Liturgiekatern 2 aug. - 27 sept. 2015, no
6
2e Jaargang De geloofsbelijdenis (12) De verrijzenis van het lichaam en het eeuwig leven. Amen. Achttiende zondag door het jaar (B) Negentiende zondag door het jaar (B) Twintigste zondag door het jaar (B) Eenentwintigste zondag door het jaar (B) Tweeëntwintigste zondag door het jaar (B) Drieëntwintigste zondag door het jaar (B) Vierentwintigste zondag door het jaar (B) Vijfentwintigste zondag door het jaar (B) Zesentwintigste zondag door het jaar (B) In kleine kring
IN UW MIDDEN
Liturgische uitgaven
De geloofsbelijdenis (12) De verrijzenis van het lichaam en het eeuwig leven. Amen. We zijn bezig met ons geloof naar God de heilige Geest toe. Daar beleden we de heilige katholieke kerk als werk van de Geest en binnen die kerk ging het over de (eucharistische) gemeenschap en de vergeving van de zonden. Eucharistie en vergeving van de zonden zijn dingen van de kerk die onderweg is. Nu richt zich de blik naar het eschaton, het uiteindelijke, de voltooiing van alles. We spraken daar al over toen we het hadden over Jezus als degene die op het eind van de tijden de levenden en de doden oordeelt. Nu gaat het over dat laatste, maar dan als werk van de heilige Geest.
Voltooiing
De Geest is in de heilsgeschiedenis de voltooier van het werk van de Zoon: Hij doet de Zoon onder en in ons wonen, zodat er kerk ontstaat. Zijn werk is het om ons gelijkvormig te maken aan de Zoon. Zoals de Zoon voltooid wordt in dood en verrijzenis, zo is dat ook bij ons de bedoeling. Binnen de geschiedenis blijft de zaak daarbij altijd enigszins ambivalent. Paulus noemt dat: dat wij blijven leven in het vlees, en ook: dat de oude mens in ons leven actief blijft. Met ‘vlees’ bedoelt hij daarbij niet ons lichaam, maar ons hele menszijn, als gekenmerkt door de zonde. ‘Oude mens’ betekent bijna hetzelfde: het is de egoïst in ons. Egoïsme is eigenlijk achterhaald als de Geest het voor het zeggen krijgt, maar ook wanneer we bekeerd zijn tot Jezus, blijkt die oude mens nog niet helemaal verdwenen. Zolang de tijd duurt, vecht de Geest van liefde en heiligheid in ons met ons egoïsme (het vlees). Wat er al is, is te rijk om gewoon verloren te gaan. Tegelijk is wat er is te problematisch om zelf al het einde te zijn. Daarom roept de Geest in ons tot Abba om voltooiing, om definitief heil. Wanneer de Geest nu Jezus voltooid heeft in de verrijzenis, zal Hij dan ook niet ons voltooien, zodat we vereeuwigde mensen zullen zijn? Maar mens zijn we alleen wanneer we belichaamde zielen of bezielde lichamen zijn. Dus is ons roepen om voltooiing een roepen om de verrijzenis, die de Geest ons zal schenken.
Eeuwig leven
Wij denken gemiddeld bij eeuwig leven aan het leven na de dood, dus dat we nu in de tijd en in het vlees leven, maar eens in de voltooiing eeuwig zullen leven. Dit lijkt precies te kloppen met de volgorde aan het eind van onze geloofsbelijdenis: we geloven naar de verrijzenis toe en dan komt het eeuwig leven. Toch suggereert het spreken van het Nieuwe Testament, met name het evangelie van Johannes iets anders. Bij Johannes is het eeuwig leven niet iets neutraals dat na de dood begint en dan eeuwig duurt. Het eeuwig leven
is naar zijn inhoud dat we in gemeenschap leven met God. Zo staat het in het zogenoemde hogepriesterlijk gebed van Jezus: ‘Vader, het uur is gekomen. Verheerlijk uw Zoon, opdat de Zoon U verheerlijke. Gij hebt Hem immers macht gegeven over alle mensen om eeuwig leven te schenken aan allen die Gij Hem gegeven hebt. En dit is het eeuwig leven, dat zij U kennen, de enige ware God en Hem, die Gij hebt gezonden: Jezus Christus.’ (Johannes 17,1-3; Willibrordvertaling 1978). Het woord ‘kennen’ in het laatste vers is niet alleen een rationeel kennen, maar staat voor vriendschapskennis, omgangskennis, eenheid. Als van Adam gezegd wordt dat hij zijn vrouw ‘kende’ (Genesis 4,1), betekent dat niet dat hij haar naam nog niet wist, maar dat hij seksuele gemeenschap met haar had. Wat Jezus in zijn hogepriesterlijk gebed zegt, is dus dat zijn leerlingen in hun historische, tijdelijke leven in het eeuwig leven delen, want ze kennen de Zoon en leven in gemeenschap met Hem – en dus kennen ze ook de Vader. Eeuwig leven is leven dat bij de dood van de gelovige niet sterft, omdat het te sterk is voor de dood: in de gemeenschap met God ga je delen in zijn onverwoestbaarheid. Eeuwig leven is dus ook leven na de dood, maar dat is het omdat het er voor de dood al is en te sterk is voor de dood. Vanwege het eeuwig leven nu geloven we in de verrijzenis. Maar waarom zet de geloofsbelijdenis de verrijzenis dan voor het eeuwig leven? Dat heeft ermee te maken dat alle mensen zullen verrijzen, maar dat misschien niet alle mensen deel uitmaken van het hemels Jeruzalem. Daarom is de verrijzenis vreugde voor de mensen die door hun geloven, hopen en liefhebben in gemeenschap leefden met God, maar smartelijke boodschap voor mensen die zozeer in egoïsme geleefd hebben dat er in hun ziel geen plaats is voor eeuwige gemeenschap met God. Dat laatste is het wezen van de hel. En nu wilde men de geloofsbelijdenis afsluiten met een woord dat eenduidig een heilswoord is en waarop iedere gelovige met vreugde Amen kan zeggen, dus met de woorden ‘eeuwig leven’.
De verrijzenis
Zoals al eerder gezegd, een mens is pas mens wanneer hij of zij bezield lichaam of belichaamde ziel is. De grote middeleeuwse theoloog Thomas van Aquino (1225-1274) heeft gezegd dat wanneer de mens na zijn of haar dood als ziel in de hemel leeft, dat dus niet een mens is, maar een deel van een mens. Pas na de verrijzenis van het lichaam zijn de overledenen weer mens. Dit is de joodse visie op de mens. Bij de Grieken zag men de ziel veel meer als het ‘ikje’ van de mens en dacht men dat er allerlei vormen van verstrooiing kwamen van het lichaam. Daarom droomden de Grieken van een lichaamloos leven van de ziel. Dan zou men eindelijk
1
helder kunnen denken en werd men niet afgeleid van allerlei belangrijke zaken door bijvoorbeeld hoofdpijn of doordat men een voorbij huppelend konijn ziet. Daarom hoorden ze Paulus met interesse aan toen hij in Athene het geloof verkondigde, maar toen hij over de verrijzenis begon, haakten ze af (Handelingen 17,32). En ook met de christenen van Korinte moet Paulus stevig in debat, omdat ze de verrijzenis van het lichaam nauwelijks als heilzaam kunnen zien. Paulus vertelt ze dat het verrijzenislichaam heel anders is dan ons huidige lichaam (1 Korintiërs 15,35-44). Hij spreekt zelfs van een ‘geestelijk lichaam’. Waarschijnlijk bedoelt hij dat ons verrijzenislichaam helemaal past bij de toestand van de menselijke totaal gelukkige ziel onder invloed van de heilige Geest. In de voltooiing gaat immers de geschiedenis niet gewoon door: het lichaam hoeft dus niet te eten en te drinken om in leven te blijven; het wordt ook niet ziek meer.
Maar kan dat allemaal wel?
2
De populaire voorstelling bij de verrijzenis van het lichaam is dat de graven van de doden zich openen (of dat ze die zelf openen) en dat ze eruit kruipen. Maar de lijken zijn meestal bijna helemaal vergaan. Dus hoe kan dat? Een andere vraag heeft betrekking op de ruimte die nodig is om al die verrezen lijven te bergen. Als er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde komen en de verrezenen leven op de nieuwe aarde, zoals het boek van de Apocalyps suggereert, dan moet die nieuwe aarde wel bijna onmogelijke proporties aannemen. Ten aanzien van de eerste vraag moeten we natuurlijk beseffen dat de voorstelling van de uit hun graven kruipende ex-lijken natuurlijk maar een beeld is. Wat er precies op het eind van de tijden gebeurt, weten we niet en hoeven we ook niet te weten. De taal is hier een taal van de hoop, op basis van onze gelovige overtuiging dat de mens wezenlijk een bezield lijf of een belichaamde ziel is. Misschien schept God het voltooide lichaam op het eind wel nieuw, zodat Hij slechts het DNA van ieders lichaam hoeft te kennen. Bij de tweede vraag kunnen we in de lijn van de manier waarop Paulus de Korintiërs
probeert te overtuigen, wijzen op het feit dat de verrezen lichamelijkheid anders zal zijn dan de lichamen die we nu kennen, zodat we niet te snel vanuit de huidige aard van onze lichamen conclusies trekken over wat er allemaal het geval moet zijn, wil een samenleven van alle mensen die ooit op aarde bestaan hebben mogelijk zijn. Bedenk bovendien dat het geen verdere geschiedenis is, waarin we nog moeten werken, produceren, eten en drinken: het is samen een voltooide wereld zijn in eeuwige (dus niet ‘lange’) liefde en lof, die genieten is.
