MASTER-SCRIPTIE BROCHURE
opleiding ARCHEOLOGIE (maatschappelijke master en research-master)
juni/juli 2011
Algemeen Stappenplan 1. Goedkeuring scriptievoorstel door docent 2. Start deelname scriptieklas 3. Schrijven scriptie en eventuele tussentijdse besprekingen met docent 4. Inleveren 1e volledige versie 5. Beoordeelbare 2e versie 5. Inleveren definitieve versie 6. Beoordeling en eindgesprek
uiterlijk 1 februari februari februari – juni uiterlijk 15 juni uiterlijk half juli uiterlijk 16 augustus uiterlijk 31 augustus
Informatie-brochure masterscriptie Archeologie Inhoudsopgave 1
Inleiding
1
2
Definitie, kenmerken en omvang van de scriptie
1
3
Keuze van het onderwerp van de scriptie
2
4
Voorbereiding op de scriptie en tijdsplanning
2
5
Compositie en presentatie 5a Compositie 5b Presentatie 5c Studielast 5d Tijdstip van inleveren
3 3 3 4 5
6
Beoordeling en puntenhonorering
5
7
Begeleiding
5
8
Rechten en plichten
6
1
Inleiding
Deze brochure is bedoeld om studenten Archeologie in de slotfase van hun MA-studie duidelijkheid te bieden over de master-scriptie. Deze handleiding geeft een stappenplan, waarin de verplichtingen van studenten en docenten zijn vastgelegd, en daarnaast algemeen bruikbare informatie, suggesties, en een overzicht van wenselijkheden die een kader bieden of een richting aangeven voor het handelen in specifieke situaties. Deze brochure is opgesteld en geodgekeurd door het Afdelingsbestuur waarbij rekening is gehouden met adviezen van de Opleidingscommissie Archeologie.
2
Definitie en kenmerken van de scriptie
Definitie: De masterscriptie is een argumentatief betoog op basis van eigen analyse. Ze is de neerslag van een substantiële literatuur-, materiaal- en/of bronnenstudie. Hieraan kan het volgende worden toegevoegd: - Argumentatief betoog op basis van analyse: Op een wetenschappelijk relevante en gemotiveerde, en in principe door de student zelf bedachte vraagformulering (probleemstelling) wordt langs de weg van de beargumenteerde beantwoording van deelvragen een antwoord geformuleerd. Het betoog getuigt van kennis van de stand van onderzoek en verrijkt de bestaande wetenschappelijke kennis met een meerwaarde. Het betoog blijft nadrukkelijk niet beperkt tot een herformulering van bevindingen in de literatuur. - Substantiële literatuurstudie: De bestudeerde publicaties dienen vanuit de gegeven probleemstelling grondig te worden geanalyseerd. Met elkaar in verband gebrachte argumenten, opvattingen en conclusies moeten op hun waarde en geldigheid worden getaxeerd en tegen elkaar afgewogen. Zo komt de student tot een onderzoeksverslag dat niet slechts reproductief van aard is, maar blijk geeft van een op vakkennis berustend vermogen tot het doorgronden van en het kritisch oordelen over wat anderen over het onderwerp hebben geschreven. Dat verslag vertoont dus een aanwijsbaar eigen inbreng. Dit laatste houdt niet noodzakelijk in, dat een zelfstandig gevonden oplossing van het opgeworpen probleem wordt aangeboden, als alternatief voor de eventueel gekritiseerde of verworpen opvatting(en) van anderen. Desalniettemin kan een poging worden gedaan zo'n alternatief uit te werken of een bijdrage tot een alternatief te leveren. Vele archeologische scripties zullen voor een belangrijk deel bestaan uit de ontsluiting van nieuw bronnenmateriaal, zoals opgravingsgegevens of vondstmateriaal dat nog niet eerder werd onderzocht of door de student opnieuw wordt onderzocht vanwege bepaalde nieuwe vraagstellingen. Bestaande of nieuwe theorieën en vraagstellingen worden in een dergelijke scriptie getoetst aan de tijdens het onderzoek voor de scriptie verworven data. - Terugkoppeling en synthese: Het betoog vertoont samenhang en structuur en de conclusie vloeit logisch voort uit de argumenten naar voren gebracht in de verschillende hoofdstukken. - De scriptie is het geloofwaardig resultaat van 14 weken (20 ECTS) voltijdse inzet op academisch niveau voor de master en 21 weken (30 ECTS) voor de research master. - De omvang van de scriptie bedraagt bij een zuivere literatuurstudie tussen de 14.000 en 20.000 woorden (master) of 21.000 – 30.000 (researchmaster). Dit is inclusief eventuele noten, maar zonder dat figuren of de bibliografie wordt meegeteld. Het tekstgedeelte van scripties waarvan een uitgebreid bronnenonderzoek of materiaalonderzoek deel uitmaakt kan kleiner zijn. De data waarop de beantwoording van de probleemstelling en de vraagstellingen van een dergelijke scriptie berust, dienen in overzichtelijke en toegankelijke catalogi, tabellen en/of grafieken te worden vastgelegd. Een scriptie, waaraan duidelijk minder dan de tijd die hiervoor staat is gewerkt (280 uur voor de scriptie voor de
1
maatschappelijke master en 420 uur voor de scriptie voor de researchmaster is niet ontvankelijk en moet herschreven worden. Ook te lange scripties moeten worden herschreven.
