Lokale financiën OCMW’s en politiezones
2013
Inhoud
De financiële situatie van de Vlaamse OCMW’s →
Sociaaleconomische context
→
Budgetten 2013
10
→
Rekeningen 2011
14
→
Balansen 2011
14
→
Investeringen 2013
15
→
Schuldratio’s en liquiditeit
15
→
BBC: nieuwe rapportering en
→
Analyse van de openbare woonzorgcentra (WZC) 18
nieuwe definitie van evenwicht
8
16
De financiële situatie van de Waalse OCMW’s →
Sociaaleconomische context
22
→
Gewone uitgaven
24
→
Gewone ontvangsten
29
→
De investeringen van de Waalse OCMW’s
31
→
Budgetsaldi en resultatenrekeningen
32
De financiële situatie van de Brusselse OCMW’s →
Sociaaleconomische context
36
→
De gewone uitgaven
38
→
Exploitatie-ontvangsten
42
→
De investeringen van de Brusselse OCMW’s
44
→
Begrotingssaldi en resultatenrekeningen
46
De financiële situatie van de politiezones →
Lokale politie
48
→
Gewone ontvangsten
50
→
Gewone uitgaven
53
→
Schulden en investeringen
55
→
Financiële toestand
56
Lokale financiën | OCMW’s en politiezones | 2013
→
De financiële analyse van de OCMW’s verschilt voor de drie gewesten van het land omdat de Vlaamse, Waalse en Brusselse OCMW’s elk hun eigen boekhoudstelsel hebben. De financiële realiteit achter de geboekte totaalbedragen en saldi kan daarom moeilijk in een vergelijking worden gezet. Alleen de gemeentetoelage is een min of meer vergelijkbaar element in de ontvangsten, zowel voor de OCMW’s als de politiezones van de drie gewesten.
Aandeel van de gemeentetoelage voor OCMW en politiezone in de gewone uitgaven eigen dienstjaar Gemeentebudget 2013 voor de drie regio’s samen1
Dotatie aan politiezone 10,4 %
Dotatie aan OCMW 9,9 %
In 2013 gaat de nieuwe bestuursperiode van start onder invloed van een toenemende financiële druk op de lokale besturen tegen een nog steeds moeilijke economische achtergrond. De OCMW’s zien hun uitgaven voor maatschappelijke dienstverlening jaar na jaar oplopen. De toename van het aantal begunstigden RMI in combinatie met het slechts gedeeltelijk door de federale overheid terugbetaalde leefloon, maakt dat de tekorten van de OCMW’s nog groter worden.
Groei van de dotatie
+3,5 % Groei van dotatie aan politiezone +4 % in de grote steden
Groei van dotatie aan OCMW
+2 %
> +3 % in de grote steden
Voor Vlaanderen omvat de steekproef slechts 189 gemeenten van de 308, door de overgang naar BBC.
1
3
Lokale financiën | OCMW’s en politiezones | 2013
Evolutie van de gemeentetoelage aan OCMW en politiezone – Gemeentebudget 2002-2013
In % van het gemeentebudget 20,5 %
20,7 %
20,2 %
20,2 %
19,7 %
19,7 %
19,7 %
20,1 %
20,1 %
20,4 %
20,6 %
20,3 %
145
148
300 250 200
113
118
120
120
121
124
126
118
2008
138
131
132
125
129
135
140
141
2009
2010
2011
2012
2013
150 100 50
106
107
107
109
111
116
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Dotaties aan OCMW (in EUR per inw.)
De impact van de economische crisis is duidelijk te merken in de evolutie van de gemeentedotaties aan OCMW en politiezone die een steeds groter deel van de gemeente-uitgaven innemen (grafiek). Tussen 2007 en 2012 kenden deze toelagen een nominale groei van 4,2 % per jaar (dit is een hoger groeiritme dan dat van de totale gemeente-uitgaven), tegenover een beperkte groei van +1,8 % per jaar tijdens de vorige bestuursperiode (2001-2006). 2013 is als eerste jaar van de huidige bestuursperiode een overgangsjaar, waarin de toelage in absolute waarden blijft aangroeien.
Dotaties aan politiezone (in EUR per inw.)
Gemeentetoelage voor OCMW en politiezone (in EUR / inw.) volgens bevolkingsaantal – Gemeentebudget 2013 voor de drie regio’s samen Feit is dat de kosten voor maatschappelijke dienstverlening en veiligheid sterk toenemen wanneer een gemeente meer inwoners telt en meer specifiek wanneer de mate van verstedelijking toeneemt en de centrumfunctie een grotere rol speelt. Dotatie aan OCMW
Dotatie aan politiezone
< 10 000 inw.
96
74
10 000 – 30 000 inw.
116
104
30 000 – 100 000 inw.
165
168
> 100 000 inw.
214
307
Totaal
141
148
Elke gemeente heeft een Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW) met een wettelijke opdracht van maatschappelijke dienstverlening. Het OCMW geeft als lokaal bestuur mee vorm aan het sociale beleid op lokaal niveau. De OCMW-dienstverlening omvat niet alleen materiële ondersteuning van personen (bv. het toekennen van leefloon) en thuishulp (warme maaltijden, zorg enz.) maar vaak ook het beheer van specifieke instellingen (dienstencentra, rusthuizen, ziekenhuizen enz.). Het sociaaleconomische profiel van de gemeente bepaalt in zekere mate welke diensten en instellingen er lokaal nodig zijn en ook hoeveel budget. Heel wat analyses en statistieken wijzen op sociaaleconomische evoluties die zullen doorwegen op de dienstverlening van de OCMW’s, zoals de vergrijzing van de bevolking. Hoewel het OCMW juridisch losstaat van de gemeente, is er toch een duidelijke band tussen beide omdat de gemeente verplicht is het eventuele financiële tekort van haar OCMW bij te passen. Ook de lokale politiezone neemt juridisch een autonome positie in ten opzichte van het gemeentebestuur (vooral bij de meergemeentezones) dat haar verplicht financieel ondersteunt. De gemeentetoelage voor OCMW en politiezone vormt een niet onbelangrijk deel van een gemeentebudget (samen meer dan 20 %).
4
Lokale financiën | OCMW’s en politiezones | 2013
OCMW
Vergrijzing van de bevolking
OCMWMaatschappelijke dienstverlening
Strijd tegen armoede
Elke regio heeft haar eigen sociodemografisch profiel met specifieke kenmerken. Zo kent Vlaanderen een sterke vergrijzing en eerder een dalende trend in het aantal begunstigden in het kader van het Recht op maatschappelijke integratie (RMI); in Wallonië is de vergrijzing dan weer minder uitgesproken maar is de toename van het aantal rechthebbenden RMI meer significant terwijl in Brussel, met zijn veel jongere bevolking, de kwetsbaarheid meer en meer blijkt.
Lokaal sociaaleconomisch profiel
Economische conjunctuur
in 2016). Voor de OCMW’s en de openbare ziekenhuizen (die hun vastbenoemde personeel in aantal zien verminderen en zelfs zien verdwijnen), zal eerder de evolutie van de responsabiliseringsbijdrage bepalend zijn. Die bijdrage valt alleen ten laste van besturen voor wie de individuele pensioenuitkeringen de ontvangsten uit de basisbijdrage overtreffen.
Voor de OCMW’s:
De resultaten van onze analyse bevestigen in grote lijnen de toenemende druk op de lokale besturen, hoewel die voor elke regio verschilt:
• blijft het aantal begunstigden RMI verder toenemen in 2012, behalve in Vlaanderen; • neemt de inspanning toe om de steun in de vorm van een leefloon zo veel mogelijk te koppelen aan de activering van de begunstigden ervan op de arbeidsmarkt; • noopt de vergrijzing van de bevolking op termijn tot het afstemmen van het dienstenaanbod op de toenemende vraag. OCMW’s staan daarom de komende decennia ongetwijfeld voor het uitbreiden van hun specifieke infrastructuur en diensten; • staat de omvang van het budget rechtstreeks in verhouding tot de omvang van het dienstenaanbod en de mate waarin daar een beroep op wordt gedaan. O CMW’s met belangrijke voorzieningen zoals een rusthuis noteren een globaal hoger kostenniveau.
• Omdat personeelskosten de zwaarste brok vormen van de politieen OCMW-uitgaven, stuwt hun groei in 2013 de totale uitgaven omhoog en ondervinden deze besturen de eerste gevolgen van de pensioenhervorming van het statutaire personeel (hogere bijdragepercentages). • Het tekort op zowel de rekeningen als de budgetten blijft systematisch toenemen voor OCMW’s en politiezones, en dat ondanks het feit dat de gemeentetoelage voor zowel politiezone als OCMW jaar na jaar toeneemt. • Zowel OCMW’s als politiezones hebben het moeilijk om de voorziene investeringen uit te voeren, de nieuwe investeringsvooruitzichten in de budgetten 2013 stagneren immers en worden afgebouwd. • De uitstaande schuld bedraagt voor de OCMW’s gemiddeld 328 EUR per inwoner in de balans 2011 en verschilt sterk volgens de regio. De politiezones noteren gemiddeld 50 EUR per inwoner. Deze bedragen liggen een heel pak lager dan de uitstaande schuld van de gemeenten van gemiddeld 1 395 EUR per inwoner.
Daarenboven ondervinden zowel OCMW’s als politiezones de toenemende kosten van de pensioenhervorming voor het vastbenoemde personeel2. Omdat het aandeel van het vastbenoemde personeel sterk verschilt tussen politiezones (95 %) en OCMW’s (slechts 25 % gemiddeld), zal ook de meerkost van de pensioenhervorming fundamenteel verschillen voor beide soorten van lokaal bestuur. Schematisch gezien, zullen de politiezones vooral de impact voelen door de verhoging van de basisbijdrage (van 27,5 % in 2011 tot 41,5 %
Voor meer details verwijzen wij naar fiche 9: “De pensioenen van de lokale ambtenaren” van het dossier Financiële uitdagingen voor de gemeentelijke bestuursperiode (2013-2018): www.belfius.be/onzestudies, Lokale financiën.
2
5
Lokale financiën | De financiële situatie van de Vlaamse OCMW’s | 2013
De financiële situatie van de Vlaamse OCMW’s
De belangrijkste tendensen die de Vlaamse OCMW’s optekenen in hun budgetten 2013 en rekeningen 2011:
→
Bij de aanvang van de nieuwe bestuursperiode in 2013 nemen de OCMW-budgetten slechts matig toe: 2,7 % voor de kosten en 2,1 % voor de opbrengsten. De jaren ervoor ging het nog telkens om een toename van meer dan 5 %. Het effect van de crisis dat de OCMW’s in 2010 ondervonden blijkt ook in de rekeningen 2011 al gemilderd. De specifieke kosten voor de sociale dienst kennen slechts een lichte verhoging in 2011. In de budgetten 2013 nemen deze kosten voor het eerst zelfs lichtjes af. De personeelskosten zorgen in 2013 echter voor een blijvende druk op de financiële situatie van de OCMW’s. Ook de toenemende kosten voor aankoop van leveringen en diensten blijven een reden waarom de uitgaven elk jaar verder oplopen. Het tekort op zowel de rekeningen als de budgetten blijft daarom systematisch achteruitgaan. De gemeentelijke toelage neemt in 2013 globaal niet toe, wat uitzonderlijk is. Als voorbereiding op de algemene invoer van de BBC compenseren een aantal gemeenten immers eenmalig het eventuele overschot van de vorige jaren in de toelagen aan het OCMW. De investeringen vallen in 2013 fors terug. De balansen tonen een gezonde financiële structuur met schulden die 41,5 % innemen van het balanstotaal en met een behoorlijke liquiditeit die elk jaar verbetert. De BBC legt nieuwe criteria voor evenwicht vast: voor de beperkte steekproef 2013 is het resultaat op kasbasis positief maar slechts 27,7 % van de OCMW’s noteert ook een positieve autof inancieringsmarge terwijl 20 % een marge van nul haalt. Elk OCMW heeft een eigen lokaal dienstenaanbod dat sterk kan verschillen in omvang. De veroudering van de bevolking noopt op termijn tot het afstemmen van dat aanbod op de toenemende vraag. OCMW’s staan daarom de komende decennia ongetwijfeld voor het uitbreiden van hun specifieke infrastructuur en dienstenaanbod. De armoedecijfers 2011 geven aan dat zo’n 15 % van de gezinnen monetaire armoede kent. De OCMW’s voeren mee de strijd tegen het armoederisico. Door de activering van steunvragers, daalt het aantal RMI-begunstigden al enkele jaren in Vlaanderen, na een crisispiek in 2010.
7
Lokale financiën | De financiële situatie van de Vlaamse OCMW’s | 2013
1. Sociaaleconomische context De Vlaamse OCMW’s maken bij aanvang van de nieuwe bestuursperiode een meerjarenplan op waarin een aantal sociaaleconomische evoluties worden opgenomen die blijken uit heel wat regionale analyses en statistieken: Het OCMW-dienstenaanbod voor de verouderende bevolking Beetje bij beetje zullen OCMW’s met het vergrijzen van de bevolking onmiskenbaar hun dienstenaanbod verder op ouderen afstemmen. Net zoals veel andere Westerse landen bevindt België zich in een demografische overgangsfase met als kenmerk een afnemend vruchtbaarheidscijfer en een duidelijke verhoging van de levensverwachting. De nieuwe vooruitzichten voor Vlaanderen, opgesteld door het Planbureau, gaan uit van een bevolkingstoename van 10 %. De Vlaamse bevolking zal tegen 2060 evolueren van 6,3 miljoen inwoners naar 7 miljoen. Tegelijk vindt er een verschuiving plaats naar de hogere leeftijdscategorieën waarbij 65-jarigen en ouder een aandeel van 27,7 % zullen vertegenwoordigen. Binnen deze groep van ouderen zal 40,2 % 80 jaar zijn en ouder.
De graad van afhankelijkheid binnen de groep van ouderen zal de noodzaak bepalen aan aangepaste infrastructuur en tegelijk ook de mate waarin thuiszorg en flexibele opvangvormen nodig zijn. Daarenboven zal een deel van deze leeftijdsgroep kampen met een precaire financiële situatie (energiekosten, voeding, …). Voor lokale besturen betekent deze situatie wellicht dat ze bestaande diensten moeten uitbreiden en daarnaast moeten proberen inschatten hoeveel middelen er meer nodig zijn voor sociale dienstverlening en bijkomende infrastructuur. Er zijn immers investeringen nodig in : • huisvesting (woonzorgcentra); • het zo lang mogelijk thuiswonen (gezinshulp, maaltijden aan huis, thuiszorg en ondersteuning in het dagelijks leven); • nieuwe flexibele opvangvormen (vraaggestuurde zorg) en woonvormen (assistentiewoningen, dagcentra, ondersteuning mantelzorgers ...). Het financiële plaatje impliceert toenemende uitgaven, zowel door het uitbreiden en moderniseren van de infrastructuur als op vlak van personeel en werking. De uitdaging van deze demografische evolutie voor de OCMW’s kadert eveneens binnen de overdracht van bevoegdheden bij de staatshervorming (onder meer voor de woonzorgcentra).
Kaart 1 Intensiteit van de vergrijzing per gemeente in Vlaanderen (in %) – 2012
36 - 61
8
32 - 36
28 - 32
25 - 28
21 - 25
19 - 21
Lokale financiën | De financiële situatie van de Vlaamse OCMW’s | 2013
De intensiteit van de vergrijzing in 2012 per gemeente is af te lezen op kaart 1. Deze intensiteit van de vergrijzing geeft het percentage van 85 jaar en meer aan binnen de groep van ouderen (65 jaar en meer). De OCMW’s en de strijd tegen de armoede In de strijd tegen de armoede kennen de OCMW’s steun toe binnen het kader van het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI). Het aantal begunstigden ervan nam toe tijdens de eerste jaren na de economische en financiële crisis. Sinds 2011 daalt hun aantal opnieuw in Vlaanderen. In verhouding tot het gezinsinkomen ligt de armoededrempel op 60 % van het mediaan beschikbaar inkomen op individueel niveau. Maar armoede is vooral een gevolg van meerdere factoren die tot maatschappelijke uitsluiting leiden en waardoor een individu geen waardig leven kan leiden. De armoedecijfers in de analyse1 van de Algemene Directie Statistiek van de FOD Economie tonen dat de monetaire armoede in 2011 blijft schommelen rond 15% van de gezinnen. Daarnaast wordt 6% van de bevolking geconfronteerd met ernstige materiële noden en leeft 14% van de mensen jonger dan 60 jaar in een huishouden met een lage arbeidsintensiteit. Wie te maken krijgt met een van die drie risico’s (monetaire armoede, ernstige materiële deprivatie of lage werkintensiteit) wordt beschouwd als iemand met een armoederisico of een risico op sociale uitsluiting volgens FOD Economie, ADSEI, “Armoede en sociale uitsluiting in België” - Oktober 2012, statbel.fgov.be
1
de nieuwe Europese armoede-indicator, die past in de Europa 2020-strategie2. OCMW’s ondersteunen via hun maatschappelijke diensten inwoners door bijkomende financiële of materiële hulp. Doel is te streven naar een maximale integratie en participatie aan het maatschappelijk leven. OCMW’s beschikken over drie belangrijke instrumenten voor het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI): • de tewerkstelling, • een leefloon en • een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie, • of al dan niet een combinatie van deze elementen. Het OCMW onderzoekt welke steun het meest aangepast is voor de individuele persoon of voor de gezinssituatie. De kaart met het aantal begunstigden van het RMI geeft het totaal weer per gemeente in de tijdsspanne van het jaar 2012. Vooral een aantal grote centrum steden kleuren sterk.
“Financiële uitdagingen voor de gemeentelijke bestuursperiode 2013–2018” – Fiche 4 – Duurzame ontwikkeling – Tabel 2, blz. 28
2
Kaart 2 Aantal begunstigden van het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI) per 1 000 inwoners – 2012
14,2 - 23,49
10,91 - 14,02
7,80 - 10,91
4,69 - 7,80
1,58 - 4,69
0 - 1,58
9
Lokale financiën | De financiële situatie van de Vlaamse OCMW’s | 2013
Twee steekproeven in 2013 Vanaf 2014 zullen alle Vlaamse OCMW’s een nieuwe beleids- en rapporteringscyclus toepassen (BBC). In 2013 hebben 104 OCMW’s deze belangrijke hervorming al achter de rug. In deze studie analyseren we voor het eerst de financiële toestand volgens de BBC-budgetten 2013. De cijfers van de piloot-OCMW’s vormen een aparte steekproef naast de groep van OCMW’s die nog volgens de traditionele NOB rapporteren. De enquêtes over de budgetten 2013 leverden cijfers voor 138 van de 204 OCMW’s die in 2013 nog de NOB toepassen. Deze steekproef is goed voor 67,6 % van deze groep van OCMW’s en vertegenwoordigt 76,9 % van hun bevolking. Ze vormen de kerngroep van de analyse met een doorslaggevend gewicht van centrumsteden (die samen 44,5 % van de bevolking van de steekproef uitmaken). Daarnaast is er de steekproef van 65 piloot-OCMW’s, met twee grote centrumsteden, onder meer Antwerpen dat een belangrijk gewicht heeft in de cijfers: 72,9 % van de bevolking is dan ook vertegenwoordigd in de steekproef. Omdat beide groepen van Vlaamse OCMW’s apart worden bestudeerd, vermeldt deze analyse nergens absolute cijfers in miljoen EUR, wel bedragen per inwoner en evolutiepercentages. De cijfers voor de rekeningen 2011 komen uit een nagenoeg volledige dataset van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur, evenwel zonder de 8 piloot-OCMW’s die dat jaar als eersten de BBC opstartten.
Tabel 1 Samenstelling steekproeven Budget 2013
Rekening 2011
NOB
BBC
NOB
Aantal OCMW’s
204
104
300
Steekproef
138
65
295
76,9 %
72,9 %
99,4 %
Bevolking vertegenwoordigd
Grafiek 1 Representativiteit per clustergroep volgens bevolkingsaantal (in %) 204 OCMW’s uit de steekproef - Budget 2013 (niet-BBC) 100 80
89,5 %
60 40
10
76,9 %
68,5 % 59,9 %
58,3 % 34,3 %
20 0
94,7 %
Woongemeenten
Landelijke Gemeenten AggloCentrum Kust Gemiddelde gemeenten concentratie meratie- gemeenten gemeenten Vlaamse econ. activ. gemeenten OCMW’s
De sociaaleconomische context verschilt voor elk OCMW Het dienstenaanbod van de OCMW’s en de intensiteit ervan hangt voor een groot deel af van de sociaaleconomische context. De sociaaleconomische typologie van de gemeenten3, opgesteld door Belfius, deelt de O CMW’s in verschillende clusters in. Ze vormen groepen met gelijkaardige sociaaleconomische kenmerken zoals bevolkingsevolutie, inkomensniveau en mate van verstedelijking. De financiële situatie van een OCMW is ontegensprekelijk verbonden met het sociaaleconomische profiel van de gemeente en dus met het maatschappelijk welzijn van de inwoners. De noden van bijvoorbeeld woongemeenten met al dan niet een aangroei van de bevolking verschillen immers van die van een centrumstad met grootstedelijke sociale fenomenen.
2. Budgetten 2013 Voorzichtige raming De getemperde toename van de OCMW-budgetten in 2013 heeft wellicht te maken met de aanvang van de nieuwe bestuursperiode. Die gaat immers van start in een moeilijke economische context en met een financiële druk op de lokale besturen. Met de algemene invoer van de BBC in zicht en met een budget dat vaak nog op het eind van het vorige mandaat werd vastgelegd, blijken de OCMW’s een eerder voorzichtige raming te maken voor de toename van de verwachte kosten (+2,7 %) en opbrengsten (+2,1 %). De jaren ervoor ging het telkens nog om een toename van meer dan 5 %. Het effect van de crisisjaren dat de OCMW’s aanvankelijk ondervonden blijkt gemilderd. Evolutie van belangrijke uitgaven en ontvangsten (grafiek 2): • Omdat personeelskosten de zwaarste brok vormen van de OCMW-uitgaven stuwt hun groei van 4,3 % in 2013 de totale uitgaven omhoog. • Voor het eerst voorzien de OCMW’s dat het budget voor hun verstrekte diensten (sociale dienst) lichtjes krimpt. • De kosten van aankoop van diensten en leveringen zouden daarentegen fors toenemen. • Aan ontvangstenkant ramen de OCMW’s een nulgroei van de werkingssubsidies. • En verwachten ze 5 % meer uit eigen werkings opbrengsten te halen. De studie Sociaaleconomische typologie van de gemeenten van 2007 is beschikbaar op de website van Belfius Bank www.belfius.be (rubriek Public&Social/ Onze Expertise/Onze studies/Themastudies) en op PubliLink, het intranet van de lokale overheden.
3
Lokale financiën | De financiële situatie van de Vlaamse OCMW’s | 2013
De personeelskosten zorgen in 2013 voor een blijvende druk op de financiële situatie van de OCMW’s. De pensioenbijdragen voor het vastbenoemde personeel gaan systematisch de hoogte in (tot een geharmoniseerd tarief van 41,5 % bovenop de lonen in 2016). Die solidariteitsbijdragen dienen om de reservefondsen op peil te houden waarmee de pensioenen worden uitbetaald. Bovenop het basistarief betalen de gemeenten bijkomend een responsabiliseringsbijdrage wanneer het reservebedrag dat de gemeente via de basisbijdragen opbouwt niet volstaat om de pensioenen aan vroegere vastbenoemde werknemers uit te betalen. Dit tarief kan hoog oplopen, zeker als het aantal vastbenoemden sterk afgebouwd werd of wordt. Verder kunnen OCMW’s ervoor kiezen toe te treden tot een tweede pensioenpijler om voor het contractuele personeel het wettelijk pensioen aan te vullen via bijdragen. Ook de toenemende kosten voor aankoop van leveringen en diensten blijven een reden waarom de uitgaven elk jaar verder oplopen.
De gemeentedotatie om het tekort van het OCMW te dekken zit niet in de ontvangen werkingssubsidies vervat, de eventuele dotatie uit het Vlaamse gemeentefonds wel. Deze laatste subsidie kent een globale continue groei. Dat de budgetten een status quo voorzien aan werkingssubsidies ten opzichte van 2012 heeft eerder te maken met de beperking van het uitgavenbudget voor specifieke kosten sociale dienst. Een lager budget voor het verstrekken van diensten leidt immers ook tot een kleiner bedrag aan werkingssubsidies.
