Lina Cornelis
00603099
MASTERPROEF OPLEIDING ARCHEOLOGIE
Aardewerk te Evergem (Ralingen/Schoonstraat): Analyse van het Volmiddeleeuwse aardewerk uit waterputten 45, 189, 243, 428, 553, 641 en 656
DEEL I
Promotors: Dr. W. De Clercq Drs. D. Herremans
Universiteit Gent
Academiejaar 2009-2010
Aardewerk te Evergem (Ralingen/Schoonstraat): Analyse van het Volmiddeleeuwse aardewerk uit waterputten 45, 189, 243, 428, 553, 641 en 656
DEEL I
Inhoud Deel I
Dankwoord
6
Voorwoord
7
Gebruik
7
Abstracts
8
1. Inleiding
10
1.1. Motivatie
10
1.2. Situering
10
1.3. Doelstelling
11
1.4. Methodologie
12
1.5. De gekozen waterputten
12
1.6. Beperkingen en probleemstelling
12
1.7. Stand van onderzoek in Vlaanderen
14
2. Methodologie
15
2.1. Inleiding
15
2.2. Opstellen van de database
15
2.3. Opstellen van de technische groepen
19
2.4. Kwantificatie
19
2.5. Opstellen van de randtypologie
20
2.6. Definiëren van het vormenscala
21
2.7. De voorkomende versieringswijzen
22
2.8. Het tekenen via illustrator
22
3. Bespreking van de site en de waterputten
23
3.1. Inleiding
23
3.2. Waterput 45
24
3.3. Waterput 189
24
3.4. Waterput 243
25
3.5. Waterput 428
26
3.6. Waterput 553
26
1
3.7. Waterput 641
27
3.8. Waterput 656
28
3.9. Bespreking van de tafonomie
28
3.9.1. Probleemstelling 3.9.2. Bespreking
4. Kwantificatie
33
4.1. Inleiding
33
4.2. Totaal aantal fragmenten
34
4.3. Aantal randfragmenten
34
4.4. M.A.E.
34
4.5. Gecombineerde tellingen
35
5. Bespreking van het aardewerk van lokale of regionale herkomst
36
5.1. Inleiding
36
5.2. Technische kenmerken
36
5.2.1. De technische groepen (T.G.) 5.2.2. Aardewerkgroepen 5.3. Morfotypologische kenmerken
46
5.3.1. Randtypologie 5.3.2. Bodemvormen 5.3.3. Overige vormelementen 5.4. Versieringsvormen en –technieken
52
5.4.1. Radstempel 5.4.2. Vingerindrukken 5.4.3. Kleidecoratie 5.4.4. Draairibbels 5.4.5. Groeflijnen 5.4.6. Glazuur als decoratie 5.4.7. Gecombineerde technieken
2
5.5. Aardewerkvormen
55
5.5.1. Inleiding 5.5.2. Aardewerkvormen en aantallen 5.5.3. Functionele indeling 5.5.4. Bespreking van de aardewerkvormen
6. Bespreking van de aanwezige importgroepen
61
6.1. Inleiding
61
6.2.Technische kenmerken
61
6.3. Witbakkend aardewerk uit het Maasland
62
6.3.1.
De technische groep (T.G.)
6.3.2. Bespreking 6.3.3. Morfotypologische kenmerken 6.3.4. Versieringsvormen en –technieken 6.3.5. Aardewerkvormen 6.4. Roodbeschilderd aardewerk van Rijnlandse herkomst
64
6.4.1. De technische groep (T.G.) 6.4.2. Bespreking 6.4.3. Morfotypologische kenmerken 6.4.4. Versieringsvormen en –technieken 6.5. Synthese
65
7. Synthese van het lokaal/regionaal aardewerk en het importaardewerk
66
7.1. Aardewerkgroepen en tellingen
66
7.2. Randtypologie en overige vormelementen
67
7.3. Versieringsvormen en –technieken
68
7.4. Aardewerkvormen
68
8. Vergelijking met de omliggende sites
71
8.1. Inleiding
71
8.2. Problematiek en beperkingen
71
8.3. Lokalisatie van de sites
72
3
8.4. Vergelijking op basis van technische gegevens
74
8.4.1. Inleiding 8.4.2. Oedelem 8.4.3. Kemzeke-Verkeerswisselaar 8.5. Vergelijking op basis van vormgeving, vormenscala en kwantificatie
76
8.5.1. Inleiding 8.5.2. Evergem 8.5.3. Zomergem 8.5.4. Oostkamp 8.5.5. Dudzele (Brugge) 8.5.6. Sijsele (Damme) 8.5.7. Knesselare-Kluize 8.5.8. Hansbeke (gem. Nevele) 8.5.9. Merendree (gem. Nevele)
9. Interpretatie
89
9.1. Lokale aardewerkproductie
89
9.2. Aardewerk en sociale status
90
9.3. Economische context
91
10. Conclusie
93
10.1.
Inleiding
93
10.2.
Resultaten
95
11. Bibliografie
101
Bijlage
i
4
Inhoud Deel II
1.
Voorwoord en gebruik
2
2.
Illustraties
4
2.1. Lijst van de illustraties en herkomst 4 2.2. Illustraties van de site en de waterputten (Evergem-Ralingen/Schoonstraat) 8 (Ill. 1-25) 2.3. Illustraties van andere sites: Vergelijkingsmateriaal 17 (Ill. 26-38) 3.
Fiche van de technische groepen
3.1. Beschrijvingen van de technische groepen 3.2. Foto’s van de technische groepen 4.
35 35 35 40 49 51 57 58
Foto’s van het aardewerk
5.1. Lijst van foto’s 5.2. Foto’s van het aardewerk 6.
25 32
Tabellen en grafieken
4.1. CD-ROM 4.2. Algemene kwantificatie 4.3. Lokaal/regionaal aardewerk 4.4. Importaardewerk 4.5. Synthese van het lokaal/regionaal aardewerk en het importaardewerk 4.6. Vergelijking met omliggende sites 4.7. Bijlage 5.
25
64 64 65
Tekeningen van het aardewerk: schaal 1/3
6.1. Lijst van getekende scherven 6.2. Waterput 45 6.3. Waterput 189 6.4. Waterput 243 6.5. Waterput 428 6.6. Waterput 553 6.7. Waterput 656 7. Tekeningen van het aardewerk: schaal 1/1
68 68 69 69-70 70 70 71 71 72
5
Dankwoord Hierbij wil ik mijn dank betuigen aan enkele mensen die mij hebben bijgestaan in de verwerking van deze masterproef. Koen De Groote wens ik te bedanken, aangezien zijn studie van het Middeleeuws aardewerk in Vlaanderen een grote ondersteuning is geweest wat betreft de opbouw en uitwerking van deze masterproef. Bovendien heeft hij ervoor gezorgd dat enkele onduidelijkheden opgeklaard zijn geraakt die van groot belang waren voor een goede start van de analyse en verwerking van het materiaal. Ook mijn promotors, Dr. Wim De Clercq en Drs. Davy Herremans, wens ik te bedanken voor ondersteuning gedurende het gehele traject. De hele Kale-Leie Archeologische dienst wil ik bedanken voor het ter beschikking stellen van het materiaal van de site Evergem-Ralingen/Schoonstraat en het bijhorend Rapport. Speciale dank binnen de KLAD wil ik nog betuigen aan David Vanhee voor het doorsturen van allerhande rapporten en verslagen die de vergelijking met andere sites sterk hebben vooruitgeholpen. Ook aan Mieke Van de Vijver voor het doorsturen van de tekeningen van coupes en grondplannen en voor de tijd die ze hierin heeft gestoken. Een laatste dankwoord wil ik ook richten naar Olivier Van Remoorter voor het delen van zijn conclusies. Op deze manier konden we een geheel samenstellen van onze beide papers, wat betreft de belangrijkste berekeningen.
6
Voorwoord Gebruik
Deze masterproef bestaat uit twee delen, m.n. Deel I en Deel II. Deel I bevat de eigenlijke tekst van deze masterproef. Het is dus de uitwerking van het geheel aan informatie die je hier kan terugvinden. Deel II bevat dan de bijhorende illustraties, tabellen en grafieken, foto’s en tekeningen. Het is dan ook zo dat Deel I uitgewerkt is geworden op basis van wat je in Deel II kan terugvinden aan gegevens en bewerkingen. De lezer dient dus Deel I te lezen in samenhang met de bijhorende informatie in Deel II. De beide delen zijn noodzakelijk voor een volledig overzicht en begrip van de materie die hier zal behandeld worden.
In de Bijlage bij Deel I vindt u een samenvatting terug van de belangrijkste onderdelen uit de masterproef van Olivier Van Remoorter en die van mezelf. Dit omdat beiden elkaar uiteindelijk aanvullen als we een volledig overzicht willen teweegbrengen voor de site Evergem-Ralingen/Schoonstraat.
Bij Deel II is er ook een CD-ROM aanwezig. Hier staan 5 bestanden op. Deze bevatten de tabellen die veel te groot blijken en dus niet op een goede manier afgedrukt kunnen worden. Om geen verlies van gegevens te bekomen, worden deze dus via deze CD-ROM meegegeven. Hieronder vind u ook een lijst van de tabellen en grafieken (Bestand 5). Deze lijst kan men gebruiken indien men wenst om een bepaalde grafiek terug te vinden. Door deze lijst apart toe te voegen kan men tegelijk de grafieken tot zich nemen en de lijst bekijken in plaats van steeds doorheen het hele boek te moeten bladeren. De grafieken en tabellen nemen namelijk een aanzienlijk deel in van Deel II.
7
Abstracts References: pottery analysis, medieval, 12th century, Evergem, KLAD
This paper presents a detailed analysis of the medieval 12th century pottery from the archaeological
site
Evergem-Ralingen/Schoonstraat,
excavated
by
the
Kale-Leie
Archeologische Dienst. This analysis is based on the dataset I made of 1442 sherds from the following context-numbers: 45, 189, 243, 428, 553 (consisting of trace-numbers 553, 554, 555, 343 and 366), 641 and 656. A methodology was constructed to guide the analysis in the right direction and to make sure every step in the process had been made. This way I have made a detailed recording of every sherd in the dataset, which made it possible for me to establish typological characteristics and therefore define different form types. I’ve also been able to identify groups with specific technical features in a fabric classification and divide the different ceramic groups, present in the dataset. Because of these recordings, groups and classifications it was possible to reconstruct a quantification in many different ways. All of these brought different results. There seem to be five ceramic groups, 13 fabric groups and four different form types identifiable within the dataset. These have all been analysed in this paper. I have tried to make a comparison between the excavation site at EvergemRalingen/Schoonstraat and other excavation sites in the area. This however seemed problematic at several levels, mostly because of a shortage in necessary data. However, there seems to be a trend noticeable, as one specific form type is found in great quantities everywhere, grey wares seem to always be the most important ceramic group and the way of forming recipients seems to be mostly done in the same manner within the area. Also note that I had to restrict this part to sites with materials from the same period in time and located in the near surroundings and/or in a specific geographical and geological region. A social interpretation could not be made, knowing that it takes a study of all materials (i.e. earthenware, metal, glass,…) available on the site to determine the social status of the inhabitants.
8
Mots clefs: analyse céramique, Moyen Ages, 12e siècle, Evergem, KLAD Cet essai tente de vous munir une analyse qui entre dans les details de la céramique du 12e siècle du site archéologique Evergem-Ralingen/Schoonstaat, examiné par le Kale-Leie Archeologische Dienst. Cette analyse est basée sur une banque de données que j’ai construite de 1442 pieces de poterie des numeros de contextes suivants : 45, 189, 243, 428, 553 (existant des traces numeros 553, 554, 555, 343 et 366), 641 et 656. Une methodologie a eté construite pour guider le procédé de l’analyse et pour permettre de ne pas oublier des éléments importants. De cette manière il était possible de faire une notation précise de toutes les pièces de céramique. A l’aide de ces notations j’ai pu établir des charactéristiques typologiques et de ce fait établir des formes de céramique. En outre, j’ai identifié des groupes sur base des caractéristiques de l’argile et pu les diviser en groupes de céramique. Cette méthode m’a permise de faire des quantifications de plusieurs façons. Tous ces procédés procurent des différents résultats. Il y a cinq groupes céramiques, 13 différents groupes des caractéristiques de l’argile et quatre différents formes de céramique. Tous ces groupes ont eté analysés dans cet essai. J’ai tentée de faire une comparaison du site EvergemRalingen/Schoonstraat et des autres sites archéologiques des environs ou dans la même région geographique ou geologique. Ca a produit quelques problèmes a differents niveaux, surtout parce qu’il me manque les informations nécessaires. Il paraît qu’une forme spécifique de la céramique est présente sur tous les sites, la ceramique grise est souvent le groupe le plus important et la fabrication des formes paraît être faite d’une manière typique. Une reconstruction sociale était impossible à faire, parce que pour cela il est nécessaire d’analyser tous les matériaux (céramiques, métaux, verre, ...) du site.
9
1. Inleiding
1.1. Motivatie
Ik heb gekozen voor een studie van aardewerk als onderwerp voor deze masterproef aangezien een doorgedreven materiaalstudie mij interessant leek op verschillende vlakken. Allereerst is het namelijk zo dat we via de materiaalstudie-cursussen uiteindelijk slechts een basisverwerking kunnen uitvoeren, daarnaast worden aardewerkstudies niet zo vaak uitgevoerd, terwijl ze wel veel informatie kunnen verschaffen van de onderzochte sites en tenslotte wilde ik wat meer met het materiaal zelf bezig kunnen zijn om zo alvast meer kennis op te doen omtrent Middeleeuws aardewerk. De studie van aardewerk is op zich al zeker iets volledig anders dan een literatuurstudie rond een zeker onderwerp. Het is dan ook al een ervaring op zich om het vondstenmateriaal te kunnen behandelen, bekijken, bestuderen en analyseren in detail buiten de omgeving van de opgraving zelf.
1.2. Situering
Het aardewerk dat ik behandel is afkomstig van de opgraving uitgevoerd door de Kale-Leie Archeologische Dienst te Evergem Ralingen/Schoonstraat (Ill. 1). Het onderzoek werd uitgevoerd door vier archeologen: Mieke Van de Vijver, Evelyn Schynkel, Kristof Keppens en Sarah Dalle. Het terreinwerk vond plaats van 23 februari 2009 tot en met 26 juni 2009.
De totale oppervlakte van het terrein betrof 2,5ha, waarvan 1,5ha werd opgegraven (Ill. 2). Het terrein staat gemarkeerd als een matige droge zandbodem met een verbrokkelde ijzer en/of humus B horizont en in het westen als droge zandbodem met een dikke antropogene humus A horizont. De site bevindt zich op een zandige, oost-west gerichte rug langs de vallei van de Oude Kale (Van de Vijver et al. 2009 p.11). Het aardewerk uit de waterputten werd reeds gedateerd door Koen De Groote in de 12e eeuw. Hierbij bevinden we ons in de volle Middeleeuwen. Het overgrote aandeel van het materiaal zal dus van aardewerksoort onder het grijze aardewerk te sorteren zijn. Hiernaast zal er zich dus nog rood aardewerk en mogelijk een klein aandeel importaardewerk onder het te verwerken materiaal bevinden.
10
Een bespreking van de waterputten die zich onder mijn materiaal bevonden komt later aan bod in hoofdstukken ‘1.5. De gekozen waterputten’ en ‘3. Bespreking van de site en de waterputten’.
1.3. Doelstelling
Met deze masterproef zal ik trachten enkele stappen binnen de mate van het mogelijke te voltooien. Allereerst zal er een database in Excel opgesteld worden die een overzicht zal geven van het materiaal en zijn eigenschappen. Een database in Access zou waarschijnlijk te veel tijd in beslag hebben genomen en kon niet voorzien in alle functies die nodig waren om de berekeningen te maken die achteraf nodig zouden zijn. Het is dan ook zeer zeker niet de bedoeling om dubbel werk te creëren. Er zal een beschrijving toegevoegd worden van elke scherf die microscopisch bekeken wordt. Deze database zal het mogelijk maken om een verdeling te maken van het aardewerk op basis van verschillende criteria om duidelijkheid te verschaffen op verschillende niveaus. Het zal dan ook mogelijk zijn om een technische analyse uit te voeren en dus een verdeling van technische groepen te bewerkstelligen. Een kwantificatie zal opgesteld worden op basis van het aantal scherven, op basis van het M.A.E. en op basis van een combinatie van verschillende factoren. Daarnaast is het ook de bedoeling dat een overzicht gemaakt zal worden van de aardewerksoorten, de technische groepen, de vormsoorten en dergelijke meer, aangezien deze de vraagstelling en oplossing zal ondersteunen en visualiseren. Deze zullen uitgewerkt worden in tabellen en grafieken voor zover deze de berekeningen en gedachtengang ondersteunen, helpen bij de visualisatie en het begripsgemak kunnen vergroten. Hiernaast zal ook een verdeling gemaakt worden tussen het lokaal/regionaal aardewerk en het importaardewerk om erachter te komen in welke mate men importaardewerk gebruikte en welke functie het dan mogelijk had. Het representatieve materiaal zal dan ook getekend worden en dan onder andere gebruikt worden om een vormentypologie op te stellen. Al deze verdelingen zullen, naar best gebruik, gebeuren op basis van schervenaantallen, het M.A.E., percentages en kunnen indien nodig ook nog eens verdeeld worden in aardewerksoorten of –groepen.
11
1.4. Methodologie
Er zal een methodologie worden toegepast, die min of meer gelijk loopt met deze die Koen De Groote heeft toegepast bij zijn studie van het Middeleeuwse aardewerk in Vlaanderen. De verschillende onderdelen van verwerking zullen zo ook voorkomen in mijn masterproef in die mate dat ze toepasbaar zijn op het te verwerken materiaal. Op deze manier hoop ik zo volledig mogelijk te zijn in mijn verwerking van het materiaal. Dit lijkt mij de beste manier om alle stappen te voltooien en het maximum aan informatie uit mijn contexten te halen.
De verschillende stappen zullen niet perfect in volgorde uitgevoerd zijn zoals het planmatig opgesteld zal staan in het hoofdstuk ‘2. Methodologie’, maar het lijkt mij meer van belang om een duidelijke rangschikking te maken van de stappen van het proces. Er was namelijk soms sprake van een wirwar van zaken die door elkaar dienden te gebeuren omwille van optimale tijdsverdeling, beschikbaarheid op dat moment van apparatuur of een persoon die hulp kon bieden of duidelijkheid kon verschaffen en dergelijke meer. Het is dan ook vaak zo dat men soms zaken uit latere stadia nodig heeft om iets op te lossen of te vervolledigen dat aanvang nam in een vroeger stadium.
1.5. De gekozen waterputten
Op basis van het schervenaantal werd een verdeling gemaakt onder Olivier Van Remoorter en mezelf van de waterputten en een gracht. Ikzelf zal waterputten nummers 45, 189, 243, 428, 553 (bestaande uit nummers 553, 554, 555, 343 en 366), 641 en 656 behandelen en Olivier van Remoorter waterputten nummers 165, 241, 492, 645 en gracht 657 en 657bis. Maar hierover volgt later nog meer, ook in het hoofdstuk ‘2. Methodologie’ en het hoofdstuk ‘3. Bespreking van de site en de waterputten’.
1.6. Beperkingen en probleemstelling
Allereerst dien ik hierbij te vermelden dat het van groot belang is dat de lezer van deze masterproef beseft dat ikzelf voor deze studie diende te vertrekken van slechts een heel beperkte basiskennis omtrent het Middeleeuwse aardewerk. Het is namelijk zo dat ik wat voorkennis betreft enkel kon rekenen op het vak ‘Materiaalstudie van de Middeleeuwen’ en dat dit een studie betrof van materiaal van de site te Clairefontaine dat te dateren valt in de 12
late Middeleeuwen - Postmiddeleeuwse periode. Het materiaal dat ik hier zal behandelen is dus niet echt hiermee vergelijkbaar. Wat betreft mijn ervaring qua Middeleeuws aardewerk via terreinstage, moet ik dan ook vermelden dat ik nog niet veel 12e eeuws materiaal heb aangetroffen of behandeld. Wel had ik al enige voorkennis over wat er allemaal kan bepaald worden door tellingen en studie van aardewerk door het voorgenoemde vak ‘Materiaalstudie van de Middeleeuwen’ en kon ik reeds goed overweg met Excel, om deze tellingen te bekomen en uit te werken op een zo overzichtelijk mogelijke manier.
Men dient dus goed te begrijpen dat ik steeds mijn best heb gedaan om zo goed mogelijk alle probleemstellingen op te lossen en dat ik in zoverre mogelijk steeds heb geprobeerd om alles correct te beschrijven, benoemen en te analyseren. Indien er fouten voorkomen, dient dit bij aanvang toegeschreven te worden aan het gebrek aan basis- en voldoende gevorderde kennis van Middeleeuws aardewerk. Bij onzekerheid omtrent enkele zaken zag ik mij dan ook verplicht steeds raad te vragen aan Davy Herremans, Wim De Clercq en is het ook noodzakelijk gebleken dat Koen De Groote zelf langskwam om enkele zaken op te klaren. Al doende leert men en naarmate het proces vorderde en de scherven allemaal een paar keer bekeken waren, werd alles steeds sneller duidelijker worden en verwierf ik meer inzicht in de materie. Mits er rekening gehouden wordt met een zekere foutenmarge zal deze masterproef zeker zijn dienst bewijzen als aardewerkstudie voor de site Evergem Ralingen/Schoonstraat.
Goede literatuur is dan ook beperkt in aantal gebleken. Als referentie was ik dus genoodzaakt voornamelijk gebruik te maken van het boek van Koen De Groote, aangezien opgravingsverslagen veelal te weinig informatie bevatten om bruikbaar te zijn als referentieof vergelijkingsmateriaal. Enkele studies en andere publicaties kunnen nog in beperkte mate informatie aanbrengen en worden in die mate gebruikt dat ze nuttige informatie kunnen aanleveren voor deze masterproef. Het beperkte aantal bronnen wordt dan ook hierdoor verklaard.
1.7. Stand van onderzoek in Vlaanderen Aangezien het voor deze masterproef van belang is ons te situeren in de 12e eeuw beperk ik mij dan ook tot de stand van onderzoek in Vlaanderen rond materiaal van de volle Middeleeuwen. Er zijn talrijke aardewerkstudies die gemaakt worden in de context van het 13
opgravingsverslag. Al snel wordt echter duidelijk dat hierbij grote verschillen in kwaliteit en manieren van werken te onderscheiden zijn. Bij publicaties van contexten en specifieke sites ontbreken vaak volledige en duidelijke data en deze zijn noodzakelijk voor een vergelijkende studie en om eventueel te dienen als referentiemateriaal. Het onderzoek van de archeologische diensten in Gent, Brugge en Antwerpen gaat ook maar relatief weinig vooruit. Daarnaast zijn er nog de licentiaatsverhandelingen, maar, zoals logisch aan te nemen is, zijn deze ook weer verschillend in kwaliteit en uitwerking en worden ze bovendien slechts zelden gepubliceerd. Dit resulteert in een grote hoeveelheid verschillende papers die niet met elkaar vergeleken kunnen worden en amper beschikbaar zijn voor onderzoekers (Koen De Groote 2008 p.2425). Het blijkt vaak dat er weet is van 12e eeuws materiaal op de site en dat men het heeft opgegraven en bijgehouden. Vaak echter worden in het verslag geen tellingen gemaakt. Indien ze voorkomen is het sporadisch, onvolledig of enkel op basis van schervenaantallen. Vaak wordt er dan ook geen onderverdeling gemaakt in aardewerksoorten. Soms blijkt het niet duidelijk over welke aardewerksoort men het heeft en praat men slechts over reducerend of oxiderend gebakken aardewerk. Men vindt dan ook vaak geen onderscheid terug tussen lokaal/regionaal aardewerk of importaardewerk. Een M.A.E.-telling gebeurt zeer zelden. Bovendien zal men ook niet steeds het aardewerk tekenen en/of meegeven als illustratie in de publicatie. Men maakt wat aardewerkvormen betreft ook vaak enkel nota van de vormen die gemakkelijk te herkennen zijn (i.e. kogelvormige potten). Vaak weten we niet of er versierde fragmenten aangetroffen zijn of niet. Ook deze zaken dienen eigenlijk vermeld te worden, aangezien ze later iemand anders wel kunnen helpen bij een vergelijkende studie. Kortom, de informatie die wordt meegegeven, als ze dan al wordt meegegeven, is zeer vaak te beperkt,
onvolledig
en
onbruikbaar
voor
hergebruik
als
referentiemateriaal
of
vergelijkingsmateriaal.
14
2. Methodologie 2.1. Inleiding
Bij het ontvangen van de dozen met aardewerk zijn wij begonnen met een verdeling te maken onder Olivier Van Remoorter en mezelf. Zodoende verdeelden we het aardewerk op zulk een manier dat ieder ongeveer een gelijk aantal scherven te verwerken zou hebben. De verdeling verliep als volgt: Ikzelf zou waterputten nummers 45, 189, 243, 428, 553 (bestaande uit nummers 553, 554, 555, 343 en 366), 641 en 656 behandelen en Olivier van Remoorter zou waterputten nummers 165, 241, 492, 645 en grachten 657 en 657bis behandelen. Op deze manier hadden we volgens het opgravingsverslag elk ongeveer 1400 scherven te onderzoeken.
2.2. Opstellen van de database
Na het sorteren van de zakken aardewerk en deze te hebben geleegd om alvast een eerste blik te werpen op de aardewerksoorten en het vormenscala kon er van start gegaan worden met het onderzoek van het aardewerk. Omdat het de eerste keer is dat ik in detail zou gaan kijken naar een hele hoop scherven heb ik besloten om te vertrekken van op het laagste niveau en koos ik er bijgevolg voor om zo goed als elke scherf te bekijken onder de microscoop. Scherven die in elkaar pasten of die overduidelijk van dezelfde soort en baksel waren werden samen beschreven. Wanneer het gaat om randen die bij elkaar geplaatst zijn, dan is het omdat ze in elkaar passen. Ditzelfde geldt ook voor bodems. Wanneer wandscherven bij elkaar werden geplaatst dan is het omdat ze ofwel passen, ofwel vermoedelijk van hetzelfde recipiënt afkomstig waren. De restgroep, zijnde heel erg kleine scherfjes en resten van bouwmateriaal (zoals bakstenen of tegulae), werden niet microscopisch bekeken of beschreven, maar kregen wel een nummer en een aantal per spoor en eventueel per context en/of laag. Het starten van op het allerlaagste niveau zorgde er dan ook voor dat ik zo objectief mogelijk achteraf tot gegevensverzameling kon overgaan. Ik kon hierdoor bovendien ook systematisch te werk gaan, zodat ik niets over het hoofd zou zien bij de beschrijving en verwerking. Hierbij dient men dan ook wel in het achterhoofd te houden dat de gedetailleerde gegevens bij verdere verwerking (door samenvoeging, groepenvorming, algemene beschrijving) deels verloren zouden gaan. Echter de precisiegegevens blijven steeds bewaard in de algemene
15
database en de database van de technische gegevens (terug te vinden in Bestand 1 en 2 op CD-ROM).
Allereerst gaf ik de scherven (apart of tezamen indien ze bij elkaar hoorden) een nummer, daarna noteerde ik het nummer van de waterput, hierna het coupenummer en het laagnummer, indien aanwezig op de aardewerkzakken en het aantal scherven die bij het ID-nummer hoorden. Hierna noteerde ik de aardewerksoort, de herkomst en het fragment. De vormenbespreking en de techniek werden aangevuld, wanneer het proces dat hierbij behoorde voltooid was. Indien er glazuur op de scherf aanwezig was noteerde ik de glazuurplaats, de –soort en de –kleur. Daarnaast maakte ik nog notitie van eventuele gebruikssporen, versiering, radstempels (met de plaats, de vorm en de frequentie), vingerindrukken, rode verf en/of eventuele andere versieringsvormen of opmerkingen. Aan deze lijst voegde ik later toe of er een foto of tekening van werd gemaakt, door middel van een ‘Ja’ notatie.
Hierna noteerde ik ook onmiddellijk de aardewerkgroep en volgde een bespreking van enkele zaken die ik onder de microscoop bekeek en enkele zaken die ik erna constateerde. Deze waren de verschraling (aard, korrelgrootte, korrelkleur, verspreiding, dichtheid), de bakselkleur (buitenzijde, binnenzijde, kern), de zachtheid, de oppervlaktestructuur, de aflijning van de kern en eventuele opmerkingen (terug te vinden in Bestand 2 op CD-ROM).
Voor de beschrijving van voorgaande zaken heb ik gebruik gemaakt van de maatstaven die Koen De Groote heeft gesteld in zijn studie van het Middeleeuwse aardewerk in Vlaanderen. Hieraan voegde ik enkele zaken toe, die voor mij nog van belang waren. Schematisch en met wat meer uitleg leverde dit dan de volgende categorieën op: -
ID: nummer van de scherf of schervengroep
-
Contextnummer: nummer van de waterput
-
Coupe: naam van de coupe, indien aanwezig
-
Laag: laagnummer of nummer van het onderscheiden bandje, indien aanwezig
-
Aantal: aantal scherven per aangegeven ID-nummer
-
Aardewerksoort: benaming aardewerksoort
-
Herkomst: L(okaal), R(egionaal), I(mport)
-
Techniek: nummer van de technische groep
-
Aardewerkvorm
16
-
Afmetingen: mm (diameter rand/hoogte/diameter bodem)
-
Fragment: R(and), H(als), S(chouder), W(and), B(odem), O(or), T(uit), G(ietsneb), V(oet), A(rcheologisch compleet)
-
R-type: randtype
-
B-type: bodemtype: L(ens), B(ol), (vl)A(k), S(tandring), F(eet), P(ootjes), V(oet)
-
O-type: oor- of steeltype: B(and), W(orst), S(teel), G(reep), K(nop) / H(ol), M(assiek), V(erticaal), H(orizontaal), D(iagonaal)
-
T-type: tuittype: I(ngestoken), O(pgeplaatst) / L(os), A(ansluitend), U(-vormig)
-
F-type: standvinnen: E(nkel) of M(eerledig) / L(osstaand) of A(ansluitend) / totaal aantal
-
Glazuurplaats: R, H, S, W … + I(ntern) of E(xtern)
-
Glazuursoort: L(ood) / S(trooi)
-
Glazuurkleur
-
Gebruikssporen: B(eroet), K(ookrestant)
-
Versiering o
Versiering: ja/nee (=blanco)
o
Radstempel: plaatsvermelding
o
Radstempelvorm: letter voor de vorm (d(riehoek), v(ierkant), c(irkel), w(afel), 1e cijfer voor het aantal banden, 2e cijfer voor het aantal rijen per band
o
Stempelfrequentie: aantal blokjes in een enkelvoudige radstempelband / 3cm
o
Vingerindrukken: plaats
o
Rode verf: verfstrepen plaats
o
Andere: andere versieringsmethode
-
Opmerkingen
-
Tekening
-
Foto
Waarna ook nog de volgende categorieën net voor, tijdens en na het onderzoek met de microscoop genoteerd werden: -
Aardewerksoort + handgevormd/gedraaid, reducerend/oxiderend
-
Verschraling: o
Aard
o
Korrelgrootte: zeer fijn tot uiterst grof
Zeer fijn: < 0,1 mm
Fijn: 0,1 – 0,2 mm
Matig fijn: > 0,2 – 0,5 mm
Matig grof: > 0,5 – 1 mm
17
Grof: > 1 – 2 mm
Uiterst grof: > 2 mm
o
Korrelkleur
o
Verspreiding: regelmatig of onregelmatig
o
Dichtheid: verspreid tot zeer dicht
-
Bakselkleur
-
Zachtheid: (bijna) hard of zacht
-
Oppervlaktestructuur: korrelig, glad of poreus
-
Kern: mate van aflijning
Vervolgens heb ik ervoor gekozen om alle tuit-, oor-, bodem- en randfragmenten apart te bekijken om enkele meer specifieke zaken hiervan te noteren (terug te vinden in Bestand 3 op de CD-ROM), aangezien dit niet noodzakelijk blijkt voor de wandscherven. Bij de randscherven koos ik ervoor om hierbij de afmetingen (diameter, max. hoogte, max. breedte) te noteren en het fragment nader te duiden (is het enkel de rand of ook nog de hals en/of de schouder). Het randtype zou ik later toevoegen, na het tekenen en beschrijven. Voor de bodemfragmenten noteerde ik opnieuw de afmetingen (diameter, max. hoogte, max. breedte), het bodemtype en indien van toepassing het voettype. Voor de tuitfragmenten opnieuw de afmetingen (diameter, max. hoogte, max. breedte) en het tuittype. Voor de oorfragmenten noteerde ik nog het oortype.
Aangezien we maar één microscoop tot onzer beschikking hadden dienden we te werken met een systeem van afwisseling, waarbij de ene dan met de microscoop kon werken, terwijl de andere zich dan indien nodig bezighield met het tekenen van de representatieve scherven (zijnde de randfragmenten, bodems, archeologisch complete exemplaren, versierde scherven, …). Op deze manier was al het aardewerk dat getekend diende te worden ook reeds getekend op het einde van het onderzoeksproces met de microscoop. De tekeningen zouden later helpen bij de vormendeterminatie en het opstellen van de randtypologie. De tekeningen werden in een later stadium dan via illustrator digitaal gemaakt om het gebruiksgemak te vergroten. Door deze in illustrator te verwerken konden ook specifieke aanduidingen gemaakt worden voor bepaalde versiering, afgebroken fragmenten e.d.
18
2.3. Opstellen van de technische groepen
Wanneer alle gegevens zo goed als mogelijk verzameld waren kon ik overgaan tot het opstellen van de technische groepen. De verdeling van de technische groepen gebeurde op basis van de verschraling, de bakselkleur, de zachtheid, oppervlaktestructuur en de kern. Aangezien zo goed als alle scherven onder de microscoop bekeken waren, was het ook niet zo eenvoudig om grote groepen te maken, aangezien elke scherf natuurlijk verschilt van een andere. Voor de uiteindelijke verdeling is er dan voornamelijk gesorteerd op de aard van de verschraling, de korrelgrootte en –kleur met daarnaast de oppervlaktestructuur. Het sorteren op basis van bakselkleur alleen bleek niet mogelijk, aangezien kleuren snel gaan verschillen door het bakkingsproces (zelfs binnen eenzelfde vorm kunnen verschillende kleuren voorkomen).
De verdeling van de technische groepen heeft, omwille van de gedetailleerde beschrijving van elke scherf, veel tijd gekost en diende dan ook een paar keer opnieuw aangepast te worden. Met de hulp van Davy Herremans is het dan uiteindelijk tot een definitieve verdeling gekomen van de technische groepen, aangezien er enkele groepen nog bij elkaar konden ingedeeld worden die ik van elkaar had onderscheiden. Na het bekijken van enkele representatieve stukken per technische groep werd het steeds duidelijker welke scherven waar bij hoorden en vergemakkelijkte het proces van indeling. De uiteindelijke opstelling van de technische groepen is dan tot stand gekomen door een combinatie van het bekijken van gedetailleerde computergegevens en het bekijken van de scherven zelf. Niet alle aspecten kunnen immers via de computer geregistreerd worden.
Na de verdeling in technische groepen, maakte ik een beschrijving van de technische groepen met eventuele opmerkingen en heb ik besloten een verdeling te maken van de scherven per technische groep (terug te vinden in Bestand 2 op CD-ROM) om zo een overzicht te verkrijgen in de methodes. Een telling (zie tabel 9) kan ook een idee vormen van welke methodes men mogelijk het meeste gebruikte bij de fabricatie van het aardewerk.
2.4. Kwantificatie
Aangezien ik dan reeds was overgaan tot tellingen van het aardewerk, leek het mij dan ook geschikt om een algemene telling op te stellen op verschillende niveaus en volgens 19
verschillende methodes. Ik berekende het totaal aantal scherven, het M.A.E. (minimum aantal exemplaren) en vervolgens deed ik nog een telling met inbegrip van zowel randen als bodems, oren en tuiten. Deze laatste telling noodzaakte mij een onderscheid te maken tussen de aardewerksoorten. Ook op basis van aardewerkvormen kon ik nog een andere telling bekomen. Meer over de kwantificatie komt later nog terug in het hoofdstuk ‘4. Kwantificatie’. De uitwerking van de tellingen gebeurde op verschillende manieren, waarbij ik verschillende zaken van elkaar onderscheidde, afhankelijk van de context waarvoor de telling noodzakelijk bleek.