3
Keuze van het onderwerp van de scriptie
De masterscriptie is een afstudeerwerkstuk dat de afsluiting van de opleiding vormt. Het werkstuk wordt in het geval van de gewone master verbonden aan een van de twee afstudeer-/specialisatierichtingen van Archeologie (Pre- en Protohistorie en Klassieke en Mediterrane Archeologie, en daarbinnen Ecologische archeologie). Het werkstuk kan voortbouwen op een van de mastercolleges of, in het geval van de gewone master, op de module scriptievoorbereiding / stage, maar dit is niet noodzakelijk. De meeste docenten hebben een lijst met mogelijke scriptieonderwerpen (die vaak nauw aansluiten bij hun eigen onderzoek), maar uiteraard kan de student een eigen onderwerp voorstellen mist dit vanuit de Opleiding begeleid kan worden.
4
Voorbereiding op de scriptie en tijdsplanning
De masterscriptie staat geprogrammeerd in het tweede semester van de master, maar in feite kan de student op elk moment van het academisch jaar een aanvang maken met de masterscriptie. Met het nadenken over het scriptieonderwerp dient reeds in een vroeg stadium te worden begonnen. In de loop van het eerste semester moet de student in elk geval globaal kunnen aangeven in welke richting hij/zij de scriptie wil invullen. In dit stadium wordt ook bekeken in hoeverre de beschikbaarheid van primair bronnenmateriaal en secundaire literatuur de voorkeur voor een bepaald onderwerp rechtvaardigt. Als de student zijn gedachten hierover voldoende heeft geconcretiseerd, maakt hij een afspraak voor een verkennend gesprek met de docent die qua thematische specialisatie het best in staat is het beoogde onderzoek te begeleiden. Beoordeeld wordt of er geen sprake is van overlap met al door de student gevolgde onderdelen. Na dit eerste gesprek (uiterlijk 1 februari) ontwikkelt de student een formeel onderzoeksvoorstel van minimaal twee pagina's. Hierin staat een verantwoording, een scherp afgebakende probleemstelling, een voorlopige hoofdstukindeling met de daarbij behorende deelvragen, een korte weergave van hypotheses, een beknopte bronnen- en literatuurlijst en een tijdpad (met een overzicht van geplande inleverdata van afzonderlijke hoofdstukken en van de volledige versie van de scriptie). Dit formele onderzoeksvoorstel dient te worden goedgekeurd door de begeleidende docent. Voor de verdere fasering: zie het stappenplan. Naast de begeleidende docent wordt een tweede docent van de opleiding gevraagd als tweede lezer. Het is ook mogelijk hiervoor een docent van een andere Faculteit en/of Universiteit te vragen.