Grafiek 3 Evolutie van de belangrijkste kosten (in EUR/inwoner) – Budget 2013 400 +4,3 %
350
350
300
322
250 200 150 -1,1 %
100
112
+17,3 %
109
50 0
Grafiek 2 Evolutie en realisatiegraad van kosten en opbrengsten – Budget 2010-2013 en rekening 2010-2011
65
0,0 %
79 11
Verbruikte goeDiensten, Bezoldigingen, deren diverse leveringen sociale lasten en verstrekte (excl. interne en pensioenen diensten facturatie) 2012
11
Financiële kosten
+0,9 % 28
30
Overige
2013
Kosten 600
2,7 %
550 500 450
5,1 %
5,5 % 488
300
483
467
80 000 75 000
101 %
100 %
2010
2011
70 000 2012
2013
60 000
50 000
450
45 000 2,1 %
400
300
65 000
55 000
Opbrengsten
350
evolutie van het aantal begunstigden per gewest – 2008-2012
4,16 %
501
400 350
Grafiek 4 Recht op maatschappelijke integratie (RMI):
540
5,3 % 5,7 %
579
5,7 % 6,6 % 344 359 110 %
2010 Budget
5,9 %
4,18 %
371 355 108 %
2011 Rekening
6,1 %
414
387
2012
40 000 35 000
2013
30 000
2008 Brussel
2009
2010 Vlaanderen
2011
2012
Wallonië
11
Lokale financiën | De financiële situatie van de Vlaamse OCMW’s | 2013
Grafiek 5 Kostenstructuur – Budget 2013 Diensten en diverse leveringen (exclusief interne facturatie) 13,7 % Verbruikte goederen en verstrekte diensten 20,1 %
Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen 60,4 %
Overige 3,9 % Financiële kosten 1,9 %
Tabel 2a Kosten (in EUR per inwoner) – Steekproef OCMW’s met en zonder WZC – Budget 2013 Gemiddelde Aantal OCMW's
Met WZC
Zonder WZC
139
75
64
100 %
75,9 %
24,1 %
Totale kosten (6064/66)
579
678
267
Verstrekte diensten (60)
117
135
60
Bevolkingsspreiding
Leveringen en diensten (61) Bezoldigingen e.a. (62) Overige kosten
79
92
40
350
411
157
33
40
10
Tabel 2b Opbrengsten (in EUR per inwoner) – Steekproef OCMW’s met en zonder WZC – Budget 2013 Gemiddelde
Met WZC
Zonder WZC
Totale opbrengsten (7074/76)
414
494
161
Werkingsopbrengsten (70)
219
272
52
Andere werkingsopbrengsten (74)
184
208
106
Overige opbrengsten Saldo
11
14
3
-165
-184
-106
Tabel 3 Resultaat van het boekjaar per clustergroep (in EUR per inwoner) – Steekproef OCMW’s met en zonder WZC – Budget 2013 Zonder dotatie gemeentefonds
Aantal OCMW’s
Resultaat van het boekjaar
Woongemeenten
31
-112,2
-124,5
-149,8
-109,3
Landelijke gemeenten
44
-111,4
-126,5
-144,6
-110,6
Concentratie econ. activiteit
15
-147,6
-161,8
-179,8
-128,9
Agglomeratie gemeenten
24
-152,1
-169,6
-176,4
-126,1
Centrumgemeenten
23
-211,5
-248,5
-248,3
-257,4
2
-162,2
-162,2
-158,9
-164,6
139
-165,4
-189,9
-212,3
-119,4
Type gemeente
Kustgemeenten Gemiddelde
12
Met WZC
Zonder WZC
Dienstenaanbod en WZC bepalen budgetomvang De omvang van het budget staat rechtstreeks in verhouding tot de omvang van het dienstenaanbod en de mate waarin daar een beroep op wordt gedaan. OCMW’s met belangrijke voorzieningen zoals een woonzorgcentrum (WZC) noteren een globaal hoger kostenniveau (tabel 2a). In de steekproef 2013 heeft meer dan de helft van de OCMW’s een WZC, voor hen bedraagt het kostenplaatje gemiddeld 678 EUR per inwoner. De OCMW’s zonder WZC noteren minder dan de helft aan uitgaven, met gemiddeld 267 EUR per inwoner. De spreiding van deze verschillen in kostenniveau’s is vrij groot, zoals ook grafiek 5 met de rekeningen 2011 van 295 observaties (OCMW’s) aantoont. Daarenboven zijn de gemiddelde bedragen hoger dan de mediaanwaarden, wat betekent dat de zwaardere kostenstructuur van een reeks OCMW’s met een omvangrijker budget de cijfers in zekere zin vertekent. Sociaaleconomische verschillen in budgetomvang OCMW’s indelen volgens sociaaleconomische groep is een interessante manier om de verschillen in werkingskosten van OCMW’s in de verf te zetten. Zo ligt het gemiddeld kostenbudget van een landelijk gelegen OCMW of een OCMW van een woongemeente lager dan dat van een OCMW uit een gemeente met een concentratie van economische activiteit op haar grondgebied. Agglomeratiegemeenten die met hun sociaaleconomische structuur aanleunen bij een stedelijke omgeving kennen dan weer een hoger kostenniveau. Centrumsteden ten slotte halen gemiddeld vlot 733 EUR per inwoner terwijl kustgemeenten een tussenpositie innemen. Gemiddeld kostenbudget voor een OCMW uit een gemeente van het type: • Woongemeente: 369 EUR per inwoner • Landelijke gemeente: 383 EUR per inwoner • Kustgemeente: 461 EUR per inwoner • Gemeente met concentratie van economische activiteit: 507 EUR per inwoner • Agglomeratiegemeente: 593 EUR per inwoner • Centrumgemeente: 733 EUR per inwoner
Meer cijfers en evolutiepercentages per sociaal economische cluster en per groep zijn terug te vinden in de bijlage op onze website www.belfius.be/ onzestudies.
Lokale financiën | De financiële situatie van de Vlaamse OCMW’s | 2013
(in EUR per inwoner) – Gemeentebudget 2013 Aandeel in de gemeente-uitgaven 9,5 %
180
9,1 %
9,4 %
10,5 %
9,0 %
8,5 %
168
169
160
9,3 %
140 120
127
100
114
109
106 95
80 60 40 20 0
Woongemeenten
Landelijke Concentratie AggloCentrum Kust Gemiddelde gemeenten econ. meratie- gemeenten gemeenten activiteiten gemeenten
Bron: 171 gemeentebudgetten van de 189 gemeenten die nog niet in de BBC stapten.
Grafiek 7 Spreiding van de totale kosten (295 observaties) (in EUR/inwoner) – Rekeningen 2011
Het negatieve resultaat van het boekjaar in het OCMW-budget 2013 is ruimer dan de gemeentelijke bijdrage en komt uit op -165 EUR per inwoner. De toelage die de gemeente uittrekt om het tekort van het OCMW te dekken wordt in de boekhouding van de OCMW’s niet beschouwd als een opbrengst, maar dient om het verschil tussen kosten en opbrengsten bij te passen.
1 000
De gemeentelijke bijdrage verschilt echter sterk per clustergroep: van 95 EUR per inwoner voor de landelijke gemeenten tot 169 EUR per inwoner voor de kustgemeenten.
400
De gemeentelijke bijdrage 2013 per clustergroep vertegenwoordigt 9,3 % in het totale uitgavenpakket van de gemeente. De hoogste gemiddelde notering is voor de OCMW’s uit de agglomeratiegemeenten (10,5 %). Om de omvang te nuanceren van de gemeentelijke bijdrage voor het OCMW geven we nog mee dat de gemiddelde dotatie van de gemeenten voor de politiezones identiek is (9,3 %) en de uitgaven voor openbare reinheid 6 % (via de huisvuilintercommunale). Samen zijn deze drie overdrachten goed voor ruim een kwart van het gemeentebudget.
0
900 Gemiddelde: 595 euro/inw.
800
Mediaanwaarde: 550 euro/inw.
700 600 500
Gemiddelde: 235 euro/inw. Mediaanwaarde: 207 euro/inw.
300 200
Met WZC
145
133
139
127
115
121
103
109
91
97
85
73
79
61
67
49
55
43
31
37
25
19
13
100
1
Gemeentelijke bijdrage neemt niet toe Volgens de laatste budgetten die de gemeente opstelden als voorbereiding op de algemene invoer van de BBC zou de toelage aan het OCMW niet toenemen en gemiddeld 127 EUR per inwoner blijven in 2013. Een verklaring voor de quasi nulgroei is van technische aard en geldt niet algemeen: omdat zowel OCMW’s als gemeenten in 2014 volgens de BBC zullen werken, kunnen ze eenmalig het eventueel overschot of tekort in de toelagen van de vorige jaren compenseren door minder of meer toelage te ramen in 2013. Wat een aantal OCMW’s dan ook doen.
Grafiek 6 Gemeentelijke bijdrage voor de OCMW’s per clustergroep
7
Tekort blijft lichtjes oplopen Omdat de kosten sterker toenemen dan de opbrengsten, verslechtert het gebudgetteerde resultaat van de OCMW’s: het tekort loopt in 2013 op met gemiddeld 4,4 %. Tabel 3 geeft ook het resultaat van het boekjaar weer zonder de dotatie uit het gemeentefonds, dit om het bedrag van deze toelage te neutraliseren. Ook hier lopen de bedragen op volgens de clustergroep en beïnvloeden de centrum-OCMW’s sterk het gemiddelde. De cijfers van OCMW’s met en zonder WZC nuanceren verder het resultaat van het boekjaar zonder dotatie gemeentefonds. OCMW’s met WZC blijken gemiddeld een zwaarder tekort te noteren dan OCMW’s zonder WZC.
Zonder WZC
13
Lokale financiën | De financiële situatie van de Vlaamse OCMW’s | 2013
3. Rekeningen 2011
4. Balansen 2011
In 2011 groeien de kosten aan met 4,2 % onder druk van de gestegen personeelsuitgaven (5,7 %) terwijl de specifieke kosten sociale dienst slechts lichtjes evolueren (+1,4 %). De budgetten 2011 voorzagen wel de toename van de loonkosten maar niet de zwakke evolutie van de kosten sociale dienst. Het jaar ervoor, in 2010, namen deze immers een hoge vlucht, als gevolg van de econo mische crisis, met een groei van meer dan 7 %. De opbrengsten volgen in 2011 eenzelfde stijgingsritme (4,2 %) als dat van de kosten met zowel een toename van meer dan 5 % van de eigen werkingsopbrengsten als van de overdrachten aangereikt door de overheid. Het tekort van de Vlaamse OCMW’s gaat echter lichtjes verder achteruit en bedraagt 112 EUR per inwoner. De budgetten voor datzelfde jaar gingen uit van een hoger kostenbedrag en lagere opbrengsten, zodat het tekort op de rekening alvast minder zwaar uitvalt dan voorzien (zie grafiek 1).
Grafiek 8 Belangrijke balansrubrieken (in EUR per inwoner en % van het balanstotaal) – Balansen 2011 Actief Terreinen en gebouwen 323 EUR – 38,6 %
Leasing en soort gelijke rechten 64 EUR – 7,6 % Vaste activa in aanbouw en vooruitbetaling 57 EUR – 6,8 %
Vlottende activa 271 EUR – 32,4 %
Overige vaste activa 122 EUR – 14,6 %
Schulden op ten hoogste één jaar 86 EUR – 10,3 %
Voorzieningen voor risico’s en kosten 23 EUR – 2,7 %
14
Voor 2010 noteerden de 300 OCMW’s van de steekproef een balanstotaal van 4 726 miljoen EUR, d.i. 837 EUR per inwoner. De verschillen in balanstotaal per OCMW zijn enorm. Zo wegen de balansen van de grootste O CMW’s het zwaarst door en bedraagt het balanstotaal van OCMW’s met WZC meer dan het dubbele van dat van OCMW’s zonder deze dienst, namelijk 1 028 EUR per inwoner tegenover 411 EUR per inwoner. Balansstructuur 2011 De vaste activa vormen de belangrijkste rubriek in verhouding tot de totale activa (67,6 %). Terreinen en gebouwen zijn goed voor gemiddeld 38,6 % van de balans en geleasde activa voor 7,6 %. De vaste activa in aanbouw halen een aandeel van 6,8 %. De vlottende activa vormen de rest van het actief (32,4 %). Op het passief vertegenwoordigt het eigen vermogen 56 % van het balanstotaal. De voorzieningen voor risico’s en kosten zijn van ondergeschikt belang en zien hun aandeel terugvallen op 2,7 %. Ze bestaan voor gemiddeld 82,3 % uit voorzieningen voor pensioenen en soortgelijke verplichtingen. Gemiddeld 6,1 % van het passief wordt opgebouwd door de gemeentelijke bijdrage in de werking en aflossingen van het OCMW. De schulden vormen 41,5 % van het balanstotaal en wegen daarmee zwaarder dan in 2010. Ze bestaan grotendeels uit schulden op meer dan één jaar, goed voor 30,8 % van het passief. De financiële schulden vormen hiervan de hoofdmoot met gemiddeld 86,2 %. Die bestaan op hun beurt voornamelijk uit schulden bij kredietinstellingen en in mindere mate uit leasingschulden.
Passief
Schulden op meer dan één jaar 258 EUR – 31,0 %
De analyse van de balans vervolledigt het beeld van de vermogenssituatie van de OCMW’s. Ze drukt het vermogen uit zowel in vaste en vlottende activa als in passiva of middelen (eigen vermogen en schulden) die nodig zijn om de activa te verwerven. Belangrijke nuance bij de lokale overheden is dat het eigen vermogen grotendeels een restwaarde vormt en geen startkapitaal zoals in een bedrijfsbalans. Het kapitaal werd bij het opstellen van de balans berekend als het residu.
Eigen vermogen 467 EUR – 56,0 %
Om de samenstelling van het vermogen van de OCMW’s verder te analyseren, gaan we dieper in op de investeringen en het schuldniveau dat grotendeels wordt opgebouwd om investeringen te financieren.
Lokale financiën | De financiële situatie van de Vlaamse OCMW’s | 2013
5. Investeringen 2013
6. Schuldratio’s en liquiditeit
De investeringsuitgaven die de 138 OCMW’s van de steekproef in de budgetten 2013 inschreven, vallen fors terug van 117 EUR tot 90 EUR per inwoner.
Vier ratio’s helpen de schuldgraad inschatten op basis van de begrotingsrekeningen en balansen 2011 om te weten hoe financieel solide de Vlaamse OCMW’s op lange termijn zijn.
De investeringen per inwoner variëren sterk naargelang van de clustergroepen, van 23 EUR per inwoner voor de woongemeenten tot 114 EUR per inwoner voor de centrumgemeenten. Om de investeringsinspanning van de OCMW’s te meten, plaatsen we de investeringen ten opzichte van de totale jaarlijkse werkingskosten (tabel 4). De verhouding is gemiddeld 15,1 %, maar er zijn grote verschillen tussen de clustergroepen. De OCMW’s van de centrumgemeenten noteren het grootste investeringsvolume dat bovendien qua inspanning sterk doorweegt op hun budget. Hun dienstenaanbod is meestal ook ruimer dan van OCMW’s uit andere clusters.
De totale schuld neemt in verhouding tot het totale actief gemiddeld 41,5 % in (tabel 5), wat hoger is dan in 2010. De schuldratio’s liggen doorgaans het hoogst voor de O CMW’s van agglomeratiegemeenten en van gemeenten met een concentratie van economische activiteit. Een tweede ratio geeft eveneens een heel uiteenlopend beeld naargelang van de clustergroep, met een gemiddelde schuld per inwoner van 347 EUR per inwoner (tegenover 313 EUR het jaar ervoor). Dit blijft een zeer redelijk gemiddeld bedrag ondanks de nieuwe toename. Ter vergelijking: de Vlaamse gemeenten noteerden in 2011 een gemiddelde schuld van 1 276 EUR per inwoner. Gemeenten en OCMW’s van het land realiseerden als lokale spelers samen nagenoeg de helft van alle overheidsinvesteringen.
Tabel 4 Investeringsinspanning 2013 Type gemeente Investeringsbudget / Totale werkingskosten(*) (in %) Investeringsbudget (EUR per inwoner) (*)
Woon gemeenten
Landelijke gemeenten
Concentratie econ. activiteit
Agglomeratie gemeenten
Centrumgemeenten
Kustgemeenten
Gemiddelde
6,2 %
22,3 %
5,0 %
16,8 %
15,7 %
6,8 %
15,1 %
23
84
25
105
114
24
90
Woon gemeenten
Landelijke gemeenten
Concentratie econ. activiteit
Agglomeratie gemeenten
Centrumgemeenten
Kustgemeenten
Gemiddelde
Bron: OCMW-budgetten 2013.
Tabel 5 Schuldratio’s 2011 - Balansen 2011 Type gemeente Totale schuld Totale activa (in %)
40,6 %
41,5 %
49,7 %
52,0 %
36,4 %
39,2 %
41,5 %
Totale schuld (in EUR per inwoner)
238
257
392
435
420
317
347
Totale schuld / Totale gemeentebijdrage(*)
2,37
2,98
3,80
3,66
2,72
2,37
2,93
Totale schuld / Totale werkings opbrengsten
1,74
2,06
2,14
2,05
1,77
2,08
1,90
Woon gemeenten
Landelijke gemeenten
Concentratie econ. activiteit
Agglomeratie gemeenten
Centrumgemeenten
Kustgemeenten
Gemiddelde
Current ratio
1,48
1,86
1,68
2,02
1,73
1,55
1,76
Acid test
2,54
2,83
2,16
1,99
2,22
2,71
2,31
80
82
69
77
78
59
77
(*)
Bron: Gemeenterekening 2011.
Tabel 6 Liquiditeitsratio’s - Balansen 2011 Type gemeente
Inningstermijn van de werkingsvorderingen (dagen)
15
Lokale financiën | De financiële situatie van de Vlaamse OCMW’s | 2013
De derde ratio drukt de schuld uit ten opzichte van de gemeentelijke bijdrage. De schuld is gemiddeld bijna drie keer hoger dan de jaarlijkse gemeentetoelage. Een laatste ratio meet de verhouding tussen de schuld en de werkingsopbrengsten. Om de schulden theoretisch gezien af te lossen zijn voor alle clusters de werkingsopbrengsten nodig van bijna twee volledige jaren. De liquiditeitsratio’s bepalen de capaciteit van de OCMW’s om het hoofd te bieden aan hun kortetermijnverbintenissen (tabel 6). In essentie meten ze of de vorderingen gefactureerd aan klanten en instanties volstaan om de schulden op korte termijn te betalen. De current ratio van de Vlaamse OCMW’s verbetert in 2011 tot 1,76, wat betekent dat de kortlopende schulden die de OCMW’s hebben aangegaan, kunnen worden gedekt door de liquide middelen beschikbaar op het actief. Deze vaststelling geldt voor alle OCMW-clusters. De acid test meet de liquiditeit dus strikter door de minder liquide elementen te elimineren en blijft op eenzelfde niveau als het jaar ervoor (2,31). De inningstermijn van de werkingsvorderingen vervolledigt de analyse van de liquide middelen. Een vordering telt gemiddeld 79 dagen vooraleer betaald te worden.
Tabel 7 Staat van het financiële evenwicht (steekproef van 65 OCMW’s) – Budget 2013 (BBC)
I
II
In verhouding tot uitgaven en inkomsten
In EUR/inw.
A. Uitgaven
66,9 %
600
B. Ontvangsten
70,1 %
616
Exploitatiebudget
Investeringsbudget A. Uitgaven B. Ontvangsten
III
IV
17
-87 13,1 % 3,5 %
Andere
117
A. Uitgaven
20,0 %
180
B. Ontvangsten
26,5 %
233
Budgettaire resultaat boekjaar (I+II+III)
-1,9 %
-17 896
B. Ontvangsten
880
V
Gecum. budg. resultaat vorig boekjaar
9,7 %
85
VI
Gecumuleerde resultaat (IV+V)
7,8 %
69
VII
Bestemde gelden
4,8 %
42
VIII
Resultaat op kasbasis
3,0 %
26
16
nieuwe definitie van evenwicht
Belfius stelt een eerste overzicht voor van de financiële toestand volgens de BBC-benadering op basis van de rapportering van 65 piloot-OCMW’s. Wat is er nieuw? De definitie om het evenwicht te evalueren bestaat uit verschillende criteria en de gemeentelijke bijdrage zit al vervat in de exploitatieontvangsten en het resultaat. Dubbel evenwichtscriterium Beslissingen die in de loop van de bestuursperiode worden genomen hebben financiële impact op de lange termijn. De beleids- en beheerscyclus legt dan ook een dubbel financieel evenwicht op met een bijkomende voorwaarde voor OCMW’s. Omdat het beleid vertrekt van lokale langetermijnplannen waarin de jaarlijkse budgetten moeten inpassen, toetst de financiële rapportering zowel het financieel evenwicht voor het lopende jaar als de financiële draagkracht op lange termijn. • Het resultaat op kasbasis moet elk jaar positief zijn of minstens gelijk aan nul. • De autofinancieringsmarge moet op het einde van het meerjarenplan positief zijn of minstens gelijk aan nul. • Voor OCMW’s moet daarenboven de som van de autofinancieringsmarge voor de hele periode positief zijn of minstens gelijk aan nul. Die laatste norm dient om te vermijden dat het OCMW verplicht zou worden activa te verkopen om het financiële evenwicht in stand te houden. Resultaat op kasbasis volgens budget 2013 Hoe bouwen de verschillende elementen het financieel evenwicht op?
30 53
A. Uitgaven
7. BBC: nieuwe rapportering en
Om het budgettaire resultaat van het boekjaar te kennen, worden alle uitgaven en ontvangsten opgeteld: zowel van het exploitatiebudget, dat het zwaarste doorweegt, als van het investeringsbudget en de financiering. Dit budgetresultaat blijkt lichtjes negatief (-1,9 % tekort aan ontvangsten) maar het opgebouwde resultaat van de vorige boekjaren zorgt ervoor dat het gecumuleerde budget uitmondt in een overschot. De reserves in de budgetcijfers 2013 van 65 piloot-OCMW’s kunnen
Lokale financiën | De financiële situatie van de Vlaamse OCMW’s | 2013
samen dus meer dan vier maal het lichte budgettekort van het boekjaar compenseren. De helft van het gecumuleerd resultaat krijgt een bestemming voor verder gebruik en mag niet meer worden meegerekend voor het finale beschikbare resultaat op kasbasis (26 EUR per inwoner). Ondanks dit globaal overschot bedraagt voor 2 OCMW’s uit de steekproef het kasresultaat in BBC-cijfers nul. De reserves van de vorige jaren volstaan maar net om het tekort van het boekjaar te dekken. Wellicht gaat het hier om een “technisch budget” als eerste verkenning van het BBC-concept. Op lange termijn is de evolutie van het resultaat op kasbasis belangrijk, zeker in de rekeningen. OCMW’s zouden met de BBC realistischer gaan budgetteren zodat de cijfers aansluiten bij de vaststellingen in de rekeningen.
Tegen 2019, het einde van de legislatuur plus één jaar, moet de autofinancieringsmarge positief zijn of minstens gelijk aan nul. Meer nog, voor de OCMW’s geldt dit ook voor de som ervan over de hele periode. Blijft de autofinancieringsmarge op termijn negatief, dan dringen structurele maatregelen zich op. De cijfers van het meerjarenplan 2014-2019 zullen de trend weergeven. Wellicht is in dit pilootstadium van de eerste BBC-budgetten een analyse van de autofinancieringsmarge nog niet opportuun.
Grafiek 9 Structuur van de exploitatie-uitgaven - Budget 2013 (BBC)
Werkingskosten 11,0 % Overige 4,1 %
De exploitatie-uitgaven gaan voor 62,3 % naar personeelskosten, de specifieke kosten sociale dienst vergen 20,1 %. Deze verhouding sluit naadloos aan bij de indeling voor de steekproef van OCMW’s die nog niet in de BBC stapten. Aan ontvangstenkant blijkt de gemeentelijke bijdrage de belangrijkste werkingssubsidie die goed is voor meer dan een kwart van de totale exploitatie-ontvangsten (27,8 %) en voor 19,5 % van de totale ontvangsten, investeringsbudget en financiering inbegrepen. De autofinancieringsmarge Nieuw voor de BBC is dat leningen niet meer specifiek worden aangegaan om investeringen te dragen, maar wel als financiering om de thesaurietoestand in evenwicht te houden. Het geraamde financieel draagvlak van het exploitatiebudget moet daarbij de netto leninglast kunnen dekken.
Financiële uitgaven 2,5 %
Specifieke kosten sociale dienst 20,1 %
Grafiek 10 Verhouding van de belangrijkste werkingssubsidies (740) – Budget 2013 (BBC) 100 80 60 40
Volgens de cijfers van de piloot-OCMW’s blijkt dit eerste jaar van de bestuursperiode de marge niet te volstaan om bijkomende leningen aan te gaan. Dit geldt natuurlijk niet voor alle OCMW’s individueel. Slechts 27,7 % van de OCMW’s uit de steekproef heeft een positieve marge en 20 % haalt een marge van nul. De andere helft van de OCMW’s noteert een negatieve autofinancieringsmarge op het budget 2013, wat de komende jaren een belangrijk werkpunt zal blijven. De autofinancieringsmarge vormt een strengere toets dan het resultaat op kasbasis, met alleen de kasstromen uit het exploitatiebudget en zonder de doorgaans positieve saldi van vorige jaren mee te tellen of de bestemde gelden.