Aangezien het ook van belang is om de waterputten met elkaar te vergelijken besloot ik dan ook een telling te maken van de hoeveelheid scherven per waterput. Ik maakte hierbij ook een onderverdeling in aardewerksoort. Dit toont duidelijk welk gamma van aardewerksoorten teruggevonden wordt en dat per waterput gerangschikt. Ook een M.A.E.-telling werd gemaakt per waterput en de aardewerkvormen zullen in relatie hiermee besproken worden. Deze zaken vinden we terug in ‘3. Bespreking van de site en de waterputten’ en in hoofdstukken ‘5. Bespreking van het aardewerk van lokale of regionale herkomst’ en ‘6. Bespreking van de aanwezige imporgroepen’.
2.5. Opstellen van de randtypologie
Op basis van de tekeningen die ik maakte van de randen stelde ik vervolgens een randtypologie op. Op basis van deze randtypologie zal ik dan de vormen van het aardewerk bepalen en onderscheiden. Ik beschreef dus de vormgeving van de randen, min of meer het voorbeeld van Koen De Groote volgend. Vervolgens gaf ik de randen een typenummer. De typenummers groeperen de randen die eenzelfde vormtypologie hebben.
Er is ook wel een zekere problematiek verbonden met het opstellen van deze randtypologie. Zo zijn bijvoorbeeld niet alle vormen herkenbaar via de rand en is het dus mogelijk dat de vormdeterminatie niet met zekerheid kan gebeuren bij bepaalde randfragmenten. Ook is het zo dat niet alle randen van eenzelfde typenummer identiek zijn. Door het bak- en droogproces kan er variatie optreden in de randvormen. De typenummers vertegenwoordigen dus in feite een groep randen met dezelfde kenmerken en hoeven er daarom niet exact hetzelfde uit te zien. De tekening is ook van groot belang bij de bepaling van de randtypologie, maar een tekenaar kan niet alles vastleggen en de tekening zelf is op zich eigenlijk al een interpretatie 20
van de tekenaar (De Groote 2008 p.36-38). Dit zorgt ervoor dat mogelijke details niet altijd zullen zichtbaar zijn op papier. De interpretatie probeerde ik wel zo goed mogelijk te voltooien. Ik maakte ook gebruik van randtype-groepen. Deze groepen bevatten subgroepen met eenzelfde typenummer. Dit alles zal duidelijk worden in hoofdstukken ‘5. Bespreking van het aardewerk van lokale of regionale herkomst’ en ‘6. Bespreking van de aanwezige importgroepen’ onder punten ‘5.3.1. Randtypologie’ en ‘6.3.3.1. Randtypologie’
2.6. Definiëren van het vormenscala
Bij het definiëren van het vormenscala traden er ook enkele problemen op. Ik vermeldde bijvoorbeeld al eerder dat het niet steeds mogelijk is om op basis van de rand met zekerheid een vorm te bepalen. Hiernaast is het ook zo dat er slechts één archeologisch compleet exemplaar in mijn aardewerkfragmenten terug te vinden is, dat dus met zekerheid te definiëren valt. Voorts heb ik hier te maken met vele randfragmenten die determinatie bemoeilijken door hun grootte. Het merendeel van de randfragmenten zijn immers zowel te klein in breedte als in hoogte. Hierdoor is het ook slechts bij enkele exemplaren mogelijk om min of meer met zekerheid de diameter te bepalen.
Wat de wandfragmenten betreft, determineerde ik op basis van de sporen die aanwezig waren op de scherven, zoals kookresten, roet etc. Soms werd het door vergelijking met andere scherven duidelijk tot welke vorm de wandfragmenten vermoedelijk behoorden. Ook versiering op bepaalde wandscherven zag ik soms als determinatief voor een bepaalde vorm. Let wel dat de determinatie met wandfragmenten nog in mindere mate zeker is dan deze op basis van de randfragmenten. Ik zal een melding maken van het vormenscala op basis van schervenaantallen, maar men moet begrijpen dat dit weinig representatief is, aangezien wandscherven natuurlijk in overvloed aanwezig zijn. Een recipiënt kan zo bestaan uit honderden wandscherven. Enkele fragmenten spraken ook voor zich. Zo zijn er de tuiten en oren die voor zich spreken. Bodemfragmenten trof ik niet veelvuldig aan, maar probeerde ik zo goed mogelijk op basis van de bodemvorm (bol, lensvormig, vlak, …) aan een aardewerkvorm te koppelen.
Door de notatie te maken van de randtypologie kon ik ook gebruik maken van de randtypologie van Koen De Groote ter vergelijking en als hulp bij de determinatie van de
21
vormen. Aangezien mijn vormenscala zodanig weinig verschillende vormen bevat zag ik niet de noodzaak een onderverdeling van de randtypes per vormsoort te maken.
2.7. De voorkomende versieringswijzen
De fragmenten die ik heb behandeld omvatten niet zo veel versieringswijzen. Er is slechts sprake van enkele soorten versiering. Deze zullen later nog aan bod komen in de punten ‘5.4.; 6.3.4. en 6.4.4. Versieringsvormen en –technieken’ van de hoofdstukken “5. Bespreking van het aardewerk van lokale en regionale herkomst” en “6. Bespreking van de aanwezige importgroepen”.
2.8. Het tekenen via illustrator
Alle randfragmenten werden getekend volgens een bepaald systeem. Als de randen te klein waren werd enkel het profiel van de rand getekend met de indicatie van een vermoedelijke diametergrootte (in stippellijn tot de vermoedelijke diameter of enkel een stippellijn indien er helemaal geen zekerheid kon verkregen worden). Het buitenaanzicht werd opgetekend wanneer de randfragmenten voldoende groot waren of wanneer de vormgeving (en dus de afbeelding ervan) kon helpen bij de determinatie van de vorm of wanneer deze nog andere kenmerken vertoonde. Dezelfde manier van tekenen werd toegepast voor de bodems.
De fragmenten die versiering vertoonden werden ook getekend. Door gebruik te maken van illustrator konden vingerafdrukken aangeduid worden door gebruik te maken van een soort schaduweffect. De verfsporen van scherven van het Rijnlands roodbeschilderd aardewerk werden ook zo goed mogelijk in de juiste kleuren weergegeven. Een horizontale arcering duidt de onderdelen van de scherf aan die kapot of verweerd zijn.
22
3. Bespreking van de site en de waterputten
3.1. Inleiding
Bij verdeling van het verwerkingsmateriaal is er besloten dat ikzelf waterputten 45, 189, 243, 428, 553, 641 en 656 zou behandelen en Olivier Van Remoorter waterputten 165, 241, 492, 645 en grachten 657 en 657bis. Hiermee hebben we het materiaal, dus het aantal scherven zonder puzzelen, 50/50 onder elkaar verdeeld. Het is dus noodzakelijk beide papers naast elkaar te leggen en tezamen te gebruiken om een volledig overzicht te verkrijgen van het verwerkte materiaal en alle aspecten die daarbij te kijken komen.
Ik zal hieronder de waterputten die ik heb behandeld kort bespreken naar de informatie uit het opgravingsverslag. Deze bespreking vul ik aan met de cijfergegevens die ontstaan zijn uit mijn onderzoek van de scherven uit deze contexten. Tabel 8 (ook hieronder weergegeven) handelt over de schervenaantallen per context. Hier kan u ook telkens de verdeling van het aantal scherven per aardewerkgroep in de contexten terugvinden. Dit biedt al een eerste overzicht van de schervenaantallen en de verdeling zowel per context als per aardewerkgroep.
Tabel 8: Overzicht van de verdeling van het aantal scherven per context en aardewerkcategorie. (G.F.G.: Gedraaid Fijn Grijs, VR: Vroegrood, LRB: Lokaal Roodbeschilderd, MW: Maaslands Witbakkend, R-RB: Rijnlands Roodbeschilderd). Grafiek: Procentuele weergave van tabel 8 wat betreft het lokaal/regionaal aardewerk. Grafiek: Procentuele weergave van tabel 8 wat betreft het importaardewerk. Waterput Waterput 45 189
G.F.G. 1 2 VR LRB MW R-RB Rest Totaal: 3
769 140 5 15 2 16 947
Waterput 243
Waterput 428
Waterput Waterput 553 641 343 366 553 554 555
Waterput 656
307 19
45 17
21 6
3 1
18 4
2 3 4 335
1 6 69
1 5
22
4 1
17 2
3 27 5 22 Totaal: 61
5
2
5
2
23
Hetzelfde beeld vindt u terug, maar dan per waterput beschreven in tabel 7. Een procentuele weergave in grafieken is ook beschikbaar. Dit kan u terugvinden in bijhorende grafieken bij tabel 8. Deze tonen de procentuele verdeling van de aanwezige aardewerksoorten per waterput van het lokaal/regionaal aardewerk en van het importaardewerk.
3.2. Waterput 45
Waterput 45 (Ill. 3) is te situeren in het oosten van het opgravingsvlak. Het spoor had aan de oppervlakte een diameter van 3,08m en was bewaard tot maximum 1,60m in de diepte (Ill. 4,5). De structuur is trechtervormig en had een zandige vulling met een afwisseling van bleke en donkere lagen onder heterogene bruine gevlekte lagen. Deze lagen wijzen op een trage opvulling en een snellere dempingsfase (Van de Vijver et al. 2009 p.47).
Men heeft in deze waterput tijdens de opgraving 3 scherven aangetroffen (zie tabel 1), waarvan er twee behoren tot het gedraaid fijn grijs aardewerk en eentje tot het vroegrood aardewerk. Deze scherven kregen in de database ID-nummers 1 t.e.m. 3. Deze waterput bevatte slechts 1 randfragment en brengt een M.A.E-telling dus op 1 individu (zie tabel 37). Dit individu behoort tot een kogelpot. De overige scherven uit deze waterput zijn wandscherven.
3.3. Waterput 189
Waterput 189 (Ill. 6) is centraal gelegen in het opgravingsvlak en tevens vlakbij waterputten 241 en 243. Het spoor toonde aan de oppervlakte een ronde vorm met uitstulping die een diameter had van 4,55m (Ill. 7). Ook hier had men met een zandige vulling te maken met opeenvolgende bandjes die wezen op geleidelijke opvulling (Ill. 8). Op ongeveer 1,35m diepte trof men de resten aan van een vierkante bekisting (Ill. 9) die bestond uit vier hoekpalen met horizontaal geplaatste houten planken en nogmaals vier bijkomende hoekbalken aan de buitenzijde. De bodem van deze bekisting trof men aan op 1,80m diepte (Ill. 10) en deze bestond uit een plankenbodem (Van de Vijver et al. 2009 p.52).
In deze waterput trof men in totaal 931 scherven aan en 16 fragmenten die ik als restfractie heb beschouwd (zie tabel 1), omdat het bouwmateriaal is of zodanig gefragmenteerd materiaal dat het niet kan dienen voor nader onderzoek. Het schervenmateriaal behoort tot de 24
aardewerkgroepen van het gedraaid fijn grijs, vroegrood, lokaal roodbeschilderd aardewerk en de importgroepen Rijnlands roodbeschilderd aardewerk en Maaslands witbakkend aardewerk. De vondsten uit waterput 189 kregen in de database de ID-nummers 4 t.e.m. 568 en 933 en 934. Opmerkelijk bij deze waterput is dat er wandscherven uit coupe EF (vulling bekisting) behoren bij de rand- en wandscherven van de archeologisch complete kogelpot, aangetroffen in coupe GH.
Deze waterput bevat verschillende randfragmenten. Een M.A.E.-telling bracht het aantal randen in gedraaid fijn grijs aardewerk op 52 individuen, in vroegrood aardewerk op 3 individuen en in Maaslands witbakkend aardewerk op 2 individuen. Dit zijn dus 57 individuen in deze waterput die geteld werden (zie tabel 37). Van de 57 individuen behoren er 47 tot kogelpotten, 4 tot kommen, 5 tot tuitpotten en eentje is onbekend. De waterput bevat hiernaast nog 3 tuiten, waarvan eentje nog aan de rand bevestigd (deze is al in de randentelling aanwezig). Deze tuiten behoren uiteraard tot tuitpotten. Verder werd nog een oor van een kruik en een (vermoedelijk) grijpelementje of oortje aangetroffen, waarvan ik de bijhorende vorm niet kon bepalen. Ook 2 bodems heb ik hier aangetroffen die vermoedelijke bij tuitpotten hebben behoord. De overige scherven zijn wandfragmenten.
3.4. Waterput 243
Ook waterput 243 (Ill. 11) was centraal gelegen en had een diameter van 2,82m. De waterput is op gracht 193/335 gelegen en lijkt erin uit te monden. De waterput toonde een trechtervormig tot V-vormig profiel (Ill. 12) en had een zandige opvulling van bruingrijze en lichter beige tot bijna witte banden (Ill. 13). In het onderste deel kon men een aanlegkuil onderscheiden (Van de Vijver et al. 2009 p.59).
Deze waterput bevatte 331 scherven en een restfractie van 4 stuks (zie tabel 1). De scherven behoren tot de aardewerkgroepen van het gedraaid fijn grijs en het vroegrood aardewerk. Beide importgroepen, het Rijnlands roodbeschilderd aardewerk en het Maaslands witbakkend aardewerk zijn eveneens aanwezig. De vondsten uit deze waterput kregen in de database de ID-nummers 569 t.e.m. 800. Voor deze waterput kan ik ook opmerken dat materiaal uit coupe AD (laag 15) past uit materiaal afkomstig uit coupe CB.
25
Wat deze waterput betreft leverde een M.A.E.-telling 16 individuen op, allen behorende tot het gedraaid fijn grijs aardewerk (zie tabel 37). Hieronder bevinden zich 14 kogelpotten en 2 tuitpotten. In deze waterput waren verder nog twee tuiten aanwezig, behorende bij tuitpotten. De overige scherven zijn wandfragmenten.
3.5. Waterput 428
Waterput 428 (Ill. 14) bevond zich in het zuidwesten van het opgravingsvlak en was rond van vorm met een diameter van 3,56m (Ill. 15). De structuur was bewaard gebleven tot 1,88m diep en vertoonde een V-vorm. De opvulling (Ill. 16) bestond uit grijze en bruine lagen die wezen op een geleidelijke opvulling (Van de Vijver et al. 2009 p.62).
Men trof tijdens de opgraving in deze waterput 63 scherven aan en een restfractie van 6 fragmenten (zie tabel 1). Het aardewerk behoort tot het gedraaid fijn grijs en het vroegrood en wat importaardewerk betreft is er één enkele scherf die behoort tot het Rijnlands roodbeschilderd aardewerk. De vondsten uit deze waterput hebben in de database de IDnummers 801 t.e.m. 860. Wat betreft deze waterput trof ik enkele fragmenten aan die in elkaar passen uit coupe AB en uit coupe CB.
Waterput 428 had een M.A.E.-telling van 4 individuen (zie tabel 37). Deze kunnen alle 4 geplaatst worden bij het gedraaid fijn grijs aardewerk in de vorm van kogelpotten. De overige scherven zijn wandfragmenten.
3.6. Waterput 553
Waterput 553 (Ill. 17) bevond zich in het noordwesten van het opgravingsvlak en had een ovale vorm van 12,5 bij 10m. In eerste instantie kreeg deze de spoornummers 343, 366 en 517 mee. Echter na een verlaging van 40-50cm werd opnieuw genummerd, waarna de waterput de nummers 553, 554 en 555 meekreeg. Op deze nieuwe diepte mat de waterput nog 8,30 bij 7,50m (Ill. 18). De vorm van de waterput doet vermoeden dat deze functie deed als drenkkuil. De diepte van deze waterput was ongeveer 2,20-2,30m en de vulling ervan bestond uit een opeenvolging van donkergrijze en –bruine lagen (Ill. 18, 19). Er is waarschijnlijk sprake van een geleidelijke opvulling. Enkele grachten lijken uit te monden in deze waterput. De
26
grachten die de waterput in grondvlak doorsneden konden, op een uitzondering na, niet onderscheiden worden van de vulling van de waterput (Van de Vijver 2009 p.67-68).
Aangezien deze waterput verschillende nummers heeft meegekregen tijdens de opgraving zal ik de aantallen in deze contexten apart beschrijven en tenslotte ook nog eens allemaal tezamen. Contextnummer 343 bevatte 27 scherven behorende tot het gedraaid fijn grijs en het vroegrood. Contextnummer 366 telde 5 scherven ook behorende tot de voorgaande groepen. Contextnummer 553 bevatte 19 scherven en 3 fragmenten die ik bij de restfractie onderbracht. De scherven behoorden ook nogmaals tot voorgaande twee groepen. Contextnummer 554 en 555 bevatten respectievelijk 5 en 2 scherven behorende tot het gedraaid fijn grijs aardewerk. Waterput 553 bevat dus in totaal 58 scherven en een restfractie van 3 fragmenten (zie tabel 1). De scherven behoren tot de aardewerkgroepen gedraaid fijn grijs en vroegrood aardewerk. De vondsten uit deze waterput, inclusief alle contexten hierin ondergedeeld, kregen de IDnummers 861 t.e.m. 909 in de database.
Ondanks de vele sporen die onder deze waterput gerekend werden leverde een M.A.E.-telling hier slechts 7 individuen op (zie tabel 37), die allen behoren bij kogelpotten in gedraaid fijn grijs aardewerk. In deze waterput trof ik verder nog een oor van een kruik aan en twee bodems, die toegeschreven kunnen worden aan kogelpotten. De overige scherven zijn wandfragmenten.
3.7. Waterput 641
Waterput 641 (Ill. 20) bevond zich in het zuidoosten van het opgravingsvlak en had een ronde vorm met een diameter van 1,56m en een diepte van 1,46m (Ill. 21). De doorsnede toonde steile wanden met een komvormige bodem (Ill. 22). Men heeft dit spoor omwille van zijn mogelijke watervoerende functie als waterput geïnterpreteerd, echter zijn vorm en doorsnede doet ook denken aan een mogelijk gebruik als silo of voorraadkuil (Van de Vijver 2009 p.69) Er bevindt zich een beige laag op ongeveer 1m-1,10m diepte die mogelijk een indicatie is van een snelle dempingsfase. Mogelijk wenste men eerst dieper te graven, maar ondervond dan problemen met de grondwaterstand. Een snelle demping was zo mogelijk een oplossing voor dit probleem (Van de Vijver et al. 2009 p.70).
27
Waterput 641 bracht tijdens de opgraving 4 scherven op en 1 restfragment. De scherven behoren tot de aardewerkgroepen van het gedraaid fijn grijs en het vroegrood. De vondsten uit deze waterput hebben ID-nummers 928 t.e.m. 932 in de database. Er zijn geen randen aangetroffen in deze waterput.
3.8. Waterput 656
Waterput 656 (Ill. 23) bevond zich enkele meters van een hypothetisch gebouw, Gebouw 4 genaamd, in het opgravingsvlak. Het spoor heeft een diameter van 2,64m en reikt tot 0,95m diepte met sporen van waterwerking tot 1,60m diepte (Ill. 24). De waterput heeft een trechtervormig profiel (Ill. 25) (Van de Vijver et al. 2009 p.73).
Deze waterput heeft 22 scherven opgebracht (zie tabel 1) behorende tot het gedraaid fijn grijs aardewerk en het vroegrood aardewerk. De vondsten uit deze waterput kregen in de database de ID-nummers van 910 t.e.m. 927.
Deze waterput bracht het aantal individuen volgens een M.A.E.-telling op 5 (zie tabel 37). Deze behoren bij kogelpotten gefabriceerd in gedraaid fijn grijs aardewerk. De overige scherven zijn wandfragmenten.
3.9. Bespreking van de tafonomie
3.9.1. Probleemstelling Om een bespreking van de tafonomie te maken op basis van het aardewerk is een goede notatie van de herkomst van het materiaal een vereiste. Op een opgraving echter blijkt het vaak niet mogelijk om onmiddellijk een onderscheid te maken in lagenopbouw van een spoor bij het zetten van de eerste coupe. Aangezien we hier spreken over een onderzoek van het materiaal dat afkomstig is uit waterputten zijn we hier alvast zeker dat de sporen een grote diepte kennen. Het couperen hiervan en het tegelijk laag per laag apart houden van materiaal is dan ook geen evidentie. Zeker wanneer er tijdsdruk of andere problemen als wateroverlast bij te kijken komen. Als allereerste probleem moet ik dus reeds vermelden dat er in te weinig mate een indicatie is kunnen gemaakt worden van de lagen waaruit het aardewerk afkomstig is. Enkele zakken met materiaal hebben zo wel een laagnummer meegekregen, maar de meerderheid van het materiaal is slechts op basis van coupenummers onderscheiden. De 28
nummers die op de zakken zijn geregistreerd zijn trouwens niet altijd een aanduiding van strikte lagen. In sommige gevallen heeft men eerst alle verschillende bandjes een nummer gegeven om dan later deze bandjes toe te schrijven aan lagen. De nummers van de bandjes staan zo vermoedelijk soms op de zakken aangeduid en niet de strikte laagnummers. De categorie ‘Laag’ in mijn database is zo dus ook vermoedelijk dan een mengeling van de strikte laagnummers en de nummers van de bandjes die men heeft onderscheiden. Aangezien een coupe van boven tot beneden door het spoor heen loopt kunnen wij ons op het materiaal met enkel een coupenummer niet baseren voor het opstellen van de tafonomie, een opvullingsgeschiedenis en/of een lagenvergelijking.
Scherven uit verschillende waterputten die in elkaar passen en dus bij elkaar hebben gehoord alvorens ze weggeworpen of achtergelaten werden kunnen gelijktijdigheid van waterputten bevestigen en de chronologie van de site helpen verbeteren. In mijn ensemble echter komt zoiets niet voor. Er is wel sprake van scherven uit verschillende coupes binnen een waterput die met elkaar in verband konden worden gebracht. Zoals ik eerder reeds heb beschreven in de voorgaande punten is dit het geval voor waterputten 189, 243 en 428.
Ik ondernam een poging om het aardewerk te linken aan een bepaald tafonomisch proces en probeerde dan ook een opvullingsgeschiedenis te reconstrueren. Echter door gebrek aan lageninformatie die de situering van het aardewerk in het spoor mogelijk maakt, kon ik geen opvullingsgeschiedenis opstellen op basis van het aardewerk uit mijn ensemble. Hieronder maak ik een beschrijving van de opvullingsgeschiedenis van de sporen zoals beschreven door de KLAD met aanvulling van mijn bevindingen uit waterput 189, 243 en 428. Ik tracht hier alle informatie die ik uit het materiaal kan halen te registreren en hiervan een interpretatie te maken.
3.9.2. Bespreking Waterput 45 vormde een trechtervormig spoor met een zandige vulling. De afwisseling van bleke en donkere laagjes onder bruine gevlekte lagen die als heterogeen zijn beschreven wezen erop dat er een opvulling moet plaatsgegrepen hebben die traag gebeurde en dat er hiernaast een fase van snelle demping voorgekomen is (Van de Vijver et al. 2009 p.47).
Wat betreft waterput 189 had men ook met een zandige vulling te maken van het spoor. Er was een vierkante bekisting aanwezig op ongeveer 1,35m diepte. De vulling bestond uit 29
opeenvolgende bandjes die een geleidelijke opvulling illustreerden. De zandige opvulling had namelijk een donkergrijze tot grijsbruine kleur en kende een opeenvolging van dunne bandjes die al een indicatie vormden van een trage opvulling. Er waren ook restanten aanwezig van de aanlegkuil in de vorm van een heterogene bleke witte tot beige vulling (Van de Vijver et al. 2009 p.52).
Waterput 189 bevatte enkele scherven die mogelijk een indicatie konden geven over de opvullingsgeschiedenis van dit spoor. Het gaat hier om de archeologisch complete kogelpot die men heeft aangetroffen in coupe GH en enkele wandscherven die men heeft aangetroffen in coupe EF in een zone die men gedefinieerd heeft als ‘vulling bekisting’. Met zekerheid kunnen deze scherven echter niet een verband naar voor brengen, aangezien de bekisting die aanwezig is in deze waterput ook doorheen coupe GH snijdt. Aangezien we niet weten uit welke zone van coupe GH de kogelpot gekomen is kunnen we niet echt een link aantonen tussen de vulling van de kuil, de vulling van de waterput buiten de bekisting en/of de vulling van de bekisting zelf. Het is mogelijk dat alle stukken die ik ontdekte die in elkaar passen in dit geval afkomstig zijn uit eenzelfde onderdeel van de waterput en dus niet in connectie kunnen gebracht worden met een meer specifiek te bepalen proces. Ook het bekijken van de coupes op de plannen kon geen extra duidelijkheid verschaffen. De zone die men aanziet als vulling bekisting werd ook niet aangeduid. Ik ben hier dus niet in staat een link te maken tussen deze twee coupes.
Waterput 243 vertoonde een V-vormig tot trechtervormig profiel en had ook een zandige opvulling. De opeenvolging van bruingrijze, lichter beige tot witte bandjes werd in de diepte aangevuld met indicaties van een aanlegkuil. Deze aanlegkuil bestond uit een verschillende samenstelling. Bovenaan is er sprake van een heterogeen donkerbruin pakket opgevolgd door een heterogeen bleekbeige pakket. Onderaan de waterput, die de aanlegkuil doorsnijdt, is er dan een grijsbruine heterogene laag opgevolgd door een bijna zwarte, donkerbruine heterogene vulling (Van de Vijver et al. 2009 p.59).
Ook waterput 243 heeft enkele scherven die mogelijk een indicatie konden geven van bij elkaar horende lagen of zones uit de waterput. Er is echter slechts een fragment waar een indicatie van de laag bij vermeldt is. Dit maakt een situering binnen de waterput natuurlijk moeilijker. Het gaat hier om 2 randfragmenten die samen 1 M.A.E. vormen en ze zijn afkomstig uit coupe AD laag/bandje 15 en uit coupe CB. Aangezien we geen informatie 30
hebben over de laag of het bandje waarin men de scherf in coupe CB heeft aangetroffen kunnen we niet weten of deze nu op een geheel verschillende plaats zijn aangetroffen en dus deel uitmaakten van eenzelfde stortpakket of niet. Als de scherf in coupe CB uit dezelfde laag komt dan lagen ze mogelijk misschien oorspronkelijk nog bij elkaar maar werden ze gescheiden door het zetten van de coupes. Met het bekijken van de grondplannen blijkt dan ook dat wat coupe CB en coupe AD werd genoemd, slaagt op een kwadrant in de waterput. Deze zijn waarschijnlijk een voor een leeggemaakt. Tezamen vormen deze beide kwadranten dan de coupedoorsnede CD aan de A-kant (het noordwesten van de waterput). Een aparte tekening kon hiervan dan ook niet gemaakt worden, aangezien men bij het leegmaken van deze kwadranten dan 2 vlakken tegenkomt. Deze vlakken vertrekken van het middelpunt van de waterput naar C of B en naar A of D. Op de tekeningen van de coupes is het dus ook niet te zien waar deze fragmenten zich eventueel hebben bevonden. Ook hier is het niet mogelijk verdere informatie weer te geven.
Waterput 428 bestond uit grijze en bruine laagjes die wezen op een geleidelijke opvulling van het V-vormig spoor. Onderaan werden de lagen dan ook dunner, donkerder en waren ze meer organisch van samenstelling (Van de Vijver et al. 2009 p.62).
Waterput 428 bevatte enkele fragmenten die in elkaar pasten. Hier echter is de informatie even onvolledig als bij voorgaande gevallen. Het gaat hier ook om 2 passende randen die dus samen voor een M.A.E. van 1 instaan. Het ene stuk is aangetroffen in coupe AB laag 4 en het andere stuk is afkomstig uit coupe CB. Ook hier is weer hetzelfde geldig als ik hierboven heb gemeld. De scherven kunnen afkomstig zijn van 2 totaal verschillende niveaus of niet. Als de ene scherf zich bevond in kwadrant BC en het andere in kwadrant CB, kan het zijn dat beiden net naast elkaar lagen, maar gescheiden werden door de doorsnede van de coupe, namelijk de AB doorsnede. Zolang we hier geen duidelijkheid over hebben kan er niet echt iets worden afgeleid wat betreft de geschiedenis van de opvulling van het spoor.
Waterput 553, bestaande uit verschillende sporen zoals eerder beschreven, deed vermoedelijk dienst als drenkkuil. Het spoor bestond uit afwisselende lagen met een donkergrijze en donkerbruine kleur. Men vermoedt dat er ook hier sprake is van een geleidelijke opvulling, maar omwille van het grote aantal opvullingspakketten en de noodzaak voor het couperen met de kraan kon de juiste opvullingsgeschiedenis niet duidelijk worden (Van de Vijver et al. 2009 p.67-68). 31
Waterput 641 toonde een verloop met steile wanden en een komvormige bodem was mogelijk niet in gebruik als waterput tijdens de periode van bezetting van de site. Mogelijk werd deze als silo of voorraadkuil gebruikt. De opvulling van dit spoor was een vrij homogene grijsbruine massa opgevolgd in de diepte door een bleke beige laag en een zwart organisch pakket. De beige vulling die zich bevindt op ongeveer 1m à 1,10m diepte kan mogelijk wijzen op een snelle demping. Deze demping kan mogelijk noodzakelijk geweest zijn omwille van een grondwaterprobleem op grotere diepte (Van de Vijver et al. 2009 p.69-70).
Waterput 656 is een spoor dat nog tekens vertoont van waterwerking tot op 1,60m diep, maar het spoor zelf reikt slechts 0,95m in de diepte. Bovenaan bestaat de vulling van deze waterput uit een pakket met een bruingrijze kleur. Dit pakket vertoont heterogeniteit. Hierop volgde dan een beige tot wit pakket waarin spoelbandjes aanwezig waren met een donkerbruine kleur. Daaronder heeft men ook een organische donkerbruine band aangetroffen (Van de Vijver et al. 2009 p.73). Wat betreft de mogelijke opvullingsgeschiedenis van het spoor heeft men niets vermeld.
32
4. Kwantificatie 4.1. Inleiding
De kwantificatie van het aardewerk kan op verschillende manieren gebeuren. Allereerst kan men een telling maken van alle scherven. Deze telling echter geeft een statistisch verkeerd beeld van de kwantiteit aan materiaal. Ook het wegen van de scherven geeft hetzelfde probleem. Men kan dit dan trachten op te lossen door een berekening te maken van het oppervlak van de buitenzijde van elke scherf. Door dan het buitenoppervlak van een volledige vorm te berekenen zal men omrekenen hoe veel volledige vormen men kan hebben. Hetzelfde gebeurt met het gewicht. Deze methode van oplossen brengt nogmaals problemen met zich mee, aangezien men dan de verschillende vormen die aanwezig zijn allemaal in rekening moet kunnen brengen (Raux 1998 p.12). De technieken van oppervlaktemetingen en wegingen heb ik niet toegepast, aangezien ze geen bruikbare gegevens kunnen opleveren voor deze thesis en enorm tijdsrovend is. Hiernaast kunnen we een telling maken op basis van enkele specifieke elementen. Allereerst voor de M.A.E.-telling gebruik ik de randen, zoals gewoonlijk gebeurt bij ons. Een M.A.E.telling komt tot stand door de randen die aanwezig zijn in het ensemble uit te selecteren. Na het aan elkaar passen van de randen die bij elkaar horen geef je elke rand een 1 of 0 waarde. De randen die op zichzelf aanwezig zijn zullen een 1-waarde krijgen. Wanneer randen in elkaar passen zal één ervan een 1-waarde krijgen en de andere(n) een 0-waarde. We berekenen het minimum aantal exemplaren, vertegenwoordigd door de randen. Aangezien een telling enkel op basis van randen mogelijk een vertekend beeld kan geven, maakte ik nog andere tellingen die gebruik maken van een combinatie van verschillende fragmenten en onderverdelingen. Zo kan je een gecombineerde telling maken door gebruik te maken van randen, wanden, bodems, oren en tuiten bijvoorbeeld. Deze kan gebeuren op verschillende manieren. Door het materiaal op te delen op verschillende manieren kan men bekomen dat ook andere fragmenten dan randen de telling beïnvloeden en aanvullen. Dit wordt verder uitgelegd in punt ‘4.5. Gecombineerde tellingen’.
33
4.2. Totaal aantal fragmenten
In totaal heb ik 1442 scherven geteld en verwerkt (zie tabel 1). Deze heb ik gerangschikt in 13 technische groepen (zie tabel 9). Het materiaal bevat rand-, bodem-, tuit-, oor- en vooral wandfragmenten. Hierin is er ook een categorie die ik als restgroep definieerde inbegrepen. Hiertoe behoort dan het aangetroffen bouwmateriaal en de fragmenten die omwille van hun verwering of grootte (veel te klein) niet definieerbaar of bestudeerbaar waren.
In totaal kunnen we van de 1442 scherven 1192 scherven onder het grijs aardewerk rekenen (gedraaid fijn grijs), 192 scherven behoren tot het rood aardewerk (vroegrood), 5 scherven bij het lokaal roodbeschilderd, 17 scherven zijn Maaslands witbakkend aardewerk, 6 scherven Rijnlands roodbeschilderd aardewerk en de restfractie bevat 30 fragmenten (zie tabel 6). Een verdeling van deze scherven per context vinden we terug in tabellen 7 en 8.
4.3. Aantal randfragmenten
Wanneer ik alle randfragmenten samentelde kwam ik tot een aantal van 101 randen (zie tabel 2). Dit is dus een telling van alle randfragmenten in mijn contexten, zonder ze aan elkaar trachten te puzzelen. Bijgevolg is dit cijfer minder accuraat dan het M.A.E. (zie volgende punt).
4.4. M.A.E.
Na het puzzelen kwam het randenaantal op 90 individuen te liggen (zie tabel 2). Het was namelijk zo dat enkele randfragmenten in elkaar pasten. Ik heb zo goed en zo kwaad mogelijk alle passende fragmenten gezocht en genoteerd. In de database vinden we bij opmerkingen dan ook enkele malen terug bij welk ID-nummer een fragment achteraf bleek te behoren.
De verdeling van de randen in aardewerksoorten/-groepen ligt als volgt. 85 randen behoren tot het grijs aardewerk, 3 randen tot het rood en 2 tot het Maaslands witbakkend aardewerk (zie tabel 3). Een procentuele weergave van deze verdeling vinden we in tabel 4 en in bijhorende grafiek.
34
4.5. Gecombineerde tellingen
Een gecombineerde telling kon ook nog gemaakt worden door een onderscheid te maken tussen de aardewerksoorten/-groepen en zo de rand-, wand-, bodem-, oor- en tuitfragmenten uiteen te zetten. Op deze manier kwam een telling van 96 minimum aantal individuen naar boven (zie tabel 5). Dit maakt toch al een verschil met de voorgaande telling. Ook door vergelijking van de fragmenten en hun technische groepen kwam ik nog steeds op hetzelfde getal uit. De wandfragmenten kon ik ook inbegrijpen, aangezien er in mijn scherven van het Rijnlands roodbeschilderd aardewerk 4 versierde fragmenten voorkwamen die een totaal verschillende versieringsvorm en –verfkleur vertoonden. Ik ga er dan van uit dat deze behoorden tot minimum 4 verschillende recipiënten. Het Rijnlands roodbeschilderd aardewerk werd anders nergens in de telling inbegrepen, aangezien er geen randen, bodems, tuiten of oren aanwezig zijn. Hoewel het wel aanwezig is als aardewerksoort blijft het verborgen voor de andere tellingen, aangezien er enkel wandscherven werden aangetroffen.
Een telling op basis van de aardewerkvormen gaf dan nog een iets ander beeld. Aangezien ik door zowel onderscheid te maken op basis van de aardewerksoorten/-groepen en tegelijk te kijken naar het vormenscala tot de ontdekking kwam dat een telling op deze manier op 98 minimum aantal individuen terecht komt. Het is namelijk wel zo dat de overgrote meerderheid van de randen behoren bij kogelvormige potten (kogelpotten en tuitpotten), maar de oren van het rode aardewerk behoren bij kruiken, terwijl de randen behoren bij twee kogelpotten en één kom. Op deze manier kunnen we nog twee extra individuen herkennen. Het grijze aardewerk, het lokaal roodbeschilderd, Rijnlands roodbeschilderd of het Maaslands witbakkend aardewerk konden hier geen extra verschil in teweegbrengen. Voor de laatste drie omdat ze slechts bestaan uit een enkele soort fragmenten en voor het grijze aardewerk, omdat ik niet met zekerheid kan zeggen of de tuiten die ik aantrof behoren tot een vorm apart of mogelijk behoren bij een van de randen die ik reeds heb geteld. Het is namelijk zo dat ik niet met voldoende zekerheid een onderscheid kan maken onder de kogelvormige potten. Hier is geen tabel van beschikbaar omdat al deze gegevens niet op een degelijke manier omgezet kunnen worden tot 1 overzichtelijk geheel. Wanneer we echter de verschillende andere tabellen bekijken van de vormenverdeling en de gecombineerde telling die ik hierboven vermeld wordt het wel duidelijk.