5
Compositie en presentatie
5a
Compositie
In de tekst van een scriptie zijn altijd drie hoofddelen te onderscheiden: de inleiding, het eigenlijke verslag van het onderzoek, en de conclusie, c.q. de samenvatting van het betoogde. (i) De inleiding omvat: onderwerp, probleemstelling, eventueel aanleiding tot het onderzoek, plaats ervan in een ruimer geheel en motivering van de beperking/afbakening van het onderzoeksterrein; methode van onderzoek, verantwoording van de indeling in hoofdstukken; eventueel ook al een vooruitwijzing naar de conclusie(s). Bij gecompliceerde methoden of bij nieuwe methoden die een uitgebreide introductie behoeven, verdient het aanbeveling een apart hoofdstuk ‘Methoden’ op te nemen. (ii) Het eigenlijke verslag wordt verdeeld in hoofdstukken of/en paragrafen, die, als dat voor de
2
overzichtelijkheid gewenst is, onderverdeeld worden in (onder)paragrafen. Soms is het gewenst een hoofdstuk met een samenvatting te besluiten en aan te geven hoe men zijn betoog verder zal voortzetten. Als het noodzakelijk is van het onderwerp af te dwalen of over een detail uit te weiden, wordt duidelijk gemaakt dat dit een zijpad is en wordt aan het einde ervan aangegeven dat de draad van het eigenlijke betoog weer opgevat wordt. (iii) Het slotdeel bevat een samenvatting van het betoogde, en de conclusie(s). Deze laatste moet(en) - zo mogelijk - geplaatst worden in een ruimer verband, waarbij men vaak zal kunnen aanduiden, wat nog nader onderzocht moet worden. 5b
Presentatie
De schrijver van een scriptie richt zich tot een lezer en moet ernaar streven dat deze hem zonder meer begrijpt. Voor deze lezer kan men denken aan een willekeurige archeoloog, of een gevorderde collegastudent die niet gespecialiseerd is op het terrein van het scriptieonderwerp. Bij voorkeur is de scriptie ook toegankelijk voor niet-archeologen. Een scriptie is bedoeld om wetenschappelijke kennis over te dragen. De stijl dient dus zakelijk te zijn en gericht op nauwkeurigheid. Omslachtigheid en mooie woorden waarvan de inhoud vaag blijft, horen er niet in thuis. Dit laat overigens onverlet dat een persoonlijke stijl gehanteerd kan worden. In een scriptie moet men proberen een lezer te overtuigen door logisch te argumenteren, dus door te werken met feiten en conclusies, hypothesen en adstructie daarvan. Het kenmerk van een wetenschappelijk verhandeling is de controleerbaarheid. Geef een goede verantwoording van feiten en mededelingen. Vanzelfsprekend wordt correct gespeld Nederlands verwacht, en correct Engels indien de scriptie in het Engels wordt geschreven. Een goede schriftelijke taalvaardigheid moet tot de bagage van iedere academicus behoren. In geval van twijfel over het Nederlands verdient het aanbeveling J. Renkema's Schrijfwijzer. Handboek voor duidelijk taalgebruik (Den Haag, laatste druk) en de Woordenlijst van de Nederlandse taal (Groene Boekje) (Den Haag, laatste druk) te raadplegen. De Woordenlijst van de Nederlandse taal is ook raadpleegbaar onder Dictionaries van de RUG Applications. Daar vindt u ook de Grote Van Dale en de vertaalwoordenboeken van Van Dale. De inrichting van de scriptie dient er als volgt uit te zien: 1. Titelpagina a. De titel moet, zonder te lang te worden, optimaal corresponderen met de inhoud b. De naam van de auteur. c. Het studentnummer van de auteur. d. De datum van gereedkomen. 2. Inhoudsopgave Indeling in hoofdstukken en/of (onder)paragrafen met eventuele titels; nummers van de eerste bladzijde der hoofdstukken etc. 3. Tekst 4. Noten (indien gebruikt, en indien geen voetnoten) 5. Lijst van gebruikte afkortingen 6. Bibliografie 7. Bijlagen (als die er zijn) Deze volgorde is niet verplicht. Zo kunnen eindnoten uiteraard vervangen worden door voetnoten onder de tekst zelf of geheel ontbreken indien literatuurverwijzingen tussen haken in de tekst worden geplaatst; soms kan een lijst van gebruikte afkortingen aan het begin van een werkstuk nuttig zijn etc. Het is binnen de opleiding verplicht voor verwijzingen naar literatuur en websites de instructies van het Harvard systeem te gebruiken. Hier vind u ook hoe plagiaat te bestrijden: http://libweb.anglia.ac.uk/referencing/harvard.htm (een pdf-bestand met alle regels is van deze pagina te downloaden. Men kan zich oriënteren in de vele publicaties die aan het onderwerp `Hoe schrijf ik een scriptie' gewijd zijn (bv. P. de Buck e.a., Zoeken en schrijven. Handleiding bij het maken van een
3
historisch werkstuk. Haarlem 1993; U. Eco, Hoe schrijf ik een scriptie. Amsterdam: Bert Bakker 1985; R. Geel, Hoe zet ik mijn gedachten op papier. Bussum: Coutinho 19781, vele malen herdrukt). P. de Buck et al. Handleiding bij het maken van een historisch werkstuk. ISBN10: 905574249X | ISBN13: 9789055742493 (diverse drukken); Feijen, E. & P. Trietsch, 2007. Snel afstuderen. Stap voor stap naar een geslaagde scriptie. Coutinho, Bussum, ISBN: 9789046900031, prijs (in 2010): € 14,50. De volledige versie van de scriptie wordt, op nette wijze gepresenteerd in A-4 formaat, ter beoordeling aangeboden. Er wordt gewerkt met een ruime bladspiegel met kantlijnen van 2,5 cm (1 inch), getypt in lettertype Times Roman 12 met regelafstand 1,5. Zie voor details de Richtlijn Schriftelijke Werkstukken Archeologie van dr. Martijn van Leusen, die gelden voor alle schriftelijke werkstukken van de opleiding Nadat de volledige versie is besproken met en is goedgekeurd door de docent wordt een verzorgde eindversie geproduceerd, die in tweevoud wordt aangeboden (een exemplaar voor de docent en een voor de tweede lezer). Een digitaal exemplaar dient te worden geplaatst op de daartoe bestemde universitaire website (zie onder 5d). 5c
Studielast
De geraamde studielast voor de scriptie bedraagt 20 ECTS. Er dient door zowel studenten als docenten naar te worden gestreefd dat de werkzaamheden zo dicht mogelijk bij deze norm blijven. Daar kunnen de keuze van het onderwerp, het tijdstip van die keuze en de inrichting van de begeleiding toe bijdragen. Door tijdig een onderwerp te kiezen en dit te doen aansluiten bij het vakkenpakket van de student en bij het onderzoek van het GIA voorkomt de student complicaties en kan hij/zij goed begeleid worden. 5d.
