradigma met dezelfde kanttekeningen. ‘Science depends, not on the inductive accumulation of proofs, but on the methodological principle of doubt [...] The integral relation between modernity and radical doubt is an issue which, once exposed to view, is not only disturbing to philosophers but is existentially troubling for ordinary individuals (pp. 21).’
Giddens geeft hier aan dat het fundament van onze kennisverwerving, de wetenschap, is gebouwd op een model van twijfel en dat deze twijfel onderdeel is geworden van ons dagelijks leven. Dit fundament van twijfel betekent de afbraak van onze tradities, doordat zij in twijfel zijn getrokken kunnen zij niet meer de vaste en brede structuur bieden waarmee het ons sociale leven heeft georganiseerd. De religieuze stromingen, politieke partijen, sociale organisaties hebben alleen nog autoriteit over een specifiek veld en niet meer over de breedte van de samenleving (Giddens 1991: 194–95). Hierdoor worden mensen zelf gedwongen de keuzes te maken die voorheen door tradities min of meer werden voorgeschreven. 2.3 Bourdieu De theorieën over reflexiviteit en risk society zijn hoofdzakelijk gevormd vanuit maatschappelijke verschijnselen, die vervolgens op individuele personen wordt geprojecteerd. Van daaruit worden problemen die betrekking hebben op deze verschijnselen op individueel niveau behandeld. Zoals vaker in de sociale wetenschappen wordt het individu tegenover de maatschappij gesteld, alsof deze hier zelf geen deel van uitmaakt. Een specifieke theorie over de culturele vorming van mensen en de sociale interactie tussen mensen ontbreekt hier of blijft op z’n minst onderbelicht. Om een preciezer beeld te krijgen over de wijze waarop mensen culturele producten eigen maken, voorkeuren en smaakpreferenties ontwikkelen biedt de Franse socioloog Pierre Bourdieu (1979 (1984)) een uitgebreid en tot in detail uitgewerkt inzicht. In zijn theoretisch concept over sociale en culturele reproductie presenteert hij een drieledig model van veld, habitus en kapitaal. Deze drie concepten vormen tezamen een relationeel, met elkaar verbonden, model, waardoor ze afzonderlijk van elkaar niet goed te begrijpen zijn en niet hun volledige bete-
11
kenis bevatten (Paulle et al. 2012). Volgens Bourdieu moeten samenlevingen worden beschouwd als een constructie van met elkaar verbonden en overlappende velden. Een veld is dan een sociale wereld binnen de meer universele structuur van een samenleving—een game-like-setting waar bepaalde regels, posities en relaties zijn gevormd. Afhankelijk van het veld waarbinnen iemand opgroeit ontwikkelt men een bepaalde habitus. Dit is een set van disposities; aangeleerde gedragsvormen, die betrekking hebben op het cognitieve, emotionele en lichamelijke vlak. Het is een culturele vorming die zo eigen is, waardoor het aanvoelt als een tweede natuur en als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Deze disposities bepalen hoe iemand spreekt, denkt, beweegt, een houding aanneemt, maar ook waar iemand een voorkeur voor heeft of juist een afkeer van heeft. Smaakvoorkeuren maken deel uit van de habitus en zijn over een langdurige periode eigen gemaakt, zo eigen dat het onderdeel is van iemands persoonlijkheid en lichaamseigen is geworden. De habitus helpt mensen niet alleen zich te handhaven binnen een bepaald veld, maar ook om zich gemakkelijk te voelen binnen dat veld. Om een positie te verwerven binnen een veld heeft men bepaalde machtsmiddelen nodig. Bourdieu heeft deze machtsmiddelen gedefinieerd als drie verschillende soorten kapitaal. Economisch kapitaal heeft betrekking op de mate waarin men kan beschikken over economische hulpbronnen, die direct en onmiddellijk inwisselbaar zijn voor geld of in geïnstitutionaliseerde vorm van eigendomsrechten zoals aandelen (Bourdieu in Halsey et al. 1997: 47). Sociaal kapitaal is het sociale netwerk van duurzame relaties die men kan aanspreken om een bepaalde positie te verwerven. Cultureel kapitaal is de beheersing van culturele competenties die voordelig zijn binnen een specifiek veld en is te onderscheiden in drie vormen: de geobjectiveerde staat in de vorm van culturele goederen, zoals boeken en schilderijen; de geïnstitutionaliseerde staat in de vorm van educatieve kwalificaties, zoals diploma’s; de belichaamde staat in de vorm van duurzame disposities van lichaam en geest (Bourdieu 1997: 47). De belichaamde staat van cultureel kapitaal maakt deel uit van de habitus. Bourdieu’s theorie geeft een goed inzicht in hoe smaakvoorkeuren worden geformeerd. Een proces dat enerzijds dynamisch is doordat ze voortkomen uit de interactie tussen mensen en anderzijds ook statisch is door het concept van de habitus, dat vroeg is aangeleerd, eigen is gemaakt en als vanzelfsprekend wordt beschouwd. De habitus is hierdoor een stug concept, maar daarmee nog geen gesloten systeem zoals ook wel wordt beweerd (Jenkins in Sweetman, 2003: 533). De habitus geeft mensen de mogelijkheid om op bepaalde situaties te reageren en schrijft niet een bepaald gedrag voor: ‘[...]the feel for the game ‘is what enables an inOinite number of ‘moves’ to be made, adapted to the inOinite number of possible situations which no rule, however complex, can foresee’ (Bourdieu in Sweetman, 2003: 535).’
12
Dit neemt alleen niet weg dat de habitus is gevormd binnen een specifiek veld met een eigen game-likesetting en dat de mogelijkheden in een ander veld slinken doordat men niet eigen is in dat veld. Dit roept de interessante vraag op hoe de habitus zich verhoudt tot het probleem van reflexiviteit. Het probleem van reflexiviteit vraagt mensen steeds weer hun handelen te heroverwegen omdat de toestroom van nieuwe kennis de omstandigheden, waarop men het handelen afstemt, anders voorstelt. 2.4 Cultureel repertoire en symbolische grenzen Om het theoretisch concept van Bourdieu te operationaliseren naar de toegepaste onderzoeksmethoden wil ik twee, met elkaar verbonden, instrumenten uit de culturele sociologie gebruiken. Het concept van cultureel repertoire (Swindler, 1986; Lamont en Molnár, 2002; Johnston et al. 2011) is gericht op de manier waarop mensen kennis en ideeën uit het discours van het dagelijks leven zich eigen maken en toepassen. Zoals een set list is samengesteld uit verschillende songs, is een cultureel repertoire samengesteld uit bepaalde kennisbegrippen, gedachten gewoontes, waarden, routines en ideeën (Johnston et al. 2011: 298). Mensen verhouden zich tot hun handelingen door verscheidene elementen uit een cultureel repertoire te benutten. Waar zij uiteindelijk gebruik van maken is afhankelijk van hun sociale omgeving en de mate waarin een bepaald repertoire toegankelijk voor hen is. Vanuit het perspectief van Bourdieu is dit de manier waarop mensen vanuit de habitus, samen met behulp van hun cultureel kapitaal, anticiperen op het probleem van reflexiviteit. Het tweede instrument is het concept van symbolische grenzen. Dit is een verwijzing naar hoe men onderscheid maakt in de categorieën van objecten, mensen en praktijken (Lamont en Molnár, 2002: 168). Oftewel, wat voor voedingsmiddelen men wenst te eten, met welke personen en groepen deze worden geassocieerd en welke situaties hierbij passen. Lamont plaatst dit naast het concept van sociale grenzen, dat zij beschrijft als de geobjectiveerde vorm van sociale verschillen die zich manifesteert in de ongelijke toegang tot en de ongelijke distributie van (zowel materiële als immateriële) hulpbronnen en sociale mogelijkheden (pp. 168). In haar boek Money, Morals, & Manners (1992) maakt Lamont onderscheid in drie type symbolische grenzen. Socioeconomische grenzen worden getrokken op basis van het oordeel over iemands sociale positie verwijzend naar macht, rijkdom of succes. Culturele grenzen worden getrokken op basis van educatie, intelligentie, manieren, smaakvoorkeur en beheersing van hoge cultuur. Morele grenzen worden bepaald op basis van iemands morele karakter, zij lopen langs lijnen als eerlijkheid, integriteit en rekening houden met anderen (Lamont, 1992: 4). In Bourdieu’s werk gaat het om culturele grenzen; waar educatie en culturele vorming worden gebruikt als onderscheidingsmiddel, terwijl het werk van Lamont meer nadruk legt op morele grenzen. Uitgaand van het thema dat in dit onderzoek wordt behandeld probeer ik, in navolging van Lamont, de morele grenzen van de respondenten af te tasten.
13
3 Een geschiedenis Eén van de vaste onderwerpen die in dit onderzoek wordt aangesneden gaat over de consumptie van chocolade. Een delicatesse waar de meeste Nederlanders van kinds af aan mee opgegroeid zijn. Een product dat zo alledaags kan zijn in de vorm van hagelslag of chocolademelk, maar tegelijk ook verbonden is met speciale jaarfeesten, zoals met de paaseitjes of de chocoladeletter het geval is. Het gebruik van chocolade is hierdoor voor veel mensen zowel een gewoonte als een traditie, feestelijk en alledaags tegelijk en onderdeel van hun dagelijks leven. Een product waar weinig bezwaren tegen worden gemaakt, behalve dan enige vorm van matigheid. De arbeidsomstandigheden van boeren in ontwikkelingslanden is al wel eerder onderwerp van discussie geweest; een organisatie als Fairtrade brengt al sinds begin jaren ’70 koffie op de Nederlandse markt voor een ‘eerlijke’ prijs. 6 Het is een alternatief concept van ontwikkelingshulp dat in een commerciële transactie ligt besloten. Het assortiment van Fairtrade producten is inmiddels uitgebreid tot thee, wijn, suiker, bananen, rijst, maar ook niet-levensmiddelen als katoen. In 2004 zorgt Teun van der Keuken voor enige opschudding met een reportage in het televisieprogramma ‘Keuringsdienst van waarde’ over een moderne vorm van slavernij. Hij maakt melding van kinderslavernij op cacaoplantages in Ivoorkust. Van der Keuken beweert dat de conventionele chocoladeproducenten (ondertekenaars van het HarlinEngel protocol) 7 op grote schaal cacao van dergelijke plantages in hun producten verwerken. Later brengt hij een eigen ‘slaafvrije’ chocoladereep op de markt die als alternatief voor de meer conventionele merken dient. 3.1 Thomas Haskell Nu roept slavernij al snel associaties op met een ver verleden. Een verleden dat officieel ook verbroken is met het heden, sinds de slavernij ook daadwerkelijk is afgeschaft en verboden. Nu slavernij zich in een moderne vorm en een nieuwe periode weer aan lijkt te dienen kunnen we wellicht lering trekken uit het verleden. Hiervoor biedt juist de afschaffing van de slavernij uit deze specifieke periode een buitengewoon interessante vergelijking. De Amerikaanse historicus Thomas Haskell (1985) heeft een tweedelig artikel gepubliceerd over de afschaffing van de slavernij in de Verenigde Staten en Groot Brittannië. Hierin staat de vraag centraal waarom dit systeem zolang in stand is gehouden en welke factoren bepalend zijn geweest om tot inkeer te komen. In het eerste deel poneert hij een stelling die gericht is op de toekomst en die betrekking heeft op eetgedrag.
6
Website: http://fairtrade.nl/
Hierin verklaren de leden van de Chocolate Manufacturers Association dat de verbouwing en verwerking van cacaobonen voldoet aan de voorschriften van de International Labor Organization. 7
14
‘If vegetarianism should someday become the mainstream point of view, how would the historians among our vegetarian descendants view us, their carnivorous ancestors? (pp. 353)’
Een scherpe gedachte oefening die goed aansluit bij de onderzoeksvraag doordat de houding van mensen, tegenover het verschijnsel, centraal wordt gesteld. Terugkijkend naar het verleden is het gemakkelijk de morele bezwaren de boventoon te laten voeren, doordat ze zijn losgekoppeld van de figuraties en de sociale verhoudingen waarin zij zijn ingebed en ook omdat het probleem reeds is opgelost. Haskell ziet de groeiende weerstand tegen slavernij uit die periode voortkomen uit de contractuele verplichtingen die de basis vormen voor commerciële transacties. De schaalvergroting van de economie en de opkomst van het kapitalisme vereisten transacties over grotere afstanden en over langere periodes. Met deze nieuwe transacties namen niet alleen de tijdsspanne en de afstanden toe, maar groeiden ook de risico’s die met de transacties verbonden zijn. Het mislukken van een dergelijke deal zou enorme schade berokkenen. Om deze risico’s te beperken moest men er zeker van zijn dat mensen hun beloften nakomen. Deze werden dan ook vastgelegd als contractuele verplichtingen. Gesteund door de opkomst van verreikende wetgeving werden deze verplichtingen tevens afdwingbaar, hieruit vormden zich figuraties waar mensen gewoon waren afspraken en verplichtingen na te komen. Haskell noemt dit recipe knowledge: een stilzwijgend sociaal contract waarin beide partijen erop kunnen vertrouwen dat zij weten op welke manier een afspraak tot een goed einde te brengen (Haskell 1985: 554). De succesvolle afronding van deze grootschalige transacties deed ook het bewustzijn van mensen groeien dat men invloed kon uitoefenen op situaties die buiten de onmiddellijke nabijheid liggen. Men begon zich te realiseren dat zij de complexe causale relaties van de productieketens met hun eigen handelen konden beïnvloeden en manipuleren. 8 Hiermee groeide ook het bewustzijn over de eigen betrokkenheid, hoewel indirect, bij de instandhouding van de slavenhandel (Claassen 2006: 46). Het inzicht dat men niet alleen deel uitmaakt van de productieketen waar mensen als slaven werden verhandeld, maar deze ook bewust kan beïnvloeden zorgde er voor dat men op een andere manier tegen de slavernij kon aankijken. Een nieuw perspectief dat voeding kon geven aan een groeiende weerstand. Terug naar het heden kunnen we de abstracte bewoordingen van Haskell vergelijken met de huidige ophef over de chocoladeproductie en dit probleem vervolgens ook breder trekken dan louter de productie van chocolade. Van der Keuken biedt met zijn reportage, en het verder uitdragen van zijn bevindingen, inzicht in de wantoestanden binnen de productieketen en wijst op een oorzakelijk verband tussen het eten van chocolade en het instandhouden van een systeem dat arbeiders uitbuit. Tegelijkertijd biedt hij de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de keten door een ‘slaafvrije’ chocoladereep aan te bieden. De Amerikaanse socioloog Gary Gereffi (1994) heeft een uitstekend artikel geschreven over de constructie en werking van globale productieketens. 8
15
3.2 Consumentisme als burgerschap De ‘slaafvrije’ chocolade reep biedt mensen de mogelijkheid door middel van hun dagelijkse boodschappen een morele daad te stellen, een politiek standpunt in te nemen. Dit staat in sterk contrast met de kritiek op de materialistische levenstijl, die wordt geassocieerd met het consumentisme. In meer traditionele samenlevingen waren de mogelijkheden van consumptie begrensd tot een zeker minimum en maximum. Men had een vast aantal taken en werkzaamheden te volbrengen om zichzelf van een goed bestaan te verzekeren. Een vast aantal behoeften die men moest bevredigen om te kunnen overleven. In de laat-moderne samenleving is consumptie tot op zekere hoogte losgekoppeld van zijn functionaliteit, van welk doel het dient. De behoeften die bevredigd moeten worden zijn daardoor onbegrensd geworden. Het is een doel op zich dat zichzelf aandrijft. Doordat de aandrang van behoeften onbegrensd is en niet een specifieke functie heeft kan zij ook niet worden bevredigd, waardoor er continu een zekere aandrang of spanning in stand wordt gehouden (Bauman 2002). In deze vorm creëert consumentisme een nieuwe, vluchtige samenleving, die het publieke domein uitholt, territoriale grenzen doet vervagen en meer solide identiteiten, gebaseerd op werk en de lokale gemeenschap, ondermijnt (Bauman 2001). Waar consumentisme en burgerschap door Bauman als gescheiden velden worden benaderd en zelfs als elkaars tegenpolen worden beschouwd lijken ze tegenwoordig steeds meer met elkaar vervlochten (Trentmann 2007). Met steeds meer aankopen die men als consument doet kan men blijk geven van maatschappelijke betrokkenheid en een morele daad stellen of een signaal afgeven. Men kan kiezen voor groene energie, duurzaam geproduceerde kleding of lokaal geteelde groenten. De nadruk op louter behoefte bevrediging verschuift hier naar een meer maatschappelijk element, de twee velden zijn elkaar gaan overlappen. De intrede van voedingsmiddelen waarmee men een daad van maatschappelijke betrokkenheid kan stellen alsook de toename van producenten, keurmerken en maatschappelijke organisaties die de productieketens inzichtelijk willen maken bieden een ideale casus om de bevindingen van Haskell te heroverwegen. Is er tegenwoordig, net als ten tijde van de afschaffing van de slavernij, een groeiend bewustzijn over de persoonlijke betrokkenheid en de mogelijke beïnvloeding van de productieketens waar men zelf de laatste schakel van is. Bestaat er een perspectief waaruit een zekere weerstand spreekt, alsook de gedachte hier invloed op uit te kunnen oefenen.
16
3.3 Onderzoeksvragen In hoeverre laten Nederlanders hun keuze van voedingsmiddelen leiden door ethische vraagstukken? i.
Wat voor houding heeft men tegenover de ethische vraagstukken over voeding?
ii.
In welke mate is men bekend met de (begrippen en) problematiek?
iii.
Hoe verantwoordt men het eigen gedrag?
iv.
Probeert men zich te onderscheiden met behulp van ethisch verantwoorde producten?