35
5. Bespreking van het aardewerk van lokale of regionale herkomst 5.1. Inleiding
In dit hoofdstuk zal ik de technische en typologische indeling van het aardewerk van lokale of regionale herkomst bespreken. Het hoofdstuk zal dus een overzicht bieden van de resultaten van het technische, morfologische en typologische onderzoek. De technische kenmerken worden zo overlopen via een overzicht van de technische groepen met hun beschrijving. Hierin zullen alle kenmerken besproken worden die geleid hebben tot hun determinatie. Hierna zal ik kort de aardewerkgroepen bespreken die voorkomen in relatie met de technische groepen. Hier zal u ook een bespreking vinden van de randtypologie en de vorm die erbij hoort. Andere fragmenten, zoals bodems, oren en tuiten worden ook kort besproken. Daarnaast zal ik de versieringswijzen, die ik aantrof op het lokaal/regionaal materiaal alvast bespreken. Uiteindelijk zal ik een synthese maken van verschillende bekomen gegevens en analyseresultaten om tot een overzicht te komen.
5.2. Technische kenmerken
5.2.1. De technische groepen (T.G.) Op de manier die ik reeds heb beschreven in het hoofdstuk “2. Methodologie” werden de aardewerkfragmenten onderverdeeld in technische groepen. Dit gebeurde dus op basis van 9 kenmerken (verschralingstype, korrelgrootte en –kleur, verspreiding en dichtheid, de kleur, zachtheid, oppervlaktestructuur en aflijning van de kern). Hiernaast wordt ook de maakwijze aangeduid. Alle aardewerkfragmenten in de behandelde contexten zijn van maakwijze gedraaid aardewerk dat dus op een snelle draaischijf vervaardigd werd.
36
Technische groep 1 Reducerend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Grijs aardewerk
Aardewerkgroep:
Gedraaid fijn grijs
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Overwegend fijn (aandeel matig fijn) Korrelkleur: Doorschijnend tot wit, (af en toe beige en grijs) Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Zeer dicht
Kleur: Licht- tot donkergrijs en beige(bruine) tot donker(grijs)bruine wanden, licht- tot donkerbruin(-grijze) kern Hardheid:
Zacht
Oppervlaktestructuur: Overwegend glad (aandeel glad tot korrelig) Kern: Overwegend weinig tot matig afgelijnd Opmerkingen: Bij enkele scherven is er een duidelijke aanwezigheid van ijzerconcreties
Technische groep 2 Reducerend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Grijs aardewerk
Aardewerkgroep:
Gedraaid fijn grijs
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Overwegend fijn (klein aandeel matig fijn) Korrelkleur: Doorschijnend tot wit, beige en grijs Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Zeer dicht
Kleur: Beigegrijze tot lichtgrijze wanden, wit tot witbeige kern Hardheid:
Zacht
Oppervlaktestructuur: Overwegend glad (aandeel korrelig) Kern: Afgelijnd Opmerkingen: Bij enkele scherven is een weinig schervengruis of steentjes in de verschraling aanwezig
37
Technische groep 3 Reducerend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Grijs aardewerk
Aardewerkgroep:
Gedraaid fijn grijs
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Fijn tot matig fijn Korrelkleur: Doorschijnend tot wit, rood en af en toe grijs Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Zeer dicht
Kleur: Licht- tot donkergrijs en beigegrijs tot beigebruine wanden, roodbruine kern Hardheid:
Zacht
Oppervlaktestructuur: Glad tot korrelig Kern: Afgelijnd (weinig tot matig) Opmerkingen: Deze technische groep bevat vele scherven waar schervengruis een onderdeel vormt van de verschraling. Inclusief van organisch materiaal komen sporadisch voor
Technische groep 4 Reducerend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Grijs aardewerk
Aardewerkgroep:
Gedraaid fijn grijs
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Fijn tot matig fijn Korrelkleur: Doorschijnend tot wit en grijs (heel af en toe beige) Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Zeer dicht
Kleur: Licht- tot donkergrijs en beigegrijs tot beigebruine wanden, wit- tot beige- en donkergrijze kern Hardheid:
Zacht
Oppervlaktestructuur: Glad en korrelig Kern: Afgelijnd (overwegend weinig tot matig) Opmerkingen: Enkele scherven hebben eerder matig grof als korrelgrootte
38
Technische groep 5 Reducerend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Grijs aardewerk
Aardewerkgroep:
Gedraaid fijn grijs
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Fijn tot matig fijn Korrelkleur: Doorschijnend tot wit, af en toe grijs Verspreiding Regelmatig Dichtheid:
Zeer dicht
Kleur: Licht- tot donkergrijs-rode wanden, bruine tot donkergrijze kern Hardheid:
Zacht
Oppervlaktestructuur: Glad Kern: Niet tot weinig afgelijnd
Technische groep 6 Reducerend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Grijs aardewerk
Aardewerkgroep:
Gedraaid fijn grijs
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Fijn tot matig fijn Korrelkleur: Doorschijnend tot wit, beige en grijs Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Zeer dicht
Kleur: Licht- tot donkergrijs en roodbruine wanden, bruine tot donkergrijze kern Hardheid:
Zacht
Oppervlaktestructuur: Korrelig Kern: Weinig afgelijnd Opmerkingen: Enkele scherven hebben een licht oxiderend gebakken buitenzijde
39
Technische groep 7 Reducerend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Grijs aardewerk
Aardewerkgroep:
Gedraaid fijn grijs
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Fijn tot matig fijn Korrelkleur: Doorschijnend tot wit, af en toe grijs en beige Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Zeer dicht
Kleur: Licht- tot donkergrijs, beige en lichtbruine tot donkerbruine kern Hardheid:
Zacht
Oppervlaktestructuur: Glad Kern: Weinig tot matig afgelijnd Opmerkingen: De verschraling van een degelijk aandeel van deze scherven bevat ook een weinig schervengruis en dus rode korrels. Inclusief van organisch materiaal komen sporadisch voor
Technische groep 8 Reducerend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Grijs aardewerk
Aardewerkgroep:
Gedraaid fijn grijs
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Matig fijn Korrelkleur: Doorschijnend tot wit(, af en toe grijs) Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Dicht tot zeer dicht
Kleur: Beige(bruine) en licht- tot donkergrijze wanden, grijsbruine tot donkergrijze kern Hardheid:
Zacht
Oppervlaktestructuur: Glad Kern: Weinig afgelijnd Opmerkingen: Enkele scherven hebben eerder matig grof als korrelgrootte(, deze hebben soms ook steentjes in de verschraling)
40
Technische groep 9 Oxiderend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Rood aardewerk
Aardewerkgroep:
Vroeg rood
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Overwegend fijn (aandeel matig fijn) Korrelkleur: Doorschijnend tot wit Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Zeer dicht
Kleur: Oranjerode wanden, witte, beige of licht- tot donkergrijze kern Hardheid:
Zacht
Oppervlaktestructuur: Overwegend korrelig Kern: Afgelijnd Opmerkingen: De verschraling bevat vrij vaak ook een aandeel schervengruis (roodkleurig); de geglazuurde scherven hebben een poreuze oppervlaktestructuur
Technische groep 10 Oxiderend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Rood aardewerk
Aardewerkgroep:
Vroeg rood
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Overwegend matig fijn Korrelkleur: Doorschijnend tot wit, rood, af en toe grijs Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Dicht
Kleur: Oranjerode wanden en kern Hardheid:
Zacht
Oppervlaktestructuur: Korrelig Kern: Niet afgelijnd Opmerkingen: De verschraling bevat een zeker aandeel schervengruis
41
Technische groep 11 Oxiderend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Rood aardewerk
Aardewerkgroep:
Lokaal roodbeschilderd
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Matig fijn Korrelkleur: Doorschijnend tot wit en grijs Verspreiding: Onregelmatig Dichtheid:
Zeer dicht
Kleur: Oranjerode wanden, donkergrijze kern Hardheid:
Hard
Oppervlaktestructuur: Glad Kern: Afgelijnd
5.2.2. Aardewerkgroepen 5.2.2.1. Inleiding Er is een verdeling merkbaar in reducerend en oxiderend gebakken gedraaid aardewerk. In deze categorieën vinden we het gedraaid fijn grijs, lokaal roodbeschilderd en vroegrood aardewerk terug. Deze laatste onderverdelingen zullen elk apart besproken worden in komende punten.
5.2.2.2.Gedraaid fijn grijs (G.F.G.) Deze aardewerkgroep bevat de technische groepen waarbij alle fragmenten gedraaid zijn op een snelle draaischijf en gebakken werden in een reducerende omgeving. Het gedraaid fijn grijs aardewerk omvat 8 technische groepen: T.G. nummers 1 tot en met 8.
De technische groepen kunnen nog onderverdeeld worden in 4 subgroepen. De eerste groep, bestaande uit T.G. 1, 2, 4, heeft een oppervlaktestructuur die glad tot korrelig is. De tweede groep, T.G. 3, onderscheid zichzelf van de anderen omwille van zijn korrelkleur en verschralingstype. Het schervenmateriaal van T.G. 3 bevat vaak schervengruis in de verschraling, die naast wit en af en toe grijs dus ook rood is van kleur. De derde groep, T.G. 5, 7 en 8, heeft een gladde oppervlaktestructuur en de vierde, T.G. 6, een korrelige.
42
Tabel 11 toont het aantal scherven aanwezig in elke waterput en per technische groep binnen het gedraaid fijn grijs aardewerk. Bij aantal kunnen we zien hoe veel lokaal/regionaal aardewerk er zich verder nog in de waterput bevindt en bij aanwezigheid wordt er een indicatie gemaakt van hoe veel procent van de scherven (van het lokaal/regionaal aardewerk) dus behoort tot het G.F.G. Wanneer we deze tabel dan bestuderen kunnen we zien dat het G.F.G. aardewerk 85,82% van het lokaal/regionaal aardewerk omvat en dat het grootste aandeel daarvan wordt voorzien door T.G. 4 met 43,20%. Daarop volgen dan T.G. 3, 1 en 7 (met respectievelijk 17,70%; 12,25% en 11,91%). We kunnen dus stellen dat de techniek die men gebruikte, opgenomen in T.G. 4, het meest werd toegepast voor het G.F.G. aardewerk te Evergem.
Tabel 12 toont nogmaals een verdeling van het G.F.G. maar dan ditmaal een procentuele verdeling van de technische groepen per waterput. Op deze manier zien we welke technische groep het meest aanwezig is binnen de waterput. Het blijkt dus dat per waterput de verhoudingen van belangrijkste technische groepen kunnen verschillen. Deze cijfers zijn duidelijk afhankelijk van de hoeveelheid vondstenmateriaal per waterput. Het blijkt wel duidelijk uit de waterputten met een grote hoeveelheid schervenmateriaal dat de tendens die valt af te lezen uit tabel X doorgaans wel bewaard blijft.
Een M.A.E.-telling van het G.F.G. brengt een volledig ander beeld naar boven. In totaal bekomen we zo een telling van 85 individuen (zie tabel 3 en 19). Deze zitten verspreid over verschillende waterputten. Wanneer we het M.A.E. procentueel uitzetten, dan behoort 96,59% van de exemplaren binnen het lokaal/regionaal aardewerk tot het G.F.G. aardewerk (zie tabel 20).
5.2.2.3. Vroegrood (VR) Deze aardewerkgroep omvat alle technische groepen van oxiderend gebakken gedraaid aardewerk, op een snelle draaischijf vervaardigd. Ik maakte een onderscheid in 2 technische groepen, T.G. 9 en 10.
T.G. 9 onderscheidt zich van T.G. 10 omwille van zijn duidelijk afgelijnde kern en iets fijnere verschraling met een zeer dichte verspreiding. Bij T.G. 10 is de kern niet (of weinig) afgelijnd en bevat de verschraling rode partikels en schervengruis en is ze eerder matig fijn met een dichte verspreiding. 43
Tabel 13 werkt ook hier op gelijkaardige wijze als bij het G.F.G., maar dan voor het VR aardewerk. Wanneer we deze tabel dan bestuderen kunnen we zien dat het VR aardewerk 13,82% van het lokaal/regionaal aardewerk omvat en dat het grootste aandeel daarvan wordt voorzien door T.G. 9 met 73,96%. De techniek gebruikt bij het produceren van aardewerk van T.G. 9 werd bij het meeste VR aardewerk toegepast. Het meeste VR aardewerk heeft dus een duidelijk afgelijnde kern.
Tabel 14 toont nogmaals een verdeling van het VR, zoals dit ook gebeurde bij het G.F.G. Op deze manier zien we welke technische groep het meest aanwezig is binnen de waterput. Aangezien er niet zo veel scherven van de aardewerksoort VR zijn teruggevonden in verschillende waterputten zijn deze cijfers vooral van belang voor waterput 189, waarin het meeste VR materiaal is aangetroffen (140 van de 192). Deze waterput neem ik hier even als representatief voor deze tabel. Het blijkt dan ook hier dat de verhouding overeen lijkt te komen met de algemene tendens die blijkt uit tabel 13.
Wanneer we op basis van randen rekenen met het M.A.E. dan bekomen we een telling van 3 exemplaren wat betreft het VR aardewerk (zie tabel 3 en 19). Procentueel komen we dan op 3,41% van het geheel aan randen binnen het lokaal/regionaal aardewerk (zie tabel 20).
In het VR zijn er echter nog 2 oorfragmenten aanwezig van kruiken. Deze kunnen dan in de telling worden inbegrepen. De randfragmenten die ik voor deze aardewerkgroep aantrof zijn immers niet bij kruiken te plaatsen. Op deze manier komen we tot een telling van minimum 5 recipiënten voor het VR aardewerk.
5.2.2.4. Lokaal roodbeschilderd (LRB) Deze aardewerkgroep omvat alle fragmenten van lokaal/regionaal gedraaid aardewerk dat een imitatie is van het Rijnlands roodbeschilderd aardewerk. Het LRB aardewerk komt slechts voor in de vorm van 5 scherven, waarvan er 4 in elkaar passen. Bijgevolg maakt het dus maximaal 2 M.A.E. uit. Deze scherven zijn allen volgens de methodes beschreven in T.G. 11 gefabriceerd.
44
Alle LRB fragmenten zijn te vinden in waterput 189, waardoor tabel 15 snel duidelijk wordt. Het LRB vormt nog de overschot van het lokaal/regionaal materiaal. Het vertegenwoordigt dus slechts 0,36% van het lokaal/regionaal aardewerk.
Wel wil ik hier vermelden dat er mogelijk nog wandscherven van de aardewerkgroep LRB aanwezig kunnen geweest zijn in het schervenmateriaal. Ikzelf was echter niet in staat deze te onderscheiden van scherven uit T.G. 9, aangezien de vormgeving van de scherven voor herkenning van het LRB van groot belang is. De mogelijke wandscherven van de soort LRB vertonen geen specifieke vormelementen waaraan deze materiaalgroep herkenbaar is. T.G. 11 vertoont in principe gelijke eigenschappen met T.G. 9. Het is dus (voornamelijk) op basis van de vorm, die dus een imitatie is van de vormen die bij het Rijnlands roodbeschilderd aardewerk voorkomen, dat ik de 5 scherven in kwestie heb kunnen herkennen als LRB. Ik maakte dan ook een onderscheid tussen T.G. 9 en T.G. 11 omdat de vormgeving verschillend is.
Een M.A.E.-telling op basis van de randen kon niet gebeuren voor deze aardewerkgroep, aangezien er geen randen werden teruggevonden voor deze categorie. Wel moet ik vermelden dat er 2 exemplaren geteld kunnen worden op basis van 2 bodems die aanwezig zijn. Deze bodems bestaan uit 5 fragmenten, waarvan er eentje apart een bodem uitmaakt en de andere 4 tezamen horen.
5.2.2.5.Synthese Het lokaal/regionaal aardewerk bestaat uit 3 verschillende aardewerkgroepen, m.n. gedraaid fijn grijs, vroegrood en lokaal roodbeschilderd. Deze groepen kunnen onderverdeeld worden in 11 technische groepen, respectievelijk in aantal 8, 2 en 1. De aardewerkgroepen behoren tot 3 aardewerksoorten: het grijs, rood en lokaal roodbeschilderd aardewerk.
Tabel 16 toont een synthese van de conclusies van tabellen 11, 13 en 15. We kunnen hieruit afleiden hoeveel scherven er per waterput behoren tot welke aardewerkgroep. We zien dat het grootste aandeel van het lokaal/regionaal aardewerk onder de aardewerkgroep gedraaid fijn grijs thuishoort. We kunnen ook de hoeveelheid scherven per waterput van elkaar onderscheiden. Tabel 17 toont ons procentueel hoe de aardewerkgroepen zich ten opzichte van elkaar verhouden en hoe veel aardewerk procentueel zich bevindt in elke waterput ten opzichte van het geheel aan scherven van lokaal/regionale herkomst. 45
Aangezien er enorm grote verschillen zitten in de hoeveelheid aardewerk per waterput heb ik ook nog eens procentueel per aardewerkput de hoeveelheden scherven uitgezet in tabel 18. Op deze manier komen de verhoudingen van de aardewerkgroepen per waterput nog eens duidelijk naar boven in verhouding tot de hoeveelheid scherven die de waterput heeft opgebracht. Tabel 18 zorgt er zo ook voor dat er waterput per waterput een evaluatie kan gemaakt worden over de voorkomende aardewerkgroepen.
Een M.A.E.-telling van het lokaal/regionaal aardewerk brengt ons op een telling van 88 individuen. Hiervan behoren er 85 bij het G.F.G. en 3 bij het VR (zie tabel 19). Als we dit dan procentueel bekijken dan zien we dat het G.F.G. 96,59% uitmaakt van het lokaal/regionaal aardewerk en het vroegrood 3,41% (zie tabel 20).
Op basis van gecombineerde tellingen kunnen we het beeld nog een beetje aanpassen. Door de andere vormgevende elementen in de telling in te begrijpen kunnen we wat betreft het lokaal roodbeschilderd aardewerk nog 2 individuen tellen op basis van bodems. Daarnaast kunnen we ook door de vormen uiteen te zetten nog 2 extra individuen tellen voor het vroegrood aardewerk (zijnde de kruiken, zoals eerder vermeld). Op deze manier komen we voor het lokaal/regionaal aardewerk tot een telling van het minimum aantal exemplaren op 92.
5.3. Morfotypologische kenmerken
Op basis van enkele vormkenmerken wordt het aardewerk gegroepeerd in vormsoorten. De vormgeving in deze studie gebeurt op basis van de randen, bodems, tuiten en oren. Binnen deze categorieën is er enige variatie merkbaar die zal besproken worden. Aangezien er niet zo veel vormsoorten lijken voor te komen binnen de scherven die ik bestudeerde zal ik de voorkomende vormsoorten later bespreken onder de rubriek ‘5.5. Aardewerkvormen’, die u iets verder in deze paper kan terugvinden.
5.3.1. Randtypologie Het opstellen van een randtypologie werd enigszins vergemakkelijkt door het opstellen van een aparte tabel, waarin alle randen teruggevonden kunnen worden met alle informatie die deze te bieden hebben (terug te vinden in Bestand 3 op de CD-ROM). Na studie van de tekeningen die ik van de randen had gemaakt, stelde ik een randtypologie op. Deze randtypologie ontstond door beschrijving van de vormgeving van de rand (zie tabel 21). De 46
randen die volgens mij gelijk zijn in vormgeving heb ik eenzelfde typenummer gegeven. Er zijn enkele categorieën die eenzelfde nummer hebben. Dit is omdat ik dacht te kunnen aannemen voor deze categorieën dat de randen afkomstig waren van eenzelfde basisgedachte, maar op een andere manier werden uitgewerkt.
De randtypologie is steeds aangevuld met een tekening van een rand die kenmerkend is voor de groep die dit nummer heeft meegekregen. Let wel dat deze slechts illustratief zijn en dus niet op schaal weergegeven. Enkele randen staan op zichzelf, terwijl andere groepen veel randen bevatten.
Ik maakte hierna een tabel die de verdeling van de randen onder de groepen weergeeft, zodat het duidelijk wordt welke randen tot welke groep behoren (zie tabel 22). Daarnaast zal ik ook een telling maken van het aantal randen (M.A.E.) per type (zie tabel 23). Let wel dat bij deze twee tabellen 2 fragmenten Maaslands aardewerk aanwezig zijn. Om een telling te bekomen die enkel het lokaal/regionaal aardewerk inhoudt, dien je deze twee exemplaren (die zich bevinden onder randtypes 6A en 6B) natuurlijk af te trekken van het geheel. Aangezien ik onder meer op basis van de randen de vormen van het aardewerk zal gaan bepalen is een telling van de randen per type handig om af te lezen hoeveel randen er nu juist tot welke vorm behoren. Dit zal mij later helpen bij het samenstellen van een vormenscala.
Zoals u kan zien heb ik niet gekozen om reeds bij de randtypologie een onderscheid te maken in de aardewerkvormen. Dit heb ik niet gedaan, omwille van het feit dat er net zo weinig vormenvariatie aanwezig is. Aangezien het hier dan ook maar om 16 types (/typegroepen) gaat blijft het voldoende duidelijk. Er zijn slechts 3 types te onderscheiden in deze 16 groepen waarbij het niet om kogelvormige potten gaat. Deze dragen de nummers 11, 14 en 15. Om het wel onmiddellijk duidelijk te maken over welke vorm het volgens mij gaat heb ik achteraan de beschrijving de vorm toegevoegd. Dit vergemakkelijkt ook het proces waarbij we de vormen linken aan de tekening en omgekeerd.
47
1
Schuin naar buiten geplooide rand met afgeplatte top en verlengde buitenlip
2
(Kogelpot)
Heel licht naar binnen geplooide bandvormige rand met afgeronde top en geprononceerde doorn
3A
Slecht licht uitstaande tot bijna rechte, bovenaan afgeplatte rand met centraal een inkeping
3B
(Kogelpot)
(Kogelpot)
Licht uitstaande rand met extern verlengde afgeronde lip met centrale inkeping
(Kogelpot)
4A
Eenvoudige rand met afgeplatte top op een vrij lange hals (Kogelpot)
4B
Bovenaan verbrede rand met afgeplatte top op een (vrij lange) uitstaande hals
4C
Eenvoudige rand met afgeronde en soms licht verdikte top op een vrij lange hals
5
(Kogelpot)
(Kogelpot)
Rechtopstaande rand met afgeronde top en soms lichte binnenlip (Kogelpot)
6A
Manchetrand met afgeronde, ietwat verdikte bovenlip en afgeplatte bovenlip en puntige onderlip
6B
(Tuitpot)
Manchetrand met afgeronde en naar binnen verdikte bovenlip en licht afgeronde onderlip
(Tuitpot)
6C
Weinig geprofileerde manchetrand
6D
Licht uitstaande, extern verlengde en bovenaan afgeplatte rand met afgeronde lip
(Tuitpot)
(Kogelpot) 48
7A
Gefacetteerde, blokvormige rand op een licht uitstaande hals (Kogelpot)
7B
Spits toelopende rand met verdikte en afgeplatte top met afgeschuinde binnenzijde op een licht uitstaande hals
8
(Kogelpot)
Eenvoudige rand met afgeronde en verdikte top op een uitstaande hals (Kogelpot)
9
Naar buiten geknikte langgerekte blokvormige rand
(Kogelpot)
10
Korte, licht naar buiten geduwde rand met puntige top op een korte hals (Kogelpot)
11
Eenvoudige afgeronde korte opstaande hals
12A
(Zware) opstaande rand, bovenaan licht afgeplat en met licht s-vormig profiel
(Kom)
(Kogelpot)
12B
(Zware) opstaande rand, bovenaan licht afgeplat
(Kogelpot)
13
Eenvoudige afgeronde en verdikte rand
14
Aan de buitenzijde verdikte rand met smallere, afgeronde top
(Kogelpot)
(Kom)
15
Rechtopstaande licht verdikte rand met afgeplatte top
(Kom)
16
Uitstaande, spits uitlopende rand met naar binnen afgeplatte top (Kogelpot)
49
Naast deze 16 types, heb ik bovendien 1 scherf die niet determineerbaar is. Deze kan ik niet onder 1 van deze types plaatsen, aangezien het fragment slechts zeer gedeeltelijk bewaard gebleven is. Het valt niet te achterhalen welke vorm deze rand zal hebben gehad, aangezien alleen het tipje bewaard is gebleven. In de tabellen vinden we deze scherf onder het randtype ‘ONB’. Ook wil ik opmerken dat type 7 in principe ook wel een afgeleide is van type 4, maar dan systematisch altijd meerhoekig of meer driehoekig uitgewerkt.
Zoals ik reeds aanhaalde kan je in tabel 22 een weergave vinden van de ID-nummers van de randen en het nummer van het randtype waartoe deze behoren. Aangezien we willen weten hoe veel randen tot welk type behoren stelde ik ook tabel 23 op. Deze telling gebeurde niet volgens het aantal scherven, maar volgens het M.A.E.
Als we tabel 23 uitlezen lijkt het erop dat randtypes 4 en 12 het meest voorkomen (waarbinnen 4A en 12B meest van belang zijn). Hierop volgen types 7, 3 en 6. De overige types komen eigenlijk in weinige mate voor. Al deze randtypes zijn typisch voor kogelvormige potten. Types 4, 12, 7, 3 en 6D zijn volgens mij allemaal kogelpotten, terwijl types 6A tot C mogelijk tuitpotten kunnen zijn. Het wordt dan ook hier al duidelijk dat we te maken hebben met een vrij beperkt aantal verschillende vormen.
Binnen de kogelvormige potten maakte ik ook nog eens een onderscheid tussen kogelpotten en tuitpotten. Volgens mij is het namelijk waarschijnlijk zo dat de meer manchetvormige randen eerder zullen behoren bij tuitpotten. Dit leidde ik af uit het feit dat zowel in mijn materiaal als in dat van Olivier Van Remoorter een tuitpot voorkwam, waarbij de tuit en rand nog tezamen bewaard waren, met dit type rand. Het gaat hier om nr. 208 bij mij en over (657-)483 bij Olivier Van Remoorter. In meerdere publicaties die ik heb doorgenomen lijkt diezelfde onderverdeling op basis van de vormgeving van de rand gemaakt te worden. Het is natuurlijk mogelijk dat enkele randtypes die ik als kogelpot heb benoemd ook nog bij de tuitpotten geplaatst kunnen worden, echter hierover heb ik minder zekerheid. Het lijkt mij zinvol om kogelpotten en tuitpotten tezamen als kogelvormige potten in beschouwing te nemen voor verdere verwerkingen.
5.3.2. Bodemvormen In totaal trof ik onder mijn materiaal 7 bodemfragmenten aan (uitgebreide informatie terug te vinden in Bestand 3 op de CD-ROM). Een M.A.E.-telling verminderde dit aantal naar 4 50
bodems. Omwille van het geringe aantal fragmenten komen er dan ook maar twee bodemtypes voor wat betreft het door mij bestudeerde materiaal. Deze zijn de lensvormige bodem met enkelvoudige standvinnen, en een vlakke bodem. Het eerste bodemtype behoorde vermoedelijk bij een tuitpot en het tweede bodemtype eerder bij een kogelpot. Dit zijn dus beide bodemtypes behorende bij kogelvormige potten. Als we verder de M.A.E.-telling gebruiken dan is de verdeling onder deze types 50/50. Hiernaast kan ik echter ook nog de archeologisch complete kogelpot plaatsen die een bolle bodem bezit.
De standvinnen werden door middel van vingerindrukken gevormd. Ze werden van de zijkant uit van boven naar beneden geduwd tot standvinnen.
5.3.3. Overige vormelementen Onder het bestudeerde materiaal trof ik verder nog 2 oren en 1 vermoedelijk grijpelementje en 5 tuiten (uitgebreide informatie terug te vinden in Bestand 3 op de CD-ROM). Ook deze elementen kunnen de vorm verraden. De twee oren behoren tot het rode aardewerk en het vermoedelijk grijpelementje tot het grijs aardewerk.
Beide oren zijn van het type worstoor, die massief zijn en vertikaal geplaatst dienen te worden op de vorm. Het grijpelement is tevens ook massief en dient horizontaal geplaatst te worden op de vorm. De greep bevat de indrukken van een vinger en werd vermoedelijk uit de wand min of meer uitgeknepen. Ook beide worstoren vertonen sporen van vingerindrukken. Deze zijn echter als niet-decoratief te interpreteren. Ze werden volgens mij gevormd bij de aanhechting van het oor op de aardewerkvorm. Beide oren behoren bij een kruik. Ze brengen het M.A.E. op 2 individuen. Het grijpelementje kan ik niet met zekerheid bij een vorm plaatsen.
De aangetroffen tuiten zijn de gietelementen bij tuitpotten. Het betreft hier allen cilindervormige tuiten, behorende tot de groep van het grijze aardewerk, die op de schouder van de vorm geplaatst waren. Allen zijn vermoedelijk op dezelfde manier op de vorm geplaatst geweest. Dit met name door de tuit over een uitgeduwde opening te plaatsen en dan vast te hechten. In 1 geval (tekening- en fotonummer 208) ben ik zeker van het gebruik van deze techniek, aangezien de tuit nog in verband met de vorm werd aangetroffen. De overige tuiten die ik aantrof lijken mij op dezelfde manier vastgezeten te hebben. Alle tuiten hebben 51
volgens mij losgestaan van de rand, met opnieuw zekerheid in het geval hierboven vermeld. De diameter bij de tuiten is 3cm en in 1 enkel geval 3,5cm en ze kennen allen ongeveer een hoogte van 2 tot 3,5cm. Gemiddeld zal de hoogte rond 3cm schommelen.
5.4. Versieringsvormen en –technieken
In dit onderdeel van de paper zal ik de versieringsvormen die voorkomen op het lokaal/regionaal aardewerk bespreken en analyseren. In totaal komen er 6 verschillende soorten versiering voor. Deze zijn met name: de radstempel, vingerindrukken, kleidecoratie, draairibbels, groeflijnen en glazuur als decoratie. Tenslotte bespreek ik ook welke van deze in combinatie met elkaar voorkomen.
5.4.1. Radstempel In totaal trof ik 20 fragmenten aan met een radstempel als versiering (tabel terug te vinden in Bestand 4 op de CD-ROM). Het gaat telkens om het gebruik van de techniek van de rolstempel, waarbij de stempel wordt uitgerold over de klei in een lijn. Alle radstempels zijn aangetroffen op grijs aardewerk, behorende tot technische groepen 2 en 4. Vermoedelijk behoren al deze fragmenten tot kogelpotten.
18 van de 20 radstempels behoren tot het eenvoudige radstempeltype. De radstempel bestaat uit een lijn van driehoekjes (tekening- en fotonummer: 661) of vierkantjes (tot rechthoekjes) (tekening- en fotonummers: 34, 146, 368, 375, 401-403, 471, 481, 504, 508, 934). Het komt ook voor dat er meerdere lijnen van hetzelfde patroon of van een verschillend patroon voorkomen (tekening- en fotonummers: 147, 210, 235, 472).
De overige 2 fragmenten hebben een radstempel die behoort tot het complexe radstempeltype (tekening- en fotonummers 140 en 349). Hier worden meerdere patronen gecombineerd. Er wordt een combinatie van driehoeken en vierkantjes (tot rechthoeken) toegepast. Dit gebeurt in een bredere band dan bij het eenvoudige radstempeltype het geval is.
52
5.4.2. Vingerindrukken De tabel in Bestand 4 op de CD-ROM toont de aanwezigheid van vingerindrukken op het schervenmateriaal. In de kolom ‘Versiering’ wordt aangeduid of deze vingerindrukken al dan niet als decoratief geïnterpreteerd werden.
Vingerindrukken komen voor op 30 scherven van het bestudeerde materiaal. Deze zijn dus echter niet altijd decoratief. Een aandeel van de vingerindrukken werden op het aardewerk aangebracht bij het uitvoeren van een verandering die de vorm meer functioneel diende te maken: bij het vormen van de algemene vorm, het oor, greepje, standvinnen en dergelijke meer. De vingerindrukken in deze omstandigheden gevormd werden tel ik niet mee in mijn beschrijving hier, aangezien deze geen decoratieve waarde hebben.
Decoratieve vingerindrukken zijn op minstens 13 scherven aangetroffen (tekening- en fotonummers: 1, 26, 57, 145 en 231, 509, 830 en tekeningnummers: 233, 234, 369, 470 en 933), waarvan er 2 in elkaar passen. Een fragment heeft zowel gebruik gemaakt van decoratief als functioneel gebruik van vingerindrukken. Bij 6 van deze scherven (waarvan er 2 in elkaar passen) komen de vingerindrukken voor op een aangebrachte kleistrip.
Naast deze waar ik met zekerheid van kan zeggen dat de vingerindrukken een decoratief nut hadden, zijn er nog 9 scherven die twijfelachtig zijn (tekening- en fotonummers: 510, 511, 847 en 848). Daarvan zijn er 3 die in elkaar passen. De reden van twijfel bij deze vingerindrukken is omdat ze vaak geïsoleerd voorkomen, maar toch zeer diep in de wand zijn ingedrukt. Enkele vingerindrukken die dieper in de wand zijn ingebracht komen tweemaal voor op een paar fragmenten, wat het vermoeden vergroot dat deze mogelijk toch een decoratieve functie hadden.
De resterende 8 scherven met vingerindrukken heb ik niet geïnterpreteerd als decoratief, omwille van eerder vermelde redenen.
5.4.3. Kleidecoratie Met kleidecoratie bedoel ik deze vorm van versiering waarbij men een stukje kleiwerk op de vorm plaatst als decoratieve versiering. Er worden kleistrips
53
aangebracht waarin men dan vingerindrukken plaatst, zodat er een soort van reliëfversiering ontstaat. In het bestudeerde materiaal komen 5 scherven voor met deze decoratie, waarvan er 2 in elkaar passen (tabel terug te vinden in Bestand 4 op de CD-ROM). Dit decoratietype komt binnen het door mij bestudeerde materiaal enkel voor op rood aardewerk en het zijn telkens wandfragmenten. Alle fragmenten met deze decoratie (tekening- en fotonummers: 26, 57 en 231) tonen hiernaast ook sporen van glazuur (uitgezonderd dus nr.830).
5.4.4. Draairibbels Draairibbels zijn in feite terug te vinden op zo goed als alle aardewerkfragmenten. Deze zijn echter niet aangebracht met de bedoeling als versiering te dienen. Deze draairibbels werden gevormd bij het draaien van het aardewerk door de wrijvingswerking.
De draairibbels die vermoedelijk om decoratieve redenen aangebracht zijn heb ik aangetroffen op 19 fragmenten (tabel terug te vinden in Bestand 4 op de CD-ROM). Het gaat hier om gedraaide in het oppervlak zittende ribbels, die dus lichtjes uit het oppervlak naar voor springen en als het ware bultjes vormen aan de buitenzijde (zie tekeningnummers 129 en 479). Het is mogelijk dat er nog fragmenten zijn met zulke draairibbels, echter zijn ze enkel goed herkenbaar bij voldoende grote scherven.
5.4.5. Groeflijnen Er zijn slechts 2 scherven onder het door mij bestudeerde materiaal die mogelijk groeflijnen vertonen. Het zijn hier lijnen die in de scherf ingekrast blijken te zijn die een boogje vormen (tekening- en fotonummer 65) of een bundel zijn van fijne rechte lijntjes (tekening- en fotonummer 236)
5.4.6. Glazuur als decoratie Ik ben van mening dat zo goed als alle scherven die ik heb teruggevonden die sporen van glazuur vertoonden het glazuur dragen als decoratievorm. Een uitzondering kunnen de 5 fragmenten zijn die glazuur enkel intern (of tezamen met extern) vertonen (tabel terug te vinden in Bestand 4 op de CD-ROM).