Personeelskosten 62,3 %
37,6 %
3,6 % 58,7 %
20 0
Gemeentelijke bijdrage Gemeentefonds Overige werkingssubsidies
Tabel 8 Autofinancieringsmarge (in EUR/inw.) – Budget 2013 I
II
Financieel draagvlak
31
Exploitatieontvangsten
616
Exploitatie-uitgaven zonder nettokosten schulden
586
Netto periodieke leningsuitgaven
46
Netto-aflossingen van schulden
32
Nettokosten van schulden
14
Autofinancieringsmarge
-15
17
Lokale financiën | De financiële situatie van de Vlaamse OCMW’s | 2013
8. Analyse van de openbare
woonzorgcentra (WZC)
WZC bepalen mee budgetomvang van OCMW Sociaaleconomische factoren bepalen de algemene kostenstructuur van een OCMW, maar evenzeer het beheer van instellingen die OCMW’s uitbaten, zoals de residentiële voorzieningen voor ouderenzorg. De werking van deze WZC nemen gemiddeld 38,9 % in van het uitgavenbudget van het OCMW-budget, hoewel dit sterk kan verschillen tussen OCMW’s, afhankelijk van de grootte van hun andere activiteit. Loonkosten wegen door in kostenstructuur van de WZC Uit de kostenstructuur van de WZC blijkt dat de personeelskosten meer dan 65 % van de totale kosten ruim overtreffen. De dienstverlening binnen een WZC is dan ook personeelsintensief. De werkingskosten komen qua gewicht op ruime afstand. Grafiek 12 analyseert de kostenstructuur ten opzichte van de opbrengsten. De kosten (113,4 %) van de WZC liggen hoger dan de opbrengsten (100 %). Alleen al om de loonkosten van het
activiteitencentrum WZC te dekken is er 74,2 % nodig van de WZC-opbrengsten. Het verschil tussen kosten en opbrengsten wordt in principe aangevuld door de gemeentelijke bijdrage voor het OCMW, namelijk het deel dat bestemd is voor het activiteitencentrum WZC. Per wooneenheid beloopt de personeelskost in de woonzorgcentra gemiddeld 31 922 EUR. Ook hier zijn opvallende verschillen te noteren tussen de clusters die niet noodzakelijk rechtstreeks te verklaren zijn door het verschil in aantal bedden (zie tabel op www.belfius.be/ onzestudies). De mediaan van de personeelskost per bed (30 954 EUR) ligt op hetzelfde niveau als het gemiddelde, wat erop wijst dat binnen de steekproef geen fors afwijkende waarden voorkomen die de berekening al te sterk beïnvloeden. Subsidie voor de loonkosten van het zorgpersoneel De kost van het zorgpersoneel wordt voor een groot deel vergoed volgens bepaalde normen gebaseerd op de zorgzwaarte (Katz-schaal). Daarvoor wordt het bedrag bepaald van de loonkosten van het aanwezige zorgpersoneel, loonkosten die vergoed worden via het RIZIV-dagforfait A1. Bijkomende omkadering voor zorg
Steekproef In Vlaanderen waren er begin 2011 zo’n 213 OCMW- woonzorgcentra. In onze enquête over de financiën van de OCMW’s peilden we naar een aantal kerncijfers van deze aparte activiteitencentra binnen de OCMW-boekhouding 2011. Dankzij de antwoorden van 70 OCMW’s telt de steekproef 108 woonzorgcentra. Het gaat hier om de helft (50,7 %) van het totale aantal openbare WZC in 2011 in Vlaanderen (zonder Antwerpen). Samen tellen ze 11 903 bedden en vertegenwoordigen ze 56,1 % van de erkende wooneenheden/bedden in openbare WZC.
Binnen de steekproef weegt het aantal wooneenheden beheerd door de OCMW’s uit de centrumsteden zwaar door, ze zijn goed voor een derde van de bedden (34,8 %) (grafiek 11). Van de 13 OCMW’s van de grootste centrumgemeenten (zonder Antwerpen) namen er immers 10 deel aan de enquête. Maar ook de groep van agglomeratiegemeenten en landelijke gemeenten werpen gewicht in de schaal met telkens ongeveer 20 % van de wooneenheden binnen de steekproef.
Grafiek 11 Wooneenheden binnen de steekproef 2011 13,0 %
18,8 %
10,1 %
21,7 %
34,8 %
1,4 %
18
Woongemeenten
Agglomeratiegemeenten
Landelijke gemeenten
Centrumgemeenten
Gemeenten met concentratie van economische activiteit
Kustgemeenten
Lokale financiën | De financiële situatie van de Vlaamse OCMW’s | 2013
subsidieert het RIZIV via het dagforfait A2. Om tegemoet te komen aan de concurrentie met de ziekenhuizen, bestaat er nog een derde toelage, namelijk het zogenaamde derde luik, waarmee eveneens recuperatie mogelijk is van een deel van de loonkosten van het zorgpersoneel (en niet-zorgpersoneel). Een deel van de loonkosten van het zorgpersoneel blijft dus ten laste van het WZC. Voor bijna alle WZC uit de steekproef geldt dat de optimalisatienorm van het dagforfait A24 (norm bedraagt 12,49 %) ruimschoots wordt overschreden, wat wijst op hogere loonkosten en meer personeelsleden dan de gestelde norm. De gemiddelde RIZIV-tegemoetkoming in 2011 bedraagt 48,87 EUR per dag met als belangrijkste component een A1-forfait van 42,29 EUR aangevuld met een A2-forfait van 4,02 EUR (tabel 8). De mediaanwaarden voor A1 en A2 wijken lichtjes af (43,14 en 4,09 EUR) maar liggen voor alle andere categorieën dicht bij de gemiddelde waarden. Het RIZIV financiert echter slechts volgens een bepaalde vork van personeelsanciënniteit, beperkt tot 16 jaar voor het verplegend personeel en tot 12 jaar voor de overige categorieën. De OCMW’s dragen zelf een deel van de loonkosten voor hun zorgpersoneel want meer dan de helft van de WZC uit de steekproef geeft een gemiddelde anciënniteit op die per categorie hoger ligt dan de financieringsvork. Gemiddeld gaat het volgens de steekproef om: • 17,7 jaar voor verplegend personeel; • 13,9 jaar voor verzorgend personeel; • 13,1 jaar voor paramedisch personeel. Drie belangrijke werkingsopbrengsten De belangrijkste opbrengsten voor een WZC zijn de aangerekende dagprijs en de recuperatie via het RIZIV-dagforfait (grafiek 12). Beide componenten zijn samen goed voor 81,2 % van de werkingsopbrengsten voor een WZC. De dagprijs die de bewoners van het WZC betalen, dient onder meer om het overgrote deel van de loonkosten van het niet-zorgpersoneel te dekken. De aangerekende dagprijs wordt door de OCMW’s om sociale redenen laag gehouden. Andere bronnen zijn de inkomsten voor geleverde prestaties die het WZC via interne facturatie recupereert bij het OCMW, bijvoorbeeld voor maaltijden
bereid in de keuken van het WZC. Via de dagprijs worden nog overige niet-zorgkosten gerecupereerd (woonkost, voeding enz.) maar een deel van deze kosten blijft ten laste van de WZC en het OCMW. Een derde belangrijke werkingsopbrengst zijn de diverse loonrecuperaties als financiering van speciale arbeidsstatuten zoals arbeidsduurvermindering, sociale Maribel e.a. Net zoals de tegemoetkoming via het derde luik helpen ze de loonkosten van het niet-zorgpersoneel te dekken. Het derde luik is de subsidie voor de meerkost van de sociale akkoorden van het niet-zorgpersoneel. Gemiddeld vormen deze loonsubsidies een bijdrage van 13 % van de opbrengsten van de woonzorgcentra en dekken ze 16,8 % van de totale loonkosten.
Grafiek 12 Aandeel van de werkingskosten en werkingsopbrengsten 120 100
3,2 % 2,6 % 13,0 %
80 60
74,2 % 44,9 %
40 20 0
7,0 % 9,8 %
Opbrengsten
Kosten
7,0 %
Overige
Overige
Bezoldigingen (62)
Interne facturatie
Verbruikte goederen en versterkte diensten (60)
Specifieke loonsubsidies
Interne facturatie (618)
Opbrengsten via de mutualiteiten RIZIV + 3e luik
Leveringen en diensten (610/7-9)
Opbrengsten via de dagprijs
36,3 %
15,4 %
Kosten
Opbrengsten
Tabel 9 Gewogen gemiddelde RIZIV-dagforfait van OCMW-woonzorgcentra – 2011 RIZIV-dagforfait
48,87
A1
42,29
A2
4,02
B1
0,46
B2
0,06
C
0,22
D
0,12
E1
0,39
E2
0,06
E3
0,27
F
0,33
G
0,02
H
0,09
Optimalisatienorm A2: [(Loonkosten aanwezig personeel - Loonkosten gefinancierd via deel A1)/Loonkosten gefinancierd via deel A1] = 12,49 %. De waarden worden opgetekend tijdens de referentieperiode die loopt van 1 juli van het vorige jaar tot 30 juni van het lopende jaar.
4
19
Lokale financiën | De financiële situatie van de Vlaamse OCMW’s | 2013
Bezettingsgraad WZC en zorgzwaarte De gemiddelde bezettingsgraad op basis van de verblijfsdagen ligt op 99,9 %, wat betekent dat de wooneenheden nagenoeg continu en volledig bezet zijn. De enquête bij de OCMW’s levert een beeld van de zorgzwaarte in de woonzorgcentra (tabel 10). Het zwaartepunt voor de twee soorten van woonzorg samen (rh + rvt) bevindt zich in de types B en Cd. Dit loopt parallel met het nationale gemiddelde voor zorgzwaarte volgens het RIZIV, ongeacht het aantal facturatiedagen. Het merendeel van de zorgpatiënten type C en Cd wordt ondergebracht in een rvt wat een belangrijk element is voor de optimalisatie van de WZC-financiering.
Tabel 10 Zorgzwaarte bij OCMW-woonzorgcentra – 2011 Openbare woonzorgcentra Rh
Rvt
Rh+rvt
O
39,0 %
A
39,6 %
B
8,6 %
C
4,5 %
Cd
8,3 %
B
37,9 %
C
19,0 %
Cc
3,7 %
Cd
39,4 %
Nationale cijfers RIZIV
De gemeentelijke bijdrage die de OCMW’s ontvangen voor dit activiteitencentrum levert volgens de tech nische cashflowberekening in de OCMW-boekhouding een bijkomende opbrengst van 13,2 % in verhouding tot de opbrengsten van de WZC.
O
14,9 %
16,3 %
A
15,4 %
16,3 %
B
26,5 %
25,3 %
C
13,4 %
12,4 %
Cc
2,3 %
Cd
27,5 %
Cc+Cd
29,8 %
Resultaat verslechtert in 2011 Al deze kosten- en opbrengstelementen hebben een rechtstreekse invloed op het negatieve werkingsresultaat van het activiteitencentrum WZC. Dat verslechtert in 2011 tot -12,5 % van de werkingskosten van het activiteitencentrum WZC en tot -14,2 % van de opbrengsten. De mediaanwaarde geeft een kleiner tekort aan ten opzichte van de kosten, nl. -9,9 %, zodat we kunnen besluiten dat enkele extreme negatieve waarden het gemiddelde resultaat vertekenen. Voor een steekproef van 70 OCMW’s met woonzorgcentra schommelt het gemiddelde tekort voor de WZC-activiteit tussen -31 % en -0,7 % van de werkingskosten WZC en zijn er zes OCMW’s die in 2011 een break-even realiseren of zelfs een overschot boeken voor hun WZC-activiteit. Veel hangt hierbij af van de toewijzing van kosten via interne facturatie tussen OCMW en WZC.
In tabel 11 wordt per clustergroep het resultaat van het boekjaar voor de WZC uitgedrukt ten opzichte van de geconsolideerde opbrengsten van het OCMW. De waarden lopen erg uiteen per OCMW, wat ook weerspiegeld wordt in de gemiddelde variabele waarden voor de clustergroepen.
29,8 %
Tabel 11 Resultaat en gemeentelijke bijdrage voor WZC – Rekening 2011 Woongemeenten
Landelijke gemeenten
Concentratie econ. activiteit
Agglomeratiegemeenten
Centrumgemeenten
Gemiddelde
Resultaat van het boekjaar
-12,7 %
-13,7 %
-10,6 %
-11,8 %
-15,9 %
-14,2 %
Gemeentebijdrage voor WZC
11,2 %
13,1 %
9,2 %
12,4 %
14,4 %
13,2 %
Type gemeente
20
Lokale financiën | De financiële situatie van de Waalse OCMW’s | 2013
De financiële situatie van de Waalse OCMW’s
Voor de Waalse OCMW’s komen uit de budgetten 2013 en de rekeningen 2012 de volgende grote trends in de evolutie globaal naar voren:
→
De uitgaven nemen significant toe (+4,3 %) als gevolg van de stijging van het aantal begunstigden van het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI), met een jaarlijkse groei van 4 % over de periode 2008-2012. De personeelsuitgaven nemen het leeuwendeel voor hun rekening (46,6 %) en ondervinden de eerste gevolgen van de hervorming van de pensioenen van het statutair personeel door de hogere bijdragepercentages. Het uitgekeerde leefloon, dat maar gedeeltelijk wordt terugbetaald door de hogere overheid (gemiddeld 69 %), in combinatie met de stijging van het aantal begunstigden RMI, maakt dat de tekorten van de OCMW’s nog groter worden. De inspanning van de OCMW’s neemt toe om de steun in de vorm van een leefloon zoveel mogelijk te koppelen aan de activering van de begunstigden op de arbeidsmarkt (+7,3 % van de steun door activering op de rekeningen over 2012 en +4,8 % op het budget van 2013). De toename van de steunverlening aan oudere personen tegen de achtergrond van de vergrijzing van de bevolking. Een bijdrage van de gemeente als belangrijkste financieringsbron van het OCMW, d.w.z. 22,5 % van de totale gewone ontvangsten voor het eigen dienstjaar. Een duidelijke terugval van de investeringen op het budget 2013 in vergelijking met vorige jaren en het significante aandeel van de activiteit rusthuizen en rvt (49,9 %). Een negatief saldo eigen dienstjaar dat nog verder verslechtert in 2013. Het tekort van de OCMW’s (vóór de tegemoetkoming van de gemeente) zou toenemen met 6 EUR per inwoner tot 130 EUR per inwoner in 2013. Een schuldenniveau van gemiddeld 153 EUR per inwoner.
21
Lokale financiën | De financiële situatie van de Waalse OCMW’s | 2013
1. Sociaaleconomische context De Waalse OCMW’s krijgen te maken met een moeilijk klimaat, dat het gevolg is van de financiële en de econo mische crisis, alsook van de steeds groter wordende saneringsinspanningen die wegen op de overheids financiën. Uit heel wat regionale analyses en statistieken blijken volgende sociaaleconomische evoluties: De vergrijzing van de bevolking zal OCMW’s hun dienstenaanbod verder doen afstemmen op ouderen Net als de meeste ontwikkelde landen zit België volop in een demografische overgangsfase, met als kenmerk een combinatie van een afnemend vruchtbaarheidscijfer en een veel hogere levensverwachting. De nieuwe demografische prognoses van het Planbureau gaan uit van een aangroei van de Waalse bevolking van 3,6 miljoen in 2012 tot 4,3 miljoen in 2060 (+21,4 %). Tegelijk vindt er ook een verschuiving plaats van de concentratie van de bevolking naar de hoogste leeftijdscategorieën, waarbij 65-jarigen en ouder een aandeel van 25,9 % zullen vertegenwoordigen. Binnen deze groep van ouderen zal maar liefst 38,6 % 80 jaar zijn en ouder.
Kaart 1 Intensiteit van de vergrijzing per gemeente in Wallonië (in %) – 2012
36 - 40 33 - 36 30 - 33 27 - 30 24 - 27 21 - 24
22
Met de leeftijd neemt de afhankelijkheidsgraad toe en ook de noodzaak aan aangepaste gebouwen en infra structuur, en wensen ouderen te kunnen rekenen op aanvullende thuiszorg. Bovendien zal een deel van deze leeftijdsgroep kampen met een precaire financiële situatie (voor het betalen van energie, voeding enz.). Die evolutie van het aantal ouderen betekent dat de al bestaande diensten niet alleen in stand zullen moeten worden gehouden maar ook moeten worden versterkt, en niet te verwaarlozen kosten met zich zal brengen op het vlak van sociale bijstand en voor het tot stand brengen van de aangepaste infrastructuur. Daarvoor zullen investeringen nodig zijn in de volgende domeinen: • de verblijfssector (rusthuizen/rust- en verzorgings tehuizen); • thuis blijven wonen (gezinshulp, maaltijden aan huis, thuiszorg en ondersteuning in het dagelijkse leven); • nieuwe en alternatieve opvangvormen (serviceflats, dagcentra, ondersteuning mantelzorgers …).
Lokale financiën | De financiële situatie van de Waalse OCMW’s | 2013
De uitdaging van de OCMW’s zal er dus in bestaan een antwoord te bieden op de verwachte demografische evolutie en tegelijkertijd rekening te houden met een veranderende institutionele context (de staatshervorming voorziet een bevoegdheidsoverdracht, onder meer op het vlak van de rusthuizen). Het financiële plaatje impliceert toenemende uitgaven voor infrastructuur-, personeels- en werkingskosten. Kaart 1 toont de coëfficiënt voor de intensiteit van de vergrijzing op gemeentelijke schaal. De intensiteit van de vergrijzing geeft het percentage van 80-jarigen en ouder aan binnen de groep van +65-jarigen en geeft zo weer welk deel van de oudere bevolking gevaar loopt haar autonomie te verliezen.
De opdracht van het OCMW om het respect voor de menselijke waardigheid te vrijwaren in het moeilijke klimaat van de financiële en economische crisis Uitgedrukt in financiële middelen waarover de gezinnen beschikken, ligt de armoededrempel op 60 % van het mediaan beschikbaar inkomen op individueel niveau. Toch is armoede in de eerste plaats een multidimensionale situatie van maatschappelijke uitsluiting, waarbij het individu er niet in slaagt toegang te krijgen tot een aantal bestaansnoodzakelijke domeinen. De studie die werd uitgevoerd door de Algemene Directie Statistiek van de FOD Economie1 stelt dat 15 % van de gezinnen het risico loopt op financiële armoede in 2011. Daarnaast wordt 6 % van de bevolking geconfronteerd met ernstige m ateriële noden en leeft 14 % van de mensen jonger dan 60 jaar in een huishouden met een lage arbeidsintensiteit. Wie te maken krijgt met een van deze drie risico’s (financiële armoede, ernstige materiële achterstand of lage werkintensiteit), wordt beschouwd als iemand met een risico op armoede of sociale uitsluiting voor de nieuwe Europese armoede-indicator in het kader van de strategie Europa 20202. 1 FOD Economie “Armoede en sociale uitsluiting in België” – Oktober 2012 statbel.fgov.be. 2 “De financiële uitdagingen van de gemeentelijke bestuursperiode 2013-2018” – Fiche 4 – Duurzame ontwikkeling – Tabel 2, pagina 28.
Kaart 2 Aantal begunstigden van het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI) (per 1 000 inwoners) – 2012
23,32 - 52,12 17,57 - 23,32 14,53 - 17,57 12,46 - 14,53 9,67 - 12,46 7,85 - 9,67 6,07 - 7,85 2,10 - 6,07
23
Lokale financiën | De financiële situatie van de Waalse OCMW’s | 2013
Het is in die context dat het OCMW actief is en maatschappelijke hulp verleent die zorgt voor het welzijn van elke burger. Deze steun kan diverse vormen aannemen: financiële steun onder meer via het leefloon (in het kader van het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI)) maar ook materiële, medische en andere steun. Het OCMW beschikt daartoe over drie instrumenten: tewerkstelling; een leefloon; een individueel project voor maatschappelijke integratie; of een combinatie van deze instrumenten. Het OCWW gaat na welke steun het meest geschikt is voor de individuele persoon of de gezinssituatie. Kaart 2 geeft per Waalse gemeente het aantal begunstigden weer van het RMI per 1 000 inwoners. Grafiek 1 geeft de evolutie van het aantal begunstigden RMI weer dat in de loop van het jaar steun heeft ontvangen. Na een stagnering in 2010-2011, blijkt het aantal begunstigden RMI toe te nemen in 2012. De jaarlijkse gemiddelde stijging in de periode 2008-2012 bedraagt 4 % in Wallonië tegenover 2,8 % nationaal.
Grafiek 1 Evolutie van het aantal begunstigden RMI per regio – 2008-2012 80 000 75 000 70 000
Het sociaaleconomisch profiel van de gemeente waarin het OCMW actief is, kan een invloed hebben op zowel het soort van dienstverlening als op de intensiteit ervan. De Belfiusstudie “Sociaaleconomische typologie van de gemeenten”3 van 2007 brengt de gemeenten onder in categorieën (of “clusters”) en wijst op het belang van de sociaaleconomische realiteit om de financiële situatie van de gemeenten te analyseren. Criteria die een invloed hebben op het soort dienstverlening zijn het landelijke of stedelijke karakter van de gemeente, het industrieel weefsel van de gemeente, het residentiële aspect ervan enz. Deze studie wordt aangevuld met een statistische bijlage waarin een aantal aanvullende gegevens worden uitgesplitst per sociaaleconomische categorie4.
2. Gewone uitgaven De gewone uitgaven van het eigen dienstjaar die de OCMW’s voorzien in het budget 2013, bedragen per inwoner 562 EUR (zie tabel 1). Het uitgavenniveau hangt echter in grote mate af van het sociaaleconomisch profiel van de gemeente. Zo noteren de OCMW’s van woongemeenten een gemiddeld lager uitgavenniveau van 321 EUR per inwoner, terwijl de OCMW’s van de grote steden hun gemiddeld uitgavenniveau zien uitkomen op 770 EUR per inwoner.
65 000 60 000 55 000 50 000 45 000 40 000 35 000 30 000
2008 Brussel
2009
2010 Vlaanderen
2011 Wallonië
2012
Uitgavenstructuur De voornaamste rubrieken van de gewone uitgaven bieden een overzicht van de evolutie tijdens de laatste twee jaren, uitgedrukt in euro per inwoner en op basis van de economische verdeling. De uitgaven voor het eigen dienstjaar zijn toegenomen met 4,3 % in vergelijking met het jaar ervoor. Hoewel het budget voor 2013 een prognose vormt, is het toch interessant om de reëel gedane uitgaven op de rekeningen te bekijken. De O CMW’s schreven een bedrag van 513 EUR per inwoner in op de totale gewone uitgaven op basis van de beschikbare steekproef van de rekeningen 2012. Voor een constante steekproef zijn die bedragen gestegen met 6,3 % in vergelijking met de totale uitgaven van het jaar ervoor, dat is 2 % meer dan aanvankelijk voorzien in de budgetten.
3 De studie Sociaaleconomische typologie van de gemeenten van 2007 is beschikbaar op de website van Belfius Bank www.belfius.be (rubriek Public&Social/Onze Expertise/Onze studies/Themastudies) en op PubliLink, het intranet van de lokale overheden. 4 Bijlagen statistieken beschikbaar op de site www.belfius.be/onzestudies, Lokale financiën, rubriek “OCMW en politiezones”.
24
Lokale financiën | De financiële situatie van de Waalse OCMW’s | 2013
Steekproeven Met de medewerking van de Federatie van Waalse OCMW’s werden de financiële gegevens van de Budgetten 2013 bijeengebracht op basis van elektro nische financiële staten of SIC-bestanden die worden aangemaakt door de software eComptes1. Op basis van de beschikbare gegevens kunnen de ontvangsten- en uitgavenelementen meer in detail worden geanalyseerd. Niet minder dan 161 OCMW’s op 2532 hebben hun budget en rekening beschikbaar gesteld. Zij vertegenwoordigen 76 % van de Waalse bevolking. Omdat de aangeboden diensten van de OCMW’s onderling sterk verschillen, is het echter niet mogelijk om de ontbrekende gegevens te extrapoleren. 1 Het SIC-bestand is een elektronische versie van het “papieren” document budget rekening en balans samengebracht door de software “eComptes” van het Waalse Gewest. 2 Omdat de OCMW’s van de Duitstalige Gemeenschap geen gebruik maken van de eComptes-software zijn hun gegevens niet in de analyse opgenomen.