17
4 Methodologie Voor de sociale wetenschappen zijn ethische dilemma’s een interessant object van studie, maar daardoor niet per se gemakkelijk om te onderzoeken. In de dilemma’s zelf zit namelijk een sociale of maatschappelijke voorkeur opgesloten—een zekere hiërarchie van wat als wenselijk, goed of beter wordt beschouwd. Door eenvoudigweg te vragen naar iemands handelen of door slechts een, van te voren bedacht, antwoord aan te laten kruisen komen we veel te weten over deze voorkeuren, maar waarschijnlijk minder over het daadwerkelijke handelen en de onderliggende motivaties. Om inzicht te krijgen in het eetgedrag van Nederlanders en de ethische vraagstukken die hiermee verbonden zijn is gekozen voor een tweeledig kwalitatief onderzoek. Voor dit onderzoek is achttien respondenten gevraagd een week lang een eetdagboek bij te houden. Als aanvulling op dit eetdagboek zijn semi-gestructureerde interviews gehouden waarin de ethische vraagstukken aan bod zijn gekomen. De respondenten zijn voor aanvang van het onderzoek niet ingelicht over het precieze thema van het onderzoek; hen is alleen verteld dat het een onderzoek betreft naar eetgewoonten. Pas tijdens de interviews werd geleidelijk aan duidelijk op welke onderwerpen het onderzoek is toegespitst. De eetdagboeken vormen dan ook een stevig fundament voor de interviews waarmee sociaal wenselijke antwoorden, bewust of minder bewust, kunnen worden ondervangen. 4.1 Eetdagboeken Om het werk voor de respondenten te vergemakkelijken en om bovendien goed onderling vergelijkbare eetdagboeken terug te krijgen is er een uniform format in Excel gemaakt met voor iedere dag een eigen tabblad (zie bijlage 1). Dit spreadsheet is langs de verticale as ingedeeld op tijd. Hierin zijn de drie dagelijkse maaltijden van ontbijt, lunch en diner opgenomen met daartussenin ruimte voor tussendoortjes. Op de horizontale as geven de respondenten aan wat en hoeveel zij eten, wat de herkomst is van het product en of het eventueel is voorzien van een keurmerk. Deze eetdagboeken vormen de harde data van het onderzoek. Zij maken inzichtelijk wat voor soort voeding de voorkeur geniet, waar men boodschappen doet en of men de moeite neemt om zelf eten te bereiden, zoals bij een echt dagboek is het een klein portret van de ondergetekende. Vanzelfsprekend kan deze methode geen sociaal wenselijke invloeden uitsluiten. Het bijhouden van het dagboek berust op een vertrouwensrelatie tussen de onderzoeker en de respondent, maar doordat het specifieke thema van het onderzoek niet bekend is bij de respondenten is voor hen niet duidelijk wat de sociaal wenselijke invulling van het dagboek zou moeten zijn. De tijdspanne van het onderzoek draagt ook bij aan de betrouwbaarheid. Het vraagt per dag meer inspanning van de respondenten om het eetdagboek zo in te vullen dat deze aan de, volgens hun, sociaal wenselijke categorieën voldoet. Daarnaast weten zij ook dat er een interview volgt waarin het dagboek wordt besproken, waardoor zij de mogelijkheid hebben om
18
het één en ander toe te lichten of te nuanceren. Uit de verzamelde data heb ik geen aanleiding gehad om aan de betrouwbaarheid van de gegevens te twijfelen en zeker niet met betrekking tot de ethische aspecten van voeding. Naast het verzamelen van data hebben de eetdagboeken een tweede functie binnen het onderzoek. Het is een elicitatietechniek (Stalpers 2007) om respondenten op het interview voor te bereiden. Elicitatie is een verzamelnaam voor een aantal verschillende technieken en methoden die allen ten doel hebben de onderzochte tot reacties te verleiden en daarmee moeilijk verkrijgbare informatie te ontlokken. Door het bijhouden van een eetdagboek worden de respondenten gedwongen om op een meer bewust niveau over hun eetgedrag na te denken en op hun eetgedrag te reflecteren. Doordat zij hun eigen handelen registreren zijn zij bovendien beter geïnformeerd over wat zij daadwerkelijk eten en drinken—iets dat soms niet correspondeerde met het beeld dat zij over hun eigen eetgedrag ophielden. De koppeling met het eetdagboek helpt het interview steeds weer concreet, levendig en scherp te houden omdat het uiteindelijk altijd weer over de respondent zelf gaat. Het eetdagboek vormt tegelijk de voorbereiding op het interview voor mij als interviewer. De informatie uit het dagboek wordt geconcretiseerd naar de vragen die in het interview aan bod komen. Het eetgedrag van de respondent dat in het eetdagboek naar voren komt vormt dan ook de leidraad van het interview. De levensmiddelen die met regelmaat of juist niet worden gegeten worden gebruikt om in het interview scherp en concreet over specifieke vraagstukken te spreken met het genoteerde eetgedrag als fundering. Het eetdagboek is daarmee tevens een elicitatietechniek voor de interviewer. 4.2 Interviews De gevoerde interviews zijn semi-gestructureerd. Er zijn een aantal vaste onderwerpen die in alle interviews worden besproken en er zijn een aantal issues die, naar aanleiding van het eetdagboek, extra onder de aandacht worden gebracht. Buiten deze structuur om is er gedurende de interviews ruimschoots de tijd geweest om over aangrenzende onderwerpen en eigen ervaringen uit te wijden of dieper op specifieke zaken in te gaan. Dit alles om de verzamelde data te verrijken, maar bovenal om het interview als een gesprek te laten plaatshebben waar men rustig de tijd heeft om op het eigen handelen en de onderliggende motivaties te reflecteren. De interviews zijn op verschillende locaties gehouden, de ene keer bij de interviewer thuis, de andere keer bij de geïnterviewde thuis en soms op het werk van de geïnterviewde, maar in alle gevallen op een locatie waar het interview ongestoord plaats heeft kunnen vinden. Alle interviews zijn opgenomen en volledig uitgeschreven om de data geschikt te maken voor tekstanalyse. In alle interviews zijn dezelfde vaste onderwerpen ter sprake gebracht, maar deze hebben niet een gelijke verdeling in aandacht gekregen. Afhankelijk van de respondent en de daarmee samenhangende
19
relevantie van bepaalde onderwerpen zijn bepaalde vragen nadrukkelijker aan bod gekomen. Een respondent die bijvoorbeeld geen visproducten lust en deze daarom nooit koopt of eet heeft niet veel te vertellen over de viswijzer, het MSC-keurmerk of vangstmethoden en wordt geenszins voor een ethisch dilemma gesteld in de keuze voor vis. Terwijl een andere respondent juist liefhebber is en zich moet inhouden om geen bedreigde soort als tonijn te eten. Deze ongelijke verdeling wordt gedekt door de breedte van het aantal onderwerpen die onderling in veel opzichten vergelijkbaar zijn en elkaar aanvullen met betrekking tot het hoofdthema van ethische vraagstukken over voedingsmiddelen. 4.3 Rol van de onderzoeker Als onderzoeker schep je altijd een bepaalde verwachting bij respondenten. Tijdens de interviews heb ik gemerkt dat respondenten mij regelmatig als voedingsdeskundige beschouwen en van mij een zekere voorkeur voor ‘ethisch verantwoorde’ voeding verwachten. Deze verwachtingen heb ik, waar mogelijk, proberen bij te stellen. Dit laatste komt vooral door de, eerder beschreven, hiërarchie die in ethische dilemma’s ligt besloten—bepaalde producten zijn nu eenmaal meer sociaal wenselijk dan andere en deze worden als verwachting op mij als onderzoeker geprojecteerd. De andere verwachting is gericht op mijn kennis over voeding. Hoewel ik goed geïnformeerd ben over voeding en redelijk belezen ben over verschillende onderwerpen omtrent voeding ben ik boven alles een sociologisch onderzoeker en geen voedingsdeskundige. Hetgeen betekent dat ik tijdens het interviewen steeds heb moeten balanceren door wel continu over voeding te spreken en naar eetgewoonten te vragen, maar mij niet als voedingsdeskundige te presenteren. Vanuit dit perspectief moeten de interviews als een sociale setting worden beschouwd, waarin het gesprek tussen interviewer en respondent tot stand komt met deze onderliggende verwachtingen, maar deze verwachtingen steeds weer door de interviewer zijn bijgesteld. 4.4 Respondenten De gebruikte onderzoeksmethoden zijn samengesteld om sociaal wenselijke antwoorden van respondenten te ondervangen. Door naast een interview de respondenten een eetdagboek bij te laten houden is een controlemiddel ingebouwd om dergelijke antwoorden te vermijden en juist meer te reflecteren op het werkelijke handelen van de respondenten. De consequentie van deze methodiek is dat er van de deelnemers een serieuze inspanning wordt gevraagd. Een inspanning die men niet zomaar voor een volstrekt onbekende onderzoeker zou willen leveren. Bij de selectie van respondenten is het dan ook noodzakelijk gebleken om op eniger wijze een binding te hebben met de respondenten alvorens zij hun medewerking verlenen. Daarvoor zijn twee sample methodes (Bryman 2004) toegepast. De eerste respondenten zijn door middel van convenience sampling benaderd. Door iemand uit mijn eigen omgeving te vragen om deel te nemen aan het onderzoek ben ik het veldwerk begonnen. Vervolgens heb ik de me-
20
thode van snowball sampling gebruikt om nieuwe respondenten te werven. Hierbij gebruik ik het netwerk van de eerste respondent om een nieuwe respondent te vinden. Het gevaar van snowball sampling is dat je respondenten selecteert die uit hetzelfde netwerk komen en daardoor veel overeenkomsten met elkaar delen. Dat gevaar heb ik op twee manieren beperkt. Voor de convenience sampling heb ik vier respondenten gevraagd die elkaar niet kennen en dus uit verschillende sociale netwerken komen. Door vanuit deze vier verschillende trajecten respondenten te werven wordt voorkomen dat ze uit hetzelfde sociale netwerk komen. Daarnaast heb ik de groep op opleidingsniveau gecontroleerd, waardoor er een gelijke verdeling is tussen hoger- en lageropgeleiden. Opleidingsniveau is namelijk één van de hardere variabelen binnen de sociale wetenschappen waarop sociale stratificatie is te herleiden. Met behulp van deze methoden en technieken heb ik geprobeerd de variatie van de groep respondenten zeker te stellen. Uit praktische overweging heb ik gekozen alleen mensen uit de Randstad deel te laten nemen, zodat ik voor de interviews de reisafstand heb kunnen beperken. De consequentie hiervan is dat de respondenten allen uit een verstedelijkt gebied afkomstig zijn en wanneer zij zelf niet in één van de vier grote steden wonen toch altijd in de nabijheid van één van deze steden wonen.9 Een andere eis aan de respondenten is dat zij, op z’n minst regelmatig, zelf boodschappen doen en eten koken binnen het huishouden dat zij alleen of met anderen vormen. Dit om te voorkomen dat de voeding die zij tot zich nemen het resultaat is van de keuzes en motivaties van derden.
Dit zijn de vier grootste steden (qua inwoneraantal) van Nederland, namelijk: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht die tezamen de Randstad vormen. 9
21
5 Empirische gegevens Voedingsmiddelen worden niet in gelijke mate ter discussie gesteld in het maatschappelijke debat. Om de meeste aandacht te genereren wordt de focus vaak op een specifiek issue gericht. In de interviews is de aandacht geconcentreerd op vier van deze issues. De aandacht is daardoor niet gericht op de producten die door de respondenten per se het meest en vaakst worden gegeten, maar op de voedingsmiddelen die in het maatschappelijk debat nadrukkelijk ter discussie worden gesteld. Het empirische materiaal is opgebouwd uit vijf delen die ieder vanuit een specifieke hoek antwoord probeert te geven op de onderzoeksvragen. Allereerst wordt de groep van respondenten beschreven. In het tweede deel wordt ingegaan op de vaste eetgewoonten van de respondenten. De nadruk ligt hier op wat zij gewoon zijn te eten, op welke traditie dit is gestoeld en in welke mate zij bereid en in staat zijn hiervan af te wijken, mee te experimenteren. In sociologische termen zou je dit als de habitus van eetgewoonten kunnen beschouwen. Deze basis is van groot belang omdat de respondenten vanuit dit cultureel repertoire invulling moeten geven aan de ethische dilemma’s waarmee zij geconfronteerd worden. In het derde deel wordt ingegaan op hoe de respondenten hun eigen handelen beschouwen, verklaren en verantwoorden. Dit hoofdstuk is opgesplitst in vier verschillende vraagstukken die zijn afgeleid van de one-issue campagnes die in het publieke debat aantreden. In volgorde van behandeling zijn dit: de Tuna free campagne van ‘Sea First Foundation’; de plofkip campagne van ‘Wakkerdier!’; de flexitariër campagne van de ‘Partij voor de Dieren’; en de ‘slaafvrije’ chocolade van ‘Tony Chocolonely’. De nadruk ligt hier op de wijze waarop de respondenten hun eetgewoonten bezien vanuit het perspectief van deze ethische vraagstukken. In het vierde deel wordt nader ingegaan op de grond van verklaringen die men aandraagt om zich te verantwoorden, inzichtelijk en begrijpelijk te maken. De focus ligt hier op de grondslag van de verantwoording. Op welk moment schuift men de verantwoordelijkheid van zich af en welke argumenten worden hier voor aangedragen. In het laatste deel wordt gekeken op welke manier men zich binnen dit veld probeert te onderscheiden, waarmee en met wie men zich associeert, en waar men zich juist van distantieert en van afscheidt. 5.1 Inleiding empirische gegevens Voor het onderzoek hebben in totaal achttien respondenten een eetdagboek bijgehouden en aan een interview meegewerkt. De groep kent een gelijke verdeling in opleidingsniveau, waarbij de hoogst afgeronde opleiding tot aan MBO-niveau wordt ingeschaald als lager opgeleid en de hoogst afgeronde opleiding vanaf HBO-niveau wordt ingeschaald als hoger opgeleid. Naast opleidingsniveau kent de groep ook een gelijke verdeling in sekse, doordat de groep in twee oneven groepen van negen wordt gescheiden is er echter geen evenredige verdeling mogelijk over beide categorieën tezamen. De leeftijd van de
22
deelnemers loopt uiteen van vierentwintig tot drieënzestig jaar, waarin de groep van dertigers het sterkst vertegenwoordigd is. De eetdagboeken zijn door de respondenten voor de periode van een week bijgehouden. Een deelnemer heeft echter slechts zes dagen ingevuld, terwijl twee andere respondenten juist voor acht dagen het dagboek hebben bijgehouden. Gezien de combinatie van het eetdagboek met een interview heb ik dit niet als problematisch beschouwd en zie ik hier geen mogelijkheid in waarop dit de inhoud van de onderzoeksresultaten heeft kunnen beïnvloeden. De interviews hebben een verloop gehad dat ligt tussen de veertig en zeventig minuten, daarnaast is voor en na aanvang van het interview off the record over eetgewoonten en aanverwante dilemma’s gesproken; gegevens die in dit hoofdstuk ook worden gebruikt. Een overzicht van de respondenten is opgenomen in bijlage 2. 10 Over het aantal mensen dat in Nederland rekening houdt met de hierboven beschreven vraagstukken zijn geen betrouwbare gegevens bekend. Stichting Natuur & Milieu meldt bijvoorbeeld dat in 2012 het aantal ‘flexitariërs’ van 22% naar 35% is gestegen ten opzichte van 2011 en dat inmiddels zelfs 86% van de Nederlanders zegt flexitariër te zijn. Dit zijn precies het soort gegevens en antwoorden waar ik mij, met behulp van de beschreven methoden, probeer tegen te wapenen. De enige conclusie die we uit de cijfers van Natuur & Milieu kunnen trekken is dat een grote meerderheid van de mensen er de voorkeur aan geeft, om op de vraag ‘flexitariër’ te zijn, een positief antwoord te geven. Een meer betrouwbare indicator zijn de marktgegevens van duurzame voedingsmiddelen, maar deze zeggen niets over voedingsmiddelen die niet worden gegeten, zoals het geval is bij ‘flexitariërs’ of het weigeren van tonijn. Deze markt heeft in 2012 een sterke groei doorgemaakt (25,2%), maar deze wordt voor een groot deel toegekend aan de veranderende samenstelling van het assortiment in de supermarkt.11 5.2 Traditionele voeding De gerechten die wij voor ons zelf en elkaar bereiden zijn een vorm van kennis die van generatie op generatie wordt overgedragen. Van oudsher vormen zij een afspiegeling van de grond waar onze voorouders zijn geboren en opgegroeid. Een combinatie van beschikbare levensmiddelen, bereidingstechnieken en smaakvoorkeuren uitvloeiend in evolutionair gunstige combinaties.12 Vaak wordt dit omschreven als de traditionele keuken, een traditie die wordt verbonden met het desbetreffende land en de specifieke streek. Met de mondiale uitwisseling van mensen, goederen, diensten, geld en kennis is men 10
De namen van de respondenten zijn gefingeerd.
11
bron: Monitor Duurzame Voeding (2012) Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
De Amerikaanse psycholoog en bioloog Paul Rozin heeft een uitgebreid oeuvre gewijd aan voeding, waarin hij specifieke combinaties van voedingsmiddelen benadrukt. Combinaties waarin voedingsmiddelen elkaar aanvullen en verrijken, waardoor ze meer zijn dan de som der delen. Deze combinaties liggen besloten in de gerechten van traditionele keukens, zoals bijvoorbeeld de gunstige combinatie van maïs en bonen uit de Mexicaanse keuken of wasabi en rauwe vis uit de Japanse keuken. 12
23
niet beperkt tot deze traditionele keuken, maar is men nog steeds met deze traditie verbonden. Voor velen is het een vertrouwd concept om op terug te kunnen vallen. Come si deve. Als er een concept is dat Italië in zoverre het bestaat, kenmerkt en tot een eenheid maakt, dan is het deze levensOilosoOie dat alles hoort te zijn zoals het hoort. Natuurlijk heeft iedereen er verschil-‐ lende ideeën over, over hoe het hoort te zijn, maar iedereen is het er over eens dat het zo moet zijn zoals het hoort, niet noodzakelijkerwijs omdat het goed is, maar omdat het nu eenmaal altijd zo is geweest. Het duidelijkste voorbeeld is voedsel. Iedere regio, iedere provincie, elke stad, elke wijk heeft verschillende ideeën over hoe spaghetti al ragù moet smaken. Ze geven er zelfs verschillende namen aan. Maar iedereen is het erover eens dat het zo moet smaken zoals het altijd heeft gesmaakt. Creativiteit van de kok wordt niet geapprecieerd.13
Het concept van come si deve kan worden beschouwd als een weberiaans ideaaltype14 van traditionele voeding; de gerechten die men gewend is te eten bestaande uit precies dezelfde ingrediënten, in de juiste proportie en op identieke wijze bereid. In de bovenstaande beschrijving wordt de traditionele keuken uitgelegd als een volkomen statisch en onveranderlijk verschijnsel. Het eindstation van een evolutionair proces dat inmiddels het punt van perfectie heeft bereikt. Natuurlijk bestaat dit eindpunt niet en zullen deze gerechten over de jaren, langzaamaan veranderen, al was het alleen doordat de gewassen keer op keer zijn veredeld en het vee is gedomesticeerd en doorgeselecteerd, waardoor de smaak van de ingrediënten zelf aan verandering onderhevig is. Alleen wilde vissoorten hebben hun oorspronkelijke smaak over een periode van duizenden jaren weten te behouden (Fresco 2012: 166–167). Toch schept het concept, als ideaal type, de mogelijkheid het eetgedrag van de respondenten beter te begrijpen. Uit de eetdagboeken wordt duidelijk dat vrijwel alle respondenten een traditioneel eetpatroon hebben. De respondenten met een volledig Nederlandse achtergrond eten voornamelijk aardappels, groente en vlees als avondmaaltijd en brood voor de lunch en het ontbijt. Deze basis wordt zo nu en dan afgewisseld door een pasta of een rijstgerecht als nasi voor de avondmaaltijd en vervangen door yoghurt met ontbijtgranen voor de ochtend. De respondenten die van dit patroon afwijken hebben een niet geheel Nederlandse achtergrond. Zo eten de respondenten met een Antilliaanse en Indische achtergrond (Julisa, Eric) vaker gerechten met rijst, mie of bami, terwijl één respondent (Roos) met een Italiaanse partner voornamelijk Italiaanse gerechten eet. Deze laatste respondent wordt wellicht overvleugeld door de volhardende come si deve van de Italiaanse cultuur. Voor de andere respondenten geldt dat zij eten wat hen vroeger thuis doorgaans ook werd voorgezet, waar de afwisseling met een enkele keer pasta of rijst ook al gebruikelijk was. De aandacht voor dit traditionele voedingspatroon is vooral van belang wan-
13
Ilja Leonard Pfeiffer in La Superba. pp. 29
De Duitse socioloog Max Weber presenteert het ideaaltype als een fictief, maar aan alle kenmerken tegemoetkomend principe, om maatschappelijke verschijnselen aan te staven. 14
24
neer ethische vraagstukken tegenstrijdigheden vertonen met deze eetgewoonten, zoals bij de consumptie van vlees en vis het geval is. De gerechten uit de traditionele keukens, waar de eetgewoonten van de respondenten van zijn afgeleid, zijn samengesteld op de aanwezigheid van vlees of vis. Op het moment dat men wordt gevraagd niet of minder vaak van deze producten te eten, dan doet dat afbreuk aan hun eetgewoonten. De gerechten zijn er niet op samengesteld om er zo maar een onderdeel uit weg te laten. Men wordt niet zomaar gevraagd om iets te laten, maar afstand te doen van een gewoonte, een traditie die zij hun gehele leven al in stand houden. Onder de respondenten bevinden zich geen vegetariërs. 15 De meeste respondenten eten iedere dag vlees of vis, terwijl drie respondenten (Paul, Roos, Eric) soms een dag geen vlees eten. Zij doen dit wel om verschillende redenen. Paul eet soms geen vlees mede op aandringen van een collega die zei: ‘Het geeft niet om een keer een dag geen vlees te eten.’ ‘En toen dacht ik ook van: ja dat is ook helemaal zo. Het komt ook wel eens voor dat ik gewoon ‘s avonds een goede salade maak bijvoorbeeld en ja daar zit ook geen vlees in. Met wat pasta en noem maar op.’
Hij doet dit voornamelijk om zijn voedingspatroon wat meer te variëren. Roos heeft niet zoveel behoefte om elke dag vlees te eten: ‘Je eet niet veel vlees volgens mij?’ ‘Nee, behalve soms wel op brood, maar ‘s avonds echt bijna nooit. En dat is niet omdat ik er uit principe tegen ben, maar ik denk wel dat het goed is om niet te veel vlees te eten.’ Voor
Eric is het heel vanzelfsprekend om soms geen vlees te eten: ‘Dat komt ei-‐
genlijk doordat. Je wilt een gerechtje maken. Nou, zo behoort dat gerecht te zijn. En dan heb je gewoon van alles wat, dan heb je genoeg en dan hoef je geen vlees te hebben.’ Waarin
zij overeenkomen is dat zij gemakkelijk
een gerecht maken waar geen vlees of vis in voorkomt. Zij hebben een cultureel repertoire dat hen de mogelijkheid biedt of het zelfs vanzelfsprekend maakt een dag geen vlees of vis te eten. Voor de andere respondenten is dit veel moeilijker en minder vanzelfsprekend. Enerzijds vinden zij het moeilijk om alternatieve gerechten zonder vlees en vis te vinden die aan de eisen van hun smaak voldoen. Zo probeert Richard weleens een dag geen vlees te eten, maar vindt dat ontzettend moeilijk. ‘Je probeert overal een beetje aan mee te doen, met dat milieu en zo, maar je weet gewoon dat vlees...ja de productie van vlees is gewoon zo slecht. Voor de aarde, voor CO2 uitstoot, en ja, je wilt dan toch wel weer je steentje bijdragen, maar ondertussen hoort het in het product zeg maar, in je gerecht. Het hoort bij het maaltijdje.’ Of
zoals Julisa die vroeger een paar maanden vegetariër is geweest naar aanleiding van een reclame
campagne over biggetjes, maar dat niet vol heeft kunnen houden en tegenwoordig weer alle dagen vlees
15 In dit onderzoek betrek ik het eten van zowel vlees als vis bij de definitie van vegetarisch. Op het moment dat respondenten geen vlees eten maar wel vis, dan betekent dat namelijk niet dat zij bewust geen vlees eten. Een dag vegetarisch is in dit geval geen vlees en geen vis.
25
eet. Soms is ook de gezinssituatie leidend in wat er gegeten wordt, ook al staat het eten van vlees diegene zelf tegen, zoals Elise vertelt: ‘ Ik had ook laatst een pastasaus gemaakt zonder kip of ander vlees, maar dan vindt Henk (haar echtge-‐ noot) het weer minder lekker, want die houdt heel erg van vlees. Maar voor mij maakt het niet uit. Ik mis het niet gauw.’ ‘Nee, maar je wordt door je gezin min of meer gedwongen om in ieder geval vlees te berei-‐ den?’ ‘Ja, dan schuif ik het gewoon weg als ik het niet meer wil.’
Anderzijds ziet een aantal respondenten het eigenlijk niet zo als een groot probleem, terwijl andere respondenten tegenargumenten gebruiken of hun prioriteiten ergens anders op richten. Dit wordt uitvoerig behandeld in paragraaf 5.3.3. Een product dat een bijzondere plaats inneemt in het voedingspatroon van de Nederlanders en dus ook van de respondenten, zijn eieren. De productieketen van eieren heeft door de jaren heen al een opmerkelijke transformatie ondergaan, nadat er veel kritiek is geuit op de legbatterijen; waar kippen in kleine, gescheiden kooien worden gehouden. Al in 1999 is er een Europese richtlijn opgesteld die de nieuwbouw van legbatterijen vanaf 2003 heeft verboden en die deze productiemethode vanaf 1 januari 2012 in zijn geheel heeft verboden.16 De ontwikkeling van het ei kan als een voorloper of misschien zelfs als emancipatoire beweging voor andere dierlijke levensmiddelen beschouwd worden. Het resultaat hiervan is dat in de Nederlandse supermarkten al geruime tijd geen legbatterij-eieren worden verkocht. Het basisniveau, de ondergrens is het scharrelei geworden, hoewel in de verwerkende industrie nog een lange tijd eieren van de legbatterij werden gebruikt. Het kopen van scharreleieren is bij de respondenten tot een gewoonte verworden, een vast gebruik dat als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Van alle respondenten weten er slechts twee dat het scharrelei de ondergrens is in de winkels, terwijl de andere respondenten, behalve Eveline die geen eieren lust, scharreleieren kopen met het idee een extra bijdrage aan het dierenwelzijn te leveren, zoals bijvoorbeeld Merijn: ‘Ik koop altijd scharreleie-‐ ren.’ ‘Daar let je speciaal op?’ ‘Bij eieren toevallig wel ja. Nu ben ik niet bepaald een health freak, maar in principe bij eieren denk ik daar nog wel aan ja.’
