MAANDBRIEF VOOR
jaargang 6 no 6, oktober 2001
LEERHUIS & LITURGIE
DE BIJBEL EN DE GOD VAN DE BIJBEL Alex van Heusden Slimme vraag Een meisje van acht komt thuis van joodse les over de verhalen in de boeken van de Tora - Abraham, Jakob, Lea en Rachel, Jozef, Mozes en Aäron - en vraagt haar vader: ‘Als niemand geweten heeft wat er precies gebeurd is, waarom zijn deze verhalen dan gemaakt?’ Slimme vraag van een begaafd kind dat zich geen knollen voor citroenen laat verkopen. Het wil weten hoe het zit. Dit tafereel speelt in New York, late jaren negentig, in een ‘reform’ (progressief-joods) milieu. Wat de vader zijn dochter in antwoord op haar vraag verteld heeft, weet ik niet. Hij schreef een boek over dit onderwerp dat voor zijn dochter op die jonge leeftijd te hoog gegrepen moet zijn (S. David Sperling, The Original Torah. The Political Intent of the Bible’s Writers, New York University Press, New York & London 1998). Moeilijk boek De bijbel is geen boek om zomaar te gaan lezen, zonder deskundige uitleg, zonder begeleidend commentaar, zonder een leerhuis. Daar is dat boek te moeilijk voor, gewoon om wat er in staat, dat blijkt telkens weer. De bijbel is ook een moeilijk, zelfs omstreden boek om wat er allemaal mee is gebeurd, om wat het christendom ermee gedaan heeft. Niet alleen in eigen huis, door mensen een rigide moraal op te leggen bijvoorbeeld, maar ook ten aanzien van het joodse volk. Intussen voeren joden, van onderscheiden signatuur, hun eigen, dikwijls verbeten strijd over de status en betekenis van de bijbel. Wetenschap én ideologie, en het omvangrijke schemergebied daartussen, blazen om het hardst op de sjofar om de eigen waarheid te proclameren. In oktober 1999 publiceerde Trouw een paginagroot artikel van de Israëlische archeoloog Ze’ev Herzog. Daarin stelt hij: ‘De meeste wetenschappers in bijbelstudies zijn het erover eens dat de historische gebeurtenissen met betrekking tot het ontstaan van het joodse volk grondig verschillen van wat het bijbelverhaal vertelt. Deze archeologische revolutie is nog niet doorgesijpeld in het bewustzijn, maar kan niet worden genegeerd.’ Volgens de bevindingen van deze archeologische revolutie waren de kinderen van Israël geen slaven in Egypte, heeft er geen uittocht plaatsgevonden onder leiding van Mozes, was er geen woestijntocht van veertig jaar, werd het land Kanaän niet gewapenderhand in bezit genomen en heeft het ene koninkrijk onder David en Salomo nooit bestaan. Alles wat we hierover lezen in de bijbel, zou een latere reconstructie zijn van het verleden die een politiek en theologisch doel moet dienen. Richtinggevend woord Nou, die zit. En daar zitten we dan, op zondagmorgen, rondom het woord. ‘Dat woord waarin ons richting werd gegeven...’ Maar wat zien we? De woorden waaien alle kanten op, want ze missen elke grondslag. Of niet? Niet, wat mij betreft, anders stond ik hier niet. Ik lees de bijbel niet om er historische feiten, harde gegevens te zoeken. Ik weet dat ik ze niet of nauwelijks zal vinden. De bijbel is geen geschiedenisboek, zeker niet in de moderne, wetenschappelijke zin van dat woord. Ik lees de bijbel om vertroosting te vinden, de ‘vertroosting der Schriften’. ‘Gij roept mijn leven weg uit het graf, en als een arend herleeft mijn jeugd.’ En om richting, oriëntatie te vinden in deze wereld op drift geraakt, het spoor bijster. ‘Dat woord waarin ons richting werd gegeven...’ Feiten zeggen misschien veel, maar lang niet alles. ‘De feiten spreken voor zich,’ luidt het gezegde, maar daar geloof ik niets van. Feiten vragen om duiding, interpretatie, een samenhangende verklaring, een betekenisvolle context. Anders hangen ze in de lucht, in een luchtledig zelfs. De bijbel presenteert geen feiten, maar vertelt en kiest positie. 1
INHOUD - DE BIJBEL EN DE GOD VAN DE BIJBEL Wat is de bijbel voor boek; bijbel en geweld, o.a. in Numeri Toespraak Amsterdamse Studentenekklesia 30 september 2001 ALEX VAN HEUSDEN - HIJ SPREEKT; Bij Jesaja 57:14-25 Wie spreekt, welke God; tegen wie richt zich zijn woede; God en Allah, de Barmhartige. Toespraak Amsterdamse Studentenekklesia 14 oktober 2001 KEES KOK - ‘ONZE GOD EN JULLIE GOD ZIJN EEN’ Joodse achtergronden van de islam (I) KEES KOK - DEZE WERELD, WIJ-MENSEN Toespraak op vredeszondag 23 september 2001 in de Amsterdamse Studentenekklesia. Over ‘stormen van geweld’, ‘het bandeloze barbarisme dat in ons allen leeft’ (Abel Herzberg). Wie is ‘wij?’ HUUB OOSTERHUIS - AAN EUROPA Psalm 82 HUUB OOSTERHUIS NIEUWE TEKST-CD ‘IEDER WOORD’, meditaties door Huub Oosterhuis BENEFIETCONCERT Al gereserveerd? WESTLANDSE VESPERS Elke derde woensdag van de maand in Naaldwijk -GEBED bij Deuteronomium 20:10-20 TOM NAASTEPAD COLOFON MAANDBRIEF VOOR LEERHUIS EN LITURGIE ISSN 1385 0326 Uitgave van de Stichting Leerhuis & Liturgie (sinds 1980) Eindredactie: Kees Kok Redactie en administratieadres: Postbus 17268, 1001 JG Amsterdam tel: (020) 6256940
[email protected] www.leerhuisenliturgie.nl Abonnementsprijs: fl 45,- per jaar; België: BF 1100 overige landen in Europa fl 60,-
Bij Abraham begint de geschiedenis: geen kringloop meer, geen gesloten cirkel, maar een weg - bijbels sleutelwoord -, de lange weg van de menswording, de moeizame tocht naar een aarde die aan alle mensen een veilig en bewoonbaar huis moet bieden. Op last van welke god? Niet de zonnegod, niet de maangodin, niet enig andere schijngestalte. Een even dwingende als weerloze stem is het die Abraham zegt weg te trekken uit de culturele invloedssfeer van het Tweestromenland en radicaal te breken met alles wat daar gangbaar is: een cultuur van onderdrukking door gelijkschakeling; verheerlijking van de banden van bloed en bodem, met de cultus rond potentie en vruchtbaarheid als apotheose. Abraham gaat de weg van het vertrouwen. Hij vertrouwt zich toe aan de stem die hem oproept te gaan. Hij kan niet anders, want de weg is lang, de bestemming niet meer dan een toezegging, en obstakels zijn er vele.