Amen
Het laatste woord van de geloofsbelijdenis is een onvertaald Hebreeuws woord. Het rijmt op het begin van de geloofsbelijdenis: ‘ik geloof’. ‘Amen’ is zelf een woord dat ‘geloven’ als een van zijn betekenissen heeft. Het Hebreeuws heeft meer werkwoordsvormen dan wij kennen en al naargelang van die vormen krijgt het woord betekenissen waar wij verschillende woorden voor moeten gebruiken. In zijn kern heeft het woord ‘Amen’ met soliditeit, stevigheid te maken. In een van de vormen is het: soliditeit, stevigte toekennen aan. Dan is het als ‘betrouwbaar achten’ synoniem met ‘geloven’. In Jesaja 7,9 staat (volgens de Willibrordvertaling 1975): ‘Als gij niet standvastig gelooft, dan houdt gij geen stand.’ Zowel in de voorzin als in de nazin staan vormen van het Hebreeuwse woord ‘aman. Zowel in ‘standvastigheid’ als in ‘stand houden’ hoor je de stevigheid, de soliditeit mee. Een andere vertaling (Naardense Bijbel) heeft hier: ‘Als ge niet vertrouwt, wordt ge niet gebouwd.’ Met dit woord eindigt dus de geloofsbelijdenis. Deze wordt betrouwbaar geacht. Daarmee wordt de God die wij belijden betrouwbaar geacht. Ons woord ‘be-amen’, dat doorgaans wordt gebruikt in de betekenis van ‘bevestigen’, is eigenlijk letterlijk: amen zeggen op iets. Onze geloofsbelijdenis is zo goed en zo rijk aan inhoud, dat we hem het beste kunnen afsluiten met dat ‘Amen’. Jozef Wissink
Zondag 2 augustus 2015
Achttiende zondag door het jaar (B) Ex 16,2-4.12-15 Ps 78 Ef 4,17.20-24 Joh 6,24-35 Schriftuitleg
B
rood is het thema van de lezingen van vandaag. Meer precies: brood uit de hemel. Op zichzelf opmerkelijk. Brood is bij uitstek iets dat voortkomt uit de aarde. Brood uit de hemel lijkt een contradictio in terminis. Het kan dan ook haast niet over letterlijk, materieel brood gaan, zou je denken. Toch is het beeld in de Bijbel zo wel begonnen: als een verhaal over een God die zijn volk bijstaat als ze honger hebben, met werkelijk, tastbaar en eetbaar voedsel. Dit verhaal, het bekende verhaal over het manna, is meegereisd met het volk Israël en is zo ook bij ons, de gemeente van Christus, aangekomen. Op deze reis is het wel behoorlijk veranderd, omdat de gelovigen zelf veranderd zijn. En zo hoort het ook, schrijft Paulus. Geloof is geen statische zaak, die eens en voor altijd vastligt. De ontwikkeling van het mannaverhaal laat dat goed zien.
Brood uit de hemel
Het oorspronkelijke mannaverhaal is een alleszins materieel verhaal. Het volk Israël, ontsnapt aan de slavernij in Egypte, dwaalt nu door de woestijn en krijgt honger. Het enthousiasme over de nieuwe vrijheid en de opnieuw ontdekte God zakt meteen in. Het volk verlangt zelfs terug naar de slavernij, want daar was tenminste genoeg te eten. Dat moeten we niet meteen veroordelen. Het is een heel menselijke reactie wanneer het voortbestaan zelf op het spel staat. Opmerkelijk is wel hoe cynisch het volk zich tegenover Mozes uitlaat: ‘Had de Heer ons maar laten sterven in Egypte… U hebt ons alleen maar naar de woestijn gebracht om ons hier allemaal van honger te laten omkomen’ (Exodus 16,2-3). Des te opmerkelijker is dan ook Gods milde reactie. Hij stemt meteen toe om brood uit de hemel te laten regenen. Hij geeft zelfs een toegift: de avond voordat het eerste manna gevonden wordt, daalt een grote zwerm kwartels neer. Vlees in overvloed, een ongekende luxe in de woestijn. Toch is God niet alleen maar gul. Het manna en de kwartels zijn een proef. Zal het volk, als het weer voldoende te eten heeft, zich wel weer op God en zijn geboden richten? De in de lezing weggevallen verzen vertellen hoe het volk de proef met vallen en opstaan doorstaat: de verleiding om te hamsteren in plaats van te vertrouwen op God is kennelijk groot. Maar ook dan is er geen sprake van toorn of straf: het volk wordt terechtgewezen, totdat uiteindelijk iedereen zich aan de geboden houdt (16,30).
Wat is het manna nu precies geweest? Er zijn verschillende natuurlijke verklaringen voor gegeven, van een uitscheiding door bepaalde insecten tot de hars van bepaalde bomen. Het zou kunnen. Maar het verhaal is daar niet in geïnteresseerd. Niet voor niets betekent ‘manna’ in het Hebreeuws: wat is dat? Het voornaamste dat ervan gezegd kan worden, is: het komt van God, een God die zijn volk niet laat verhongeren.
Een gekleurde hervertelling
Psalm 78 vertelt van de ondergang van Noord-Israël, dat in 722 voor Christus door de Assyriërs wordt veroverd, maar weet nog niet van de ondergang van Jeruzalem door de Babyloniërs (587 voor Christus). De psalm stamt dus uit een periode van grote spanningen, waarin de Babyloniërs steeds gevaarlijker werden. Juist dan
Voorbede Eeuwige God, in U geloven wij, want U bent het voedsel voor onze ziel. In dit vertrouwen bidden wij U: • voor mensen die voortdurend in een mistbank lopen, die U niet kunnen ervaren in het leven van alledag en voor wie al uw wonderen onzichtbaar zijn; dat uw aanwezigheid helder voor hen oplicht... • voor mensen die twijfelen aan uw betrokkenheid, die hun vertrouwen in U hebben verloren en denken dat ze het allemaal alleen moeten doen; dat zij ervaren hoe U zich om hen bekommert... • voor mensen die blijven vasthouden aan hoe het was, die zich verzetten tegen veranderingen of vernieuwingen en die zo hun geestelijke ontwikkeling tegenhouden; dat uw geestkracht hen in beweging zet... • voor mensen die gestalte geven aan hun geloof, die hun leven en hun lot in uw handen leggen in het vertrouwen dat U hun steeds nabij bent; dat zij een voorbeeld zijn voor de mensen om hen heen... Eeuwige God, U liet uw volk niet verhongeren in de woestijn maar gaf hun brood om van te leven. Wees ook zo met ons en verhoor onze gebeden. Wek ons tot leven, in de naam van uw Zoon, Hij die ons tot nieuwe mensen maakt, vandaag en alle dagen, tot in uw eeuwigheid. Amen.
3
ontstaat in het bedreigde Jeruzalem dit lied. Het vertelt het verhaal van de uittocht uit Egypte, de woestijnreis en de inname van het beloofde land, maar in een wel heel gekleurde versie. Het lied laat het voorkomen alsof het alleen gaat over Noord-Israël (Efraïm, vergelijk vers 9 en 67). Daarbij is het verhaal veel negatiever dan het origineel. Het cynisme en de ondankbaarheid van het volk worden enorm uitvergroot, evenals Gods woede: het volk eist op hoge toon vlees terwijl ze nog verzadigd zijn. En God straft wel degelijk, hard en herhaaldelijk. Als ten slotte de grens bereikt is, laat Hij het volk definitief vergaan (Psalm 78,59-64). Dan komt het lied aan zijn eigenlijke clou: God heeft Noord-Israël verworpen, maar het Zuidrijk Juda, met de heilige tempelstad Jeruzalem, heeft Hij uitverkoren (vers 67-69). Dat rijk zal Hij beschermen tegen alle bedreigingen. En bovenal: Hij heeft daar het koningshuis van David gesticht. Altijd zal er een koning uit het huis van David zijn, gelooft de dichter, die zijn volk als een goede herder zal leiden. Het erg gekleurde beeld van deze psalm eindigt dus in groot Godsvertrouwen en in messiaanse hoop. Enkele jaren later zou dit vertrouwen, in historische zin, aan scherven vallen, maar de hoop op God, en op een nieuwe Goede Herder uit het huis van David, is gebleven.
Het ware Brood 4
Het evangelie van Johannes is overduidelijk een verdere ontwikkeling. Ook Johannes neemt het thema van brood uit de hemel op, maar laat meteen zien dat hij dat niet letterlijk bedoelt. De menigte loopt achter Jezus aan nadat Hij vijfduizend mensen met brood gevoed heeft. Hij wijst hen er echter op dat ze achter het verkeerde brood aanlopen. Hij roept ze op om het ware brood te ontvangen door te geloven in hem die door de Vader gezonden is. De mensen denken dat Hij het over manna heeft, dus nog steeds letterlijk brood, maar Jezus legt uit dat dat manna ‘uit de hemel’ kwam, van God, en dat Hij zelf het ware Brood is. Daarmee is het verhaal van het manna definitief beeldspraak geworden. Het gaat niet meer om materieel voedsel, maar om geloof in Christus.