In totaal zijn er 102 scherven die sporen vertonen van glazuur. Slechts eentje ervan behoort tot de categorie van het grijze aardewerk, al de rest behoort tot het rode aardewerk.
54
Twee scherven van het rode aardewerk vertonen sporen van loodglazuur, al de rest is gedecoreerd met strooi(lood)glazuur. Het glazuur trof ik in 99 gevallen aan op wandfragmenten, in 2 gevallen op de hals en in één geval op een oorfragment. Ze is telkens op de externe kant van de scherf terug te vinden, uitgezonderd in 5 gevallen, waarbij 2 maal enkel intern en 3 maal zowel intern als extern glazuur voorkwam. Deze 5 uitzonderingen kunnen mogelijk glazuur bevatten omwille van het functionele gebruik. De 2 scherven daarvan, waarbij de glazuur enkel intern teruggevonden wordt hebben volgens mij eerder een functionele glazuurlaag.
Het glazuur komt voor in kleuren van geel tot oranjerood en groen. In vrij veel gevallen is de glazuurlaag danig verweerd en weggevaagd dat de kleur niet meer definieerbaar is. In vele van deze gevallen zijn de sporen van de aanwezigheid van glazuur wel nog te herkennen door aanwezigheid van de putjes, ontstaan bij het strooien van het lood en/of door een glinsterend effect op de scherf.
5.4.7. Gecombineerde technieken Versieringstechnieken worden vaak gecombineerd. Onder het door mij bestudeerde materiaal is dit hierboven te zien bij de categorieën “Vingerindrukken” en “Kleidecoratie”. Deze vormen vaak combinaties die samen de bepaalde versieringstechniek uitmaken. Zo is het gewoonlijk
dat
kleidecoratie
gecombineerd
wordt
met
vingerindrukken
om
een
reliëfversiering te bewerkstelligen.
5.5. Aardewerkvormen
5.5.1. Inleiding Het blijkt dat de periode van de 10e eeuw tot de eerste helft van de 12e eeuw een periode is waarbij het vormenspectrum zeer klein is. De kogelpot is zo bijna de enige vorm in het lokaal/regionaal aardewerk die in gebruik is, omwille van zijn voorkomen in grote mate. Daarnaast zijn ook tuitpotten veelvoorkomend. Dit is niet verwonderlijk aangezien beiden kogelvormige potten zijn met een andere functie (De Groote 2008 p.290).
Zoals we reeds bij de randtypologie hebben aangehaald lijkt het vormenscala inderdaad ook hier beperkt te zijn. Het zijn dan ook voornamelijk kogelvormige potten (kogelpotten en tuitpotten) die we in grote hoeveelheden aantreffen. Hiernaast zijn er nog enkele kommen en 55
kruiken in het vormenscala aanwezig. De aardewerkvormen werden bepaald op basis van typische vormgevende elementen, op basis van gebruikssporen en versieringselementen.
Uit de randtypologie hebben we reeds kunnen afleiden dat er kogelpotten, tuitpotten en kommen aanwezig zijn. De twee oorfragmenten die ik aantrof zijn afkomstig van kruiken. De bodems zijn afkomstig van kogelpotten en vermoedelijk tuitpotten. Als verdere determinatieve elementen gebruikte ik nog de gebruikssporen. Aangezien het vormenscala afgeleid uit bovenvernoemde vormgevende elementen beperkt bleek tot enkele vormen zag ik het als voldoende zeker om ervan uit te gaan dat alle fragmenten waarop sporen van roet en/of kookresten aanwezig waren afkomstig waren van kogelpotten. Dit leidde ik af omdat de kogelpot in het aanwezige vormenscala de enige vorm is die bij het gebruik in contact zal zijn gekomen met vuur en ook de enige vorm is waar kookresten ingebakken kunnen worden. Ook de rolstempels die ik op vele wandfragmenten van het grijze aardewerk aantrof blijken typische versieringen te zijn voor kogelpotten.
5.5.2. Aardewerkvormen en aantallen De aanwezige vormen zijn dus kruiken, kogelpotten, tuitpotten en kommen. Daarnaast zijn er nog enkele die onbekend zijn. Ik kies ervoor om in de tabellen een onderverdeling te maken tussen de kogelpotten en de tuitpotten. Deze onderverdeling gebeurde op basis van de randtypologie. Maar zoals ik eerder al heb vermeld kan men indien men meer zekerheid wenst de kogelvormige potten als een geheel beschouwen. Dit zal in de verdere uitleg nog meer behandeld worden.
Een telling maakte ik op verschillende manieren. Allereerst heb ik het aantal scherven geteld (zie tabel 24 en bijhorende grafiek, ook op de volgende pagina weergegeven).
56
Dit gaf dan onderstaand beeld: Telling van de aardewerkvormen o.b.v. schervenaantallen (lokaal/regionaal aardewerk) 1093
Schervenaantallen
1200 1000 800 600 273
400 200
5
2
16
0 Kruik
Kogelpot
Kom
Tuitpot
Onbekend
Vormenscala
Zoals u ziet overheersen de onbekenden natuurlijk. Vele wandscherven zijn dan ook niet bij een vorm te plaatsen. Wat betreft de wandscherven ben ik enkel tot vormendeterminatie overgegaan wanneer een zichtbaar en voldoende zeker kenmerk dit toeliet. Let hier opnieuw dat er geen zekerheid bestaat over een correcte verdeling van tuitpotten en kogelpotten. Enkel 5 scherven van de 16 die als tuitpot hier geteld zijn behoren met redelijk grote zekerheid tot tuitpotten. Dit zijn dan ook de tuiten die ik aantrof in mijn ensemble. De kogelvormige potten tellen dus in totaal 289 scherven.
Maar aangezien het aantal scherven niet veel informatie kan bieden over het werkelijke aantal vormen heb ik ook volgens het M.A.E. nogmaals geteld (en dus op basis van alleen de randen) (zie tabel 25 en bijhorende grafiek, ook hieronder weergegeven). Dit gaf natuurlijk een volledig ander beeld dan dat hierboven. Telling van de aardewerkvormen o.b.v. M.A.E. telling (lokaal/regionaal aardewerk) 77 80 60 Aantal randen 40 (M.A.E.) 20
4
6
Kom
Tuitpot
1
0 Kogelpot
Onbekend
Vormenscala
57
Hier moet ik dan opnieuw het argument van de onzekerheid in verband met de tuit- en kogelpotten aankaarten. Slechts van 1 individu ben ik er zeker van dat het effectief een tuitpot is en dit omdat de tuit nog aanwezig was bij de rand. De kogelvormige potten omvatten dus een M.A.E. van 83.
Maar aangezien het al eerder is gebleken dat een gecombineerde telling in mijn geval een nog beter beeld kan geven voeg ik ook deze hier toe (zie tabel 26 en bijhorende grafiek, ook hieronder weergegeven). Door de bodems, randen, oren en tuiten allen in de telling in te begrijpen kwam ik uit op onderstaande telling. Telling van de aardewerkvormen volgens gecombineerde telling (randen, tuiten, bodems en oren) (lokaal/regionaal aardewerk) 77 80 60 Aantal
40 2
4
8
Kom
Tuitpot
1
20 0 Kruik
Kogelpot
Onbekend
Vormenscala
Zoals reeds eerder vermeld zeg ik ook hier nogmaals dat slechts 5 van de 8 tuitpotten met zekerheid bepaald is. De kogelvormige potten geven hier dus een telling van 85 individuen.
Omdat het mogelijk ook interessant kan zijn om de vormenverdeling per waterput te bekijken heb ik dit ook in een tabel weergegeven. Dit deed ik enkel op basis van het M.A.E., aangezien dit nog steeds de meest gebruikte methode is en later het meest zal kunnen dienen als vergelijkingsmateriaal met andere sites. De tabellen zijn zowel op basis van aantal randen (M.A.E.) als procentueel opgesteld (zie tabellen 27 en 28).
5.5.3. Functionele indeling Ik kies ervoor om geen functionele indeling te maken in het vormenscala, aangezien het beeld reeds duidelijk naar voor komt op basis van de tellingen. We hebben zodanig weinig verschillende vormen dat je op eerste zicht aan de verschillende tellingen al kan zien met welke vormen we hier te maken hebben en in welke mate deze vertegenwoordigd zijn.
58
Kogelpotten kunnen diverse functies hebben. Ze worden namelijk gebruikt als kookpot, voorraadpot en kleine exemplaren soms als drinkbeker (De Groote 2008 p.290). Tuitpotten werden gebruikt om vloeistoffen te bewaren en verdelen. Een kom kan gebruikt zijn voor bereiding of als tafelwaar. In de context van Evergem zullen de kommen waarschijnlijk allen hebben gediend als tafelwaar. De meerderheid van de kommen hebben een kleine diameter die meer toepasselijk is voor dit doel.
5.5.4. Bespreking van de aardewerkvormen 5.5.4.1. De kogelpot De kogelpot herkende ik op basis van het randtype, bodemtype, de versiering en het voorkomen van gebruikssporen. Wat betreft het randtype reken ik randtypes 1 t.e.m. 10, 1213 en 16 tot de kogelpotten. Wat bodemtype betreft komt de kogelpot voor in relatie met een bolle bodem en met een vlakke bodem.
De versiering die ik als typerend zie voor de kogelpot is de radstempelversiering. Deze komt veelvuldig voor in mijn aardewerkensemble. Het is ook daarom dat een telling voor de kogelpot op basis van het aantal scherven zo hoog oploopt. Alle scherven die bovendien sporen van roet en/of kookresten vertoonden plaatste ik ook bij de kogelpot, aangezien dit de enige vorm is in mijn ensemble dat met koken en vuur in aanraking zal gekomen zijn.
De kogelpotten komen voornamelijk voor in grijs aardewerk. Een uitzonderlijk paar gevallen komt voor in het rood aardewerk.
5.5.4.2. De tuitpot De tuitpotten herkende ik op basis van het randtype, bodemtype en het voorkomen van tuiten. Ik reken randtypes 6A tot en met C tot tuitpotten. Zoals ik eerder al enkele keren vermeld heb is het natuurlijk niet met zekerheid in alle gevallen dat dergelijke randtypes automatisch bij tuitpotten thuishoren. En aan de andere kant is het goed mogelijk dat enkele types die nu vermeld staan bij de kogelpotten evengoed bij tuitpotten kunnen gehoord hebben. Qua bodemtype link ik de lensvormige bodem met standvinnen met een tuitpotvorm. De tuiten zijn gemiddeld 3cm hoog en hebben een gemiddelde diameter van ongeveer 3cm.
59
Tuitpotten komen voor in grijs aardewerk, en twee exemplaren in Maaslands witbakkend aardewerk (zie hoofdstuk 6. Bespreking van de aanwezige importgroepen) en twee in lokaal roodbeschilderd (M.A.E.).
5.5.4.3. De kom De kommen herkende ik enkel op basis van randtypologie. Echter volledig zeker ben ik niet van deze vorm. Ze zijn dan ook moeilijk te herkennen enkel op basis van een randfragment. Ik koos voor randtypes 11, 14 en 15 als kommen omdat het profiel van de rand rechtopstaand is en naar binnen plooit ter hoogte van de hals(, schouder), buik. Als ik het verder verloop correct heb ingeschat dan zullen deze randen eerder naar komvormige potjes gaan. De kommen komen voor in grijs en rood aardewerk.
5.5.4.4. De kruik Er zijn kruiken aanwezig die ik herkende op basis van de oren. Er zijn in mijn ensemble 2 oren aanwezig, die elk bij een andere kruik behoren. Ze zijn enkel aanwezig in rood aardewerk. De oren zijn massieve worstoren die vertikaal op de kruik geplaatst waren. Een van de oren toont sporen van glazuur. Het andere oor heeft mogelijk ook een glazuurlaag gehad, maar dan is daar alleszins geen spoor meer van zichtbaar.
60
6. Bespreking van de aanwezige importgroepen 6.1. Inleiding
In dit hoofdstuk zal ik de technische en typologische indeling van de aanwezige importgroepen bespreken. Ik zal ook hier, zoals in voorgaand hoofdstuk te werk gaan, maar dan toegepast op het importaardewerk. De technische kenmerken worden zo overlopen via de weergave van de technische groepen met hun beschrijving. Hierin zullen alle kenmerken besproken worden die geleid hebben tot hun determinatie. Er zal ook een bespreking gebeuren van de randtypologie per aardewerksoort. Daarnaast zal ik de versieringswijzen, die ik aantrof op het aanwezige importmateriaal bespreken. Uiteindelijk zal ik een synthese maken van verschillende gegevens en analyseresultaten om tot een overzicht te komen, wat betreft de importgroepen.
6.2. Technische kenmerken
Volgens de methode terug te vinden in het hoofdstuk “2. Methodologie” werden de aardewerkfragmenten onderverdeeld in technische groepen. Ook wat betreft de importgroepen gebeurde dit op basis van 9 kenmerken (verschralingtype, korrelgrootte en –kleur, verspreiding en dichtheid, de kleur, zachtheid, oppervlaktestructuur en de aflijning van de kern). Ook de maakwijze wordt aangeduid. Alle aardewerkfragmenten uit de importcategorie in de behandelde contexten zijn van maakwijze gedraaid aardewerk dat dus op een snelle draaischijf vervaardigd werd.
61
6.3. Witbakkend aardewerk uit het Maasland
6.3.1.
De technische groep (T.G.)
Technische groep 12 Reducerend gebakken gedraaid aardewerk Benaming:
Maaslands witbakkend (geglazuurd) aardewerk
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Zeer fijn tot fijn Korrelkleur: Doorschijnend tot wit en beige(, af en toe grijzig) Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Verspreid
Kleur: Wit tot witbeige wanden en kern Hardheid:
Hard
Oppervlaktestructuur: Glad en poreus Kern: Niet afgelijnd Opmerkingen: Het aardewerk is poreus van oppervlaktestructuur wanneer het glazuur niet meer aanwezig is. Sporadisch zijn kleine fragmenten ijzeroxiden aanwezig
6.3.2. Bespreking Er zijn 17 scherven aangetroffen die behoren tot het witbakkende aardewerk uit het Maasland (MW: Maaslands witbakkend). Allen behoren tot dezelfde technische groep. De aangetroffen scherven verspreiden zich slechts over twee waterputten: 15 scherven werden aangetroffen in waterput 189 en 2 scherven in waterput 243. Tabel 29 toont dat het MW aardewerk 73,91% van het importaardewerk uitmaakt.
Er zijn echter wel twee scherven die ietwat andere eigenschappen vertonen dan de overige scherven. Alle scherven uit mijn T.G. 12 hebben een wit tot hooguit witbeige uitzicht zowel aan de buiten- en binnenzijde als in de kern. Er zijn twee scherven, nr. 222 en nr. 660, die een roze kern hebben. Ik heb besloten om niet voor slechts deze twee scherven een aparte T.G. te maken, maar ze kunnen wel geplaatst worden in T.G. 17 die Olivier Van Remoorter heeft opgesteld, aangezien hij meerdere van deze rozige MW scherven heeft aangetroffen in zijn bestudeerde contexten.
62
6.3.3. Morfotypologische kenmerken 6.3.3.1.Randtypologie Zoals ik reeds vermeldde bij de randtypologie van het lokaal/regionaal aardewerk, zijn er slechts twee randfragmenten op te merken in de importgroepen. Beiden behoren tot het Maaslands witbakkend aardewerk. De randen behoren tot de randtypes 6A en 6B en zijn mogelijk dus beiden afkomstig van tuitpotten. Ik verwijs hiervoor dan ook naar dezelfde tabellen als ik voordien reeds heb gedaan (tabellen 21 en 23).
6.3.4. Versieringsvormen en –technieken De eerste vorm van versiering die ik heb aangetroffen op het MW aardewerk is glazuur als decoratie. De glazuur die ik aantrof was telkens loodglazuur met een bruine, gelige tot oranjegelige en ietwat groene kleur. Ze komt voor op 5 scherven van deze groep. Eenmalig werd ook de techniek van de kleistrip met vingerindrukken aangetroffen. De scherven die behoren tot het importaardewerk, waarop versiering voorkomt zijn terug te vinden in Bestand 4 op de CD-ROM.
6.3.5. Aardewerkvormen Zoals we reeds hebben gezien bij de randtypologie van de lokaal/regionale aardewerksoorten en –groepen zijn er slechts 2 fragmenten onder het Maaslands witbakkend aardewerk aanwezig die een aardewerkvorm kunnen verraden. Allebei behoren ze volgens mij tot tuitpotten. Andere scherven die behoren tot deze aardewerksoort stelden mij niet in staat nog andere vormen te herkennen. Ik maakte hiervan geen tabel, aangezien het maar gaat over 2 randscherven.
63
6.4. Roodbeschilderd aardewerk van Rijnlandse herkomst
6.4.1. De technische groep (T.G.)
Technische groep 13 Reducerend gebakken gedraaid aardewerk Benaming:
Rijnlands roodbeschilderd aardewerk
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Fijn Korrelkleur: Doorschijnend tot beige en lichtgrijs Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Van verspreid tot zeer dicht
Kleur: Wit tot witbeige wanden en kern Hardheid:
Hard
Oppervlaktestructuur: Korrelig Kern: Niet afgelijnd Opmerkingen: Zeer kleine fragmenten ijzeroxiden en kwarts komen sporadisch voor
6.4.2. Bespreking Slechts 6 scherven van het bestudeerde materiaal behoren tot de groep van het Rijnlands roodbeschilderd aardewerk (R-RB). Deze 6 scherven zijn aangetroffen in 3 verschillende waterputten, m.n. waterput 189, waterput 243 en waterput 428. Het vormt dus slechts een aandeel van 26,09% van het importaardewerk (zie tabel 30).
6.4.3. Morfotypologische kenmerken Alle scherven die ik aantrof van het R-RB aardewerk waren wandscherven. Het is dan ook hierdoor dat ik niet kan overgaan tot het opstellen van een randtypologie of een typologie gebaseerd op andere vormende elementen, zoals ik dit nog wel kon doen voor het MW aardewerk.
6.4.4. Versieringsvormen en –technieken De versiering die het R-RB aardewerk typisch maakt is de aanwezigheid van rode verf. Deze verf trof ik aan op 4 scherven. Verschillende motieven komen voor (tekening- en fotonummers: 351, 412, 636 en 697). Bestand 4 op de CD-ROM bevat de tabel die de 64
scherven toont die behoren tot het importaardewerk, waarop versiering voorkomt. Door middel van deze versiering waren we in staat voor het Rijnlands roodbeschilderd aardewerk de tellingen van het M.A.E. op te trekken met 4 individuen. Dit aangezien de versiering op deze vier scherven fundamenteel verschillend is en dus hoogstwaarschijnlijk afkomstig is van 4 verschillende recipiënten.
6.4.5. Aardewerkvormen Aangezien ik voor het Rijnlands roodbeschilderd enkel wandfragmenten heb aangetroffen in mijn ensemble kan ik wat betreft de aardewerkvormen niets bepalen. De vormen waartoe de wandscherven hebben behoord zijn dus onbekend.
6.5. Synthese
Het importaardewerk bestaat uit 2 verschillende aardewerksoorten, m.n. het Maaslands witbakkend aardewerk en het Rijnlands roodbeschilderd aardewerk. Deze hebben elk één enkele technische groep.
Ook hier, net zoals bij het lokaal/regionaal aardewerk tonen tabellen 31 en 32 een synthese van de conclusies van tabellen 29 en 30. We kunnen hieruit afleiden hoeveel scherven er per waterput behoren tot welke aardewerkgroep. Het grootste aandeel van het importaardewerk is Maaslands witbakkend aardewerk. Tabel 32 toont ons procentueel hoe de aardewerksoorten zich ten opzichte van elkaar verhouden en hoe veel aardewerk procentueel zich bevindt in elke waterput ten opzichte van het totaal aantal scherven importaardewerk. Tabel 33 toont per waterput de procentuele verhouding van de aardewerksoorten.
Een M.A.E.-telling strikt gebaseerd op de randen voor het importaardewerk brengt ons op 2 individuen. We hebben namelijk maar 2 randen die behoren tot het Maaslands witbakkend aardewerk. Wanneer we een gecombineerde telling toepassen kunnen we komen tot 6 individuen, aangezien we dan de uitermate verschillende soorten versiering bij het Rijnlands roodbeschilderd aardewerk in rekening kunnen nemen.
65
7. Synthese van het lokaal/regionaal aardewerk en het importaardewerk 7.1. Aardewerkgroepen en tellingen
Op dezelfde wijze als ik de aparte verwerking van het lokaal/regionaal aardewerk en het importaardewerk heb voltooid, maak ik in dit hoofdstuk nog een synthese van de verwerkte data van beide. Op deze manier kunnen we het lokaal/regionaal en het importaardewerk op verschillende manieren met elkaar vergelijken.
Tabellen 34 t.e.m. 36 tonen dus de synthese van de conclusies opgesteld in de hoofdstukken die het lokaal/regionaal en het importaardewerk behandelden. We kunnen dus ook hier weer afleiden hoeveel scherven per waterput behoren tot welke aardewerkcategorie, hoe de schervenaantallen zich procentueel ten opzichte van het totaal aantal scherven verhouden en tenslotte ook per waterput zelf intern hoe de verhoudingen liggen.
Uit tabel 34 kunnen we al veel informatie afleiden. Per waterput zien we telkens de hoeveelheid scherven die er aanwezig zijn (totaal onderaan) en hoe veel scherven er behoren bij welke aardewerksoort, -groep of de restfractie. We zien daarnaast ook de hoeveelheid scherven die elke aardewerksoort, -groep of de restfractie bevat (totaal achteraan) en de hoeveelheid fragmenten die ik dus heb behandeld.
Tabel 35 bevat ongeveer dezelfde informatie maar toont ons een procentuele verdeling telkens ten opzichte van het totaal aantal fragmenten dat ik heb behandeld (dus 1442). We zien dus procentueel hoe veel scherven per waterput aanwezig zijn ten opzichte van het geheel aan scherven. Bij totaal onderaan lezen we dan af hoe veel procent scherven elke waterput bevat en bij totaal achteraan zien we dan hoe veel procent scherven elke aardewerksoort, -groep of de restfractie bevat.
Tabel 36 toont dan nog eens de verhouding procentueel per waterput zelf. Op deze manier worden we niet misleid door de schervenaantallen die toch wel zeer uiteenlopend zijn per waterput. Deze tabel is vooral nuttig als men de waterputten in proportie met elkaar wil vergelijken. We zien dus procentueel het aandeel van elke aardewerksoort, -groep of de restfractie dat zich bevindt in elke waterput.
66
Een verdeling in lokaal/regionaal aardewerk en importaardewerk op basis van schervenaantallen kunnen we terugvinden in tabel 39. Deze verhoudingen zijn procentueel weergegeven in tabel 40. We zien daar de proportionele verhouding van het aardewerk per waterput. Het blijkt heel erg duidelijk dat het lokaal/regionaal aardewerk in de meerderheid is.
Een M.A.E.-telling ziet er natuurlijk volledig verschillend uit (zie tabel 37). Het M.A.E. is eerder al eens vermeld in het hoofdstuk ‘4. Kwantificatie’. Het gaat dus om 90 individuen. Waarvan er 88 behoren tot het lokaal/regionaal aardewerk en 2 tot het importaardewerk. Binnen het lokaal/regionaal aardewerk behoren er 85 tot het grijze aardewerk en 3 tot het rode aardewerk. Allebei de recipiënten van het importaardewerk behoren tot het Maaslands witbakkend aardewerk (zie tabel 37). Procentueel vinden we de M.A.E.-telling ook nog terug per waterput en per aardewerkgroep (zie tabel 38).
Daarnaast kunnen we ook nog eens verwijzen naar de gecombineerde telling. Deze telling gebeurt nu opnieuw met inbegrip van randen, bodems, oren, tuiten en wanden. Dit op zo’n manier dat verborgen individuen nog herkend kunnen worden. Ook deze telling is reeds terug te vinden bij ‘4. Kwantificatie’. Op deze manier komen we dan op 96 individuen. Nog 2 extra individuen kunnen herkend worden door vormendeterminatie. Maar dit komt later nog aan bod in punt ‘7.4. Aardewerkvormen’.
7.2. Randtypologie en overige vormelementen
Qua randtypologie hebben we eigenlijk een weergave van alle voorkomende randen onder het punt ‘5.3.1. Randtypologie’ bij de bespreking van het lokaal/regionaal aardewerk. In het importaardewerk komen slechts twee randtypes voor en deze behoren beiden tot randtypegroep 6. Beide randen behoren bovendien ook bij het Maaslands witbakkend aardewerk.
Ook wat betreft de andere vormelementen kan ik kort zijn. Er zijn namelijk geen andere vormelementen aangetroffen onder het importaardewerk. We kunnen dus hiervoor terecht bij het hoofdstuk over het lokaal/regionaal aardewerk.
67
7.3. Versieringsvormen en –technieken
Het lokaal/regionaal aardewerk en het importaardewerk vertonen samen volgende versieringsvormen
en
–technieken:
de
radstempel,
vingerindrukken,
kleidecoratie,
draairibbels, groeflijnen, glazuur als decoratie en verf.
7.4. Aardewerkvormen
Ook wat betreft de aardewerkvormen zijn we in staat om een synthese te maken van de lokaal/regionale aardewerkvormen en deze van de importgroepen. Aangezien enkel nog vormen konden afgeleid worden wat betreft het Maaslands witbakkend aardewerk zal het hier dus gaan om een synthese van de lokaal/regionale aardewerkvormen en de aardewerkvormen uit het Maaslands witbakkend aardewerk.
De synthese voor de aardewerkvormen maakte ik op verschillende manieren. Ik maakte eerst gebruik van de telling van schervenaantallen (zie tabel 41 met bijhorende grafiek, ook hieronder weergegeven). Hierbij liet ik nog de categorie onbekend staan. Dit zijn dan voornamelijk de wandscherven waarvoor ik geen vormen kon identificeren. Weergave van de aanwezige aardewerkvormen op basis van het aantal scherven (lokaal/regionaal en importaardewerk) 1114
1200 1000 800 Aantal scherven
600 400
273 5
200
18
2
0 Kogelpot
Kom
Tuitpot
Kruik
Onbekend
Aardewerkvormen
68
Vervolgens telde ik nogmaals volgend het M.A.E. (dus de telling van de randen), waardoor er een volledig ander beeld ontstond (zie tabel 42, met bijhorende grafiek, ook hieronder weergegeven). Weergave van de aanwezige aardewerkvormen op basis van de M.A.E. (lokaal/regionaal en importaardewerk) 77 80 60 Aantal randen 40 (M.A.E.)
4
20
8
1
0 Kogelpot
Kom
Tuitpot
Onbekend
Aardewerkvormen
Een telling op basis van het M.A.E. van de verschillende aardewerkvormen heb ik ook nog eens opgesteld met een onderverdeling per aardewerksoort/-groep. Op deze manier zien we welke vormen bij welke aardewerksoort/-groep behoren. Deze gegevens zijn terug te vinden in tabel 44.
Ook hier is een gecombineerde telling nuttig door middel van gebruik van het M.A.E. van de randen, met daarnaast ook mogelijk inbegrip van bodems, oren, tuiten (zie tabel 43 en bijhorende grafiek, ook op de volgende pagina weergegeven). Door vormen en aardewerksoorten te bekijken tezamen met het M.A.E. komen we dan op volgend beeld wat betreft het lokaal/regionaal en importaardewerk.
69
Weergave van de aanwezige aardewerkvormen o.b.v. gecombineerde telling (lokaal/regionaal en importaardewerk) 77 80 60 Aantal 40 4
20
10
1
2
0 Kogelpot
Kom
Tuitpot
Kruik
Onbekend
Aardewerkvormen
Ik moet hier wel opmerken dat via de studie van versiering die voorkomt op het Rijnlands roodbeschilderd aardewerk er in principe nog 4 individuen bij onbekend kunnen geplaatst worden. Deze zijn echter wandscherven en daarom niet in de gecombineerde telling inbegrepen. Deze gebeurde wat betreft het vormenensemble enkel op basis van randen, bodems, oren en tuiten. We vinden deze 4 recipiënten wel terug in de algemene telling in het hoofdstuk Kwantificatie onder het punt ‘4.5. Gecombineerde tellingen’.
Tabel 45 toont dan de verdeling van de aardewerkvormen via deze gecombineerde telling, maar dan nog eens onderverdeeld per aardewerksoort/-groep. Ook hier kan je dan zien welke vormen behoren bij welke aardewerksoort/-groepen.
Ik maakte telkens voor de 3 verschillende tellingen hiervan ook een diagram (zie diagrammen die behoren bij tabellen 41 t.e.m. 43) dat de procentuele weergave voorziet van de aardewerkvormen van zowel het lokaal/regionaal aardewerk als het importaardewerk.
Indien men wenst het importmateriaal van het lokaal/regionaal aardewerk te scheiden is de oplossing in principe vrij gemakkelijk. Het importaardewerk in deze tellingen bestaat namelijk steeds slechts uit 2 tuitpotten. Wat betreft de schervenaantallen is het handig te weten dat het lokaal/regionaal aardewerk in totaal 1389 scherven telt en het importaardewerk slechts 23.
70
8. Vergelijking met de omliggende sites 8.1. Inleiding
Er zijn verschillende methodes die men kan gebruiken om het aardewerk te vergelijken met dat van de omliggende gebieden. Een eerste methode is via het literatuuronderzoek te zoeken naar sites die eenzelfde vormenscala vertonen als de site die we bestuderen. Hierbij kan er gebruik gemaakt worden van publicaties die aandacht hebben besteed aan het uiteenzetten van de verschillende vormen en/of aan het maken van tekeningen van het aardewerk. Door overeenkomsten in de aanwezigheid van vormen te bekijken en de uitwerking van bepaalde zaken als randen, bodems e.d. kunnen we mogelijk tot een vergelijking komen. Een tweede methode is het bestuderen van de kwantificaties, waarbij we zullen kijken naar de mate waarin de aardewerksoorten en –groepen en vormen voorkomen op de site. Deze tellingen kunnen dan al dan niet gelijkaardig zijn. Een laatste methode maakt gebruik van de specificaties van het aardewerk zelf. Hierbij kijkt men naar de technische gegevens. Deze laatste methode gebruikt men ook bij herkomstonderzoek.
Ik zal in het volgende puntje enkele problemen en beperkingen uit de doeken doen. Deze zijn dan ook de reden waarom ik heb gekozen niet te ver te gaan in deze categorie van de masterproef. Ik zal mij beperken tot een korte beschrijving van de site, het vondstmateriaal dat voor de vergelijking kan dienen (12e eeuws aardewerk) en dan de vergelijking zelf op de wijze die mogelijk wordt gemaakt door de data.
8.2. Problematiek en beperkingen
Er zijn echter enkele beperkingen en problemen die we moeten vermelden, die het vergelijkings- en herkomstproces hinderen. Allereerst moet ik nogmaals ook hier vermelden dat er een tekort is aan bruikbare bronnen om deze methodes ten volle te kunnen toepassen. Het is vaak zo dat de uitwerking van de publicatie op zulk een manier gebeurt dat ze minder bruikbaar wordt voor vergelijkend onderzoek. Men spendeert zo vaak te weinig aandacht aan het uittekenen en tellen van de verschillende scherven. Men schrijft ze dan ook te weinig toe aan een bepaalde aardewerksoort of –groep of aan de vormen waartoe ze mogelijk behoord hebben. Men gebruikt dan ook vaak een verschillende naamgeving of geeft ze een veel te
71
algemene naamgeving mee (zo bijvoorbeeld beperkt tot ‘reducerend of oxiderend gebakken aardewerk’). Daarnaast zijn er ook verschillende methodes van kwantificatie die een vergelijking in de weg kunnen staan. De studie van het aardewerk in de meeste publicaties is bovendien ook niet voldoende in detail uitgevoerd om een vergelijking op basis van technische groepen te maken. Voor verdergaande analyses (chemisch, mineralogisch) is er noch tijd, noch geld beschikbaar.
Ook mijn onderzoek zelf kent enkele beperkingen die een goede vergelijking met andere sites in de weg staat. Het is namelijk zo dat ik slechts een deel van de site voor deze masterproef te verwerken heb gekregen. Tezamen met Olivier Van Remoorter is het trouwens nog niet de volledige site die we zouden analyseren, aangezien we slechts de waterputten en 1 gracht behandeld hebben. Er zijn hiernaast op de site nog kuilen aanwezig met materiaal, naast diverse andere sporen die ongetwijfeld nog materiaal zullen opgeleverd hebben.
De vergelijking die ik zal trachten te maken met andere sites zal dus niet voor de hele site opgaan, maar dus slechts wat betreft de onderdelen die ik heb kunnen analyseren. We zullen dus voor de site Evergem-Ralingen/Schoonstraat moeten aannemen dat het materiaal dat ik heb geanalyseerd een redelijk beeld geeft van de volledige site. Zoniet, dan moet men rekening houden met het feit dat het hier gaat om een site die slechts gedeeltelijk onderzocht is geworden. Op basis daarvan kan men een foutenmarge in het achterhoofd houden. Wanneer ik weet heb van onderdelen die wel in het ensemble van Olivier Van Remoorter zijn aangetroffen, die vergelijking kunnen verbeteren of verduidelijken, dan worden deze vermeld.
8.3. Lokalisatie van de sites
Na het bekijken van de databank ondergrond Vlaanderen via AGIV kon ik de sites lokaliseren ten opzichte van de tertiaire lagen (Ill. 26). Zo lagen vele van mijn sites in een gebied met gelijke tertiaire lagen in de ondergrond of dagzomend. Deze sites zijn Oedelem, Zomergem, Damme/Sijsele en Knesselare-Kluize. Ze liggen in een gebied met als tertiaire laag een grijsblauwe tot blauwe klei en donkergrijs-grijsgroen fijn zand met pyrietconcentraties, glauconiet en glimmers. Daarnaast zijn er nog enkele sites die zich daar heel dichtbij bevinden. Deze zijn Evergem, waarvan het centrum net buiten het hierboven besproken gebied valt, Oostkamp en Dudzele/Brugge, op ongeveer 3-4km van dat gebied te situeren en 72
Hansbeke, Merendree (beiden te Nevele), die ongeveer 5km verwijderd zijn. Deze liggen eerder in een gebied met als tertiaire ondergrond een donkergrijs tot bleekgrijs zeer fijn zand met kleiige eenheden. Kemzeke ligt ongeveer op 15km ervan in een gebied met als ondergrond groengrijs tot grijs zand dat glauconiethoudend en kleihoudend is.
De sites bevinden zich in het Lid van Asse (inbegrepen in het Lid van Ursel) of in de onmiddellijke uitlopers ervan, het Lid van Oedelem, het Lid van Vlierzele en het Lid van Putte. Het zijn deze Leden die dan bestaan uit verschillende tertiaire lagen, zoals ik hierboven reeds aangaf.
De opduiking van de cuesta is duidelijk zichtbaar op het digitaal hoogtemodel dat via AGIV te bekomen is. Op de kaart van de ondergrond blijkt het dat de cuesta min of meer wordt omsloten door onder andere het lid van Zomergem en het lid van Ursel. Op basis van de hoogtelijnen kunnen we achterhalen welke van de sites nog klei kunnen putten vanuit deze ophogingen. De sites die zo onder de 0-lijn gelegen zijn kennen dus geen dagzomende klei meer. Wanneer er een negatieve hoogtelijn wordt geattesteerd nabij een van de sites dan zijn de tertiaire lagen niet meer onmiddellijk bereikbaar. Kleiwinning zal hier dan mogelijk niet meer lokaal gebeuren. Het is echter voor de meeste van de sites zo dat ze hoger in het landschap liggen en dus dagzomende kleilagen ter beschikking hebben. Dit is enkel voor Dudzele/Brugge niet zo, aangezien de site op een plaats ligt die op een aanzienlijke hoogte bovenop de tertiaire kleilagen is gelegen. De ontginning van de tertiaire kleilagen zal dus zeker niet evident zijn indien men dit lokaal wenst te doen. Dit is mogelijk ook minder evident voor de twee sites in de gemeente Nevele. Ook onze eigen site bevindt zich aanzienlijk onder het 0-niveau. De productie van het aardewerk zal mogelijk dus mogelijk elders gebeurd zijn. Het dichtstbijzijnde pottenbakkersatelier is gelegen te Zomergem. Het zou dan ook kunnen dat het aardewerk van Nevele ook uit Zomergem afkomstig is. Wat betreft Dudzele/Brugge is het dichtstbijzijnde atelier Oedelem. Hoewel de afstand hier wel aanzienlijk groter is als het geval Nevele/Evergem-Zomergem. Wanneer we de ligging van de sites Zomergem en Oedelem met elkaar vergelijken ten opzichte van de tertiaire lagen, dan kunnen we ook vaststellen dat deze zich beiden in eenzelfde lagensamenstelling bevinden. De klei die bij deze beide sites gebruikt zal zijn, mits ze lokaal werd ontgonnen, zal dus van nature uit hetzelfde zijn. Beide sites hebben dan ook dagzomende tertiaire kleilagen in de omgeving.