Armoede is een feit. Maar armoede onrecht noemen en geen ongelukkige natuurramp waartegen niets te doen valt, is een interpretatie. Volgens de bijbel is armoede onrecht dat bestreden moet worden. Literaire verscheidenheid Verhalen en gedichten, beelden en gelijkenissen, een veelheid van literaire genres - kundige vertellers en grote dichters hebben geprobeerd ons te vertellen wie wij zijn en hoe wij zouden moeten worden: zachter, vriendelijker, liefdevoller, ook en juist voor mensen die ons vreemd zijn, die van elders komen, met een andere cultuur en een andere religie. De bijbel, met heel zijn verscheidenheid aan literaire uitdrukkingsmiddelen, wil levensles zijn, onderrichting. Neem het verhaal van Achab, koning van Israël, in het eerste boek Koningen. Volgens verschillende bronnen nam hij in 853 voor onze jaartelling deel aan een van de grootste veldslagen met strijdwagens uit de Oudheid tegen de koning van Assyrië. De bijbel maakt nauwelijks ophef van deze historische gebeurtenis, die geweldig tot de verbeelding gesproken moet hebben, maar vertelt in een lang hoofdstuk hoe diezelfde koning Achab misbruik maakte van zijn macht en een arme wijnboer stenigde om in het bezit te komen van diens bescheiden wijngaard (1 Kon 21). Dit onrecht, deze misdaad wordt in de bijbel geanalyseerd en aangeklaagd, opdat wij ervan leren.
Reuzen en ezels De bijbel staat vol verhalen die evenzovele levenslessen zijn, met verhaalfiguren, personages, die hun eigen rol vervullen. Verhalen kunnen niet zonder personages. In de regel zijn dat mensen, maar niet altijd. De fantasie die mythen, fabels en sprookjes voortbrengt, creëert goden, reuzen, kabouters, elfen sprekende dieren, feniks en centaur. Reuzen komen ook voor in de bijbel, Goliat bijvoorbeeld (1 Sam 17), en twee keer wordt er een sprekend dier ten tonele gevoerd: de slang in de paradijstuin (Gen 3) en, in een komische, folkloristische vertelling, de ezel van Bileam, die tot drie keer toe door zijn meester wordt geslagen en het tenslotte zat is (Num 22:28). Een ander bijzonder personage in de bijbel is God: de schepper van hemel en aarde, die de mens boetseert uit stof van de akker; de stem die spreekt tot Abraham en hem oproept een weg te gaan; de stem uit het vuur die Mozes stuurt naar zijn volk in nood. Dit bijbelse personage valt niet zonder meer samen met de God van kerk en belijdenis in wie je al dan niet gelooft; ook niet met de God van filosofen en theologen, al te dikwijls het abstractum van een zeer hoog verhevene die zich aan de menselijke maat niets gelegen laat liggen. Als we de bijbel bezien vanuit het oogpunt van vertelkunst, dan luidt de vraag niet allereerst wie God is, maar hoe hij functioneert en hoe hij zich verhoudt tot andere personages. Dat kan van verhaal tot verhaal verschillen. God is lang niet overal hetzelfde, misschien niet eens dezelfde.
De God van Abraham Het grote verhaal van Israël begint met Abraham. In het eerste boek van de bijbel, In den beginne, Genesis, staat het relaas over hem. Geen historische figuur, maar een gestileerd personage. In zijn gestalte heeft Israël zichzelf uitgebeeld: hoe het ten tijde van de ballingschap aan de rivieren van Babel ervoor koos de eigen identiteit te bewaren en opnieuw vorm te geven, en niet op te gaan in de Babylonische massacultuur, met eenheid van taal en eenheid van plaats (vgl. Gen 11:1-8); en hoe het is weggetrokken uit het Tweestromenland om terug te keren naar het land van herkomst. JHWH, de God van Israël, is allereerst de God van Abraham. Hij roept Abraham weg uit de heersende wereldorde in het oude Nabije Oosten, waarin het leven van mensen, van de wieg tot het graf, verliep volgens even onnaspeurlijke als onveranderlijke wetten. Men beleefde het bestaan als een eeuwige kringloop, een eindeloos wentelend wiel, in beweging gehouden door zonnegod en maangodin. En de levensgang van iedere sterveling werd tot in detail gestuurd door het noodlot. Achter deze ‘religieuze’ bestaansvisie ging niets anders schuil dan het streven de mensen te onderwerpen aan een massacultuur onder het dictaat van heersers die zich opwierpen als godenzonen. Steden als Oer, Babel en Ninive waren de imponerende symbolen van deze massacultuur. De ‘skyline’ van die steden werd gedomineerd door tempeltorens - de vergelijking dringt zich op -, raakpunten van hemel en aarde, waar miljoenen mensen, uit alle windrichtingen weggesleept, hebben geknield en gebeden, in gelaten onderwerping. Vergeleken met heel dat pandemonium van almachtige goden vonden zij zichzelf onder de maat; hun levenslot liet geen andere conclusie toe. Zij wisten zich niet beter dan de goden die zij gedwongen waren te vereren.
In de woestijn Het vierde boek van de bijbel, In de woestijn, Numeri, vertelt hoe de kinderen van Israël, na een verblijf van één jaar aan de voet van de berg Sinai - een jaar van onderricht, van Tora leren -, opbreken en veertig jaar door de woestijn trekken totdat zij de steppen van Moab bereiken, in de buurt van de Jordaan, de rivier van de overtocht naar het land. Daar treffen zij voorbereidingen om het land binnen te gaan dat hun is toegezegd. Numeri is een boek vol conflicten: jammerklachten en opstanden, acht in getal, bepalen de toon en worden in woeste taferelen en heftige dialogen beschreven. Evenals in het boek En dit zijn de namen, Exodus, dwingt Mozes JHWH het volk niet te verwerpen en niet te vernietigen. Maar een hele generatie, die van de uittocht uit het diensthuis Egypte, zal het land niet binnengaan, ook Mozes niet - zij sterven allen in de woestijn, soms met duizenden tegelijk, op twee na: Jozua en Kaleb. Het zijn dergelijke scenario’s die J.A. (Jules) Deelder ‘geïnspireerd’ zullen hebben tot het schrijven van de bundel Bijbelsch, met sch - Deelder is Statenvertaling-klant, naast Spartafan. Het titelgedicht begint zo: De Bijbel is een heel goed boek / Bloed spettert je van elke blad- / zij overvloedig tegemoet en / moord en doodslag zijn er aan / de orde van de dag terwijl ook / ’s nachts hele volksstammen met / God’s zegen worden afgeslacht / ’t Is al oorlog wat de pot schaft / en het zwaardgekletter is niet / van de lucht die voorts van het / kermen en
De weg van het vertrouwen Zo niet Abraham. Hij vindt zichzelf beter dan heel het Mesopotamische pantheon dat hij daarom verwerpt, in redelijke ontkenning. Hij zoekt naar de menselijke maat. Als er al een god is, laat het er dan één zijn die verworpen, geknechte mensen opzoekt en vrijheid aanzegt - geen dwingelandij, geen onderwerping in naam van welk systeem ook, godsdienstig of economisch, of beide samen (meestal, zo leert ons de geschiedenis, sluiten die twee een bondgenootschap). 2
reutelen van stervenden / en gewonden is vervuld alsmede / van het elk normaal mensch ver / boven de pet gaande geprevel van / aartsvaders en profeten die op / nabije heuvelen gezeten hun hart / ophalen aan de slachtpartij be- / neden waar die vieze vuile stink- / barbaren weer eens ongenadig op / hun sodemieter krijgen van God’s / Eigen Pantsergrenadier Brigade / ‘Das Himmelreich’ onder bevel / van Josua of Saul of noem nog es / zo’n gereformeerde moordenaar... En zo gaat het nog enkele bladzijden door. Laatste regel: DE BIJBEL VERGAAT NOOIT!