Een nieuwe manier van denken
Ook voor Paulus is geloof in Christus de basis van het geloof en van de gemeente. Dat geloof is voor hem echter geen stilstaand gegeven, maar een ontwikkeling, die we met elkaar en in verbondenheid met Christus doormaken (vergelijk Efeziërs 4,15). Geloof maakt dat we ons oude zelf, onze oude manier van denken en doen, moeten opgeven; dat onze geest en ons denken voortdurend vernieuwd moeten worden (4,23). Eigenlijk gaat dat nog verder dan alleen het veranderen van inzichten en denkbeelden: Paulus heeft het over het ‘aantrekken’ van ‘de nieuwe mens’, een mens die naar Gods wil is geschapen in waarachtige gerechtigheid en heiligheid. Dat het zo ver nog niet is, zal duidelijk zijn. Er is dus nog een hele weg te gaan. Hendrik Jan Bosman
De mist trekt op Het is nog volop zomer. Heel de natuur is zwaar van het groen. Maar als we goed kijken, zien we de eerste bladeren al licht verkleuren. Het is het teken dat het najaar begint te naderen. Met de herfst komt ook de mist. Weinig dingen zijn zo mooi als het wolkendek dat op het land ligt en alles in een mysterieuze schimmigheid plaatst. En dan, als de mist wegtrekt, staat heel de wereld in een helder licht. Dit overkomt de Israëlieten. Als zij, na de slavernij in Egypte, door de woestijn zwerven, klagen zij over tekort aan voedsel, maar op een ochtend, als de mist optrekt, blijkt het land bezaaid met brood dat God uit de hemel heeft laten regenen. Welke wonderen bespeuren wij, als de mist voor onze ogen optrekt en wij ons leven zien in Gods licht?
Overweging
W
e genieten volop van de zomerse dagen, maar voordat we het weten vallen de bladeren weer van de bomen en is het herfst. Zoals helder weer en weelderig groen bij de zomer horen, zo hoort mist bij het najaar. Je staat op, doet de gordijnen open en ziet dat de wereld nevelig is. Of je bent op de weg en ziet in de verte een mistbank opdoemen. Dan weet je dat je voorzichtig moet zijn en goed je ogen open moet houden omdat het zicht slecht wordt. De mist waarin je terechtkomt, verbergt als het ware iets, iets waarvan je weet dat het er is, maar waarop je geen zicht hebt. De werkelijkheid wordt versluierd door een dek van wolken. Niet alleen mist kan ons zicht op de werkelijkheid versluieren of zelfs onzichtbaar maken, ook in ons hoofd, in ons denken, zien en horen, kunnen behoorlijke en hardnekkige mistbanken zijn.
Honger lijden
Het volk van Israël ervaart dat aan den lijve. Mozes heeft hen uit de slavernij van Egypte weggevoerd en ze dwalen door de woestijn, op weg naar het beloofde land. Ze hebben honger en beklagen zich daarover bij Mozes. ‘U hebt ons alleen maar naar de woestijn gebracht om ons hier allemaal van honger te laten omkomen.’ God hoort hun klagen en belooft Mozes dat Hij brood uit de hemel zal laten regenen. Maar voordat Hij dat doet stelt God het volk op de proef. En de proef is: heeft het volk vertrouwen in Hem? Ervaren de Israëlieten dat Hij met hen meereist, al zien ze Hem niet? Zijn ze ervan doordrongen dat Hij voor hen zorgt, ook al lijden ze honger? En waarnaar hongeren ze eigenlijk? In de evangelielezing is eveneens sprake van honger. De mensen die Jezus volgen, vinden Hem, na lang zoeken, aan de overkant van het meer. Ze hongeren naar een teken, naar een wonder. Ze vragen Hem: ‘Welk wonderteken kunt U verrichten? Want als we iets zien zullen we in U geloven.’ Hierin verschillen de volgelingen van Jezus niet veel van ons. Ook wij zijn geneigd om pas iets
te geloven als we het kunnen zien, horen of voelen. Hoe jammer is het niet dat we zo in elkaar zitten? Want als we alleen op die wijze kunnen geloven, gaan we voorbij aan de onzichtbare werkelijkheid waar we deel van zijn. Als we in een mistbank lopen, zijn we ons toch ook bewust van wat er wel is, maar niet kunnen zien. Niemand hoeft ons die werkelijkheid te bevestigen. Maar als het om God gaat en om zijn betrokkenheid bij mensen, is niet alleen het geloof van de Israëlieten, maar ook dat van ons opeens heel klein. Niet voor niets zegt Jezus tot zijn volgelingen: ‘Dit moet u voor God doen: geloven in Hem die Hij gezonden heeft.’ Geloven is niets anders dan vertrouwen zonder te zien en zonder te horen. Geloof en vertrouwen geven ons de hoop dat het goed komt, ook al lijkt onze situatie uitzichtloos.
In de mist
Nog maar kort geleden sprak ik een vrouw die een kind had verloren aan zelfdoding. Haar zoon was nog jong, dertig jaar, en hij stond volop in het leven. Op zijn werk werd hij gewaardeerd en in zijn familie was hij geliefd. Als militair was hij de laatste jaren verschillende keren uitgezonden naar oorlogsgebieden. Waren er daar dingen gebeurd waardoor hij niet verder kon en wilde leven? Zijn familie wist het niet. Nooit had hij laten blijken dat het leven hem te zwaar, te moeilijk of te donker was. Misschien had hij hen niet lastig willen vallen met zijn zorgen, zijn moeilijkheden? Waarom had hij hun niets verteld? Vlak na zijn dood wist zijn moeder het zeker: haar zoon was bij God en ze dankte Hem. Haar zoon was bevrijd en het was goed met hem. Ze zag hem in het heldere licht van Gods aanwezigheid. Maar na een tijdje werd het steeds kouder en neveliger in en om haar heen. Langzamerhand verloor ze het contact met de wereld om haar heen en voelde ze zich ontheemd in haar eigen lichaam, in haar huis, op haar werk, eigenlijk in heel deze wereld. Haar verdriet nam niet af, maar werd sterker. Het was alsof ze in een mist liep en de weg was kwijtgeraakt. Ze wees de dag, het uur aan, waarop alles nog goed was. Ze wees het moment aan waarop alles veranderde en zij een ander, onbekend en onherbergzaam land introk. Ze verlangde terug naar hoe het was omdat zij het zicht op de toekomst was kwijtgeraakt.
Voedsel voor onze ziel
Toch bleef deze vrouw zich vasthouden aan God. Ze had niets anders dan haar geloof om zich aan vast te klampen, zei ze. In de woorden van Jezus zocht ze, hongerde ze, naar voedsel dat niet vergaat en leven geeft. Tot Hem bad ze om voedsel voor haar ziel, voedsel dat als manna uit de hemel zou regenen en haar opnieuw tot leven
zou wekken. Ze bad tot Hem dat de kou en de mist om haar heen zouden optrekken en zij opnieuw deel mocht uitmaken van de aardse werkelijkheid waarin Hij aanwezig is als haar Trooster en Helper. Het vertrouwen in God, waarover Psalm 78 spreekt, woonde diep in haar. Ze dacht aan zijn helpende hand en vroeg Hem of Hij haar wilde leiden vanuit de woestijn naar een nieuwe toekomst. Zo te geloven is vragen om voedsel dat leven geeft. Zo te bidden is vertrouwen dat God je zal bekleden met de nieuwe mens die bekend is bij Hem, maar die jij zelf nog niet kent. Zo in je verdriet te staan is vasthouden aan de woorden van Jezus als Hij zegt: ‘Ik ben het brood dat leven geeft.’ Voedsel dat leven geeft – we kunnen het elkaar geven door ons verdriet en onze vreugde met elkaar te delen en elkaar tot helper en trooster te zijn. We mogen God erom bidden als we ons geen raad meer weten en in een dichte mist zijn verdwaald. Al is de weg lang en moeilijk, Hij zal ons bevrijden. Daar mogen wij op vertrouwen. Amen. Joke Meijer Communiegebed Eeuwige God, op U willen wij vertrouwen, uw grote daden niet vergeten. Om uw goedheid danken wij U, uw liefde gaat alles te boven. Wij danken U, want U reikt ons uw helpende hand. U leidde uw volk door de woestijn, liet het brood regenen uit de hemel, en ook ons voedt U elke dag weer; U wekt ons tot nieuw en eeuwig leven. Wij danken U voor de wonderen die U verricht. U hebt ons uw lieve Zoon gegeven. Hij heeft ons uitgenodigd aan uw tafel. Hij maakt ons tot nieuwe mensen die delen in uw werkelijkheid. Wij danken U om de toekomst die U ons schenkt. Bekleed ons met de nieuwe mens, hul ons in uw waarheid en gerechtigheid. Leer ons steeds meer vertrouwen op Hem, Jezus, uw Zoon, die het Brood is dat leven geeft. Wij danken U om het Brood dat leven geeft.
5
Zondag 9 augustus 2015
Negentiende zondag door het jaar (B) 1 Kon 19,4-8 Ps 34 Ef 4,30 - 5,2 Joh 6,41-51
Schriftuitleg
B
6
rood dat uit de hemel is neergedaald – met dit beeld spreekt het Johannesevangelie over Jezus. Maar in Kafarnaüm is Hij degene ‘wiens vader en moeder we kennen’ (Johannes 6,42). Staan aardse en hemelse herkomst van Jezus hier tegenover elkaar? Hoe kun je Jezus kennen? Jezus is met de Joden in gesprek over het brood dat Hij onder de menigte verdeeld heeft (6,1-15). De tekst van deze zondag is onderdeel van een groter geheel, de broodrede (6,26-59), die alleen bij Johannes voorkomt. De toespraak begint aan de oever van het meer en eindigt – zonder overgang – in de synagoge. Door met vijf gerstebroden en twee vissen vijfduizend mensen te voeden heeft Jezus de aandacht op zich gevestigd (6,1-14). Aansluitend ontsnapt Hij aan die aandacht – Hij trekt zich terug op de berg (6,15) – én Hij probeert de aandacht op een andere manier op zich te richten: Hij wil niet beschouwd worden als een koning, maar als degene die door God gezonden is: ‘Ik ben het brood dat neergedaald is uit de hemel’ (6,33).