De sterkere toename in de rekeningen is in hoofdzaak toe te schrijven aan de overdrachten (stijging met +9,5 % in plaats van de aanvankelijk voorziene +3,9 %). Ze omvatten de uitgaven voor de sociale bijstand waarvoor er een tegemoetkoming is van de hogere overheid. We vermelden hier in het bijzonder het feit dat er, als gevolg van de crisis, meer uitgaven voor het leefloon waren dan was ingeschat bij het opstellen van de budgetten. De personeelsuitgaven vertegenwoordigen 46,6 % van de totale uitgaven voor het eigen dienstjaar (grafiek 3). Zij vormen de grootste uitgavenpost voor het budget van 2013. Met 21,5 % van de totale uitgaven vormen de overdrachten van de OCMW’s in verband met het leefloon de tweede grootste bron van uitgaven en de grootste op het vlak van de overdrachten.
Onze analyse werkt dus enkel met de samengestelde steekproef, die een hoge representativiteit heeft en toelaat de voornaamste krachtlijnen in de evolutie van de financiën van de OCMW’s af te leiden. Net omdat de situatie van elk OCMW verschilt, moet het resultaat echter voorzichtig worden geïnterpreteerd op lokaal niveau. Binnen de steekproef beschikken een zestigtal OCMW’s over minstens één rusthuis (rh) of rust- en verzorgingstehuis (rvt). De bedragen voor die activiteit (functie 8341), zowel voor ontvangsten als voor uitgaven, werden in de onderstaande analyse verwerkt. Eén paragraaf handelt specifiek over de analyse van de rh-rvt (zie verder). Overigens bevat de statistische bijlage op de website de voornaamste tabellen zonder de ontvangsten en de uitgaven voor rh-rvt.
Grafiek 2 Steekproef per categorie van gemeenten (in % van de bevolking) – Budget 2013 en rekening 2012 100 100 % 100 %
80 60
68,8 % 66,0 %
40
69,0 % 58,0 %
75,7 %
76,0 %
72,4 %
63,4 %
71,6 %
44,2 % 35,0 %
20 0
69,1 %
Woon Landelijke Gemeenten gemeenten gemeenten met een concentratie van economische activiteiten Budget
Semi Centrumstedelijke gemeenten, gemeenten zonder grote of agglosteden meratiegemeenten
Grote steden
Waals Gewest
Rekening
25
Lokale financiën | De financiële situatie van de Waalse OCMW’s | 2013
Tabel 1 Structuur en evolutie van de gewone uitgaven – Budget 2013 en rekening 2012 Rekening
Budget
In EUR/inw
Evolutie
In EUR/inw
Evolutie
2012
2011-2012
2013
2012-2013
235
4,5 %
262
4,9 %
46
5,0 %
55
4,9 %
Overdrachten
211
9,5 %
227
3,9 %
Toekenning van het leefloon
Personeel Werking
113
6,3 %
121
5,8 %
Van de overheid terugvorderbare sociale bijstand
30
6,2 %
33
2,5 %
Sociale bijstand door tewerkstelling
27
7,3 %
31
4,8 %
8
4,4 %
11
3,8 %
10
4,7 %
13
5,3 %
Sociale bijstand voor terugbetaling verblijfs-, vervoers-, medische kosten
5
2,7 %
7
1,3 %
Bijdrage sociale bijstand in de werkingskosten en specifieke lasten
3
-32,8 %
4
-20,6 %
Sociale bijstand voor huur en huurlasten (water, gas, elektr., verwarming) Sociale bijstand in speciën, in natura, voorschotten op prestaties
Bijdragen aan verenigingen enz.
2
6,5 %
2
-28,5 %
Overige overdrachten
13
185,2 %
5
7,4 %
Schuld
12
16,1 %
16
9,3 %
9
-17,8 %
2
-45,3 %
513
6,3 %
562
4,3 %
Overboekingen voor werkingsuitgaven Totale gewone uitgaven (eigen dienstjaar)
Grafiek 3 Structuur van de gewone uitgaven van de Waalse OCMW’s (eigen dienstjaar) – Budget 2013 Overige overdrachten 3,2 % 2,2 % Sociale bijstand in speciën, in natura, voorschotten op prestaties Sociale bijstand voor huur en huurlasten (water, gas, elektr., verwarming) 1,9 % Sociale bijstand door tewerkstelling 5,6 % Van de overheid terugvorderbare sociale bijstand 5,9 %
Toekenning van het leefloon 21,5 %
2,9 % Schuld Overboekingen 0,3 %
Personeel 46,6 %
Werking 9,8 %
Evolutie van de nettolasten en de dekkingsgraad van de Waalse OCMW’s per functionele groep (Budget 2012-2013) De nettolasten per grote functie van de gemeentebegroting worden verkregen door van de totale uitgaven van elke functie de totale ontvangsten voor diezelfde functie af te trekken. De begrotingsprioriteiten verschillen van OCMW tot OCMW en hangen af van de omvang van de gemeente, van haar stedelijk of landelijk karakter en van de aangeboden of uitbestede dienstverlening. Bovendien kan voor elk OCMW zowel het dienstenaanbod als de organisatie ervan, verschillen. Het OCMW kan diensten in eigen beheer hebben of sommige diensten via een overeenkomst toevertrouwen aan bepaalde partners. Het OCMW kan eveneens samenwerkingsverbanden aangaan met andere centra of met andere overheden om een publiekrechtelijke vereniging te vormen zoals een vereniging in het kader van “Hoofdstuk XII” van de organieke wet van 8 juli 1976 op de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn. Die verscheidenheid in de werking van de OCMW’s heeft natuurlijk gevolgen voor de indeling en de grootte van de financiële rubrieken. De gewone ontvangsten die vermeld staan in grafiek 4 onder de rubriek “Algemeen bestuur” omvatten de gemeentedotatie, het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn en de tegemoetkomingstoelagen van de hogere overheid. Dit zijn de financieringsbronnen van algemene aard. Het gaat overwegend om nettolasten geconcentreerd bij de activiteit van de sociale bijstand5 en gecompenseerd door algemene netto-ontvangsten. De dekkingsgraad is de verhouding in procenten tussen het bedrag aan ontvangsten en het bedrag aan uitgaven van die functie (grafiek 5). De dekkingsgraad van de sociale bijstand (zonder de subfunctie rh-rvt) is de laagste van alle functies, terwijl de sociale bijstand gemeten naar het bedrag verreweg de grootste is. Een van de voornaamste componenten ervan is het leefloon, dat maar gedeeltelijk wordt terugbetaald door de hogere overheid op basis van diverse criteria. De terugbetalingsbasis bedraagt 50 % 6 maar kan worden opgetrokken bv. als gevolg van een groot aantal rechthebbenden in de gemeente, van het statuut van de rechthebbende, gelinkt aan een individueel begeleidingstraject voor maatschappelijke integratie … Aan bepaalde criteria zal men in grote steden gemakkelijker kunnen voldoen dan in kleinere gemeenten. Dat is met name het geval voor het criterium van het aantal rechthebbenden. De sociaaleconomische 5 De sociale bijstand omvat de maatschappelijke dienstverlening, de steun voor ouderen inclusief de bijpassing voor verblijf in rh-rvt hulp aan kinderen, lokale opvanginitiatieven enz. 6 Artikel 32, wet van 26 mei 2002 betreffende het Recht op Maatschappelijke Integratie.
26
Lokale financiën | De financiële situatie van de Waalse OCMW’s | 2013
verschillen tussen de OCMW’s kunnen groot zijn. In de OCMW’s van de woongemeenten bedraagt de dekkingsgraad 61 %, tegen 72 % in de grote steden, juist omdat die laatste categorie een veel groter aantal begunstigden telt. Personeelsuitgaven De personeelsuitgaven bedragen 262 EUR per inwoner voor het budget 2013 en omvatten de lonen van de personeelsleden van het OCMW, de werkgeversbijdragen, de sociale uitkeringen, de verplaatsingskosten en de andere geldelijke voordelen en de pensioenlasten (grafiek 6). De lonen van het personeel dat wordt tewerkgesteld door het OCMW op basis van artikel 60 vinden we terug bij de overdrachtuitgaven in de rubriek sociale en beroepsherinschakeling. Volgens de vooruitzichten van het planbureau zal de spil index voor de sociale uitkeringen en de lonen in de overheidssector, die momenteel 122,01 bedraagt (november 2013), wellicht overschreden worden in juni 2014. Bijgevolg zullen de lonen en uitkeringen waarschijnlijk stijgen met 2 %, respectievelijk in juli 2014 en augustus 2014. Diverse factoren werken de stijging van de personeelsuitgaven in de hand, zowel in de budgetten 2012-2013 (+4,9 %) als in de rekeningen 2011-2012 (+4,5 %). We vermelden hier: • de hervorming van de pensioenen van het statutair personeel, dat onder meer de eerste geleidelijke verhogingen voorziet van de bijdragen vanaf 2012 voor alle pensioenstelsels van de lokale besturen (wet van 24 oktober 2011)7; • een aanpassing van de organisatie van bepaalde diensten (in eigen beheer, via een overeenkomst of via een vereniging “Hoofdstuk XII”), wat een weerslag kan hebben op de personeelsuitgaven die rechtstreeks terug te vinden zijn in de boekhouding van het OCMW of die ten laste worden genomen door een andere structuur.
Grafiek 4 Evolutie van de nettolasten per functionele groep (in EUR/inw.) – Budget 2012 en 2013
Huisvesting (+339,3 %) Volksgezondheid (+10,4 %) Sociale en beroepsherinschakeling (+2,1 %) Gezinshulp (+2,8 %) Sociale bijstand (+3,7 %) Rh & rvt (-14,4 %) Sociale werking (+10,8 %) Algemeen bestuur (+2,5 %) -120,0 -100,0 -80,0
-60,0
2012
-40,0
-20,0
0,0
20,0
40,0
60,0
80,0
100,0
2013
Grafiek 5 Evolutie van de dekkingsgraad per functionele groep (ontvangsten in % van de uitgaven) – Budget 2012 en 2013
90 %
Huisvesting
97 %
77 % 79 %
Volksgezondheid Sociale en beroepsherinschakeling
76 % 76 %
Gezinshulp
80 % 81 % 68 % 68 %
Sociale bijstand
96 % 95 %
Rh & rvt 75 % 76 %
Sociale werking
0 % 10 % 20 % 30 % 40 % 50 % 60 % 70 % 80 % 90 % 100 % 2012
2013
De loonlasten voor het personeel komen uit op 71,7 % (grafiek 6). De werkgeversbijdragen voor de RSZPPO belopen 14,8 %, terwijl de pensioenlasten voor het statutair personeel becijferd worden op 3,9 %, wat evenwel neerkomt op een stijging ten opzichte van het budget van het jaar ervoor. De impact van de hogere basisbijdragen op alle personeelsuitgaven is minder uitgesproken dan bij de gemeenten, aangezien het statutair personeel van de Waalse OCMW’s slechts 18 % vertegenwoordigt van het totaal aantal voltijdse equivalenten. Het is echter 7 Voor meer details verwijzen wij naar fiche nr. 9 “De pensioenen van de lokale ambtenaren” van het dossier “Financiële uitdagingen voor de gemeentelijke bestuursperiode (2013-2018)”.
27
Lokale financiën | De financiële situatie van de Waalse OCMW’s | 2013
waarschijnlijk zo dat de responsabiliseringsbijdragen (die in principe worden ingeschreven bij de uitgaven voor de vorige dienstjaren volgens de aanbevelingen van de begrotingscirculaire) nog meer financiële problemen zullen opleveren voor een aantal OCMW’s.
Grafiek 6 Uitsplitsing van de personeelsuitgaven – Budget 2013 Verplaatsingskosten, vergoedingen en andere 1,4 % Pensioenlasten 3,9 % Werkgeversbijdragen aan de RSZPPO 14,8 %
Loonlasten voor het personeel 71,7 %
Verzekeringen en sociale uitkeringen 6,5 % Andere loonlasten 1,8 %
Grafiek 7 Belangrijkste componenten van de werkingsuitgaven – Budget 2013 Erelonen, andere externe vergoedingen 5,9 %
Verzekeringskosten (personeel niet meegerekend) 2,5 %
Diverse technische kosten 4,5 %
Belastingen ten laste van het OCMW 1,4 % Huur en huurlasten 3,8 %
Elektriciteit, gas, water enz. voor de gebouwen 12,5 % Technische prestaties van derden 7,1 % Huur, onderhoud en beheer van meubels en kantoor- en infor maticamateriaal 5,2 % Aankopen voor direct verbruik en directe verkoop 18,3 %
Levering van voeding, drank, bereide maaltijden enz. 21,0 %
Overige 17,9 %
Grafiek 8 Uitsplitsing van overdrachtuitgaven – Budget 2013
Bijdrage van de sociale bijstand in de werkingskosten en specifieke lasten 1,9 % Sociale bijstand voor terugbetaling verblijfskosten, vervoer, geneesmiddelen 3,0 %
Sociale bijstand door tewerkstelling 13,9 % Bijdragen aan verenigingen enz. 0,8 % Overige overdrachten 2,4 %
Van de overheid terugvorderbare sociale bijstand 14,5 % Sociale bijstand in speciën, in natura, voorschotten op prestaties 5,5 % Sociale bijstand voor huur en huurlasten (water, gas, elektr., verwarming) 4,7 %
28
Toekenning van het leefloon 53,4 %
Werkingsuitgaven De werkingsuitgaven omvatten uitgaven zoals de administratieve uitgaven, de kosten voor verwarming, het onderhoud van de gebouwen, informatica, diverse benodigdheden enz. Die uitgaven komen uit op 55 EUR per inwoner in het budget 2013, wat een toename is met 4,9 %. We stellen een soortgelijke toename vast in de rekeningen 2012 in vergelijking met het jaar ervoor. Bij de voornaamste componenten van de werkingsuitgaven (grafiek 7) vermelden we het grootste aandeel van de rubriek aankopen voor direct verbruik en directe verkoop (18,3 %). Dit is duidelijk toegenomen op het budget 2013 in vergelijking met het dienstjaar daarvoor en kan in verband worden gebracht met de diensten die door de OCMW’s worden verleend in het domein van de maal tijden. Energie vertegenwoordigt niet minder dan 12,5 % van de totale werkingsuitgaven. Overdrachtuitgaven De overdrachtuitgaven hebben voornamelijk betrekking op de steun die het OCMW verleent aan personen in moeilijkheden onder de vorm van financiële middelen of in natura. Ook initiatieven op het vlak van de sociale en beroepsherinschakeling behoren tot de steunverlening. De overdrachtuitgaven vormen de tweede grootste uitgavenrubriek van de OCMW’s in het budget 2013. Meer dan de helft van de overdrachten gaat naar de tegemoetkomingen van het OCMW in de vorm van het leefloon (grafiek 8), een uitgave die voortdurend toeneemt. De financiële en economische crisis beïnvloedt de evolutie van het aantal begunstigden. Het deel van de sociale bijstand via tewerkstelling (activering) is de derde grootste rubriek van de overdrachtuitgaven. Die uitgaven vertonen een uitgesproken evolutie, zowel in de laatste budgetten als in de laatste rekeningen, en weerspiegelen het belang dat de OCMW’s hechten aan het activeren van de begunstigden van het RMI. Financiële lasten De financiële lasten, die in het budget 2013 uitkomen op 16 EUR per inwoner, bestaan in hoofdzaak uit rentelasten en kosten voor de aflossing van leningen (grafiek 9). Zij vertegenwoordigen 2,9 % van de totale gewone uitgaven van de OCMW’s van de steekproef.
Lokale financiën | De financiële situatie van de Waalse OCMW’s | 2013
3. Gewone ontvangsten Tegenover de voorziene uitgaven moeten de OCMW’s zorgen voor voldoende financieringsbronnen om het budget in evenwicht te houden. Op basis van onze steekproef beschikken de 161 Waalse OCMW’s over 556 EUR aan ontvangsten per inwoner voor het eigen dienstjaar van het budget 2013. Net als bij de uitgaven hangen de verschillen echter af van de sociaaleconomische context van de OCMW’s. Structuur van de ontvangsten De voornaamste rubrieken van de gewone ontvangsten in euro per inwoner op basis van de economische verdeling, bieden een overzicht van de evoluties volgens het budget 2012-2013 en de rekening 2011-2012, de functie rh-rvt inbegrepen (tabel 2). De ontvangsten uit overdrachten vormen de voor naamste financieringsbron van de Waalse OCMW’s, met 466 EUR per inwoner. De omvang ervan verschilt volgens het sociaaleconomische profiel van de OCMW’s. Zo beschikken de OCMW’s van woongemeenten over een bedrag van 317 EUR per inwoner, terwijl de OCMW’s van de grote steden een bedrag te zien geven van 762 EUR per inwoner. De overdrachten zorgen voor 85,2 % van de totale ontvangsten in het budget 2013 van de OCMW’s van de steekproef (grafiek 10). De overdrachten in de strikte zin van het woord, d.w.z. zonder tegemoetkoming van de gemeente, belopen echter 63 %, omdat de gemeentelijke toelage net tot doel heeft om het budget in evenwicht te houden. Die toelage op zich vertegenwoordigt op het budget 2013 22,5 % van de gewone ontvangsten voor het eigen dienstjaar. Zij bedraagt zelfs 27,6 % in de rekening 2012, dat is meer dan een vierde van de OCMW-ontvangsten. De toelage van de gemeente bedraagt 125 EUR per inwoner op het OCMW-budget 2013. Uit een analyse per sociaaleconomische categorie blijkt dat de toelage 97 EUR per inwoner bedraagt voor de OCMW’s van landelijke gemeenten, tegen 148 EUR per inwoner voor de OCMW’s van de grote steden.
Grafiek 9 Belangrijkste componenten van de financiële kosten – Budget 2013 Diverse financiële kosten 3,7 %
Financiële kosten van leningen 35,6 %
Terugbetaling van leningen 60,7 %
Tabel 2 Structuur en evolutie van de gewone ontvangsten – Budget 2013 en rekening 2012 Rekening
Prestaties
Budget
In EUR/inw
Evolutie
2012
2011-2012
In EUR/inw
Evolutie
2013 2012-2013
72
2,9 %
81
2,9 %
Overdrachten
416
4,6 %
466
5,0 %
Gemeentetoelage
115
4,8 %
125
4,5 %
Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn
17
4,5 %
18
2,4 %
Terugvordering leefloon bij de hogere overheid
94
7,1 %
104
6,1 %
Terugvorderbare sociale bijstand bij de overheid (wet 2 april 1965)
39
8,6 %
42
1,7 %
Werkingstoelagen ontvangen van de hogere overheid
54
0,4 %
61
4,4 %
Werkingstoelagen ontvangen van de andere overheidsniveaus
57
6,1 %
65
6,8 %
BIjdragen in de loonlasten van het gedetacheerd personeel
13
7,3 %
14
6,9 %
Overige
27
-5,3 %
37
5,6 %
1
12,7 %
1
-5,6 %
14
115,5 %
8
-19,6 %
504
5,9 %
556
4,2 %
Financiële opbrengsten Overboekingen Totaal gewone ontvangsten eigen dienstjaar
Grafiek 10 Structuur van de gewone ontvangsten van de Waalse OCMW’s – Budget 2013 Werkingstoelagen ontvangen van de hogere overheid 11,0 % Terugv. sociale bijstand bij de overheid (wet 2 april 1965) 7,6 % Terugvordering leefloon bij de hogere overheid 18,6 %
Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn 3,5 % Gemeentetoelage 22,5 %
Werkingstoelagen ontvangen van de andere overheids niveaus 11,6 % BIjdragen in de loonlasten van het gedetacheerd personeel 2,6 % Overige 6,5 % Overboekingen 1,4 %
Prestaties 14,6 % Financiële opbrengsten 0,2 %
29
Lokale financiën | De financiële situatie van de Waalse OCMW’s | 2013
Grafiek 11 Evolutie van de gemeentetoelage aan OCMW’s – Gemeentebudget van de Waalse gemeenten 2000-2013 In % van de gewone uitgaven 9,3 %
9,6 %
9,4 %
9,3 %
8,9 % 8,8 %
8,7 %
8,7 %
8,5 %
8,8 %
8,8 %
9,1 %
9,2 %
9,1 %
120
121
130 120 110
115
100
106
90 80
93
96
98
98
97
98
100
107
99
87
70 60 50
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 In EUR per inwoner
Grafiek 12 Belangrijkste componenten van de ontvangsten uit prestaties – Budget 2013
Bijdrage van begunstigden en van thuismaaltijden, gezinshulp, oppas … 15,2 %
Opbrengst verhuring gebouwen aan ondernemingen en aan gezinnen 6,7 % Opbrengst van prestaties voor de overheden 2,3 %
Bijdrage voor medische, para medische en farmakosten 1,5 % Overige 21 % Opbrengst van de verkoop van goederen 0,9 % Bijdrage voor maaltijdkosten 1,0 %
Bijdrage van gepensioneerden in rh en rvt 51,4 %
De gemeentedotatie Een analyse van de evolutie van de gemeentedotatie aan de OCMW’s op basis van de gemeentebudgetten over de periode 2000 tot 2011 geeft een aanvullende kijk op de bijdrage van de gemeente in de financieringsbronnen van de OCMW’s (grafiek 11). De periode vóór de economische en financiële crisis valt duidelijk te onderscheiden van de periode erna. Tussen 2000 en 2008 nam de gemeente dotatie in EUR per inwoner maar heel lichtjes toe. Ze vermindert zelfs in percentage van de totale gemeente- uitgaven (van 9,3 % tot 8,5 %). Sinds 2009 daarentegen, neemt de gemeentedotatie continu toe zowel in EUR per inwoner (+4,2 % gemiddeld op jaarbasis) als in percentage van de gemeente-uitgaven (van 8,8 % tot 9,1 %). Ontvangsten uit overdrachten Bij de ontvangsten uit overdrachten vormen de bedragen die worden geboekt als terugvordering van het leefloon bij de hogere overheid de tweede grootste rubriek, met 104 EUR per inwoner op het budget 2013. De dekkingsgraad van het leefloon8, d.w.z. het bedrag dat wordt teruggevorderd in verhouding tot het uitgegeven bedrag, beloopt gemiddeld 69 %, met evenwel grote verschillen afhankelijk van het OCMW. OCMW’s van de woon gemeenten laten een dekkingsgraad optekenen van gemiddeld 58 %, terwijl OCMW’s van de grote steden een dekkingsgraad van 75 % hebben. Gelet op het overwicht van die laatste groep in absolute bedragen, hebben zij een grotere invloed op het regionaal gemiddelde. De dekkingsgraad van de OCMW’s van de overige clusters ligt tussen beide extreme waarden in. De aanhoudende toename van het aantal begunstigden van het RMI, enerzijds, en de slechts gedeeltelijke terugvordering van de uitgegeven bedragen, anderzijds, hebben een bepalende invloed op de deficitaire financiële situatie van de OCMW’s. Ontvangsten uit prestaties De ontvangsten uit prestaties bevatten de inkomsten uit door het OCMW geleverde diensten en uit het beheer van eigen goederen. Ze vertegenwoordigen gemiddeld 81 EUR per inwoner en 14,6 % van de totale ontvangsten op het budget 2013. Prestatieontvangsten bestaan vooral uit bijdragen die terugvorderbaar zijn bij de begunstigden of de rechthebbenden van de verleende diensten. Meer dan de helft van de ontvangsten uit prestaties komen van bijdragen van gepensioneerden in rusthuis en rvt (grafiek 12). De bijdragen voor gezinshulp, maaltijden enz. vertegenwoordigen 15,2 % van de ontvangsten uit prestaties. Merk op dat de 8 De dekkingsgraad wordt verkregen door de ontvangen bedragen voor artikel (831-46701) te delen door de uitgegeven bedragen voor artikel (831-33301).
30
Lokale financiën | De financiële situatie van de Waalse OCMW’s | 2013
huuropbrengst van gebouwen 6,7 % van het totaal voor zijn rekening neemt. Rusthuizen, rust- en verzorgingstehuizen Binnen de steekproef beschikken iets meer dan zestig OCMW’s over minstens één rusthuis (rh) of één rust- en verzorgingstehuis (rvt). De uitgaven voor de functie rhrvt bedragen 119 EUR per inwoner voor alle OCMW’s die beschikken over op zijn minst één rh-rvt (tabel 3), d.w.z. 21,2 % van de totale gewone uitgaven voor het eigen dienstjaar van het OCMW. Die activiteit vertoont een licht tekort zowel op het budget 2013 (5 EUR/inwoner) als op de rekeningen 2012 (4 EUR/inwoner).