Wel moet daar aan toegevoegd worden dat er ook de nodige scep-
sis bestaat. Drie respondenten (Richard, Julisa, Clemens) zien in de leefomstandigheden van de scharrellegkip niet of nauwelijks een verbetering ten opzichte van de legbatterij. De andere soorten eieren, zoals het vrijuitloop-ei, 4-granen-ei en biologische eieren zijn niet onbekend, maar op Mark na, kan niemand precies uitleggen wat de verschillen zijn of benoemen hoe het coderingssyteem van de eieren
Bron: Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen. 3 augustus 1999. 16
26
werkt. 17 Opvallend is dat twee personen (Elise, Marloes) eieren van eigen kippen krijgen, maar daar beide niet bewust voor gekozen hebben, doordat bij de eerste de kippen bij haar nieuwe huis heeft overgenomen van de vorige eigenaar en de laatste de eieren van haar schoonmoeder krijgt. Het betreft in beide situaties geen principe kwestie. Voor de andere respondenten geldt dat de aanschaf van scharreleieren vanzelfsprekend is geworden. Men kiest er meestal al jarenlang voor om scharreleieren te kopen. Het is als een gewoonte geworden, hierdoor hebben de meeste mensen niet door dat er geen legbatterij-eieren meer te koop zijn. Het gebruik van scharreleieren is waarschijnlijk het eerste product, als reactie op een ethisch vraagstuk over voedselproductie, dat zo breed is geaccepteerd en als vanzelfsprekend wordt beschouwd en hiermee deel is geworden van het traditionele voedingspatroon: come si deve. 5.3 Eetgewoonten in vier vraagstukken De ethische vraagstukken die voortkomen uit de productie en consumptie van voedingsmiddelen vormen alleen een belemmering wanneer men daadwerkelijk kennis heeft genomen van deze problemen, de effecten van het handelen kunnen namelijk niet in de eigen leefomgeving worden ervaren. Enerzijds doordat de effecten pas op de lange termijn hun weerslag hebben en anderzijds doordat ze niet in de nabijheid van de eindgebruikers hun uitwerking hebben. In eerste instantie wordt de problematiek daardoor op cognitief niveau overgedragen. Deze vraagstukken worden ingeleid vanuit een specifieke campagne die binnen dit veld wordt gevoerd. Vervolgens wordt vanaf dit beginpunt de problematiek, binnen dit veld, verder afgetast. In de volgende vier paragrafen worden de ethische vraagstukken uit de interviews stapsgewijs behandeld. 5.3.1 Tonijn: exponent van overbevissing Met de groeiende populariteit van met name sushi—in de jaren zestig overgewaaid van Japan naar New York en later verspreid over de rest van de VS en Europa—is de tonijn als soort overbevist geraakt en wordt inmiddels met uitsterven bedreigd (Bestor 2001). De ‘Sea First Foundation’ heeft dit aangegrepen om een campagne te starten, waarmee zij trachten tonijn uit de winkels en van de menukaart te krijgen. Het Wereld Natuur Fonds heeft eveneens een campagne om de vangst van tonijn in te dammen. Anders dan aardappels, groente en vlees lijkt vis een veel minder prominente rol in te nemen in het voedingspatroon van de respondenten. 18 Slechts drie respondenten (Eric, Julisa, Roos) eten met enige Ieder ei dat je in de winkel koopt heeft een code waarbij het eerste cijfer aangeeft hoe de kip wordt gehouden, gevolgd door twee letters die het land van herkomst weergeven, daarna volgen vijf cijfers die naar het pluimveebedrijf verwijzen en de laatste twee cijfers naar de stal. Een code die begint met 0 is biologisch; 1 is vrije uitloop; 2 is scharrel. 3 stond voor legbatterij, maar deze is reeds verboden. 17
18
In dit onderzoek worden schelp- en schaaldieren ook tot de categorie vis gerekend.
27
regelmaat en in ieder geval wekelijks vis, terwijl één respondent (Eveline) om de week een keertje vis eet. Voor drie andere respondenten (Helma, Marloes, Martin) staat er nooit vis op het menu omdat zij eenvoudigweg geen vis lusten. Door de elf andere respondenten wordt af en toe vis gegeten, maar is het geen vast onderdeel van hun voedingspatroon. De consumptie van vis is door overbevissing, effectieve maar schadelijke vangstmethoden en onevenwichtige kweekmethoden beladen met ethische vraagstukken. Eenmaal deelgenoot van deze problemen wordt er, voorzichtig aan, een beroep gedaan op visliefhebbers om selectief te zijn in de keuze voor vis. Met voorzichtig aan doel ik op de toon waarop consumenten worden aangesproken in het discours, waarin men wordt geadviseerd op het Marine Stewardship Council (MSC) label te letten of, zoals in de viswijzer, waar een met uitsterven bedreigde soort wordt gekwalificeerd als ‘liever niet’. 19 Dit zijn milde formuleringen met een adviserend karakter. Daar staat tegenover dat de toon van maatschappelijke organisaties als Greenpeace en Wakker Dier! een stuk scherper is, maar dat die scherpe toon eerder op de branche dan op de eindgebruiker is gericht. Een exponent van de geproblematiseerde vissoorten is de tonijn. Onder de geïnterviewden zijn er vier personen die op een bewuste manier met de consumptie van vis proberen om te gaan. Hugo eet geen tonijn meer: ‘Tonijn eet ik niet meer, dat is wel een hele bewuste keuze. Sowieso weinig vis, omdat het in die kweek natuurlijk ook allemaal niet goed zit, maar dat hoef ik jou niet te vertellen. Maar dat is wel echt een over-‐ weging en daarom eet ik geen tonijn. En ik kan me er ook druk over maken dat die Japanners quoteren en dat bijvoorbeeld Siemens en allemaal dat soort bedrijven pakhuizen vol met tonijn hebben om de prijs kunstmatig hoog te houden voor het moment die opraakt. Toch wel ernstig.’
Net als Clemens, voor wie het iets moeilijker is om geen tonijn te eten en daardoor minder principieel: ‘Ik probeer geen tonijn te eten. Ik vind tonijnsalade heel lekker, maar ik koop het zelf niet snel. Want de tonijn is bijna uitgestorven, er is bijna geen tonijn meer in de wereld, maar waarom weet ik niet, maar ik probeer dat wel te mijden tonijnsalade, tonijn. Maar sushi, als ik dan in een sushi-‐tent zit. Ja, dan ga ik ook niet zeggen: “ik ga geen sushi eten.”’
Later geeft Clemens een extra toelichting waarom hij het moeilijk vindt om principieel te zijn in het weigeren van tonijn. ‘Als fokking al die Japanners zich helemaal klem vreten aan sushi en haaienvinnen en tonijn, en dan ga ik mijn jaarlijkse stukje tonijn, wat ik dan eet. Die ene keer in de sushi-‐bar ga ik dan maar geen tonijn eten. En over tien jaar kan ik het niet meer krijgen.’
Mark maakt zich zorgen over de situatie van de paling en heeft daarom ook besloten deze niet meer te eten. ‘En weet je wat we wel eventjes afgeschaft hebben? Het eten van paling in ieder geval. Maar goed daar kun
19
www.goedevis.nl
28
je je ogen ook echt niet meer voor sluiten denk ik. Ik at het niet veel, maar nu helemaal niet meer.’ Samen
met
Eric is hij de enige die ook gebruikt maakt van de viswijzer, maar daar ook soms mee in de problemen komt als hij boodschappen gaat halen. ‘Ja, tonijn probeer ik wel altijd eventjes of probeer ik? Doe ik wel altijd eventjes op die pakjes kijken. Op die blikjes als we tonijnsalade maken of zo. Maar wat me dan wel eens opvalt is dat het dan net weer niet overeenkomt met die viswijzer, waardoor ik het dus lastig te veriOiëren vind of ik nou de juiste of niet de juiste koop.’
Het vraagt de nodige discipline om een bepaalde vissoort pertinent niet te eten of heel nauwkeurig met een viswijzer om te springen. Ook al probeert Mark zorgvuldig te handelen met de keuze van zijn bliktonijn, uiteindelijk neemt ie bij twijfel gewoon een blik mee naar huis. Eric zegt minder problemen met de viswijzer te ervaren en vraagt anders de marktkoopman om raad. ‘Met name vissen. De seizoensvissen hè, wat kan je nu makkelijk eten, wat kan je niet eten, wat is verant-‐ woord.’ ‘Ja?’ ‘Verantwoord eten daar wordt je in geadviseerd, zoals vandaag de zeebaars. Nou ja het is juni, dat is een prima vis om te eten in juni.’ ‘Ja want dan kijk je ook op een viswijzer?’ ‘Ja die heb ik op de muur hangen in de keuken.’
Aan de andere kant vind hij het wel moeilijk om tonijn helemaal uit z’n dieet te houden en maakt daarvoor soms een uitzondering. Deze respondenten benaderen de problemen omtrent de consumptie van vis op een serieuze en cognitieve manier. Zij reflecteren hun eigen handelen op de bestaande problemen van de visstand en proberen met het aanpassen van hun gedrag kwetsbare vissoorten te sparen. Maar achter dit doelbewuste handelen zit tevens een emotioneel component; zowel Clemens als Hugo zien de aanpassing van hun eigen handelen als weinig effectief zolang er op grotere schaal geen maatregelen worden genomen, waarbij met name Japanners het moeten ontgelden. Mark en Eric geven geen blijk van dergelijke frustraties. Zij zien hun bijdrage als een minimale verplichting en niet zo zeer als een opoffering, Mark spreekt dan ook redelijk geringschattend over zijn handelen en zegt: ‘Oké, maar ik vind zelf dat het bij mij nog erg magertjes is hoor. Even twee vissoorten waar ik een beetje op probeer te letten en als je er toevallig langskomt een keurmerkje kopen. Ja dat is eigenlijk nog wat te makkelijk.’
Terwijl voor Eric de interesse voor de producten en de persoonlijke contacten op de markt misschien wel net zo belangrijk zijn als de aandrang om op een verantwoorde wijze vis te kopen. ‘Ja en ik denk ge-‐ woon de hele romantiek er om heen. De sfeer hè, uitzoeken op de markt. Ruiken, voelen, proeven, praatje maken met degene die het verkoopt. Dat vind ik leuk. Dat hoort er allemaal bij.’
Een andere reden om minder vis te eten, maar wat niet direct wordt ingegeven door een ethisch vraagstuk, is de prijs. Drie respondenten (Clemens, Wil, Elise) geven aan minder vaak vis te eten omdat
29
zij het duur vinden. Clemens ‘zou iedere dag zalm willen eten, maar dat wordt een beetje duur.’ Net zoals Elise vertelt: ‘Vis koop ik niet zo gauw omdat ik het gewoon te duur vind hier. Als ik hier bij de visboer vis koop dan betaal ik me een ongeluk. Als je met een gezin vis eet hier dan ben je zo alleen voor die vis vijfentwintig euro kwijt. Nou dat vind ik teveel.’
De prijs van vis wordt natuurlijk niet zomaar als duur ervaren, maar vloeit voort uit de schaarste die een afspiegeling is van de teruglopende visstanden. Wil heeft dat gemerkt bij de paling die zij altijd graag eet, maar die inmiddels veel te kostbaar is geworden. Nu koopt zij één of twee keer per jaar een pond paling en geniet daar extra van. Net als Clemens zijn Elise en Wil wel bekend met de problemen van overbevissing, maar is dit niet doorgedrongen tot hun aankoopgedrag. Wanneer ik Wil hiernaar vraag, zegt ze: ‘dat weet ik ook. Met die zalm en dingen. Ja ik weet niet precies wat v...welke vissen hoor. Ik maak me er eigenlijk niet zo druk om...haha...ja slecht.’ Het
zijn vragen die zij zichzelf niet stellen wanneer zij voe-
dingsmiddelen als vis kopen, bereiden en eten. Voor een aantal respondenten is vis een lastig product om in hun voedingspatroon in te passen. De verkrijgbaarheid van vis is voor vier respondenten (Julisa, Paul, Eveline, Clemens) een reden waarom zij minder vaak vis eten, mede doordat het assortiment in de supermarkten als te minimaal wordt bevonden. Julisa kiest er dan ook voor om bij haar vader vis te eten: ‘die belt dan altijd op dat ie vis heeft gekocht en dan ga ik wel eens langs om even vis te eten, maar zelf vis bereiden? Ik ben een hele andere manier van vis eten gewend. Dat het bij de visboer wordt gehaald en dat het thuis wordt schoongemaakt en dat je het dan maakt en dat duurt altijd best wel lang. Ik koop het ge-‐ woon niet zo gauw bij de Albert Heijn, omdat het gewoon heel anders smaakt. Als het al in de verpakking zit, dan is het gewoon niet meer zo lekker en niet meer zo vers. Ik ben daar best wel verwend in. Ik ben echt gewend dat het vers bij de visboer of op de markt wordt gekocht en dat het thuis dan wordt schoon-‐ gemaakt en dat je dan echt verse vis in de pan hebt liggen, daar ben ik dan best wel lui in.’
Het tweede probleem dat Julisa ervaart overlapt met de moeilijkheden die drie andere respondenten (Niels, Richard en Merijn) ervaren. Zij weten niet goed welke vis ze nou precies lekker vinden of hoe ze die moeten bereiden, dat hebben ze van huis uit niet meegekregen en nooit echt geleerd. Merijn zegt: ‘[ik] koop het niet zo vaak thuis. Eigenlijk nooit, maar als ik uit eten ga wel. Misschien ook wel dat stukje berei-‐ ding dat er bij komt kijken.’ Bij
Niels bestaat er geen enkele twijfel waarom hij bijna nooit vis eet.
‘Ja dat maak ik heel zelden voor m’n zelf inderdaad. Gewoon een zwart gat in m’n algemene ontwikkeling ook wel. Dat heb ik gewoon niet gegeten omdat ik dacht dat ik het niet lust en dat begint nu langzaam een beetje te groeien, maar verder dan af en toe zo’n viscuisine (diepvriesproduct van Iglo) komt dat meestal niet...vooralsnog.’
30
Ook Richard loopt tegen die barrière op als hij toch een keer vis wilt eten. ‘Ik ben ook niet echt een vis-‐ specialist, dus ik weet ook echt helemaal niets van wat wat is zeg maar.’ Voor
deze respondenten is het eten
van vis iets dat veel van hen vraagt. Het kost tijd, energie en vraagt een bepaalde kennis waardoor zij niet zo vaak vis eten of de bereiding aan een ander over laten. Dat kan bij je ouders zijn of in een restaurant, de ethische vraagstukken worden daarmee in ieder geval naar de achtergrond verdreven. Drie andere respondenten (Sandra, Margriet, Roos) laten hun visconsumptie niet beïnvloeden door de belendende problematiek. De omgeving van de markt werkt voor Roos als een baken van vertrouwen: ‘meestal als ik zelf vis koop. Wel trouwens vaak op de markt, dus dan ga ik er eigenlijk vanuit dat het dan wel goede vis zou zijn, maar ik weet eigenlijk helemaal niet of dat waar is.’
Bij Sandra speelt het geen rol
doordat zij zich niet echt heeft laten doordringen door de ethische vraagstukken; zij denkt daar niet aan bij het kopen en eten van vis, terwijl Margriet ze benoemt, maar naast zich neerlegt. ‘Ik weet wel dat dat in het nieuws is. Dat je gewoon moet kijken waar de vis gevangen is hè, waar die vandaan komt en zo. Nee, zo bewust ben ik allemaal niet, nee.’ Eigenlijk
staat zij hier compleet onverschillig tegenover en bespaart ze
zichzelf de moeite. Soms weet iemand niet goed hoe zij met verworven kennis om moet gaan. Door een televisieprogramma leerde Eveline dat garnalen die in Nederland worden gevangen in Turkije worden gepeld en weer in Nederland worden verpakt en verkocht. ‘Dat eigenlijk zo’n garnaaltje heel Europa doorreist om het maar zo goedkoop mogelijk te houden voor de consument, terwijl dat weer heel veel CO2 uitstoot oplevert. Dat vind ik dan wel weer interessant en dan wordt ik er wel meer bewust van, van dat het allemaal maar gaat om het zo goedkoop mogelijk te houden voor ons.’
Het is voor haar alleen niet mogelijk om deze kennis in haar aankopen in te passen. ‘Als ik wist welke garnaaltjes bijvoorbeeld gewoon allemaal hier waren gebleven en het zou bijvoorbeeld vijftig cent duurder zijn, dan zou ik er wel voor kiezen, maar dan moet ik het wel weten.’ Aangezien
op de verpakking alleen ver-
meldtwordt waar, in dit geval, de garnalen gevangen zijn is het ondoenlijk hier in de winkel rekening mee te houden of zij moet voor ongepelde garnalen kiezen. Dit is een voorbeeld waar een fractie expliciete kennis iemand toevallig bereikt, terwijl een veel bekender instrument als de viswijzer of het MSClabel dat niet doet en bij haar onbekend is, waardoor haar handelen ongewijzigd blijft. 5.3.2 Expansie: van plofkip tot megastal De tot nu toe behandelde voedingsmiddelen zijn allemaal dierlijke producten. Met deze producten zijn verschillende ethische vraagstukken verbonden, deze zijn echter niet allemaal op het welzijn van deze dieren zelf gericht, maar hebben vaak betrekking op de schade die aan het milieu of het ecosysteem wordt aangericht door de productie en consumptie van dierlijke producten. Door de campagne gericht
31
tegen de plofkip 20 heeft Wakkerdier! het vraagstuk van dierenwelzijn nieuw leven ingeblazen en weer onder de aandacht gekregen. In deze paragraaf wordt nadrukkelijk ingegaan op de houding van de respondenten ten opzichte van deze plofkippen en andere dieren die zij eten en die gehouden worden voor de voedingsmiddelen die zij voortbrengen, zoals eieren en melk. De houding van de respondenten tegenover eieren is tot nu toe opvallend. Het gebruik van scharreleieren is tot gewoonte en standaard verworden. Men kiest hier als vanzelfsprekend voor en, ondanks de sceptische houding van sommigen tegenover deze standaard, 21 is deze ingegeven met het idee het welzijnsniveau van de dieren te verhogen. Respondenten die zelf vertellen weinig verantwoord om te springen met de keuze voor hun voedingsmiddelen hechten wel waarde aan het scharrelei. Wanneer ik Helma vraag: ‘en die scharreleieren. Kocht je die altijd al?’ Zegt zij stellig: ‘dat vind ik het minste wat je kan doen. Zeker met die kippen.’ De
houding die men tegenover de legkippen presenteert wordt door nie-
mand van de respondenten consequent doorgetrokken als het om vlees gaat. Dit is een houding waar Martin zich ook wel over verbaast. ‘Het gekke is. Ik koop dan wel weer scharreleieren, dat dan weer wel. Daar let ik dan wel op, dus op de een of andere manier is dat misschien wel een soort van onwetendheid. Dat ik denk: “vlees bij de Albert Heijn dat zou toch niet uit zware bio-‐industrie komen?” Dat weet ik niet. Ik vermoed het misschien van wel, maar dat weet ik niet. En van scharreleieren denk ik: “ja oké dat zijn scharreleieren, dat zijn dieren die kunnen nog een beetje rondlopen.”’
Zelfs wanneer hij toch een keertje vlees koopt bij een biologische slager is het niet het dierenwelzijn waar zijn gedachten naar uitgaan: ‘maar bewust naar een bio-‐slager gaan dat...ik heb dat in het verleden wel-‐ eens gedaan omdat er eentje om de hoek zat, maar ook dan was het omdat het gewoon lekkerder is.’
Het is hier
niet het respect dat de decadentie baart, maar de decadentie dat het respect voortbrengt.22 De keuze voor biologisch vlees is een uitzondering, bijvoorbeeld voor een speciale gelegenheid: ‘ik heb overigens afgelopen vrijdag nog gekookt, voor een meisje. Toen heb ik wel bio-‐biefstukjes gemaakt met aardappelpuree erbij en peultjes met haricoverts en een toetje met een saus van kiwi en meloen.’ Zo
vertelt Hugo. Maar geen
van de respondenten kiest, naast eieren, consequent voor dierlijke producten die betere leefomstandigheden voor de gehouden dieren garandeert. Voor vlees wordt meestal (11 respondenten) veronderstelt dat het prijsverschil te groot is, maar voor melk is dat bijvoorbeeld moeilijk vol te houden, wanneer je dat gelijk stelt met eieren, zo onderschrijft Mark:
Een plofkip is een vleeskuiken van een specifiek ras dat in een periode van zes weken, op een dieet verrijkt met proteïne, een gewicht van 2,2 kilogram bereikt. Een gewicht dat volstaat voor de slacht. Een biologisch vleeskuiken doet hier twee maal zolang over. De naam ‘plofkip’ is dan ook een verwijzing naar de explosieve groei dat het dier doormaakt. 20
21
Julisa stelt dat de kippen in de legbatterij minder snel ziek worden dan scharrelkippen en vormt hierop een uitzondering.
22
Overgenomen van Dimitri Verhulst (2008) Godverdomse dagen op een godverdomse bol. pp. 105.
32
‘moet je kijken wat je uitgeeft als je in het weekend naar de kroeg gaat en dan zou je een Oinanciële over-‐ weging maken om geen biologische melk te kopen. Ja volgens mij zit er bij vlees wel wat meer prijsver-‐ schil tussen, voor zover ik er op gelet heb. Het is ook een soort standaard smoes. Ik denk dat het vooral toch gemakzucht is.’