Per saldo lezen we hier niets anders dan wat in het vijfde boek van de bijbel, Dit zijn de woorden, Deuteronomium, zo wordt gezegd, bij monde van Mozes, woorden van afscheid, zijn testament (Deut 30:19):
Hoe te verstaan? Nee, de bijbel niet, maar in de bijbel zijn het mensen die vergaan op bevel of door toedoen van God. Niet alleen vijanden van Israël krijgen op hun sodemieter, ook mensen van Israël, kinderen van Israël, Israëlieten, in Numeri zelfs een hele generatie, worden over de kling gejaagd door de God van Israël. Wat wordt ons, lezers, op deze manier te verstaan gegeven? En hoe moeten we zulke ‘bloed spettert je van elke bladzij tegemoet’-verhalen benaderen? En hoe niet? 1. Een lezing naar de letter, een historiserende manier van lezen, levert niets op of alleen maar verkeerde dingen. God wordt onverdraaglijk wreed, een terrorist, bij wie mensenlevens niet in tel zijn. Dat kan nooit de bedoeling van de verteller zijn geweest, omdat in dezelfde bijbel de God van Israël erbarmend en genadig wordt genoemd, God van vriendschap en trouw; en wordt van de mens gezegd dat hij naar het beeld van deze God is geschapen. 2. Verhalen hebben hun eigen wetten, mores, ook ‘technieken’ van vertellen waar je als lezer niet omheen kunt. De bijbelse verhalen zijn geworteld in een Oudoosterse vertelcultuur waarin grof geweld niet wordt geschuwd en dikwijls, zeker in de bijbel, dient als afschrikwekkend voorbeeld. 3. In de bijbel wordt dodelijk geweld niet verheerlijkt, het heeft een pedagogische functie in verhalen die bedoeld zijn als levenslessen. Dat geldt ook voor Numeri. De strekking van de opstand- en ondergangsverhalen in dit boek is: blijf op de weg die Mozes jullie heeft gewezen uit naam van jullie God, dat zal je leven zijn, in vrijheid, zonder onderwerping aan enig vreemd regime en zijn goden. Verlang daarom niet terug naar Egypte met zijn vis- en vlees- en groentenpotten, de prei, de uien en de knoflook. Geen terugkeer naar het patroon van onderdrukking door gelijkschakeling waaruit Abraham, jullie vader en voorbeeld, is weggebroken.
Een geleefd boek ‘Het meeste van een mensenleven wordt het minste opgeschreven, hoe zij trouw zijn aan elkaar’ – een regel uit het lied Boek jij bent geleefd. Wat wél staat opgeschreven in het boek dat bijbel heet is de opdracht om elkaar trouw te blijven, lief te hebben, recht te doen. Deze woorden zijn het hart van de bijbel. Ze liggen besloten in de naam die de God van de bijbel meekrijgt, in het boek Numeri en in tal van Psalmen, een naam die vriendschap en trouw behelst, vriendschap tot het duizendste geslacht bewarend. Een naam als een levensles. ‘Zouden wij dat ook proberen, werd het waar.’
Het leven en de dood houd ik u voor, de zegen en de vloek, kies dan het leven, opdat gij leeft, gij en uw nageslacht.
Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 30 september 2001
HIJ SPREEKT … Kees Kok Gelezen: Jesaja 57:14-25 (vert. Alex van Heusden) Hij spreekt: Baan een weg, een vlakke, rechte weg, verwijder de struikelblokken op de weg van mijn volk. Want zo spreekt de Hoge en Verhevene die eeuwig woont, heilig is zijn Naam: Hoog en heilig woon ik – én bij de verdrukte en vernederde van geest, om tot leven te wekken de geest van de vernederden, om tot leven te wekken het hart van de verdrukten. Want niet voor altijd zal ik twisten, niet voorgoed in woede ontsteken, anders zou de levensgeest het begeven voor mijn aangezicht, de lucht en levensadem die ik gemaakt heb, ik. Om de ongerechtigheid van zijn gewinzucht ben ik in woede ontstoken en ik sloeg hem en verborg mij – woedend was ik. Maar hij ging, van mij afgekeerd, de weg van zijn hart. Ik heb zijn wegen gezien en ik wil hem genezen, hem leiden, met vertroostingen hem tot vrede brengen, allen die treuren – ik schep de vrucht van hun lippen: Vrede, vrede voor de verre en nabije. Zo heeft JHWH gesproken: Ik zal hem genezen. Maar de misdadigers zijn onstuimig als de zee, zij komen maar niet tot bedaren, hun wateren woelen slijk en modder op. Voor de misdadigers, zo spreekt mijn God, is er geen vrede.
Wegdoen en verwoesten Als de kinderen van Israël zich ophouden in de steppen van Moab, nabij de Jordaan, geeft JHWH aan Mozes de opdracht hen de volgende instructie mee te geven (Num 33:51v): Als gij de Jordaan overtrekt naar het land Kanaan, gij, dan zult gij alle bewoners van het land verjagen, weg uit uw aangezicht, gij zult wegdoen al hun fetisjen en totems, al hun gegoten beelden zult gij wegdoen en al hun hoogten verwoesten.