4. De investeringen van de Waalse
OCMW’s
De balansen van de OCMW’s leren ons meer over hun vermogenssituatie op het einde van het dienstjaar. De activa omvatten alle bezittingen en tegoeden van het OCMW, terwijl de passiva een overzicht geven van de middelen waarover het beschikt (eigen vermogen en schulden). Om na te gaan hoe de vermogenstoestand evolueert, nemen we twee aspecten onder de loep die in financieel opzicht belangrijk zijn, nl. de investeringen en de schulden. De link tussen beide is dat investeringen grotendeels via leningen worden gefinancierd en zo in grote mate de evolutie van de schulden bepalen. De budgetboekhouding verschaft dus informatie over de stromen (nieuwe investeringsplannen en leningen), maar zegt niets over de boekwaarde van de uitstaande schulden en van het vermogen. OCMW-patrimonium: balans en vaste activa De totale activa van de OCMW’s belopen 528 EUR per inwoner voor het dienstjaar 2012. De vaste activa nemen een belangrijke plaats in met 77,7 % van de totale activa. Bij de vaste activa nemen de materiële vaste activa 83,7 % van de totale vaste activa voor hun rekening. De rubriek van de gebouwen en hun terreinen is de grootste met 79,8 % van de totale vaste activa en 354 EUR per inwoner (grafiek 13). De door de overheden toegezegde investeringstoelagen vertegenwoordigen het grootste deel van de financiële vaste activa. Aan de passiefzijde komen de schulden van de OCMW’s op de balans 2012 uit op 153 EUR. In vergelijking met de rekening 2012 van de OCMW’s vertegenwoordigen de schulden 28,6 % van de totale ontvangsten van het eigen dienstjaar.
Tabel 3a Evolutie van de courante uitgaven van de functie rh-rvt van de Waalse OCMW’s voor het eigen dienstjaar – Budget 2013 en rekening 2012 Rekeningen (*)
Budget (**)
In EUR/inw
Evolutie
In EUR/inw
2012
2011-2012
Evolutie
Personeel
86
4,3 %
85
Werking
19
4,4 %
19
3,6 %
Overdrachten
1
8,3 %
1
-0,2 %
Interne facturatie
4
6,6 %
5
1,4 %
Overboekingen
0
-94,3 %
0
–
Financiële kosten
7
13,1 %
9
8,9 %
118
4,9 %
119
4,6 %
2013 2012-2013
UITGAVEN
Totaal gewone uitgaven eigen dienstjaar
4,6 %
(*) Op een steekproef van 64 OCMW’s met rh-rvt. (**) Op een steekproef van 62 OCMW’s met rh-rvt.
Tabel 3b Evolutie van de courante ontvangsten van de functie rh-rvt van de Waalse OCMW’s voor het eigen dienstjaar – Budget 2013 en rekening 2012 Rekeningen (*)
Budget (**)
In EUR/inw
Evolutie
In EUR/inw
2012
2011-2012
Evolutie
Prestaties
44
2,4 %
45
Overdrachten
67
5,8 %
67
6,9 %
Financiële opbrengsten
0
35,6 %
0
50,8 %
Interne facturatie
3
-1,8 %
3
-3,6 %
Overboekingen
0
0 %
0
-12,9 %
114
4,3 %
114
5,6 %
-4
26,3 %
-5
-16,0 %
2013 2012-2013
ONTVANGSTEN
Totaal gewone ontvangsten eigen dienstjaar
4,4 %
(*) Op een steekproef van 64 OCMW’s met rh-rvt. (**) Op een steekproef van 62 OCMW’s met rh-rvt.
SALDO Saldo gewone dienst - eigen dienstjaar
Grafiek 13 Samenstelling van de vaste activa – Balans 2012 Effecten, participaties, andere 6,1 % Onroerende goederen in leasing 1,3 %
Toegezegde investerings toelagen van de openbare instellingen 10,2 % Roerend patrimonium 2,6 %
Onroerend patrimo nium, gebouwen en hun terreinen 79,8 %
31
Lokale financiën | De financiële situatie van de Waalse OCMW’s | 2013
Investeringsinspanning en de financiering ervan De investeringen die gepland zijn op het budget belopen 83 EUR per inwoner, dat is 14,9 % van de totale gewone ontvangsten van het eigen dienstjaar van de OCMW’s. De geplande investeringsinspanningen zijn de voorbije drie jaar duidelijk teruggelopen. De geplande investeringen op de budgetten vinden we niet integraal terug in de vastleggingen, net zomin als de aanrekeningen op de rekeningen (grafiek 14). Ten slotte worden voor tal van investeringsprojecten bedragen
Grafiek 14 Evolutie van de investeringsuitgaven – Rekening en budget 2011 – 2012 – 2013 (in EUR/inw.) 90 80 70
12
60 50
6
4
14
7
7
10
14
12
1 2
40
20
10 48
10 0
5
18
12
10
2 2
30
2
2 2 5 4
41
1 2 5 2
30
38
20
17
Initiële VastAanreInitiële VastAanreInitiële VastAanrekredieten legging kening kredieten legging kening kredieten legging kening (Budget) (Rekening) (Rekening) (Budget) (Rekening) (Rekening) (Budget) (Rekening) (Rekening) 2011
2012
Rh - rvt
Woonvoorzieningen
Sociale bijstand
Overige
2013
Grafiek 15 Financieringsstructuur van de investeringen – Budget 2013 Opbrengst van de verkoop van activa 9,6 %
Kapitaalsubsidies 20,0 %
Leningen 57,4 %
32
5. Budgetsaldi en
resultatenrekeningen
In de budgettaire boekhouding wordt de financiële gezondheid van een OCMW doorgaans beoordeeld door het berekenen van de saldi, d.w.z. het verschil tussen de ontvangsten en de uitgaven.
Algemeen bestuur
Zelffinanciering 12,9 %
Op basis van de functionele indeling gaan de investeringen zowel op de budgetten als in de rekeningen vooral naar de rusthuizen (rh en rvt). Op het budget 2013 tekent de activiteit rh-rvt voor niet minder dan 49,8 % van de investeringsprojecten, gevolgd door sociale bijstand en algemeen bestuur. Merk op dat de investeringen voor de functie huisvesting stijgen van 5 EUR op het budget 2011 tot 7 EUR op de budgetten 2012 en 2013. Financieringsstructuur De buitengewone uitgaven van de OCMW’s worden in hoofdzaak gefinancierd door leningen ten belope van 57,4 %, dat is 52 EUR per inwoner op het budget 2013. De overige componenten van de financieringsmiddelen omvatten de kapitaaltoelagen, de zelffinanciering en de verkoop van patrimonium (als vorm van desinvestering). Die gemiddelde financieringsstructuur varieert van jaar tot jaar en verschilt overigens gevoelig tussen de OCMW’s onderling afhankelijk van hun financierings mogelijkheden.
3 5
ingeschreven op het budget, maar krijgen ze geen concrete uitvoering tijdens het voorziene jaar en worden ze meestal gespreid over meerdere jaren ofwel uitgesteld en zelfs afgeblazen (als gevolg van bijvoorbeeld vertraging bij de voorbereiding van het dossier, het afblazen of uitstellen van projecten, problemen rond de financiële haalbaarheid enz.).
De boekhouding van de lokale besturen maakt een systematisch onderscheid tussen de verrichtingen die verband houden met het eigen dienstjaar en die van de vorige dienstjaren. Dat onderscheid leidt tot de berekening van twee soorten saldi: • het saldo voor het eigen dienstjaar, dat enkel slaat op de ontvangsten en de uitgaven van het betrokken dienstjaar. Het omvat evenwel alle functionele overboekingen die worden aangerekend op het eigen dienstjaar; • het algemeen totaal, dat zowel rekening houdt met de verrichtingen voor de vorige dienstjaren (met inbegrip van de overgedragen boni of mali) als met de algemene overboekingen.
Lokale financiën | De financiële situatie van de Waalse OCMW’s | 2013
De saldi van de rekeningen (die het verschil vormen tussen de vastgestelde rechten en de vastleggingen) hebben betrekking op een concrete financiële realiteit, terwijl de budgetsaldi het resultaat zijn van ramingen over de omvang van de ontvangsten en uitgaven voor een welbepaald budgettair dienstjaar. Aangezien de gemeenten de financiële plicht hebben9 het tekort te dekken aan middelen die de OCMW’s nodig hebben om hun opdracht uit te voeren, is een analyse nodig van de evolutie van het budgetsaldo vóór de gemeentelijke toelage wordt toegekend (grafiek 16).
Grafiek 16 Evolutie van de gewone saldi – Rekening en budget (in EUR/inw.) 60
54
46
40 20 3
0 -20
1
-8
-5
-10
-4
-6
-6
-40 -60 -80
In de rekeningen 2011 en 2012 bedraagt het tekort voor toekenning van de gemeentelijke toelage 125 EUR per inwoner. De lichte verslechtering van het tekort voor het eigen dienstjaar (na de tegemoetkoming van de gemeente) van 8 EUR in 2011 tot 10 EUR per inwoner in 2012 is in werkelijkheid het gevolg van de verlaging van de gemeentelijke toelage met 2 EUR per inwoner. Het saldo algemeen totaal is nagenoeg in evenwicht want het bedraagt 1 EUR per inwoner in de rekeningen 2012. In vergelijking met 2011 laat dit saldo een lichte verslechtering optekenen met 2 EUR per inwoner. De financiële druk op de OCMW’s komt meer tot uiting via de sterkere terugval van de gewone reserves (van 54 EUR in 2011 tot 46 EUR in 2012).
-100 -120 -140
-125
Rekening 2011
-125
Rekening 2012
-124
-130
Budget 2012
Eigen dienstjaar (vóór gemeentedotatie)
Algemeen totaal
Eigen dienstjaar
Reserves
Budget 2013
Bij de budgetten stellen we vast dat het aanvankelijk voorziene saldo in 2012 (vóór de tegemoetkoming door de gemeente) heel dicht in de buurt ligt van wat was toegelicht voor de rekening van datzelfde dienstjaar (grafiek 16). Het tekort voor het eigen dienstjaar ligt daarentegen hoger bij de rekeningen (10 EUR per inwoner tegen 5 EUR in de budgetten), eenvoudigweg omdat de gemeente dotatie een soortgelijke daling vertoont (van 120 EUR per inwoner in de budgetten 2012 tegen 115 EUR in de rekeningen 2012). Volgens de budgetten van 2013 zou het tekort van de OCMW’s (vóór de tegemoetkoming van de gemeente) stijgen met 6 EUR per inwoner tot 130 EUR per inwoner in 2013. 9 Krachtens artikel L 1321-16° van de “Code wallon de la démocratie locale” en artikel 106 van de organieke wet op de OCMW’s.
33
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse OCMW’s | 2013
De financiële situatie van de Brusselse OCMW’s
Voor de Brusselse OCMW’s komen uit de begrotingen en de rekeningen de volgende grote trends in de evolutie globaal naar voren:
→
Een steeds toenemende kwetsbaarheid tegen de achtergrond van de economische en financiële crisis, die met name tot uiting komt in een groter aantal begunstigden van het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI) (gemiddeld +12,3 % op jaarbasis volgens de begrotingen 20072012 en +7 % in de begroting 2013). Het leeuwendeel van de overdrachtuitgaven gaat naar het leefloon en de tegemoetkoming van de OCMW’s als steunverlenende centra, samen goed voor 43,2 % van de uitgaven op de begroting voor 2013. Het aandeel van de personeelsuitgaven komt uit op 37,9 %, een significante stijging met 4,4 % op de begroting 2013, onder meer onder invloed van de hervorming van de pensioenen van het statutair personeel. De werkingsuitgaven op de begroting voor 2013 (-1,7 %) zijn onder controle in vergelijking met de vorige begroting en het gemiddelde van de voorbije bestuursperiode (2007-2012). De bijdrage van de gemeente is de belangrijkste bron voor de financiering van het OCMW: ze levert 26,4 % van de totale exploitatieontvangsten voor het eigen dienstjaar en neemt continu toe sinds 2005. Het bedrag van de gebudgetteerde investeringen neemt toe op de begroting 2013 (238 EUR per inwoner) maar de verwezenlijkingsgraad in de rekeningen (49 % in 2011) mindert duidelijk; Het algemeen saldo is negatief met 4 EUR per inwoner voor het eigen dienstjaar en verslechtert verder in de begroting 2013 in vergelijking met het jaar ervoor, ondanks de verdere stijging van de tegemoetkoming door de gemeenten met 2,4 % om het exploitatietekort van de OCMW’s te dekken.
35
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse OCMW’s | 2013
1. Sociaaleconomische context De Brusselse OCMW’s maken een moeilijke periode door als gevolg van de financiële en de economische crisis en ook van de steeds toenemende saneringsverplichtingen die wegen op de overheidsfinanciën. Uit heel wat regionale analyses en statistieken blijken enkele sociaaleconomische evoluties niet onbelangrijk. Een nooit eerder geziene sterke demografische ontwikkeling Na een periode van terugval tot in de jaren 90, beleeft het Brussels Gewest de voorbije jaren een nooit eerder geziene sterke demografische ontwikkeling. Op basis van de prognoses van het BISA zal in 2018 de Brusselse bevolking zijn aangegroeid tot 1 200 000 inwoners, dat is 200 000 inwoners meer dan in 2007. Die explosieve demografische ontwikkeling wordt vooral gevoed door internationale migratiestromen (ongeveer een derde van de migratie tussen België en het buitenland verloopt via Brussel) en natuurlijke bevolkingsaangroei. Daartegenover staat dat deze regio al verscheidene decennia te maken krijgt met een negatief intern migratiesaldo (onder meer gezinnen met heel kleine kinderen
Kaart 1 Aantal begunstigden van het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI) per 1 000 inwoners – 2012
9,62 - 17,84 17,84 - 20,90 20,90 - 30,93 30,93 - 37,86 37,86 - 41,66 41,66 - 46,06 46,06 - 58,61 58,61 - 69,10
36
en met een hoger dan gemiddeld inkomen vertrekken). Dat negatieve saldo bedraagt nu al verscheidene jaren opnieuw meer dan 10 000 personen. Het Brussels Gewest vangt meer dan een derde (34,7 %) van de buitenlandse immigranten op die zich in 2011 in België zijn komen vestigen1 . Op 1 januari 2012 vertegenwoordigden vreemdelingen 32,6 % van de Brusselse bevolking. Terwijl Wallonië en (vooral) Vlaanderen de gevolgen ondervinden van de vergrijzing van de bevolking (vergrijzingscoëfficiënt > 100 %), kent Brussel een uitgesproken verjonging van zijn bevolking. In het Brussels Gewest is de vergrijzingscoëfficiënt het laagst van de drie regio’s, maar toch is de coëfficiënt voor de intensiteit van de vergrijzing, dat wil zeggen het aandeel van de personen ouder dan 80 jaar in de groep van personen van 65 jaar en ouder, in Brussel het hoogst van de drie regio’s (33,1 % in 2012). Achter die gemiddelde cijfers gaan evenwel situaties schuil die sterk uiteenlopen afhankelijk van de gemeente (zie infra). Een steeds groter wordende kwetsbaarheid Op basis van het EU-SILC2-onderzoek dat in alle lidstaten van de EU werd gevoerd, ligt de armoededrempel uitgedrukt in financiële middelen waarover de gezinnen beschikken, op 60 % van het mediaan beschikbaar inkomen op individueel niveau. Toch is armoede in de eerste plaats een multidimensionale situatie van maatschappelijke uitsluiting, waarbij het individu er niet in slaagt toegang te krijgen tot een aantal bestaansnoodzakelijke domeinen. De studie die werd uitgevoerd door de Algemene Directie Statistiek van de FOD Economie3 stelt dat in 2011 15 % van de gezinnen een risico loopt op financiële armoede. Daarnaast wordt 6 % van de bevolking geconfronteerd met ernstige materiële noden en woont 14 % van de personen jonger dan 60 jaar in een gezin met een lage arbeidsintensiteit. Wie te maken krijgt met een van deze drie risico’s (financiële armoede, ernstige materiële achterstand of lage werkintensiteit), wordt beschouwd als iemand met een risico op armoede of sociale uitsluiting voor de nieuwe Europese armoede-indicator in het kader van de strategie Europa4 2020 . Hoewel Brussel als regio een aanzienlijk hoger bruto binnenlands product (bbp) laat optekenen dan de andere twee regio’s, bedraagt het armoederisico voor 2013 vol1 Sociale barometer. Brussels armoederapport – 2013. Observatorium voor gezondheid en welzijn van Brussel – Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. 2 EU-SILC: European Union – Statistics on Income and Living Conditions. 3 FOD Economie “Armoede en sociale uitsluiting in België” – Oktober 2012 – http://statbel.fgov.be. 4 “De financiële uitdagingen van de gemeentelijke bestuursperiode 2013-2018“ – fiche 4 – Duurzame ontwikkeling – tabel 2, pagina 28.
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse OCMW’s | 2013
gens de maatschappelijke barometer 33,7 %, wat heel wat hoger is dan in de andere twee gewesten. Op het vlak van de tewerkstelling is de situatie van de Brusselse regio atypisch, in die zin dat meer dan de helft van de werknemers in Brussel niet in het gewest wonen waar ze werken. Neem nu de werkloosheid in Brussel: die beloopt 17, % in 2012. Wie geen toegang heeft tot de arbeidsmarkt, kan aanspraak maken op een vervangingsinkomen (werkloosheidsuitkering, pensioen enz.) of bij gebrek daaraan op sociale bijstand van het OCMW. Deze bijstand van het OCMW kan diverse vormen aannemen: onder meer financieel via het leefloon of het zogenaamde Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI) maar ook materieel, medisch enz. Het OCMW beschikt daartoe over drie instrumenten: tewerkstelling; het leefloon; een individueel project voor maatschappelijke integratie; of een combinatie van die drie instrumenten. Het OCMW gaat na welke steun het meest geschikt is afhankelijk van de individuele of gezinssituatie van de betrokken persoon. Kaart 1 geeft per Brusselse gemeente het aantal begunstigden weer van het Recht op Maatschappelijke Integratie per 1 000 inwoners. Tabel 1 geeft de evolutie weer van het aantal personen die tijdens het betrokken jaar aanspraak konden maken op een leefloon. Na een stagnering in het dienstjaar 2010-2011 blijft het aantal begunstigden RMI stijgen in 2012. De gemiddelde jaarlijkse toename tijdens de p eriode 2008-2012 bedraagt 3,2 % in het Brussels Gewest, tegen 2,8 % nationaal. Grote verschillen in het gemeentelijk weefsel Het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bestaat uit 19 gemeenten en is relatief klein, maar vertoont toch een erg heterogeen karakter zowel op vlak van de demografische dynamiek als van het inkomen, de kwaliteit van de huisvesting, de kwetsbaarheid van de bevolking (het percentage begunstigden van het RMI, de werkloosheid …). Bij onze analyse van de gemeentefinanciën brengen we de rekeningen en de begrotingen van de 19 gemeenten samen, wat een beeld geeft van de “gemiddelde” Brusselse gemeente. In realiteit kent elke gemeente eigenlijk een geheel eigen sociaaleconomische omgeving (inkomensniveau van de bevolking, economische dynamiek, demografische evolutie …), die dan ook een specifieke weerslag heeft op zowel de ontvangsten als de uitgaven.
Om die gemeentelijke verscheidenheid te kunnen weergeven, zonder in te gaan op individuele situaties, heeft Belfius een sociaaleconomische typologie van de gemeenten uitgewerkt. Daarbij is het vooral de bedoeling om de gemeenten die zich in een vergelijkbare so ciaaleconomische omgeving bevinden, onder te brengen in zo homogeen mogelijke categorieën en zodoende een relevant nieuw referentiekader te leveren voor het vergelijken en verklaren van de financiële situatie van de gemeenten. Op onze website5 zijn hierover aanvullende statistische gegevens beschikbaar (per sociaaleconomische cluster). Het volledig Brussels Gewest telt volgens de typologie vijf sociaaleconomische clusters6. Bij de criteria met impact op het soort OCMW-dienstverlening, vermelden we het gemiddeld inkomensniveau per inwoner, de kwaliteit van de huisvesting, de kwetsbaarheid van de bevolking enz. Deze analyse wordt aangevuld met een statistische bijlage waarin een aantal aanvullende gegevens worden uitgesplitst per sociaaleconomische cluster7.
5 www.belfius.be/Gemeentefinanciën 2013. 6 Lokale financiën – Augustus 2007 (heruitgave 2013) – Sociaaleconomische typologie van de gemeenten, www.belfius.be/onzestudies (Themastudies). 7 Statistische bijlagen beschikbaar op de site www.belfius.be/onzestudies, Lokale financiën.
Grafiek 1 Evolutie van het aantal begunstigden van het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI) per gewest – 2008-2012
80 000 75 000 70 000 65 000 60 000 55 000 50 000 45 000 40 000 35 000 30 000
2008 Brussel
2009
2010 Vlaanderen
2011
2012
Wallonië
37
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse OCMW’s | 2013
Steekproef Met de medewerking van de afdeling OCMW’s van de Vereniging van de Stad en de Gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, werden financiële gegevens van de begroting 2013 en de rekening en balans 2011 ingezameld aan de hand van enquêteformulieren die peilen naar de voornaamste rubrieken van de ontvangsten en de uitgaven. Alle Brusselse OCMW’s hebben aan het onderzoek deelgenomen en daarom vertegenwoordigt de studie 100 % van de bevolking. Bovendien werden er voor alle Brusselse OCMW’s gegevens ingezameld sinds het dienstjaar
Tabel 1 Structuur en evolutie van de gewone uitgaven van de Brusselse OCMW’s – Eigen dienstjaar – Begroting 2013 Niveau (EUR/inw.)
Personeel
2013
Gemiddelde 2007-2012
3,6 %
4,4 %
5,5 %
3,6 %
-1,7 %
3,9 %
470
7,7 %
4,3 %
9,6 %
5
-1,3 %
-6,5 %
-4,7 %
244
3,0 %
7,0 %
12,3 %
11
5,3 %
13,7 %
n.b.
2013
2012
339 76
Werkingsuitgaven Herverdeling Sociale bijstand in contanten Leefloon Tegemoetkoming in de hospitalisatiekosten Verblijfskosten ouderen
8
1,2 %
-9,4 %
7,1 %
13
-5,9 %
2,7 %
n.b.
145
16,3 %
0,6 %
15,9 %
11
-10,7 %
10,5 %
6,4 %
897
5,5 %
3,9 %
7,4 %
Tegemoetkoming in de medische kosten Tegemoetkoming als steunverlenend centrum (wet 2-4-'65) Financiële uitgaven Totale exploitatiekosten
Toename
Grafiek 2 Structuur van de gewone uitgaven van de Brusselse OCMW’s – Eigen dienstjaar – Begroting 2013
Tegemoetkoming als steunverlenend centrum (wet 2-4-’65) 16,1 %
Tegemoetkoming in de medische kosten 1,4 %
Andere herver delingen 5,0 % Financiële uitgaven 1,2 % Personeel 37,9 %
Verblijfskosten ouderen 0,9 % Tegemoetkoming in de hospitalisatiekosten 1,2 %
Leefloon 27,2 %
38
Werkingsuitgaven 8,5 % Sociale bijstand in contanten 0,6 %
2007, zodat het mogelijk is trends op halflange termijn af te leiden (over de vorige gemeentelijke bestuursperiode) en specifiek ook de meest recente trend in de begroting 2013, bij de aanvang van de nieuwe bestuursperiode. Elk Brussels OCMW beschikt over op zijn minst één rusthuis (rh) of rust- en verzorgingstehuis (rvt). De bedragen voor die activiteit (functie 8341) werden zowel voor de ontvangsten als de uitgaven in onderstaande analyse verwerkt.
2. De gewone uitgaven De gewone uitgaven van het eigen dienstjaar die ten laste komen van de OCMW’s belopen 1 021 miljoen EUR op de begroting 2013, dat is gemiddeld 897 EUR per inwoner. Het uitgavenniveau kan echter in grote mate invloed ondervinden van het profiel van de gemeente zoals ingedeeld bij een bepaalde sociaaleconomische cluster. Zo geven de OCMW’s in de groep van de zuidoostelijke woongemeenten gemiddeld een lager uitgavenniveau te zien van 518 EUR per inwoner, terwijl de OCMW’s van de gemeenten van de zgn. “eerste gordel” gemiddelde uitgaven van 1 000 EUR per inwoner laten optekenen. Uitgavenstructuur De voornaamste rubrieken van de gewone uitgaven in euro per inwoner volgens de economische indeling geven een overzicht van de evolutie van de begrotingen van de Brusselse OCMW’s tijdens de voorbije twee jaren, alsook tijdens de vorige bestuursperiode 2007-2012. De uitgaven voor het eigen dienstjaar van de begroting 2013 zijn toegenomen met 3,9 % in vergelijking met het jaar ervoor. Die toename is echter minder groot dan tijdens het jaar daarvoor, toen ze 5,5 % bedroeg. De gemiddelde stijging van de vorige bestuursperiode 2007-2012 (+7,2 %) lag nog hoger dan die van de voorbije twee jaren. Ze weerspiegelt de grote druk op de activiteiten van de Brusselse OCMW’s, vooral sinds 2009, als gevolg van de toenemende impact van de economische crisis op de bevolking. De aanhoudende toename van de gewone uitgaven wordt in grote mate veroorzaakt door de stijgende herverdelingsuitgaven (+9,6 % gemiddeld op jaarbasis tussen 2007 en 2012) en meer in het bijzonder van de uitgaven voor het leefloon en de tegemoetkoming als steunverlenend centrum (gemiddelde stijging met respectievelijk +12,3 % en +15,9 % tussen 2007 en 2012).