Tijdstip van inleveren
Om tijdig te kunnen afstuderen dient de student het volgende tijdschema aan te houden: het masterexamen dient ten minste twee maanden voor de beoogde afstudeerdatum te worden aangevraagd; dit moet digitaal; zie hiervoor de website van bureau studentzaken: http://www.rug.nl/let/voorzieningen/bureaustudentzaken/afstuderen/index - om beoordeling van de definitieve versie in de tweede helft van juli mogelijk te maken dient uiterlijk 15 juni een 1e volledige versie van de scriptie te worden ingeleverd - de definitieve versie moet uiterlijk half juli worden ingeleverd - scripties waaraan naar het oordeel van de docent nog een aantal kleinigheden verbeterd hoeven te worden om voldoende te zijn daarna nog worden bijgewerkt - scripties die onvoldoende zijn en nog veel werk vereisen worden pas in het nieuwe academische jaar opnieuw beoordeeld - als de scriptie eenmaal met een voldoende is becijferd, bestaat er geen recht op herbeoordeling op grond van een herschreven versie - u moet nu uw scriptie uploaden in de scriptie repository van de Rijksuniversiteit: http://www.rug.nl/let/voorzieningen/bureauStudentZaken/Afstuderen/scriptie; met de docent bespreekt u of de scriptie openbaar toegankelijk zal zijn of niet. - als het laatste cijfer van de opleiding in ProgressWWW is geregistreerd (dat kan je master-scriptie zijn, maar het kan ook een ander vak zijn) moet je binnen vier weken oook weer digitaal de Definitieve Aanvraag Examen Letteren doen (zie de boven vermelde website van Bureau StudentZaken), Zie ook het stappenplan. -
In verband met de administratieve voorbereiding van de buluitreiking dient er rekening mee gehouden te worden dat nadat het cijfer voor de eindversie van de scriptie is uitgeschreven minimaal zes weken zullen verlopen tot de buluitreiking. Van belang is het op te merken dat de afstudeerdatum van de student altijd de laatste werkdag van de maand is waarin het laatste resultaat van de master-opleiding is behaald.
4
6
Beoordeling en puntenhonorering
De criteria voor de beoordeling kunnen uit het bovenstaande worden afgeleid. Zie het beoordelingsformulier van de opleiding Archeologie aan het eind van deze brochure. Gelet wordt met name op de aanpak van het onderwerp (indeling van de stof, beschrijving en analyse van het probleem, methode die gevolgd is bij het zoeken van een oplossing) de wijze van behandeling (helderheid en consistentie van de uitwerking, kritische zin) de fundering van de conclusies door het betoog de gedemonstreerde beheersing van bronnen, literatuur en materiaalstudie de relevantie van de aangedragen documentatie (citaten, overige gegevens, bijlagen) de presentatie van het onderzoeksverslag (zorgvuldigheid, netheid, volledigheid, taal en stijl) Daarbij wordt de moeilijkheidsgraad van het onderwerp verdisconteerd, en ook wordt gekeken of het onderzoek, gegeven de aard van het onderwerp, voldoende zelfstandig verricht is. Na lezing door een tweede docent en nog voordat het tentamenbriefje wordt uitgereikt is er een afsluitende bespreking van de scriptie met de auteur. De begeleider(s) licht(en) zijn/hun oordeel toe.