Het prijsverschil met biologisch vlees blijft een serieus obstakel. Voor veel respondenten is het geen optie omdat anders het budget voor de boodschappen wordt overschreden, zoals bij Helma: ‘omdat die nadruk nu zo ligt op die ploOkippen en weet ik het allemaal. De media is daar nu ook gigantisch mee bezig, dus je ziet het nu ook meer in de winkels liggen. Van dat is biologisch en dat ook en dan heb ik vaak. Ja, en dat komt misschien ook wel doordat ik het alleen moet verdienen, dan denk ik: “nou ik vind dat stukje kip toch wel heel duur.” Dan ben ik een beetje meer egoïstisch. Ja, zo kijkt ook ieder naar zijn eigen portemonnee denk ik.’
Ook voor Richard is het prijsverschil te groot. ‘Ik heb nog wel eens naar bio-‐vlees zitten kijken trouwens inderdaad, maar het is zo stervensduur.’
Voor één respondent (Elise) is de keuze voor biologisch vlees nauw verbonden met haar smaak. De voordelige kip uit de supermarkt staat haar erg tegen. ‘Ik hoor wel die ploOkipreclame. Dat hoor ik wel honderdduizend keer: van die C1000. Daar houd ik ook niet van...van die ploOkippen, dat vind ik heel slecht hoor. Van die beesten helemaal volstouwen en doen. Ja ik weet niet precies wanneer ik dan een ploOkip koop? Van die kilo aanbiedingen van kip bijvoorbeeld die koop ik eigenlijk nooit. Daarnaast vind ik die kipOilet van de supermarkt ook heel vaak niet te eten, dat is heel taai. En als ik bij de slager een kipOilet koop, dan vind ik het wel lekker, want dan is het mals. Ja dat is echt een verschil hoor. En dan betaal ik liever iets meer dan dat ik zo’n ploOkip koop.’
De matige kwaliteit van de kip uit de supermarkt dirigeren haar naar de slager, waarvan zij de kip veel lekkerder vindt. Zij vermoedt dat dit geen plofkip is, maar kan dat ook niet met zekerheid zeggen. Het is merkwaardig dat zij met andere vleessoorten juist een afkeer heeft van biologisch vlees. ‘Nou ik vind biologisch vlees bijvoorbeeld vies. Omdat je niet opgevoed bent met die smaak van biologisch vlees.’ ‘Het is vaak wat sterker van smaak.’ ‘Ja nou ik heb het één keer op in een lasagne en ik heb het eten weggegooid. Ik vond het echt heel vies, dat was ook halfom gehakt. Ik heb dat alleen maar gekocht omdat er niks anders meer was en ik dacht: “d’r moet gehakt door die lasagnesaus,” dus dacht ik: “oh dan neem ik dat biologische maar een keer.” Maar ik heb daar zo’n aOkeer van. Ik vond dat zo vies. Als ik dan nadenk over die dieren, dan neem ik gewoon liever van die groenteburgers, dan dat ik kies voor biologisch vlees, dan hoef ik het helemaal niet.’
De keuze voor biologisch vlees wringt hier met haar smaakvoorkeur. Tegelijk heeft zij ook moeite met de omstandigheden waarin de dieren gehouden worden. Vooralsnog kiest zij ervoor om vlees uit de supermarkt te mijden, net als grote hoeveelheden vlees, en koopt haar vlees bij de slager.
33
Voor iemand die eerder vegetariër is geweest lijkt Julisa juist niet zo gevoelig voor dilemma’s met dierenwelzijn. Zij vertelt lachend over een filmpje dat ze op televisie heeft gezien. ‘Ik had wel een keer een aOlevering gezien bij ‘Sixpack’. Ik weet niet of je die kent? Dan hebben ze een ge-‐ woon stukje kipOilet en kipOilet van een biologische kip. Dan hadden ze de kip in een schaal hadden even in de cola laten weken en dan kwam van die gewone kip, daar kwamen allemaal maden uit en van die biolo-‐ gische kip dus helemaal niet. Dat vlees bleef gewoon goed. Toen had ik dat aan m’n zus verteld, die wordt altijd helemaal gek als ze die dingen hoort en die eet vanaf nu dus alleen maar biologisch vlees. Haha. Die kan dus niet meer het vlees kopen in die gele bakjes.’
Anders dan bij haar zus laat Julisa zich door deze kennis niet beïnvloeden bij de keuze van het vlees dat zij koopt. Net als bij haar voorkeur voor vis vindt zij het belangrijk dat het vlees nog te associëren is met het dier zelf. ‘Ik heb met kipOilet bijvoorbeeld dat vind ik bijvoorbeeld geen kip, want dat is gewoon een stuk vlees, maar bijvoorbeeld kip met een kippenbout daar zitten botten aan, dat vind ik wel echt kip. Dan staat er zo kipOilet op de verpakking, maar het ziet er gewoon niet uit als een kip en dat vind ik gewoon heel raar, dat kan geen kip zijn. Maar ja kippenpoten bijvoorbeeld en -‐vleugeltjes daar zitten gewoon botten in dan denk ik: “oh ja dat is een kip,” maar met kipOilet heb ik dat gewoon helemaal niet.’
De weerstand die zij ooit voelde bij het eten van vlees lijkt te zijn verdwenen en dit onderschrijft ze met het volgende argument: ‘een scharrelkip want dat vind ik niet echt een scharrelkip. Dus nee vroeger lette ik daar wel op, maar nu niet meer en ik heb ook begrepen dat kippen uit de legbatterijen de kippen zijn met de minste ziektes, omdat ze dus in een hokje zitten. En dat is wel heel sneu en ja dat is wel zielig, maar ik heb er niet zo heel veel problemen mee eigenlijk, want dan zou je eigenlijk met alle dingen met vlees problemen moeten heb-‐ ben.’
Het lijkt of de gevoeligheid voor het welzijn van de dieren is overwonnen of weggestopt. Het voorbeeld over de ziektes die in de legbatterij minder vaak de kop opsteken biedt hier ondersteuning, maar zegt niet zoveel over de omstandigheden waar vleeskuikens en ander slachtvee in leven. Voor Clemens zijn de leefomstandigheden van dieren niet zo belangrijk; hij bekommert zich meer om de effecten op het milieu. Wanneer ik zeg dat dat wel prettig is. Wanneer dat geen probleem voor je is, laat hij ook een ander gezicht zien. ‘Ja, hoe moet je dat zeggen? Het is geen probleem voor me, maar als je het er zo over hebt, dan ga je er wel over nadenken en als je er lang over nadenkt, denk je: “ja dan bekruipt je toch een soort schuldgevoel of iets dergelijks, van ja ben ik zo onverschillig is dat goed of slecht en moet ik niet wat verschilliger zijn en andere keuzes maken?”’
34
Het zijn gewetensvragen die je weg kan stoppen om er niet meer over na te denken, maar iedere keer middels je handelen toch een antwoord op geeft. In zijn visie is de biologische veehouderij strijdig met het terugdringen van schadelijke effecten op het milieu, maar dat komt in de volgende paragraaf aan bod. Het eten van vlees vraagt om een ultiem offer: het doden van een dier. Het hele proces van vleesverwerking is aan het zicht onttrokken en uitbesteed aan specialisten. Om een leven lang vlees te eten hoef je zelf geen enkel dier het leven te benemen of er getuige van te zijn. Je zou kunnen stellen dat mensen vervreemd zijn van dit proces en daar ook niet goed mee om kunnen gaan. Onder de respondenten zijn er twee (Mark, Marloes) meer dan eens getuige geweest bij het slachten van een dier en één is een aantal keer in een slachthuis geweest. Opvallend genoeg wordt hier met weinig afschuw over gesproken. Zo vertelt Roos eerst een verhaal over hoe in Zuid-Italië de slacht van een varken als feest werd gezien: ‘als er dan zo’n varken geslacht werd, dan was het echt een feest en dan liep het hele dorp uit. Dat was dan echt een feest en niets religieus hoor, maar gewoon, dan ging iedereen meehelpen en de vaders gingen bezig met de huid en zo en alles van dat beest werd ook gebruikt. Er waren zelfs emmers om het bloed op te vangen, waar ze dan ook allemaal dingen van maakten. En alles alles alles werd gebruikt van dat beest en dan werd dat, wat je niet meteen kon eten, je ging natuurlijk niet alles meteen eten, maar daar werden dan worstjes van gemaakt en echt je kan het niet bedenken of d’r werd. De oren werden ingemaakt met een soort van gelatine en zo. Super vies. Dat was dan echt een gedoe en zo, maar je wist dan ook: “dat var-‐ ken had je zelf te eten gegeven. Je wist precies waar het geweest was.” Ik vond dat echt een mooi verhaal.’
Voordat ze vertelt dat haar bezoek aan een slachterij geen afschuw heeft opgewekt. ‘Ik ben wel in slachterijen geweest en ook: ja het stinkt een beetje, maar ik vind dat helemaal niet lastig of zo en ook wel een keer in Zuid-‐Italië waar ze dan allemaal van die hammen maakten en daar hangen dan ook zo van die halve varkens en dat vond ik ook niet lastig, maar ik heb nooit een slachting gezien.’
Op Marloes maakt het slachten van een dier niet zo veel indruk meer. Wanneer ik haar vraag naar de koeien die zij verzorgde in Nieuw Zeeland: ‘Heb je er zelf moeite mee? Het is een dier dat je zelf gevoerd en verzorgd hebt denk ik.’ ‘Nee, daar heb ik ei-‐ genlijk geen moeite mee, nee, nee.’ ‘Part of the game?’ ‘Ja, daar ben ik thuis mee opgegroeid. Toen wij thuis nog op de boerderij zaten toen mocht het nog: thuis varkens slachten en zo, dat werd ook allemaal ge-‐ daan.’
Voor Mark gaat ongeveer hetzelfde op als voor Marloes. ‘Vroeger, m’n vader die was dierenarts en vroeger moest je monsters naar het slachthuis in Breukelen brengen. En dan werd het daar opgehaald door de gezondheidsdienst voor dieren. Als een soort centraal punt in de regio. Ik weet niet precies hoe dat zat. Als ik dan vakantie had, dan kwamen we eens in de twee
35
dagen of elke dag daar om monsters af te leveren. En dan zag je al die schapen in dat gebouw, soms liepen we even naar binnen en dan zag je hup zo een hele rits van die beesten hangen. Ja net wat ik ook al zei over die huisvesting van die beesten. Zolang als ik me kan herinneren heb ik er een beetje tussen gelopen.’
Deze ervaringen hebben er bij de respondenten niet toe geleid om meer rekening te houden met het welzijn van de dieren of het eten van vlees te beperken. Daar moet wel aan toegevoegd worden dat zowel Mark als Marloes van jongs of aan gewend zijn aan de beschreven situaties. 5.3.3 Uit de mond gespaard: een dag geen vlees Door de consumptie van vlees te koppelen aan de uitstoot van CO2, probeert de ‘Partij voor de Dieren’ een nieuw perspectief aan te reiken op het concept van vegetarisme. Het eten en de productie van vlees wordt niet alleen geproblematiseerd op het gebied van dierenwelzijn, maar wordt aangewezen als belangrijkste veroorzaker van het broeikaseffect. Als alternatief op het afwijzen van vlees vragen zij mensen om minder frequent vlees te eten. Een dag geen vlees als stelregel voor de ‘flexitariër’. In hoofdstuk 5.2 is met het eten van minder vlees al een belangrijk deel over ‘flexitariërs’ behandeld. Hierin werd duidelijk dat drie respondenten minimaal een dag per week vegetarisch eten, maar dat niemand van hen dit doet om de uitstoot van CO2 te beperken; door de variatie van de gerechten die zij kennen is het voor hen makkelijk en gewoon om soms geen vlees te eten. Tegelijk zijn er ook respondenten die wel minder vlees willen eten, maar wie het eenvoudigweg niet lukt. In deze paragraaf wordt verder ingegaan op de vraag hoe de respondenten omspringen met de vraag om minder (vaak) vlees te eten. Dit thema vertakt zich vervolgens naar het vraagstuk over dierziekten. Een tweede manier om de uitstoot van CO2 te beperken wordt beschreven door Clemens. ‘Ze hebben het allemaal over de ploOkippen. Ja dat is allemaal verschrikkelijk voor die diertjes, maar ja ploOkip is wel een hele efOiciënte manier van kippen fokken en die bio-‐kip daar moet veel meer voer in en het is veel arbeidsintensiever en het neemt veel meer ruimte in beslag. Daar moet ook veel meer soja voor verbouwd worden, dus daar moeten weer bossen voor gekapt worden, dus in die zin is een bio-‐kip ook niet zo goed voor het milieu, misschien wel goed voor het diertje, maar niet voor het milieu. Het is alle-‐ maal niet zo gezegd dat een kip meer of minder eten, als je in plaats van een ploOkip in één keer bio-‐kip gaat eten bijvoorbeeld, dat dat dan in één keer beter is voor het milieu.’
Dit is een argumentatie die ook door Richard wordt onderschreven: ‘en dan zeg je ook weer over bio-‐vlees. Ja dat is ook helemaal niet bewezen dat dat reducerend is aan CO2 zeg maar weet je wel.’ Maar
die kan hij niet
zo precies beschrijven als Clemens. Het is tamelijk ironisch wanneer de Partij voor de Dieren een oproep doet om minder vlees te eten en daarmee de uitstoot van CO2 te beperken, mensen een tussenoplossing vinden door biologisch vlees te mijden. Clemens gebruikt nog meer argumenten waarom hij zijn vleesconsumptie niet hoeft te beperken.
36
‘Ik denk dat er andere problemen zijn die beter aangepakt zouden kunnen worden, vanwege het milieu en dat soort grappen, dan dat ik een stukje vlees meer of minder eet. Een dwarsstraat is bijvoorbeeld gooi de helft van de snelwegverlichting uit. Daar bespaar je al heel veel energie mee en dat is dan niet voedsel ge-‐ relateerd maar is wel een milieu issue.’
En als dat nog niet voldoende is, dan heeft hij weer een volgend argument voor handen. ‘Weet je wat? Ik heb nog geen kinderen, dus in die zin ben ik nog heel milieu neutraal. Ja, dan kan ik lekker heel veel vlees eten. Wat mij betreft eet ik iedere dag tien keer vlees, want ik heb toch geen kinderen ge-‐ maakt weet je wel, haha. En ik zie ook niet dat ik er acht ga krijgen, dus in die zin is dat ook wel een heel goed ding om aan te pakken. Als je het milieu wilt aanpakken, kan je misschien, dan kan je wel geen vlees gaan eten, maar als je meer efforts steekt in de overbevolking van de wereld is het misschien wel een wat efOiciëntere manier, dan dat ik een kippetje meer of minder eet iedere avond.’
Het is wel duidelijk dat hij niet zoveel zin heeft om z’n voedingspatroon aan te passen, zolang er in zijn ogen nog voldoende alternatieve oplossingen voor handen zijn. Wanneer ik hem vraag hoe hij denkt over de dierziekten die met enige regelmaat uitbreken zegt hij: ‘dan is dat de consequentie van ons systeem, de wereld is vol en op een gegeven moment gaat er heus wel weer een epidemietje uitbreken, waardoor d’r weer heel veel slachtoffers komen.’ Schijnbaar
is er een gradatie in ecologische rampspoed, waarbij klimatologi-
sche veranderingen boven epidemieën wordt gewaardeerd. Bij Niels is dezelfde fatalistische houding ten opzichte van dierziekten te herkennen. ‘Ik heb ook inderdaad zoiets van: “ja dat moet misschien een keer,” maar dat is dan misschien wel weer heel moralistisch gedacht van: “als het dan een keer helemaal mis gaat, dan verdienen we het ook gewoon met z’n allen inderdaad.” Dat is dan je straf voor dieren op elkaar stapelen en volstouwen met ongezond voedsel voor die dieren en als wij dat een keer terug krijgen ja, dan kan je moeilijk zeggen dat het onte-‐ recht is, in die zin.’
Een vergelijkbaar standpunt wordt ook door Hugo gedeeld, maar hij ziet daar een belangrijke rol voor de overheid weggelegd. ‘Ik denk dat daar een stukje overheidsregulering geboden is. Kijk die gasten die proppen een hele kip vol met die antibiotica en de overheid laat het allemaal maar toe, ja. Terwijl ze voor alles regeltjes hebben: of je in een horecagelegenheid tegeltjes hebt met of zonder proOiel. Daar maken ze zich druk om en ze maken zich niet druk om een kip volgespoten met antibiotica. Dan denk ik dus: “dat is zo’n ding dat aan de over-‐ heid ligt.”’
Wanneer ik hem vraag naar de eventuele uitbraak van een griepvirus is hij duidelijk. ‘Nou dan is het voor mij: “wie z’n kont brand moet op de blaren zitten.”’ Bij
deze respondenten klinkt tussen de regels door het
besef dat zij zelf meewerken aan dit systeem en zich in zekere zin ook verantwoordelijk voelen en de
37
consequenties willen dragen. Een heel andere houding dan die eerder naar voren kwam tegenover Japanners die zich niets van visquota aantrekken. Van alle respondenten is Elise de enige die zegt haar voedingspatroon aan te passen wanneer er een bepaalde dierziekte de kop op steekt, zoals: ‘met die zalm. Of ja wat was dat salmonella besmetting in die zalm of weet ik het wat. Toen heb ik het ook niet meer gekocht. Terwijl de dingen die je dan koopt, die zullen dan wel weer goed gecontroleerd zijn denk ik. Het is wel: als er dan die vogelgriep is, dan kies ik eerder voor een ander soort vlees of als het met die varkenspest is, dan kies ik eerder voor rund.’ ‘Ja?’ ‘Ja dat vind ik op zich niet gek dat je daar dan voor kiest, omdat je geen zin hebt om ziek te worden of weet ik het wat.’
Ten tijde van de BSE uitbraak heeft Julisa wel een tijdje het rundvlees van de Lidle gemeden, ‘omdat het toen ook om bekend stond dat het uit Duitsland kwam en dat niet al het vlees goed was gecontroleerd.’ De
angst
voor een besmetting was toen erg concreet geworden nadat een collega van haar moeder aan de ziekte was overleden. Sommige respondenten (Helma, Paul, Richard, Roos, Wil, Sandra) zeggen wel eens te schrikken van alle uitbraken die ze in het nieuws voorbij zien komen, maar laten die schrik niet doorklinken in hun voedingspatroon en houden voldoende vertrouwen in de kwaliteit van het aangeboden vlees. Andere respondenten zien verbeteringen optreden, doordat de regelgeving in Nederland streng is en de overheid daar bovenop zit (Martin), maken zich geen zorgen (Marloes, Mark, Margriet, Eric) of weten te weinig van de materie af om een oordeel te vormen (Eveline). Zelfs wanneer iemand (Merijn) de stellige overtuiging heeft dat de huidige omgang met de wereld onhoudbaar is. ‘Ja dan denk je gewoon wat voor leven, wat voor wereld leven wij dan weer met z’n allen. Ik geloof wel in harmonie dat wel alles een samenhang heeft en dat dier, natuur, mens dat dat een platform moet zijn zeg maar. Anders trek je dingen uit z’n balans.’
Blijft het moeilijk om naar die overtuiging te handelen. ‘Maar vervolgens?’ ‘Ja haha, handel je er absoluut niet naar nee.’
Het idee om de uitstoot van CO2 te beperken door het vermijden van biologisch vlees wordt door Niels in een nieuwe variant aangedragen. ‘Sinds kort heb ik ook begrepen, dat is ook maar een tegenargu-‐ ment, dat het weliswaar diervriendelijk is, maar niet natuurvriendelijk om vegetariër te worden als je het gaat vervangen door soja.’ Na
het interview legt hij uit dat de productie van soja de grootste veroorzaker is
van ontbossing en daarmee de uitstoot van CO2 bevorderd. Veel meer dan de productie van vlees. Hij vergeet hierbij dat het overgrote deel van de sojaproductie naar de veeteelt gaat en dat de omzetting van soja naar vlees een stuk minder efficiënt is dan de sojaproducten die vegetariërs eten als vleesvervanger, zoals bijvoorbeeld tofu. Mark ziet ook geen oplossing in biologische productiemethoden. ‘Er zijn zoveel monden te voeden, dat je het met biologische veehouderij denk ik niet alleen zou gaan red-‐ den, dus het is ook een beetje kiezen of delen. Ik bedoel of we nou al ons voedsel zouden produceren met
38
biologische of met intensieve veeteelt. Ik denk dat het de aarde sowieso zou schaden, we zijn gewoon met teveel mensen. Dat betekent nog niet dat je dan niet biologische spullen zou moeten kopen.’
5.3.4 Geketende keten Naast alle zorgen over het ecologisch systeem en de omgang met dieren is de manier waarop wij als mensen met elkaar omgaan nog niet besproken. De levensmiddelen waarmee we ons voeden kopen wij wel in onze directe omgeving, maar deze komen hier vaak niet meer vandaan. Het proces van globalisering en de daarmee gepaarde transitie van productiearbeid zorgen ervoor dat het onduidelijk is door wie en in welke omstandigheden aan deze voedingsmiddelen gewerkt wordt. In de interviews is de respondenten gevraagd of zij bekend zijn met de reportage van Teun van der Keuken en diens chocolade of andere producten van Fairtrade en hoe zij denken over de arbeidsomstandigheden van mensen die aan hun voedingsmiddelen werken. In de eetdagboeken zijn geen producten van Fairtrade of andere vergelijkbare keurmerken genoteerd, wat niet betekent dat men ze niet gekocht of genuttigd heeft. Men doet dit in ieder geval onregelmatig of onbewust of beide. Tijdens het interview vertelt Julisa over het schuldgevoel dat haar wel eens bekroop. ‘Ik had het vroeger met...ik had vroeger een heel groot schuldgevoel als ik chocolade kocht. Want het blijkt dat tachtig procent van de chocolade gemaakt wordt met behulp van slavernij. En dat wist ik helemaal niet totdat het programma ‘Keuringsdienst van Waarde’ er toen zo’n hele documentaire over gemaakt had. En ja dat was best wel een goede documentaire ook. Dat ze dan naar Afrika gingen naar die mensen die die cacaobonen plukken en dat ze dan lieten zien van: “ja dit is chocolade” en die hadden nog nooit van hun leven chocolade gezien. Daar kan je je helemaal niets bij voorstellen, maar ja toen dacht ik wel: “ik ga geen chocolade meer kopen,” maar dan kan je dus niets meer kopen. Of tenminste niets meer. Je kan geen één soort chocolade meer kopen tenzij het dan van de wereldwinkel is, geloof ik.’