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse OCMW’s | 2013
Met 52,4 % vertegenwoordigt de herverdeling het leeuwendeel van de totale gewone uitgaven van de Brusselse OCMW’s voor het eigen dienstjaar. Ze omvat onder meer de uitgaven voor het leefloon, de tegemoetkomingen als hulpverlenend centrum en andere tegemoetkomingen. De personeelsuitgaven vormen de tweede grootste uitgavenrubriek gemeten naar omvang, met 37,9 % van de totale uitgaven voor het eigen dienstjaar.
OCMW-categorieën. Het laagste percentage noteren de OCMW’s van de zuidoostelijke woongemeenten (76,1 %) en het hoogste (79,5 %) de OCMW’s van de gemeenten in de kanaalzone.
Grafiek 3 Evolutie van de nettolasten per functionele groep (in EUR/inw.) Begroting 2012 – 2013
Evolutie van de nettolasten en de dekkingsgraad van de Brusselse OCMW’s per functie (Begrotingen 2012-2013) De nettolasten per grote begrotingsfunctie worden verkregen door van de totale uitgaven voor elke functie de totale ontvangsten voor diezelfde functie af te trekken. Ze weerspiegelen de prioriteiten of de vereisten van de begrotingen, die kunnen verschillen van OCMW tot OCMW afhankelijk van de omvang van de gemeente, de sociaaldemografische kenmerken van de bevolking en het belang van de aangeboden of uitbestede diensten. De gewone ontvangsten die worden vermeld voor het bepalen van de nettolasten van de functie “algemene ontvangsten en uitgaven” omvatten voornamelijk de gemeentedotatie, het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn en de toelagen van de hogere overheid, dit zijn de algemene financieringsbronnen. Die algemene ontvangsten zorgen immers in werkelijkheid voor de financiering van de nettolasten opgetekend voor de diverse begrotingsfuncties en in het bijzonder van die voor de activiteit sociale bijstand8 (148 EUR per inwoner).
Andere (+44,9 %) Sociale huisvesting (+11,1 %) Volksgezondheid (-18 %) Beroepsherinschakeling en gezinshulp (+ 7,1 %) Sociale bijstand (+5,2 %) Algemene administratie (+4,7 %) Algemene ontvangsten & uitgaven (+4,3 %) -300
-250
-200 2012
-150
-100
-50
0
50
150
200
2013
Grafiek 4 Evolutie van de dekkingsgraad per functionele groep (in EUR/inw.) – Begroting 2012 – 2013
De dekkingsgraad is de verhouding in procenten tussen het bedrag aan ontvangsten en uitgaven voor die functie.
117,0 % 118,0 %
Andere
152,7% 145,1 %
Sociale huisvesting
De dekkingsgraad van de sociale bijstand – de grootste rubriek in absolute termen – bedraagt 78,2 % in de begroting 2013, wat overeenstemt met de percentages die worden opgetekend bij de OCMW’s van de grote steden in de andere twee gewesten van het land. Een van de voornaamste componenten van die functie is het leefloon, dat maar gedeeltelijk wordt terugbetaald door de hogere overheid op basis van diverse criteria. De terugbetalingsbasis bedraagt 50 %9 maar kan worden opgetrokken bv. als er een groot aantal rechthebbenden zijn in de gemeente, volgens het statuut van rechthebbende, gelinkt aan een individueel begeleidingstraject voor maatschappelijke integratie enz. We stellen een klein verschil vast in de dekkingsgraad volgens de diverse
100
73,0 % 67,6 %
Volksgezondheid
59,7 % 64,2 %
Beroepsherinschakeling en gezinshulp
85,4 % 85,7 %
Functie rh-rvt
78,2 % 78,6 %
Sociale hulp 39,6 % 35,1 %
Algemene administratie 0 2012
50
100
150
200
2013
8 De sociale bijstand omvat de sociale hulpverlening, hulp aan ouderen, inclusief de uitgaven voor de functie rh-rvt, hulp aan kinderen, lokale opvanginitiatieven enz. 9 Artikel 32, wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.
39
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse OCMW’s | 2013
Personeelsuitgaven Op basis van de gegevens van de enquête bedragen de personeelsuitgaven 386,5 miljoen EUR op de begroting 2013, dat is 339 EUR per inwoner. Ze omvatten de lonen van het personeel van de OCMW’s, de werkgeversbijdragen, de sociale uitkeringen, de verplaatsingskosten en de andere financiële voordelen, evenals de pensioenlasten. Een analyse van de evolutie van de personeelsuitgaven over een langere periode (2007-2013) toont een aanhoudende stijging van die uitgaven. De vastleggingen op
Grafiek 5 Evolutie van de personeelsuitgaven van de Brusselse OCMW’s (eigen dienstjaar) (in miljoen EUR) – Begroting en rekening 400 350
357
300 250
295 268
254
309 283
326 302
336 315
370
386
346
325
200 150 100 50 0
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Rekening
Begroting
Grafiek 6 Evolutie van de werkingsuitgaven van de Brusselse OCMW’s (eigen dienstjaar) (in miljoen EUR) – Begroting en rekening 90 80
83
70 60
72
75 70
77 73
74
88
85 78
87
81
64
62
50 40 30 20 10 0
2005
2006
Begroting
2007
2008
2009
2010
Rekening
2011
2012
2013
de rekeningen over de periode 2007-2011 volgen een gelijkaardige evolutie als die van de begrote bedragen, zij het op een lager niveau (grafiek 5). Tijdens het tweede kwartaal van 2013 telden de Brusselse OCMW’s 8 748 voltijdse werknemers, gespreid over statutaire personeelsleden (1 558) en de contractuele medewerkers (7 190), met een duidelijk overwicht voor het personeel met een contractueel statuut (82 %). De personeelsuitgaven in het kader van “artikel 60” die op de begroting 2012 bij de herverdelingsuitgaven hoorden (onder de rubriek sociale en beroepsherinschakeling) worden op de begroting 2013 voortaan aangerekend op de personeelsuitgaven van het OCMW. Die boekhoudkundige aanpassing is van belang om de reële groei te kunnen inschatten van de personeelsuitgaven tussen 2012 en 2013. De toename met 4,4 % die in 2013 werd vastgesteld, ligt immers hoger dan die van 2012 (3,6 %). Andere factoren kunnen eveneens een rol spelen in de stijging van de personeelsuitgaven, zoals: • de hervorming van de pensioenen van het statutair personeel, dat onder meer de eerste geleidelijke verhogingen voorziet van de bijdragen vanaf 2012 voor alle pensioenstelsels van de lokale besturen (wet van 24 oktober 2011)10; • een aanpassing van de organisatie van bepaalde diensten (in eigen beheer, via een overeenkomst of via een vereniging van “Hoofdstuk XII”), wat een weerslag kan hebben op de personeelsuitgaven die rechtstreeks terug te vinden zijn in de boekhouding van het OCMW of die ten laste worden genomen door een andere structuur; • de evolutie van de inflatie en de eventuele overschrijding van de spilindex, die leidt tot een verhoging van de sociale uitkeringen en van de ambtenarenlonen. Werkingsuitgaven De werkingsuitgaven omvatten uitgaven zoals admini stratieve uitgaven, kosten voor verwarming, het onderhoud van de gebouwen, informatica, diverse benodigdheden enz. Ze komen uit op 86,6 miljoen EUR op de begroting 2013, dat is 76 EUR per inwoner, en zijn gedaald met 1,7 %, tegenover nog een stijging met 3,6 % het jaar ervoor. Op grond van een analyse van de evolutie van de werkingskosten over een langere periode (2005-2013) stellen we vast dat die kosten goed onder controle zijn, te meer omdat de effectief verwezenlijkte bedragen in de 10 Voor meer details, zie fiche nr. 9 “Pensioenlasten van de lokale ambtenaren” van het dossier Financiële uitdagingen van de nieuwe gemeentelijke bestuursperiode (2013-2018).
40
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse OCMW’s | 2013
rekeningen systematisch onder de initiële begrotingsvooruitzichten liggen (grafiek 6). Bij de rekeningen zien we een grotere stijging over de periode 2006-2008, wat onder meer het gevolg is van de forse stijging van de energiekosten tijdens die periode. De overdrachtuitgaven (of herverdelingsuitgaven) De herverdelingsuitgaven (de vroegere overdrachtuitgaven) hebben voornamelijk betrekking op de steun die de OCMW’s in de vorm van financiële middelen of in natura toekennen aan personen in moeilijkheden, alsook de activiteit op het vlak van de sociale en beroepsherinschakeling. Volgens de gegevens van de enquête vormen zij met een bedrag van 535,2 miljoen EUR naar omvang de grootste rubriek van de uitgaven van de Brusselse OCMW’s op de begroting voor 2013. De uitgaven in de vorm van leefloon en de tegemoetkomingen van de OCMW’s als hulpverlenend centrum vormen op zich gemiddeld niet minder dan 43,4 % van de gewone uitgaven voor het eigen dienstjaar, dat is meer dan de personeelsuitgaven (grafiek 2). Er vallen echter grote verschillen te noteren afhankelijk van de sociaaleconomische kenmerken. Zo besteden de OCMW’s van de zuidoostelijke woongemeenten slechts 27,9 % van hun totale uitgaven aan die twee rubrieken, terwijl de OCMW’s van de gemeenten in de kanaalzone er een veel groter deel voor uittrekken, nl. 54,1 % (grafiek 2). De uitgaven voor het leefloon zijn voortdurend blijven aangroeien in de periode 2007-2013. Een eerste significante stijging deed zich voor tussen 2007 en 2008 bij het begin van de financiële en economische crisis. Een nieuwe significante stijging kwam er in de begroting 2013, onder meer als gevolg van de extra instroom van personen die geen recht meer hebben op een werkloosheidsuitkering. Een vergelijking van de initiële prognose (begroting) met de effectieve uitgaven (nettovastleggingen op de rekening) geeft aan dat de omvang van de impact van de crisis werd onderschat bij de begrotingsopmaak. Dat geldt zeker voor de periode 2007-2010.
blijven in de gemeente van het hulpverlenend centrum. Het zijn in hoofdzaak de uitgaven voor die rubrieken die hebben gezorgd voor de sterke stijgingen in de periode 2010-2012 (grafiek 8). In 2013 stabiliseren de begrote bedragen nagenoeg in vergelijking met het jaar daarvoor, wat onder meer zou kunnen worden verklaard door een verstrenging van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een terugbetaling door de overheid. Merk op dat het merendeel van dergelijke tegemoetkomingen voor 100 % worden terugbetaald.
Grafiek 7 Evolutie van de uitgaven voor het leefloon van de Brusselse OCMW’s (in miljoen EUR) – Begroting en rekening 300 278
250
252
200 178
150
160
192
199
206
219
231 234
260 245
156
136
100 50 0
2005
2006
2007
2008
2009
Begroting
2010
2011
2012
2013
Rekening
Grafiek 8 Evolutie van de uitgaven als hulpverlenend centrum van de Brusselse OCMW’s (in miljoen EUR) – Begroting en rekening 180 160 140
164
165
2012
2013
141 140
120
Voor de Brusselse OCMW’s omvat “activiteit als hulpverlenend centrum” diverse aspecten van de sociale bijstand. De algemene regel zegt dat de zorg voor de aanvragers van een tegemoetkoming wordt toegestaan afhankelijk van de plaats waar de aanvraag wordt geregistreerd in het bevolkings- of het vreemdelingenregister. Maar als de aanvrager niet staat ingeschreven in het bevolkings- of het vreemdelingenregister, blijft het bevoegde OCMW dat van de gemeente waar hij zich bevindt. Het gaat onder meer om tegemoetkomingen aan behoeftige vreemdelingen die niet in een bevolkingsregister staan ingeschreven, alsook om aanvragers die niet meer ver-
119
100
101
80 60
79 69
65
81
77
71
63
63
2007
2008
40 20 0
2005
2006
Begroting
2009
2010
2011
Rekening
41
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse OCMW’s | 2013
Een ander onderdeel van de “activiteit hulpverlenend centrum” heeft betrekking op de aanvullende tegemoetkoming voor de activering van de volledige terugbetaalbare sociale bijstand door de centrale overheid ten gunste van behoeftige vreemdelingen, die staan ingeschreven in het bevolkingsregister, en die gelet op hun nationaliteit geen aanspraak kunnen maken op het leefloon. Die rubriek heeft evenwel een minder grote impact in de evolutie van de totale bedragen van het onderdeel “hulpverlenend centrum”.
Tabel 2 Structuur en evolutie van de gewone ontvangsten van de Brusselse OCMW’s (in EUR/inw.) – Begroting 2013 Niveau (EUR/inw.)
Toename
2013
2012
2013
Gemiddelde 2007-2012
Ontvangsten uit prestaties
129
3,1 %
-0,4 %
4,3 %
Overdrachten
777
6,3 %
4,3 %
8,0 %
240
4,8 %
2,4 %
5,9 %
17
2,0 %
2,1 %
3,2 %
Subsidies van de federale overheid voor steunverlenend centrum
151
17,2 %
1,1 %
18,1 %
Subsidies voor het leefloon
185
11,8 %
4,9 %
n.b.
Terugvordering bij de begunstigden
8
-13,4 %
5,6 %
6,7 %
Subsidies gas-elektriciteit-water
5
-3,7 %
-9,4 %
n.b.
20
2,5 %
3,5 %
n.b.
Andere overdrachten
152
-4,6 %
11,4 %
-10,3 %
Financiële opbrengsten
1
5,1 %
16,4 %
9,8 %
908
5,8 %
3,6 %
7,4 %
Gemeentedotatie Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn
Andere overdrachten van de federale overheid
Totale exploitatieontvangsten
Grafiek 9 Structuur van de gewone ontvangsten van de Brusselse OCMW’s – Begroting 2013
Andere overdrachten 16,7 %
Financiële opbrengsten 0,1 %
Andere overdrachten van de federale overheid 2,2 %
Prestatieontvangsten 14,2 %
Subsidies gaselektriciteit-water 0,6 % Terugvordering bij de begunstigden 0,9 %
Subsidies voor het leefloon 20,3 %
42
Gemeentetoelage 26,4 % Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn 1,9 % Subsidies van de federale overheid voor steunverlenend centrum 16,7 %
Financiële lasten De rubriek van de financiële lasten bestaat in hoofdzaak uit rentelasten ten belope van 12,8 miljoen EUR in de begroting 2013, dat is 11 EUR per inwoner (tabel 1). Ze vertegenwoordigen slechts 1,2 % van de totale gewone uitgaven van de Brusselse OCMW’s.
3. Exploitatie-ontvangsten Tegenover de voorziene uitgaven moeten de OCMW’s beschikken over voldoende financieringsbronnen om de begroting in evenwicht te houden. Op basis van het gevoerde onderzoek beschikken de Brusselse OCMW’s over 1 031,7 miljoen EUR aan exploitatie-ontvangsten voor het eigen dienstjaar op de begroting 2013, dat wil zeggen 908 EUR aan ontvangsten per inwoner. Net als bij de uitgaven, zijn er evenwel verschillen afhankelijk van de sociaaleconomische omgeving van elk OCMW (tabel 1). Ontvangstenstructuur De voornaamste rubrieken van de exploitatie-ontvangsten (uitgedrukt in EUR per inwoner) op basis van de economische indeling bieden een overzicht van de evoluties die werden vastgesteld in de begrotingen 2012-2013, alsook tijdens de vorige bestuursperiode (tabel 2). Volgens de begrotingen 2013 zorgen de ontvangsten uit overdrachten voor 85,6 % van de totale ontvangsten en leveren ze dan ook de grootste bijdrage in de financiering van de diverse taken van de OCMW’s (grafiek 9). Naast de gemeentedotatie (26,4 %) zijn de ontvangsten uit overdrachten afkomstig van andere bevoegdheids niveaus – vooral de federale overheid – in de vorm van toelagen voor de (gedeeltelijke) terugbetaling van de gedane uitgaven. De terugbetaling van het leefloon en de tegemoetkomingen als hulpverlenend centrum vertegenwoordigen niet minder dan 43,2 % van de totale ontvangsten uit overdrachten. De omvang ervan varieert afhankelijk van de sociaaleconomische omgeving van de OCMW’s. Voor de OCMW’s van de zuidoostelijke woongemeenten vertegenwoordigen die ontvangsten slechts 18,5 % van hun ontvangsten uit overdrachten, terwijl ze voor de OCMW’s van de gemeenten van de kanaalzone voor 47,3 % bijdragen in hun ontvangsten uit overdrachten. De eigen ontvangsten, die bestaan uit prestaties en financiële opbrengsten, vertegenwoordigen 14,4 % van de totale exploitatieontvangsten voor het eigen dienstjaar.
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse OCMW’s | 2013
De gemeentedotatie aan de OCMW’s Een analyse van de evolutie van de gemeentedotatie aan de OCMW’s vanuit de gemeentebegrotingen over de periode 2000-2013 geeft een duidelijk beeld van de gemeentelijke toelage in de financieringsbronnen van de OCMW’s (grafiek 10). De gemeentedotatie (uitgedrukt in EUR per inwoner) bleef relatief stabiel tussen 2000 en 2004, maar is sinds 2005 voortdurend blijven toenemen. Van 172 EUR per inwoner in 2004 evolueerde ze naar gemiddeld 253 EUR per inwoner in 2013. Sinds de financiële en economische crisis neemt de gemeentedotatie aan de OCMW’s eveneens een steeds groter deel van de gemeente-uitgaven in. De drempel van 13 % van de totale gewone uitgaven werd bereikt in 2008 en momenteel neemt de dotatie aan de OCMW’s 14,1 % van de totale uitgaven. Het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vertegenwoordigt het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn 7 % van de algemene dotatie van het gemeentefonds. Het bedrag van de dotatie van elk OCMW wordt bepaald in de circulaire voor de begrotingsopmaak 2013. Ze bedraagt 17 EUR per inwoner op de begroting 2013 en is toegenomen met 2,1 %. Het leefloon Bij de ontvangsten uit overdrachten vormen de bedragen van de terugvordering van het leefloon bij de hogere overheid, gemeten naar omvang, de tweede grootste rubriek van de ontvangsten uit overdrachten na de gemeentedotatie, met een bedrag van 210,2 miljoen EUR op de begroting 2013, dat wil zeggen 185 EUR per inwoner. De dekkingsgraad voor het leefloon11 , dat wil zeggen het teruggevorderd bedrag in verhouding tot het uitgegeven bedrag, beloopt gemiddeld 75,6 % met evenwel grote verschillen volgens categorie van OCMW’s. De OCMW’s van de zuidoostelijke woongemeenten noteren een gemiddelde dekkingsgraad van 66,5 %, terwijl de OCMW’s van de gemeenten in de kanaalzone daarvoor 76,8 % optekenen. Gelet op het overwicht van die laatste gemeenten en van Brussel-Stad voor de absolute bedragen, hebben ze een grotere invloed op het gewestgemiddelde. De dekkingsgraad van de OCMW’s van de andere clusters van gemeenten ligt tussen die beide uiterste waarden in. De aanhoudende toename van het aantal begunstigden van het leefloon aan de ene kant en de gedeeltelijke terugvordering van de uitgegeven bedragen aan de andere kant, heeft een bepalende invloed op de deficitaire financiële situatie van de OCMW’s.
De ontvangsten uit prestaties De ontvangsten uit prestaties omvatten de opbrengsten uit diensten die het OCMW verstrekt, alsook de opbrengsten die voortkomen uit het beheer van de eigen goederen. Volgens de begrotingen 2013 vertegenwoordigen ze gemiddeld 147,3 miljoen EUR, dat is 129 EUR per inwoner en 14,2 % van de totale exploitatie-ontvangsten. Ze bestaan in hoofdzaak uit het gedeelte dat terugvorderbaar is bij de begunstigden of de rechthebbenden van de verleende diensten (thuismaaltijden, schoonmaakdienst, verblijf in een rusthuis enz.). De ontvangsten uit prestaties zijn voor gemiddeld 33,2 % afkomstig van de bijdragen van de gepensioneerden in de rusthuizen of de rvt’s.
Grafiek 10 Evolutie van de gemeentedotatie aan de OCMW’s Brusselse gemeentebegrotingen 2000-2013 In % van de gewone uitgaven 300
11,8 % 11,5 % 11,4 % 11,6 % 11,8 % 12,1 % 12,6 % 12,6 % 13,1 % 13,5 % 13,8 % 14,0 % 14,2 % 14,1 %
250
253 224
200 184
150
157
164
165
166
192
203
231
234
241
211
172
100
50
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 In EUR/inw.
11 De dekkingsgraad wordt verkregen door de bedragen in artikel (8320465XX/05) als ontvangsten te verdelen over de bedragen die vermeld staan in artikel (8320-333XX/05) als uitgaven.
43
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse OCMW’s | 2013
Rusthuizen en rust- en verzorgingstehuizen Alle Brusselse OCMW’s beschikken over op zijn minst één rusthuis (rh) of rust- en verzorgingstehuis (rvt). Het aantal instellingen in de vorm van een rh, een rvt of serviceflats bedraagt er 173 in 2013 en er zijn 16 436 erkende bedden beschikbaar. De verdeling van het aantal bedden per soort van organiserende macht geeft aan dat 24,1 % een openbare organiserende macht heeft, 12,7 % valt onder de categorie vereniging en het resterende is privé. De uitgaven voor de functie rh-rvt van de OCMW’s bedraagt gemiddeld 142 EUR per inwoner, dat is 15,8 % van de totale gewone uitgaven voor het eigen dienstjaar van de OCMW’s op de begroting 2013 met evenwel grote verschillen tussen de OCMW’s volgens sociaalecono mische cluster. De OCMW’s van de zuidoostelijke woongemeenten laten uitgaven optekenen ten belope van 152 EUR, tegen 94 EUR bij de OCMW’s van de gemeenten in de kanaalzone. De activiteit rh-rvt weegt netto voor 21 EUR per inwoner op de begroting 2013. We stellen vast dat het uitgavenniveau relatief stabiel was over de periode 2007-2013. De dekkingsgraad, dat wil zeggen het aandeel van de ontvangsten uit de bijdragen van de gepensioneerden in de totale uitgaven voor die functie, bedraagt gemiddeld 30,2 %.
Begrotingen (in EUR/inw.) Uitgaven in % van de exploitatiebegroting van de OCMW’s 17,9 %
17,7 %
17,8 %
16,7 %
16,0 %
16,0 %
140 120
128
124
15,8 %
100 80 60 40 20 0
17
2007
18
2008
18
2009
Totale exploitatie-uitgaven (in EUR/inw.)
44
20
2010
19
2011
20
2012
Nettokosten (in EUR/inw.)
De balanssituatie van de OCMW’s geeft ons een beeld van hun vermogenssituatie op het einde van het jaar. De activa omvatten alle tegoeden en rechten van een OCMW, terwijl de passiva een weergave zijn van de middelen die het ter beschikking heeft (eigen vermogen en schulden). De evolutie van de vermogenssituatie wordt beoordeeld op grond van de gedetailleerde analyse van twee belangrijke financiële dimensies, nl. de investeringen en de schulden. De link tussen die twee financiële luiken is het feit dat de investeringen in hoofdzaak worden gefinancierd met kredieten en daardoor in grote mate de schuldevolutie bepalen. De begrotingsboekhouding verschaft informatie over de financiële stromen (nieuwe investeringsplannen en kredieten), maar bevat geen enkele inlichting over de boekhoudkundige waarde van de uitstaande schulden en het vermogen. Het vermogen van de OCMW’s: balans en vaste activa Op basis van de balansen 2011 bedragen de totale activa van de OCMW’s 1 368 miljoen EUR, dat is 1 223 EUR per inwoner. De vaste activa nemen het leeuwendeel voor hun rekening met 72,5 % van de totale activa. Bij de vaste activa vertegenwoordigen de materiële vaste activa 93,5 % van alle vaste activa.
In vergelijking met de begroting van de OCMW’s bedraagt het aandeel van de schulden 56,5 % van de totale exploitatie-ontvangsten voor 2011.