Misverstaan
In het evangelie naar Johannes doet Jezus vaker uitspraken die een misverstand oproepen. Ze lijken over het dagelijks leven te gaan, maar hebben ook een andere betekenis. Jezus geeft de mensen brood als teken dat Hij voedsel van eeuwig leven is. Het wonder dat Jezus dóet, moet het wonder leren zien dat Jezus ís. Ook dit gesprek met de Joden in de synagoge wil dat duidelijk maken. Wat betekent: ‘uit de hemel’? Jezus’ herkomst is hun immers bekend: zij kennen zijn vader en moeder. Hij is de zoon van Jozef – de moeder van Jezus heeft in het evangelie naar Johannes geen naam. Daarmee herinnert de tekst aan het concrete en lijfelijke bestaan van Jezus in ons midden. Hoe kan Hij brood uit de hemel zijn?
Ik ben
‘Ik ben’ zijn twee woorden die in het Johannesevangelie vaak terugkeren om aan te duiden wie Jezus is. Zeven keer vormen deze woorden onderdeel van een vergelijking: met brood, licht, de poort, de herder, opstanding, weg en wijnstok. Theologe en schrijfster Maria de Groot onderscheidt in het evangelie een driedeling waarbij ‘Ik ben het brood’ in het eerste deel staat, Jezus als wijnstok in het laatste, en de andere vijf beelden in het middengedeelte. Zij beschouwt deze tekst als een midrasj bij Exodus 16
over het manna uit de hemel. Het ‘Ik ben’ van Jezus verwijst daarbij naar de godsnaam: ‘Ik ben die Ik ben’, maar misschien nog meer naar Vrouwe Wijsheid omdat zij zich in de wijsheidsliteratuur dikwijls met diezelfde woorden introduceert (vergelijk Sirach 24).
Aards en hemels
Dat Jezus in de synagoge een midrasj uitspreekt bij Exodus 16, zien we in 6,48-51. Daar gaat het opnieuw over het brood in de woestijn. Maar in de evangelieperikoop van vandaag geeft Jezus eerst antwoord op het bezwaar van de Joden in 6,41-42 dat Hij zichzelf het uit de hemel neergedaalde brood noemt. ‘Niemand’, aldus Jezus, ‘kan bij Mij komen als de Vader hem niet bij Mij brengt’ (6,44). Voorbede God, U die uw engelen uitzendt om te waken over allen die in nood verkeren, vol vertrouwen bidden wij U: • voor mensen die vermoeid en ontmoedigd zijn, teleurgesteld in hun dromen en idealen; dat zij door anderen op weg geholpen worden en zo de kracht vinden hun reis voort te zetten... • voor mensen die van hun leven een feest weten te maken en dankbaar zijn voor alles wat hun gegeven wordt; dat zij aanstekelijk mogen zijn voor velen in hun omgeving en kracht en levensvreugde uit blijven stralen... • voor allen die werkzaam zijn in de kerken, pastores en vrijwilligers, en die zich dikwijls overvraagd voelen door de vele taken en bedieningen; dat zij voor zichzelf geen onmogelijke eisen stellen, dat zij zich gedragen mogen weten door uw Geest... • voor onze plaatselijke geloofsgemeenschap; dat we hier tot rust en op verhaal kunnen komen rond het brood en de wijn van de eucharistie en zo de hoop op eeuwig leven met elkaar delen... God, verhoor onze gebeden, blijf met uw engelen over ons waken en geef ons kracht om onze levensreis voor te zetten tot wij eens mogen aankomen bij U. Amen.
En, vervolgt Hij, ‘zij zullen allemaal door God onderricht worden’ en ‘eeuwig leven hebben’ (6,45.47). Het gaat hier in deze verzen, aldus Jezus, over luisteren naar en leerling worden van de Vader. De woorden die gebruikt worden, verwijzen enerzijds naar deze leven gevende verbondenheid met de Vader, maar hebben aan de andere kant ook een alledaagse, aardse betekenis. Dat geldt overigens niet alleen voor ‘brood’, maar ook voor woorden als ‘neerdalen/terugkeren’ (wanneer Jezus en zijn leerlingen afdalen naar Kafarnaüm in 4,47-51), ‘bij Mij brengen/trekken’ (komt niet vaak voor; in 18,10 trekt Petrus zijn zwaard en in 21,6.11 trekt hij de netten) en ‘eeuwig’ (aioon; Petrus zegt bijvoorbeeld dat Jezus nooit – tot in eeuwigheid niet! – zijn voeten zal wassen (13,8)). In tegenstelling tot het zelfstandig naamwoord aioon kent het bijvoeglijke naamwoord aionios geen alledaags gebruik, maar wordt het bij Johannes standaard verbonden met ‘leven’. ‘Eeuwig’ leven wordt beloofd aan wie in de Mensenzoon gelooft (3,15-16.36; 5,24; 6,40). Dit leven is bereikbaar door de Schriften, door Jezus (5,39), door de herder voor de schapen (10,28) en door het leven in de wereld te haten (12,25). De belangrijkste teksten zijn echter 12,50: de opdracht van de Vader betekent eeuwig leven, en 17,3: het eeuwige leven bestaat uit het leren kennen van God en Jezus.
Horen, leren en kennen
Bij Jezus komen de mensen die door de Vader worden getrokken, die geluisterd hebben naar en geleerd hebben bij de Vader. Met andere woorden, hier wordt terugverwezen naar de traditie: het horen naar Gods geboden en het leren uit de profeten. Niemand heeft de Vader gezien – de Vader laat zich niet zien dan in de bedoeling, het wezen van de Thora en de profeten, de boeken van Israël. Wie dat geleerd heeft, zegt Jezus, komt tot Mij en Ik zal brood, Ik zal leven voor hem of haar zijn zoals God leven gevend wil zijn voor Gods volk, voor de mensen van ‘de wereld’. God geeft brood in de woestijn. Ook het verhaal van Elia uit de eerste lezing verheldert deze traditie. Elia heeft het volk voor de keus gesteld wie het wil dienen, de God van de traditie of de Baäls. Het volk kiest voor God, maar Elia moet toch vluchten vanwege koningin Izebel. Uit het beloofde land vlucht hij terug naar de woestijn, maar na één dagreis legt hij zich neer onder een brem, om te sterven. Een bode – dat staat er letterlijk, misschien gewoon een van de nomaden die hem daar vindt – zegt: ‘Sta op, eet.’ Ook hier is het eten alledaags: een gebakken brood, een kruik water. Als Elia weer inslaapt, komt de bode – van de Heer – nog eens en zegt hetzelfde. Dan staat Elia op, eet en drinkt en gaat op weg, veertig dagen en veertig nachten (de tijd dat Mozes bij God was om de geboden te ontvangen) en komt aan op die berg uit de traditie, Horeb. Het brood in de woestijn is de redding van Elia. Hij staat op en leeft, en op de berg hoort hij over de rest van het volk die zal leven omdat die niet valt voor de Baäls, maar op durft te staan. Brood, opstanding en leven zijn verbon-
den met het kennen van de God van Israël. Kennen we Jezus’ vader en moeder? Het antwoord is ja en nee, en bovendien omgekeerd aan Jezus’ gesprekspartners in de synagoge. Zij kennen zijn concrete ouders, zoals ze ook zijn alledaagse realiteit kennen. De lezers van het evangelie hebben hen waarschijnlijk nooit ontmoet, maar zo horen ze opnieuw dat Jezus mens was met de mensen, alledaags en gewoon. Tegelijk horen ze over de traditie waarin Jezus staat. Doordat Jezus zichzelf benoemt als brood dat uit de hemel is afgedaald, zijn hemelse herkomst, verwijst hij naar de Wijsheid, zijn moeder, en naar zijn Vader die brood gaf in de woestijn en die door en in Jezus eeuwig leven geeft aan mensen op aarde. Joanne Seldenrath Literatuur Maria de Groot, Messiaanse ikonen, Een vrouwenstudie van het evangelie naar Johannes, Kampen, 1988 Vermoeid Velen voelen zich in onze samenleving opgejaagd en overvraagd. Ze hebben grote moeite met de steeds hogere eisen die aan hen gesteld lijken te worden. Juist de vakantietijd kan je van zo’n gevoel bewust maken. Je wilt niets liever dan op adem komen, je verlangt naar rust. Het verhaal van vandaag is dat van de grote profeet Elia: hij is dodelijk vermoeid en weet niet meer hoe het verder moet. In de woestijn leert hij God kennen als een tochtgenoot, die water en brood met hem deelt en hem doet opstaan om verder te gaan. Het is een beeldverhaal over ons eigen leven.
Overweging
W
at is er aan de hand met de profeet Elia in de eerste lezing? Het heeft er alle schijn van dat de grote profeet depressief is. In een bui van neerslachtigheid wil hij een eind aan zijn leven maken. Zonder eten en drinken trekt hij één dagreis ver de woestijn in. Dan kom je op eigen kracht nooit meer thuis.
Depressie
Depressie is een ziekte waar veel mensen aan lijden. Oudere mensen, mensen van middelbare leeftijd, maar ook jonge mensen. Soms hebben ze serieuze fantasieen over de vraag of ze nog wel verder willen. Gelukkig is er veel aandacht voor deze ziekte, want een ziekte is het. Misschien leed de profeet aan deze ziekte, wie weet. Misschien is hij geveld door een dodelijke geestelijke vermoeidheid. Het meest kwetsbaar voor deze vermoeidheid zijn mensen die met grote idealen, met grote dromen in het leven staan. De realiteit kan zulke mensen dan hard treffen. Iemand die veel contact had met
7
Engel
Elia gaat onder een bremstruik zitten en wil dood. Dan wordt ons een visioen verteld. Er verschijnt hem een engel. Die begint niet op hem in te praten: ‘Kom op, doorgaan, we hebben je nodig!’ Of: ‘Niet zo negatief over jezelf denken; je moet positief blijven denken!’ Of: ‘Er zijn mensen die er veel erger aan toe zijn!’ Dat zou niet geholpen hebben. Depressieve mensen zeggen zulke dingen voortdurend tegen zichzelf, maar dat helpt niet tegen de vermoeidheid, de onverklaarbare angst en tegen het verdoofde gevoel van geen geluk meer te kennen. De engel knielt bij hem neer en zet vers gebakken brood en een kruik water naast zijn hoofd neer. Elia eet en drinkt en gaat weer onder de struik liggen. De engel komt weer terug en blijft aan zijn zijde en laat hem weer opnieuw eten en drinken. Wie weet hoe vaak zich dit herhaalde. Het verhaal zegt tweemaal, maar hoe vaak zou het in werkelijkheid zijn geweest? Hoeveel geduld moeten engelen als deze vaak niet hebben: weken, maanden, soms Communiegebed De acclamatie is met enige aanpassing van de tekst te zingen op de melodie van het refrein van GvL Psalm 78. Zie ook Abdijboek, Beurtzang B 78a. God van leven, manna laat U regenen voor uw volk in de woestijn, brood voor onderweg, voldoende voor iedere dag, en niemand komt tekort.