Hij spreekt: Baan een weg. Een weg uit chaos, uit verwarring, verdwaalde geesten, huilende kinderen, mensen die elkaar verspelen. Wie spreekt hier? De God van Mozes en de profeten die ons via Jezus ter ore is gekomen. Hij heeft Naam gemaakt in Israël, niet van de ene dag op de andere, niet zonder slag of stoot, maar met horten en stoten. Tot ergernis en droefenis van Mozes en de profeten heeft het volk hem regelmatig verlaten voor leefbaarder goden als de Baäl en de Mammon. Want er viel en er valt nog steeds moeilijk te leven met die jaloerse, veeleisende God, die mensen bevrijdt om ze de zware last van de verantwoordelijkheid voor anderen op te leggen, voor de verdrukte, de vreemde, de arme. Deze God heeft zich volgens de verhalen een volk uitgekozen om in deze chaos-wereld inspraak te krijgen. Als een bedelaar heeft hij met zijn tien-woorden-plan, eigenhandig gegrift in twee stenen tafelen, langs de deuren van de volkeren geleurd, tot uiteindelijk Israël open deed, uit medelijden. En dat hebben ze
Taliban-maatregelen, zo lijkt het, even radicaal als weerzinwekkend. Maar de strekking is, dunkt mij: ga geen vreemde goden achterna, doodsgoden zijn het die je om de tuin willen leiden met al hun mooie beloften en oogverblindende manifestaties - prachtig, verleidelijke religie -, weg daarmee, uit je aangezicht, want ze zijn erop uit je te onderwerpen en te knevelen. De tekst uit Numeri zegt het grimmig en dreigend, met als bedoeling het volk in toom te houden. Het zal wel nodig zijn geweest. Zulke barse en brute teksten zeggen weinig over de God van Israël, over wie hij is, maar alles over de pedagogiek van de verteller en wat hem daarmee voor ogen staat. 3
struikelblokken. Zij verheffen zich tot ongenaakbare hoogten en komen nooit thuis bij verdrukten en vernederden, al menen zij in hun naam te handelen. En in de naam van hun god: hun uitbuiter-god, hun terreur-god, hun jihad-god, hun god-blessamerica-god, de god die zij zich hebben toegeëigend, hun gestolen god.
geweten. Al in de woestijn, kort na hun bevrijding uit Egypte, hebben zij geprobeerd die lastige God van zich af te schudden. Ze kozen tegen die tien loden geboden en voor het gouden kalf. En eenmaal in dat ‘beloofde land’ aangekomen, kozen ze er voor te worden als alle andere volkeren, met een koning van vlees en bloed, inclusief uitbuiting en oorlog. Heel de geschiedenis van dat volk, zoals die geschreven staat, is een aaneenschakeling van relatie-problemen met die tegennatuurlijke God, die maar blijft aandringen, bidden en smeken om gehoor. En de profeten zijn de postillons d’amour van deze verliefde stalker, de troubadours van de schepper die met verdriet en woede zijn schepping, mens en wereld, hemel en aarde ten gronde ziet gaan. Zij vloeken en tieren, vleien en flemen in zijn naam. We lazen vandaag zomaar een fragmentje uit die hartstochtelijke poëzie, een stukje uit Jesaja, misschien wel de grootste dichter onder de profeten.
5. En Allah? Is de God van Mohammed en de islam ook zo’n God als die van Jesaja? Hij wordt door de heersers en misleiders dezer wereld in elk geval net zo zwaar misbruikt als die van Israël en Jezus. De Koran mag dan een heel ander soort boek zijn dan de bijbel; Arabische poëzie die ons vreemd, hoog en verheven voorkomt, maar de God over wie het daar gaat is ook die van tora en evangelie. Dat wordt er tenminste uitdrukkelijk in gezegd, dus dat moeten we serieus nemen. De inhoud van de Koran, van de soera’s, de hoofdstukken is voor een groot deel afkomstig uit de joodse traditie, al of niet opnieuw aan Mohammed ingefluisterd door de aartsengel Gabriël, ook al van joodse huize. In de eerste eeuwen, onze Middeleeuwen, hadden de moslims geen problemen met die joodse wortels van hun godsdienst. In de bloeitijd van de islamitische cultuur, aan de universiteit van Bagdad en in bruisende centra als Grenada en Sevilla, was de bestudering van de relatie jodendom-islam zelfs een aparte, intensief beoefende wetenschap: de israilijaat. De kracht van die cultuur bestond juist in de wederzijdse bevruchting . Die beschaving is weggevaagd, door invasies vanuit het verre oosten. Maar ook door kruistochten, later gevolgd door kolonialisme en imperialisme; een lange, gecompliceerde en trieste geschiedenis. De islam is daardoor veranderd, vastgelopen, teruggeworpen op zichzelf En dat kwam allemaal uit het Westen, vanuit het christelijke Westen, van ons uit. De kruistochten zijn voor veel moslims nog altijd een trauma, symbool voor onderdrukking en vernedering. Nogal dom dus van Bush om in zijn rede tot het congres het woord crusade in de mond te nemen, minstens even dom als de codenaam voor de war on terrorism: ‘infinite justice’.
2. ‘Baan een weg, verwijder de struikelblokken op de weg van mijn volk’, lezen we. Er is geen weg, geen uitweg, alles is vastgelopen, zoals zo vaak, zoals toen en vandaag. ‘Mijn volk’ is in deze tekst Israël, maar de profeten hebben er geen enkel probleem me om hier andere volkeren, andere namen in te vullen. Israël is de eerst aangesprokene van deze God, maar niet de enige en de laatste. ‘Zijn jullie voor mij niet gelijk aan de kinderen van de Ethiopiërs’, zegt Hij bij monde van Amos, ‘Israël heb ik uitgeleid uit Egypte, de Filistijnen uit Kaftir en de Arameëers uit Kir’ (Amos 9:7). Dat is politiek-religieus gevoelige uitspraak van Amos. De Ethiopiërs waren nog een volk uit ‘verweggistan’, verscholen achter de brede rug van Egypte. Maar de Filistijnen en de Arameeërs waren naaste buren. Vertaal dat maar eens naar vandaag: ook de Palestijnen en de Syriërs heb Ik bevrijd. Niemand mag aanspraak maken op een exclusieve relatie met die Bevrijder-god, zelfs niet ‘zijn’ eigen volk. 3. De God die hier spreekt bij monde van Jesaja, noemt zichzelf de Hoge en Verhevene. ‘Hoog en heilig woon ik.’ Zo hoort dat bij goden. Zij zitten in de hemel op een tronen, kijken vanuit de hoogte neer op de voortmodderende mensenkinderen en zuchten diep. Maar deze niet. Want direct daarop zegt hij: ‘én ik woon bij de verdrukte en vernederde van geest’. Zo kennen heeft Israël Hem leren kennen: als een God die afdaalt om te bevrijden, een uitzonderlijke. Die bereikbaar is voor kleine mensen, hoop voor de rechtelozen. De Hoge en Verhevene vertaalt zichzelf in een menselijke God. Woedend is Hij, woedend om die onderdrukking, die vernedering, om wat er allemaal gebeurt, vaak ook nog in zijn Naam: kinderen die hun kinderen verslinden, de vaders hun zonen, de moeders hun dochters; een sleep van ongedierte, een lente van zwavel, een herfst van bommen, een nieuw millennium van ontzetting en rouw, zinloos geweld, onschuldige doden. Woedend is Hij, Hij slaat, Hij verbergt zich, maar niet hard en niet voor lang. Ik kan toch niet eeuwig kwaad blijven, mompelt Hij, de mensen zouden het besterven zonder de levensadem die Ik ze zelf heb in geschapen. Hij daalt af. En Hij woont bij de treurenden, op de puinhopen, in de vluchtelingenkampen, zonder aanzien des persoons, en des volks, Hij, de Hoge en de Verhevene.