142
138
134
133
133
OCMW’s
Aan de passiefzijde komen de schulden van de OCMW’s op de balans 2011 uit op 584 miljoen EUR, dat is 522 EUR per inwoner. Het aandeel van de kortlopende schulden in de totale schulden bedraagt 208 EUR per inwoner en vertegenwoordigt 39,8 % van alle schulden samen.
Grafiek 11 Evolutie van de uitgaven voor de functie rh-rvt –
160
4. De investeringen van de Brusselse
21
2013
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse OCMW’s | 2013
De investeringsinspanningen en de financiering ervan De investeringen op de begroting 2013 beliepen 238 miljoen EUR op basis van de gegevens die in de loop van het onderzoek werden ingezameld, dat is 209 EUR per inwoner. Ze vertegenwoordigen 23,1 % van de totale gewone OCMW-ontvangsten van het eigen dienstjaar. De geplande investeringsinspanningen blijven gehandhaafd over de voorbije drie jaar. De investeringsprognoses op de begrotingen vinden we niet integraal terug in de vastleggingen in de rekeningen (grafiek 12). Er zijn immers tal van investeringsprojecten die op de begroting staan ingeschreven, maar die niet worden uitgevoerd in de loop van het voorziene budgetjaar en heel vaak worden gespreid over verscheidene jaren of worden uitgesteld of zelfs geschrapt (na diverse gebeurtenissen zoals vertraging bij de voorbereiding van het dossier, stopzetten of uitstellen van projecten, problemen in verband met de financiële haalbaarheid enz.). De effectieve verwezenlijkingsgraad van de investeringen bedraagt gemiddeld 43,1 % voor de periode 20072011. Financieringsstructuur De buitengewone uitgaven van de OCMW’s worden in hoofdzaak gefinancierd door kredieten ten belope van 74,3 % op de begroting 2013, dat is 131 EUR per inwoner. De andere componenten van de financieringsmiddelen omvatten kapitaaltoelagen, autofinanciering en verkoop van vermogensbestanddelen (als desinvestering). Die gemiddelde financieringsstructuur schommelt van jaar tot jaar en verschilt overigens gevoelig van OCMW tot OCMW, afhankelijk van hun financieringsmogelijkheden.
Grafiek 12 Evolutie van de investeringsuitgaven - Rekening en Begroting 300 250 238
200
221 197 177
150 128
100
109
50 0
162
141
63 45
39
2005
2006
2007
Investering - Begroting
78 57
2008
51
2009
2010
2011
2012
2013
Investering - Rekening
Grafiek 13 Structuur voor de financiering van de investeringen – Begroting 2013
Financiering 66,7 %
Tegemoetkomingen15,4 %
Desinvesteringen 17,9 %
45
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse OCMW’s | 2013
• Het saldo algemeen totaal houdt eveneens rekening met de verrichtingen voor de voorgaande dienstjaren (met inbegrip van de uitgestelde boni of mali), alsook met de algemene overboekingen.
5. Begrotingssaldi en
resultatenrekeningen
In de begrotingsboekhouding beoordelen we doorgaans de financiële gezondheid van een OCMW door de begrotingssaldi te berekenen, dat wil zeggen het verschil tussen de ontvangsten en de uitgaven.
De saldi van de begrotingsrekeningen (het verschil tussen de vastgestelde rechten en de vastleggingen) weerspiegelen een concrete financiële werkelijkheid, terwijl de saldi die ingeschreven staan in de begrotingen ramingen zijn voor de ontvangsten en de uitgaven in een begrotingsjaar. Omdat een voorzichtig financieel beleid doorgaans uitgaat van een lichte onderschatting van de ontvangsten en een lichte overschatting van de uitgaven, geven de begrotingssaldi meestal een pessimis tischer beeld dan de saldi van de begrotingsrekeningen.
De boekhouding van de lokale openbare besturen maakt een systematisch onderscheid tussen de verrichtingen die verband houden met het eigen dienstjaar en die van de voorgaande dienstjaren. Dat onderscheid leidt tot de berekening van twee soorten saldi:
Buiten het nettoresultaat van het dienstjaar 2007 is het algemeen saldo positief voor de volledige geanalyseerde periode. Voor de periode 2011-2013 is het algemeen saldo negatief op de begroting, het tekort bedraagt -4 EUR per inwoner op de begroting 2013. Als het bedrag van de gemeentedotatie wordt afgetrokken, bedrag dat eigenlijk bedoeld is om te komen tot een begrotingsevenwicht, dan zien we een geleidelijke verslechtering, zowel van de begroting als op de rekening voor de geanalyseerde periode. Het tekort zonder de gemeentetoelage komt op de begroting 2013 uit op 244 EUR per inwoner. We vestigen echter de aandacht op de nettotoename van de reserves in de rekeningen over de periode 2007-2011.
• Het algemeen saldo, dat enkel betrekking heeft op de ontvangsten en de uitgaven van het dienstjaar. Het omvat echter ook de functionele overdrachten voor het eigen dienstjaar. Het saldo bestaat uit twee delen, nl. het exploitatiesaldo voor de gewone dienst en het investeringssaldo voor de buitengewone dienst. Het exploitatiesaldo is doorgaans positief en moet in verband worden gebracht met het saldo van de investeringen op de buitengewone dienst, dat meestal negatief is, omdat dat laatste de kapitaalaflossingen van de leningen omvat.
Grafiek 14 Evolutie van de saldi – Rekeningen en begrotingen (in EUR/inw.) 100 78
68
50
88
76
45
2
0
6
11
2
-1
13
5
15
12
10 -2
-2
15
-2
-4
-16
-50 -100 -150 -200 -205
-209
-250
-218
-214
-218
-230
-236
-244
-300 Rekening 2007
46
Rekening 2008
Rekening 2009
Rekening 2010
Rekening 2011
Budget 2011
Algemeen saldo (voor gemeentetoelage)
Algemeen saldo
Saldo algemeen totaal
Reserves
Budget 2012
Budget 2013
Lokale financiën | De financiële situatie van de politiezones | 2013
De financiële situatie van de politiezones
Kencijfers en trends die de politiezones optekenen in de begrotingen 2013 en de rekeningen 2011:
→
Een politiezone omvat gemiddeld drie gemeenten, telt 56 921 inwoners en beschikt over een politiekorps van 170 personen. Die gemiddelde cijfers verschillen soms echter sterk van gewest tot gewest en vooral volgens de typologie gebaseerd op de verstedelijking. De totale gewone uitgaven stijgen matig (+3,5 %) in 2013 tegen bijna 5 % in 2012. De stijging van die uitgaven is in Brussel echter groter (+6,5 %) dan in de rest van het land (+3,5 % in Wallonië en slechts +2,4 % in Vlaanderen). De personeelsuitgaven nemen het leeuwendeel voor hun rekening (85,8 %) en ondervinden de eerste gevolgen van de hervorming van de pensioenen van het statutair personeel (hogere bijdragepercentages). De begrotingen van de politiezone kennen twee belangrijke financieringsbronnen: enerzijds toelagen van de federale overheid (federale toelage en aanvullende toelagen) en anderzijds van de gemeenten (gemeentetoelage). De gemeentetoelage bedraagt gemiddeld 148 EUR per inwoner en vertegenwoordigt meer dan 60 % van de gewone ontvangsten. Het saldo eigen dienstjaar laat een verbetering optekenen in 2013 (28 miljoen EUR), wat in schril contrast staat met de verdere verslechtering van het saldo algemeen totaal (8,4 miljoen EUR). Die situatie vloeit voort uit het feit dat de lonen van de maand december telkens bij de uitgaven van de vorige dienstjaren van het volgende jaar worden geboekt en het saldo algemeen totaal op die manier een toenemend tekort vertoont. De financiële schuld bedraagt gemiddeld 50 EUR per inwoner, maar wordt voornamelijk aangegaan voor de financiering van de investeringen (commissariaat, uitrusting, voertuigen enz.). De schuldenlasten (interest en aflossingen) vertegenwoordigen slechts 2,5 % van de totale gewone uitgaven. Op basis van de begrotingen zijn de investeringsprojecten van de politiezones structureel verminderd sinds 2009. Zij komen uit op slechts 12,5 EUR per inwoner in 2013 tegen bijna 20 EUR per inwoner in 2009.
47
Lokale financiën | De financiële situatie van de politiezones | 2013
1. Lokale politie De lokale politie in de nieuwe geïntegreerde politiestructuur Vóór de politiehervorming vertoonde de politiestructuur een vrij hybride karakter, met de gemeentepolitie, de rijkswacht, de gerechtelijke politie en de bijzondere politie. De wet van 7 december 1998 heeft op lokaal vlak geleid tot de uitbouw van een geïntegreerde politie op twee niveaus, de federale politie en de lokale politie. Vanaf 2002 kreeg de reorganisatie concreet vorm op lokaal vlak. De federale politie oefent op het hele Belgische grondgebied gespecialiseerde en bovenlokale opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie uit. Ze vervult ook een ondersteunende rol voor de lokale diensten en de politieoverheden1. De lokale politie is operationeel via 195 politiezones na de fusie van twee Vlaamse politiezones. 48 zones vallen samen met het grondgebied van één enkele gemeente (ééngemeentezones) en 147 met het grondgebied van verscheidene gemeenten (meergemeentenzones). Vlaanderen telt 117 zones, Wallonië 72 en Brussel 6, wat Bron: Artikel 3 van de wet van 7 december 1998 m.b.t. de organisatie van een geïntegreerde politie, die op twee niveaus is gestructureerd.
1
Tabel 1 Algemene kenmerken van de politiezones per regio
Vlaanderen Wallonië Brussel-Hoofdstad Totaal
Aantal politiezones
Gemiddeld aantal gemeenten
Gemiddelde bevolking
Gemiddelde oppervlakte
Gemiddeld politiepersoneelsbestand per zone
117
2,6
54 546
114,6
140
72
3,6
49 487
233,9
150
6
3,2
192 439
26,9
990
195
3,0
56 921
155,7
170
Tabel 2 Algemene kenmerken van de politiezones op basis van de typologie bepaald door de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken Aantal politiezones
Gemiddeld aantal gemeenten
Gemiddelde bevolking
Gemiddelde oppervlakte
Gemiddeld politiepersoneelsbestand per zone
5
1,2
281 840
114,2
1 716
22
2,5
109 164
110,4
371
Cluster 3
51
2,1
44 936
79,4
114
Cluster 4
62
3,2
45 955
160,4
95
Cluster 5 (uitgesproken landelijk)
55
4,0
39 051
242,1
85
195
3,0
56 921
155,7
170
Typologie
Cluster 1 (sterk verstedelijkt) Cluster 2
Totaal
48
ongeveer in verhouding staat tot het bevolkingsaantal van elk van die gewesten, met dien verstande dat Brussel een hogere bevolkingsdichtheid heeft (tabel 1). De politiezones zijn gebiedsgebonden of territoriale entiteiten die over een eigen autonomie beschikken, maar waarvan de werking door federale normen wordt bepaald. Alle zones hebben een specifieke begroting en rekening, maar enkel de meergemeentenzones bezitten rechtspersoonlijkheid. Beide niveaus, zowel federaal als lokaal, zijn autonoom en hangen af van afzonderlijke overheden, maar toch zijn zij complementair omdat zij door een aantal samenwerkingsbanden een zogenaamde geïntegreerde politie vormen. Het gaat dan vooral om onderlinge steun, structurele detacheringen en gemeenschappelijke mobiliteits-, rekruterings- en opleidingsprocedures. Bovendien maakt in elke zone een zonale veiligheidsraad overleg mogelijk tussen de bestuurlijke en de gerechtelijke overheid (burgemeester en procureur des Konings) en tussen de lokale politiediensten (zonale korpschef) en de federale politie (administratief directeur-coördinator). De voornaamste opdracht van die raad bestaat in het voorbereiden en evalueren van de uitvoering van het vierjaarlijkse zonale veiligheidsplan, dat op lokaal vlak moet stroken met de prioritaire doelstellingen die in het nationale veiligheidsplan zijn vastgelegd. Politiezones – sociaaleconomische kenmerken Tussen de politiezones bestaan er onderling grote verschillen qua bevolking, het grondgebied dat ze bestrijken en het aantal politiebeambten. Over het hele land gezien telt een politiezone gemiddeld drie gemeenten (tabel 1). Wallonië heeft het grootste aantal gemeenten per politiezone (3,6). Dat is te verklaren doordat de Waalse gemeenten kleiner in omvang zijn, zodat meer gemeenten deel uitmaken van eenzelfde zone. Dat geldt ook voor het aantal inwoners per politiezone, dat lager ligt voor Wallonië (49 487) dan voor de twee andere gewesten. Het gemiddelde in Vlaanderen (54 546) is kleiner dan het gemiddeld aantal inwoners per politiezone voor het hele land (56 921). Dat laatste cijfer wordt opwaarts beïnvloed door het Brusselse Gewest, dat met 192 439 inwoners per politiezone de hoogste score haalt. Bij de oprichting van de lokale politie in 2002 bestond het personeelsbestand uit 27 322 plaatselijke politie beambten, waarvan 7 539 voormalige rijkswachters uit
Lokale financiën | De financiële situatie van de politiezones | 2013
de territoriale brigades en 19 783 gemeentelijke politie beambten. Eind 2011 bestond op basis van de statistieken van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken2 het operationele kader van de lokale politie uit 27 930 personen (VTE), plus 5 216 leden (VTE) van het administratief en logistiek kader (CALOG). Dit effectieve personeelsbestand van de lokale politie vertegenwoordigt 90 % van het personeelskader dat voorzien is voor alle politiezones samen. Een plaatselijk politiekorps van een politiezone bestaat dus gemiddeld uit 170 personen. Dat gemiddelde personeelsbestand per zone, administratief en logistiek kader inbegrepen, bedraagt 140 personen voor Vlaanderen, 150 voor Wallonië en 990 voor het Brusselse Gewest. Er bestaat een verband tussen de verstedelijkingsgraad en het aantal politiebeambten in de betrokken politie zone. Tabel 2 toont duidelijk dit verband aan de hand van de clusters die door de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken zijn vastgelegd3. Bron: Federale Politie – CGL – Morfologische gegevens van de lokale politie – Algemeen overzicht van de gegevens op 31-12-2011. 3 De Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken verdeelt de 195 politiezones van het land in vijf groepen of clusters volgens afnemende graad van verstedelijking. Cluster 1 komt overeen met de zones van de vijf grote steden van het land, terwijl cluster 5 bestaat uit gemeenten met een overwegend landelijk karakter. 2
De gemiddelde bevolking per politiezone ligt lager naarmate het landelijke karakter van de cluster toeneemt, terwijl het gemiddeld aantal gemeenten per zone en de oppervlakte van de zone in stijgende lijn gaan. Schematisch gezien behoren de sterk verstedelijkte zones tot het ééngemeentetype (met uitzondering van de Brusselse zones). Laatstgenoemde zones tellen het grootste aantal inwoners en de hoogste bevolkingsdichtheid. De landelijke zones daarentegen, zijn van het meergemeententype. Ze bestaan gewoonlijk uit een groter aantal gemeenten die een aanzienlijk grondgebied met een lagere bevolkingsdichtheid moeten beheren. In de grote steden (cluster 1) zijn er gemiddeld 1 716 politiebeambten, maar dat aantal neemt geleidelijk af naarmate het landelijke karakter toeneemt. Clusters 4 en 5 bestaan uit gemeenten met een meer uitgesproken landelijk karakter. Zij hebben verhoudingsgewijs een kleiner personeelsbestand, met respectievelijk 95 en 85 politiebeambten per politiezone, d.i. bijna tweemaal minder dan het algemene gemiddelde van alle politiezones van het hele land. Het stedelijke of landelijke karakter van een cluster heeft een aanzienlijke impact op de financiële structuur ervan. Voor de analyse is het dus interessant om de gegevens van de politiekorpsen te bestuderen op basis van die typologie.
Kaart 1 De politiezones in kaart gebracht op basis van de typologie (Ministerie van Binnenlandse Zaken)
Brussels Gewest Cluster 1 Cluster 2 Cluster 3 Cluster 4 Cluster 5
49
Lokale financiën | De financiële situatie van de politiezones | 2013
2. Gewone ontvangsten De begroting 2013 vertegenwoordigt voor alle politiezones samen een bedrag van 2 707 miljoen EUR aan gewone ontvangsten, d.w.z. 244 EUR per inwoner (tabel 3). Het bedrag per inwoner verschilt aanzienlijk naargelang van het gewest. De Brusselse politiezones noteren de hoogste ontvangsten (435 EUR per inwoner), wat bijna tweemaal zoveel is als het gemiddelde bedrag van wat de politiezones uit de rest van het land ontvangen. De Vlaamse politiezones ontvangen het kleinste bedrag per inwoner (215 EUR), terwijl de Waalse politiezones iets hoger scoren (234 EUR per inwoner). Die verschillen in ontvangsten zijn uiteraard te verklaren door het niveau van de uitgaven, die op hun beurt bepaald worden door de verschillen in de kosten voor veiligheid.
Steekproef Deze financiële analyse van de politiezones gebeurt op basis van ingezamelde gegevens over de begroting 2013. Met 175 politiezones op 195 vertegenwoordigt de steekproef 91,7 % van de totale bevolking. Bekeken volgens de typologie van de zones blijkt dat de representativiteit 100 % bedraagt in de meest verstedelijkte zones (clusters 1 en 2) en dat ze schommelt tussen 88 % en 86 % in de meer landelijke zones (clusters 3, 4 en 5). Per gewest bekeken bedraagt de representativiteit van de zones gemeten naar het bevolkingsaantal 100 % voor het Brussels Gewest, 93,1 % voor Vlaanderen en 86,3 % voor Wallonië. De ontbrekende gegevens voor de begroting 2013 werden geëxtrapoleerd om een financiële situatie voor alle zones samen te kunnen weergeven. De sterke representativiteit zowel per cluster als per gewest geeft een vrij realistisch beeld van de financiële situatie van de politiezones.
Tabel 3 Economische indeling van de gewone ontvangsten - Begroting 2013 Begroting 2013 In duizenden EUR Prestaties Overdrachten
In EUR/inw.
In % van de totale ontvangsten
Evolutie 2012 - 2013 in %
22 955
2
0,8 %
10,8 %
2 674 251
241
98,8 %
3,9 % 4,3 %
Federale toelagen e.a.
1 030 016
93
38,0 %
Gemeentetoelagen
1 644 235
148
60,7 %
3,7 %
9 970
1
0,4 %
1,6 %
Totale ontvangsten
2 707 176
244
100,0 %
4,0 %
Vlaanderen
1 372 369
215
Wallonië
832 620
234
3,7 %
Brussel
502 187
435
6,9 %
Schuld
50
3,1 %
De ontvangsten stijgen in 2013 gemiddeld 4,0 % ten opzichte van het vorige dienstjaar, wat iets minder is dan de toename in 2012 (+4,7 %). De ontvangsten van de politiezones stijgen in Brussel (+6,9 %) aanzienlijk meer dan het nationale gemiddelde, terwijl de toename beperkt blijft tot 3,7 % in Wallonië en 3,1 % in Vlaanderen. De economische indeling van de gewone ontvangsten van de politiezones omvat drie grote groepen, met een sterk uiteenlopend gewicht: ontvangsten uit prestaties, uit overdrachten en schulden. De ontvangsten uit overdrachten wegen sterk door en bevatten twee belangrijke rubrieken, de federale toelagen en de gemeentetoelagen. De ontvangsten uit prestaties van de politiezones bedragen 23,0 miljoen EUR en 2 EUR per inwoner op de begroting voor 2013. In verhouding tot de totale ontvangsten dragen ze slechts voor 0,8 % bij in de financiering van de politiezones. Ze bestaan vooral uit vergoedingen voor diensten die de politiezones leveren en de even tuele exploitatie van de onroerende goederen die aan de politiezone toebehoren (huur enz.). De ontvangsten uit prestaties van de zones stijgen echter met 10,8 % ten opzichte van het voorgaande dienstjaar. De ontvangsten uit overdrachten zijn veruit de belangrijkste financieringsbron van de politiezones, met 2 674,3 miljoen EUR in de begroting 2013, d.i. 241 EUR per inwoner. Ze vertegenwoordigen maar liefst 98,8 % van de totale gewone ontvangsten van de politiezones en beïnvloeden op een structurele manier de tendensen die de totale ontvangsten vertonen. Ten opzichte van het vorige dienstjaar nemen ze in de begroting 2013 gemiddeld met 3,9 % toe. Uit een analyse van de gegevens per gewest blijkt dat Brussel de sterkste groei laat zien (+6,5 %), tegen 3,7 % voor Wallonië en 3,1 % voor Vlaanderen. De begroting van de politiezone wordt gestijfd door twee belangrijke financieringsbronnen: enerzijds de federale overheid (federale toelage en aanvullende toelagen) en anderzijds de gemeente (gemeentetoelage). De federale financiering Op de federale begroting wordt elk jaar voor de politie zones een federale toelage uitgetrokken die uit verscheidene dotaties bestaat. Voor alle politiezones van het land samen werd in de aanvankelijke begroting 2013 een bedrag van 1 030,0 miljoen EUR aan federale dotaties ingeschreven. Dat komt neer op gemiddeld 93 EUR per inwoner, met even-
Lokale financiën | De financiële situatie van de politiezones | 2013
wel grote verschillen tussen de gewesten. In Vlaanderen geven de politiezones gemiddeld het laagste bedrag per inwoner te zien (77 EUR), terwijl Brussel het hoogste bedrag voor zijn rekening neemt (146 EUR) en Wallonië tussen beide waarden in ligt (105 EUR). Die dotaties stijgen globaal met 4,3 % in de begroting 2013 ten opzichte van het jaar ervoor. In Brussel is die stijging het sterkst (+8,7 %), terwijl de politiezones in Wallonië en Vlaanderen een meer gematigde stijging van 3,5 % laten optekenen. De federale financiering zorgt gemiddeld voor 38,0 % van de ontvangsten van de politiezones, met evenwel grote verschillen per gewest (en per zone). In Wallonië vertegenwoordigen de diverse federale uitkeringen het grootste aandeel in de gewone ontvangsten (44,8 %), terwijl Brussel hierin het kleinste aandeel opeist (33,5 %). Voor Vlaanderen bedragen de federale dotaties 35,6 % van de totale gewone ontvangsten van de politiezones. De analyse per clusterzone toont aan dat het aandeel van de federale toelage in % van de totale ontvangsten omgekeerd evenredig is met de verstedelijkingsgraad van de politiezones (grafiek 1). Zo vertegenwoordigt het meer dan de helft van de financieringsbronnen (51,5 %) in de overwegend landelijke zones (cluster 5) en valt het terug tot minder dan 30 % van de gewone begroting in de sterk verstedelijkte zones (cluster 1). Voor de overige clusters (2, 3 en 4) ligt het aandeel van de federale dotatie tussen die beide waarden in. De federale financiering van de politiezones bestaat onder meer uit de volgende uitkeringen (grafiek 2): • het belangrijkste gedeelte van de federale financiering is de federale basistoelage, waarvan de verdeelsleutel grotendeels op de KUL-norm berust. In de begroting 2013 van de politiezones werd een voorlopig bedrag van 660 miljoen EUR ingeschreven (+3,2 %), wat op zich twee derde van de federale f inanciering vertegenwoordigt; • de (“algemene”) aanvullende federale toelage is een bedrag dat de federale overheid vrijmaakt om de meerkosten te betalen die de evaluatiecommissie als aanvaardbaar beschouwt (Koninklijk Besluit van 15 januari 2003). De aanvullende toelage blijft gehandhaafd op 47,0 miljoen EUR in de begroting 2013; • een tweede aanvullende toelage (“politiecontract”) voor 2013 ten belope van 4,7 miljoen EUR is bestemd voor bepaalde gemeenten die over een veiligheidscontract beschikken;
• de federale toelage voor de uitrusting voor de handhaving van de openbare orde, bedraagt 0,4 miljoen EUR in de begroting 2013; • de federale sociale toelage 1 die in de begroting 2013 werd ingeschreven voor een bedrag van 115 miljoen EUR neemt sterk toe in 2013 (+11,5 %). Verklaring hiervoor is het hogere percentage van de basisbijdrage voor de pensioenlasten; • de federale sociale toelage 2 bedraagt in de begrotingen 2013 van de politiezones meer dan 46,5 miljoen EUR en heeft betrekking op de meerkosten voor de werkgeversbijdragen in de sociale zekerheid die als gevolg van het nieuwe statuut van het politiepersoneel verschuldigd zijn voor uitkeringen, premies en vergoedingen; • de ontvangsten uit het Verkeersveiligheidsfonds komen in 2012 op bijna 93,9 miljoen EUR uit.