7
Begeleiding
De begeleiding tijdens de masterscriptie is in beginsel onder te verdelen in zes fasen. 1. In de voorbereidende fase wordt de onderzoeksopzet gedurende ten minste twee sessies met de docent besproken (zie paragraaf 4); 2. Voorafgaand aan en tijdens de uitvoering van het onderzoek worden diverse aspecten van de uitvoering verder besproken (bijvoorbeeld methode van onderzoek, wijze van analyseren) en worden, indien noodzakelijk, onderzoeksopzet en probleemstelling bijgesteld; 3. De student neemt deel aan ten minste vier bijeenkomsten van de master-scriptieklas (zie studiehandleiding van de master-scriptieklas) 4. Gedurende de schrijffase worden concept-hoofdstukken van de scriptie door de docent gelezen en van commentaar voorzien; 5. Ten slotte wordt de volledige versie van de scriptie door de docent gelezen, van commentaar voorzien en beoordeeld; 6. In geval van een onvoldoende resultaat dient de scriptie te worden herschreven. Ook deze herschreven versie wordt door de docent gelezen, van commentaar voorzien en beoordeeld. 6. Ten slotte volgt de beoordeling door de tweede lezer. Deze ontvangt het commentaar van de eerste beoordelaar en bepaalt of hij/zij met dit commentaar en de beoordeling kan instemmen. Begeleider en tweede lezer stellen gezamenlijk het cijfer vast. De docent dient regelmatig op de hoogte gehouden te worden van de voortgang van de scriptie. Om een optimale begeleiding te kunnen garanderen is het noodzakelijk dat de opzet van de scriptie en de concepthoofdstukken steeds minimaal één week voor de bespreking worden ingeleverd bij de begeleider. N.B. Docenten zijn soms voor korte of langere tijd afwezig uit Groningen vanwege congresbezoek, onderzoek of vakantie. Informeert u hier tijdig naar, voorafgaand aan de vaststelling van het tijdpad (zie paragraaf 4). De RUG biedt een cursus `schrijven van een scriptie' aan voor studenten die problemen hebben of verwachten met het onderzoek voor en het schrijven van hun scriptie. Voor meer informatie over deze cursus kan men terecht bij de studieadviseur of de afdeling Studie-ondersteuning van de RUG, http://www.rug.nl/studenten/voorzieningen/studieOndersteuning/index, tel. 3635548. Bij de studieadviseur kan tevens informatie worden ingewonnen over de planning van het scriptie-onderdeel in het totale studieprogramma.
5
8
Rechten en plichten
De student (of auditor) heeft recht op scriptiebegeleiding zoals omschreven in paragraaf 7. De student heeft daarnaast de plicht op juiste, d.w.z. zelfstandige, wijze informatie te verzamelen en conform de regels en gebruiken van de RUG een masterscriptie te schrijven. Fraude en plagiaat worden zwaar bestraft. Het dient te allen tijde duidelijk te zijn dat de student in alle opzichten de feitelijke auteur is van het werkstuk. Ook gebrekkige of onnauwkeurige bronvermeldingen en (opzettelijk) foutieve verwijzingen worden de student daarom aangerekend. De scriptie dient de vrucht te zijn van een onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek. Het overschrijven of te nadrukkelijk parafraseren van geraadpleegde stukken tekst is daarmee uitdrukkelijk in strijd. De docent heeft het recht inzage te krijgen in de geraadpleegde literatuur en bronnen en de student dient deze stukken indien nodig en gewenst aan de docent ter inzage te geven. Het auteursrecht van het werkstuk berust bij student en docent (er is dus sprake van een gedeeld auteursrecht).
6
BACHELOR- EN MASTEROPLEIDING ARCHEOLOGIE BEOORDELING SCRIPTIE: Datum beoordeling Naam student Type scriptie Titel scriptie Beoordelaar(s): twee beoordelaars voor zowel de bachelorscriptie als de masterscriptie Beoordelingspunten 1. Structuur en helderheid van het betoog
1. 2. Beoordeling in woorden
2. Analytisch en synthetiserend vermogen ten aanzien van het geraadpleegde materiaal 3. Originaliteit van het onderzoek
4. Correcte spelling en zinsopbouw alsmede stilistisch vermogen; technische verzorging 5. Zelfwerkzaamheid en zelfstandigheid met betrekking tot het kiezen van het onderwerp en het zoeken en verwerken van literatuur en ander bronnenmateriaal 6. Beheersing van (specifieke) onderzoeksvaardigheden 7. Correcte en nauwkeurige verwerking van literatuur
7
8. Omvang 9. Overige punten Cijfer
8
Richtlijn Schriftelijke Werkstukken Archeologie Versie 2, 16 juli 2010 Dr P.M. (Martijn) van Leusen