6. Allah krijgt van de islam negenennegentig namen. Te veel om hier op te noemen. De eerste is ‘Allah’-zelf, God van Tora, evangelie en Koran. De tweede luidt: ‘Al Rachman’, de Barnhartige. Die naam staat als een opschrift, een opdracht, een sleutel, aan het begin van bijna alle hoofdstukken van het boek. Onder dat voorteken, onder die naam moet heel de Koran worden gelezen en geïnterpreteerd, ook alle woede en oordeel, straf en hellebrand die in dit strenge boek rijkelijk aanwezig is, net als trouwens in de joodse en christelijke Schriften. Wie al die terechte, heilige woede en goddelijke dreiging tegen de misdadigers van deze wereld met hun hebzuchtige ongerechtigheid uit die geschriften isoleert en er mee aan de haal gaat, zondigt tegen de Naam, tegen de Barmhartige. 7. Hij heeft gesproken, de Barmhartige, bij monde van Jesaja: Hij temt zijn woede, beheerst haar: Ik wil genezen, niet verslaan, niet overwinnen, zegt Hij, Ik wil de treurenden troosten en tot vrede brengen. En, zo dicht de profeet verder: ‘Ik schep de vrucht van hun lippen.’ Ik maak liedjes voor ze, ik laat ze zingen: ‘Vrede, vrede, voor de verre en de nabije’: voor de Ethiopiërs en de Filistijnen, de Amerikanen en de Afghanen, de Israëli’s en de Palestijnen; baan een weg, ruim de struikelblokken op. Blijf zingen ‘tegen de code van de terreur’ en ‘tegen de machinerie van de goddelijke oorlog’. Geef niet op, geef nooit op. Zo moge het zijn.
4. Op wie is deze God eigenlijk woedend? Op de misdadigers, de mensenrechtenschenders, overal ter wereld. ‘Om de ongerechtigheden van hun gewinzucht’. Dat is duidelijke taal. De misdadigers van deze wereld houden het onrecht in stand door hun gewinzucht. Zij kopen voor zichzelf vrede, veiligheid en welvaart ten koste van anderen. Zij verkopen wapens, zaaien haat en terreur, oogsten dood en verderf. Ze zijn onstuimig als de zee, komen maar niet tot bedaren, woelen slijk en modder op. Zij kennen de weg van de vrede niet, ze versperren hem met
Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 14 oktober 2001
4
Abraham met zijn volk over de afgoderij getwist hebben. En zoals Abraham - volgens Genesis - wegtrok uit Ur der Chaldeeën, zo trok Mohammed weg uit Mekka, om er zeven jaar later, als veroveraar terug te keren en de Ka'aba te maken tot hét heiligdom van de islam. Het jaar 622 is het eerste jaar van de islamitische jaartelling. Het jaar van de 'Hidjra', dat is: de doorsnijding van de stam-banden.
‘ONZE GOD EN JULLIE GOD ZIJN EEN' Joodse achtergronden van de islam (1) Kees Kok
Ontleningen Abraham Geiger, één van de grondleggers van het liberale (‘reform’) jodendom, schreef in 1832 als 22-jarige student, bij wijze van antwoord op een universitaire prijsvraag, een uitvoerig essay getiteld 'Wat heeft Mohammed van het jodendom overgenomen?' (Was hat Mohammed aus dem Judenthume aufgenommen?) Geiger, vanaf zijn derde jaar onderwezen in de bijbel, vanaf zijn zesde geschoold in de Talmoed, beheerste ook het Arabisch. Hij deed een objectief, bijna schools onderzoek naar de joodse elementen in de Koran, waartoe hij ook een aantal belangrijke Korancommentaren bestudeerde, en beantwoordde de gestelde vraag met een volmondig ja: Mohammed was in de omstandigheid dat hij van het jodendom allerlei begrippen, ideeën en verhalen kon en ook wilde overnemen. Deze ontleningen zijn niet zozeer afkomstig uit de Schrift zelf, uit Tenach, als wel uit de levende mondelinge joodse traditie. Geiger wijst dat aan de hand van talloze voorbeelden precies aan, zonder overigens een spoor van superioriteit, eerder met grote eerbied voor Mohammed en diens visioen van één godsdienst voor joden, christenen én Arabieren. Geigers onderzoek maakt een bijzonder gedegen indruk, ook al is het voor niet-ingewijden in de rijke rabbijnse en islamitische traditie letterlijk onnavolgbaar. Allerlei details in de verhalen over Abraham en Mozes en andere bijbelse figuren, allerlei bijzonderheden in de beschrijvingen van hel en paradijs, blijken niet zozeer eigenaardigheden of misvattingen van Mohammed te zijn, zoals vaak gedacht en beweerd is, als wel ontleningen aan de joodse verhaaltraditie (midrasj). Natuurlijk: veel daarvan heeft Mohammed gebruikt om zijn eigen godsdienst en zijn profeetschap te funderen, maar dat is precies wat de evangelisten ook met Jezus hebben gedaan! Geigers boek waarmee hij overigens de prijsvraag won - is in 1989 in het Engels vertaald en vele malen herdrukt, het laatst in 1970 (Judaism and islam, New York 1970). Maar de conclusie eruit: dat de Koran kennelijk, net als het evangelie, niet los van zijn joodse achtergrond kan worden verstaan, heb ik nog nergens anders gelezen. In het in 1984 verschenen Nederlandse handboek 'Islam; Norm, ideaal, werkelijkheid' (Jacques Waardenburg [red.], Het wereldvenster/Standaard, Weesp/Antwerpen 1984; vijfde gewijzigde en aangevulde herdruk 2000), vindt men zeer veel uitstekende basisinformatie over de islam, maar de invloed van de joodse traditie op de Koran wordt er niet apart in behandeld.