8
pastores en vrijwilligers in parochies vertelde eens hoe er met name in kerkelijke kring aan deze geestelijke vermoeidheid geleden wordt. Op menige pastor of vrijwilliger wordt roofbouw gepleegd, of zij plegen roofbouw op zichzelf. Datzelfde kan gezegd worden van ouders met hoge idealen over hun gezin of van jonge mensen die zich vol overgave in hun eerste baan storten.
Brood uit de hemel geeft U ons te eten.
Beperktheid
God van leven, vol van uw Geest heeft Jezus zichzelf gegeven in dit teken van het heilig brood om ons te voeden met eeuwig leven.
Pleegt de profeet Elia misschien roofbouw op zichzelf? Hij was een felle en gedreven persoonlijkheid. Vandaag de dag zouden we hem misschien wel een religieuze fundamentalist genoemd hebben: zeer overtuigd van zijn eigen gelijk, zeker van zijn geloof in de ene God en een fel bestrijder van wat hij zag als valse godsdienstigheid. Hij heeft zich de woede op de hals gehaald van de koningin en zij heeft een doodseskader op zijn spoor gezet. En zo treffen we Elia aan in de woestijn: uitgeblust, oog in oog met de gevolgen van zijn keuzes en vol twijfels over zichzelf. Intrigerend is dat zinnetje: ‘Het is genoeg geweest, HEER. Neem mijn leven, want ik ben niet beter dan mijn voorouders.’ Heeft hij geprobeerd beter te zijn, meer te presteren dan zijn voorouders? Hij heeft blijkbaar te hoog gereikt en wordt nu geconfronteerd met de beperktheid van zijn eigen mogelijkheden. Hij is niet beter, niet groter, niet sterker dan een ander; hij is ook maar een gewoon mens.
God van leven, U hebt uw eigen Zoon tot ons gezonden om brood te geven aan wie hongerig zijn en hen te verzadigen met zijn overvloed. Brood uit de hemel geeft U ons te eten.
Brood uit de hemel geeft U ons te eten. God van leven, wij danken U voor deze mens in wie U zich met ons hebt verbonden en door wie U alles ten goede leidt. Brood uit de hemel geeft U ons te eten. God van leven, wil ons sterken met uw Geest, opdat ook wij zullen leven zoals Hij en brood worden voor elkaar en heel deze wereld. Brood uit de hemel geeft U ons te eten.
jaren? Het lukt de engel om Elia te doen opstaan en zijn reis voort te zetten.
Tabernakel
In het Limburgse Sittard staat in een buitenwijk een moderne kerk, de kerk van Christus’ Hemelvaart. In de dagkapel bevindt zich een tabernakel met twee houten deuren waarop dit verhaal van Elia en de engel is uitgebeeld. Op de linker deur zit Elia tegen een bremstruik; hij houdt zijn hoofd vast. Op het rechterpaneel staat een engel, die de profeet voorzichtig aanraakt. Hier wordt het moment verbeeld waarop de engel Elia aanstoot en tegen hem zegt op te staan en te eten en te drinken. Waarom wordt nu juist dit verhaal uitgebeeld op de deuren die toegang geven tot het bewaarde brood van de eucharistie? Het brood wordt bewaard voor hen die te ziek of te oud zijn om naar de kerk te komen. Het brood van de eucharistie wordt gegeten om geestelijk en spiritueel weer op krachten te komen en de reis van het leven te vervolgen. Stervenden ontvangen de communie als viaticum, als brood voor onderweg tijdens de laatste reis die elk mens moet maken.
slavendrijver torenhoge verwachtingen aan hem stelt, maar iemand die naast hem neerknielt om brood en water te delen. God als bondgenoot, als tochtgenoot in de woestijn. Dat is wat de eerste christenen ook hebben ervaren in Jezus, de zoon van Jozef. De evangelist Johannes getuigt daarvan. Van hem, Jezus, krijg je nieuwe levensmoed, nieuwe zin in het leven. Hij behoedt ons voor die dodelijke vermoeidheid, die ontstaat waar wij denken ver boven onszelf te moeten reiken. Hij is het brood dat leven geeft, eeuwig leven zelfs. Laten we dankbaar zijn voor de engelen uit onze omgeving, die deze ervaring bij ons weten op te roepen. Amen. Fons Litjens
Engel
In de engel leert de profeet Elia daar in de woestijn God op een andere manier kennen. Niet iemand die als een
Zondag 16 augustus 2015
9
Twintigste zondag door het jaar (B) Spr 9,1-6 Ps 34 Ef 5,15-20 Joh 6,51-58
Schriftuitleg
H
et boek Spreuken heeft een apart karakter binnen de bijbelse geschriften. Voor grote delen bestaat het uit spreuken, zoals de naam van het boek al doet vermoeden. De spreuken vertolken allerlei levenswijsheden die te maken hebben met een juiste manier van leven in een harmonische verhouding tot medemensen, de wereld en God. De eerste hoofdstukken, waaruit ook de lezing van vandaag genomen is, zijn geschreven als een soort leerdicht, een les, van een vader tot een zoon (onder andere 1,8; 2,1; 4,1; 8,32-33). De voorbeeldige levenswijze die de spreuken in het hele boek voor ogen hebben, heeft in dit leerdicht een naam gekregen: Wijsheid, in het Grieks Sofia, en wordt ook voorgesteld als een vrouw. Tegenover het leven volgens de weg van de HEER staat een andere vrouw, Dwaasheid. Zoals het bijna clichématig hoort, waarschuwt de vader zijn zoon voor de verleidingskunsten van deze laatste vrouw. Zij tracht je in haar huis en bed te lok-
ken (zie vooral Spreuken 7) en haar wegen leiden naar het dodenrijk (7,26-27). Gelukkig is er naast deze stereotiep slechte vrouw ook die andere vrouw: Wijsheid. Zij is de vrouw die een rechtvaardige weg gaat en degene die haar liefhebben rijk maakt (8,20-21). Wijsheid is als het leven in de schepping (8,23) en zonder Wijsheid rest alleen de dood (8,36).
Een rijk en gastvrij huis
De lezing van deze zondag beschrijft het huis van Wijsheid en de gastvrije houding van de bewoonster. Zij nodigt iedereen uit aan haar rijk gedekte tafel: ‘Onnozele mensen, kom toch deze kant uit’ (9,4). De maaltijd is een symbool: wie aan deze tafel aanschuift, betreedt de weg van het inzicht. Met precies dezelfde woorden nodigt ook haar buurvrouw Dwaasheid de ‘onnozele mensen’ uit (9,14), maar wie eet van haar gestolen water en geroofd brood, daalt af naar het schimmenrijk (9,17-18). Het verschil is groot tussen de tafel van Wijsheid, met slachtvee en wijn, en de sobere maaltijd van brood en water bij Dwaasheid. Anders dan we met een zuinige
Voorbede Onzienlijke God, Gij hebt ons in Jezus alles gegeven: uw eigen leven, leven dat duurt in eeuwigheid. Wij danken U en bidden U vol vertrouwen en aandrang: • voor wie begeesterd is door idealen en toekomstdromen, voor wie zich elke dag belangeloos inzet voor zijn of haar naaste; dat het vriendelijke licht van uw heilige Geest over hen mag schijnen, dat zij merkbaar uw hemels koninkrijk nabij mogen brengen... • voor wie gebrek heeft aan drinkbaar water en zuivere lucht, voor wie geen medische zorg ontvangt en verwaarloosd wordt; dat er mensen zijn die hun effectieve en betrokken hulp bieden, dat zij mogen delen in de ware overvloed van uw geluk... • voor wie probeert andere mensen te inspireren, voor profeten en kunstenaars, voor spelers en zangers; dat hun werk wordt gezien, hun geluid wordt gehoord, dat hun boodschap niet verzwegen wordt... • voor allen die vandaag uw Woord beluisteren en die zich verzamelen rond de Tafel van uw Zoon; dat zij U als hun levende Heer in hun midden weten en getuigen van uw werkzame aanwezigheid... 10
Eeuwige, barmhartige God, luister naar ons gebed, voed ons met uw liefde en sterk ons door uw Geest. Dat bidden wij U in Jezus’ naam, vandaag en al onze dagen. Amen.
instelling zouden verwachten, is de goede weg van Wijsheid een weg van overvloed en overdaad, zoals ook in Kana rijkelijk wijn vloeit in plaats van water (Johannes 2,1-11; vergelijk Jesaja 25,6v). De gelijkenis echter tussen beide vrouwen en hun uitnodiging is een uitdaging voor wie het horen wil: om onderscheid te maken tussen wijs en dwaas, tussen goed en slecht, tussen de rijkdom van de weg van de HEER en de dwaalwegen. De tweede lezing uit de brief aan Efeze beschrijft eenzelfde tegenstelling tussen dwaasheid en verstand en gebruikt dezelfde beeldtaal van ‘de goede weg bewandelen’. Ook hier wordt iets als een maaltijdscène geschilderd, een religieuze maaltijd. Daar ga je je niet te buiten aan wijn, maar je laaft je aan de Geest en drinkt als het ware psalmen en liederen (Efeziërs 5,19).