Zij is door de uitzending minder chocolade gaan eten, maar kon het niet opbrengen om geen chocolade meer te eten. ‘Dat dat nog steeds zo gaat, ja dat vond ik wel wel heftig, maar je kan natuurlijk nooit zeggen tegen een vrouw: “jij eet nooit meer chocolade,” dat kan natuurlijk niet, haha. Als je in de supermarkt staat en de Kitkat ziet er net iets lekkerder uit, dan wil ik nog best wel een Kitkat halen. Maar ik ben er wel iets min-‐ der chocolade door gaan eten. Maar vooral met ijs, dat was het probleem. Ik hield altijd heel veel van cho-‐ colade ijs.’
De uitzending stelde Julisa voor een dilemma: zij wilde niet meewerken of onderdeel zijn van deze productieketen, maar kon ondertussen haar honger naar chocolade niet stillen. Zij veronderstelt dat ze in de supermarkt geen ‘eerlijke’ chocolade kon krijgen en dat het helemaal onmogelijk werd wanneer het over producten gaat waar chocolade in verwerkt is, zoals haar geliefde chocolade ijs. De reportage van Van der Keuken heeft zij nooit afgezien, waardoor ze niet weet dat hij ook een chocoladereep op de markt heeft gebracht. In haar gedachte naar
39
‘verantwoord’ chocolade ijs vraag ik haar of ze aan Ben & Jerry’s heeft gedacht (zij gebruiken Fairtrade chocolade in hun producten). Maar zij ‘dacht altijd dat het zulk duur ijs was vanwege de kwaliteit. Dat het zo lekker was en zo speciaal.’ De
Fairtrade chocolade die steeds talrijker wordt in de reguliere supermarkt heeft zij niet
gevonden, na verloop van tijd is zij weer wat meer chocolade gaan eten. De chocolade van Tony had de aandacht van Eveline getrokken: ‘omdat een vriendinnetje van mij dat lekker vond en toen dacht ik: “nou laat ik dat ook eens proberen.” En het heeft ook wel iets grappigs...iets speciaals omdat ze het zo anders verpakt hebben dan een gewone chocoladereep. Het lijkt toch meer speelgoed bij wijze van spreken. Het is echt rood met gele letters vol-‐ gens mij. Het is net wat anders. Gewoon wel grappig om een keer te proberen.’
Ze vindt de chocolade wel aan de dure kant: ‘ drie euro per plak volgens mij.’ En bovendien moeilijk verkrijgbaar: ‘het is niet in alle supermarkten. Je moet echt speciaal ergens naar toe.’ Het is daarom nooit een vaste keuze geworden. Wanneer ik haar vraag wat ze van de insteek van het product vindt, vertelt ze dat ze dat eigenlijk niet weet, behalve dat het beter was dan andere, gewone chocolade. Het achterliggende verhaal over de vermeende slavernij was haar onbekend. De uitgesproken verpakking was haar opgevallen en ze heeft er zelfs plezier aan beleefd, maar de boodschap heeft haar niet bereikt. Voor sommige mensen is chocolade een ware delicatesse. Wanneer ik Roos vraag welke chocolade zij het lekkerst vindt, zegt ze: ‘puur. Zo puur mogelijk. En dat vind ik echt heel lekker en dat zou een soort van... Nou ik vind het altijd zo stom om meteen over verslavingen te praten, maar als je nou. Ik heb wel soms. Ik kan echt trek hebben in heel speciOiek chocolade en dan is het niet zo dat je dat kan oplossen met iets anders zoets of dat je dan gewoon zin hebt om te eten of om te snaaien of zo. Ik kan echt heel speciOiek zin hebben in chocolade. Ja dat. Vooral na het eten.’
De ene chocolade is niet zomaar inwisselbaar voor de andere. Vooral voor echte liefhebbers is niet alleen de smaak, maar bijvoorbeeld ook de structuur en de vorm van belang. ‘Ik grijp wel altijd naar die hele dunne, hele pure.’ De
eerste ervaring van Roos met de chocolade van Tony Chocolonely was daardoor
niet overtuigend. ‘Ik heb ‘m een keer gegeten toen die net in de wereld was en dat was toen melkchocolade. Volgens mij was er toen alleen melkchocolade. Ik weet niet of er nu ook al puur is of dat...volgens mij wel, weet ik eigenlijk niet. Maar die vond ik veel te zoet, die vond ik gewoon niet lekker. Het zijn van die grote blokken, dat is ook niet handig, haha. Ik heb niet zo’n hele grote mond. Dat was gewoon ook niet handig.’
De missie achter de chocolade is haar wel bekend, net als zij ook eerder andere Fairtrade chocolade heeft gekocht. ‘Ik heb wel eens Fairtrade chocolade gegeten, maar ik kan het me niet goed herinneren. Ik weet wel dat ik ‘m niet bijzonder lekker vond. Misschien? Ja dan zou natuurlijk de volgende vraag zijn: “waarom als het je
40
toch niet zo heel veel uitmaakt.”’ ‘Nee, maar zou je op smaak een concessie doen?’ ‘Nee (gelach) stel nou dat ik die Fairtrade chocolade aanwijsbaar viezer zou vinden, wat ik dus niet eens weet! Of ik ‘m echt viezer vind, dan zou ik ‘m niet meer kopen. Dat is wel erg eigenlijk ja als ik het zo heel erg uitgesproken zeg, maar het is wel zo.’
Anders dan de twee voorgaande respondenten kent Roos zowel het achterliggende verhaal als de chocolade zelf van Van der Keuken. Haar ervaring met deze chocolade is echter niet zo positief, waardoor ze deze later niet nog eens heeft gekocht, maar de Fairtrade chocolade die zij in ieder geval niet minder vond dan andere merken, koopt zij eigenlijk ook nooit meer. Het is moeilijk te achterhalen wat nu precies de motivatie is of doorslaggevend om rekening te houden met arbeidsomstandigheden. ‘Nou dit is wel een van die dingen. Je hebt toch zo’n cognitieve dissonantie theorie? Dit is wel een van die dingen. Ik wil natuurlijk dat er geen slaven worden gebruikt en dat het allemaal verantwoord is. Dat is natuurlijk wat ik er over denk. En dan in zo’n geval, als die dus iets viezer zou zijn, dan zou ik dan die toch, dus dan zou ik niet meer ko... Nee het is gewoon ook zo. Ik koop het gewoon bijna nooit.’
De motivatie is in ieder geval niet intrinsiek, emotioneel, lichamelijk van aard, in de zin dat het een enorme afkeer oproept een soort walging, maar eerder iets waar je rekening mee moet houden, op een cognitief niveau. Iets waar je, eenmaal in de winkel en de haast van alle dag, makkelijk even niet aan denkt. Voor Niels geldt ongeveer hetzelfde als voor Roos. Hij heeft de chocolade weleens geproefd, maar is daarna weer zijn vertrouwde chocolade gaan eten. ‘Ik heb die wel geproefd ja, ja ik heb ‘m wel op, maar niet dat ik dat echt bijzonder vond of zo dat denk ik niet. Nee, want dan had ik het wel echt onthouden, maar ik weet wel dat ik het een keer, dat ik toen ge-‐ hoord had dat het er was en ja dat is best wel in het nieuws geweest toen. Ik geloof dat ik het toen gewoon ergens een keer gegeten heb, volgens mij was dat Tony Chocolonely.’
Daarnaast is hij sceptisch richting de grote woorden die Van der Keuken hanteert. ‘Maar ja, ik weet niet of hij dat zo kan stellen, sowieso ‘slaaf’ vind ik ook wel weer heel sterk uitgedrukt.’ In
deze specifieke chocola-
de ziet hij eigenlijk niet iets nieuws. ‘Ja het idee. Het is dus eigenlijk ook gewoon een Fairtrade versie toch?’ Het Fairtrade-logo is niet iets waar hij speciaal op let of als voorwaarde stelt wanneer hij chocolade koopt, maar het valt hem soms wel op. ‘Maar dan moet ik zeggen dat het dan nog in die zin vrij verwarrend werkt, want ik zag laatst op zo’n Verkade-‐reep, daar stond ook zo’n Fairtrade logo op in die zin dus.’ In
die zin
wordt hij vanzelf ingehaald door de chocoladeproducenten zelf. Ook Mark heeft weleens van Tony Chocolonely gehoord en heeft het ook geproefd. ‘Ik heb wel eens een artikeltje over gelezen, in de krant. En hij stond ook een keer op Lowlands volgens mij met z’n repen. Volgens mij heb ik daar wel eens een keer zo’n stuk gekocht.’
Het idee van eerlijke chocolade is bij hem geen vaste
waarde geworden, maar hij werd, net als Niels, verrast door Verkade.
41
‘Nou Verkade is volgens mij ook heel duurzaam bezig las ik ergens. Meestal koop ik wel Verkade.’ ‘Maar je koopt dan Verkade omdat je gelezen hebt dat...of?’ ‘Nee, nee, nee, nee dat kocht ik al.’ ‘Dus het kwam goed uit?’ ‘Ja, maar goed dan is het een overweging om het te blijven doen weet je wel.’
Dit lijkt de weg van de minste weerstand. Je hoeft geen andere keuze te maken wanneer je vaste merk overgaat op een ‘verantwoorde’ variant. De verpakking is vertrouwd, net als de smaak en de vorm, misschien is de prijs iets gestegen, maar van de eindgebruiker wordt verder geen inspanning gevraagd. Een andere weg met weinig weerstand is om de producten cadeau te krijgen, zoals Martin: ‘ik heb weleens zo’n Max Havelaar pakketje gehad in m’n kerstpakket en dat vond ik wat minder lekker, dus dat heb ik toen ge-‐ woon opgemaakt en daarna ook nooit meer gekocht.’ Hij
doelt hier op de koffie, waarvan de smaak hem
tegenviel; chocolade koopt hij bijna nooit. Clemens heeft de chocolade van Tony nog nooit geproefd, maar weet wel dat het een actie is om de arbeidsomstandigheden op de cacaoplantages te verbeteren. Hoewel hij uiterst sceptisch is over keurmerken heeft hij wel vertrouwen in Fairtrade producten. ‘Dat gaat me misschien wel iets meer aan het hart. Dat je geen...als je chocolade met een keurmerk hebt, dan vind ik dat misschien. Waarom ik dat keurmerk dan wel vertrouw dat slaat ook eigenlijk helemaal nergens op, maar als er ergens staat dit is een eerlijke cacao oogst, dan vind ik dat misschien wel belang-‐ rijker omdat het dan ook mensen betreft of zo.’
Dit belang laat hij niet resoneren in zijn aankopen, want de producten zelf koopt hij eigenlijk nooit. ‘Maar ja dat staat niet op deze ooghoogte in de supermarkt hè. Fairtrade.’ ‘Nee meestal iets hoger.’ ‘Ja, nee ik be-‐ doel maar te zeggen: “het is me niet eens opgevallen de Fairtrade thee in de supermarkt.” Het valt me niet op dus ik ben er ook niet zo bewust van.’
De andere respondenten zijn niet bekend met de chocolade van Tony Chocolonely en letten verder niet op producten die zorgdragen voor redelijke arbeidsomstandigheden. Eén respondent (Eric) gaat er van uit dat het wel goed zit met de arbeidssituatie in de productieketen, terwijl Merijn de producten te duur vindt en liever ziet dat de overheid hier een sterkere rol zou aannemen. Margriet komt regelmatig in de Wereldwinkel: ‘ik koop wel eens wat in de wereld winkel, dan denk ik: “ja hier zou ik wat meer moeten kopen.”’
De aandrang is niet sterk genoeg om het daadwerkelijk te doen, zij is dan ook ontzag jaloers op
anderen die dat wel op kunnen brengen. ‘Je hebt mensen die zijn veel principiëler dan ik eigenlijk, die doen dat wel. Ik ben weleens jaloers op mensen die daar echt heel erg bewust voor kiezen. En dat ook echt in praktijk brengen.’
Dit in de praktijk brengen vraagt niet alleen maar een principiële houding, het vraagt tevens het vermogen om steeds weer allerlei informatie te verwerken en daar een keuze uit te formeren. Voor Richard is dat soms lastig.
42
‘Ik ben daar helemaal niet zo goed in ook hoor. Ik heb dat met boodschappen doen, die prikkels zeg maar van: “je moet dit nemen, want dat is beter en je moet dat nemen en daar naar kijken.” Als ik daar op moet gaan zitten letten, dan heb ik het idee dat ik twee uur rond moet gaan lopen in zo’n winkel.’
De andere respondenten spreken hier niet over, maar zij zien bijvoorbeeld vaak niet of een product überhaupt een keurmerk heeft. De koffie van Douwe Egberts en de thee van Pickwick en Albert Heijn dragen tegenwoordig het UTZ-label dat staat voor een duurzame productie van koffie, thee en cacao, maar geen van de respondenten is het opgevallen en weet wat het inhoud. Sandra koopt soms Fairtrade bananen zonder dat ze het door heeft, terwijl Elise nog een paar Fairtrade chocoladeletters van Verkade in een keukenkastje heeft liggen. Dit is het eigenlijke doel van Van der Keuken; de branche in beweging brengen en met zijn verscherpte norm meetrekken. 5.4 Verantwoordelijkheid en het probleem van collectieve actie De one-issue campagnes zijn er op gericht het consumptiegedrag van de respondenten te beïnvloeden; daarmee wordt een beroep gedaan op hun geweten en verantwoordelijkheidsgevoel. De campagnes verschuiven de verantwoordelijkheid richting consumenten door ze op bepaalde misstanden te wijzen en alternatieven aan te reiken. In dit volgende hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de manier waarop de respondenten met dit vraagstuk over verantwoordelijkheid omgaan. Het verschuiven van de verantwoordelijkheid is in eerste instantie een (machts)middel van de maatschappelijke organisaties om de keten in beweging te krijgen en druk uit te oefenen op de betrokken partijen. Het is onzinnig en ongegrond om individuen verantwoordelijk te houden voor maatschappelijke problemen, want in het verschuiven van verantwoordelijkheid ligt de kern van het probleem besloten; het is een gedeeld probleem dat zij niet elk voor zich kunnen oplossen, maar daarvoor op elkaar zijn aangewezen (De Swaan 1996: 101). Het besef dat de oplossing voor de problematiek in een collectieve actie gezocht moet worden, is onder de respondenten wijdverspreid. Wanneer ik aan Helma vraag of zij mogelijkheden ziet om een bijdrage te leveren aan de problematiek vertelt zij: ‘dat heb ik natuurlijk niet in de hand. Je kan zeggen van: “ik koop dat product niet,” maar als ik als enige dat niet zou kopen en de rest wel. Kijk dan kan ik wel zeggen: “je moet altijd bij jezelf beginnen,” maar als iedereen dat denkt. Ja, je bent van anderen aOhankelijk ook.’
Voor Helma is het een reden om haar gedrag niet aan te passen, zolang het voor haar niet zeker is dat haar aanpassingen daadwerkelijk effect hebben, voelt zij geen aandrang haar gedrag aan te passen met betrekking tot de vier vraagstukken. Dit is een gedachte die door meer respondenten wordt gedeeld. Zo heeft Julisa haar houding aangepast nadat ze een periode geen vlees en later een tijdje geen chocolade heeft gegeten.
43
‘Ik zou het wel voor mezelf kunnen doen, maar ik denk niet dat het heel veel nut heeft om te zeggen van: “ik ga geen chocolade meer eten,” want die mensen moeten nog steeds die cacaobonen plukken en die moeten nog steeds die chocolade maken, maar als het zeg maar wel nut zou hebben, wanneer ik het niet meer zou eten en die mensen zouden niet meer onder die omstandigheden hoeven werken of die zouden meer betaald krijgen omdat ik het niet zou eten, dan zou ik het natuurlijk wel doen.’
Ook voor Julisa werkt het probleem van de collectieve actie demotiverend, doordat zij vanuit dit perspectief geen aanleiding ziet voor verandering. Zowel Mark als Sandra zien ook het probleem van collectieve actie in, maar vinden juist dat hun bijdrage een eerste voorwaarde is. Zo zegt Mark: ‘het is lastig hè. Het lijkt altijd een beetje een druppel op een gloeiende plaat. Voor je gevoel. Ja als iedereen dat denkt, dan schiet het nog niet op.’ Bij
Sandra duikt op een zeker moment een schuldgevoel op wanneer het over
schade aan het milieu gaat, omdat zij zichzelf vaak te gemakzuchtig vindt. ‘Dat neem ik mezelf ook wel eens kwalijk. Ja kijk dan eerst eens even naar jezelf, weet je wel. En zeker ook als je beseft dat je kinderen hebt, want zei moeten ook in deze wereld leven. En als het alsmaar slechter wordt en mensen letten nergens op, terwijl je eigenlijk gewoon een keertje moet denken van: “nu ga ik dat wel doen en beter op dingen letten.” Want het begint bij jezelf en als iedereen natuurlijk denkt van: “ik doe het niet,” dan gebeurt er helemaal niets.’
Door de hierboven geciteerde respondenten wordt niet duidelijk een kader beschreven waarbinnen deze collectieve actie georganiseerd zou moeten worden. Tot welke groep de anderen horen, waartegen zij de problematiek afzetten. Zij geven in ieder geval niet (duidelijk) aan dat de problemen op een internationale of mondiale schaal bestreden moeten worden. Voor Martin is het echter zonneklaar dat Nederland als actor niet in staat is het verschil te maken, wanneer we over de productie van chocolade spreken: ‘goed dan wordt het in Nederland niet verkocht, maar zorgt dat er voor dat die slavernij er niet meer is? Ik denk het niet. Zoiets zou je dan Europees of zelfs wereldwijd moeten proberen. Ik denk dat er in Amerika net even wat meer chocolaatjes worden gegeten dan in Nederland.’
Dit mondiale perspectief is ook al naar voren gekomen bij het probleem van overbevissing, waar een quotering alleen als zinvol wordt beschouwd als andere landen zich daar ook aan conformeren. Het middel van quoteren vormt de brug naar een oplossing om tot een collectieve actie te komen. Aan de oproep tot samenwerking door de maatschappelijke organisaties wordt niet alleen sporadisch en gedeeltelijk gehoor aan gegeven, het wordt eveneens als te vrijblijvend beschouwd. De meeste respondenten zien daarom meer in maatregelen die worden opgelegd, waar een dwang van buiten de normen aanscherpt. Voor Wil is het duidelijk hoe het dierenwelzijn verbeterd kan worden, wanneer we over de leefomstandigheden van kippen spreken: ’het blijft toch een moeilijk struikelblok. Ze moeten het gewoon niet meer in
44
de winkel gooien, dat is klaar. Die hele ploOkip moet weg, degenen die zoiets produceren, die moeten ze aanpak-‐ ken, ja.’ In
dit citaat wordt tweemaal het persoonlijk voornaamwoord ‘ze’ gebruikt. De eerste keer lijkt
het naar de producent of de winkelier te verwijzen en in het tweede geval naar de overheid of een andere machthebbende instantie. In ieder geval schuift zij de verantwoordelijkheid naar een derde partij die de keuze voor haar maakt en faciliteert. Ook voor Eric is het makkelijker wanneer er van buitenaf een verbod wordt afgedwongen. ‘Laat ik het zo zeggen: het zou het wel een stuk makkelijker maken als ze bepaalde dingen voor je beslis-‐ sen. Als ze nou zeggen van: “oké, geen tonijn meer. Punt.” Dat zal wel een heleboel schelen denk ik. Ik denk dat mensen. Althans ik. Nou ja ik doe toch bepaalde dingen. Ik koop af en toe nog eens een tonijntje, maar als er echt staat: “jongens tonijn. Mag je niet meer eten. Punt.” Dat maakt het heel makkelijk.’
In dit geval wordt een maatregel niet alleen collectief afgedwongen, maar wordt tegelijk de eigen zwakte overwonnen; waardoor het eerder een hulpmiddel is, dan louter een verbod. Het gebruik van ‘ze’ lijkt ook hier weer naar de overheid te verwijzen. Als alternatief voor het verbieden van bepaalde voedingsmiddelen worden er door de respondenten ook maatregelen aangedragen die mensen moeten prikkelen en stimuleren. Eveline oppert het idee om vlees, door middel van accijnzen, duurder te maken en groente, met behulp van subsidies, juist goedkoper maakt. Mark werpt het idee op van een ontmoedigingsbeleid: ‘misschien zou je het dan gewoon...ik weet niet in hoeverre het helpt? Maar een ontmoedigingsbeleid moeten voeren net als met alcohol en sigaretten. Dat je vlees meer een luxe product maakt.’ Een
idee dat door Roos wordt gesteund, hoewel zij ‘heel erg te-‐
gen al die betutteling van de overheid is.’
De enige respondent die zich specifiek uitspreekt tegen maatregelen van de overheid is Marloes. Om de, in haar ogen, overtrokken reactie van de overheid op de uitbraak van dierziekten gebruikt zij een ander voorbeeld ter illustratie. Tegenwoordig doen ze ook zo moeilijk over asbest. Het is natuurlijk wel schadelijk voor je, maar ja vroe-‐ ger, ja het zou niet goed geweest zijn, maar in loodsen platen weg halen en alles, dat heb ik zelf ook nog gedaan, maar ja het zou niet goed geweest zijn. [...] Met een stukje vlees krijg je misschien iets binnen, maar ja één keer. Ik ben er in principe niet bang voor. Ik vind het wel sneu voor die boeren die het over-‐ komt natuurlijk, want het is voor hun echt een ramp.’