Het lijkt er sterk op dat Mohammed aanvankelijk niets anders voor ogen stond dan de introductie van een eigen, Arabische vorm van het monotheïsme Het monotheïsme was tot dan toe een puur joods 'concept': 'God is Hij alleen' (psalm 97). Het is aanvankelijk door de christenen overgenomen, maar gaandeweg geproblematiseerd door het concept van de 'Drie-eenheid'. De vaak heftige theologische strijd die daarover in de tweede tot vijfde eeuw heeft gewoed, had met name in het Midden-Oosten niet alleen verschillende theologieën, maar ook verschillende, elkaar bestrijdende kerken opgeleverd. Die kerkelijke stammenstrijd is Mohammed niet ontgaan. Mohammed heeft niet zozeer een nieuwe godsdienst willen stichten, als wel een jodendom én het verdeelde christendom overstijgende vorm van monotheïsme ontworpen, die hij geschikt achtte voor zijn nog polytheïstisch mede-Arabieren. Daarom greep hij ook terug op Abraham: die was immers de vader van álle gelovigen, joden én christenen; en bovendien van Ismaël en zijn afstammelingen, de Arabieren. Met de islam zouden alle godsdiensten terugkeren in de schoot van Abraham: dat zag Mohammed als zijn heilige opdracht. Zegt niet: 'Drie' Mensen van de Schrift! (dat is: joden en christenen, KK) Ga niet te ver in jullie godsdienst. Zeg over God alleen de waarheid. De messias (masieh) Jezus ('Isa), de zoon van Maria (Marjam), is slechts een boodschapper van God, ook is hij het woord van God, dat Deze richtte tot Maria én een geest bij Hem vandaan. Gelooft in God en zijn boodschappers, maar zegt niet: 'Drie'. Houdt daarmee op, dat is beter voor jullie. Immers, God is één God, geprezen zij Hij! Dat Hij een kind zou hebben!! (Koran, Soera 4, 171) De Koran geeft aan Jezus ('Isa) alle eer: hij is profeet, boodschapper van God, woord van God én zelfs een geest van Godswege. 'Messias' ('masieh') lijkt hier meer als eigennaam dan als betekenisvolle titel gebruikt - zoals 'Christus' bij de christenen. Maar absoluut ondenkbaar en uit den boze is de idee van de Drie-eenheid: ‘Zegt niet 'Drie', houdt daarmee op’. Mohammed beschouwt de leer van de Drie-eenheid als een vorm van polytheïsme Hij reageerde daarmee ook tegen de door het christendom sterk benadrukte goddelijkheid van Jezus: ‘Ze hebben zich de messias, de zoon van Marjam, tot heer genomen, in plaats van God’, zo lezen we (Soera 9, 31). Een theologie van vandaag die zich bezint op de joodse wortels van het christendom, kent deze kritiek ook vanuit het jodendom, en is er gevoelig voor. Inderdaad: de eenheid van God is ook de kern van Israëls geloof - 'Hoor Israël, Hij, onze God, Hij één' en van de oudste christelijke geloofsbelijdenissen: ik geloof in één God ... credo in unum Deum; God is Hij alleen.
Monotheïsme In het jaar 622 van onze 'christelijke' jaartelling trok Mohammed, koopman, 52 jaar oud, weg uit zijn stad, zijn stam, zijn familie, uit Mekka, waar hij geen gehoor vond voor zijn religieuze boodschap: 'Er is geen God dan Allah'. In Mekka wemelde het van de goden en dat was goed voor de economie die gebaseerd was op de karavaanhandel. In Mekka kruisten zich de twee belangrijkste handelswegen van het Arabisch schiereiland: van Zuid naar Noord; van Oost naar Zuid: kameelkaravanen, beladen met specerijen, goud, wierook en mirre. Zo was Mekka een trefpunt van culturen en godsdiensten: en mét de handel bloeide ook de religie. In de Ka'aba, een kubusvormig heiligdom, bevonden zich talloze godenbeelden. Daarmee was Mekka al vóór de islam een bedevaartplaats. Volgens de Koran is de Ka'aba oorspronkelijk gebouwd door Abraham, samen met zijn zoon lsmaël. Net als Mohammed zou
Maar Mohammed betrekt ook het jodendom in zijn kritiek: ‘De joden zeggen: Oezaïr [Ezra?, Hosea?] is Gods zoon’ (Soera 9, 30). Het is niet helemaal duidelijk waar hij op doelt, maar de aanduiding van Israël, of Israëlieten als 'kind van God' komt in Tenach meermalen voor. Wellicht doelt Mohammed op de in 5
Hosea geciteerde tekst ‘uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen’ (Hosea 11:1; Exodus 4:22; Mattheus 2:15). Hoe dan ook, God als vader is ondenkbaar, ja ‘iets verschrikkelijks’ (Soera 19, 89). De Koran verwerpt elke uitspraak waarin Israël zelf, of één van zijn profeten 'zoon van God' wordt genoemd. De God van de Koran, 'Allah', is veel te verheven om zich de mens tot metgezel, tot verbondspartner, laat staan tot kind te nemen. Dat is voor Mohammed letterlijk iets 'ongehoorde'; dat heeft de engel Gabriël hém niet geboodschapt. En is het niet inderdaad 'ongelooflijk' dat God aan de mensen de macht zou geven om zijn kinderen te worden, zoals geschreven staat in de proloog van het Johannesevangelie? Is het ooit in een mensenhart opgekomen: een God die afdaalt om te bevrijden, die zijn woord laat afdalen in het vlees, in een mens? Wordt voortgezet
boek Amor Fati (wat betekent ‘liefde voor je levenslot’). Ik lees u een passage daaruit voor:
DEZE WERELD, WIJ-MENSEN
In de berichten en discussies over de gebeurtenissen was tot nu toe geen plaats voor ‘begrijpen’. ‘We moeten de verwrongen geesten van de daders niet al te serieus nemen. Wie deze aanslag op zijn geweten heeft, verdient geen enkele vorm van begrip’, lees ik in een krant. Hier wordt handig gemanoeuvreerd met het woord ‘begrijpen’. Begrijpen in de richting van excuseren. Of zoals ze in Frankrijk wel zeggen: alles begrijpen is alles vergeven. Abel Herzberg bedoelt iets anders.
‘Nu zijn wij, na enige omzwervingen, uit Bergen-Belsen teruggekeerd (zo begint het laatste hoofdstuk) en alles is alweer een tijd geleden. Ik zie de herinnering vervagen, er ontstaat een doffe plek in ons geheugen. En dat is begrijpelijk genoeg. Het is niet aangenaam altijd weer terug te denken aan gruwelijke dingen, en het heeft ook zijn bezwaren daarover bij voortduring te vertellen. Het is namelijk niet waar, dat wreedheid alleen maar afstoot. Zij trekt ook aan. De wreedheid is besmettelijk. Het is daarom niet zonder belang, hóé over de kampen geschreven wordt. Het is in dit verband van groot belang dat men niet alleen weet wat er gebeurd is, maar ook probeert het te begrijpen. Wat de “doffe plek” in ons geheugen zal zich uitbreiden naarmate wij het gebeurde minder “begrijpen”.’
Vredeszondag, 23 september 2001
Huub Oosterhuis Ten geleide Het is vredeszondag vandaag. Dat gaat gewoon door. Op de joodse kalender is het vandaag de zesde van de geduchte, de Ontzagwekkende Dagen: het zijn er tien, van Joods Nieuwjaar tot Grote Verzoendag. Dagen waarin je wordt uitgenodigd, vermaand om het goed te maken, met elkaar vergeving te vragen, en te schenken, zo mogelijk. Ik herinner u eraan dat wij hier Jezus beschouwen en overwegen als een zoon van de Tora, één uit de traditie van Mozes en de profeten. Het is in zijn geest om de opdracht – gij die tot Israël gesproken hebt door Mozes en de profeten, ons hebt gij deelgegeven door Jezus uw dienstknecht. Er zijn nog vier Ontzagwekkende Dagen te gaan.