Overvloed om van te leven
In het evangelie gaat het ook over eten en drinken, maar we zijn beland in een ingewikkelde tegenstelling tussen ‘gewoon’ eten en het symbolische karakter van brood en wijn als lichaam en bloed van Jezus. De perikoop maakt deel uit van een lange episode bij Johannes, waar op
vijf zondagen achter elkaar het evangelie uitgenomen is. Jezus is na de broodvermenigvuldiging en de storm op het meer in een lang gesprek met de menigte en de leerlingen verwikkeld, waarin Hij vooral aan het woord is. Tijdens het gesprek is ongemerkt de plaats van handeling verschoven: we begonnen aan de overkant van het meer (Johannes 6,25), maar aan het einde blijken we ons in de synagoge van Kafarnaüm te bevinden (6,59). Dit is geen gewoon gesprek: hier draait het om leren en geloven. De Joden en leerlingen zijn vooral degenen die vragen stellen en er weinig van begrijpen. Het gesprek begon weliswaar met de menigte die Jezus vindt (6,25), maar daarna rollen de vragen over elkaar heen zoals ‘wanneer bent U hier gekomen?’ (6,25), ‘wat moeten we doen?’ (6,28), en in de lezing van vandaag: ‘Hoe kan die man ons zijn lichaam te eten geven?’ (6,52). Al deze vragen zijn als het ware kapstokken waaraan Jezus zijn verhaal kan ophangen. Hij herinnert zijn toehoorders aan het manna in de woestijn, brood uit de hemel (6,33). Die goede zorg van God voor zijn mensen verbindt Jezus met zijn komst: ook Hij is levend brood en schenkt eeuwig leven (6,51). Het vergelijkingspunt is niet zozeer het brood waarvan je kunt eten, maar de manier waarop God naar mensen omziet, zodat ze daarvan kunnen leven. Concreet wordt het in Jezus, die het mensgeworden leven van Godswege is (6,57). Zoals de andere evangelisten aan het avondmaal elk hun formuleringen hebben over brood en wijn en lichaam en bloed van Jezus, zo vertelt Johannes daarover niet aan dat avondmaal, maar juist hier, nadat de overvloed van God gebleken is in de overvloed aan brood (6,13). Jezus sprak daaraan voorafgaand een dankgebed uit en deelde het brood (6,11).
Brood uit de hemel
De structuur van deze tekst doet een liturgische achtergrond vermoeden. De verzen 51 en 58 handelen over het levende brood dat uit de hemel is neergedaald en omarmen de verzen 51c en 57, waarin de verbinding van brood en lichaam wordt gelegd. Het centrum van de tekst wordt gevormd door het lichaam van de Mensenzoon, het eeuwig leven en het opwekken uit de dood op de laatste dag. Deze broodrede geeft zo betekenis aan de komst van Jezus als de Mensenzoon (zie ook 6,27). Belangrijk is hierin ook de plechtige aanhef van 6,53: ‘Waarachtig, Ik verzeker u.’ Het is bijna een eed en tegelijk een belofte: zowel in negatieve zin (als u niet eet) als in positieve zin (wie mijn lichaam eet) wordt al dan niet (eeuwig) leven toegezegd. Zeker, het is onmogelijk het aardse lichaam te eten (6,52), maar in de Mensenzoon is de hemelse werkelijkheid op aarde zichtbaar geworden. Dat is wat de evangelist Johannes steeds wil zeggen: het woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond (1,14). Even tastbaar als ons lichaam, als het brood dat we nodig hebben, is Hij, de Mensenzoon, in ons midden. Hij is het Brood uit de hemel. Joke Brinkhof
Leren ontvangen en geven Overal op de wereld komen mensen op zondag samen om te zingen en te bidden, om te luisteren naar verhalen uit de Bijbel, om het brood van de Heer te breken. Het zijn momenten waarop het geloof in God en het vertrouwen op zijn aanwezigheid tot leven komen. In woorden, gebaren en gezangen gaan ook wij dit geloof uitzeggen, met elkaar delen en beleven. Bidden we dat deze viering rond het Woord en de Tafel van de Heer ons zal raken en versterken en ons de vreugde zal schenken een hartelijke gemeenschap te vormen in Jezus’ naam.
Overweging
I
n het bijbelboek Handelingen van de Apostelen, dat het leven van de eerste christelijke gemeenschappen beschrijft, lezen we dat de eerste christenen bijeenkwamen voor het ‘breken van het brood’. Het woord ‘eucharistie’ of ‘ avondmaal’ bestond nog niet. De christenen hadden ook nog geen eigen kerkgebouwen. In ‘een of ander huis’ werd het brood gebroken, als teken van hun verbondenheid met de verrezen Heer. Ze stelden dit teken om bezield te blijven door het evangelie zoals Jezus dat had verkondigd en zelf had voorgeleefd. Dit breken van het brood ging gepaard met lofzang, met onderlinge verbondenheid en dienstbetoon, met vreugde van hart, zo lezen we.
De eeuwen door…
Als wij op zondagmorgen in de kerk bijeenkomen, lezen uit de Heilige Schrift, de Maaltijd van de Heer vieren, het brood breken en het ontvangen, staan wij in diezelfde beweging. We zijn verbonden met al die mensen die de eeuwen door zijn aangesproken door het leven van Jezus, door wat Hij zei en deed. We nemen en eten van het brood waarvan Hij zei: ‘Dit is mijn lichaam dat voor jullie gebroken wordt; eet ervan om Mij te gedenken.’ Iets van de levensinhoud van Jezus, van wat Hem bezielde en wilde overdragen, komt weer tot leven. Het wordt actueel voor ons, mensen die zo’n tweeduizend jaar later leven. Dat had Jezus ook uitdrukkelijk gevraagd: ‘Blijft dit doen om Mij te gedenken.’ Zo wordt het verleden van Jezus’ woorden en daden tot heden voor ons.
Herinnering en opdracht
Als we het brood breken, houdt dat voor ons een herinnering én een opdracht in. Als we deelgenoten worden aan deze maaltijd – communiceren met Jezus –, dan verbinden we ons, engageren we ons om als brood en wijn voor elkaar te zijn. De herinnering aan wat Jezus deed, zet zich voort in de keuze om ons leven met elkaar te delen, een gemeenschap te vormen die voedsel en bezieling deelt. Als we in ons laten doordringen wat Jezus deed, zijn we niet alleen verbonden met wie toevallig deze morgen in de kerk zitten, maar ook met degenen die we niet kennen, een wereldwijde kring van mensen
voor wie Jezus zijn leven heeft gegeven. Dat is immers de bedoeling: dat de kring rond de tafel van de Heer steeds wijder en ruimer wordt. Er is in die kring plaats voor alle mensen!
Weerbarstige woorden, weerbarstige boodschap
In het Johannesevangelie dat we deze weken op de zondagen lezen, wordt over het brood gesproken dat Jezus geeft en dat Hij is. Het gebeurt vandaag in de vorm van een discussie, met woorden en een toon die nogal cru klinken: het vlees van de Mensenzoon eten en zijn bloed drinken. De leerlingen van Jezus schrikken ervan. Deze taal stuit hen tegen de borst. En dat geldt, denk ik, voor ons evenzo! Misschien zijn die vreemde en harde woorden juist bedoeld om ons te laten schrikken en ons erop te wijzen dat eucharistie vieren meer en anders is dan een aangenaam sociaal gebeuren, dan een vriendschappelijk samenzijn. Het gevaar is immers niet denkbeeldig dat we ons in de kerk verliezen in vrome gedachten en mooie idealen, dat we zingen van harmonie en vrede, zonder ons te realiseren dat leerling van Jezus zijn ook iets van ons vraagt, eigenlijk alles van ons vraagt. Het evangelie van Jezus, zijn bijzondere manier van spreken en handelen, riep immers weerstand en vijandigheid op. Leven zoals Jezus heeft gedaan is niet de formule van een succesvol leven, van een glanzende carrière. Het evangelie belooft en geeft vrijheid, maar het is wel een vrijheid die zich verantwoordelijk maakt voor het welzijn van anderen. Het evangelie spreekt van Communiegebed Heer Jezus Christus, Gij zijt het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Wij loven U, wij prijzen U. Gij geeft ons dit brood als leeftocht in deze wereld. Zo doet Gij ons delen in uw eigen leven en zult ons doen opstaan op de laatste dag. Wij loven U, wij prijzen U. Gij leeft door de Vader die U gezonden heeft, en schenkt ons leven dat duren zal in eeuwigheid. Wij loven U, wij prijzen U. Ja, Heer, wij loven en prijzen U om uw liefde en overgave. Leer ook ons ons leven te delen met al wie ons gegeven zijn. Blijf bij ons, blijf met ons, blijf in ons, vandaag en morgen en alle dagen, tot in eeuwigheid. Amen.
11
liefde, maar niet van de romantische liefde die alles door een roze bril ziet. De liefde die Jezus heeft voorgeleefd, is bereid te geven, alles te geven, te blijven geven, ook als ze niet beantwoord wordt.