Een belangrijk doel van het eerstejaars vak Vaardigheden is om uit te vinden hoe goed de student kan schrijven, en hem/haar vervolgens instrumenten aan te reiken waarmee teksten van de door de afdeling Archeologie gewenste kwaliteit geschreven kunnen worden. De navolgende richtlijn legt vast wat die kwaliteitseisen zijn (onderscheiden naar vorm, stijl en inhoud van het werkstuk), en wordt gedurende de gehele studie door de docenten gebruikt bij de beoordeling van schriftelijke werkstukken. De richtlijn maakt onderscheid tussen de grotere, betogende werkstukken (met name de Ba- en Ma- scripties) en de overige, meestal kleinere werkstukken (recensies, samenvattingen, catalogi en verslagen); de docent dient aan te geven wat van toepassing is. Individuele docenten kunnen afwijken van deze richtlijn maar moeten dit dan wel duidelijk aan de student kenbaar maken in de betreffende studiehandleiding. Vorm Onder Vorm wordt verstaan de taal, het format (papier of digitaal), de opmaak, en verplichte onderdelen als het titelblad, de inhoudsopgave en de bronnenlijst. 1. De docent bepaalt of concept- en eindversie van het werkstuk als printout (analoog) of als bestand (digitaal) ingeleverd moeten worden, en hoe dit moet gebeuren (bijvoorbeeld via NESTOR, of in het postvak). Voor Ba- en Ma-scripties gelden aanvullende regels. 2. Digitale versies van werkstukken moeten in MS-Word formaat ingeleverd worden. Analoge concept-versies (waarin de docent commentaar moet kunnen geven) moeten enkelzijdig, met marges van 2,5 cm / 1 inch, in lettertype Times Roman 12 pt en regelafstand 1,5 aangeleverd worden. 3. Het werkstuk wordt in het Nederlands geschreven tenzij de docent anders bepaalt. De tekst dient ten minste met de in de tekstverwerker aanwezige instrumenten op spel- en grammaticafouten te zijn gecontroleerd. 4. De opmaak van het werkstuk vindt, om een consistente structuur en lay-out te garanderen, via zgn. Stijlen plaats. 5. Het werkstuk heeft een titelpagina, waarop vermeld worden: de titel van het werk, naam en studentnummer, naam en vakcode van het betreffende vak, datum van inlevering en eventueel de versie van het werkstuk. Bij Ba- en Ma-scripties dient ook de naam van de begeleidende docent vermeld te worden. 6. Het werkstuk heeft genummerde pagina’s en, als het langer is dan 2500 woorden, een inhoudsopgave. Het werkstuk heeft een bronnenlijst of literatuurlijst. Indien noten gebruikt worden moeten dit voetnoten zijn. 7. Voor verwijzingen naar literatuur en andere bronnen in de tekst, en voor de lietartuur- en bronvermelding zelf, wordt gebruik gemaakt van het Harvard-systeem zoals gespecificeerd in [libweb.anglia.ac.uk/referencing/harvard.htm]. 8. Alle voorkomende figuren (kaarten, foto’s, tekeningen) en tabellen worden, voorzien van een nummer en een bij- of opschrift (inclusief bronvermelding), in de tekst opgenomen. 9. Symbolen en afkortingen, tenzij die algemeen bekend verondersteld mogen worden, moeten bij het eerste voorkomen verklaard worden. Structuur Onder Structuur wordt verstaan de opbouw van het werkstuk en de samenhang tussen de verschillende onderdelen ervan. 10. Betogende werkstukken gebruiken de zogenoemde ‘wetenschappelijke’ structuur, waarin de onderdelen hiërarchisch zijn geordend in maximaal drie genummerde niveaus (bijvoorbeeld: par. 2.1.3). Het zgn. voor- en achterwerk (voorwoord, inhoudsopgave, na- en dankwoord,
9
11.
12. 13. 14.
literatuuropgave en bijlagen) vallen daar niet onder. Elke paragraaf heeft een (korte) kop die de inhoud zo goed mogelijk dekt. Betogende werkstukken bestaat ten minste uit de drie hoofdonderdelen Inleiding, Kern en Conclusie. Inleiding en Kern hebben meestal ook een interne structuur: a. De Inleiding omvat ten minste informatie over de reden/aanleiding voor het onderzoek, de probleemstelling en de daaruit voortvloeiende vraag- of doelstelling, een beknopte beschrijving van de beschikbare gegevens, en een verantwoording van de gekozen benadering (methodiek of werkwijze); de inleiding kan ook een bespreking van de theoretische uitgangspunten bevatten. b. De Kern omvat ten minste een uitgebreide beschrijving van de gebruikte of geproduceerde gegevens (inclusief de beperkingen hiervan) en een beschrijving en analytische discussie (interpretatie) van de resultaten van het gepleegde onderzoek. c. De Conclusie omvat ten minste een bondige argumentatie van hetgeen is bereikt of beantwoord en grijpt daarbij expliciet terug op de probleem-, vraag- of doelstelling van het werk; er mogen hierin geen nieuwe gegevens of argumenten geintroduceerd worden. De conclusie kan een alinea of paragraaf met aanbevelingen voor verder onderzoek bevatten. Binnen iedere paragraaf is de tekst opgebouwd uit alinea’s. Een alinea bestaat uit een aantal samenhangende zinnen en bespreekt steeds slechts één onderwerp of gedachte. Het verband tussen opeenvolgende alinea’s wordt steeds duidelijk gemaakt. Bijlagen worden gebruikt voor omvangrijk materiaal dat in het verslag niet in detail wordt besproken maar dat wel aan het onderzoek ten grondslag ligt; vaak gaat het hierbij om een (opgeschoond) gegevensbestand, catalogus, een overzichtkaart, en dergelijke. Bij langere werkstukken kan als extra onderdeel nog een samenvatting of abstract worden gevraagd.