73
8.4. Vergelijking op basis van technische gegevens
8.4.1. Inleiding Op basis van materiaal dat Wim De Clercq had aangeboden kon ik kijken of er geen vergelijkbaar materiaal zat in de scherven afkomstig van de sites Oedelem Drie Koningen of Kemzeke-Verkeerswisselaar. Het bleek dat wanneer ik enkele scherven onder de microscoop had bekeken dat deze eenzelfde samenstelling van klei leken te vertonen. Het zicht door de microscoop bleek sterk gelijkaardig wat betreft enkele scherven.
8.4.2. Oedelem Te Oedelem Drie Koningen werden enkele sporen, kuilen, grachtjes en een rechthoekig monument aangetroffen, waarin grote hoeveelheden vondsten uit te voorschijn kwamen. Omwille van de kleinschaligheid van het onderzoek werd een kuil werd onderworpen aan intensiever onderzoek. Het materiaal dat uit deze kuil is naar boven gekomen kreeg een datering die rond het einde van de 12e eeuw – begin 13e eeuw gelegen is (Ampe et al. 1995 p.112).
Enkele scherven uit Oedelem Drie Koningen leken vergelijkbaar te zijn qua samenstelling en uitzicht met enkele van de technische groepen die ik had onderscheiden. Zo blijken de scherven uit T.G. 3, 8 en 10 sterk gelijkaardig aan enkele scherven uit het aangeboden materiaal. Ook T.G. 1 was mogelijk wel gelijkaardig, maar hier ben ik iets minder zeker van.
Wat ik zag bij mijn scherven uit T.G. 3 en een scherf uit Oedelem Drie Koningen waren volgende overeenkomsten. Beiden hebben een zandverschraling die fijn gekorreld is en doorschijnend tot wit gekleurd, af en toe komen donkergrijze tot zwarte bolletjes voor, enkelen hiervan zijn organisch materiaal, anderen zijn mogelijk glauconiet. De verspreiding is zeer dicht en regelmatig. De kleur van het oppervlak is grijs tot donkergrijs met een roodbruine kern. Beiden waren zacht gebakken en dus inkrasbaar en hadden een glad oppervlak. De aflijning van de kern was duidelijk.
Zo kan hetzelfde geconstateerd worden over de scherven vergelijkbaar met T.G. 8. Ook deze kenden een zandverschraling die fijn gekorreld is. De korrels zijn doorschijnend tot wit en grijs van kleur. Ze kennen een zeer dichte verspreiding die eerder regelmatig is. De scherven 74
zijn licht- tot donkergrijs van oppervlak met een donkerbruine tot grijzige kern. Ze zijn zacht gebakken en glad aan de buitenzijde. De kern is zeer weinig tot niet afgelijnd.
Ook wat betreft mijn scherven uit T.G. 10 en die van Oedelem zijn de overeenkomsten groot. De scherven hebben een zandige matig fijne verschraling, die van korrelkleur doorschijnend tot wit is en af en toe grijs. Een gedeelte van de witachtige korrels kunnen omschreven worden als kwartskorrels. De korrels kennen een dichte verspreiding die regelmatig is. De scherf is zowel van oppervlak als van kern oranjerood van kleur. De kern is dus niet afgelijnd. De scherven zijn zacht gebakken en voelen iets meer korrelig aan.
Over de scherven uit T.G. 1 ben ik minder zeker omdat de samenstelling niet echt hetzelfde is zoals ik bij de groepen hierboven heb kunnen constateren. Op eerste zicht leken de scherven gelijkaardig, maar na microscopisch op een vergroting van 10x te kijken, lijkt de samenstelling niet hetzelfde te zijn.
8.4.3. Kemzeke-Verkeerswisselaar Ook wat betreft het materiaal uit Kemzeke-Verkeerswisselaar is er alvast een technische groep in mijn ensemble die hier ook zijn gelijke vindt. Het gaat hier ook om T.G. 3. Ook zowel de samenstelling als het uitzicht is hier sterk gelijk. Ook bepaalde scherven afkomstig uit T.G. 2 zijn gelijkaardig met deze aangetroffen op deze site. Microscopisch bekeken ziet de samenstelling van de verschraling er zeer sterk hetzelfde uit.
Wat betreft T.G. 3 ziet ook de scherf van deze site er hetzelfde uit als ik hierboven heb beschreven, met het verschil dat de kern iets donkerder gekleurd is dan de scherf te Oedelem. Enkele scherven uit mijn T.G. 2 hebben ook een identieke samenstelling aan enkele scherven uit Kemzeke. Het gaat hier om scherven met een zandige verschraling die fijn is van korelgrootte en doorschijnend tot wit, af en toe grijs en beige. Ze zijn zeer dicht en regelmatig verspreid. Aan het oppervlak hebben ze een (licht)grijze kleur en de kern is wit tot witgrijs. De scherven zijn zacht gebakken en glad aan het oppervlak. De kern is afgelijnd.
Het materiaal waarmee ik vergeleken heb is afkomstig uit Sector I, kuil 9. Het aardewerk uit dit pottenbakkersatelier blijkt een datering te hebben van 1250 tot 1275 (Van Roeyen 2000 p.4). Men trof resten aan van twee pottenbakkersovens. Op de site werden alle contexten
75
vrijwel gerecupereerd door het uitzeven van de inhoud. Men had in sommige kuilen duidelijk te maken met een opeenvolging van verschillende stortpakketten met pottenbakkersafval.
8.5. Vergelijking op basis van vormgeving, vormenscala en kwantificatie
8.5.1. Inleiding Hier tracht ik een vergelijking te maken met verschillende sites op basis van de vormgeving van het materiaal, af te leiden uit de tekeningen die de publicaties vergezellen, het vormenscala en de kwantificatie, indien deze vermeld worden in voldoende mate.
8.5.2. Evergem 8.5.2.1.Evergem-Koolstraat De site Evergem-Koolstraat leverde ook Middeleeuwse sporen op. Er werden ook sporen van vroegere en latere perioden aangetroffen, maar deze zijn voor een vergelijking hier niet van belang. Ik zal mij dus focussen op die zaken die een vergelijking mogelijk maken.
Op de site zijn er door middel van paalsporen enkele gebouwen en bijgebouwen herkenbaar geworden. Daarnaast heeft men ook de aanwezigheid van grachten, greppels, waterputten en kuilen vastgesteld.
De meerderheid van het aangetroffen materiaal bestaat uit gedraaid aardewerk van lokale oorsprong. Het gaat om reducerend gebakken gedraaid aardewerk in de vorm van kogelpotten en tuitpotten. Er zijn hiernaast ook fragmenten aangetroffen van lokaal roodbeschilderd aardewerk en qua importaardewerk heeft men er te maken met Rijnlands roodbeschilderd aardewerk (De Logi et al. 2009 p.143-144).
Uit sporen van gebouw 11 kwamen er 24 scherven tevoorschijn. Hieronder bevonden zich een reducerend gebakken pot met bandvormig oor (5 wanden en 3 randfragmenten), 8 wandscherven en 2 randfragmenten uit grijs aardewerk en 3 wandfragmenten rode waar en 1 fragment Rijnlands roodbeschilderd aardewerk. Het gebouwtype is alleszins ook teruggevonden te Evergem-Ralingen/Schoonstraat, Evergem-Steenovenstraat en MerendreeMolenkouterslag (De Logi et al. 2009 p.147).
76
Uit de sporen van gebouw 12 kwamen er nog eens 110 scherven tevoorschijn die ook te dateren zijn in de 12e eeuw. Het zou hier voornamelijk gaan om fragmenten van kogelpotten. Ook een randfragment uit rood aardewerk wordt vermeld (De Logi et al. 2009 p.150). In waterput 693 trof men 10 scherven aan (M.A.E. = 4) die afkomstig zijn uit onze periode. Het gaat om een oxiderend gebakken manchetrand, die mogelijk van een tuitpot afkomstig is, en 8 reducerend gebakken gedraaide wandfragmenten en 1 rand afkomstig van kogelpotten. Waterput 743 bevatte slechts 2 Middeleeuwse scherven, waarvan eentje een grijs gedraaide tuitaanzet voorstelde. Het materiaal aangetroffen in waterput 2353 bevatte 33 scherven in grijs gedraaid aardewerk, hoofdzakelijk afkomstig van kogelpotten. Een paar scherven vormden samen een tuitpot met bandvormig oor. Ook dit materiaal kan men dateren in de 12e eeuw. Waterput 1532 bevatte twee scherven Rijnlands roodbeschilderd aardewerk, twee scherven reducerend gedraaid aardewerk en een scherf lokaal roodbeschilderd aardewerk uit de volle Middeleeuwen. Waterput 1545 bracht in totaal 29 aardewerkfragmenten op, waarvan er 2 tot het grijs aardewerk behoren, 6 tot het Rijnlands roodbeschilderd. De andere waren van kogelvormige potten afkomstig. De D-vormige gracht die werd aangetroffen op het terrein bevatte 41 fragmenten Middeleeuws aardewerk, waaronder 2 randen Rijnlands roodbeschilderd aardewerk, een manchetrand van rood aardewerk en eentje van grijs aardewerk (De Logi et al. 2009 p.153, 155, 160-161, 163).
Voorgaande informatie maakt het reeds duidelijk dat een studie op basis van kwantificatie niet mogelijk is, aangezien niet alle contexten/sporen in dezelfde mate besproken zijn wat betreft de verdelingen in aardewerksoorten. Hetzelfde kan gezegd worden over het vormenensemble. Er wordt voornamelijk melding gemaakt van de aanwezigheid van kogelpotten. Dit is niet verwonderlijk aangezien het zal blijken dat deze vorm meermaals het meest voorkomt.
Een vergelijking is echter wel nog enigszins mogelijk door de randtypologie te bekijken bij het afgebeelde materiaal (Ill. 27). Volgende randtypes komen hier ook terug: 3B, 4C, 10 en 12A. Daarnaast zijn er nog enkele randen waarbij de dekselgeul meer uitgesproken is dan in mijn ensemble gewoonlijk is.
77
8.5.2.2.Evergem-Molenhoek De site te Evergem-Molenhoek bevatte wat de Middeleeuwen betreft sporen van grachten, gebouwplattegronden, waterputten en andere. Vijf grachten kunnen aan de Middeleeuwse periode worden toegeschreven. Uit de grachten werden brokstukjes grijs aardewerk en een drietal wandfragmenten Rijnlands roodbeschilderd aardewerk bewaard. Deze werden met enige voorzichtheid gedateerd in de 12e eeuw. Uit een van de gebouwenplattegronden kwamen er enkele scherven voor uit de 11e-12e eeuw. Deze waren onder andere een wandfragment behorende tot het Rijnlands roodbeschilderd aardewerk en 8 wandfragmenten en een bodem die behoren tot het grijze aardewerk. Bij een tweede gebouwplattegrond kwamen 7 wandfragmenten behorende tot het grijze aardewerk en 3 wandfragmenten roodbeschilderd aardewerk uit de sporen naar boven ook uit diezelfde periode. Een derde plattegrond leverde wat betreft het grijze aardewerk 9 wandscherven en 2 randscherven van kogelpotten op. Verder werden nog 3 wandfragmenten behorende tot het rode aardewerk aangetroffen. In andere sporen die vermoedelijk in relatie stonden met de gebouwen werden nog 2 scherven Rijnlands roodbeschilderd aardewerk aangetroffen en 1 beige fragment. Waterput 119 bevatte ook nog sporen uit de 11e-12e eeuw. Zo werden er voor het grijze aardewerk 9 fragmenten van kogelpotten aangetroffen, 1 standring en 11 wandfragmenten. Daarnaast werd nog een rand aangetroffen in oxiderend gebakken aardewerk en een beige wandscherf. Daarnaast wat import betreft nog 2 randfragmenten en 2 wandfragmenten van Rijnlands roodbeschilderd aardewerk ( Schynkel & Urmel 2008 p.45, 47-51, 54).
Als we de bovenstaande gegevens verwerken (de informatie van de grachten niet inbegrepen omwille van mogelijke onzekerheid in verband met de datering) en er dus van uit gaan dat deze gegevens correct en volledig zijn wat betreft de vondsten uit de 12e eeuw dan kunnen we een vergelijking maken op basis van kwantificatie per aardewerksoort op basis van schervenaantallen (zie tabellen 50 en 51). Aangezien er geen sprake is voor deze site van verschillende categorieën aardewerksoorten die bij mij wel voorkomen kies ik hier voor een vergelijking op basis van schervenaantallen verdeeld per lokaal/regionaal aardewerk en importaardewerk. De gegevens voor de site Evergem-Ralingen/Schoonstraat zien we in tabellen 46 t.e.m. 49. Die voor de site Evergem-Molenhoek in de tabellen 50 t.e.m. 53.
78
De procentuele verdelingen bij de site Evergem-Molenhoek ziet er volledig anders uit dan deze te Evergem-Ralingen/Schoonstraat, zoals de tabellen hieronder weergeven. Evergem-Molenhoek: Tabel 53: Procentuele verhouding van het lokaal/regionaal aardewerk ten opzichte van het importaardewerk op basis van schervenaantallen. Lokaal/Regionaal 84,38 Import 15,63
Evergem-Ralingen/Schoonstraat:: Tabel 49: Procentuele weergave van schervenaantallen van het lokaal/regionaal aardewerk ten opzichte van het importaardewerk. Lokaal/Regionaal 98,37 Import 1,63
Aangezien er niet altijd vermelding is gemaakt voor deze site van de aardewerkvormen kan op basis hiervan geen vergelijking opgesteld worden. De afbeeldingen (Ill. 28) kunnen in geringe mate wel een vergelijking ondersteunen. Omwille van de inkleuring van het randprofiel echter is het niet altijd duidelijk om welk randtype het nu juist gaat. Het gaat hier onder andere om randtype 4A en misschien 12A. De resterende randen kan ik niet met zekerheid een vergelijkend typenummer geven.
8.5.2.3.Evergem-Steenovenstraat Deze site werd in verschillende zones opgegraven. Enkele van de onderzochte zones bevatten sporen uit de volle Middeleeuwen die voor een vergelijking bruikbaar zijn. Zone I bevatte zo een grachtensysteem waaruit verschillende scherven uit de 12e-13e eeuw tevoorschijn kwamen. Het gaat hier om randen en wanden van grijs gedraaid aardewerk afkomstig van kogelpotten en enkele scherven van vroegrood aardewerk (De Logi & Schynkel 2008 p.19-20). In een groot aantal paalsporen in deze zone werden ook aardewerkfragmenten uit de 12e-13e eeuw teruggevonden. Ook hier gaat het om grijs gedraaid aardewerk van kogelpotten en enkele scherven vroegrood aardewerk. Naast deze paalsporen bevatte Zone I ook nog enkele waterputten. In waterput 92 trof men blijkbaar ook aardewerk aan dat een datering toelaat in de 2e helft van de 12e eeuw tot het 1e kwart van de 13e eeuw. Spoor 132 zou ook een waterput geweest zijn en bevatte 1 scherf grijs gedraaid aardewerk en 1 scherf vroegrood aardewerk die eenzelfde datering als de vorige waterput mogelijk 79
maakten. Men merkte daarnaast enkele silo’s op, sporen 65 en 123, die ook aardewerk bevatten uit de 12e (à 13e) eeuw. Spoor 65 bracht een 20tal grijs gedraaide wandfragmenten op en 1 fragment Rijnlands roodbeschilderd aardewerk en spoor 123 een paar grijs gedraaide wandfragmenten (De Logi & Schynkel 2008 p.24-25).
Zone II leverde enkele aardewerkvondsten op in verschillende sporen die behoren tot de periode van de 12e-13e eeuw. Zo bevatte gracht 20 een quasi volledige kogelpot. Paalsporen 2, 5, 6 en 14 leverden enkele stukjes grijs gedraaid aardewerk en een vroegrode scherf op. Daarnaast leverden kuilen 25, 32, 38 en 56, die mogelijk silo’s geweest waren, ook schervenmateriaal op uit de reeds genoemde periode. Het gaat hier steeds om fragmenten grijs gedraaid aardewerk. Naast de silo’s werd ook een waterput aangetroffen, spoor 49. Deze bevatte artefacten, waarvan de meerderheid behoorde tot het grijs gedraaid aardewerk uit dezelfde periode (De Logi & Schynkel 2008 p.28-30).
Zone III omvatte verschillende grachten en greppels die binnen onze periode te situeren zijn. Greppel 40/41/107 bevatte veel aardewerk. Hieronder zat een quasi volledige kogelpot, een 100tal scherven van kogelpotten en fragmenten van vroegrood aardewerk. De greppel wordt doorsneden door gracht 109, waarvan men vermoedt dat deze tot dezelfde fase behoort als de greppel zelf. Hieruit kwam ook veel aardewerk tevoorschijn. Grachten 77, 94/95/7, 97/98/7 en 109 leverden een 120tal grijze gedraaide scherven op die mogelijk afkomstig zijn van kogelpotten. Daarnaast kwamen nog 2 scherven in Maaslands witbakkend aardewerk naar boven, 1 fragment Rijnlands roodbeschilderd aardewerk en enkele fragmenten vroegrood aardewerk. Al dit aardewerk is afkomstig uit de 2e helft 12e-13e eeuw. Nog andere grachten leverden ook materiaal op uit deze zelfde periode, maar aantallen zijn niet vermeld. Ook paalsporen leverden dateerbaar aardewerk op dat gesitueerd werd in dezelfde periode. Het gaat hier om grijs gedraaid aardewerk van kogelpotten en vroegrood aardewerk. Cijfergegevens zijn niet toegevoegd. Ook waterput 56 bevatte 3 stuks grijs gedraaid aardewerk (De Logi & Schynkel 2008 p.32-36).
Zones IV, VII en VIII worden samen behandeld, aangezien men deze zones aan elkaar kan linken. Meerdere sporen sluiten namelijk bij elkaar aan. Enkele sporen kunnen gedateerd worden in de 12e-13e eeuw, maar niet altijd is er melding gemaakt van de vondsten die men deed of de hoeveelheid aardewerk die men aantrof (De Logi & Schynkel 2008 p.36-39).
80
Zone V bevatte slechts 2 grachtensystemen. Uit zowel sporen van de grachten als de paalsporen die bij de grachten hoorden werd aardewerk gerecupereerd uit de 2e helft 12e- 1e helft 13e eeuw. Er is grijs aardewerk aangetroffen van kogelpotten en kannen met een tuit naast enkele scherven vroegrood aardewerk (De Logi & Schynkel 2008 p.39-40). Een gebouw met één of meer aanbouwen, bestaande uit vele paalsporen, bracht een hoeveelheid aardewerk op daterende uit dezelfde periode als hierboven vermeld. Het gaat ook hier om grijs gedraaid aardewerk van kogelpotten en vroegrood aardewerk. In een ander spoor werd ook nog materiaal gevonden die eenzelfde datering bevestigt, maar echt aardewerkaantallen zijn niet gegeven (De Logi & Schynkel 2008 p.42).
Zone VI is de laatste zone die nog besproken wordt. Deze zone bevat enkele grachten en vele paalsporen. Uit enkele van de paalsporen (nummers 7, 8, 9, 16 en 18) kwamen wand- en randfragmenten in grijs gedraaid aardewerk naar boven en vroegrood aardewerk ook uit de 2e helft 12e-1e helft 13e eeuw (De Logi & Schynkel 2008 p.45-46).
Een vergelijking op basis van tellingen blijkt niet mogelijk, aangezien niet altijd wordt vermeld in welke hoeveelheid het materiaal is aangetroffen. Wat wel lijkt op te vallen is dat het vaak gaat om vondsten van grijs en vroegrood aardewerk. Er is slechts melding van een zeer klein aantal scherven importaardewerk (zijnde dan het Maaslands witbakkend aardewerk en het Rijnlands roodbeschilderd aardewerk). Het grijze aardewerk domineert, daarnaast komt er wat vroegrood aardewerk tevoorschijn al dan niet met lood geglazuurd. In weinig mate zien we ook wat importgroepen verschijnen met een zeer klein aantal fragmenten. De voorkomende aardewerksoorten zijn dus wel gelijkaardig, aangezien ook in mijn ensemble grijs, rood en dezelfde soorten importaardewerk voorkomen.
Het lijkt hier dan ook opnieuw dat er voornamelijk kogelpotten aangetroffen zijn qua aardewerkvormen. Ook bij mij zijn deze vormen in de meerderheid. Mogelijk zal dit ook als een wederkerend fenomeen mogen aanschouwd worden.
We kunnen ook hier wel opnieuw een vergelijking maken op basis van de vormgeving. Wanneer ik de afgebeelde aardewerkvormen (Ill. 29, 30) bekijk zie ik opnieuw randtypes terugkeren die ik ook heb weten te identificeren in mijn ensemble. Hier gaat het om volgende typenummers: 4A, 4C, 6A, 7B, 12A, 12B. Enkele randen zijn niet volledig duidelijk herkenbaar of komen niet in mijn ensemble voor. 81
8.5.3. Zomergem De site Zomergem-Bauwerwaan bestond uit paalgaten, kleiwinningskuilen en afvalkuilen die bleken te wijzen op een potterbakkersatelier. De 60.000 scherven van lokaal reducerend gebakken aardewerk leverden 3 vormtypes op. Deze waren de kogelpotten, tuitpotten en braadpannen. De diverse randen van de kogelpotten konden zorgen voor een datering in het midden van de 12e eeuw (De Clercq et al. 2000 p.192-194).
Op basis van de tekeningen die aanwezig waren in het Jaarverslag van de Provincie OostVlaanderen kon ik afleiden dat dezelfde randtypes voorkomen bij de afgebeelde selectie van het aardewerk. Onder het afgebeelde materiaal (Ill. 31, 32) vond ik volgende nummers uit mijn randtypologie terug: 4A, 4C, 6A, 6C en 6D. Hier is dus een kleine vergelijking mogelijk op basis van de afbeeldingen. Dezelfde techniek van vormgeving wat de randen betreft, werd dus op deze site gebruikt.
Er werden drie vormtypes onderscheiden in het materiaal. Deze waren de kogelpotten, de tuitpotten en de braadpannen (De Clercq et al. 2000 p.192). Deze samenstelling is anders dan op mijn site onderscheiden werd. Zo heb ik geen melding kunnen maken van de aanwezigheid van braadpannen. De andere twee vormen zijn wel net diegene die het meest voorkomen en de overgrote meerderheid van de vormen voor zich nemen. In zekere zin lijkt het dus aannemelijk dat de kogelpotten en tuitpotten voor beide sites kunnen onderscheiden worden als de categorieën in het vormenscala die het meest van belang zijn.
Ik dien hier ook even op te merken dat pannen wel voorkomen in het deel contexten dat Olivier Van Remoorter heeft bestudeerd (zie Bijlage). De vergelijkbaarheid wordt hierdoor dus nog enigszins vergroot.
8.5.4. Oostkamp Men trof te Oostkamp op de site ’t Zwart Gat een kleine landelijke bewoningskern aan op de site die men kon dateren in de volle Middeleeuwen (Hollevoet 1994 p.206). Er zijn ook sporen uit andere perioden aangetroffen, maar daar zal ik niet op in gaan, omdat deze niet van nut zijn voor deze masterproef. Er werden resten aangetroffen van een centraal erf met woonfunctie, een zijerf en twee sporenconcentraties daarbuiten. Het zou hier gaan om een geïsoleerde ontginningshoeve. Men 82
trof hier geen waterputten aan en denkt dat de watervoorziening moet geregeld zijn geweest door de aanwezigheid van een poel en de grachten. Er zijn hoofdgebouwen en bijgebouwen te herkennen door middel van paalgaten (Hollevoet 1994 p.208, 210).
Men heeft voor deze site minder aandacht besteed aan de inzameling van mobiele vondsten. Dit zal onze vergelijking dus aanzienlijk beïnvloeden. Er werden in totaal ongeveer 1500 scherven ingezameld. Een M.A.E.-telling bracht dit aantal op 134 individuen (Hollevoet 1994 p.212-213). Men heeft een grafiek opgesteld van de procentuele onderverdeling van de verschillende soorten aardewerk die men heeft aangetroffen. Deze grafiek is jammerlijk genoeg niet voldoende leesbaar voor het maken een goede vergelijking, maar ik onderneem toch een poging. Het importaardewerk, het Rijnlands roodbeschilderd en het Maaslands wibakkend, leek slechts vertegenwoordigd te zijn door 1 of 2 exemplaren. Ook het rode aardewerk is slechts in weinige mate aanwezig. Men kon één manchetvormige rand onderscheiden, die mogelijk behoorde bij een tuitpot. Het grijze aardewerk neemt iets minder dan 95% van het aardewerk voor zijn rekening. Deze categorie bestaat voornamelijk uit potten, en dan waarschijnlijk kookpotten en voorraadpotten (volgens mij dus kogelpotten). Ook enkele tuiten werden aangetroffen die de aanwezigheid van tuitpotten aanduiden. Men heeft het aardewerk door vergelijking gedateerd in de 11e-12e eeuw (Hollevoet 1994 p.212213).
De grafiek (Ill. 33) toont ons de procentuele aanwezigheid van de lokale rode waar, de lokale grijze waar, roodbeschilderde waar (Rijnlands roodbeschilderd), blauwgrijze waar, Maaslandse waar (Maaslands witbakkend) en de Artesische/Picardische waar. Dit gebeurt op basis van het M.A.E., een totaal van 34. Niet alle categorieën aardewerk hier aangetroffen zijn vertegenwoordigd in mijn ensemble. Wat betreft de lokale rode en grijze waar, het Rijnlands roodbeschilderd en Maaslands witbakkend aardewerk lijkt het beeld min of meer overeen te komen. Het grijze aardewerk maakt in mijn ensemble 94,44% uit van het totaal (op basis van M.A.E.: n=90). Het rode aardewerk slechts 3,33% en het Maaslands witbakkend aardewerk 2,22%. Aangezien er in mijn ensemble geen randfragmenten aanwezig zijn in Rijnlands roodbeschilderde waar, kan ik me daar geen beeld over vormen. De samenstelling van het aardewerk op basis van het M.A.E. lijkt wel overeen te komen als we de grafieken met elkaar vergelijken.
83
Wanneer we dan kijken naar de afgebeelde vormen in de publicatie (Ill. 34), zien we ook enkele overeenkomsten. We zien dat door mij gedefinieerde randtypes 4A, 4C en 12A hier voorkomen.
Deze
behoren
allen
toe
aan
kogelvormige
potten.
De
afgebeelde
aardewerkvormen zijn zo ook gelijkaardig op basis van tekeningen. Ook de weergegeven bodem en het algemene verloop van de wanden komt overeen met het archeologisch compleet exemplaar in mijn ensemble.
Tenslotte kan ook op basis van het vormenscala een vergelijking gemaakt worden voor deze site. Wat deze site betreft gaat het voornamelijk om kogelvormige potten. Men maakt vermelding van de vingerindrukken op de rand, de rolstempel op de schouder en het voorkomen van enkele tuiten. Het gaat om bolvormige potten en vele fragmenten vertonen resten van roet. De vormen die hier besproken worden zijn volgens mij dan ook zo goed als allemaal kogelpotten, die gebruikt werden als kookpot of voorraadpot. Ook de categorie tuitpotten is vertegenwoordigd (Hollevoet 1994 p.213). Dezelfde vormen komen in dezelfde mate voor in mijn ensemble, zo lijkt het. De twee grootste groepen in mijn ensemble zijn dan ook de kogelpotten en de tuitpotten (zie tabel 45). De overige vormen zijn slechts door enkele exemplaren vertegenwoordigd.
8.5.5. Dudzele (Brugge) Er zijn verscheidene sporen opgemerkt bij de Zeelaan te Dudzele/Brugge. Hieronder waren onder andere gracht- en greppelstructuren, kuilen en paalsporen aanwezig (In’t Ven et al. 2005a p.13-14). Het grootste deel van de vondsten bestond uit aardewerkfragmenten. Dit kan een vergelijking voor ons ten goede komen. Het aardewerk uit de fase van de volle Middeleeuwen kan gedateerd worden door vormgeving en vergelijking in de 12e eeuw.
Wat betreft het importmateriaal wordt er gesproken over enkele scherven van het Rijnlands roodbeschilderd aardewerk en één enkele scherf wat betreft het Maaslands witbakkend aardewerk. Daarnaast is er ook nog Paffrath aanwezig, maar aangezien dit niet in mijn ensemble voorkomt zal ik hierop de vergelijking dan ook niet kunnen baseren. Het grootste deel van de vondsten behoren tot het lokaal geproduceerde reducerend gebakken aardewerk, zowel handgevormd als (bij)gedraaid (In’t Ven et al. 2005a p.14-15).
84
Kogelpotten worden het meest aangetroffen. Verder vermeldt men ook bakpannen en schalen (In’t Ven et al. 2005a p.15). Deze komen echter niet voor in mijn ensemble. Het overvloedig aanwezig zijn van kogelpotten is mogelijk opnieuw vergelijkbaar. Ook hier moet ik opmerken dat pannen wel aanwezig zijn in het door Olivier Van Remoorter bestudeerde deel van de contexten (zie Bijlage). De vergelijking met EvergemRalingen/Schoonstraat kan dus hierop ook nog gefundeerd worden.
Wat betreft de vormgeving van de randen (Ill. 35) kan opnieuw een vergelijking gemaakt worden. We zien dezelfde randtypes verschijnen als in mijn ensemble. Hier gaat het meerbepaald om types 2, 3B, 4A en 4C, 7B, 8 en 12A.
8.5.6. Sijsele (Damme) Er kwamen ter hoogte van de Veldhoekstraat in Damme/Sijsele bij het afgraven van de teelaarde sporen van kuilen, paalsporen, grachten en poelen tevoorschijn die dateren in de volle Middeleeuwen. Een onvolledige gebouwplattegrond van een boerderij kon door middel van de paalsporen gereconstrueerd worden. Het moet hier gaan om een kleine geïsoleerde woonkern met erfgracht(en) (In’t Ven et al. 2005 p.77-78). Men opteert hier omwille van verschillende redenen voor een Volmiddeleeuwse datering (11e-12e eeuw) (In’t Ven et al. 2005b p.82).
Het aardewerkensemble van deze site blijkt vrij grote uniformiteit te vertonen. Het gaat waarschijnlijk om lokaal/regionale grijze waar die handgevormd of (bij)gedraaid is (In’t Ven et al. 2005b p.79). Er is tevens 1 scherfje Rijnlands roodbeschilderd aardewerk aangetroffen (In’t Ven et al. 2005b p.82). Het zou hier dus gaan om een overgrote meerderheid van grijs aardewerk. Als we kijken naar mijn ensemble dan merken we op dat 85,82% van het lokaal/regionaal aardewerk behoort tot het grijze aardewerk (zie tabel 11). Op het totaal van het materiaal behoort 82,66% tot het grijze aardewerk (zie tabel 35). Op basis van het M.A.E. maakt het grijze aardewerk 96,59% uit van het lokaal/regionaal materiaal (zie tabel 20) en 94,44% van het totaal aan minimum aantal exemplaren (zie tabel 4). We kunnen dus wel spreken van een overgrote meerderheid wat betreft de aanwezigheid van het grijze aardewerk.
Wat betreft de aardewerkvormen zijn ook hier weer de kookpotten en voorraadpotten in de meerderheid. Er zijn ook enkele kommen aangetroffen. De kogelpotten zijn het best vertegenwoordigd. Hiernaast vermoedt men ook dat er tuitpotten aanwezig kunnen zijn 85
geweest (In’t Ven 2005b p.79, 82). Het lijkt nu al een veelvoorkomend fenomeen dat de kogelpotten in de meerderheid zijn op de 12e eeuwse sites. Ook hier is dit het geval en zoals ik reeds eerder aangaf is dit ook het geval binnen mijn aardewerkensemble. De verschillende vormen die voorkomen lijken ook vergelijkbaar, aangezien men spreekt van kogelpotten, (mogelijk) tuitpotten (en andere kogelvormige potten) en kommen.
De vormgeving van de randen kan onze vergelijking ook hier weer steunen. Als we kijken naar de afgebeelde aardewerkvormen (Ill. 36) dan zien we opnieuw enkele randtypes verschijnen die ook ik heb onderscheiden. Het gaat hier om de types 3B, 4A, 6A en 6C, 7B en 14. Ik wil hier zeker wel nog eens vermelden dat er een randtype hier meermaals lijkt voor te komen dat niet in mijn ensemble aanwezig is.
8.5.7. Knesselare-Kluize De site Knesselare-Kluize bestond uit enkele off-sitestructuren, waaronder we een grote drenkpoel, verschillende grachten en een akkersysteem kunnen rekenen. Enkele grachten bevatten fragmenten van grijs aardewerk (reducerend gebakken dus), die men op basis van de vorm in de volle Middeleeuwen heeft geplaatst. Daarnaast werden er in de drenkpoel ook enkele aardewerkfragmenten aangetroffen uit deze zelfde periode. Enkele hiervan waren opnieuw van grijs (reducerend gebakken) aardewerk. Er werd hiernaast ook een randfragment in Paffrath-aardewerk aangetroffen. Men heeft onder dit aangetroffen aardewerk onder meer de kogelpotvorm aangetroffen, naast een komvorm of panvorm (Vanhee & Hoorne 2006 p.182-183).
Ook op de site Evergem-Ralingen/Schoonstraat is er sprake van aanwezigheid van kogelvormige potten en kommen, wat betreft mijn contexten en daarnaast ook nog aanwezigheid van pannen in de contexten behandeld door Olivier Van Remoorter (zie Bijlage).
De kogelpotvormen (Ill. 37) kunnen ook weer binnen de door mij opgestelde randtypologie geplaatst worden onder de typenummers 7B, 10 en 12B. Aangezien er geen exacte cijfergegevens meegegeven werden per aardewerksoort kan ik helaas verder geen vergelijking meer maken wat betreft Knesselare-Kluize.
86
8.5.8. Hansbeke (gem. Nevele) Op het Aquafintracé werden in de onderzochte zones vele grondsporen aangetroffen uit verschillende periodes. De Volmiddeleeuwse periode wordt hier vertegenwoordigd door een gracht, paalsporen en kuilen. Men vermoedt dat deze behoorden bij een nederzetting of erf dat aanwezig moet zijn geweest in de directe omgeving (Hoorne et al. 2009 p.33). Enkel in Zone V wordt melding gemaakt van Volmiddeleeuwse sporen uit de 2e helft van de 11e eeuw tot de 12e eeuw. Hier werden in een grachtvulling 4 randen en 24 wandscherven aangetroffen, waarvan de randen behoren bij 3 kogelpotten. Ze zijn gemaakt uit grijs aardewerk (Hoorne et al. 2009 p.29). In deze zone werden verder nog 15 gelijkaardige sporen aangetroffen die op basis van hun vulling en de geregistreerde aflijning bij dezelfde periode horen als de gracht. In deze zelfde zone werden 3 paalsporen aangetroffen die ook nog Volmiddeleeuws materiaal bevatten. Deze vondsten dateerde men in de 12e eeuw. Het gaat hier om 1 rand, 1 bodem en 11 wandscherven in grijs gedraaid aardewerk uit spoor V.5, 4 wandscherven uit grijs aardewerk uit spoor V.6 en 1 wandscherf uit grijs aardewerk uit spoor V.7 (Hoorne et al. 2009 p.31).
Aangezien er hier voor deze site enkel melding gemaakt werd van grijs aardewerk is een echte vergelijking niet mogelijk. Het grijs aardewerk maakt dus 100% van het 12e eeuws materiaal uit. Er is geen melding gemaakt van importaardewerk of rood aardewerk. Hierdoor kan wel duidelijk worden gesteld dat het grijze aardewerk in de periode van de 12e eeuw zeer zeker in de meerderheid is ten opzichte van alle andere aardewerksoorten en –groepen.