De voorbeelden zijn ervaringen uit haar jeugd, de specifieke situatie van het opgroeien op een boerderij die bij haar de weerstand tegen overheidsingrijpen opwekt. Twee andere zelfstandigen onder de respondenten (Hugo, Roos) tonen zich sceptisch tegenover inmenging van de overheid en spreken zich uit tegen een te grote mate van bemoeizucht. Drie van de respondenten (Margriet, Elise, Paul) benoemen niet het probleem van collectieve actie en spreken niet over maatregelen die de overheid zou kunnen nemen of steunen.
45
5.5 Distinctie en associatie Eten moet begrepen worden als een sociaal verschijnsel. Al voor onze geboorte worden wij gevoed door onze moeder, die op haar beurt, zelfs als ze het eten zelf bereid, dat samen met anderen nuttigt, voedsel dat in ieder geval door anderen is verbouwd en verwerkt. Mensen zijn nu eenmaal op elkaar aangewezen en dus ook als het voeding betreft. Gedurende onze volwassenwording leren we stap voor stap allerlei smaken en producten te waarderen en ze vervolgens ook nog te bereiden. De onderlinge verschillen zijn weliswaar groot, maar het is een leerproces dat eenieder doorloopt. Tijdens dit leerproces leren mensen niet alleen hun eigen voorkeuren kennen, maar ook die van anderen en de verschillen daartussen. Mensen ontwikkelen een repertoire aan voedingsmiddelen, een repertoire van voorkeuren dat tegelijkertijd ook andere voedingsmiddelen afwijst. Dit is een middel om je zelf met anderen te associëren en te vereenzelvigen en tegelijkertijd een manier om anderen af te wijzen en van je te distantiëren. In deze paragraaf probeer ik te beantwoorden of men de ethische vraagstukken gebruikt om zich met een bepaalde groep te identificeren of zich daar juist van te distantiëren. Uit de interviews komt naar voren dat weinig respondenten op een hele strikte manier met ethische vraagstukken over voeding omspringen, maar vaak wel iemand in hun naaste omgeving kennen die dat wel doet. Uit Merijn z’n eetgewoonten blijkt niet dat hij zijn keuzes laat leiden door ethische vraagstukken, maar wanneer ik hem vraag naar de eieren die hij koopt, wil hij benadrukken dat hij het belangrijk vindt om voor scharreleieren te kiezen en vervolgens vertelt hij: ‘ik heb dan toevallig een broer en z’n vrouw die daar heel erg bewust mee bezig zijn. Daar ben ik wel een beetje mee aangestoken. Die gaan echt wel met boekjes naar restaurants en kijken wat er eerlijk gevangen is en dat soort dingen. Dat vind ik een mooie gedachte, maar ik besteed daar niet zo veel tijd en aandacht aan als zij. Maar het begint wel meer te komen, maar het wordt ook steeds toegankelijker gemaakt natuur-‐ lijk.’
Hij spreekt bewondering uit voor de strikte eetgewoonten die zijn broer en diens vrouw navolgen en toont tegelijkertijd interesse in vegetarische gerechten. Die belangstelling ziet hij om zich heen ook toenemen. ‘Maar ik heb wel het gevoel dat er een bewustwording aan de gang is, dat meer en meer mensen om mij heen vegetarisch worden voor mijn gevoel. Mensen worden er wel steeds bewuster van.’ Een
open houding
die staat voor nieuwsgierigheid en leergierigheid, maar niet echt in de praktijk is gebracht. De ouders van Martin kopen veel biologische producten en hechten daar ook waarde aan: ‘voornamelijk m’n moeder die vindt dat wel belangrijk, m’n vader; volgens mij interesseert het hem heel weinig. Ja als ik het zou vragen zou die natuurlijk zeggen dat ie het wel belangrijk vindt. Maar ja die man die maakt zich daar niet mega druk over. Maar dat ze daar lekker met z’n tweeën van hun oude dag aan het genieten zijn en dat nog beter kunnen doen doordat ze lekker eten hebben dat speelt wel een rol.’
46
Voor de ouders van Mark geldt min of meer hetzelfde. ‘Ja m’n ouders, sinds ze in Utrecht wonen zijn ze helemaal op alles biologisch overgestapt. Die zijn altijd wel met milieu en dierenwelzijn bezig geweest. Maar ik denk dat ze...ik denk dat het nu nog meer in het nieuws is en zo. En dat ze toen gewoon besloten hebben...en dat het in Utrecht meer voor handen is dan in Harmelen. Met die ecologische en biologische supermarktjes en met slagers in de Biltstraat en zo. Dat ze daarom gewoon beslist hebben dat ze dat wel leuk vinden om een soort initiatief te steunen en dat het ook goed is voor het milieu.’
Hun ouders zijn met pensioen of minder gaan werken en hebben nu alle tijd om de verschillende winkels af te gaan voor hun ‘verantwoorde’ boodschappen en zowel Martin als Mark ziet dat als een luxe positie die hen zelf ontbreekt, maar wel een positief beeld over hebben. Ik kan niet stellen dat zij door hun ouders verleid worden om bijvoorbeeld meer biologische producten te kopen, maar Mark heeft de viswijzer bijvoorbeeld wel van z’n ouders aangereikt gekregen. Wanneer Marloes boodschappen doet let ze voornamelijk op de prijs, producten met bijvoorbeeld een Fairtrade keurmerk vallen daarmee op voorhand af en bij Aldi, waar zij veel van haar boodschappen haalt, staat het niet in de schappen. Dit in tegenstelling tot haar schoonouders: ‘m’n schoonouders doen het wel vrij veel. Die kopen expres wel Fairtrade kofOie en een paar van die pro-‐ ducten om dus die boeren te helpen daar. Ja, zij zijn best wel...hun jongste zoon is ook uit Ethiopië geadop-‐ teerd, dus die komt uit Ethiopië vandaan, dus ja m’n schoonmoeder is er altijd heel veel mee bezig ge-‐ weest. Heeft nog steeds een adoptiekind die ze nog steeds geld stuurt naar Ethiopië. Zij is toch wel hele-‐ maal bezig om ook zulke mensen toch ook te helpen.’
Voor Marloes is dit niet zo makkelijk en ook minder belangrijk, haar schoonmoeder vraagt haar ook niet om hetzelfde te doen. De enige keer dat het haar wordt gevraagd is wanneer ze het in de kerk aanbieden, maar ook hier koopt zij het bijna nooit. Zij voelt verder geen aandrang om net als haar schoonmoeder en andere mensen uit de kerk meer Fairtrade producten te kopen. Eveline associeert Fairtrade juist met de kerk: ‘ligt dat in de supermarkt? Vroeger toen ik naar de kerk ging, toen hadden ze zo’n fairtrade winkeltje of zo.’
Hierdoor verwacht ze niet dat het ook in de supermarkt verkrijgbaar is en bo-
vendien is ze ‘er totaal niet mee bezig.’ Het is daarom opvallend dat ze de chocolade van Tony Chocolonely, tenslotte ook Fairtrade, via een vriendinnetje heeft leren kennen. Net als het biologisch vlees dat zij een tijdje heeft gegeten, maar uiteindelijk toch te duur vond. Het wekt de suggestie dat zij gevoelig is voor de keuzes die haar vriendinnen maken, maar niet voldoende om hierin te volharden. Bij Paul is een vergelijkbare invloed te zien, maar dan van collega’s. In hoofdstuk 5.2 is al beschreven dat Paul mede op aanraden van een collega weleens een dag vegetarisch eet. In een andere situatie werd hij ook op een biologische winkel gewezen. ‘Ik heb dan nog wel een collega die zei ook van: “daar zit een zaakje en daar kan je alleen maar biologische spullen kopen, met aardappelen en die man heeft echt alles. Daar moet je maar eens een
47
keer naar toe gaan. Die heeft ook gewoon kaas en noem maar op.”’ Dit
zijn situaties waar de symbolische
grenzen worden afgetast en geformeerd. Bij Sandra in de buurt zit een Wereldwinkel, dus ik vraag haar of ze daar weleens komt. ‘Nee, ik heb het wel gezien dat die er zat ja. Nooit geweest, maar ik heb geen idee hoelang dat ding er zit inderdaad, maar...’ ‘Ik heb ook geen idee. Ik hoorde het pas laatst.’ ‘Oké ja, maar jij bent er ook niet geweest? Of wel? Nee?’ ‘Nee.’ ‘Ik ook niet. Daar ben ik ook niet zo van hoor. Tenminste ik ga daar nooit heen.’
Zij doet een beetje lacherig over de Wereldwinkel, verwacht van mij niet dat ik er naar toe zou gaan en distantieert zich er vervolgens van. Zij identificeert zich niet met de mensen die de Wereldwinkel bezoeken. Aan Margriet merk ik net als bij Sandra dat ze toch even wilt weten wat mijn positie is in dit verhaal. Wanneer ik haar vraag of zij bekend is met het idee van een dag geen vlees eten zegt ze: ‘ik vind dat maakt de maaltijd juist zo lekker, een stukje vlees. Jij ook?’ Om
toch even te testen hoe dat bij mij zit.
Later vraagt ze ook nog. ‘Maar even nieuwsgierigheid van mij hè? Maak jij dit afstudeerproject nu om inzicht te krijgen hoe mensen eten? Of is ook een beetje jouw achterliggende gedachten om inzicht te krijgen van dat mensen zich veel meer bewust zouden moeten worden van?’ Om
er zeker van te zijn dat ik niet met een
dubbele agenda dit interview aan het afnemen ben. Zij beschrijft zichzelf als laks en gemakzuchtig wanneer de vraagstukken aan bod komen en spreekt bewondering uit voor de mensen die zo strikt en principieel kunnen zijn, hiermee distantieert zij zich ook van hen. Voor Clemens en Hugo werkt het precies omgekeerd. Zij vinden zichzelf een stuk verstandiger dan de Japanners door geen tonijn te eten en zetten zich daar tegen af. Voor beide geldt dat ze snel afstand nemen van de instanties en personen die niet met hun opvattingen stroken. Zo heeft Clemens geen vertrouwen in keurmerken. ‘Keurmerken vind ik een grote wassen neus daar geloof ik niet echt in.’ ‘Nee?’ ‘Dat zie je met m’n speeltoe-‐ stellen met FSC-‐hout dat schijnt allemaal goed te zijn, maar daar zitten zoveel lobbyisten en gelul achter en die viskeurmerken die staan. Ook weer zo’n ‘Keuringsdienst van Waarde’ aOlevering. Dan heeft zo’n boot een keurmerk, dat ie netjes z’n vis vangt. Maar dat is dan vis gevangen in een bepaald seizoen, maar een maand later gaat ie ook gewoon weer op zee, terwijl dat eigenlijk niet mag en dan vangt ie vis die ei-‐ genlijk niet gevangen mag worden of geen keurmerk heeft.’
Het is niet dat hij zich hier afkeert van een bepaalde groep mensen door die keurmerken als nonsens te bestempelen, maar indirect distantieert hij zich van de mensen die belang hechten aan deze keurmerken. Zowel Niels als Eric hebben vrienden die vegetarisch zijn en daar soms rekening mee moeten houden als zij komen eten. Dat vinden ze beide geen probleem, maar dat betekent niet dat dat zonder kritiek gaat.
48
‘De mensen in mijn omgeving die vegetarisch zijn die raken vlees niet aan, maar vis zijn ze dol op. Dat vind ik raar want volgens mij is een vis toch ook nog steeds een dier en een vegetariër die eet geen vlees omdat het een dier is dat leeft, dat eet je niet. Maar vis gaat er in als zoete koek.’ Aldus Eric. Voor
Niels ligt de kritiek bij het positieve effect op het milieu dat volgens hem bij het mijden
van vlees uitblijft. ‘Dat het weliswaar diervriendelijk is maar niet natuurvriendelijk om vegetariër te worden als je het zeg maar gaat vervangen door soja, dan heb ik ook wel m’n woordje klaar. Maar eigenlijk gaat het daar nooit over. Ik bedoel die vrienden weten het dondersgoed en ik moet wel zeggen als zij komen eten of ik ga daar eten dan maak ik wel vegetarisch of eet ik wel vegetarisch mee.’
De verbazing over vegetariërs die wel vis eten wordt door Julisa gedeeld, maar zij spitst haar kritiek toe op de penibele situatie van bedreigde soorten. ‘Ik vind het soms een beetje raar, want heel veel mensen zijn dan vegetarisch, maar juist bepaalde soorten vis zijn heel zeldzaam. Er zijn mensen die eten dan geen vlees, maar dan wel vis. Ja dat vind ik dan wel vreemd ja. Ik vind dat dan wel raar, dan zou je volgens mij beter geen vis meer kunnen eten en nog wel vlees.’
Deze respondenten hebben geen probleem met vegetariërs en passen zich gemakkelijk aan. In die zin worden er geen grenzen getrokken, maar de kritiek op hun handelen of op het effect van hun handelen stelt hun voor de mogelijkheid zich gemakkelijk te voelen zonder dat ze dezelfde eetgewoonten over te hoeven nemen. In die zin omsluiten ze de vegetariërs binnen hun eigen domein, omdat er op hun gedrag ook wat aan te merken is. Bij de overige respondenten (Roos (meeste aandacht op gezonde voeding), Wil, Elise, Richard (teveel prikkels kost teveel energie om te onderscheiden met verantwoorde voeding) heb ik geen duidelijke aanwijzingen kunnen vinden dat zij ‘verantwoorde’ voeding gebruiken om symbolische grenzen te trekken. Wanneer we de ethische vraagstukken onderscheiden op het opleidingsniveau van de respondenten worden een aantal regelmatigheden zichtbaar. Drie (Hugo, Clemens, Mark) van de vier (Eric) respondenten die op een bewuste manier met de consumptie van vis omgaan zijn hoger opgeleiden, waaronder de twee respondenten die geen tonijn meer proberen te eten. Alle vier de respondenten (Mark, Eveline, Niels, Roos) die weleens de chocolade van Tony Chocolonely hebben geproefd zijn hoger opgeleiden, net als de respondent (Julisa) die een periode geen en later minder chocolade is gaan eten. De twee respondenten (Martin, Hugo) die voor de smaak wel eens biologisch vlees kopen zijn hoger opgeleiden. Alleen de onder de drie respondenten die regelmatig vegetarisch eten zijn de lager opgeleiden (Paul, Eric) beter vertegenwoordigd.
49
In de kleine onderzoeksgroep van deze scriptie zijn deze verhoudingen niet te generaliseren, tegelijk stroken ze met de gangbare verwachting dat sociaal economische status en opleidingsniveau overeenstemmen met de bekendheid van en betrokkenheid bij deze ethische vraagstukken. Uit de interviews komt verder naar voren dat met de hoogte van het opleidingsniveau men de problematiek duidelijker kan verwoorden, onderling met elkaar kan verbinden, en vooral behendiger is in het aandragen en gebruiken van argumenten die het eigen handelen verdedigen. Een uitzondering hierop is het, in de vorige paragraaf behandelde, probleem van de collectieve actie. Niet alleen de onderkenning van en de bekendheid met het probleem is over de hele breedte verspreid. Ook het aandragen van maatregelen en oplossingen wordt, ongeacht het opleidingsniveau, door de respondenten gedaan. Het probleem van collectieve actie in een mondiaal perspectief plaatsen wordt echter alleen door hoogopgeleide respondenten (Clemens, Hugo, Martin) gedaan.
50
6 Koppeling theorie en empirie In dit hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten geïnterpreteerd met behulp van het theoretisch kader beschreven in hoofdstuk 2. In het eerste deel wordt ingegaan op het probleem van reflexiviteit. De focus ligt hier op de houding van de respondenten tegenover de ethische dilemma’s van voeding, in welke mate zij bekend zijn met de problematiek en hoe zij deze eigen maken. In het tweede deel wordt verder ingegaan hoe het probleem van reflexiviteit zich verhoudt met de aangeleerde disposities van de habitus. Het derde deel beslaat het risicomijdend gedrag van de respondenten. De inzichten die zij hebben getoond in de verschillende problemen en op welke manier zij met deze risico’s om proberen te gaan. In het vierde deel worden de onderzoeksresultaten verbonden met het sociologisch concept van symbolische grenzen. Het afsluitende deel beslaat de historische vergelijking over slavernij. 6.1 Reflexiviteit en osmose van problematiek De behandelde ethische vraagstukken blijken ingewikkelde gespreksonderwerpen die model staan voor tegenstrijdigheden, twijfel en onzekerheid Tegelijkertijd zijn de dilemma’s zelf onmiskenbaar serieus en betekenisvol. Het aansnijden van deze vraagstukken leidde bijna altijd tot gesprekken met een emotionele ondertoon die varieert van schuldgevoel en schaamte tot argwaan en ongenoegen. De vraagstukken zijn de onbedoelde effecten die uit onze voedselketen voortkomen, maar vormen daarmee niet een afspiegeling van de intenties van de respondenten. Zij hebben niet gevraagd om plofkippen, kindslaven, vogelgriep of leeggeviste oceanen, maar zijn daar wel deelgenoot van gemaakt. Steeds vaker wordt op hun een beroep gedaan hun handelen aan te passen, waarmee ze tegelijkertijd (mede)verantwoordelijk worden gemaakt voor deze neveneffecten. Voor de respondenten is het vaak moeilijk om hun handelen aan te passen en lastig te overzien welke aanpassing de gunstigste uitwerking heeft. De vraagstukken zijn tegelijk zo breed en divers en niet beperkt tot louter voeding waardoor de respondenten haast onmogelijk overal rekening mee kunnen en willen houden. In ieder geval probeert niemand van de respondenten tegemoet te komen aan de verlangens die voortkomen uit alle behandelde vraagstukken. Uit de onderzoeksresultaten zijn echter wel een aantal strategieën en handelswijzen af te leiden waarmee zij inspelen op de aandringende problemen omtrent hun voeding. De manier waarop respondenten zich de kennis over de ethische vraagstukken eigen maken kan worden verduidelijkt door het te vergelijken met het biologisch proces van osmose. Dit proces wordt gekenmerkt door het celmembraan—de biologische structuur die de binnenkant van de cel scheidt van de buitenkant—dat semipermeabel is. Dat wil zeggen dat bepaalde moleculen wel doorgelaten worden en andere (grotere) moleculen niet. Door de moleculen als de stroom van informatie te beschouwen en het celmembraan als de habitus wordt duidelijk dat niet alle informatie tot de cel (in dit geval de respondent) door kan dringen. De habitus dient als filter en laat bepaalde informatie wel door, terwijl het
51
ander informatie niet opneemt. Niemand van de respondenten legt zich er op toe om op alle behandelde dilemma’s met hun handelen te anticiperen. Zij spitsen zich vaak toe op één of hooguit twee vraagstukken en laten de andere dilemma’s voor wat het is. Anders gezegd, de kennis die zij omzetten in actief handelen is selectief. We hebben gezien dat Hugo, Clemens, Eric en Mark rekening houden met de problemen van overbevissing bij de consumptie van vis, maar dat zij niet of nauwelijks anticiperen op andere dilemma’s. Het is een strategie om toch een steentje bij te dragen, maar niet al te veel aan het eetpatroon te hoeven wijzigen. Een strategie omdat zij dit zelf ook zo benoemen. Zo zegt Hugo: ‘het is voor mij veel makkelijker om nee te zeggen tegen tonijn, want die komt toch niet elke dag voorbij. Het heeft een ingrijpender invloed op m’n eetpatroon als ik beslis geen vlees meer te gaan eten.’
De hoger opgeleiden (Hu-
go, Clemens, Mark) zijn goed geïnformeerd over de andere dilemma’s en leggen ook verbanden tussen de verschillende problemen, maar laten dit niet doorklinken in hun handelen. Voor Eric (MBO) geldt dat in mindere mate. De problematiek kent hij globaal, in algemene termen, maar hij kan de problemen niet zo precies beschrijven en onderling verbinden als de andere heren. De moeilijkheden rond de arbeidsomstandigheden van bijvoorbeeld cacao zijn hem onbekend. Ook Roos is selectief bij het anticiperen op de ethische vraagstukken. Haar verminderde consumptie van vlees is dan wel ingegeven door gezondheidsoverwegingen, maar zij kent de andere positieve effecten hiervan eveneens; hiermee geeft zij rekenschap van haar bijdrage aan deze problematiek en creëert daarmee de ruimte om bijvoorbeeld in het geval van chocolade wat makkelijker te zijn. ‘Ja, maar weet je? Zelfs als ik nou...want het is wel zo die bio-‐massa is wel slecht voor mezelf, maar ik heb ook wel heel erg gezien hoe slecht het voor de dieren is. Het is natuurlijk ook wel zo dat vlees een veel gro-‐ ter bestanddeel van mijn voeding was dan chocolade. Ik eet het natuurlijk wel, het is wel zo dat ik bijna iedere dag chocolade eet, maar dan nog is het percentueel gezien wel een heel klein percentage, twee blokjes per dag of drie dan. Maar dat is natuurlijk als je het ziet op wat je op een hele dag eet, dan is dat natuurlijk nog steeds wel heel weinig.’
Dit is geen van te voren bedachte constructie, maar eerder een uitvloeisel van de wijze waarop deze dilemma’s worden verwerkt. De respondenten die de problematiek goed eigen hebben gemaakt gebruiken dezelfde kennis om argumenten te produceren die hen gunstig uitvallen. De focus op een enkel probleem is door Julisa bij zowel chocolade als bij vlees toegepast, maar voor haar zijn deze zinloos gebleken. ‘Nu ik er weer over praat denk ik: “oh ja!” Maar ik voel me niet meer schuldig als ik een chocoladereep eet. Maar ook eigenlijk misschien wel omdat heel de wereld het nu eigenlijk weet. Tenminste heel veel mensen weten het en het is nog steeds zo van, iedereen heeft zoiets van: “nou ach maakt niet uit, haha.” Dan heb ik ook zoiets van, dan ik wel heel hard zeggen van: “ja ik doe het niet meer en bla bla.” Maar ja als het nie-‐ mand wat uitmaakt.’