Wat heeft Herzberg begrepen? Dat wij ons niet van de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog kunnen afmaken met te zeggen dat het schurken, misdadigers en krankzinnigen zijn geweest die ze bedreven. Het waren gewone individuen, niet slecht, niet goed – doodgewone, op eten en drinken beluste, saaie, naar verandering en spanning verlangende, maar vooral ook bange mensen, die overal voor te krijgen zijn als het hen maar een beetje belangrijker maakt, opneemt in een wat groter verband dan dat van hun kleine geboortemilieu. Er werd een beroep gedaan, schrijft Herzberg, op het ‘bandeloze barbarisme’ dat in hen leefde (‘dat in ons allen leeft’). ‘En toen dat strookte met hun belang, zongen ze bijna allen “Heil, Sieg Heil”.’
Laat ons bidden. ‘Ik zie water en gebouwen, o mijn God!’, laatste woorden van die stewardess uit het ‘eerste’ gekaapte vliegtuig.
Het bandeloze barbarisme dat in ons allen leeft. En dat dus onder bepaalde omstandigheden opnieuw in mensen kan losbarsten, kan worden opgeroepen – onder welke? Die barbaar in ons noemt Herzberg ‘de totalitaire mens’; ‘hoe ontstaat hij?’ vraagt hij zich af, ‘die mens die er altijd geweest is en ons altijd bedreigt.’ Herzberg wil een ‘sociale diagnose’; dat ‘totalitaire, niets ontziende, zogenaamd onmenselijke’, waarom houdt het maar niet op, is het niet te ‘beschaven’? Dat moet onderzocht worden, vindt hij, zo wetenschappelijk mogelijk. Aan zo’n onderzoek en aan een ‘brede maatschappelijke discussie’ hierover bestaat, meende hij, groter behoefte dan aan de gangbare gevoelshoudingen, of die nu mild of onverzoenlijk zijn. Zo’n pleidooi voor onderzoek en bezinning vormt een belangrijk deel van het erfgoed dat Herzberg heeft nagelaten. Het zijn de vragen van een waakzaam geweten. Wie ze niet meer stelt, zal steeds minder ‘begrijpen’. En wie niet meer ‘begrijpt’, verliest op den duur zijn individuele innerlijke weerstand tegen ‘het totalitaire’. Maar ook: geeft zich over aan angst en wraakgeroep.
Laat de vloed de diepte mij niet verslinden. Laat de mond van het graf niet boven mij dichtgaan. Keer u niet af, ontferm u over mijn angstige ziel. (Gezongen: Wat geen oog heeft gezien. Liturgische Gezangen I, nr 211, II 5)
Toespraak 1. ‘Door stormen van geweld voortgejaagden zijn wij.’ ‘Zijn wij geworden, deze wereld.’ Wij? Het is toch dáár gebeurd, en niet hier, tussen Museumplein en Centraal Station. Voorzichtig met die beeldspraak. ‘Het was een aanslag op ons allemaal, op het vrije westen, op dé democratie’ – ‘een oorlogsverklaring aan óns.’ Of je bent voor ‘óns’ – ons is dan ineens ook het goede, de Goede kant – of je bent voor de terroristen. Wij, ons, en zij. Wij: de internationale coalitie, tegen het terrorisme – ik vrees een schijn-wij, waarin ieder ik vervaagt en wordt gelijkgeschakeld. We kennen dat wij als opgehitste, vernielende massa; het applaudisserende wij rondom de leider; afgedwongen wij. Maar nog lang geen ‘wij-mensen’.
3. In de schaarse analyses van de nieuwe wereldsituatie werd tot nu toe de grondeloze armoede en uitbuiting van grote delen van de wereld niet meegewogen; hier en daar werd zelfs de gedachte dat het een met het ander te maken zou kunnen hebben, honend afgewezen. Maar: wanhopige armoede als voedingsbodem voor haat – dat is toch evident. Als je niets te verliezen hebt dan de
2. De joodse schrijver Abel Herzberg – hem ter gedachtenis wordt vanmiddag hier de twaalfde Abel Herzberg-lezing gehouden - … toen hij eenmaal teruggekeerd was uit het uithongeringskamp Bergen-Belsen, schreef hij, vrijwel onmiddellijk, zijn beroemde 6
ketenen van je ellende, en misschien een wereld te winnen, al is het dan ook onder aanvoering van een schatrijke terrorist die natuurlijk precies weet hoe dat werkt. Maar de wereldwoordvoerders houden het erop dat het terrorisme een zaak van schurken, misdadigers en krankzinnigen is. Zoals ze ook besloten hebben de betekenis der woorden bij te stellen: internationale solidariteit betekende: solidariteit met de slachtoffers van uitbuiting, de ‘verworpenen der aarde’ – in de traditie van Mozes en Jezus is dat de strekking van het woord ‘liefde’, en is onderdrukking en verwerping van arme mensen één van de meest voorkomende vormen van terreur. Maar nu en voortaan zou solidariteit betekenen: achter Amerika staan, meedoen aan de Operatie Oneindige Gerechtigheid. En nergens klinkt de roep om een coalitie tegen de internationale economische tweedeling die al meer dan twintig jaar zo vernuftig en schaamteloos gepland wordt. En bij dat ‘wij’ en ‘ons’ zijn de mensen in Afghanistan niet inbegrepen.
AAN EUROPA Huub Oosterhuis
In de vergaderzaal der goden opgestaan oog in oog met die godheden staat Hij, die Ene en spreekt hoor zijn aanklacht: Hoe lang nog het recht geloochend, de booswicht, de schender begunstigd? Doe recht de minste, het weeskind, de arme, beroofde, vernederde. Red hen die geen verweer hebben, doe hen ontkomen aan de hand van de schender.
4. Ik zou vandaag, aan het begin van het nieuwe seizoen, herinneren aan een paar afspraken die wij, in de loop van jaren, met elkaar gemaakt hebben – ‘wij’ zeg ik. Een afspraak over het woord ‘God’, dat is ingesponnen in misverstanden, slogans en geruchten die ons in verwarring brengen, als wij teveel televisie kijken en niet bij de bijbelse les blijven. Met ‘God’ bedoelen wij: de stem die spreekt in Psalm 82 – waarom staat er ‘Aan Europa’ boven de (hiernaast afgedrukte) tekst? Omdat Europa dezer dagen is toegetreden tot die grote coalitie, en omdat, in coalitietaal, ‘wij allemaal’ Europa zijn. Die stem, die wij herkennen van ‘mens waar is je broer, je zusje’, die-uit-het-vuur, die mensen stuurt naar mensen in nood; ‘doe recht de minste, het weeskind, de arme, beroofde, berooide, vernederde’. Die bedoelen we als we hier ‘god’ zeggen – spreken we af.
Zij willen niet weten, niet zien in duisternis gaan zij hun gang – op haar grondvesten wankelt de aarde. Wel heb ik gesproken, zegt Hij, die Ene: godheden zijt gij, zonen, gij allen, van God in de Hoge, maar sterven zult gij, als mensen sterven, vallen, zoals koningen vallen.