Wat betreft de randtypologie en de vormgeving van de potten kan ik opnieuw een vergelijking maken door mijn typenummers te vergelijken met het afgebeelde materiaal (Ill. 38). Het blijkt dan dat de typenummers 4A/4C (is niet volledig duidelijk), (mogelijk) 3B (is ook niet geheel duidelijk), 8 en 12A vertegenwoordigd zijn.
8.5.9. Merendree (gem. Nevele) Op de site Merendree-Molenkouterslag (Nev-ODJ-04) werden enkele vondsten uit de 10e-12e eeuw aangetroffen in de vorm van wandscherven in grijs aardewerk van kogelpotten. Ook een wandscherf mogelijk behorende tot Maaslands witbakkend aardewerk werd er gevonden. Mogelijk was dit een schouder- of wandfragment van een kan of kruik. Het fragment bevatte 87
ook loodglazuur en een radstempel. Dit fragment leverde een datering op tussen eind 11e eeuw en het derde kwart van de 12e eeuw. Meer informatie in verband met vondsten die gedateerd kunnen worden in een vergelijkbare periode voor deze vergelijking is (nog) niet voorhanden (Vanhee 2007 p.21-22).
88
9. Interpretatie
9.1. Lokale aardewerkproductie
Het lokaal/regionaal aardewerk lijkt afkomstig te zijn uit de directe omgeving van de sites die ik heb besproken. We spreken van de term lokaal/regionaal aangezien we van vele sites niet weten uit welk productieateliers zij hun aardewerk gehaald hebben. Het pottenbakkersatelier waarvan de sites gebruik maken kan evengoed verder gelegen zijn dan het dichtstbijzijnde van de gekende ateliers (De Groote 2008 p.427). Vele van de sites zijn te situeren in of nabij het cuestagebied ruwweg tussen Gent en Brugge. Binnen dit gebied is de (tertiaire) ondergrond dus grotendeels van eenzelfde samenstelling. In enkele zones is het ook zo dat deze tertiaire kleien dagzomen en dus gemakkelijk te ontginnen zijn voor pottenbakkersactiviteiten. Dit zorgt ervoor dat ook het aardewerk dat met de kleien uit dit gebied wordt samengesteld er grotendeels hetzelfde zal uitzien. Apart van de keuzes van de pottenbakker (toevoegen van extra elementen als verschraling, temperatuur van bakking, duur van bakking, hoeveelheid luchttoevoer etc.) zal het uitzicht van de klei ongeveer steeds hetzelfde zijn.
We zagen in het voorgaande hoofdstuk (onder 8.3. Lokalisatie van de sites) in welk gebied de site te situeren is en welke kleigronden ze tot har beschikking heeft. Onze site ligt eigenlijk 15m boven de tertiaire kleinen in de ondergrond. De klei zal dus mogelijk eerder als regionaal te beschouwen zijn dan als echt lokaal. De nabijheid van natuurlijke kleien in de omgeving die zich op een gunstige exploitatiediepte bevinden kan wel een mogelijke indicatie geven van lokaal gebruik van kleien (De Groote 2008 p.429). Het pottenbakkersatelier te Zomergem is niet zo heel ver weg van onze site. Het zou dus kunnen dat ons aardewerk van daar afkomstig is. Zomergem is trouwens wel heel gunstig gelegen in een gebied met dagzomende kleien.
Aangezien Oedelem omringd is door eenzelfde kleiafzetting als te Zomergem opgemerkt kan worden is het zeer zeker mogelijk dat de klei van onze site afkomstig is uit Zomergem. Als de natuurlijke kleien van Oedelem en Zomergem namelijk hetzelfde zouden zijn, dan kan een vergelijkbaarheid van de scherven uit onze site met die van Oedelem erop wijzen dat mogelijk de klei te Zomergem gebruikt geweest kan zijn bij de aardewerkproductie van onze site.
89
Om de exacte herkomst van het materiaal te achterhalen zijn er enkele methodes die men kan toepassen. Door middel van chemisch onderzoek of neutronenactivatieanalyse kan men achterhalen wat het oorsprongsgebied is van de klei. Het is evident dat wij deze methoden niet kunnen toepassen voor deze masterproef. Daarnaast is er ook mogelijkheid om via slijpplaatjes en microscopisch onderzoek ervan de minerale samenstelling te bestuderen. Ook dit hebben wij niet kunnen toepassen, aangezien we niet de mogelijkheid hadden om slijpplaatjes te laten maken van ons materiaal en aangezien er geen materiaal onmiddellijk voorhanden is waarmee een vergelijking kan gebeuren op basis hiervan.
9.2. Aardewerk en sociale status
Wat status betreft is een studie van aardewerk alleen eigenlijk weinig bruikbaar. Aardewerk vormt namelijk maar een deel van het totale spectrum aan materialen die men gebruikt om bepaalde functies uit te voeren. Andere materialen die veel minder vaak voorkomen in het archeologisch record kunnen mogelijk ook of meer van belang zijn geweest hierbij. Om de status van een site of de bewoners van de site te achterhalen dient men eerder te kijken naar de keuze van materialen. Dit zal een correcter beeld geven dan te kijken naar de variatie binnen het aangetroffen materiaal. Het is namelijk zo dat metalen bijvoorbeeld weinig teruggevonden worden omwille van het hergebruik door hersmelten en omvorming. Ook de zeer lange gebruiksduur van metalen, omwille van de mogelijkheid tot herstelling kan hierbij een rol spelen. Daarnaast zijn materialen zoals glas fragiel en bewaren ze niet goed (Orton et al. 1993 p.29-30). Ook deze materialen zouden in rekening gebracht moeten worden bij het reconstrueren van de sociale status.
Het aardewerk dat toehoort aan de dagelijkse huisraad had bovendien geen representatieve functie. Het moest dienen voor dagelijks gebruik en was een basisbehoefte. Men gebruikte het voor verwerking en de bewaring van voedsel. Hieruit kan men geen sociale status afleiden. Men kan ook de kwaliteit van het aardewerk gebruiken om sociale status te achterhalen, echter deze is moeilijk te achterhalen. Het is namelijk zo dat er sprake is van grote uniformiteit in aardewerkproductie. Vanaf de 12e eeuw ongeveer startte de georganiseerde aardewerkproductie die namelijk voor deze uniformiteit zorgde (De Groote 2008 p.439-440). Het aardewerk dat eerder behoorde tot de tafelwaar kan mogelijk wel een representatieve functie hebben gehad (De Groote 2008 p.429-430). Deze zijn immers de zaken die bezoekers 90
opmerken als men aan tafel gaat. Mogelijk kan ik hier een connectie maken met de Maaslands witbakkende waar die ik heb aangetroffen. Deze aardewerkgroep is meestal in verband te brengen met tuitpotten. Deze behoren tot de tafelwaar en dienden toch mogelijk als middel om indruk te wekken. Deze recipiënten zullen namelijk door middel van de aanwezigheid van felle kleuren van het glazuur, afstekend tegenover de bleke klei, een kleurrijke toets gevormd hebben bij het tafelgebeuren.
Een goede reconstructie van de sociale status van de site en zijn bewoners kan hier algemeen dus niet voldoende correct gebeuren, aangezien ik enkel beschik over (een deel van) het aardewerk dat aangetroffen is op de site. Er werden op de site nog enkele metalen voorwerpen en fragmenten van glas aangetroffen. Deze zijn echter (nog) niet bestudeerd geworden en zouden wel tezamen met het aardewerk nuttige informatie kunnen bieden voor een reconstructie van de sociale status.
9.3. Economische context
Het feit dat er importaardewerk aanwezig is binnen mijn ensemble wijst erop dat er op een zekere manier aardewerk van een andere regio die van ons is binnengekomen. Dit kan gebeuren op verschillende manieren. Dit kan gebeurd zijn via markten die zich verplaatsten, reizende verkopers, door middel van centra van distributie en zo verder (Orton et al. 1993 p.26). Het importmateriaal is wel in heel weinige mate aanwezig in mijn ensemble. Het gaat slechts om 23 scherven van de 1412 die bestudeerd zijn geweest. Er is dus toch in zekere mate sprake van aanwezigheid van importaardewerk op landelijke sites, ook al is het slechts in zeer beperkte mate. Het feit dat ik ook enkele imitaties van importaardewerk (enkele bodems in het lokaal roodbeschilderd aardewerk) in mijn ensemble aantrof, kan erop wijzen dat men ook op deze sites bezig was met imitatie. Deze imitatie kan wijzen op vormen van concurrentie en georganiseerde ateliers (De Groote 2008 p.438-439). Mogelijk waren er dus in de buurt mensen die zich bezighielden met het kopiëren van in die tijd populaire stukken importaardewerk.
Het Rijnlands roodbeschilderd aardewerk is mogelijk via internationale handelssystemen in bulk tot ons gekomen en heeft dan een regionale redistributie gekend. De import gebeurde dan langs de grote rivieren en via handelsnetwerken. Deze bestonden reeds van in de 10e eeuw. De distributie tot in de dorpen gebeurde dan zoals ik voordien reeds vermeldde onder 91
andere via reizende handelaars, marktkramers, jaar- of weekmarkten en/of kleine handelscentra enzovoort. Wat betreft het Maaslands witbakkend aardewerk is het waarschijnlijk eerder zo dat deze recipiënten mee getransporteerd werden met andere materialen die men aanvroeg uit het Maasland. De verspreiding van het Maaslands witbakkend aardewerk lijkt zo dus slechts een gevolg van de transport van andere zaken vanuit eenzelfde gebied (De Groote 2008 p.438-439).
92
10. Conclusie
10.1.
Inleiding
Om te concluderen wil ik nog enkele zaken hernemen om een overzicht te bieden van de algemene indruk en enkele punten van kritiek, de gebreken en mogelijke oplossingen hiervoor alvorens over te gaan tot een overzicht van de conclusies van de verschillende hoofdstukken.
Het blijkt dat de studie van het Middeleeuws aardewerk in Vlaanderen van Koen De Groote het enige werk is dat een volledige ondersteuning biedt bij het uitvoeren van een uitgebreide materiaalstudie. Ik maakte dan ook gebruik van het boek op verschillende manieren. Vooral de methodologie was heel erg van belang, zodat ik als beginneling wist hoe ik aan deze masterproef diende te beginnen en op welke manier het uitgewerkt kon worden. Om geen stappen over te slaan zorgde ik ervoor dat ik alles wat van toepassing kon zijn op mijn site ook heb toegepast door de verschillende stappen te overlopen. Het werk van Koen De Groote geldt dan ook zeker als het standaardwerk waarop men zich dient te gaan baseren.
Andere publicaties bleken nooit voldoende uitgewerkt en bieden te weinig informatie om te kunnen dienen als overzicht of vergelijkingswerk. Er zijn bovendien veel te weinig sites met bijhorende publicaties die voldoende aandacht hebben besteed aan het tellen, tekenen, groeperen en dergelijke van het aardewerk. Dit staat een vergelijking in de weg op verschillende gebieden. De stand van zaken is dus weinig positief te noemen.
Er is een gedetailleerde registratie gebeurd op basis van de parameters die gesteld werden door Koen De Groote. Dit is gebeurd op schervenniveau. Ongeveer elke scherf heeft zo zijn eigen beschrijving meegekregen. Er werden technische groepen gedefinieerd met een algemene bespreking. Er werd per technische groep een lijst opgesteld van de scherven die erbij horen, met toevoeging van hun technische gegevens. Een bespreking van de vormgevende elementen werd gemaakt in verschillende hoofdstukken. Er werd dus een randtypologie opgesteld en de voorkomende bodems, tuiten en oren werden besproken. Hierop volgde dan een bepaling van de aanwezige aardewerkvormen. Dit gebeurde op basis van de randen, bodems, tuiten, oren en versierde scherven. Een uitgebreide bespreking van de voorkomende versiering wordt dan ook meegegeven.
93
Alle voorgaande zaken werden verwerkt in tabellen, grafieken en diagrammen, indien dit de duidelijkheid kon vergroten of een overzicht kon bieden. Er werden dus tellingen uitgevoerd op verschillende niveaus en manieren. Een vergelijking met omliggende sites volgde dan op basis van de gegevens die ik hierboven heb genoemd. Echter dit bleek niet altijd evident, omwille van reeds genoemde redenen van informatietekorten. Ook een interpretatie van sociale status met probleemstelling en de economische context werden besproken.
Ik moet ook enkele gebreken vermelden. Het is namelijk zo dat ikzelf slechts een gedeelte van het aardewerk van de site Evergem-Ralingen/Schoonstraat heb geanalyseerd en dat een veralgemening maken voor de site op basis van mijn gegevens alleen dus niet correct is. Het zal blijken in de bijlage die bij dit deel wordt meegegeven dat de gegevens van Olivier Van Remoorter reeds verschillen op meerdere manieren. We moeten dus in rekening houden dat dit slechts een onderdeel kan vormen van een geheelstudie voor de site. De tijd voor dit onderzoek is dan ook beperkt en zorgt ervoor dat niet alles tot in de details die ik mogelijk had gewenst kon uitgewerkt worden. Zo zullen enkele zaken hier nog beperkt beschreven blijven, die mogelijk meer uitgebreid hadden kunnen gebeuren in een periode van 2 jaar. Het gebrek aan ervaring zorgde er dan ook voor dat in het begin alles wat trager verliep. De ervaring met registratie en het herkennen van belangrijke kenmerken is dan ook maar tijdens het verloop op gang gekomen. Er waren in den beginne nog veel onbekenden die het proces hebben vertraagd. Problemen bij interpretatie van allerlei zaken door ervaringstekort werden dan zo goed mogelijk weggewerkt door vragen te stellen aan de promotors en door het werk van Koen De Groote te raadplegen. Door de opgravingsmethode en allerlei problemen die men tegenkomt tijdens het opgraven en bij de registratie van vondsten is het ook niet altijd mogelijk om een duidelijke plaatsomschrijving mee te geven met het aardewerk. Dit stond dan een bespreking van tafonomie op basis van aardewerk in de weg. Een vergelijking tussen lagen bleek niet mogelijk, aangezien er niet altijd onderscheid kon gemaakt worden tussen deze lagen bij vondstinzameling. Een vergelijking met andere sites diende dan ook omwille van tijdstekort beperkt te blijven tot sites in de directe omgeving en binnen dezelfde periode. Van hulpwetenschappen kon geen gebruik gemaakt worden door tijdsgebrek en de hoge kosten die ermee gepaard gaan.
94
Enkele oplossingen voor deze beperkingen en tekortkomingen zijn onder meer het in gebruik stellen van een tweejarige master. Aangezien deze regeling onderweg is zullen ook masterproeven er volledig anders gaan uitzien en veel meer uitgewerkt geraken. Voor aardewerkstudies kan dit zeer goede gevolgen hebben. Mogelijk kunnen meer overzichtswerken gecreëerd worden die vergelijking toestaan. Door meer tijd te creëren kan er ook een marge ingebouwd worden om ervaring op te doen en zaken op te klaren die niet onmiddellijk duidelijk zijn. Een diepgaande verwerking van aardewerk kan namelijk niet volledig aangeleerd worden in het kader van een vak. Wat betreft vergelijkingsmateriaal is het belangrijk dat men bij het opstellen van de rapporten meer tijd besteed aan de telling, groepering en aan het tekenen van het aardewerk. Dit zou al een grote verbetering zijn die een vergelijking kan toestaan op basis van verschillende punten. Het is ook essentieel andere wetenschappen in het proces in te schakelen om zaken als herkomstbepaling op poten te zetten.
10.2.
Resultaten
Hier volgt een beknopte samenvatting van de belangrijkste resultaten voor mijn deel van het aardewerk van de site Evergem-Ralingen/Schoonstraat.
In totaal bestudeerde ik 1442 fragmenten, waaronder een restfractie van 30 fragmenten. De restfractie zijn deze scherven die te klein of te verweerd waren om te analyseren. Er blijven dus 1412 scherven over die geanalyseerd werden. Van deze 1412 scherven behoren er 1192 tot het grijs aardewerk, 192 tot het rood aardewerk, 5 scherven tot het lokaal roodbeschilderd aardewerk en 23 tot het importaardewerk, met hiervan 17 bij het Maaslands witbakkend aardewerk en 6 bij het Rijnlands roodbeschilderd aardewerk.
Het grijs aardewerk is steeds te definiëren als gedraaid fijn grijs aardewerk en omvat een totaal van 8 technische groepen, met name nummers 1 t.e.m. 8. Het rood aardewerk is steeds vroegrood aardewerk en omvat 2 technische groepen, nummers 9 en 10. Het lokaal roodbeschilderd aardewerk heeft een enkele aparte technische groep gekregen met het nummer 11, maar is sterk verwant met een technische groep behorende tot het vroegrood aardewerk. Elk van de aanwezige importgroepen heeft een eigen technische groep, respectievelijk nummers 12 en 13.
95
Een M.A.E.-telling bracht een aantal van 90 minimum aantal exemplaren teweeg. Hiervan behoren er 85 tot het grijs (gedraaid fijn grijs) aardewerk, 3 tot het rood (vroegrood) aardewerk en 2 tot het Maaslands witbakkend aardewerk. Door gebruik te maken van enkel de M.A.E.-telling op basis van randen verdwijnen er dus enkele essentiële zaken die wel herkenbaar zijn in het ensemble. Door een gecombineerde telling te maken die ook gebruikt maakt van bodems, oren, tuiten en versierde fragmenten en tevens tegelijk kijkt naar de verdeling van aardewerkgroepen en –vormen bekomen we een aantal van 98 minimum aantal exemplaren wat betreft men ensemble.
Bij het opstellen van een randtypologie ben ik gekomen tot 16 randtypes. Enkele van deze randtypes bestaan uit meerdere subsoorten. Deze heb ik gegroepeerd omdat ze volgens mij vertrokken van eenzelfde basisidee en slechts een andere uitwerking hebben gekregen die licht van elkaar verschilt. Een bepaalde scherf kan nergens bij geplaatst worden. Deze blijft onbekend. Er zijn twee soorten bodems te onderscheiden binnen mijn ensemble. Dit zijn de vlakke bodem en de lensvormige bodem met standvinnen. Er zijn hiernaast ook enkele oren aanwezig in mijn ensemble. Twee ervan zijn massieve worstoren die vertikaal geplaatst dienen te worden op het recipiënt. Het laatste is een twijfelgeval. Het kan mogelijk een grijpelementje geweest zijn. Het is ook massief en dient vermoedelijk horizontaal geplaatst te worden. Ook zijn er een aantal tuiten in mijn ensemble aanwezig die een gemiddelde diameter van 3cm vertonen en een gemiddelde hoogte kennen van 2,5 tot 3 à 3,5 cm. Ze lijken allen los van de rand te hebben gestaan en opgeplaatst te zijn.
Er is slechts een beperkt aantal aan aardewerkvormen herkenbaar in mijn ensemble. Deze zijn de kogelvormige potten, waaronder de kogelpot en de tuitpot, de kruik en de kom. Deze vormen werden onderscheiden via de randtypologie, de vorming van bodems, de aanwezigheid van tuiten en oren en via versiering allerhande. Op basis van het M.A.E. worden enkel de kogelvormige potten en de kommen ontdekt. Er kunnen zo 77 kogelpotten, 8 tuitpotten en 4 kommen ontdekt worden. Een rand kan niet aan een vorm toegeschreven worden. Er is enige onzekerheid over de opdeling binnen de kogelvormige potten. Deze opdeling gebeurde op basis van randtype en is mogelijk niet volledig correct. Door gebruik te maken van een gecombineerde telling op basis van randen, bodems, tuiten en oren komen we tot volgend beeld. Er is nu sprake van 77 kogelpotten, 10 tuitpotten, 4 96
kommen, 2 kruiken en een onbekende. Wanneer we nog rekening houden met de versiering op de Rijnlands roodbeschilderde scherven dan mogen we hier nog 4 exemplaren aan toevoegen.
Een vergelijking met de sites uit de omgeving vormde verschillende problemen. Het grootste probleem is dat de data die noodzakelijk is voor vergelijking vaak ontbreekt. Er wordt melding gemaakt van de aanwezigheid van aardewerk uit verschillende periodes, maar tellingen, verdeling in aardewerksoorten en tekeningen van diagnostisch stukken ontbreken. Dit staat een vergelijking bij vele sites heel erg in de weg.
Op basis van technische gegevens, kwantificatie, vormgeving en vormenscala was het mogelijk om de sites min of meer te vergelijken met de site Evergem-Ralingen/Schoonstraat. Zo ontdekte ik onder het materiaal afkomstig van de site te Oedelem Drie Koningen dat enkele fragmenten dezelfde kenmerken vertoonden als de scherven die ik heb gegroepeerd in technische groepen 3, 8 en 10. Misschien geldt dit ook voor scherven uit mijn technische groep nummer 1, maar daar ben ik veel minder zeker van. Ook voor KemzekeVerkeerswisselaar was een vergelijking op basis van technische gegevens mogelijk. Hier trof ik ook materiaal aan dat sterk gelijkaardig was aan dat uit mijn technische groepen 2 en 3. De site Evergem-Koolstraat had niet voldoende kwantitatieve gegevens om een vergelijking op basis daarvan toe te staan. Wel werd melding gemaakt van de aanwezigheid van voornamelijk kogelpotten, wat ook in mijn ensemble het geval is. Bovendien kwamen types 3B, 4C, 10 en 12A in mijn randtypologie ook voor onder de tekeningen van het aardewerk afkomstig van deze site. De site Evergem-Molenhoek had dan weer wel voldoende cijfergegevens om een vergelijking mogelijk te maken. Hier ligt de verhouding lokaal/regionaal en importaardewerk op respectievelijk 84,38% en 15,63. Op mijn site liggen de verhoudingen echter aanzienlijk anders. Het lokaal/regionaal aardewerk vormt zo 98,37% en het importaardewerk slechts 1,63%. Wel vergelijkbaar zijn opnieuw de randtypes die voorkomen. Het gaat hier om randtypes 4A en misschien ook 12A. De laatste site die ook te Evergem gelegen is, is deze bij de Steenovenstraat. Ook hier zijn voornamelijk de kogelpotten vertegenwoordigd in het vormenscala en zijn randtypes 4A en C en 6A en D aanwezig. Te Zomergem is er sprake van kogelpotten, tuitpotten en braadpannen. Ook in mijn ensemble zijn de kogelpotten en tuitpotten in de meerderheid. Braadpannen of pannen heb ik niet, maar 97
deze zijn wel aanwezig in het andere deel dat bestudeerd is geworden door Olivier Van Remoorter (zie Bijlage). Te Oostkamp is er gebruik gemaakt van een grafiek om de verhoudingen tussen de aanwezige aardewerksoorten duidelijk te maken. Echter deze is niet goed leesbaar. Aangezien er geen cijfergegevens meegegeven werden is een vergelijking bemoeilijkt. Mogelijk zijn de verhoudingen die weergegeven zijn in de grafiek wel grotendeels vergelijkbaar met de verhoudingen die voorkomen voor de site Evergem-Ralingen/Schoonstraat. Er wordt melding gemaakt van de aanwezigheid van voornamelijk kogelpotten en tuitpotten. Ook in mijn ensemble zijn deze in de meerderheid. Wat betreft randtypes zag ik bij deze site types 4A en C en type 12A terugkeren. Ook op de site in Dudzele wordt er gesproken over een beperkt aantal vormen. Het gaat hier om kogelpotten, bakpannen en schalen. Zoals ik eerder al zei komen pannen wel voor in het andere deel dat door Olivier Van Remoorter is beschreven, maar niet in mijn ensemble. Kogelpotten zijn wel in de meerderheid. Dit is dan wel vergelijkbaar. Ook de randtypes zijn vergelijkbaar in vele gevallen. Het gaat hier om types 2, 3B, 4A en C, 7B, 8 en 12A. Te Sijsele wordt vermeld dat de overgrote meerderheid van het aardewerk grijs aardewerk is. Ook bij mij is dit het geval. Afhankelijk van de gebruikte telling is meer dan 80 tot meer dan 90% toe te schrijven aan het grijs aardewerk. De vormen die men voor deze site heeft geregistreerd zijn kogelpotten, tuitpotten (kookpotten en voorraadpotten) en kommen. Dit ensemble komt perfect overeen met het mijne. Bovendien zag ik ook randtypes 3B, 4A, 6A en C, 7B en 14 verschijnen onder de tekeningen van het aardewerk. Te Knesselare komen dan weer randtypes 7B, 10 en 12B voor. In Hansbeke wordt er enkel melding gemaakt van grijs aardewerk. Een vergelijking is dus moeilijk, aangezien er met 1 categorie natuurlijk niet te vergelijken valt. Wel zag ik randtypes 4A/4C, misschien 3B, 8 en 12A onder het afgebeelde aardewerk. Tenslotte is er nog de site te Merendree, waar er aardewerk uit onze periode aanwezig is. Echter hier wordt zodanig weinig over vermeld dat een vergelijking onmogelijk wordt.
Algemeen gezien wat betreft de vergelijking met andere sites lijkt het dus duidelijk dat de kogelpotten (of meer algemeen de kogelvormige potten) als vorm steeds in de meerderheid zijn op de sites. Ook lijkt het grijs aardewerk of meer algemeen het lokaal/regionaal aardewerk het importaardewerk steeds enorm te overstijgen in aandeel. Enkele randtypes komen ook zeer regelmatig terug op vele sites. Deze hebben typenummers 4A, 4C en 12A, heel nipt gevolgd door type 7B. De resterende types komen dus minder voor. Er zijn echter 98
ook types die ik heb onderscheiden die niet zijn voorgekomen bij andere sites en types die op de sites veelvuldig voorkomen die ik niet heb onderscheiden. De belangrijkste 4 types die ik hier vernoem zijn allen afkomstig van kogelpotten. Dit is niet verwonderlijk aangezien dit dan ook de meest voorkomende vorm lijkt te zijn.
Wat de interpretatie betreft ben ik tot enkele conclusies gekomen. Het lokaal/regionaal aardewerk van de site Evergem-Ralingen/Schoonstraat is mogelijk eerder regionaal dan lokaal te noemen. Dit aangezien de klei ter hoogte van onze site op -15m gelegen is. Dit is zeer zeker niet gunstig voor ontginning ter plekke. Mogelijk is het aardewerk of de klei afkomstig uit (het pottenbakkersatelier te) Zomergem of de omgeving rond Zomergem. Deze site is heel erg gunstig gelegen ten opzichte van de tertiaire kleirijke lagen en is niet zo ver verwijderd van onze site. Om een exacte herkomstbepaling te bekomen dient men zich te richten naar andere wetenschappelijke disciplines. Dit kon uiteraard in het kader van deze masterproef niet gebeuren. Een sociale status voor de site kon niet bepaald worden aan de hand van de aardewerkstudie. Het is namelijk zo dat op basis van aardewerk alleen geen voldoende correcte sociale interpretatie gemaakt kan worden. Men dient hiervoor te kijken naar andere materialen in samenhang met het aardewerk. Ook dit kon niet gebeuren in het kader van deze masterproef. Aangezien er wel importaardewerk aanwezig is op onze site is het mogelijk dat men toch enige aandacht spendeerde aan uiterlijk vertoon of aan de rage van het moment. Wat de economische context betreft keer ik mij opnieuw tot het aanwezige importaardewerk. Het is al gebleken dat het importaardewerk heel sterk in de minderheid is op onze site. Het is namelijk zo dat minder dan 2% van het aardewerk onder deze categorie valt. Desalniettemin is er wel importaardewerk aanwezig dat van elders gekomen is. Dit kan dan op talloze manieren gebeurd zijn. Ook de aanwezigheid van lokaal roodbeschilderd aardewerk kan wijzen op het ervaren van concurrentie en de aanwezigheid van georganiseerde ateliers die imitaties produceren.
99
Ik hoop hiermee alle aspecten waartoe ik in staat was te behandeld te hebben. Door allerlei vraagstellingen op verschillende manieren uit te werken hoop ik een voldoende uitgebreide analyse voorzien te hebben voor mijn ensemble uit de site Evergem-Ralingen/Schoonstraat. Let wel dat in de Bijlage helemaal achteraan dit deel nog een samenvatting te vinden is, die een synthese maakt van mijn resultaten en die van Olivier Van Remoorter. Dit althans van de belangrijkste aspecten. Op deze manier hopen wij min of meer te hebben voorzien in een volledig beeld voor de site.
100
11. Bibliografie Ampe C. et al 1995, De opgravingscampagne te Oedelem Drie Koningen, 1993. Cirkels 225 en 257, in: Cirkels in het land: een inventaris van cirkelvormige structuren in de provincies Oost- en West-Vlaanderen I, Archeologische Inventaris Vlaanderen vzw.: Gent De Groote K. 2008, Middeleeuws aardewerk in Vlaanderen. Techniek, typologie, chronologie en evolutie van het gebruiksgoed in de regio Oudenaarde in de volle en late middeleeuwen (10e-16e eeuw) – Deel I, in: Relicta Monografieën I: Archeologie, Monumenten- en Landschapsonderzoek in Vlaanderen, VIOE: Brussel De Clercq et al. 2000, Zomergem, in: Monumentenzorg en cultuurpatrimonium: Jaarverslag van de Provincie Oost-Vlaanderen, p.192-196, Provincie Oost-Vlaanderen: Gent De Logi A. & Schynkel E. 2008, Archeologisch onderzoek Evergem-Steenovenstraat 7 april tot 22 augustus 2008 (KLAD-Rapport 7), Kale-Leie Archeologische Dienst: Aalter De Logi A., Deconynck J., Vanholme N. & Reniere S. 2009, Archeologisch onderzoek Evergem-Koolstraat, 1 oktober 2008 tot 10 juni 2009 (KLAD-Rapport 15), Kale-Leie Archeologische Dienst: Aalter Hollevoet Y. 1994, Opgraven in ’t Zwart Gat. Een landelijke bewoningskern uit de volle Middeleeuwen te Oostkamp (prov. West-Vlaanderen), in: Archeologie in Vlaanderen IV, p.205-217, VIOE: Brussel Hoorne J., Taelman E. & Vanhee D. 2009, Archeologische opvolging Aquafintracé Hansbeke (KLAD-Rapport 13), Kale-Leie Archeologische Dienst: Aalter In ’t Ven I. et al. 2005, Vroeg- en Volmiddeleeuwse sporen aan de Zeelaan te Dudzele/Brugge (prov. West-Vlaanderen), in: in: Archeologie in Vlaanderen Monografie 5: Een lijn door het landschap. Archeologie en het vTn-project 1997-1998, VIOE: Brussel, p.1328. In’t Ven I. et al. 2005, Volmiddeleeuwse bewoningssporen aan de Veldhoekstraat in Damme/Sijsele (prov. West-Vlaanderen), in: Archeologie in Vlaanderen Monografie 5: Een lijn door het landschap. Archeologie en het vTn-project 1997-1998, VIOE: Brussel, p.77-92.
101
Orton C. et al. 1993, Pottery in archaeology, Cambridge University Press: Cambridge Raux S. 1998, Méthodes de quantification de mobilier céramique. Etat de la question et pistes de réflexion, in : Bibracte 2 : La quantification des céramiques. Conditions et protocole, p.1116, Centre archéologique européen du Mont Beuvray: Glux-en-Genne Schynkel E. & Urmel L. 2008, Archeologisch onderzoek Evergem-Molenhoek 1 oktober tot 23 december 2008 (KLAD-Rapport 11), Kale-Leie Archeologische Dienst: Aalter Van de Vijver M. 2009, Archeologisch onderzoek Evergem Ralingen/Schoonstraat, 23 februari tot 26 juni 2009 (KLAD-Rapport 14), Kale-Leie Archeologische Dienst: Aalter Vanhee D. & Hoorne J. 2006, Middeleeuwse offsitestructuren in een hedendaags rioleringstracé – Knesselare-Kluize (O.Vl.), in: Archaeologia Mediaevalis, Vol. 29, p.182183, Archaeologia Mediaevalis: Gent Vanhee D. 2007 (nog niet gepubliceerd), Archeologisch (voor-)onderzoek Nevele-Merendree Molenkouterslag Nev-ODJ-04 (Klad-Rapport 4), Kale-Leie Archeologische Dienst: Aalter Van Roeyen J.P. 2000, Opgravingen: Kemzeke-Verkeerswisselaar, in: Jaarverslag 1999-2000 deel 2 ADW, p.4-6, Archeologische Dienst Waasland: Sint-Niklaas
102
Bijlage In deze bijlage maak ik nog even plaats om de data die mijn masterproef heeft opgeleverd te vergelijken met de data die de masterproef van Olivier Van Remoorter opleverde. Op deze manier zijn er cijfergegevens beschikbaar van bijna het gehele aardewerkspectrum dat de site Evergem-Ralingen/Schoonstraat heeft opgeleverd. Aangezien we hier niet al te veel tijd aan kunnen besteden beperken we ons hier tot het vermelden van overeenkomstige technische groepen, het tellen van het aantal scherven per aardewerksoort/-groep alsook het M.A.E. hiervan. Tenslotte bespreken we ook de aangetroffen aardewerkvormen op basis van schervenaantallen en op basis van het M.A.E. We hopen op deze manier alvast wat betreft deze categorieën, die volgens ons het meest van belang zijn naar latere vergelijking toe, een synthese te maken voor de site EvergemRalingen/Schoonstraat.
De technische groepen
We waren niet in staat alle technische groepen aan elkaar te linken, aangezien we om te beginnen al niet hetzelfde aantal technische groepen hadden onderscheiden. Zoals duidelijk zal blijken uit de verdeling van de aardewerksoorten/-groepen is het al zo dat Olivier Van Remoorter een importgroep in zijn ensemble aangetroffen heeft die bij mij niet voorkwam. Ook is er veel meer variatie op te merken binnen zijn grijs (fijn gedraaid) aardewerk dan bij mij het geval is. De groepen die we aan elkaar konden linken zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel 54: Weergave van de technische groepen die overeen komen in beide ensembles. Technische groep nrs.
Lina
Olivier 1 2 3 4 5 6 9 10 12 13
4 7 11 3 5 6 15 14 16 18
i
Een telling van het aantal scherven per technische groep hebben we niet gemaakt, aangezien er technische groepen zijn die volgens ons niet overeenkomen. Aangezien we over de resterende groepen geen zekerheid hebben wat betreft overeenkomstigheid kozen we ervoor om niet over te gaan tot een telling. De tellingen voor de technische groepen zijn wel bij elk apart te verkrijgen.
De aardewerksoorten/-groepen
Een totaalbeeld van de aanwezige aardewerksoorten en –groepen leek ons ook van pas te kunnen komen. Net hierom hebben we dit ook uitgewerkt op verschillende manieren. Allereerst hebben we op basis van schervenaantallen onze gegevens bij elkaar geplaatst. Dit gaf dan onderstaande tabel, waarbij het onderscheid tussen beide ensembles nog aangegeven is en met een totaal achteraan.
Tabel 55: Weergave van de aanwezige aardewerksoorten/-groepen in beide ensembles op basis van schervenaantallen. Gedraaid Fijn Grijs Vroegrood Lokaal Roodbeschilderd Maaslands Witbakkend Rijnlands Roodbeschilderd Paffrath
Aantal Lina 1192 192 5 17 6 0
Aantal Olivier 825 193 82 68 5 30
Totaal 2017 385 87 85 11 30
Procentueel geeft dit dan het beeld dat u hieronder terugvindt. Diagram: Procentuele weergave van tabel 55. Procentuele weergave van de aanwezige aardewerkgroepen te Evergem-Ralingen/Schoonstraat (op basis van schervenaantallen) 3,25%
0,42% 1,15%
3,33% 14,72%
Gedraaid Fijn Grijs Vroegrood Lokaal Roodbeschilderd Maaslands Witbakkend Rijnlands Roodbeschilderd Paffrath 77,13%
ii
Het gedraaid fijn grijs aardewerk is duidelijk in de meerderheid met 77,13%. Hierop volgt het vroegrood aardewerk, dat echter al veel minder scherven voor zijn rekening neemt, m.n. slechts 14,72%. De resterende groepen zijn verder slechts in zeer weinig mate aanwezig. Het lokaal roodbeschilderd aardewerk neemt nog 3,33% voor zijn rekening en het Maaslands witbakkend aardewerk nog 3,25%. De overige groepen zijn het Paffrath en het Rijnlands roodbeschilderd aardewerk. Deze staan in voor respectievelijk 1,15% en 0,42% Het lijkt hier al duidelijk te worden dat het importaardewerk serieus in de minderheid zal zijn.