Taal / Stijl Alle schriftelijke werkstukken moeten in correct en goed leesbaar Nederlands gesteld zijn. Hieronder vallen een correcte spelling en grammatica en een heldere stijl. 15. ‘Automatische’ controle van spelling en grammatica is vereist maar niet voldoende. Voor correct gebruik van het Nederlands dient de student verder de meest recente uitgave van de Woordenlijst Nederlandse Taal (het zogenaamde Groene Boekje [http://woordenlijst.org/]) te gebruiken. 16. In gevallen waar het Groene Boekje geen uitsluitsel geeft (dit kan het geval zijn bij vakjargon en archeologische termen) wordt consistentie (het consequent toepassen van dezelfde oplossing door het hele werkstuk heen) als criterium gebruikt. 17. Voor correct gebruik van het Engels wordt de student aangeraden de Oxford Guide to Style (UK English) of de Chicago Manual of Style (US English; www.chicagomanualofstyle.org) te gebruiken; en voor correcte vertaling van archeologische termen S Debruyne / V Hardy, Woordenboek van Archeologische Termen Nederlands-Engels / Engels-Nederlands (uitgevery Matrijs). 18. Voor het aanleren van een heldere stijl zijn geen simpele richtlijnen te geven. De student dient zich, bij overduidelijk falen, te laten bijscholen door middel van RUG-stijlvaardigheidscursussen. Inhoud Het werkstuk moet niet alleen formeel in orde zijn, maar ook inhoudelijk. Het is moeilijk hiervoor algemeen geldende aanwijzingen te geven. Het volgende is een poging. 19. Er dient een aanwijsbare logische samenhang in het werk aanwezig te zijn: a. de vraag- of doelstelling moet logisch uit de probleemstelling volgen; b. met de gekozen benaderingswijze moet de doelstelling aantoonbaar bereikt kunnen worden; c. de conclusie(s) moeten aantoonbaar ondersteund worden door de resultaten 20. Er dient ten allen tijde kritisch met bronnen omgegaan te worden: a. De student moet onderscheid maken tussen bronnen van verschillende kwaliteit, en dit tonen door alleen bronnen van voldoende kwaliteit te gebruiken; b. De student moet, indien relevant, omschrijven welke problemen of beperkingen er met een bron zijn;
10
c.
De student moet onderscheid kunnen maken tussen het citeren uit of parafraseren van bronnen, en plagiaat vermijden. In geval van aantoonbare plagiaat zijn de richtlijnen uit het OER van toepassing. 21. Het werkstuk mag geen irrelevant materiaal bevatten: a. De onderdelen van de Inleiding (bijv. een ‘status quo’ en historische achtergrond van het onderzoek, gebiedsbeschrijving en dergelijke) moeten aantoonbaar dienen als context voor de probleemstelling; b. Als delen van het uitgevoerde onderzoek niet relevant blijken te zijn geweest worden ze ook niet in het werkstuk vermeld tenzij de docent dit expliciet eist; c. Bijlagen moeten voldoen aan dezelfde criteria voor relevantie; ze mogen geen ‘dumpplaats’ vormen.
11
FACULTEIT DER LETTEREN – RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN STUDIEHANDLEIDING MASTERSCRIPTIE ARCHEOLOGIE 0.
Datum tentamens Tentamen: n.v.t. Hertentamen: n.v.t.
1.
Titel: Vakcode: Opleiding: Studiefase: Type onderdeel: Docent(en):
Master Archeologie en Researchmaster Art History and Archaeology (richting Archaeology) LPX999M20 en LKR999M30 Master Archeologie en Researchmaster Art History and Archaeology master of researchmaster (research) master module Prof. dr. P.A.J. Attema (coördinator)
2.
Aantal ECTS-studiepunten: Doorstroommaster 20 EC (+ eventueel 10 EC Ma-scriptievoorbereiding/stage Archeologie) Researchmaster 30 EC
3.
Ingangseisen Van de overige (research)masteronderdelen zijn respectievelijk 20 (master) EC en 60 (researchmaster) afgerond.
4.