En dan: in de Amsterdamse Studentenekklesia heeft een aantal mensen met elkaar afgesproken: dat zij zullen blijven verlangen naar een wereld waar brood en liefde is (en water en wijn en schoonheid en lust en gratie en plezier) genoeg voor allen. Naar een nieuwe wereld dus. En dat zij hun ‘normen en waarden’ en politieke keuzes zullen toetsen aan dit elementaire ideaal, niet hoeveel het er zijn. Deze afspraak, dat wij de kleinste, meest onmogelijke gebaren van goedheid en liefde zullen verstaan als tekenen van de mogelijkheid dat ‘een nieuwe wereld komen kan’ vernieuwen wij jaarlijks op de Avond voor Kerstmis en heeft voor mij de kracht van een belofte. Méést bondige samenvatting van die belofte is het ritueel van brood en wijn. De afspraak is één gebaar: je houdt je hand op, je krijgt een stukje van het ene brood dat zo groot is als het leven op aarde, en zo breekbaar. En je besluit: ik ben van dat gebaar, tegen de honger, tegen noodlot en willekeur – ik hoor bij dat verhaal over liefde als laatste waarheid. En je zegt terwijl je je hand ophoudt en het brood ontvangt, met of zonder stemgeluid of bewegen van lippen: Afgesproken, amen, wat betekent: hier ben ik, kome wat komt.
Sta op, richt de aarde, Gij, want U komen toe alle volken. psalm 82
Nieuw: tekst- CD IEDER WOORD dat komt op mijn lippen onuitgesproken nog, Gij hoort het al (Psalm 139)
8 meditaties, door Huub Oosterhuis,
met piano-improvisaties door Henri Heuvelmans Over: - De grote zandvlakte - Levensadem - Tuinen - Een jongen van veertien - Vierenvijftig en alleen - In de ochtend - Zijn we gelukig - Op de vierkante meter - Waar zijn onze doden - Zo goed mogelijk - Vrijheid - En toch
5. Wij. Eerste persoon meervoud, meervoud – veelvoud van ik. ‘Wij’ zeggen we op goed geluk, wij-hier, dat is nog een beetje te overzien. Het komende lied gaat over ‘wij mensen’: stoutmoedigste van alle utopieën: scheidsmuren afgebroken, ‘blinde muren zacht licht water geworden’ … zulke mensen. (Gezongen: Ander, ouder, Liturgische Gezangen II, nr 14.
- Ik versta onder liefde - God almachtig - Scheur de wolken - Kom dan, spring - Gezien, gekend - Gij peilt mijn hart
Prijs: fl 27,50. Te bestellen bij Stichting Leerhuis en Liturgie
Amsterdamse Studentenekklesia, Vredeszondag, 23 september 2001
7
AL GERESERVEERD? BENEFIETCONCERT COMPOSITIEFONDS
GEBED
DE RODE HOED – ZONDAG 18 NOVEMBER 2001
Nog altijd, o God overal op aarde, nog altijd en overal gaan de vuisten omhoog, heft men vaandels van haat, volk tegen volk, man tegen man,
Bij Deuteronomium 20,10-20
Op zondag 18 november 2001 organiseert de Amsterdamse Studentenekklesia een Benefietconcert ten bate van haar Compositiefonds. Dit eerste benefietconcert vindt plaats op zondag 18 november 2001 in De Rode Hoed, Keizersgracht 102 in Amsterdam. Aanvang 14.30 uur. U kunt optredens verwachten van Trijntje en Tjeerd Oosterhuis, Leonardo Amuendo, Edsilia Rombley, Antoine Oomen en zijn dochters, Esther Floor, Elin Meynen, Esther Adelaar, Tom Löwenthal, Henri Heuvelmans en een aantal andere muzikanten. Het concert duurt tot ongeveer 17.00 uur. Op het programma staan: gezongen poëzie, liturgische liederen en uiteenlopende instrumentale bijdragen. Presentatie: Huub Oosterhuis
laat men landschappen verschroeid achter, de huizen verwoest, vaders dragen hun verhongerd kind ten grave, vrouwen bewenen haar schoot. En nog altijd en overal bidt een christenziel tot U vergeefs om vrede ...
Als u dit benefietconcert wilt bijwonen, kunt u een stoel huren voor 100 gulden. Wij hebben maximaal 350 stoelen, dus u begrijpt dat u er snel bij moet zijn. Vol is vol! Stoelen kunnen worden gereserveerd bij de Stichting Leerhuis & Liturgie, telefonisch 020 6256940 of per e-mail
[email protected] onder vermelding van naam, adres en telefoonnummer. Betaling op de dag zelf aan de kassa, vanaf 13.30 uur (contant of per betaalcheque; geen pinmogelijkheid).
Maar wat moeten zij dan méér doen dan bidden en, en en ‘vrede’ roepen alom met hese stem? Ach, wij weten, wij moeten ook dragen, de zonde van dit geslacht, zoals gijzelf hebt gedaan in uw Zoon, toen hij leed en stierf, mensenzoon.
WESTFRIESE EKKLESIA Seizoen 2001-2002
De bijeen komsten van de Westfriese Ekklesia vinden plaats op elke vierde zondag van de maand in de Oosterkerk te Hoorn
Maar, zo waarlijk als gij hem hebt doen opstaan uit de kuil der vergeefsheid zo laat om zijnentwil de wapenstilstand, het tijdperk zonder gebrul en gebulder aantreden voorgoed.
Agenda van toespraken (onder voorbehoud) 25 november Bettine Siertsema: Jezus-beelden 23 december Alex van Heusden: Is met Jezus de Messias gekomen? 27 januari Kees Kok: De doop van Jezus 24 februari Huub Oosterhuis/Ton Honig: Jezus als leraar. 24 maart Menso Rappoldt: Palmzondag: het lijden van Jezus. 28 april Kees Kok: Prediking van het koninkrijk 26 mei Ton Honig/Huub Oosterhuis: De geest van Jezus
En maak gij de christenzielen doortastend en kranig om te verhinderen eenieder in zijn plaats de troonsbestijging van het adderengebroed met de krijgstiaar, met die goudgerande goudgevlamde soldatenpet.
WESTLANDSE VESPERS
Georganiseerd door de Stichting Leerhuis – Westland in samenwerking met Stichting Leerhuis en Liturgie Amsterdam De Westlandse Vespers vormen een cyclus van tien avonden (elke derde woensdag van de maand): nog tot juni 2002
O schande, God in de hemel: neem onze schande weg! Tom Naastepad, uit de Arauna-brief van mei 1990 (ook in: Werkschrift 12e jg.no 6, 1993, blz 106)
Inlichtingen en aanmelden: ds Paul Saraber 0174-642650; Stichting Leerhuis en Liturgie 020-6256940 of
[email protected] De avonden bestaan uit een ‘leerhuisles’ (18:00-19:00), een vesperviering (19:15-19:55), een eenvoudige maaltijd onder het bekijken van het nieuws (20:00-20:45) en een gesprek waarin gepoogd wordt het geleerde en gevierde te betrekken op de ‘geleefde’ actualiteit (20:45-22:00). 8