Aangezien het soms handig is om alvast een onderverdeling te hebben wat betreft het lokaal/regionaal aardewerk en het importaardewerk, hebben we hiervan ook reeds een tabel gemaakt.
Tabel 56: Weergave van de verhoudingen tussen het lokaal/regionaal aardewerk en het importaardewerk in beide ensembles op basis van schervenaantallen. Aantal Lina Aantal Olivier Totaal 1389 1100 2489 23 103 126
Lokaal/Regionaal Import
Een procentuele weergave vindt u hieronder terug.
Tabel 57: Procentuele weergave van de verhoudingen tussen het lokaal/regionaal aardewerk en het importaardewerk in beide ensembles op basis van schervenaantallen. Lokaal/Regionaal Import
Lina Olivier Totaal 98,37 91,44 95,18 1,63 8,56 4,82
Zoals ik eerder al dacht is het lokaal/regionaal aardewerk zwaar in de meerderheid aanwezig met 95,18% van het totaal aan scherven.
Met schervenaantallen alleen kunnen we wel niet overgaan tot een goede berekening van het aantal individuen die aanwezig zijn op de site. Daarom hebben we ook nogmaals tellingen gemaakt op basis van het minimum aantal exemplaren (M.A.E.). Dit is af te lezen uit de tabel op de volgende pagina en werkt volgens hetzelfde systeem als ik gebruikte bij de schervenaantallen.
iii
Tabel 58: Weergave van de aanwezige aardewerksoorten/-groepen in beide ensembles op basis van M.A.E. Gedraaid Fijn Grijs Vroegrood Lokaal Roodbeschilderd Maaslands Witbakkend Rijnlands Roodbeschilderd Paffrath
Aantal Lina 85 3 0 2 0 0
Aantal Olivier 67 13 3 3 1 1
Totaal 152 16 3 5 1 1
Ook hier heb ik een procentuele weergave van opgesteld, die hieronder zichtbaar is.
Diagram: Procentuele weergave van tabel 58. Procentuele weergave van de aanwezige aardewerkgroepen te Evergem-Ralingen/Schoonstraat (op basis van M.A.E.) 0,56% 2,81% 1,69%
0,56% Gedraaid Fijn Grijs
8,99%
Vroegrood Lokaal Roodbeschilderd Maaslands Witbakkend Rijnlands Roodbeschilderd Paffrath 85,39%
Het is duidelijk dat nog steeds het gedraaid fijn grijs aardewerk in de meerderheid is met 85,39% van het geheel aan (minimum aantal) exemplaren. De verdeling blijft zo ongeveer bewaard zoals we ze hebben gezien bij de schervenaantallen. Op het gedraaid fijn grijs aardewerk volgt namelijk het vroegrood aardewerk met 8,99%, waarna het Maaslands witbakkend volgt met 2,81% en het lokaal roodbeschilderd met 1,69%. Wat betreft de laatste twee genoemde aardewerkgroepen is het opmerkelijk dat deze van plaats verwisselen in de rangorde ten opzichte van de berekening op basis van schervenaantallen. Het Rijnlands roodbeschilderd aardewerk en het Paffrath nemen nu beiden 0,56% voor hun rekening, terwijl ze voordien toch verschilden van elkaar.
iv
Ook hier geldt natuurlijk dat het soms handig is om alvast een verdeling te kunnen bekijken van het lokaal/regionaal aardewerk ten opzichte van het importaardewerk. Dit is hieronder ook weergegeven.
Tabel 59: Weergave van de verhoudingen tussen het lokaal/regionaal aardewerk en het importaardewerk in beide ensembles op basis van M.A.E. Lina Lokaal/Regionaal Import
Olivier 88 2
83 5
Totaal 171 7
De procentuele weergave daarvan ziet u dan hieronder.
Tabel 60: Procentuele weergave van de verhoudingen tussen het lokaal/regionaal aardewerk en het importaardewerk in beide ensembles op basis van M.A.E. Lokaal/Regionaal Import
Lina Olivier Totaal 97,78 94,32 96,07 2,22 5,68 3,93
Bij de procentuele verdeling van het lokaal/regionaal aardewerk ten opzichte van het importaardewerk lijkt het beeld dat reeds eerder is getoond op basis van schervenaantallen bevestigd. De verhoudingen zijn zo goed als hetzelfde. Het lokaal/regionaal aardewerk domineert de site volledig met 96,07% op basis van het M.A.E.
De aardewerkvormen
Ook de aardewerkvormen komen regelmatig naar voor in publicaties die zouden kunnen dienen als vergelijkingsmateriaal. Het
is
dan
ook
daarom dat
we
ook
onze
aardewerkensembles hebben samengeteld en vergeleken. Het bleek dan zo dat enkele vormen die bij mij niet te zien waren wel ontdekt werden in het ensemble van Olivier Van Remoorter. Voor een vergelijking met andere sites is dit van groot belang! Het vormenscala is dus van een andere samenstelling als we onze gegevens tezamen leggen, dan wanneer we de gegevens apart bekijken. De kogelvormige potten (kogelpotten en tuitpotten) bespreken we hier samen aangezien we beiden met andere categorieën werken omtrent deze vormen. Door ze samen te behandelen als kogelvormige potten is een telling veel correcter.
v
Onderstaande tabel geeft een verdeling van het aantal scherven per aardewerkvorm.
Tabel 61: Weergave van de aanwezige aardewerkvormen in beide ensembles op basis van schervenaantallen. Beker Kan/Kruik Kogelvormige potten Kom Pan Voorraadpot
Aantal Lina 0 2 291 5 0 0
Aantal Olivier 2 8 137 2 4 1
Totaal 2 10 428 7 4 1
Ook hier heb ik ervoor gekozen om dit ook nogmaals procentueel weer te geven.
Diagram: Procentuele weergave van tabel 61. Procentuele weergave van de aanwezige aardewerkvormen te Evergem-Ralingen/Schoonstaat (op basis van schervanaantallen) 0,22% 0,88%
0,44% 2,21%
1,55%
Beker Kan/Kruik Kogelvormige potten Kom Pan Voorraadpot 94,69%
De kogelvormige potten zijn hier duidelijk in de meerderheid. Ze maken wel 94,69% uit van de vormen op basis van schervenaantallen. De resterende groepen zijn dus maar heel weinig vertegenwoordigd. De kan/kruik is hier als tweede factor nog van belang. Al de rest kent slechts een aanwezigheid die onder de 2% valt.
vi
Aangezien we vaak meer correcte informatie kunnen bieden door een M.A.E.-telling te doen, deden we dit ook voor de aardewerkvormen. Dit gaf dan onderstaand beeld.
Tabel 62: Weergave van de aanwezige aardewerkvormen in beide ensembles op basis van M.A.E. Beker Kan/Kruik Kogelvormige potten Kom Pan Onbekend
Aantal Lina 0 0 85 4 0 1
Aantal Olivier 2 1 80 1 4 0
Totaal 2 1 165 5 4 1
En een procentuele weergave daarvan ziet u dan opnieuw hieronder.
Diagram: Procentuele weergave van tabel 62. Procentuele weergave van de aanwezige aardewerkvormen te EvergemRalingen/Schoonstraat (op basis van M.A.E.) 0,56% 2,25%
1,12% 0,56%
2,81%
Beker Kan/Kruik Kogelvormige potten Kom Pan Onbekend 92,70%
Het beeld blijft grotendeels hetzelfde als we gezien hebben bij de telling op basis van schervenaantallen. De kogelvormige potten zijn nog steeds in de meerderheid met 92,70%. Wat wel opvalt is dat opeens de kommen en pannen meer van belang lijken te zijn ten opzichte van de rest. Deze hebben dus in verhouding meer randfragmenten opgeleverd dan de rest. De kan/kruik is hier bijna volledig verdwenen, terwijl deze meer zichtbaar lijkt te zijn als we een telling maakten op basis van schervenaantallen.
vii
Lina Cornelis
00603099
MASTERPROEF OPLEIDING ARCHEOLOGIE
Aardewerk te Evergem (Ralingen/Schoonstraat): Analyse van het Volmiddeleeuwse aardewerk uit waterputten 45, 189, 243, 428, 553, 641 en 656
DEEL II
Promotors: Dr. W. De Clercq Drs. D. Herremans
Universiteit Gent
Academiejaar 2009-2010
Aardewerk te Evergem (Ralingen/Schoonstraat): Analyse van het Volmiddeleeuwse aardewerk uit waterputten 45, 189, 243, 428, 553, 641 en 656
DEEL II
Inhoud 1.
Voorwoord en gebruik
2
2.
Illustraties
4
2.1. Lijst van de illustraties en herkomst 4 2.2. Illustraties van de site en de waterputten (Evergem-Ralingen/Schoonstraat) 8 (Ill. 1-25) 2.3. Illustraties van andere sites: Vergelijkingsmateriaal 17 (Ill. 26-38) 3.
Fiche van de technische groepen
3.1. Beschrijvingen van de technische groepen 3.2. Foto’s van de technische groepen
25 25 32
4. Tabellen en grafieken 4.1. CD-ROM 4.2. Algemene kwantificatie 4.3. Lokaal/regionaal aardewerk 4.4. Importaardewerk 4.5. Synthese van het lokaal/regionaal aardewerk en het importaardewerk 4.6. Vergelijking met omliggende sites 4.7. Bijlage 5.
35 35 35 40 49 51 57 58
Foto’s van het aardewerk
5.1. Lijst van foto’s 5.2. Foto’s van het aardewerk
64 64 65
6. Tekeningen van het aardewerk: schaal 1/3 6.1. Lijst van getekende scherven 6.2. Waterput 45 6.3. Waterput 189 6.4. Waterput 243 6.5. Waterput 428 6.6. Waterput 553 6.7. Waterput 656 7. Tekeningen van het aardewerk: schaal 1/1
68 68 69 69-70 70 70 71 71 72
1
1. Voorwoord en gebruik In dit deel van de masterproef vind je alle extra materiaal terug. Ik maakte een verdeling in verschillende hoofdstukken om de duidelijkheid te behouden.
Hoofdstuk 2 bevat de verzameling van illustraties en bevat dus illustraties van de site Evergem-Ralingen/Schoonstraat, zoals foto’s en tekeningen van de waterputten en de site algemeen. Daarnaast bevat het ook illustraties van andere sites, zoals een overzichtskaartje van de sites waarmee ik een vergelijking maakte en de illustraties/tekeningen van het aardewerk van deze sites. In de inhoudstafel vind je de nummers terug die elk subhoofdstuk bevatten. Zo wordt het navigeren door dit hoofdstuk vergemakkelijkt.
Hoofdstuk 3 heeft alles te maken met de technische groepen. We vinden hier nogmaals de beschrijving van de technische groepen met de uiteenzetting van elk zijn kenmerken en daarnaast ook de foto’s van elke technische groep. Elke technische groep heeft telkens 2 foto’s van 1 scherf die representatief is voor zijn groep. De foto wordt afgebeeld op een vergroting van 10x en een vergroting van 20x.
Hoofdstuk 4 toont de tabellen en grafieken. Dit is een groot hoofdstuk en het is dan ook daarom dat ik nog verschillende onderverdelingen heb gemaakt. De tabellen en grafieken zijn doorgenummerd en dus redelijk gemakkelijk terug te vinden. De verdeling van dit hoofdstuk loopt ook min of meer parallel met de verdeling van de hoofdstukken in Deel I van deze masterproef. Enkele tabellen bleken te groot in omvang om afgedrukt te worden. Deze zijn terug te vinden op een CD-ROM die u meekrijgt met deze masterproef. Een lijst van wat er zich op deze CD-ROM bevindt is meegegeven in het subhoofdstuk 4.1.
Hoofdstuk 5 bevat de foto’s van het representatieve aardewerk uit mijn contexten. Eerst vindt u een lijst van de fotonummers per waterput terug en waar u deze dan juist kan terugvinden. Daarna volgen de foto’s zelf, zoals te lezen staat in de lijst. Hoofdstuk 6 bevat de tekeningen, gemaakt in illustrator, op schaal 1/3e. Omwille van mogelijke vervorming door omzetting naar pdf-formaat of door het afdrukken staat er telkens een schaallatje bij, zodat de grootte steeds nog ingeschat kan worden. Een lijst van de
2
getekende scherven wordt meegegeven. De tekeningen zijn gerangschikt per waterput en er wordt aangeduid op welke pagina de scherven steeds terug te vinden zijn.
Hoofdstuk 7 tenslotte is een weergave van alle aardewerkfragmenten die getekend zijn, gerangschikt per waterput en zo goed mogelijk per nummer. De schaal is hier 1/1. Deze worden toegevoegd aangezien detail gemakkelijk verloren gaat bij een weergave op 1/3e. Ook hier zijn er regelmatig schaallatjes geplaatst omwille van dezelfde redenen als hierboven vermeld.
3
2. Illustraties 2.1. Lijst van de illustraties en herkomst
Ill. 1: Kadasterkaart met aanduiding van de site Evergem Ralingen/Schoonstraat in: Van de Vijver 2009 p.11 figuur 1 Ill. 2: Grondplan van de opgegraven zone in: Van de Vijver 2009 p.24 figuur 6 Ill. 3: Waterput 45 – oppervlakopname in: Van de Vijver 2009 p.47 figuur 42 Ill. 4: Waterput 45 – schaal 1:50 in: Van de Vijver 2009 p.48 figuur 43 Ill. 5: Waterput 45 – Coupe AB in: Van de Vijver 2009 p.48 figuur 44 Ill. 6: Waterput 189 – oppervlakopname in: Van de Vijver 2009 p.53 figuur 51 Ill. 7: Waterput 189 – schaal 1:100 in: Van de Vijver 2009 p.52 figuur 50 Ill. 8: Waterput 189 – coupe CD in: Van de Vijver 2009 p.53 figuur 52 Ill. 9: Waterput 189 – 1,35m diep, sporen van houten bekisting in: Van de Vijver 2009 p.53 figuur 53 Ill. 10: Waterput 189 – coupe GH, sporen van de houten bekisting en zicht op de bodem in: Van de Vijver 2009 p.54 figuur 54 Ill. 11: Waterput 243 – oppervlakopname in: Van de Vijver 2009 p.60 figuur 66
4
Ill. 12: Waterput 243 – schaal 1:50 in: Van de Vijver 2009 p.60 figuur 65 Ill. 13: Waterput 243 – coupe AB in: Van de Vijver 2009 p.61 figuur 67 Ill. 14: Waterput 428 – oppervlakopname in: Van de Vijver 2009 p.62 figuur 71 Ill. 15: Waterput 428 – schaal 1:50 in: Van de Vijver 2009 p.62 figuur 70 Ill. 16: Waterput 428 – coupe AB in: Van de Vijver 2009 p.63 figuur 72 Ill. 17: Waterput 553 – oppervlakopname in: Van de Vijver 2009 p.68 figuur 83 Ill. 18: Waterput 553 – schaal 1:100 in: Van de Vijver 2009 p.67 figuur 82 Ill. 19: Waterput 553 – Coupe (nummer onbekend) in: Van de Vijver 2009 p.68 figuur 84 Ill. 20: Waterput 641 – oppervlakopname in: Van de Vijver 2009 p.69 figuur 87 Ill. 21: Waterput 641 – schaal 1:50 in: Van de Vijver 2009 p.69 figuur 86 Ill. 22: Waterput 641 – Coupe CD in: Van de Vijver 2009 p.70 figuur 88 Ill. 23: Waterput 656 – oppervlakopname in: Van de Vijver 2009 p.74 figuur 98 Ill. 24: Waterput 656 – schaal 1:50 in: Van de Vijver 2009 p.74 figuur 97 5
Ill. 25: Waterput 656 – Coupe AB in: Van de Vijver 2009 p.74 figuur 99 Ill. 26: Kaart met situering van de sites met vergelijkingsmateriaal Bron: AGIV Ill. 27: Het Volmiddeleeuwse afgebeelde aardewerk van de site Evergem-Koolstraat in: De Logi et al. 2009 p.147 figuur 201, p.149 figuur 206, p.156 figuur 220 Ill. 28: Het Volmiddeleeuwse afgebeelde aardewerk van de site Evergem-Molenhoek in: Schynkel & Urmel 2008 p.53 figuur 74-75, p.56 figuur 81 Ill. 29: Volmiddeleeuws afgebeeld aardewerk van de site te Evergem-Steenovenstraat (a) in: De Logi & Schynkel 2008 p.19 figuur 6, p.28 figuur 22, p.33 figuur 33, p.41 figuur 48 Ill. 30: Volmiddeleeuws afgebeeld aardewerk van de site te Evergem-Steenovenstraat (b) in: De Logi & Schynkel 2008 p.44 figuur 54 Ill. 31: Het Volmiddeleeuwse afgebeelde aardewerk van de site Zomergem – Bauwerwaan (a) in: De Clercq et al 2000 p.195 figuur 8 Ill. 32: Het Volmiddeleeuwse afgebeelde aardewerk van de site Zomergem – Bauwerwaan (b) in: De Clercq et al 2000 p.195 figuur 9 Ill. 33: Procentuele verhouding van de aanwezige aardewerksoorten op de site Oostkamp – ’t Zwart Gat (op basis van M.A.E. (n=34). LRW: lokale rode waar, LGW: lokaal grijze waar, RBW: roodbeschilderde waar, BGW: blauwgrijze waar, MLW: Maaslandse waar, APW: Artesisch-Picardische waar in: Hollevoet 1994 p.212 figuur 8 Ill. 34: Het Volmiddeleeuwse afgebeelde aardewerk van de site Oostkamp – ’t Zwart Gat in: Hollevoet 1994 p.214 figuur 10 Ill. 35: Het Volmiddeleeuwse afgebeelde aardewerk van de site te Dudzele (Brugge) in: In’t Ven et al 2005a p.18 figuur 4
6
Ill. 36: Het Volmiddeleeuwse afgebeelde aardewerk van de site te Sijsele (Damme) in: In’t Ven et al 2005b p.80-81 figuur 5a en 5b Ill. 37: Het Volmiddeleeuwse afgebeelde aardewerk van de site Knesselare-Kluize in: Vanhee & Hoorne 2006 p.182-183 figuur 1 en 3 Ill. 38: Het Volmiddeleeuwse afgebeelde aardewerk van de site Hansbeke (Nevele) in: Hoorne et al. 2009 p.32 figuur 33
7
2.2. Illustraties van de site en de waterputten (Evergem-Ralingen/Schoonstraat)
Ill. 1: Kadasterkaart met aanduiding van de site Evergem Ralingen/Schoonstraat
Ill. 2: Grondplan van de opgegraven zone
8
Ill. 3: Waterput 45 – oppervlakopname
Ill. 4: Waterput 45 – schaal 1:50
Ill. 5: Waterput 45 – Coupe AB
9
Ill. 6: Waterput 189 – oppervlakopname
Ill. 7: Waterput 189 – schaal 1:100
Ill. 8: Waterput 189 – coupe CD 10
Ill. 9: Waterput 189 – 1,35m diep, sporen van houten bekisting
Ill. 10: Waterput 189 – coupe GH, sporen van de houten bekisting en zicht op de bodem
Ill. 11: Waterput 243 - oppervlakopname
11
Ill. 12: Waterput 243 – schaal 1:50
Ill. 13: Waterput 243 – coupe AB
Ill. 14: Waterput 428 – oppervlakopname
12
Ill. 15: Waterput 428 – schaal 1:50
Ill. 16: Waterput 428 – coupe AB
Ill. 17: Waterput 553 - oppervlakopname
13
Ill. 18: Waterput 553 – schaal 1:100
Ill. 19: Waterput 553 – Coupe (nummer onbekend)
14
Ill. 20: Waterput 641 – oppervlakopname
Ill. 21: Waterput 641 – schaal 1:50
Ill. 22: Waterput 641 – Coupe CD
15
Ill. 23: Waterput 656 – oppervlakopname
Ill. 24: Waterput 656 – schaal 1:50
Ill. 25: Waterput 656 – Coupe AB
16
2.3. Illustraties van andere sites: Vergelijkingsmateriaal
©AGIV Ill. 26: Kaart met situering van de sites met vergelijkingsmateriaal 17
Ill. 27: Het Volmiddeleeuwse afgebeelde aardewerk van de site Evergem-Koolstraat
Ill. 28: Het Volmiddeleeuwse afgebeelde aardewerk van de site Evergem-Molenhoek
18
Ill. 29: Volmiddeleeuws afgebeeld aardewerk van de site te Evergem-Steenovenstraat (a)
Ill. 30: Volmiddeleeuws afgebeeld aardewerk van de site te Evergem-Steenovenstraat (b) 19
Ill. 31: Het Volmiddeleeuwse afgebeelde aardewerk van de site Zomergem – Bauwerwaan (a)
Ill. 32: Het Volmiddeleeuwse afgebeelde aardewerk van de site Zomergem – Bauwerwaan (b)
20
Ill. 33: Procentuele verhouding van de aanwezige aardewerksoorten op de site Oostkamp – ’t Zwart Gat (op basis van M.A.E. (n=34). LRW: lokale rode waar, LGW: lokaal grijze waar, RBW: roodbeschilderde waar, BGW: blauwgrijze waar, MLW: Maaslandse waar, APW: Artesisch-Picardische waar
Ill. 34: Het Volmiddeleeuwse afgebeelde aardewerk van de site Oostkamp – ’t Zwart Gat 21
Ill. 35: Het Volmiddeleeuwse afgebeelde aardewerk van de site te Dudzele (Brugge)
22
Ill. 36: Het Volmiddeleeuwse afgebeelde aardewerk van de site te Sijsele (Damme)
23
Ill. 37: Het Volmiddeleeuwse afgebeelde aardewerk van de site Knesselare-Kluize
Ill. 38: Het Volmiddeleeuwse afgebeelde aardewerk van de site Hansbeke (Nevele)
24
3. Fiche van de technische groepen 3.1. Beschrijvingen van de technische groepen
Technische groep 1 Reducerend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Grijs aardewerk
Aardewerkgroep:
Gedraaid fijn grijs
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Overwegend fijn (aandeel matig fijn) Korrelkleur:
Doorschijnend tot wit, (af en toe beige en grijs)
Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Zeer dicht
Kleur: Licht- tot donkergrijs en beige(bruine) tot donker(grijs)bruine wanden, licht- tot donkerbruin(-grijze) kern Hardheid:
Zacht
Oppervlaktestructuur: Overwegend glad (aandeel glad tot korrelig) Kern: Overwegend weinig tot matig afgelijnd Opmerkingen: Bij enkele scherven is er een duidelijke aanwezigheid van ijzerconcreties
Technische groep 2 Reducerend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Grijs aardewerk
Aardewerkgroep:
Gedraaid fijn grijs
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Overwegend fijn (klein aandeel matig fijn) Korrelkleur:
Doorschijnend tot wit, beige en grijs
Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Zeer dicht
Kleur: Beigegrijze tot lichtgrijze wanden, wit tot witbeige kern Hardheid:
Zacht
Oppervlaktestructuur: Overwegend glad (aandeel korrelig) Kern: Afgelijnd Opmerkingen: Bij enkele scherven is een weinig schervengruis of steentjes in de verschraling aanwezig
25
Technische groep 3 Reducerend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Grijs aardewerk
Aardewerkgroep:
Gedraaid fijn grijs
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Fijn tot matig fijn Korrelkleur: Doorschijnend tot wit, rood en af en toe grijs Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Zeer dicht
Kleur: Licht- tot donkergrijs en beigegrijs tot beigebruine wanden, roodbruine kern Hardheid:
Zacht
Oppervlaktestructuur: Glad tot korrelig Kern: Afgelijnd (weinig tot matig) Opmerkingen: Deze technische groep bevat vele scherven waar schervengruis een onderdeel vormt van de verschraling
Technische groep 4 Reducerend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Grijs aardewerk
Aardewerkgroep:
Gedraaid fijn grijs
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Fijn tot matig fijn Korrelkleur:
Doorschijnend tot wit en grijs (heel af en toe beige)
Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Zeer dicht
Kleur: Licht- tot donkergrijs en beigegrijs tot beigebruine wanden, wit- tot beige- en donkergrijze kern Hardheid:
Zacht
Oppervlaktestructuur: Glad en korrelig Kern: Afgelijnd (overwegend weinig tot matig) Opmerkingen: Enkele scherven hebben eerder matig grof als korrelgrootte
26
Technische groep 5 Reducerend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Grijs aardewerk
Aardewerkgroep:
Gedraaid fijn grijs
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Fijn tot matig fijn Korrelkleur:
Doorschijnend tot wit, af en toe grijs
Verspreiding
Regelmatig
Dichtheid:
Zeer dicht
Kleur: Licht- tot donkergrijs-rode wanden, bruine tot donkergrijze kern Hardheid:
Zacht
Oppervlaktestructuur: Glad Kern: Niet tot weinig afgelijnd
Technische groep 6 Reducerend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Grijs aardewerk
Aardewerkgroep:
Gedraaid fijn grijs
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Fijn tot matig fijn Korrelkleur:
Doorschijnend tot wit, beige en grijs
Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Zeer dicht
Kleur: Licht- tot donkergrijs en roodbruine wanden, bruine tot donkergrijze kern Hardheid:
Zacht
Oppervlaktestructuur: Korrelig Kern: Weinig afgelijnd Opmerkingen: Enkele scherven hebben een licht oxiderend gebakken buitenzijde
27
Technische groep 7 Reducerend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Grijs aardewerk
Aardewerkgroep:
Gedraaid fijn grijs
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Fijn tot matig fijn Korrelkleur:
Doorschijnend tot wit, af en toe grijs en beige
Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Zeer dicht
Kleur: Licht- tot donkergrijs, beige en lichtbruine tot donkerbruine kern Hardheid:
Zacht
Oppervlaktestructuur: Glad Kern: Weinig tot matig afgelijnd Opmerkingen: De verschraling van een degelijk aandeel van deze scherven bevat ook een weinig schervengruis en dus rode korrels
Technische groep 8 Reducerend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Grijs aardewerk
Aardewerkgroep:
Gedraaid fijn grijs
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Matig fijn Korrelkleur:
Doorschijnend tot wit(, af en toe grijs)
Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Dicht tot zeer dicht
Kleur: Beige(bruine) en licht- tot donkergrijze wanden, grijsbruine tot donkergrijze kern Hardheid:
Zacht
Oppervlaktestructuur: Glad Kern: Weinig afgelijnd Opmerkingen: Enkele scherven hebben eerder matig grof als korrelgrootte(, deze hebben soms ook steentjes in de verschraling)
28
Technische groep 9 Oxiderend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Rood aardewerk
Aardewerkgroep:
Vroeg rood
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Overwegend fijn (aandeel matig fijn) Korrelkleur:
Doorschijnend tot wit
Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Zeer dicht
Kleur: Oranjerode wanden, witte, beige of licht- tot donkergrijze kern Hardheid:
Zacht
Oppervlaktestructuur: Overwegend korrelig Kern: Afgelijnd Opmerkingen: De verschraling bevat vrij vaak ook een aandeel schervengruis (roodkleurig); de geglazuurde scherven hebben een poreuze oppervlaktestructuur
Technische groep 10 Oxiderend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Rood aardewerk
Aardewerkgroep:
Vroeg rood
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Overwegend matig fijn Korrelkleur:
Doorschijnend tot wit, rood, af en toe grijs
Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Dicht
Kleur: Oranjerode wanden en kern Hardheid:
Zacht
Oppervlaktestructuur: Korrelig Kern: Niet afgelijnd Opmerkingen: De verschraling bevat een zeker aandeel schervengruis
29
Technische groep 11 Oxiderend gebakken gedraaid aardewerk Aardewerksoort:
Rood aardewerk
Aardewerkgroep:
Lokaal roodbeschilderd
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Matig fijn Korrelkleur:
Doorschijnend tot wit en grijs
Verspreiding: Onregelmatig Dichtheid:
Zeer dicht
Kleur: Oranjerode wanden, donkergrijze kern Hardheid:
Hard
Oppervlaktestructuur: Glad Kern: Afgelijnd
Technische groep 12 Reducerend gebakken gedraaid aardewerk Benaming:
Maaslands geglazuurd aardewerk
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Zeer fijn tot fijn Korrelkleur:
Doorschijnend tot wit en beige(, af en toe grijzig)
Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Verspreid
Kleur: Wit tot witbeige wanden en kern Hardheid:
Hard
Oppervlaktestructuur: Glad en poreus Kern: Niet afgelijnd Opmerkingen: Het aardewerk is poreus van oppervlaktestructuur wanneer het glazuur niet meer aanwezig is
30
Technische groep 13 Reducerend gebakken gedraaid aardewerk Benaming:
Rijnlands roodbeschilderd aardewerk
Verschraling: Type: Zand Korrelgrootte: Fijn Korrelkleur:
Doorschijnend tot beige en lichtgrijs
Verspreiding: Regelmatig Dichtheid:
Van verspreid tot zeer dicht
Kleur: Wit tot witbeige wanden en kern Hardheid:
Hard
Oppervlaktestructuur: Korrelig Kern: Niet afgelijnd
31
3.2. Foto’s van de technische groepen Lokaal/regionaal aardewerk
T.G. 1 x 10
T.G. 1 x 20
T.G. 2 x 10
T.G. 2 x 20
T.G. 3 x 10
T.G. 3 x 20
T.G. 4 x 10
T.G. 4 x 20
T.G. 5 x 10
T.G. 5 x 20
T.G. 6 x 10
T.G. 6 x 20
32
T.G. 7 x 10
T.G. 7 x 20
T.G. 8 x 10
T.G. 8 x 20
T.G. 9 x 10
T.G. 9 x 20
T.G. 10 x 10
T.G. 10 x 20
T.G. 11 x 10
T.G. 11 x 20
33
Importaardewerk
T.G. 12 x 10
T.G. 12 x 20
T.G. 13 x 10
T.G. 13 x 2
34
4. Tabellen en grafieken 4.1. CD-ROM Bestand 1: - Database algemeen - Catalogus Bestand 2: - Database technische gegevens - Verdeling van de technische groepen Bestand 3: - Telling randen en telling M.A.E. - Randen: uitgebreide informatie - Bodems: uitgebreide informatie - Tuiten: uitgebreide informatie - Oren: uitgebreide informatie - Telling randtypes volgens M.A.E. Bestand 4: - Versieringsvormen en –technieken lokaal/regionaal aardewerk o Radstempels o Vingerindrukken o Kleidecoratie o Draairibbels o Glazuur als decoratie - Versieringsvormen en –technieken importaardewerk Bestand 5: - Lijst van tabellen en grafieken
4.2. Algemene kwantificatie Tabel 1: Aantal fragmenten die geregistreerd werden per context (waterput). Contextnummer Aantal fragmenten 45 3 189 947 243 335 343 27 366 5 428 69 553 22 554 5 555 2 641 5 656 22 Totaal: 1442
35
Tabel 2: Totaal aantal randen ten opzichte van het aantal randen volgens het M.A.E. Totaal aantal randen: Aantal randen (M.A.E.)
101 90
(Zie CD-ROM Bestand 3 voor tabel die leidde tot berekening)
Tabel 3: Het minimum aantal exemplaren uiteengezet per aardewerksoort. Grijs Rood Maaslands Totaal:
85 3 2 90
Tabel 4: Weergave van het procentuele aandeel van de aardewerkgroepen op basis van het M.A.E. Gedraaid Fijn Grijs Vroegrood Maaslands 94,44 3,33 2,22
Grafiek: Weergave van tabel 4. Percentuele weergave van de aanwezige aardewerksoorten (op basis van M.A.E.) 94,44 100,00 80,00 60,00 Hoeveelheid in %
40,00
3,33
20,00
2,22
0,00 Gedraaid Fijn Grijs
Vroegrood
Maaslands
Aardewerksoorten
36
Tabel 5: Berekening van de gecombineerde telling van het minimum aantal exemplaren op basis van randen, bodems, oren, tuiten en representatieve wanden.
Grijs Rood Lokaal RB Maaslands
R 85 3
B 2
O 1 2
T 4
W
2 2
M.A.E. Comb. 85 3 2 2
4 (versch. versieringen) Totaal:
Rijnlands
4 96
Tabel 6: Verdeling van de aardewerkgroepen op basis van het aantal scherven. Gedraaid Fijn Grijs Vroegrood Lokaal RB Totaal L/R AW
1192 192 5 1389
Maaslands witbakkend Rijnlands roodbeschilderd Totaal Imp. AW
17 6 23
Totaal AW Totaal Rest
1412 30
Tabel 7: Verdeling van de aardewerkgroepen per context op basis van het aantal fragmenten. Waterput 45 Gedraaid Fijn Grijs Vroegrood Totaal:
1 2 3
Waterput 243 Gedraaid Fijn Grijs 307 Vroegrood 19 Maaslands Witbakkend 2 Rijnlands RB 3 Rest 4 Totaal: 335
Waterput 343 Gedraaid Fijn Grijs Vroegrood Totaal:
21 6 27
Waterput 189 Gedraaid Fijn Grijs Vroegrood Maaslands Witbakkend Rijnlands RB Lokaal RB Rest Totaal:
769 140 15 2 5 16 947
Waterput 428 Gedraaid Fijn Grijs Vroegrood Rijnlands RB Rest Totaal:
45 17 1 6 69
Waterput 366 Gedraaid Fijn Grijs Vroegrood Totaal:
4 1 5
37
Waterput 553 Gedraaid Fijn Grijs Vroegrood Rest Totaal:
17 2 3 22
Waterput 555 Gedraaid Fijn Grijs Totaal:
2 2
Waterput 656 Gedraaid Fijn Grijs Vroegrood Totaal:
18 4 22
Waterput 554 Gedraaid Fijn Grijs Totaal:
5 5
Waterput 641 Gedraaid Fijn Grijs Vroegrood Rest Totaal:
3 1 1 5
Tabel 8: Overzicht van de verdeling van het aantal scherven per context en aardewerkcategorie. (G.F.G.: Gedraaid Fijn Grijs, VR: Vroegrood, LRB: Lokaal Roodbeschilderd, MW: Maaslands witbakkend, R-RB: Rijnlands Roodbeschilderd).
3
45 17
2 3 4 335
1 6 69
555
307 19
554
769 140 5 15 2 16 947
553
1 2
Waterput Waterput 641 656
Waterput 553 366
G.F.G VR LRB MW R-RB Rest Totaal
Waterput Waterput Waterput 189 243 428
343
Waterput 45
21 6
4 1
17 2
5
2
3 27 5 22 Totaal: 61
5
2
3 1
18 4
1 5
22
38
Grafiek: Procentuele weergave van tabel 8 wat betreft het lokaal/regionaal aardewerk. Procentuele aanwezigheid van het lokaal/regionaal aardewerk per context (op basis van schervenaantallen) 100% 80% 60% 40%
LRB
20%
VR G.F.G.
0% 343 366 553 554 555 45 189 243 428
553
641 656
Waterput
Grafiek: Procentuele weergave van tabel 8 wat betreft het importaardewerk. Procentuele aanwezigheid van het importaardewerk per context (op basis van schervenaantallen) 100% 80% 60% 40%
R-RB
20%
MW
0% 343 366 553 554 555 45 189 243 428
553
641 656
Waterput
39
Tabel 9: Verdeling van het aantal scherven per technische groep (lokaal/regionaal en importaardewerk). T.G. nummer T.G. 1 T.G. 2 T.G. 3 T.G. 4 T.G. 5 T.G. 6 T.G. 7 T.G. 8 T.G. 9 T.G. 10 T.G. 11 T.G. 12 T.G. 13
Aantal scherven 146 91 211 515 15 23 142 49 142 50 5 17 6
Totaal: Rest: Totaal fragmenten:
1412 30 1442
(Zie CD-ROM Bestand 2 voor een weergave van de scherven per technische groep en hun beschrijving)
4.3. Lokaal/regionaal aardewerk Verdeling in technische groepen Tabel 10: Aanwezigheid van de technische groepen per context.