Grafiek 1 Aandeel van de gemeentelijke en de federale financiering volgens de graad van verstedelijking (clusters) (in EUR/inw.) - Begroting 2013 500 400 300
342
200 100 0
183 124 144
Cluster 1 (sterk verstedelijkt)
91
82
148
98
78
78
90
93
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5 (sterk landelijk)
Totaal
Federale toelage
Gemeentetoelage
Grafiek 2 Belangrijkste componenten van de federale financiering voor de politiezones
Diverse toelagen 6,7 % Toelage van het verkeersveiligheidsfonds 8,1 %
Federale basistoelage 64,7 %
Sociale toelage 2 4,6 % Sociale toelage 1 11,1 % 4,8 % Aanvullende federale toelage - algemeen
51
Lokale financiën | De financiële situatie van de politiezones | 2013
Ten slotte wordt het financieringspakket aangevuld met meer specifieke dotaties, zoals de federale toelage voor federale huurovereenkomsten die naar bepaalde politie zones werden overgeheveld. Voor Brussel-Stad en de andere Brusselse gemeenten worden extra federale middelen vrijgemaakt om de hoofdstad haar internationale functie te laten vervullen. Concreet gaat het om financiële steun voor infrastructuur en veiligheidsmaterieel in het kader van de organisatie van Europese topontmoetingen en andere internationale bijeenkomsten. De gemeentedotatie De financiële inspanning van de gemeenten voor de politiezones krijgt concreet vorm via de gemeentedotatie. In het kader van haar opdracht van openbare dienstverlening geeft elke gemeente per dienstjaar een dotatie aan de politiezone waarvan ze deel uitmaakt. Voor de politiezone is de gemeentedotatie de belangrijkste financieringsbron. In de begroting 2013 gaat het om een totaal bedrag van 1 644,2 miljoen EUR, d.i. 148 EUR per inwoner, met evenwel sterke verschillen per gewest (en per zone). In Brussel gaat het om een bedrag van 286 EUR per inwoner, wat meer dan het dubbele is van Vlaanderen (136 EUR per inwoner) en Wallonië (126 EUR per inwoner). De gemeentedotatie stijgt in de begroting 2013 gemiddeld met 3,7 % ten opzichte van het vorige jaar. Bekeken per gewest is de stijging van de gemeentetoelage het sterkst voor Brussel (+5,4 %), tegen 3,9 % voor Wallonië en 2,9 % voor Vlaanderen. De gemeentedotatie vertegenwoordigt 60,7 % van de gewone middelen van de politiezones in de begroting 2013, met uitgesproken verschillen per gewest. De politiezones van Brussel krijgen proportioneel de hoogste gemeentedotatie, die goed is voor 65,6 % van de totale gewone ontvangsten. Het aandeel van de gemeentetoelage voor de politiezones van Wallonië ligt duidelijk
Tabel 4 Gemeentetoelage volgens de verstedelijkingsgraad (clusters) Begroting 2013 Typologie
In duizenden EUR
In EUR/inw.
In % van de totale ontvangsten
Cluster 1 (sterk verstedelijkt)
481 613
342
69,3 %
Cluster 2
439 781
183
64,3 %
Cluster 3
285 228
124
61,0 %
Cluster 4
260 489
91
53,7 %
Cluster 5 (sterk landelijk) Totaal
52
177 124
82
47,3 %
1 644 235
148
60,7 %
lager (53,9 %), terwijl de Vlaamse politiezones met 63,1 % slechts iets minder goed scoren dan de Brusselse politiezones. Wanneer de politiezone uit één gemeente bestaat, is het de toelage van alleen de gemeente zelf die de politiezone moet toelaten om een begrotingsevenwicht te bereiken voor het eigen dienstjaar, iets waartoe de zone wettelijk verplicht is (artikel 252 van de nieuwe gemeentewet). De gemeentedotatie vormt zodoende het sluitstuk van de politiebegroting, wat trouwens ook haar rol is. In de meergemeentenpolitiezones moet worden bepaald in welke mate elke gemeente in de financiering van de zone bijdraagt. Een Koninklijk Besluit biedt de gemeenten van een meergemeentenzone in de eerste plaats de mogelijkheid om in onderling overleg te beslissen over het aandeel van elke gemeente in de globale toelage. Slagen de gemeenten er niet in tot een dergelijk akkoord te komen, dan wordt een verdeelsleutel (60/20/20) toegepast, rekening houdend met vastgestelde factoren (KUL-norm en het fiscaal vermogen van de gemeenten). Dit besluit, dat herhaaldelijk werd gewijzigd als gevolg van vernietigingen door de Raad van State, vormt soms een bron van spanningen tussen gemeenten van eenzelfde zone en lag vaak aan de basis van sterke stijgingen van de toelagen in bepaalde zones. Om de inbreng van elke gemeente te bepalen, wordt de volgende verdeelsleutel gebruikt: • de KUL-norm (60 %); • het belastbaar inkomen (20 %); • het kadastraal inkomen (20 %). Uit een analyse van de politiezones ingedeeld volgens de nomenclatuur van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken blijkt dat het gewicht van de gemeente dotatie in de totale ontvangsten van de politiezones rechtstreeks afhangt van de verstedelijkingsgraad van de betrokken gemeenten. Er zijn grote verschillen. Voor cluster 1, die sterk verstedelijkt is, gaat het om een bedrag van 342 EUR per inwoner, dat is ruim viermaal meer dan de dotatie voor de zeer landelijke cluster 5, die het moet stellen met een bedrag van 82 EUR per inwoner (tabel 4). Voor cluster 1 bedraagt het aandeel van de dotatie ongeveer 70 % van de totale gewone ontvangsten, tegen iets minder dan 50 % voor cluster 5. De overige clusters bevinden zich tussen die twee waarden in.
Lokale financiën | De financiële situatie van de politiezones | 2013
Grafiek 1 vestigt voor de verschillende clusters de aandacht op het relatieve gewicht van de twee belangrijkste financieringsbronnen van de politiezones, de federale toelage en de gemeentedotatie. Naargelang de cluster is er een groot verschil tussen het gewicht van beide financieringsbronnen. Vooral de gemeentedotatie, die van gemeente tot gemeente verschilt, beïnvloedt door haar gewicht het aandeel van de overige dotaties. In cluster 1 is het aandeel van de gemeentedotatie meer dan tweemaal groter dan de federale toelage, in tegenstelling tot cluster 5, waar het aandeel van de federale toelage iets groter is dan dat van de gemeentedotatie. De meer verstedelijkte gemeenten hebben historisch gezien geopteerd voor een sterke gemeentepolitie, omdat ze – ook in het verleden – met een aantal specifieke fenomenen worden geconfronteerd (aanwezigheid van instellingen, betogingen, criminaliteit ...) die ze op een efficiënte manier wensen aan te pakken. Verhoudingsgewijs hebben ze dan ook belangrijke bedragen geïnvesteerd in de politiediensten. De schuldontvangsten belopen in de begroting 2013 van de politiezones 10,0 miljoen EUR, wat overeenkomt met 1 EUR per inwoner. Hoewel die ontvangsten fors toenemen (1,6 %), zijn ze met een aandeel van 0,4 % in de totale gewone ontvangsten van de politiezones nagenoeg te verwaarlozen. Ze bestaan vooral uit opbrengsten uit thesauriebeleggingen.
3. Gewone uitgaven In de begroting 2013 van de politiezones bedragen de gewone uitgaven 2 679,1 miljoen EUR of gemiddeld 241 EUR per inwoner (tabel 5). De Brusselse politiezones geven per inwoner bijna tweemaal zoveel (435 EUR) uit als die in Vlaanderen (213 EUR) en Wallonië (229 EUR). Een analyse per cluster wijst op grote verschillen in de structuur van de totale uitgaven in EUR per inwoner. In de grote steden (cluster 1) liggen de uitgaven het hoogst. De uitgaven belopen er 487 EUR per inwoner en vertegenwoordigen iets minder dan het drievoud van de uitgaven voor cluster 5. Het stedelijk en specifiek internationaal karakter van Brussel betekent dat er extra behoeften zijn, waardoor de uitgaven hoger liggen voor clusters 1 en 2 dan voor de overige clusters (grafiek 3).
De vergelijkbare uitgaven die de landelijke clusters 4 en 5 noteren (ongeveer 170 EUR per inwoner) zijn onder meer het resultaat van reglementaire bepalingen die elke politiezone een minimale dienstverlening opleggen. Dit fenomeen komt in de uitgavenbegrotingen tot uiting in minieme bedragen die niet meer reduceerbaar zijn, ook al wordt de zone kleiner. De politiezones van cluster 2, die vooral bestaat uit regionale steden en vijf zones van het Brusselse Gewest, hebben voor 283 EUR per inwoner aan uitgaven in hun begroting ingeschreven, terwijl de zones van cluster 3 een bedrag van 201 EUR aan gewone uitgaven uittrekken. Deze laatste cluster houdt het midden tussen de sterk verstedelijkte en de meest landelijke zones. Vergeleken met de begroting 2012 van de politiezones nemen de uitgaven in 2013 gemiddeld toe met 3,5 %. De stijging van die uitgaven is echter groter in Brussel (+6,5 %) dan in de rest van het land (+3,5 % in Wallonië en slechts +2,4 % in Vlaanderen).
Tabel 5 Economische indeling van de gewone uitgaven - Begroting 2013 In % van de totale ontvangsten
Evolutie 2012-2013
207
85,8 %
4,0 %
27
11,1 %
2,7 %
2
0,7 %
-28,6 %
In duizenden EUR
In EUR/inw.
2 297 593 297 516 17 429
Personeel Werking Overdrachten Schuld
66 594
6
2,5 %
2,9 %
Totale uitgaven
2 679 132
241
100,0 %
3,5 %
Vlaanderen
1 361 148
213
Wallonië
816 022
229
2,4 % 3,5 %
Brussel
501 963
435
6,5 %
Grafiek 3 Gewone uitgaven op basis van de verstedelijkingsgraad (clusters) (in EUR/inw.) - Begroting 2013 7
500 400
52
5 9
300 200
29
100 0
1
5
422
25 243
Cluster 1 Schuld
Cluster 2
4 1 19
1
5 1 19
170
145
146
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
Overdrachten
Werking
Personeel
53
Lokale financiën | De financiële situatie van de politiezones | 2013
De boekhouding van de politiezones is sterk geïnspireerd op het gemeentelijk boekhoudreglement, zodat de uitgaven van de politiezones kunnen worden uitgesplitst volgens de gebruikelijke economische indeling, nl. de personeels- en werkingsuitgaven, de overdrachten en de schulden. De personeelsuitgaven komen uit op 2 297,6 miljoen EUR of 207 EUR per inwoner. Gelet op het belang van deze rubriek zijn de regionale contrasten die voor de totale uitgaven worden vastgesteld ook hier waarneembaar. De personeelsuitgaven voor het eigen dienstjaar in de begroting 2013 nemen toe met 4,0 %. De stijging van de personeelsuitgaven is evenwel sterker in Brussel (+7,4 %) dan in Wallonië (+3,6 %) en in Vlaanderen (+2,9 %). De personeelsuitgaven vormen de belangrijkste uitgavenpost van de politiezones, aangezien ze 85,8 % van de totale uitgaven voor hun rekening nemen. Deze verhouding varieert lichtjes van gewest tot gewest, maar blijft wel ruimschoots de sterkst doorwegende begrotingspost. Personeelskosten bestaan vooral uit lonen (70,1 %), werkgeversbijdragen (23,7 %) en diverse sociale uitkeringen en bijdragen (6,2 %) (grafiek 4). De werk geversbijdragen laten een vrij stevige stijging met 8,3 % optekenen als gevolg van de implementatie van de hervorming van de pensioenen van het statutair personeel4 (hogere basisbijdrage).
“Financiële uitdagingen voor de gemeentelijke bestuursperiode 2013-2018” – fiche 9 – De pensioenen van de lokale ambtenaren, op de website van Belfius Bank www.belfius.be (rubriek Public&Social/Onze Expertise/Onze studies/Lokale financiën).
4
Grafiek 4 Componenten van de personeelsuitgaven - Begroting 2013
6,2 % Diverse toelagen en bijdragen
23,7 % Werkgeversbijdragen
Lonen 70,1 %
Krachtens de wet op de geïntegreerde politie op twee niveaus moet elke politiezone een minimale operationele, administratieve en logistieke personeelssterkte hebben, afhankelijk van de specifieke kenmerken van de zone. Naast de uitgaven met betrekking tot het operationele kader (wedden, sociale bijdragen, uitkeringen, vergoedingen en diverse premies) en het administratieve en logistieke kader, omvatten de personeelsuitgaven eveneens de mandaattoelagen voor de korpschef, de bijzonder rekenplichtige en eventueel de toelagen die aan de secretaris van de zone worden uitgekeerd. De politiezones kregen de instructie om in hun begroting5 de loonuitgaven van de eerste elf maanden van het jaar N op het eigen dienstjaar te boeken en die van december van het dienstjaar N-1 bij de uitgaven van de vorige dienstjaren onder te brengen. Die boekhoudkundige verwerking verschilt van de manier waarop de gemeenten met loonregistratie omgaan en wordt blijkbaar door enkele politiezones niet nageleefd, wat afwijkingen kan geven in de analyse van de evolutie van de uitgaven voor het eigen dienstjaar. Deze bijzon dere boekhoudpraktijk heeft de nodige gevolgen voor de interpretatie van de begrotingssaldi (cf. infra). De werkingsuitgaven bevatten alle kosten in verband met de werking van de politiezones, zoals de brandstof voor de voertuigen, de kantoorbenodigdheden, de verwarming en eventueel de huur van de federale gebouwen. In de begroting 2013 van alle politiezones van het land samen belopen ze 297,5 miljoen EUR, wat neerkomt op 27 EUR per inwoner. Deze werkingsuitgaven vertegenwoordigen gemiddeld 11,1 % van de totale gewone uitgaven van de politiezones, met lichte verschillen tussen de gewesten. Vlaanderen neemt het grootste deel van die uitgaven voor zijn rekening (12,4 %), terwijl ze in Brussel en Wallonië respectievelijk 9,4 % en 9,9 % van de totale gewone uitgaven vertegenwoordigen. De werkingsuitgaven stijgen in de begroting 2013 gemiddeld 2,7 % ten opzichte van 2012, met grote verschillen tussen de gewesten. Vlaanderen vertoont de sterkste groei (+3,2 %), terwijl in Brussel de toestand nagenoeg stabiel blijft (+0,8 %). In Wallonië stijgen de werkingsuitgaven van de politiezones met 2,7 % ten opzichte van het vorige dienstjaar, een groei die overeenkomt met het landelijk gemiddelde. De overdrachtuitgaven vertegenwoordigen 17,4 miljoen EUR in de begroting 2013, d.i. 2 EUR per inwoner of slechts 0,7 % van de gewone uitgaven. Ze bestaan uit diverse dotaties en de bijdrage in de werkingskos Zie met name rondzendbrief PLP 49 van 27 november 2012 betreffende de onderrichtingen voor het opstellen van de politiebegroting voor 2013 ten behoeve van de politiezones.
5
54
Lokale financiën | De financiële situatie van de politiezones | 2013
ten van de gewestelijke ontvanger die door de zonale veiligheidsraad wordt aangewezen. Deze categorie van uitgaven onderging de laatste jaren sterke schommelingen (+145 % in 2010, -60 % in 2011, -3,2 % in 2012 en -28,6 % in 2013), vooral door technische ingrepen die te maken hebben met de boeking van de terugvordering van overschotten tussen bepaalde steden en hun politiezone (voornamelijk in Vlaanderen). De schulduitgaven belopen 66,6 miljoen EUR in de begroting 2013, d.i. gemiddeld 6 EUR per inwoner, en vertegenwoordigen slechts 2,5 % van de totale gewone uitgaven. Deze rubriek omvat zowel de terugbetalingen van kapitaal en interestlasten van leningen die de politiezones hebben afgesloten als de financiële leninglasten die verband houden met onroerende goederen die door de gemeenten naar de politiezone werden overgeheveld. Relatief gezien scoren de Brusselse politiezones duidelijk beter dan de overige gewesten, met een gemiddeld bedrag van 9 EUR per inwoner, tegen 7 EUR per inwoner in Wallonië en slechts 5 EUR per inwoner in Vlaanderen. De financiële lasten zijn echter fors gedaald in Brussel (-10,7 %), terwijl ze in Wallonië stijgen met 6,7 % en in Vlaanderen met 2,4 %.
4. Schulden en investeringen Om de uitrusting of de infrastructuur te moderniseren of in stand houden die noodzakelijk is voor de administratieve organisatie en voor de uitoefening van de veiligheids taken (commissariaat, interventievoertuigen, kantoorbenodigdheden enz.), moeten de politiezones eveneens elk jaar een bepaald volume investeren. De balans aan het eind van elk jaar geeft een overzicht van de vermogenssituatie en van de schuldpositie van de politiezones. Het balanstotaal van de politiezones (indicatief6) kwam eind 2011 uit op bijna 1,6 miljard EUR (d.w.z. bijna 145 EUR per inwoner). De materiële vaste activa vertegenwoordigen gemiddeld 54 % van de totale activa, dat is heel wat minder dan voor de gemeenten (die bijna 85 % noteren). Het roerend en het onroerend vermogen van de politiezones bestaat in hoofdzaak uit gebouwen en hun omliggende terreinen (58 %) alsook uit uitrustingsgoederen en meubilair (21 %) (grafiek 5). De vaste activa in aanbouw vertegenwoordigen 11 % van de materiële vaste activa. Op basis van de rekeningen (vastgelegde uitgaven eigen dienstjaar) komen de investeringsuitgaven van de politiezones uit op 146 miljoen EUR in 2011, tegen 201 mil Statistieken op basis van een steekproef van 151 balansen 2011 van politie zones.
joen EUR in 2010, wat een daling is van meer dan 25 %. De terugval van de investeringen lijkt zich door te zetten in 2012 en in 2013 op basis van de begrotingsvooruitzichten (grafiek 6). Volgens de begrotingen zijn de investeringsprojecten van de politiezones immers structureel afgenomen en vertegenwoordigen zij in 2013 nog maar 68 % van het in 2009 gebudgetteerde volume. De realisatiegraad van de investeringen (d.i. het aandeel van de in de rekeningen effectief vastgelegde investeringsuitgaven in vergelijking met de aanvankelijke begrotingskredieten) bedraagt voor de periode 2009-2011 bijna 80 % gemiddeld, wat heel wat meer is dan wat doorgaans wordt vastgesteld voor de gemeentelijke investeringen (slechts 55 %).
Grafiek 5 Structuur van de materiële vaste activa - Balans 2011
6 % Kunstpatrimonium en diversen
4 % Gronden en niet-bebouwde terreinen
11 % Vaste activa in aanbouw 0 % Waterlopen en waterbekkens Meubilair, uitrusting, materieel 21 %
Gebouwen en hun gronden 58 %
0 % Wegen
Grafiek 6 Evolutie van de investeringsuitgaven op basis van rekening en begroting (in EUR/inw.) 20 19,6 17,6
15
16,3 14,6
10
12,6
11,5
13,6
12,7
5 0
2009 Begroting
2010
2011
2012
2013
Rekening
6
55
Lokale financiën | De financiële situatie van de politiezones | 2013
Evolutie en structuur van de schuld De uitstaande financiële schulden van de Brusselse politiezones op de balansen voor 2011 bedragen 545 miljoen EUR, d.w.z. 50 EUR per inwoner. Sinds 2009 zijn die uitstaande schulden gestegen met 28 %.
Grafiek 7 Structuur van de uitstaande schulden (in EUR/inw.) – Balans 50 5,5
40
44,3
4,5 4,9
30
38,5
34,6
Deze toename is in hoofdzaak toe te schrijven aan de evolutie van de langetermijnschuld (grafiek 7) die de politiezones rechtstreeks hebben aangegaan voor het financieren van hun investeringen. De schuld op ten hoogste één jaar (inclusief de langetermijnschuld die binnen een jaar vervalt) vertegenwoordigt slechts 11 % van de totale uitstaande schuld van de politiezones, tegen 89 % voor de langetermijnschuld.
20 10 0
2009
2010
Investeringsschulden
2011
Schulden op ten hoogste één jaar
5. Financiële toestand
Grafiek 8 Evolutie van de verschillende componenten van het begrotingssaldo (in duizenden EUR) – 2011-2013
De begroting 2013 ziet voor het eigen dienstjaar de gewone ontvangsten iets sterker stijgen (+4,0 %) dan de gewone uitgaven (+3,5 %). Het saldo eigen dienstjaar van de begroting 2013 vertoont daarom een lichte verbetering.
30 000 28 043
20 000 10 000
16 735
15 263
13 545 9 620
0
-3 190
-5 642
In 2013 boeken de politiezones een overschot voor het eigen dienstjaar van 28,0 miljoen EUR, tegen 15,3 miljoen EUR in 2012, wat neerkomt op een vrij sterke toename met 12,8 miljoen EUR (tabel 6).
8 416
-19 627
-10 000
Het saldo algemeen totaal bestaat uit het saldo eigen dienstjaar plus de overboekingen en het saldo van de vorige dienstjaren. Het komt in 2013 uit op 8,4 miljoen EUR, tegen 9,6 miljoen EUR, d.i. een daling met 1,2 miljoen EUR. Doordat het saldo eigen dienstjaar stabiel is, is de verslechtering uiteraard te wijten aan de evolutie van het saldo van de vorige dienstjaren.
-20 000 -30 000
Saldo eigen dienstjaar
2011
Saldo vorige dienstjaren en overboekingen 2012
Saldo algemeen totaal
2013
Tabel 6 Financiële situatie - Begroting 2012 en 2013 Begroting 2012
Begroting 2013
In duizenden EUR
In EUR/inw.
Ontvangsten eigen dienstjaar
2 603 962
236,0
Uitgaven eigen dienstjaar
2 588 699
234,6
15 263
1,4
Ontvangsten algemeen totaal
2 722 562
Uitgaven algemeen totaal
Saldo eigen dienstjaar
Saldo algemeen totaal
56
In duizenden EUR
Evolutie 2012 - 2013
In EUR/inw.
In duizenden EUR
In EUR/inw.
In %
2 707 176
243,9
2 679 132
241,4
103 214
7,9
4,0 %
90 433
6,8
28 044
3,5 %
2,5
12 781
-1,2
83,7 %
246,7
2 822 869
255,8
100 307
9,1
3,7 %
2 712 942 9 620
245,8
2 814 460
255,0
101 518
9,2
3,7 %
0,9
8 409
0,8
-1 211
-0,1
-12,6 %
Lokale financiën | De financiële situatie van de politiezones | 2013
Het saldo eigen dienstjaar wordt immers gunstig beïnvloed door het feit dat het merendeel van de zones, conform de begrotingscirculaires van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, de lonen van december (van het jaar N-1) bij de uitgaven van de vorige dienstjaren boeken. Dat resulteert in een forse stijging van de kredieten voor de uitgaven van de vorige dienstjaren. Die kredieten komen in de begrotingen 2013 uit op 106,9 miljoen EUR, tegen 99,0 miljoen EUR in 2012, 91,1 miljoen EUR in 2011, 75,2 miljoen EUR in 2010, 19,7 miljoen EUR in 2009 en 5 miljoen EUR in 2008. Deze evolutie veroorzaakt een verslechtering van het saldo voor de vorige dienstjaren, dat structureel een tekort vertoont en het saldo algemeen totaal negatief beïnvloedt (grafiek 8).
Dit boekhoudkundig bijzonder kenmerk resulteert voor de politiezones in een situatie die vrij ongewoon is voor lokale besturen, namelijk dat het saldo algemeen totaal systematisch kleiner is dan het saldo eigen dienstjaar. Bijna 5 % van de politiezones heeft zelfs een tekort voor het algemeen totaal, terwijl die politiezones voor het eigen dienstjaar een overschot laten optekenen. Opmerkelijk is ook dat de meerderheid van de politiezones (57 %) een saldo algemeen totaal te zien geeft dat gelijk is aan nul en dus niet meer over reserves beschikt. Slechts 38 % van de politiezones boekt in de begroting 2013 nog een overschot op het saldo algemeen totaal.
57
Deze studie werd gerealiseerd door de Directie Research van Belfius Bank : Arnaud Dessoy, Anne-Leen Erauw en Philippe Lafontaine
De trimestriële studie “Lokale Financiën” alsook de bijbehorende statistieken kunnen geraadpleegd worden op PubliLink en op het internet: www.belfius.be/onzestudies
Pachecolaan 44 – 1000 Brussel
Volgend nummer “Lokale Financiën”: Lokale overheidsbedrijven (uitgave voorzien mei 2014)
Bijkomende informatie: Directie Research – Tel.: 02 222 56 10
Drukwerk: Roprint – Brussel
Verantwoordelijke uitgever: Dirk Smet, Belfius Bank, Pachecolaan 44, 1000 Brussel RPR Brussel BTW BE 0403.201.185 – SDRA0935-2 – December 2013