Oefenen om te geven
De eucharistie, het breken van het brood, dit gebaar dat steeds weer hernomen wordt, is een oefening in deze liefde, in geven en ontvangen, met open handen en een
open hart. Als we eucharistie vieren, leggen we geen bloemen op het graf van Jezus, om Hem te herdenken als een persoon uit een ver verleden. Nee, we vieren Hem als de Levende in ons midden. We laten ons gezeggen en omvormen door Hem, door zijn Geest, die nog steeds aan het werk is, die ons nog steeds aanspoort op Hem te gelijken, om van dag tot dag, van week tot week mensen van God te worden. Han Akkermans
Zondag 23 augustus 2015
Eenentwintigste zondag door het jaar (B) Joz 24,1-2a.15-17.18b Ps 34 Ef 5,21-32 Joh 6,60-69 Schriftuitleg
I
12
n de klankrijke prelude die aan onze evangelieperikoop voorafgaat, horen we achtereenvolgens over het ‘teken’ van het met elkaar gedeelde brood (Johannes 6,1-15), het ‘teken’ van het vaste voet aan de grond zetten van Jezus’ volgelingen ondanks stormachtige golven (6,16-21); over de duiding van ‘hemels brood’ door Jezus (6,25-40) en het bijbehorende protest en de discussies van ‘de Joden’ (6,41-52). In de synagoge van Kafarnaüm (6,59) wordt de opmerking van Jezus dat Híj het brood uit de hemel is, de samenvatting en de climax van de hele prelude (6,57-58). In het begin van Johannes 6 is er sprake van ‘een grote menigte’ (onder andere 6,2), van ‘zijn leerlingen’/’volgelingen’ (onder andere 6,12) en van ‘de Joden’ (onder andere 6,41.52). Onze perikoop (6,60-69) zoomt alleen in op het uiteenvallen van Jezus’ leerlingen en het getuigenis van de resterende twaalf, bij monde van Simon Petrus.
Persoonlijk durven kiezen
Johannes wil in zijn evangelie niet alleen verslag uitbrengen over wat er destijds met Jezus en zijn leerlingen gebeurd is. Heel nadrukkelijk schrijft de evangelist ook ter bemoediging van Jezus’ latere volgelingen, met name mensen rondom Johannes zelf. De Johannesgemeente mag van harte getuigen van de levende Christus, maar zij wordt tegelijk heftig geconfronteerd met persoonlijke twijfel en dreigende vervolging. De verhalen over Nikodemus, de Samaritaanse vrouw, de blindgeborene, Marta en Maria, et cetera – steeds gaan ze over het appel dat van Jezus uitgaat en hoe daarmee persoonlijk om te gaan: kiezen voor Gods liefde die eeuwigheidswaarde heeft, maar ook offers vraagt. Blijven ook Jezus’ latere leerlingen zich toevertrouwen aan de liefde van hun Vader die ook Jezus’ Vader was (vergelijk 20,17)? Blijven zij ‘kinderen van het licht’ (vergelijk 1,6-9)? De
evangelist doet bij monde van een persoonlijk antwoord via Simon Petrus, weliswaar in de wij-vorm (6,69), hiervan verslag.
Harde woorden: leerlingen haken af
Het beginvers van onze perikoop (6,60) sluit naadloos aan op het voorafgaande en zet de situatie op scherp. ‘De Joden’ hadden heftig gereageerd op Jezus’ uitspraak dat Hij het levende, uit de hemel neergedaalde brood was. Op hun vraag ‘Hoe kan die man ons zijn lichaam te eten geven?’ (6,52) antwoordt Jezus onder andere: ‘Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven’ (6,54-57) – diepzinnig en schokkend concreet tegelijkertijd. Johannes probeert duidelijk te maken dat Jezus van de Vader afkomstig is, naar ziel en lichaam, totaal. Daarom spreekt Jezus beeldend over binnen- en buitenkant, over brood als voedsel voor het lichaam, maar ook over lichaam als voedsel voor de geest. Voor menigeen van zijn leerlingen gaat Hij in zijn ‘harde woorden’ over de schreef. ‘Dit gaat te ver! Hier kunnen we niet naar luisteren’ (6,60; vertaling Bijbel in gewone taal). ‘Toen trokken veel leerlingen zich terug en gingen niet verder met Hem mee’ (6,66).
Schandalig
Tussen deze inclusie (6,60.66) horen we nog een andere gewaagde uitspraak van Jezus. Het is kennelijk niet alleen voor de betreffende leerlingen het uur van de waarheid, maar ook voor Jezus zelf, wanneer onvoorwaardelijk vertrouwen van zijn volgelingen in het geding is. Retorisch vraagt Jezus hun: ‘Ergert (in het Grieks: skandalizei) dit jullie?’ (6,61). Met andere woorden: nemen ook jullie aanstoot aan mijn woorden? En Hij argumenteert om zijn woorden over het hemels brood nog eens kracht bij te zetten: ‘Maar als jullie nu de Mensenzoon zouden zien opstijgen naar waar Hij eerst was?’ (6,62). Jezus’ onlosmakelijke verbondenheid met zijn Vader vanaf het hemelse begin tot het bittere aardse einde is een sleutel
Voorbede Eeuwige God, naar wie zouden wij gaan, anders dan naar U? Zie ons aan nu wij tot U bidden: • voor mensen die voor belangrijke keuzes in hun leven staan; dat zij zich niet laten meeslepen door de waan van de dag, dat zij hun dilemma’s durven delen met anderen en luisteren naar hun diepste verlangen, naar U... • voor mensen die niet durven kiezen, die altijd blijven twijfelen; dat zij toch oprecht ja mogen zeggen tegen iets of iemand, dat zij zich mogen verbinden met een weg die bij hen past en zicht krijgen op wat U met hen voorheeft... • voor mensen die niets te kiezen hebben door armoede, door een slechte gezondheid of een leven vol dreiging en angst; dat zij gesteund en gesterkt mogen worden door de naasten om zich heen, dat zij uw kracht ontvangen om toch steeds het goede te doen... • voor alle mensen die gekozen hebben voor U; dat zij U blijven navolgen, in woord en daad, dat zij de tekenen van deze tijd mogen verstaan en ervaren hoe liefdevol U hun nabij bent... God, wees met ons, op het pad dat wij gekozen hebben. Wil ons altijd de goede richting wijzen en geef dat wij deze herkennen mogen, vandaag en alle dagen van ons leven. Amen.
tot het ontsluiten van zijn woordkeuze, zo lijkt Johannes te willen zeggen. Maar zelfs Jezus’ uitspraak met betrekking tot de geest en het vlees (6,63) baat niet meer. Het door Johannes en Jezus zo benadrukte gegeven van de leven wekkende geest moet het afleggen tegen het vlees. Dat is grotendeels begrijpelijk, want was niet het doodgemaakte lichaam van Jezus een groot schandaal (Grieks: skandalon; vergelijk Paulus)?! Een schandaal dat nog steeds ergernis en angst inboezemt, ook bij de Jezusvolgelingen in de Johannesgemeente. In onze tekst begrijpt ook Jezus dat volgelingen daarmee worstelen: vers 64 dicht Hem dat realisme niet voor niets toe: een gezond denkend mens wist van twijfel én zelfs van verraad…
God rakelings nabij
De kleine teksteenheid 6,60-66 maakt duidelijk dat Jezus volgen niet aan iedereen is gegeven. Leerlingen nemen zelf hun beslissing, volgen hun eigen weg. In één adem wordt ‘dus’ (Grieks: oun) verteld hoe Jezus aan de twaalf vraagt: ‘Jullie willen toch ook niet weggaan?’ (6,67). Het Griekse mè stuurt taaltechnisch aan op een ontkennend
antwoord: ‘neen’. Bij monde van Simon Petrus wordt gezegd: Natuurlijk niet! ‘Naar wie zouden we moeten gaan, Heer?’ En dan volgt zijn belijdenis: ‘U spreekt woorden die eeuwig leven geven’ (6,68). Ontegenzeglijk gebruikt Johannes hier ouder synoptisch materiaal (vergelijk Matteüs 16,13-20; Marcus 8,27-30; Lucas 9,18-21). De typisch johanneïsche apotheose voltrekt zich in het volgende, laatste vers van onze perikoop. Tot tweemaal toe gebruikt de evangelist het perfectum van het werkwoord ‘vertrouwen’/’geloven’ en van ‘weten’/’kennen’ – een taalkundige nuance om aan te geven dat Simon Petrus onvoorwaardelijk gekozen heeft te gaan voor het vertrouwen en dat ook werkelijk weet. Hij kent zichzelf als een gelovige. De Willibrordvertaling 1995 vertaalt dit slotvers niet voor niets met: ‘Wij geloven vast en zeker dat u de heilige van God bent’ (6,69). Voor Simon Petrus is in Jezus God rakelings nabij. Maar Simon Petrus mag eigenlijk alleen maar namens zichzelf spreken. Een van de twaalf blijkt immers in het navolgende een verrader... Marlène Visschers-Woestenburg Wat kiezen wij? Kiezen – wat kan dat moeilijk zijn! Het begint al in je jonge jaren: wat voor soort school ga ik volgen, welk beroep ga ik kiezen? En het gaat maar door: wie kies je als je levensgezel? Met welke mensen wil ik omgaan? Waaraan en hoe besteed ik mijn tijd? Elke dag biedt het leven ons tal van mogelijkheden, maar we kunnen niet alles, we moeten kiezen... Vandaag horen we twee verhalen waarin het ook gaat om het maken van keuzes, levenskeuzes. Wellicht kunnen we ons herkennen in de mensen die ons in de schriftlezingen getekend worden en geven zij ons een helderder zicht op onze fundamentele levenskeuzes.
Overweging
W
e komen in het evangelieverhaal een teleurgestelde Jezus tegen. Hij ziet vele volgelingen afhaken. Het zijn ook moeilijke woorden die Hij spreekt, ze gaan je verstand te boven, deze woorden over God, over brood dat eeuwig leven geeft, over wat uitstijgt boven de dagelijkse zorgen. Ik kan me die volgelingen wel voorstellen. En ik kan me Jezus voorstellen. Hij is jaren bezig, heeft massa’s mensen achter zich aan gekregen, verwachtingen gewekt, successen geboekt. We kunnen bij die mensenmassa’s denken aan de menigten die we zien als een voetbalelftal tijdens een kampioenschap goed presteert, maar die zo’n elftal ook als een baksteen kunnen laten vallen als het even minder goed gaat. Of een popzanger die heel veel succes heeft, maar zijn roem kan zomaar weg zijn als hij buiten de lijntjes kleurt, plotseling een schandaal veroorzaakt, zijn status van bijna heilig ontkracht door zijn gedrag.