Waterput 45 Waterput 189 Waterput 243 Waterput 428
Waterput 553
Waterput 641 Waterput 656
Waterput 343 Waterput 366 Waterput 553 Waterput 554 Waterput 555
Aanwezige technische groepen 3, 10 Alle 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 13 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 13 1, 4, 5, 7, 8, 9, 10 1, 3, 4, 9 1, 2, 3, 4, 7, 9 4 4 1, 3, 6, 10 1, 2, 4, 7, 8, 9, 10
40
Tabel 11: Gedraaid Fijn Grijs Aardewerk (G.F.G.): Verdeling van de technische groepen binnen de aardewerkgroep per waterput (op basis van schervenaantallen). De rij ‘aantal’ bevat het aantal scherven lokaal/regionaal aardewerk die zich in de waterput bevinden. De rij ‘aanwezigheid’ toont de procentuele weergave van de aanwezigheid van het gedraaid fijn grijs aardewerk in de waterput (wat betreft het lokaal/regionaal aardewerk). Waterput 45
Aantal Aanwezigheid
T.G. 1 T.G. 2 T.G. 3 T.G. 4 T.G. 5 T.G. 6 T.G. 7 T.G. 8 Totaal aantal G.F.G.:
Waterput 189
Waterput 243
Waterput 428
Waterput 553
Waterput 641
Waterput 656
3
914
326
62
58
4
22
33,33
84,14 57 44 136 408 8 13 74 29
94,17 64 40 60 60 5 8 54 16
72,58 9 4 8 13 1 1 8 1
84,48 12 1 5 27 1
75,00 1
81,82 3 2
769
307
45
49
1
1
1 7 1
2 1
4 2 3
18 Totaal %
Totaal
1389 Totaal %
146 91 211 515 15 23 142 49
12,25 7,63 17,70 43,20 1,26 1,93 11,91 4,11
1192 85,82
100
Tabel 12: Gedraaid Fijn Grijs Aardewerk (G.F.G.): Procentuele weergave van de aanwezigheid van de technische groepen per waterput (Proportionele weergave). Waterput Waterput 45 189
Totaal aantal G.F.G.: T.G. 1 T.G. 2 T.G. 3 T.G. 4 T.G. 5 T.G. 6 T.G. 7 T.G. 8 Totaal:
1
100
100
769 7,41 5,72 17,69 53,06 1,04 1,69 9,62 3,77 100
Waterput 243
307 20,85 13,03 19,54 19,54 1,63 2,61 17,59 5,21 100
Waterput 428
45 20,00 8,89 17,78 28,89 2,22 2,22 17,78 2,22 100
Waterput 553
49 24,49 2,04 10,20 55,10 2,04 0,00 4,08 2,04 100
Waterput 641
3 33,33 0,00 33,33 0,00 0,00 33,33 0,00 0,00 100
Waterput 656
18 16,67 11,11 0,00 38,89 0,00 0,00 22,22 11,11 100
Totaal
1192
41
Tabel 13: Vroegrood Aardewerk (VR): Verdeling van de technische groepen binnen de aardewerkgroep per waterput (op basis van schervenaantallen). De rij ‘aantal’ vermeldt het aantal scherven lokaal/regionaal aardewerk in de waterput De rij ‘aanwezigheid’ is een procentuele weergave van de aanwezigheid van het VR aardewerk in de waterput (binnen het lokaal/regionaal aardewerk). Waterput 45
Aantal Aanwezigheid
T.G. 9 T.G. 10 Totaal aantal VR:
Waterput 189
Waterput 243
Waterput 428
Waterput 553
Waterput 641
Waterput 656
Totaal
3
914
326
62
58
4
22
1389
66,67
5,83 15 4
27,42 17
15,52 8 1
25,00
2
15,32 100 40
1
18,18 2 2
2
140
19
17
9
1
4
192
Totaal %
13,82
Totaal %
142 73,96 50 26,04 100
Tabel 14: Vroegrood Aardewerk (VR): procentuele weergave van de aanwezigheid van de technische groepen per waterput (Proportionele weergave). Waterput Waterput 45 189
Totaal aantal VR: T.G. 9 T.G. 10 Totaal:
2 0,00 100,00 100
140 71,43 28,57 100,00
Waterput 243
19 78,95 21,05 100,00
Waterput 428
17 100,00 0,00 100,00
Waterput 553
Waterput 641
9 88,89 11,11 100,00
Waterput 656
1 0,00 100,00 100,00
4 50,00 50,00 100,00
Totaal
192
Tabel 15: Lokaal Roodbeschilderd Aardewerk (LRB): Verdeling van de technische groepen binnen de aardewerkgroep per waterput (op basis van schervenaantallen). De rij ‘aantal’ vermeldt het aantal scherven lokaal/regionaal aardewerk in de waterput De rij ‘aanwezigheid’ is een procentuele weergave van de aanwezigheid van het LRB aardewerk in de waterput (binnen het lokaal/regionaal aardewerk).
Waterput 45
Aantal Aanwezigheid
T.G. 11 Totaal aantal LRB:
Waterput 189
Waterput 243
Waterput 428
Waterput 553
Waterput 641
Waterput 656
3
914
326
62
58
4
22
0,00
0,55
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
5 0
5
0
0
0
0
Totaal
1389 Totaal %
5
100
0
5
100
Totaal %
0,36
42
Synthese van de aanwezige aardewerkgroepen Tabel 16: Verdeling van de aardewerkgroepen per waterput op basis van schervenaantallen: Gedraaid Fijn Grijs (G.F.G.), Vroegrood (VR) en Lokaal Roodbeschilderd Aardewerk (LRB). Waterput Waterput 45 189
Waterput 243
Waterput 428
Waterput 553
Waterput 641
Waterput 656
Totaal
G.F.G.
1
769
307
45
49
3
18
1192
VR
2
140
19
17
9
1
4
192
LRB
0
5
0
0
0
0
0
5
Totaal:
3
914
326
62
58
4
22
1389
Tabel 17: Procentuele weergave van de aardewerkgroepen per waterput op basis van schervenaantallen: Gedraaid Fijn Grijs (G.F.G.), Vroegrood (VR) en Lokaal Roodbeschilderd Aardewerk (LRB). Waterput Waterput 45 189
Waterput 243
Waterput 428
Waterput 553
Waterput 641
Waterput 656
Totaal %
G.F.G.
0,07
55,36
22,10
3,24
3,53
0,22
1,30 85,82
VR
0,14
10,08
1,37
1,22
0,65
0,07
0,29 13,82
LRB
0,00
0,36
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,36
Totaal %:
0,22
65,80
23,47
4,46
4,18
0,29
1,58
100
Tabel 18: Procentuele verdeling van de aardewerkgroepen per waterput op basis van schervenaantallen. (Procentueel aandeel ten opzichte van het aantal scherven lokaal/regionaal aardewerk in de waterput zelf – Proportionele weergave).
n: G.F.G. VR LRB Totaal %:
Waterput Waterput Waterput Waterput Waterput Waterput Waterput 45 189 243 428 553 641 656 3 914 326 62 58 4 22 33,33 84,14 94,17 72,58 84,48 75,00 81,82 66,67 15,32 5,83 27,42 15,52 25,00 18,18 0,00 0,55 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 100,00
100,00
100,00
100,00
100,00
100,00
100,00
Tabel 19: Weergave van het minimum aantal exemplaren (M.A.E.) per aardewerkgroep en per context (lokaal/regionaal aardewerk).
G.F.G. VR Totaal:
Waterput 45 1 1
Waterput 189 52 3 55
Waterput 243 16
Waterput 428 4
Waterput 553 7
16
4
7
Waterput 656 Totaal 5 85 3 5 88
43
Tabel 20: Procentuele weergave van het lokaal/regionaal aardewerk op basis van het minimum aantal exemplaren. Gedraaid Fijn Grijs Vroegrood 96,59 3,41
Randtypologie (Zie CD-ROM Bestand 3 voor een weergave van alle randen met aanduiding van ID, Contextnummer, Coupe, Laag, Aantal, M.A.E., Aardewerksoort, Herkomst, Techniek, Aardewerkvorm, Diameter, Max. hoogte en breedte, Fragment (nader bepaald), R-type, Opmerkingen, Tekening en Foto)
Tabel 21: Beschrijving van de randtypologie en het ID-nummer van de afgebeelde rand (zie Deel I). ID
R-type Nr.
Beschrijving Randtype
1
1
5
2
573
3A
Schuin naar buiten geplooide rand met afgeplatte top en verlengde buitenlip Heel licht naar binnen geplooide bandvormige rand met afgeronde top en geprononceerde doorn Slecht licht uitstaande tot bijna rechte, bovenaan afgeplatte rand met centraal een inkeping
571
3B
Licht uitstaande rand met extern verlengde afgeronde lip met centrale inkeping
45
4A
Eenvoudige rand met afgeplatte top op een vrij lange hals
687
4B
Bovenaan verbrede rand met afgeplatte top op een uitstaande hals
919
4C
Eenvoudige rand met afgeronde en soms licht verdikte top op een vrij lange hals
129
5
570
6A
371
6B
Rechtopstaande rand met afgeronde top en soms lichte binnenlip Manchetrand met afgeronde, ietwat verdikte bovenlip en afgeplatte bovenlip en puntige onderlip Manchetrand met afgeronde en naar binnen verdikte bovenlip en licht afgeronde onderlip
148
6C
Weinig geprofileerde manchetrand
138
6D
Licht uitstaande, extern verlengde en bovenaan afgeplatte rand met afgeronde lip
49
7A
370
7B
Gefacetteerde, blokvormige rand op een licht uitstaande hals Spits toelopende rand met verdikte en afgeplatte top met afgeschuinde binnenzijde op een licht uitstaande hals
777
8
Eenvoudige rand met afgeronde en verdikte top op een uitstaande hals
51
9
Naar buiten geknikte langgerekte blokvormige rand
409
10
Korte, licht naar buiten geduwde rand met puntige top op een korte hals
142
11
Eenvoudige afgeronde korte opstaande hals
233
12A
(Zware) opstaande rand, bovenaan licht afgeplat en met licht s-vormig profiel
369
12B
(Zware) opstaande rand, bovenaan licht afgeplat
574
13
Eenvoudige afgeronde en verdikte rand
479
14
Aan de buitenzijde verdikte rand met smallere, afgeronde top
377
15
Rechtopstaande licht verdikte rand met afgeplatte top
778
16
Uitstaande, spits uitlopende rand met naar binnen afgeplatte top
44
Tabel 22: Weergave van de ID-nummers en bijhorend randtype. ID 1 5 8 25 42 43 45 46 47 48 49 50 51 69 129 130 133 134 135 136 137 138 139 141 142 143 144 148 206 208 233
R-type Nr. 1 2 3A 4A 12A 6B 4A 4A 4B 13 7A 7B 9 3A 5 4A ONB 12A 5 3B 7A 6D 6D 4C 11 11 7B 6C 4B 6A 12A
ID 234 237 238 275 325 352 369 370 371 373 374 377 404 405 406 407 408 409 410 479 480 485 505 506 507 509 512 570 571 573 574
R-type Nr. 7B 6A 12B 12B 4A 3B 12B 7B 6B 4A 4C 15 12B 4A 12A 4C 12A 10 6C 14 3A 12A 7B 3B 3B 12B 14 6A 3B 3A 13
ID 656 657 658 664 665 687 698 699 749 777 778 779 780 844 845 846 852 853 861 862 872 890 892 893 908 910 917 919 920 921 933
R-type Nr. 4C 4A 6A 12A 8 4B 3A 4C 3B 8 16 3B 4C 12B 16 12B 4C 6D 12B 4B 12B 4A 7B 7B 4A 4C 7B 4C 12B 12B 7B
45
Tabel 23: Weergave van het minimum aantal exemplaren per randtype (lokaal/regionaal aardewerk en importaardewerk). (Zie CD-ROM Bestand 3 voor de tabel die heeft geleid tot deze telling) R-type Nr. 1 2 3A 3B 4A 4B 4C 5 6A 6B 6C 6D 7A 7B 8 9 10 11 12A 12B 13 14 15 16 ONB Totaal:
Aantal M.A.E. 1 1 5 6 10 4 9 2 4 2 2 3 2 9 2 1 1 1 7 10 2 2 1 2 1 90
Bodemvormen en overige vormelementen (Zie CD-ROM Bestand 3 voor tabellen van bodems, tuiten en oren met weergave van ID, Contextnummer, Coupe, Laag, Aantal, Aardewerksoort, Herkomst, Techniek, Aardewerkvorm, Diameter, Max. hoogte en breedte, Fragment, B-,T-,O-type, Opmerkingen, Tekening (en Foto))
Versieringsvormen en -technieken (Zie CD-ROM Bestand 4 voor tabellen die de telling van versieringsvormen en –technieken mogelijk maakten)
46
Aardewerkvormen Tabel 24: Weergave van het aantal scherven per aardewerkvorm (lokaal/regionaal aardewerk). Kruik 2
Kogelpot 273
Kom 5
Tuitpot Onbekend 16 1093
Grafiek: Weergave van tabel 24. Telling van de aardewerkvormen o.b.v. schervenaantallen (lokaal/regionaal aardewerk) 1093
Schervenaantallen
1200 1000 800 600 273
400 200
5
2
16
0 Kruik
Kogelpot
Kom
Tuitpot
Onbekend
Vormenscala
Tabel 25: Weergave van het minimum aantal exemplaren (M.A.E.) per aardewerkvorm (lokaal/regionaal aardewerk). Kogelpot Kom Tuitpot Onbekend 77 4 6 1
47
Grafiek: Weergave van tabel 25. Telling van de aardewerkvormen o.b.v. M.A.E. telling (lokaal/regionaal aardewerk) 77 80 60 Aantal randen 40 (M.A.E.)
4
6
Kom
Tuitpot
20
1
0 Kogelpot
Onbekend
Vormenscala
Tabel 26: Weergave van het aantal aardewerkvormen volgens een gecombineerde telling, gebruik makend van het M.A.E., bodems, tuiten en oren (lokaal/regionaal aardewerk). Kruik 2
Kogelpot 77
Kom 4
Tuitpot Onbekend 8 1
Grafiek: Weergave van tabel 26. Telling van de aardewerkvormen volgens gecombineerde telling (randen, tuiten, bodems en oren) (lokaal/regionaal aardewerk) 77 80 60 Aantal
40 20
2
4
8
Kom
Tuitpot
1
0 Kruik
Kogelpot
Onbekend
Vormenscala
48
Tabel 27: Weergave van het minimum aantal exemplaren (M.A.E.) per aardewerkvorm en per waterput (lokaal/regionaal aardewerk). Waterputnr. Kogelpot Kom Tuitpot Onbekend Totaal:
45 1
189 46 4 4 1 55
1
243 428 553 656 14 4 7 5 2 16
4
7
5 88
Tabel 28: Procentuele weergave van het minimum aantal exemplaren (M.A.E.) per aardewerkvorm en per waterput (lokaal/regionaal aardewerk). Waterputnr. 45 189 100 83,636 Kogelpot 7,2727 Kom 7,2727 Tuitpot 1,8182 Onbekend 100 100 Totaal:
243 428 553 656 87,5 100 100 100 0 12,5 0 100 100 100 100
4.4. Importaardewerk Technische groepen Tabel 29: Maaslands Witbakkend Aardewerk (MW): Aanwezigheid van de technische groep per waterput (op basis van schervenaantallen). De rij ‘aantal’ vermeldt het aantal scherven lokaal/regionaal aardewerk in de waterput De rij ‘aanwezigheid’ is een procentuele weergave van de aanwezigheid van het MW aardewerk in de waterput (binnen het importaardewerk). Waterput 45
Aantal Aanwezigheid
T.G. 12 Totaal:
0 0,00 0 0
Waterput 189
17 88,24 15 15
Waterput 243
5 40,00 2 2
Waterput 428
1 0,00 0 0
Waterput 553
0 0,00 0 0
Waterput 641
0 0,00 0 0
Waterput 656
Tot.
0 0,00 0 0
23
Totaal %
73,91
Tot.
17 17
100 100
49
Tabel 30: Rijnlands Roodbeschilderd Aardewerk (R-RB): Aanwezigheid van de technische groep per waterput (op basis van schervenaantallen). De rij ‘aantal’ vermeldt het aantal scherven lokaal/regionaal aardewerk in de waterput. De rij ‘aanwezigheid’ is een procentuele weergave van de aanwezigheid van het RRB aardewerk in de waterput (binnen het importaardewerk). Waterput 45
Aantal Aanwezigheid
T.G. 13 Totaal:
Waterput 189
0 0,00 0 0
17 11,76 2 2
Waterput 243
5 60,00 3 3
Waterput 428
1 100,00 1 1
Waterput 553
0 0,00 0 0
Waterput 641
0 0,00 0 0
Waterput 656
0 0,00 0 0 Totaal %
Tot.
23 Tot.
6 6 26,09
100 100
Versiering importaardewerk (Zie CD-ROM Bestand 4 voor de tabel die de versieringsvormen en –technieken weergeeft)
Synthese importaardewerk Tabel 31: Verdeling van de aardewerkgroepen per waterput op basis van schervenaantallen (importaardewerk).
MW R-RB Totaal:
Waterput Waterput Waterput Waterput Waterput Waterput Waterput 45 189 243 428 553 641 656 Totaal 0 15 2 0 0 0 0 17 0 2 3 1 0 0 0 6 0 17 5 1 0 0 0 23
Tabel 32: Procentuele verdeling van de aardewerkgroepen per waterput op basis van schervenaantallen. (Procentueel aandeel ten opzichte van het totaal aantal scherven importaardewerk).
MW R-RB Totaal:
Waterput Waterput Waterput Waterput Waterput Waterput Waterput Totaal 45 189 243 428 553 641 656 0,00 65,22 8,70 0,00 0,00 0,00 0,00 73,91 0,00 8,70 13,04 4,35 0,00 0,00 0,00 26,09 100,0 0,00 73,91 21,74 4,35 0,00 0,00 0,00 0
50
Tabel 33: Procentuele verdeling van de aardewerkgroepen per waterput op basis van schervenaantallen. (Procentueel aandeel ten opzichte van het aantal scherven importaardewerk in de waterput zelf – Proportionele weergave).
n: MW R-RB Totaal:
Waterput Waterput Waterput Waterput Waterput Waterput Waterput 45 189 243 428 553 641 656 0 17 5 1 0 0 0 0,00 88,24 40,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 11,76 60,00 100,00 0,00 0,00 0,00 0,00 100,00 100,00 100,00 0,00 0,00 0,00
4.5. Synthese van het lokaal/regionaal aardewerk en het importaardewerk. Tabel 34: Synthese van de aardewerkgroepen per waterput op basis van schervenaantallen (lokaal/regionaal, import en restfractie). Waterput 45
Waterput 189
Waterput 243
Waterput 428
Waterput 553
Waterput 641
Waterput 656
Totaal
G.F.G.
1
769
307
45
49
3
18
1192
VR
2
140
19
17
9
1
4
192
LRB
0
5
0
0
0
0
0
5
MW
0
15
2
0
0
0
0
17
RRB
0
2
3
1
0
0
0
6
Rest
0
16
4
6
3
1
0
30
Totaal:
3
947
335
69
61
5
22
1442
Tabel 35: Procentuele synthese van de aardewerkgroepen per waterput op basis van schervenaantallen (lokaal/regionaal, import en restfractie). Procentuele verdeling ten opzichte van het totaal aantal fragmenten. Waterput 45
G.F.G. VR LRB MW RRB Rest Totaal:
0,07 0,14 0,00 0,00 0,00 0,00 0,21
Waterput 189
53,33 9,71 0,35 1,04 0,14 1,11 65,67
Waterput 243
21,29 1,32 0,00 0,14 0,21 0,28 23,23
Waterput 428
3,12 1,18 0,00 0,00 0,07 0,42 4,79
Waterput 553
3,40 0,62 0,00 0,00 0,00 0,21 4,23
Waterput 641
0,21 0,07 0,00 0,00 0,00 0,07 0,35
Waterput 656
1,25 0,28 0,00 0,00 0,00 0,00 1,53
Totaal
82,66 13,31 0,35 1,18 0,42 2,08 100,00
51
Tabel 36: Procentuele synthese van de aardewerkgroepen per waterput op basis van schervenaantallen (lokaal/regionaal, import en restfractie). Procentuele verdeling ten opzichte van de inhoud van de waterput zelf – Proportionele weergave. Waterput 45
Waterput 189
Waterput 243
Waterput 428
Waterput 553
Waterput 641
Waterput 656
3
947
335
69
61
5
22
G.F.G.
33,33
81,20
91,64
65,22
80,33
60,00
81,82
VR
66,67
14,78
5,67
24,64
14,75
20,00
18,18
LRB
0,00
0,53
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
MW
0,00
1,58
0,60
0,00
0,00
0,00
0,00
RRB
0,00
0,21
0,90
1,45
0,00
0,00
0,00
Rest
0,00
1,69
1,19
8,70
4,92
20,00
0,00
100,00
100,00
100,00
100,00
100,00
100,00
100,00
n:
Totaal:
Tabel 37: Weergave van het minimum aantal exemplaren (M.A.E.) per aardewerkgroep en per waterput. Waterputnr. Gedraaid Fijn Grijs Vroegrood Maaslands Totaal:
45 1
1
189 52 3 2 57
243 16
428 4
553 7
16
4
7
656 Totaal 5 85 3 2 5 90
Tabel 38: Procentuele weergave van het minimum aantal exemplaren (M.A.E.) per aardewerkgroep en per waterput. Procentuele weergave van de verhouding binnen de waterput zelf (Proportionele weergave). Waterputnr. Gedraaid Fijn Grijs Vroegrood Maaslands Totaal:
45 189 100 91,22807 5,263158 3,508772 100 100
243 100
428 100
553 100
656 100
100
100
100
100
Tabel 39: Verdeling van het lokaal/regionaal en het importaardewerk op basis van schervenaantallen. Waterput Waterput Waterput Waterput Waterput Waterput Waterput 45 189 243 428 553 641 656 Lokaal/Regionaal
3
914
326
62
58
4
22
Import
0
17
5
1
0
0
0
Totaal:
3
931
331
63
58
4
22
52
Tabel 40: Procentuele verdeling van het lokaal/regionaal en het importaardewerk op basis van schervenaantallen. Procentuele verdeling ten opzichte van de inhoud van de waterput. Proportionele weergave. Waterput Waterput Waterput Waterput Waterput Waterput Waterput 45 189 243 428 553 641 656 100 98,17401 98,48943 98,4127 100 100 100 0 1,825994 1,510574 1,587302 0 0 0 100 100 100 100 100 100 100
Lokaal/Regionaal Import Totaal:
Aardewerkvormen Tabel 41: Weergave van het aantal scherven per aardewerkvorm (lokaal/regionaal aardewerk en importaardewerk). Kogelpot 273
Kom 5
Tuitpot 18
Kruik
Onbekend 2 1114
Grafiek: Weergave van tabel 41. Weergave van de aanwezige aardewerkvormen op basis van het aantal scherven (lokaal/regionaal en importaardewerk) 1114
1200 1000 800 Aantal scherven
600 400
273 5
200
18
2
0 Kogelpot
Kom
Tuitpot
Kruik
Onbekend
Aardewerkvormen
53
Diagram: Procentuele weergave van tabel 41. Procentuele weergave van de aanwezige aardewerkvormen op basis van de schervenaantallen (synthese van het lokaal/regionaal aardewerk en het importaardewerk)
0,67% 6,04% 1,68% Kogelpot Kom Tuitpot Kruik
91,61%
Tabel 42: Weergave van het minimum aantal exemplaren (M.A.E.) per aardewerkvorm. Kogelpot 77
Kom 4
Tuitpot Onbekend 8 1
Grafiek: Weergave van tabel 42. Weergave van de aanwezige aardewerkvormen op basis van de M.A.E. (lokaal/regionaal en importaardewerk) 77 80 60 Aantal randen 40 (M.A.E.) 20
4
8
1
0 Kogelpot
Kom
Tuitpot
Onbekend
Aardewerkvormen
54
Diagram: Procentuele weergave van tabel 42.
Procentuele weergave van de aanwezige aardewerkvormen op basis van de M.A.E. (synthese van het lokaal/regionaal aardewerk en het importaardewerk)
4,44%
Kogelpot Kom
8,89%
Tuitpot
85,56%
1,11%
Onbekend
Tabel 43: Weergave van de aanwezige aardewerkvormen en hun minimum aantal individuen op basis van een gecombineerde telling (randen, bodems, oren, tuiten) (lokaal/regionaal en importaardewerk). Kogelpot 77
Kom 4
Tuitpot 10
Kruik 2
Onbekend 1
Grafiek: Weergave van tabel 43. Weergave van de aanwezige aardewerkvormen o.b.v. gecombineerde telling (lokaal/regionaal en importaardewerk) 77 80 60 Aantal 40 4
20
10
2
1
0 Kogelpot
Kom
Tuitpot
Kruik
Onbekend
Aardewerkvormen
55
Diagram: Procentuele weergave van tabel 43. Procentuele weergave van de aanwezige aardewerkvormen o.b.v. gecombineerde telling (synthese van het lokaal/regionaal aardewerk en het importaardewerk)
2,13% 1,06% 10,64% Kogelpot
4,26%
Kom Tuitpot Kruik Onbekend 81,91%
Tabel 44: Weergave van het aantal aardewerkvormen (M.A.E.) per aardewerksoort. Grijs
Rood 75 3 6 1 85
Kogelpot Kom Tuitpot Onbekend Totaal:
Maaslands witbakkend 2 1 2 3
2
90
Tabel 45: Weergave van het aantal aardewerkvormen (gecombineerde telling: randen, bodems, oren, tuiten, vormen en aardewerksoorten) per aardewerksoort. Grijs Kogelpot Kom Tuitpot Kruik Onbekend Totaal:
Rood 75 3 6
Lokaal roodbeschilderd
Maaslands witbakkend
2 1 2
2
2
2
2 1 85
5
94
56
4.6. Vergelijking met omliggende sites Evergem-Ralingen/Schoonstraat Tabel 46: Weergave van schervenaantallen van het lokaal/regionaal aardewerk ten opzichte van het importaardewerk per context. Waterputnr. Lokaal/Regionaal Import
45 3 0
189 914 17
243 326 5
428 62 1
553 58 0
641 4 0
656 22 0
Tabel 47: Procentuele weergave van schervenaantallen van het lokaal/regionaal aardewerk ten opzichte van het importaardewerk per context. Waterputnr. Lokaal/Regionaal Import
45 0,21 0,00
189 64,73 1,20
243 23,09 0,35
428 4,39 0,07
553 4,11 0,00
641 0,28 0,00
656 1,56 0,00
Tabel 48: Weergave van schervenaantallen van het lokaal/regionaal aardewerk ten opzichte van het importaardewerk. Lokaal/Regionaal Import
1850 1473
Tabel 49: Procentuele weergave van schervenaantallen van het lokaal/regionaal aardewerk ten opzichte van het importaardewerk. Lokaal/Regionaal Import
98,37 1,63
Evergem-Molenhoek Tabel 50: Weergave van schervenaantallen per context en per aardewerksoort.
Reducerend Oxiderend Rijnlands Roodbeschilderd
Gebouw 1 Gebouw 2 Gebouw 3 Andere sporen Waterput 119 9 7 11 1 22 3 1 1
3
2
4
57
Tabel 51: Procentuele weergave van schervenaantallen per context en per aardewerksoort. Gebouw 1 Gebouw 2 Gebouw 3 Andere sporen Waterput 119 14,06 10,94 17,19 1,56 34,38 0,00 0,00 4,69 0,00 1,56
Reducerend Oxiderend Rijnlands Roodbeschilderd
1,56
4,69
0,00
3,13
6,25
Tabel 52: Verhouding van het lokaal/regionaal aardewerk ten opzichte van het importaardewerk op basis van schervenaantallen. 54 10
Lokaal/Regionaal Import
Tabel 53: Procentuele verhouding van het lokaal/regionaal aardewerk ten opzichte van het importaardewerk op basis van schervenaantallen. 84,38 15,63
Lokaal/Regionaal Import
4.7. Bijlage Tabel 54: Weergave van de technische groepen die overeen komen in beide ensembles.
Technische groep nrs.
Lina
Olivier 1 2 3 4 5 6 9 10 12 13
4 7 11 3 5 6 15 14 16 18
58
Tabel 55: Weergave van de aanwezige aardewerksoorten/-groepen in beide ensembles op basis van schervenaantallen.
Gedraaid Fijn Grijs Vroegrood Lokaal Roodbeschilderd Maaslands Witbakkend Rijnlands Roodbeschilderd Paffrath
Aantal Lina 1192 192 5 17 6 0
Aantal Olivier 825 193 82 68 5 30
Totaal 2017 385 87 85 11 30
Diagram: Procentuele weergave van tabel 55.
Procentuele weergave van de aanwezige aardewerkgroepen te Evergem-Ralingen/Schoonstraat (op basis van schervenaantallen) 3,25%
0,42% 1,15%
3,33% 14,72%
Gedraaid Fijn Grijs Vroegrood Lokaal Roodbeschilderd Maaslands Witbakkend Rijnlands Roodbeschilderd Paffrath 77,13%
Tabel 56: Weergave van de verhoudingen tussen het lokaal/regionaal aardewerk en het importaardewerk in beide ensembles op basis van schervenaantallen.
Lokaal/Regionaal Import
Aantal Lina Aantal Olivier Totaal 1389 1100 2489 23 103 126
59
Tabel 57: Procentuele weergave van de verhoudingen tussen het lokaal/regionaal aardewerk en het importaardewerk in beide ensembles op basis van schervenaantallen.
Lina Olivier Totaal Lokaal/Regionaal 98,3711 91,43807 95,18164 Import 1,628895 8,561929 4,818356
Tabel 58: Weergave van de aanwezige aardewerksoorten/-groepen in beide ensembles op basis van M.A.E.
Gedraaid Fijn Grijs Vroegrood Lokaal Roodbeschilderd Maaslands Witbakkend Rijnlands Roodbeschilderd Paffrath
Aantal Lina 85 3 0 2 0 0
Aantal Olivier 67 13 3 3 1 1
Totaal 152 16 3 5 1 1
Diagram: Procentuele weergave van tabel 58.
Procentuele weergave van de aanwezige aardewerkgroepen te Evergem-Ralingen/Schoonstraat (op basis van M.A.E.) 0,56% 2,81% 1,69%
0,56% Gedraaid Fijn Grijs
8,99%
Vroegrood Lokaal Roodbeschilderd Maaslands Witbakkend Rijnlands Roodbeschilderd Paffrath 85,39%
60
Tabel 59: Weergave van de verhoudingen tussen het lokaal/regionaal aardewerk en het importaardewerk in beide ensembles op basis van M.A.E.
Lina Lokaal/Regionaal Import
Olivier 88 2
83 5
Totaal 171 7
Tabel 60: Procentuele weergave van de verhoudingen tussen het lokaal/regionaal aardewerk en het importaardewerk in beide ensembles op basis van M.A.E.
Lina Olivier Totaal Lokaal/Regionaal 97,77778 94,31818 96,06742 Import 2,222222 5,681818 3,932584
Tabel 61: Weergave van de aanwezige aardewerkvormen in beide ensembles op basis van schervenaantallen.
Beker Kan/Kruik Kogelvormige potten Kom Pan Voorraadpot
Aantal Lina 0 2 291 5 0 0
Aantal Olivier 2 8 137 2 4 1
Totaal 2 10 428 7 4 1
61
Diagram: Procentuele weergave van tabel 61.
Procentuele weergave van de aanwezige aardewerkvormen te Evergem-Ralingen/Schoonstaat (op basis van schervanaantallen) 0,22% 0,88%
0,44% 2,21%
1,55%
Beker Kan/Kruik Kogelvormige potten Kom Pan Voorraadpot 94,69%
Tabel 62: Weergave van de aanwezige aardewerkvormen in beide ensembles op basis van M.A.E.
Beker Kan/Kruik Kogelvormige potten Kom Pan Onbekend
Aantal Lina 0 0 85 4 0 1
Aantal Olivier 2 1 80 1 4 0
Totaal 2 1 165 5 4 1
62
Diagram: Procentuele weergave van tabel 62.
Procentuele weergave van de aanwezige aardewerkvormen te EvergemRalingen/Schoonstraat (op basis van M.A.E.) 0,56% 2,25%
1,12% 0,56%
2,81%
Beker Kan/Kruik Kogelvormige potten Kom Pan Onbekend 92,70%
63
5. Foto’s van het aardewerk 5.1. Lijst van foto’s
-
Waterput 1
65
o Nr. 1
-
Waterput 189 deel 1
65
o Nrs. 26, 34, 55, 57, 65, 140, 145-147, 210 en 231
-
Waterput 189 deel 2
66
o Nrs. 235-236, 349-351, 368, 375-376, 401-403, 412, 471-472, 481, 504, 508 en 510
-
Waterput 189 deel 3
67
o Nrs. 511 en 934
-
Waterput 243
67
o Nrs. 636, 661 en 697
-
Waterput 428
67
o Nrs. 830 en 847-848
-
Waterput 553
67
o Nr. 905
64
5.2. Foto’s van het aardewerk
Waterput 45
Waterput 189 deel 1
65
Waterput 189 deel 2
66
Waterput 189 deel 3
Waterput 243
Waterput 428
Waterput 553
67
6. Tekeningen van het aardewerk: schaal 1/3 6.1. Lijst van getekende scherven -
Waterput 45
69
o Nr. 1
-
Waterput 189
69-70
o Nrs. 5, 8, 10-11, 23, 25-26, 34, 41-51, 55, 57, 65, 69, 129-130, 133-142, 144-148, 206, 208, 210, 231, 233-238, 275, 325, 349-352, 368-371, 373-377, 401-410, 412, 470-472, 479, 480-481, 485, 504-512 en 933-934
-
Waterput 243
70
o Nrs. 570-574, 636, 656-658, 661, 664-665, 687, 697-699 en 777-780
-
Waterput 428
70
o Nrs. 830, 844-845, 847-848, 852-853
-
Waterput 553
71
o Nrs. 861-861, 872, 876, 879, 883, 890, 892-893, 905, 908
-
Waterput 656
71
o Nrs. 910, 917, 919-921
68
1. 6.2. Waterput 45.
8. 10.
23.
11. 34.
25.
26.
41. 5.
42.
43.
47.
51.
48.
141.
46.
50.
49.
55.
69.
65.
57.
129.
135.
45.
44.
138.
137.
136.
134.
133.
130.
142.
144.
145.
139. 146.
140. 147.
206.
148.
208. 210. 231.
233.
234.
6.3.1. Waterput 189: deel 1 69
238.
236. 235.
409.
485. 508.
510.
480.
512.
481. 507.
506.
505.
511.
406.
412.
479.
504. 509.
405.
410.
472.
471.
377.
404.
403.
408.
371. 376.
375.
402.
470.
352.
370.
374.
373.
407.
351.
369.
368.
401.
325.
275.
237.
350.
349.
933.
934.
6.3.2. Waterput 189: deel 2
636.
572.
571.
570.
657.
656.
664.
665.
699.
778.
777.
658.
574.
573.
661.
687.
697.
779.
780.
698.
6.4. Waterput 243 830.
845.
6.5. Waterput 428
847.
852.
848. 844 + 846.
853. 70
862.
861.
872.
879.
876.
883. 6.6.1. Waterput 553 (343)
890. 6.6.2. Waterput 553 (555)
892.
893.
6.6.3. Waterput 553 (554)
905.
908.
6.6.4. Waterput 553
910.
917.
919.
920.
921.
6.7. Waterput 656
71
7. Tekeningen van het aardewerk: schaal 1/1
72
1. Waterput 45
8.
10.
11.
23.
25.
34.
26.
42. Waterput 189 73
43.
44.
45.
46.
5.
47. 41. Waterput 189 74
48.
49.
51. 50.
65.
55. 57.
69.
129. Waterput 189 75
133.
130.
134.
136.
135.
138.
137.
139.
141.
140.
142.
145.
144.
146.
147.
Waterput 189 76
148.
206.
208.
231.
234. 210. Waterput 189 77
233.
238.
236.
235.
237.
349.
275.
350.
325.
352.
351.
368.
369.
370. Waterput 189 78
374. 371.
373.
375.
376.
401.
377.
402.
403. 404.
405. 407.
406.
408.
409.
412.
Waterput 189 79
470. 410.
471.
480.
472.
481.
479. 504.
485. 505.
507. 506.
508.
509.
510.
511.
512.
Waterput 189 80
934.
933.
Waterput 189
570.
571.
572.
574. 573.
636.
657.
656.
658.
Waterput 243 81
664. 661.
665.
687.
697.
698.
777.
699.
779. 780.
778.
Waterput 243
830. 845.
847.
848.
Waterput 428 82
844 + 846.
853.
852.
Waterput 428
862. 861.
876. 872.
879. 883.
Waterput 553 (343)
83
890. Waterput 553 (555)
892. 893.
Waterput 553 (554)
905.
908.
Waterput 553
910.
917.
921. 920. 919. Waterput 656 84