52
De aandrang om zichzelf te verantwoorden is verdwenen, wanneer de mensen in haar omgeving het niet interesseert en geen neiging hebben te veranderen, dan hoeft het voor haar ook niet zo nodig meer. De respondenten die een cultureel repertoire hebben ontwikkeld om de verschillende dilemma’s te begrijpen en eigen te maken gebruiken dit repertoire enerzijds om hun eetgewoonten aan te passen en anderzijds om de rest van hun eetgewoonten in stand te houden, verdedigbaar te maken en het persoonlijk ongemak mee te temmen. Zij zijn in staat om een variatie aan kennis op te nemen en zich eigen te maken, maar wordt de toepassing van kennis zelf geregisseerd. De toestroom van kennis is soms ook onvolledig en willekeurig, waarbij bepaalde (vaak specifieke) kennis de respondent wel bereikt en aansluitende of aanvullende kennis niet. De informatie kan de respondenten wel bereiken, maar dat gebeurt willekeurig en is daardoor incompleet. Eveline en Julisa kennen samen het hele verhaal over de ‘slaafvrije’ chocolade, maar afzonderlijk slechts een deel, waardoor beide niet goed kunnen anticiperen op de onderliggende boodschap. Het gegeven dat de verbouwing van soja verantwoordelijk is voor grootschalige ontbossing en de toename van CO2 in de atmosfeer, geeft Niels aanleiding om het eten van minder vlees af te wijzen; niet wetende dat deze soja grotendeels wordt verwerkt tot veevoer. Net als Eveline wel precies weet welke weg garnalen afleggen om te worden gepeld, maar onbekend is met de viswijzer. Met betrekking tot eieren is de kennis van veel respondenten onvolledig. Zij weten niet dat legbatterij-eieren inmiddels zijn verboden, kennen de andere soorten naast het scharrelei niet of kunnen de onderlinge verschillen niet goed benoemen. De situaties waarin kennis onvolledig is ondermijnen een heldere, rationele afweging en leiden meestal terug naar de gewoonte die men eerder is aangeleerd en aan gewend is geraakt. In een derde situatie wordt de toestroom beperkt en afgehouden. Het celmembraan laat maar een beperkt aantal soorten moleculen door en houdt andere moleculen af. De respondenten met jonge kinderen (Elise, Sandra, Marloes) zijn hier ontvankelijk voor. Zij hebben zich niet erg verdiept in de problematiek en maken zich meestal weinig zorgen over deze zaken. Het lijkt er op dat zij hun handen vol hebben aan alle beslommeringen van het gezin, naast de deeltijd baan die zij ook allen hebben. De zorg voor een gezonde en gevarieerde maaltijd is hun eerste prioriteit en aan een volgende komen zij niet toe. Voor Richard is het moeilijk om de kennis over de ethische dilemma’s te verwerken. Vooral wanneer hij in de winkel staat en overmand wordt met prikkels, denkt hij niet meer aan de ethische dilemma’s, zodat hij sneller en makkelijker een keuze kan maken. De toestroom van nieuwe kennis en de aanverwante problemen over voeding vormen een belemmering in hun dagelijks handelen, reiken voorbij hun limiet en worden afgehouden. De betrokkenheid bij en gevoeligheid voor de beschreven vraagstukken verschilt onderling, maar het handelen komt overeen.
53
Voor een aantal respondenten is de problematiek vaag en niet zo concreet; in een enkel geval zijn zij zelfs onverschillig, maar nooit over de hele breedte. Zij voelen zich niet geroepen een bijdrage te leveren aan de oplossing van de problemen of zien niet in hoe zij een bijdrage kunnen leveren. 6.2 Gevestigde voorkeuren In het vorige hoofdstuk is beschreven hoe de respondenten met de toestroom van nieuwe kennis omgaan en daarmee anticiperen op de ethische vraagstukken van voeding. In dit deel wil ik ingaan hoe dit zich verhoudt met de aangeleerde gedragsvormen. Waar deze met elkaar botsen en hoe de respondenten hiermee omgaan. Ongeacht de argumentatie om wel of niet minder vlees te eten, voor de respondenten die niet gewend zijn om maaltijden zonder vlees te bereiden is dit een lastige opgave. Hun cultureel repertoire bevat geen vegetarische alternatieven die als smaakvolle vervangers worden gezien. Voor de respondenten die af en toe geen vlees of vis eten kost dit weinig moeite. De gerechten die zij graag eten bevatten soms geen vlees of vis, waardoor het een logisch gevolg lijkt om met enige regelmaat vegetarisch te eten. Soms zijn de figuraties binnen het gezin te sterk om het eten van vlees te beperken. Voor Elise is een groenteburger een prima vervanger voor vlees en op bepaalde momenten voelt zij zelfs een afkeer van vlees. Uiteindelijk bereidt zij wel maaltijden met vlees, omdat dit binnen het gezin lekkerder wordt gevonden, maar zelf schuift ze het vlees dan (gedeeltelijk) aan de kant. De lichamelijke en emotionele dispositie van afkeer van bepaalde soorten en grote hoeveelheden vlees botst met de eetgewoonten van het gezin en de traditie van aardappels, vlees en groente. De grootste afkeer heeft zij van biologisch vlees, waarvan de smaak haar te dominant is, deze afkeer is zo sterk dat hier geen ruimte is voor een compromis. De vertrouwdheid met bepaalde producten, smaken en merken komt veel terug in de eetgewoonten van de respondenten. Dit zijn diepgewortelde voorkeuren die niet zomaar aan de kant worden gezet. Een vertrouwd merk koffie of chocolade wordt niet zomaar ingeruild voor een alternatief dat weliswaar betere arbeidsomstandigheden garandeert, maar niet de vertrouwde smaak kan evenaren. Dit verklaart mede waarom de overgang naar scharreleieren zo geruisloos is verlopen, waar de smaakverschillen te verwaarlozen zijn (en het prijsverschil in absolute waarde is te overzien). In het sociologisch debat wordt de habitus als theoretisch concept ter discussie gesteld, omdat samenlevingen veranderd zijn en er een grotere mate van reflexiviteit wordt gevraagd in plaats van aangeleerde gedragsvormen (Archer 2010). Om te anticiperen op de ethische dilemma’s van voeding wordt inderdaad een sterker beroep gedaan op reflexiviteit. De aangeleerde kennis over voeding is niet vanzelfsprekend relevant en de aangeleerde gerechten, smaken en bereidingstechnieken schieten misschien wel tekort om te kunnen eten volgens de nieuwe verwachtingen die uit de vraagstukken naar voren komen.
54
Maar zolang men moeite heeft om zich hier op in te stellen en zich aan te passen blijven (vroeg) aangeleerde gedragsvormen een relevant onderdeel van de sociale werkelijkheid. Vooral in situaties waar lichamelijke en emotionele disposities een belangrijke plaats innemen wordt de aanpassing aan nieuwe omstandigheden bemoeilijkt. De relevantie van de habitus als theoretisch concept is in situaties, waar lichamelijke en emotionele disposities prevaleren, nog steeds navenant. De aanpassingen zullen worden versneld zodra het wordt gebruikt als middel van distinctie en associatie. Vooralsnog lijken in veel gevallen de aangeleerde smaakvoorkeuren, verbonden met vertrouwde gerechten die men graag eet en kan bereiden, een barrière om een reflexieve houding in het eetpatroon te verwerken. 6.3 Het vermijden van risico’s De onbedoelde effecten die voortkomen uit de productie van voedingsmiddelen vormen een bedreiging voor de volksgezondheid, het voortbestaan van bepaalde soorten en het evenwicht van het ecologisch systeem; bovendien zijn de problemen onderling met elkaar verbonden. Volgens Beck’s theorie van de risk society zijn de omvang, spreiding en reikwijdte van deze risico’s ons ontgroeid en daarmee onbeheersbaar geworden hetgeen sociale klasse irrelevant maakt. Een kenmerk van deze risk society is dat mensen steeds meer inzicht krijgen in de onbedoelde effecten van onze rijkdom, in dit geval voedingsmiddelen; zodra deze inzichtelijk zijn geworden wordt de distributie van rijkdom uiteindelijk overschaduwd door de distributie van risico’s. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat slechts een aantal respondenten de distributie van risico’s probeert te beperken, terwijl men vaak wel bekend is met de onbedoelde effecten die de productie van voedingsmiddelen voortbrengt. De opvallendste aanpassing is waargenomen in de consumptie van vis; waar vier respondenten bepaalde soorten niet (of bijna nooit) eten en waarvan (twee respondenten) ook gebruik maken van de viswijzer. Alle vier proberen zij hiermee bij te dragen aan het probleem van overbevissing. Een vijfde respondent (Roos) laat hetzelfde gedrag zien met betrekking tot de consumptie van vlees. Dit beperkt zij omdat ze meent dat het niet goed voor haar gezondheid is om alle dagen vlees te eten. Een zesde respondent (Elise) probeert ten tijde van een uitbraak van een dierziekte het specifieke vlees (tijdelijk) te vervangen door een ander soort. De uitbraak van dierziekten en de gevolgen daarvan op mensen is waarschijnlijk het meest tastbare voorbeeld van de distributie van risico’s. Alle respondenten zijn bekend met dit probleem. Dat is haast onvermijdelijk omdat dit een steeds terugkerend probleem is, dat bovendien kan rekenen op veel aandacht in de media. De respondenten verbinden deze problematiek met de intensieve veehouderij, maar op één respondent na laat niemand zijn vleesconsumptie hierdoor beïnvloeden. Een aantal respondenten schrikt wel van de berichtgeving, maar houdt tegelijkertijd voldoende vertrouwen in de kwaliteit van het vlees dat hen wordt aangeboden. De jongste uitbraak van vogelgriep die samenviel met een aantal
55
van de interviews bleef zelfs onopgemerkt. Alsof men hier ondertussen aan gewend is geraakt. Voor drie respondenten (Niels, Hugo, Clemens) is het een logisch gevolg van het systeem dat zij simpelweg accepteren in plaats van hun eetgedrag aan te passen. Een alternatief als biologisch vlees wordt bijna nooit gegeten en alleen voor speciale gelegenheden gekocht, louter voor de smaak en kwaliteit. Het broeikaseffect is een probleem dat iemand nauwelijks heeft kunnen ontgaan. Sinds de voormalig Amerikaans presidentskandidaat Al Gore in 2006 met veel ophef zijn documentaire ‘An Inconvenient Truth’ presenteerde is het smelten van de ijskappen en het stijgen van de zeespiegel als gevolg van de toenemende uitstoot van CO2 in het publieke geheugen gegrift. Een belangrijk deel van deze broeikasgassen wordt veroorzaakt door de productie van voeding; vooral de productie van vlees levert een aanzienlijke bijdrage. Toch wordt er onder de respondenten nauwelijks rekening gehouden met deze gevolgen in hun eetgewoonten. Clemens vindt het eten van minder vlees als onwenselijk zolang er voldoende alternatieven zijn, terwijl Richard het eten van minder vlees erg moeilijk vindt. Beide zien geen voordeel in biologisch vlees, omdat zij menen dat deze productiemethode meer CO2 genereert dan de intensieve veehouderij. Mark ziet niet in hoe op deze manier alle monden gevoed kunnen worden (zonder het idee an sich af te wijzen). De respondenten die af en toe vegetarisch eten doen dit om andere redenen dan om de uitstoot van CO2 te beperken. De afstand die door voedingsmiddelen wordt afgelegd, in het publieke debat vaak aangeduid als food miles, speelt in de overweging van de respondenten geen rol van betekenis. Drie respondenten (Eveline, Richard, Roos) spreken hun verbazing uit over de afstand die respectievelijk garnalen, vis en groenten afleggen, maar zij nemen deze kennis niet in overweging bij hun keuzes. Ondanks dat inzichten in de risico’s, die uit de problematiek voortvloeien, breed gedragen worden en alom bekend zijn leidt dit bij de respondenten maar in beperkte mate tot risicomijdend gedrag. De grootste aanpassing zien we bij een product dat met minder regelmaat wordt gegeten en bovendien in een beperkt assortiment wordt aangeboden. De regulering van de consumptie van vis is dan ook veel makkelijker dan van vlees. De inzichten in risico’s zijn niet dwingend genoeg en de risico’s zelf te gering om de gewoonte van traditie te doorbreken. De maaltijden van de respondenten zijn samengesteld op de aanwezigheid van vlees en hoewel risico’s bekend zijn, bieden deze geen tastbaar alternatief. Ondertussen worden de risico’s op het directe welzijn verwaarloosd, hoewel men met argwaan de voedingsindustrie bekijkt heeft men voldoende vertrouwen in de kwaliteit van de producten. De risico’s voor de lange termijn worden naar de achtergrond gedrukt als er eten gekocht, bereid en gegeten moet moet worden.
56
6.4 Symbolische grenzen Door het trekken van symbolische grenzen kan men zich distantiëren van of identificeren met bepaalde (groepen) mensen. Door onderscheid te maken in categorieën van objecten, mensen en praktijken. Oftewel, wat voor voedingsmiddelen men wenst te eten, met welke personen en groepen deze worden geassocieerd en welke situaties hierbij passen, stelt mensen in staat zichzelf te beoordelen ten opzichte van de ander. Een klassiek voorbeeld is het onderscheiden met luxe en kostbare voedingsmiddelen. Door te pronken met champagne, kaviaar en kreeft trekt men een symbolische grens met mensen die zich dit niet kunnen veroorloven (socioeconomisch) of niet weten hoe deze producten te eten, in het geval van kreeft, en de smaak niet weten te waarderen (cultureel). Met ‘verantwoorde’ voeding bestaat dezelfde mogelijkheid om symbolische grenzen te trekken, maar dan voornamelijk morele grenzen. Men kan zich bijvoorbeeld onderscheiden door louter biologisch vlees te kopen en geen tonijn of paling meer te eten. In hoofdstuk 5.4 hebben we kunnen lezen dat een aantal respondenten mensen in hun directe omgeving hebben die een verantwoorder eetpatroon hebben dan zijzelf. Hier wordt op een positieve manier en met respect over gesproken, maar zij nemen deze voorbeelden niet over. Zij voelen of ervaren geen dwang noch aandrang om hun eetgewoonten hierop af te stemmen. De kritiek op vegetariërs wanneer zij wel vis eten en op het beoogde effect van hun aangepaste dieet is opvallend. Normaal zou kritiek een vorm zijn om zich te distantiëren van diegene die je bekritiseert, maar in dit geval wordt de kritiek gebruikt om de relatie op een gelijk niveau te trekken. Ik eet dan wel gewoon vlees, maar die vegetarische vrienden hier eten net zo makkelijk een moot vis. Het scherpe randje is er dan net even af. De duidelijkste morele grens wordt getrokken naar mensen uit een ander land, namelijk Japan. Clemens en Hugo hekelen de Japanse houding tegenover visquota en voelen zich verstandiger door geen tonijn meer te eten. Hugo hekelt ook de manier waarop de Nederlandse overheid met het gebruik van antibiotica in de veehouderij omspringt, terwijl Clemens zich distantieert van de meeste keurmerken. Zij richten zich niet op het gedrag van individuele personen of een bepaalde groep mensen, maar juist op organisaties, instellingen of overheden. Dit doen zij voornamelijk omdat zij op dit niveau de beste oplossingen voor de problemen zien. De nadruk op het macro-niveau biedt hun tegelijkertijd de ruimte om in hun eigen handelen niet zo strikt en te consequent te hoeven zijn. De invloed van vriendinnen heeft er bij Eveline toe geleid dat zij (tijdelijk) biologisch vlees heeft gegeten en kennis heeft gemaakt met de chocolade van Tony Chocolonley. Producten waar zij positieve associaties mee heeft, maar die ze tegelijkertijd ook wel duur vindt. De uitstraling van Tony Chocolonley deed haar aan een cadeautje of speelgoed denken, terwijl zij Fairtrade producten juist associeert met de kerk en een beetje stoffig vindt. Dezelfde verantwoorde chocolade worden met twee verschillende
57
groepen geassocieerd, waar zij zich samen met vriendinnen mee kon associëren en tegelijkertijd, ten opzichte van de kerk, van distantieerde. Symbolische grenzen worden getrokken met behulp van ethisch verantwoorde voeding, maar deze grenzen hebben niet dezelfde lading om sociale klassen te onderscheiden, zoals in het werk van Bourdieu of Lamont. Het is belangrijk te bedenken dat deze producten en deze thema’s nog maar kort aan belang hebben gewonnen en over een langere periode zich verder kan ontwikkelen. 6.5 Historische vergelijking ‘De geschiedenis herhaalt zich nooit, maar rijmt altijd een keer.’ —Erik de Jong (Spinvis) Uit het werk van Thomas Haskell hebben we af kunnen leiden dat een tweetal samenhangende factoren belangrijk zijn geweest voor de afschaffing van de slavernij halverwege de negentiende eeuw. Het inzicht dat men niet alleen deel uitmaakt van de productieketen waar mensen als slaven werden verhandeld, maar deze ook bewust kan beïnvloeden zorgde er voor dat men op een andere manier tegen de slavernij kon aankijken. Dit inzicht zorgde voor een nieuw perspectief dat voeding kon geven aan een groeiende weerstand. Anders dan een voor de hand liggende economische verklaring wijst Haskell op een moreel dilemma dat onwenselijk en onverdedigbaar wordt naarmate men inziet dat men hier niet alleen deel uitmaakt van dit systeem, maar ook in staat is dit te veranderen. Aan de hand van de chocolade van Van der Keuken hebben we kunnen zien dat het probleem van uitbuiting niet is uitgebannen, maar zich in een nieuwe vorm en op een nieuwe plaats weer aandient.23 Anders dan in de negentiende eeuw is het voor eindgebruikers tegenwoordig eenvoudiger om inzicht te krijgen in de productieketen en nog makkelijker om hier invloed op uit te oefenen. In het geval van chocolade is de keten inzichtelijk gemaakt met behulp van een journalistiek televisieprogramma en wordt door het aanbieden van een alternatief product de mogelijkheid geboden direct invloed uit te oefenen op de productieketen. Toch leidt dit niet tot een andere keuze bij de respondenten, van wie niemand bewust en met regelmaat voor producten kiest die staan voor eerlijke arbeidsomstandigheden en een acceptabele prijs. Smaakvoorkeur, gemak en vertrouwdheid vormen de norm bij het maken van een keuze. Arbeidsomstandigheden zijn daarbij ondergeschikt of worden niet serieus in de overweging meegenomen. Roos vindt de chocolade van Tony Chocolonley te zoet en de blokken te grof; Helma wil toch echt wel haar In een artikel over globalisering en transitie laat de Amerikaanse socioloog Immanuel Wallerstein (1999) zien dat de uitbuiting van arbeiders wordt gekenmerkt door geografische verschuivingen en zich steeds verplaatst naar gebieden waar voldoende aanwas is voor goedkope arbeidskrachten en nog niet georganiseerd zijn met behulp van regelgeving en vakbonden—ongeëmancipeerde arbeidskrachten. 23
58
vertrouwde merk koffie; en Martin vond de smaak van Max Havelaar koffie uit z’n kerstpakket niet lekker genoeg. Deze respondenten maken niet een kosten-baten overweging. ‘Als ik in de supermarkt sta en ik koop die chocolade, waarom ik dan geen Fairtrade koop. Ik weet niet, ze zullen waarschijnlijk wel iets duurder zijn. Maar ik denk ook: ik koop dan heel vaak die hele dunne, hele pure. Daar grijp ik dus altijd naar en het maakt dus niet zo heel veel uit of het nou Albert Heijn, Cote d’or of wat dan ook is, maar ik grijp wel altijd naar die hele dunne, hele pure; blijkbaar heeft Fairtrade die niet of zo denk ik dan (Roos).’