Inhoudsbeschrijving De scriptieklas wordt acht maal per jaar ingeroosterd als verplicht onderdeel van de module scriptie om de scriptievoortgang te bevorderen. De scriptieklas kent variabele instapmomenten. Elke student bezoekt echter ten minste vier bijeenkomsten waar hij/zij de verschillende fasen waarin zijn/haar scriptie zich bevindt toelicht (onderwerp, vraag en – probleemstelling, voortgang, eindverslag) en naar de voorstellen en vorderingen van andere studenten luistert en vragen stelt. Werkwijze
Op het moment dat een student het onderwerp van haar/zijn scriptie heeft vastgesteld met de begeleidende docent, meldt de student zich aan voor de scriptieklas (Progress). Bij de eerstvolgende bijeenkomst zal hij/zij het gekozen onderwerp toelichten ten overstaan van andere scriptieklasstudenten en de docent. De toelichting heeft de vorm van een korte powerpointpresentatie waarin vraag- en probleemstelling kernachtig verwoord worden, theoretisch kader en methode van onderzoek worden toegelicht en verteld wordt welke gegevens aan de basis van het onderzoek zullen liggen. Docent en studenten geven feedback. Indien nodig koppelt de docent van de scriptieklas terug naar de begeleider(s) van de scriptie. De tweede bijeenkomst waaraan een student deelneemt, is bestemd voor voortgangsrapportage. De student legt aan de hand van een powerpoint uit welke stappen ten aanzien van het originele plan zijn genomen en welke stappen nog genomen dienen te worden om tot het eindresultaat te geraken. De student identificeert specifieke problemen en bespreekt deze met de docent en de aanwezige studenten. Op de laatste bijeenkomst presenteert de student zijn/haar eindresultaat in beknopte vorm in een powerpoint (presentatie van ca. 20 – 30 minuten). Hierbij zijn de scriptiebegeleider(s) bij voorkeur aanwezig.
In de praktijk hebben we bij elke bijeenkomst dus steeds te maken met een heterogene groep van starters, gevorderden en (vrijwel) afgestudeerden. De scriptiemodule wordt alleen dan
12
afgetekend wanneer drie bijeenkomsten door de student zijn bezocht waarin hij/ zij gepresenteerd heeft. Indien in de Ma-scriptievoorbereiding/stage inderdaad aan scriptievoorbereiding werd gedaan, kan hierover op de eerste bijeenkomst worden bericht. 5.
Literatuur Geen
6.
Te ontwikkelen Competenties Toepassen van gedurende de studie opgedane academische vaardigheden en vakkennis ten dienste van een substantieel zelfstandig uit te voeren onderzoek en een zelfstandig geschreven werkstuk gebaseerd op een originele vraag- en probleemstelling.
7.
Leerdoelen van het studieonderdeel (eindtermen op moduleniveau) o o
o
zelfstandig een onderzoeksvoorstel kunnen formuleren en en publique te verdedigen. een zelfstandige en originele bijdrage kunnen leveren aan een tak van de archeologische wetenschap in de vorm van een substantieel werkstuk (eindscriptie) met een logische en heldere opbouw op basis van een eigen onderzoek voortgang en eindresultaten op beknopte en heldere wijze kunnen presenteren in woord en beeld.
8.
Plaats van het studieonderdeel in het programma De scriptie vormt het sluitstuk van de masteropleiding of de researchmasteropleiding. Hier komen vakkennis, theoretische kennis, zelfstandig leren en plannen en schrijfvaardigheid bijelkaar.
9.
Weekprogramma/Roostering De negen bijeenkomsten worden (ongeveer) gepland in de kalenderweken: 7: februari 13: maart/april 19: mei 25: juni 31: augustus 37: september 43: oktober 49: december
10.
Berekening studielast De scriptieklas maakt deel uit van de studielast van de module scriptie (20 ECTS voor de MA en 30 ECTS voor de REMA). De totale tijd te besteden aan de scriptieklas bedraagt vier verplichte bijeenkomsten van 2 à 3 uur waarin de student een powerpoint presenteert over zijn/haar onderzoek. Aan het maken van een powerpointpresentatie besteedt de student maximaal een dag. Studenten zijn welkom meerdere bijeenkomsten bij te wonen.
11.
Beoordelingseisen De masterscriptie wordt alleen dan afgetekend indien ook voldaan is aan deelname aan de scriptieklas.
13
12.
Toetsingsprocedure Deelname aan de scriptieklas wordt niet becijferd. De scriptie wordt gezamenlijk beoordeeld door de begeleider en een tweede lezer.
13.
Bereikbaarheid docent(en) Prof. Dr. P.A.J. Attema is bereikbaar via E-mail (
[email protected]), telefoon 050-3626913 of na E-mail of telefonische afspraak aan de Poststraat 6, kamer nr. 15 op verdieping 1.
14