De gedachte aan arbeidsomstandigheden, slavernij of wat voor ander naar idee aan het product kan kleven wordt op de achtergrond gesteld. In geen enkel eetdagboek staat een Fairtrade product genoteerd, nauwelijks biologische producten of andere zogenaamde duurzame voedingsmiddelen en dit terwijl het aandeel van dergelijke producten een sterke groei doormaakt. Een eerder geciteerde opmerking van Mark biedt een aanzet tot een antwoord op deze vraag. Hij kocht meestal al Verkade chocolade en las ondertussen ergens dat zij meer gericht zijn op duurzaamheid (inmiddels dragen zij het Fairtrade keurmerk). Het zijn voedselproducenten die aan een nieuwe norm willen voldoen. Mark is het nog opgevallen, maar veel respondenten is het ontgaan dat veel producten die zij al jaren kopen zijn voorzien van een keurmerk dat staat voor een bepaalde norm van duurzaamheid. Dit is niet de plaats om na te gaan wat voor betekenis aan deze keurmerken moet worden toegekend, maar opvallend is het zeker. Elise blijkt Fairtrade thee op haar werk te drinken en Fairtrade chocolade op voorraad te hebben; Richard en Sandra eten regelmatig Max Havelaar bananen; de koffie en thee van Helma is voorzien van het UTZ-certificering en naar alle waarschijnlijkheid is deze ‘blinde vlek’ nog veel groter is. Zonder zelf ook maar enige intentie te hebben worden producten ‘verduurzaamd’; deze transitie is latent en gebeurt vrijwel onopgemerkt. De waarde die hieraan toe kan worden gekend laat ik liever in het midden, maar voor de vergelijking met Haskell is het opvallend dat het de producenten zijn die in beweging zijn. In de negentiende eeuw waren het juist de handelaars, de entrepreneurs die de keten probeerden te beïnvloeden en een voortrekkersrol namen bij de afschaffing van de slavernij. Het is de vraag wat hen toen gemotiveerd heeft om veranderingen door te zetten. Een intrinsieke motivatie om moreel toelaatbaar te handelen of een druk die, doormiddel van berichtgeving, blaming and shaming, van buiten is opgelegd. Voor nu lijkt het van essentieel belang dat producenten in het maatschappelijk debat gevraagd wordt zich te verantwoorden. Het is interessant om te volgen hoe producenten in andere sectoren gaan reageren. Nu bijvoorbeeld de productie van kleding en papier openlijk ter discussie wordt gesteld. 24
Op 15 juni 2013 bericht de Volkskrant over ‘onverantwoorde’ papierproductie in Brazilië. Eind april stortte in Dhaka (Bangladesh) een textielatelier in elkaar, waarna er ophef is ontstaan over de arbeidsomstandigheden. 24
59
7 Conclusie Voor een zorgvuldig opgebouwde conclusie wil ik mij bedienen van een indeling van menselijk leren die ik ontleen aan Johan Goudsblom (2001). Deze indeling bestaat uit drie leerprocessen en deze worden hier gebruikt om de sociologisch relevante processen uit de onderzoeksresultaten te duiden. Het eerste proces is dat van fylogenese. Dit is de manier hoe wij als menselijke soort hebben geleerd te groeien, cellen en organen te ontwikkelen, een immuunsysteem, een zenuwstelsel, hersenen enzovoort. Dit is een vorm van leren als een biologische soort, waar wij als individu geen enkele moeite voor hoeven doen. Het tweede proces is dat van psychogenese, dit is het aanleren door individuele mensen van gewoontes van denken en voelen en doen. Het laatste, en in dit geval de belangrijkste, is het proces van sociogenese—een sociaal proces waar mensen in interactie met elkaar leren (pp. 149-150). De kennis, gewoontes en ideeën zijn hier meer dan de afzonderlijke individuele voorkeuren, omdat ze gedeeld worden en onderdeel zijn van en toebehoren aan groepen mensen. Vanuit dit sociogenetisch perspectief is het leerproces met betrekking tot onze voeding steeds verder vertakt, doordat we steeds weer voor nieuwe problemen worden gesteld en dat elke oplossing weer nieuwe problemen uitlokt. Even voorbijgaand aan de complexiteit en de vele nuances van dit proces, hebben de pogingen om voedselschaarste te overwinnen ons voor ethische vraagstukken gesteld, waarvan er een viertal in deze scriptie zijn behandeld. Tot welke grens kunnen mensen dieren ondergeschikt maken omwille van hun (voort)bestaan, zowel van het land als uit de zee; in welke mate kan men hier natuurlijke hulpbronnen voor inzetten en een beroep doen op de eigen leefomgeving; en wat kan men van anderen vragen om in die behoefte te voorzien. Aan de hand van vier campagnes van maatschappelijke organisaties heb ik getracht inzicht te verwerven in de wijze waarop Nederlanders met deze nieuwe problemen, die naar voren worden gebracht in deze campagnes, proberen om te gaan. Volgens een ‘sociogenetische grondwet’25 doorloopt ieder individu gedurende zijn kleine geschiedenis opnieuw iets van dezelfde processen die zijn samenleving in de loop van haar grote geschiedenis heeft meegemaakt (Elias 1939(2001): 14-15). Het werk van Elias is gericht op het ontwikkelingsproces van beschaving en de manier waarop wederzijdse verwachtingen leiden tot nieuwe gedragsnormen. Deze verwachtingen zijn soms zo dwingend dat ze uitmonden in een maatschappelijke dwang tot zelfdwang, zoals hij zo sprekend heeft aangetoond met de ontwikkeling van tafelmanieren. Nu zijn de vraagstukken die we hebben behandeld actueel van aard, waardoor er (nog) geen sprake kan zijn van een maatschappelijke dwang tot zelfdwang, maar onder de recente one-issue campagnes ligt een fundamenteler probleem met een langere geschiedenis. Anders dan het verzoek een bepaald soort vis niet te eten of
Deze uitdrukking mag niet worden misverstaan in die zin, als zouden alle onderscheiden fasen van de maatschappelijke geschiedenis weer net zo zijn terug te vinden in de persoonlijke geschiedenis van ieder ‘beschaafd’ mens afzonderlijk (gedeelte van oorspronkelijke voetnoot van de auteur). 25
60
alleen chocolade te kopen met een bepaald keurmerk op de wikkel, worden arbeidsomstandigheden en de omgang met dieren en het milieu al veel langer ter discussie gesteld en zijn de normen, in ieder geval in Nederland, daarvoor aangescherpt. Alleen de casus over Thomas Haskell en de afschaffing van de slavernij toont al aan dat, in het geval van arbeidsomstandigheden, er een langdurig proces aan het verscherpen van de normen en verwachtingen ten grondslag ligt. Dat verklaart ook waarom de ondertoon in de interviews kan variëren van schuldgevoel en schaamte tot argwaan en ongenoegen. Er heerst een elementair gevoel dat dit niet de manier is waarop men met dier, medemens en milieu dient om te gaan, maar in haar nieuwe voorkomen heeft men geen structurele oplossingen voorhanden. Het aanpassen van eetgewoonten is daar een evocatief voorbeeld van. De oproep aan mensen om eens per week een vegetarische dag in te passen lijkt een bescheiden verzoek dat niet zo veel inspanning vraagt. Voor de respondenten die vertrouwd zijn met vegetarische gerechten is die vraag ook bescheiden, niet in de minste plaats omdat zij dit zonder deze oproep ook al doen, maar voor de respondenten die gewend zijn aan maaltijden met vlees of vis is dit ontzettend moeilijk en meestal geen serieuze optie. Een maaltijd is voor hen geen maaltijd zonder de specifieke smaak en textuur van vlees of vis. Zij zijn lichamelijk en emotioneel gebonden aan de aanwezigheid van deze voedingsmiddelen. Het is onderdeel van hun habitus en het schrappen in hun eetgewoonten raakt hen in hun zijn. Voor veel mensen is dit verzoek dan ook meer dan slechts een dag geen vlees eten, vooral omdat in de sociogenese van traditionele voeding geen vegetarische alternatieven liggen besloten. De aangeleerde gedragsvormen die betrekking hebben op het lichamelijke en het emotionele blijken veel stugger te zijn, dan wordt aangenomen. Wanneer Archer (2010) de habitus omschrijft als een concept dat tegenwoordig niet meer zo relevant is als in de tijd en de wereld van Bourdieu, verwijst zij voornamelijk naar cognitieve disposities, die bijvoorbeeld worden ingezet bij het zoeken naar een nieuwe baan. Zij maakt hier een belangrijk punt door situaties aan te dragen waar een reflexieve houding essentiëler wordt bevonden dan vroeg aangeleerde gedragsvormen, maar zij moet volgens mij meer oog hebben voor de verschillen in cognitieve, emotionele en lichamelijke disposities, de inwisselbaarheid daarvan en de tegenstrijdigheden die zij onderling kunnen vertonen. De barrières die voortkomen uit de lichamelijke en emotionele disposities blijven niet beperkt tot het individu; de voorkeuren die in het gezin prevaleren hebben invloed op de keuzes binnen het huishouden als geheel. Dit kan, met betrekking tot de behandelde campagnes, twee kanten op werken. Men kan onder druk van het gezin bijvoorbeeld moeilijk een vegetarische dag inpassen, maar bij een afkeer van vis kan een soort als tonijn eenvoudig worden gemeden. Het gezin kan als sociale constructie ook een storende factor zijn over alle denkbare ethische vraagstukken. Vooral gezinnen met jonge kinderen eisen zowel aandacht en energie dat er nauwelijks ruimte overblijft om rekening te houden met één van de behandelde campagnes. De ouders zijn al lang blij wanneer de kinderen gezond en voldoende eten
61
en ‘s avonds op tijd in bed liggen. Het probleem van reflexiviteit treedt hier naar voren, doordat er geen tijd en energie overblijft om nieuwe kennis en ideeën over voeding op te doen en toe te passen. De moeilijkheden met betrekking tot reflexiviteit zijn uitgebreid behandeld in hoofdstuk 6.1. De respondenten ondervinden problemen om aan de nieuwe verwachtingen van de vraagstukken te voldoen en maken, de ene keer minder bewust dan de andere, een keuze voor een enkele maatregel; ik eet geen tonijn meer. De toestroom van kennis is soms onvolledig en willekeurig waardoor een overwogen beslissing wordt belemmerd. In enkele gevallen is de toestroom van kennis teveel, reikt over een limiet, zoals bij de jonge gezinnen. Deze omgang met kennis is vooral een proces van psychogenese waar de respondenten voor zichzelf tot een acceptabele keuze proberen te komen. Anders dan op individueel niveau zijn respondenten wel bereid om op collectief niveau vergaande maatregelen te aanvaarden. Een respondent (Roos) die in haar eetdagboek vermeldt tonijn uit blik voor haar pizza te gebruiken, vraagt zich in het interview af waarom die blikjes nog steeds niet verboden zijn. Net als de respondent (Helma) die haar vlees (lekker voordelig) bij de supermarkt koopt, maar tegelijkertijd stelt dat die plofkip uit de winkel moet verdwijnen en degene die dat produceert aangepakt moet worden. Collectieve actie is hier niet alleen een eerste stap richting een oplossing voor de problematiek. Het is tevens een mogelijkheid voor de respondenten zich te ontdoen van de opgedrongen verantwoordelijkheid, want wanneer de oplossing wordt aangedragen als een collectieve maatregel wordt de verantwoordelijkheid van het individu verschoven naar, in dit geval, de staat. Het geeft ook aan dat de verschillen in prijs een relatief probleem vormen, dat afhankelijk is van de context. In vrijwel alle situaties zullen collectieve maatregelen leiden tot het stijgen van prijzen, maar zolang dat voor iedereen geldt, er geen goedkoper alternatief is en men dus niet meer hoeft te betalen dan een ander, lijken de kosten minder relevant. In de vraag naar collectieve maatregelen ligt een ander gevoel besloten. Het vertrouwen van de respondenten wordt steeds weer op de proef gesteld. De voortdurend terugkerende berichtgeving over misstanden in de voedingsindustrie heeft de respondenten argwanend gemaakt. Zij weten soms niet precies wat ze eten en wie ze nog moeten geloven en krijgen er de vinger niet achter waar hun eten vandaan komt. Dit gebrek aan vertrouwen manifesteert zich in alle interviews en mondt meestal uit in een vorm van cynisme en gelatenheid. De misstanden roepen wel een gevoel van weerstand op, maar zijn tegelijkertijd deel geworden van de werkelijkheid. Men wordt er niet meer door verbaasd en heeft het tot op zekere hoogte geaccepteerd. Zolang de belangrijkste baken van vertrouwen niet wordt ondermijnd, die van de voedselveiligheid, en men (op de korte termijn) niet ziek wordt van de producten die zij eten of drinken wordt een robuuste basis van vertrouwen gehandhaafd. In dat opzicht is de term risk society vanuit de ervaring van de respondenten misschien te zwaar en zelfs ongepast, maar dat kan bij de eerst volgende misstand omslaan.
62
Vraagstukken die niet direct en op de korte termijn van invloed zijn op het eigen welbevinden leiden niet tot spontane acties en maatregelen van consumenten, maar worden middels een omweg, gevormd door sociale processen, aan hun voorgedragen. Een sociaal proces gevoed door de strijd tussen maatschappelijke organisaties, voedselproducenten en de overheid waar op een zeker moment de consument bij wordt betrokken. Althans, dat is de weg die is afgelegd door de vraagstukken uit de vier behandelde campagnes uit dit onderzoek. De omgang met ethische vraagstukken is afhankelijk van de mate waarin mensen betrokken worden of zichzelf betrekken in deze sociale processen en deel worden van de sociogenese.
63
8 Discussie Wat onvermijdelijk lijkt bij het zoeken naar antwoorden is het oproepen van nieuwe vragen, zoals het aandragen van oplossingen tot nieuwe problemen zal leiden; en nieuwe regels altijd weer vragen om uitzonderingen en dus nieuwe regels. Vanzelfsprekend is deze scriptie daar geen uitzondering op. Dit onderzoek moet worden opgevat als een verkenning van een terrein waar nog maar beperkt onderzoek naar is verricht. De combinatie van een sociologisch perspectief met de methodiek van eetdagboeken is, bij mijn weten, niet eerder toegepast. Gebonden aan de beperkingen van een afstudeeronderzoek is deze studie wel maatschappelijk en wetenschappelijk relevant en precies uitgevoerd, maar mist het de reikwijdte om generaliserende uitspraken te kunnen doen. Door dit onderzoek op een grotere schaal uit te voeren, onder een grotere groep respondenten wordt de mogelijkheid geopend om generaliserende uitspraken te doen over de onderzoeksresultaten. Met het vergroten van de reikwijdte moet er meer systematiek in het onderzoek worden aangebracht. De huidige groep respondenten is gecontroleerd op twee variabelen, opleidingsniveau en sekse, maar met een toename van het aantal respondenten ontstaat de mogelijkheid om op meer variabelen te controleren. Het zou interessant zijn om de verschillen in etniciteit en leeftijd op te nemen in een vervolg of een landen vergelijkend onderzoek uit te voeren. Ook zou het goed zijn om een groep van meer principiële eters, zoals bijvoorbeeld vegetariërs of aanhangers van de slow-food beweging op te nemen. Een dergelijke verrijking van de onderzoeksgroep zou zonder twijfel nieuwe inzichten opleveren.
64
Dankwoord Op weg naar mijn eerste colleges aan de UvA reisde ik meestal met de metro richting station Nieuwmarkt. Eenieder die daar wel eens is in- of uitgestapt heeft ongetwijfeld gemerkt dat in de tegelvloer van het perron een aantal woorden is verwerkt. En de nieuwsgierigen onder ons hebben vast en zeker een keer, met gebogen hoofd, het perron op en neer gewandeld om vast te stellen dat de woorden een zin vormen: ‘Wonen is geen gunst maar een recht.’ Ik vond dit altijd wel een aardige spreuk op een vreemde plek. Alsof de hoofdstedelijke strijd tegen woningnood is beslecht en begraven in een ondergrondse tegelvloer die toebehoort aan de gemeente. Tijdens het afscheidscollege van mijn begeleider Bart van Heerikhuizen moest ik ineens weer aan die zin denken. Geen gunst maar een recht. Misschien is dat wel de kern van Bart als docent en begeleider, voor iemand die zo plichtsgetrouw is richting zijn studenten. Zo heb ik zelf mogen ondervinden na een lange periode van afwezigheid, een moeilijke periode waar scripties en afstuderen even niet zo belangrijk waren, gewoon weer m’n scriptie op kon pakken met Bart als begeleider. Dat is immers zijn plicht en mijn recht. Geïnspireerd door zijn aanstekend enthousiasme en gesteund met evenzoveel kundigheid ben ik hem dank verschuldigd bij de totstandkoming van deze scriptie. Maar waarschijnlijk ben ik hem meer dank verschuldigd voor zijn geduld, want hoewel Bart het waarschijnlijk als zijn plicht ziet en als mijn recht—weet iedere student die in Amsterdam zoekt naar woonruimte wel beter—en is zijn geduld de grootste gunst die ik heb mogen ontvangen. Tevens wil ik mijn dank uitspreken richting mijn tweede begeleider Michaël Deinema die met zijn originele suggesties en scherpe commentaar de inhoud van deze scriptie heeft verrijkt en wat extra elan heeft gegeven.
65
Literatuur Archer, Margaret S. (2010) Routine, reflexivity, and realism. Sociological Theory. Vol. 28 No. 3: 272–303. Beck, Ulrich (1992) Risk society. Towards a new modernity. London: Sage Publications Ltd. Bestor, Theodore (2001) Supply-Side sushi: Commodity, market, and the global city. American Anthropologist 103(l): 76–95. Bauman, Zygmunt (2001) ‘Consuming Life’. Journal of Consumer Culture.1(1): 9–29. Bauman, Zygmunt (2002) Society under siege. Polity Press: Cambridge. Blom, Philipp (2009) De duizelingwekkende jaren: Europa 1900-1914. Amsterdam: De Bezige Bij. Bourdieu, Pierre (1984) Distinction: A Social Critique of the Judgement of Taste. London Routledge. Bröer, Christian (2007) 'Aircraft noise and risk politics', Health, Risk & Society, 9: 1, 37–52. Bryman, A. (2004) Social Research Methods. Oxford: University Press. Claassen, Rutger (2006) De vrije markt heeft betere mensen van ons gemaakt. Filosofie Magazine. 15: 6, 44–49. Dagevos, H. & Munnichs, G. (red.) (2007) De obesogene samenleving: maatschappelijke perspectieven op overgewicht. Amsterdam: Amsterdam University Press. Dekkers, Midas (2010) Alle Beesten. Uitgeverij Contact. Elias, Norbert (1939 (2001)) Het civilisatieproces: sociogenetische en psychogenetische onderzoekingen. Amsterdam: Uitgeverij Boom. Fresco, Louise O.(2012) Hamburgers in het paradijs. Voedsel in tijden van schaarste en overvloed. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker. Gereffi, Gary (1994) The organization of buyer-driven global commodity chains: How U.S. retailers shape overseas production networks. In: The transnational studies reader. Intersections & Innovations, edited by Sanjeev Khagram & Peggy Levitt. Giddens, Anthony (1991) Modernity and Self-Identity: self and society in the late modern age. Polity Press. Halsey, H et al. Edited (1997) Education: culture, economy and society. Oxford: University Press. Haskell, Thomas (1985) Capitalism and the origins of the humanitarian sensibility. Part 1 & 2. The American Historical Review. Vol. 90 no. 2: 339-61 en no.3: 547-66. Johnston, Josee e.a. (2011) Good food, good people: understanding the cultural repertoire of ethical eating. Journal of Consumer Culture. Vol. 11(3) 293-318.
66
Lamont, Michèle (1992) Money, morals, and manners. The culture of the French and the American upper-middle class. The university of Chicago press. Lamont, Michèle & Molnár, Virág (2002) The study of boundaries in the social sciences. Annual Review of Sociology. 28: 167–95. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (2011) Monitor Duurzame Voeding. Morgan, K. (2010) Local and green, global and fair: The ethical foodscape and the politics of care. Environment and Planning A. Vol. 42(8): 1852–1867. Otterloo, A. van (1990) Eten en eetlust in Nederland. Een historisch-sociologische studie. Amsterdam: Bakker. Bowen Paulle, Bart van Heerikhuizen en Mustufa Emirbayer (2012) Elias and Bourdieu. Journal of Classical Sociology. 12:69. Rozin, Paul. (1990) Development in the food domain. Developmental Psychology vol. 26 no. 4. 555–562. Stalpers, Joost (2007) Elicitatietechnieken in kwalitatief onderzoek. Kwalon, 12: 34, 32–39. Swaan, Abram de (1991) Werkloosheid als sociale verkwisting. In: Perron Nederland. Meulenhoff: Amsterdam. Swaan, Abram de (1996) De mensenmaatschappij. Een inleiding. Uitgeverij Bert Bakker: Amsterdam. Sweetman, Paul (2003) Twenty-first century dis-ease? Habitual reflexivity or the reflexive habitus. The Sociological Review, 51(4): 528–49. Swidler, Ann (1986) Culture in Action: symbols and strategies. American Sociological Review. Vol. 51, No. 2: 273–286. Trentman, Frank. (2007) Citizenship and Consumption. Journal of Consumer Culture vol. 7 no. 147. Verhulst, Dimitri (2008) Godverdomse dagen op een godverdomse bol. Amsterdam: Uitgeverij Contact. Wallerstein, Immanuel (1999) Globalisering of transitie? Een lange-termijnvisie op de ontwikkelingsgang van het wereldsysteem. Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, 26, 2, 145-163.
67
Bijlagen Bijlage 1 Voorbeeld van een eetdagboek Ontbijt
Omschrijving product
yoghurt/kwark thee
magere yoghurt/kwark met fruit dutch blend
Tussendoortjes
Omschrijving product
koffie ontbijtkoek water
volkoren ontbijtkoek met boter
Lunch
Omschrijving product
pistolet kipfilet augurk honing boter optimel
tarwe pistolet
Tussendoortjes
Omschrijving product
water koffie thee appel kiwi
Hoeveelheid
1 schaaltje 1 kopje
Hoeveelheid
Hoeveelheid
Omschrijving product
aardappelen jus broccoli salade sladressing hamburger
gekookte aardappelen vleesjus broccoli gemengde sla, tomaat, komkommer kruidendressing op oliebasis
Eenheid 1 2 1 1 1 1
halvarine optimel limoen
Diner
Eenheid
3 kopjes 1 plak 0,5 liter
zoetzure augurk
groene thee appel kanzi groene kiwi
Eenheid
Hoeveelheid 0,5 1 1 1 1
Hoeveelheid 2 1 150 1
Keurmerk
Herkomst
arla pickwick
supermarkt supermarkt
Keurmerk
Herkomst
emte
werk supermarkt
Keurmerk
stuk plakjes stuks cupje cupje bekertje
Eenheid
Herkomst kantine kantine kantine kantine kantine kantine
Keurmerk
liter kopje kopje stuk stuk
Herkomst werk werk supermarkt supermarkt
Eenheid
Keurmerk
Herkomst
stuks juslepel gram portie
eigenheimer
supermarkt supermarkt supermarkt supermarkt supermarkt slager
calve 100 gram
68
Tussendoortjes
Omschrijving product
Hoeveelheid
Eenheid
sinas thee
sinas spa fruit 20 kruidenthee
1 2
glas glazen
Keurmerk
Herkomst supermarkt supermarkt
Bijlage 2 Overzicht van respondenten
Respondent
Sekse
Leeftijd
Hoogst afgeronde opleiding
Beroep
Mark
Man
28
WO
Medewerker dierenartsenpraktijk
Clemens
Man
33
WO
Industrieel ontwerper
Martin
Man
26
WO
ICT-accountant
Niels
Man
27
HBO
Maatschappelijk werker
Hugo
Man
36
VWO
Ondernemer evenementen organisatie
Eric
Man
27
MBO
Freelance event manager
Richard
Man
32
MBO
Sociaal pedagogisch werker
Paul
Man
31
MBO
Logistiek medewerker
Merijn
Man
30
MBO
Freelance horeca manager
Roos
Vrouw
26
WO
Freelance journalist
Julisa
Vrouw
24
HBO
Medewerker media en entertainment
Eveline
Vrouw
25
HBO
Werkzoekende
Margriet
Vrouw
63
HBO
Gepensioneerd onderwijzeres
Wil
Vrouw
57
MBO
Verpleegkundige
Helma
Vrouw
49
LBO
Productiemedewerker
Marloes
Vrouw
39
MBO
Productiemedewerker
Sandra
Vrouw
35
MBO
Secretaresse
Elise
Vrouw
35
MBO
Secretaresse
69