13
Eeuwig leven
Succes is een zeepbel, hoor je wel eens zeggen. Dat was bij Jezus kennelijk ook het geval, want uiteindelijk zit Hij nog maar met die twaalf naaste leerlingen. De anderen zijn weg. ‘Willen jullie soms ook weggaan?’ vraagt Hij aan de twaalf. Wat zal Hij verdrietig zijn geweest. Niet begrepen worden is erg. Je kunt je op zo’n moment heel machteloos voelen. Petrus spreekt dan die prachtige geloofsbelijdenis uit: ‘U spreekt woorden die eeuwig leven geven, naar wie zouden we moeten gaan?’ Wat wil hij daarmee zeggen? Ik denk het volgende. Alles wat anderen ons bieden, is misschien wel mooi en verleidelijk, maar altijd tijdelijk, kortstondig. Het geeft misschien eventjes houvast, een kick, een stoot energie, maar – aldus Petrus – bij U worden we meer mensen zoals God ons heeft bedoeld. U raakt ons in onze ziel, we krijgen hier voedsel dat niet vergaat. We blijven bij U. Petrus heeft al eens een grote stap gezet, uit de vissersboot, uit zijn familiekring, Jezus achterna. Hij snapt er vaak ook niets van, van wat Hij zegt en doet. Petrus protesteert en mort, hij is een gewoon mens, maar uiteindelijk blijft hij Jezus trouw, want al die rijke ervaringen zijn er ook: gesprekken samen, eten met elkaar dat niet opraakt, samen op een berg waar je graag zou willen blijven...
Weleens niet 14
Petrus maakt een heldere keuze. In de eerste lezing is het Jozua die het volk Israël voor de keus stelt. We moeten ons het volgende voorstellen. Het volk is uit Egypte teruggekeerd in het land Kanaän. Daar kwam het ook oorspronkelijk vandaan, en eenmaal teruggekeerd is het Communiegebed Eeuwige God, U schenkt ons ruimte om te leven en roept ons tot een bestaan in uw nabijheid. Wie U zoekt, ontbreekt het aan niets. In uw Zoon Jezus laat U zich kennen. Zijn woorden zijn geest en leven. Wij danken U om Hem. Wie U zoekt, ontbreekt het aan niets. Brood ten leven is Hij voor ons, dat uit de hemel is neergedaald. Wij danken U dat Hij ons leven geeft in eeuwigheid. Wie U zoekt, ontbreekt het aan niets. U hebt zijn Geest in ons gelegd, uw Geest die ons zijn goede gaven schenkt en ons de weg wijst die Hij ons is voorgegaan. Wie U zoekt, ontbreekt het aan niets. Omring ons met uw liefde en genade, want U bent de God die ons bevrijdt, tot wie zouden wij anders gaan? Amen.
heel verleidelijk om de oude draad weer op te pakken, weer terug te gaan naar de tradities van je voorvaderen, naar die oude vertrouwde goden, die plaatsgebonden waren: een heilige boom, een mooi groot beeld, duidelijk waarneembaar, aanraakbaar. Jozua wil dat het volk kiest, dat ze hardop hun geloof belijden: in de God van Israël, die hen al die jaren heeft beschermd en door de woestijn heeft geleid, die onder hen aanwezig was in een vuurkolom, in een wolk. Aanwezig, maar anders dan de goden in Kanaän, die je kunt zien en aanraken, zoals een beeld of een heilige eik. De God van Israël laat zich zien en ervaren, soms even... Jozua en zijn familie maken ook een heldere keuze: voor Israëls God. Het volk volgt hen.
De manier waarop
‘U spreekt woorden van eeuwig leven’, antwoordt Petrus op Jezus’ vraag of ook zij willen weggaan. Het Hebreeuwse woord dabar sluit woorden én daden in. Petrus wil zeggen: Heer, U laat in uw woorden en in uw handelingen de eeuwigheid ervaren. Zo komt het koninkrijk van God tot ons. Over die komst van Gods koninkrijk gaan de evangeliën, over al die momenten waarop de eeuwigheid, Gods licht doorbreekt. De genezingsverhalen laten dit zien. De genezingen zelf zijn wonderlijk, maar kijk eens naar de manier waarop Jezus mensen weer op laat staan, in beweging zet. Als Hij met hen bidt, hen bij de hand neemt, hen uitdaagt om los te komen van starre patronen, zodat ze weer kunnen ademhalen – op al die momenten krijgt Gods koninkrijk handen en voeten. Of als Hij samen met andere mensen eet, als Hij het opneemt voor de vrouw die ze willen stenigen, voor de vrouw die Hem de voeten wast, als Hij verhalen vertelt en wijze woorden spreekt in zijn Bergrede – allemaal gelegenheden waarop de leerlingen iets van Gods eeuwigheid konden ervaren. Daarom loopt Petrus, nu Jezus vraagt of ook zij weg willen gaan, niet weg. Petrus wil dicht bij Jezus blijven, geen eendagsvlieg zijn zoals de massa, geen gelegenheidssupporter, maar een echte leerling.
Kiezen
En wij? Ervaren wij iets van wat Petrus noemt: eeuwig leven? Wanneer raken bij ons hemel en aarde elkaar? Tja, misschien zijn dat ook van die momenten, soms even…, momenten bijvoorbeeld van echte hartelijkheid tussen mensen, van ontroerende, bevrijdende spontaniteit. Gods koninkrijk breekt ook voor ons door als vastgelopen situaties worden doorbroken, als er openingen ontstaan, nieuwe ruimte, als er bruggen geslagen worden tussen bevolkingsgroepen… Het zijn momenten waar mensen op hun best zijn… Jozua en zijn familie willen de Heer, de God van Israël dienen. Petrus en de twaalf willen bij Jezus blijven. Waar kiezen wij voor? Waar gaat ons hart naar uit? Op wie stemmen wij ons af? Het antwoord is aan ons. Lidwien Meijer
Zondag 30 augustus 2015
Tweeëntwintigste zondag door het jaar (B) Deut 4,1-2.6-8 Ps 15 Jak 1,17-18.21b-22.27 Mar 7,1-8.14-15.21-23 Schriftuitleg
P
recieze voorschriften, van welke aard dan ook, kunnen je op je gemak stellen. Je weet waar je aan toe bent, waar je je aan te houden hebt. Maar aan de andere kant maken ze je ook onzeker: heb ik ze allemaal wel goed uitgevoerd, heb ik me er wel correct aan gehouden, kan ik erop aangesproken worden? Voorschriften in het gemotoriseerde verkeer, verkeersregels bijvoorbeeld, geven zekerheid. Wanneer iedereen zich eraan houdt, gaat er niets mis. Maar als er toch een ongeluk gebeurt, ga je twijfelen: heb ik niet goed in mijn zijspiegel gekeken, mijn hoofd omgedraaid, mocht ik hier wel tussen die strepen, op dit vlak rijden? Et cetera. De lezingen cirkelen rond voorschriften die God gegeven heeft, en de manier waarop mensen ermee omgaan. De letter en de geest, gebondenheid en vrijheid.
Wijs en verstandig
Hoe merkwaardig! Alles wat Mozes, namens de Heer, al gezegd had tegen het volk tijdens die lange tocht door de woestijn (vanaf Egypte tot hier in de vallei, ter hoogte van Bet-Peor; 3,29), gaat hij nu herhalen. Maar het komt er dan ook wel op aan! Want tot hiertoe heeft hij hen geleid, tot dit punt, aan de woestijnkant van de Jordaan. Nu zullen ze erdoor heen gaan en zelf in het land van de belofte al deze woorden gaan doen, tot vervulling brengen! Nog een keer vat Mozes ze samen, herhaalt hij zijn leefregels, zijn handreikingen, zijn onderricht (al deze omschrijvingen zijn beter dan het te snel misverstane ‘wetten’). Ze zijn bedoeld als evenzovele richtingwijzers waaraan een mens en een volk zich te oriënteren heeft. God zelf heeft ze gesproken, aangeboden. Mozes begint al deze woorden met de oproep: ‘Luister, Israël’ (Deuteronomium 4,1). Dat klinkt toch iets minder uitdagend dan ‘Hoor, Israël’ (en ook een uitdrukking als ‘het geloof is uit het gehoor’ (Romeinen 10,17) klinkt anders dan, zoals de NBV vertaalt: ‘door te luisteren komt men tot geloof’). Heel de geloofsbelijdenis van Israël (zie even verder in Deuteronomium 6,4-9) bestaat uit horen. En doen! Want dat is het tweede deel van deze overtuiging: bij het horen hoort het doen. Anders heb je niet goed gehoord. Tenslotte is er geen woord – door deze God gesproken – dat geen daad is, tegelijk. En zo zal het ook bij zijn hoorders zijn (ik kan het niet laten: bij ‘zijn luisteraars’…? Luisteren ze soms naar de radio?). Er staat vertaald: ‘Kom ze na, en ge zult leven’ (4,1). Horen en doen, luisteren en nakomen = leven. Dit ‘echtpaar’ van doen en leven wordt in het boek Deuterono-
mium zeven (!) maal herhaald (4,1; 5,33; 6,2; 8,1; 16,20; 22,7; 30,10.16). Opmerkelijk! Het horen, het luisteren, het onderhouden is geheel gericht op het leven. En, door het aantal keren dat het vermeld wordt, ook op het genieten. Want op de zevende dag rustte God van al het werk dat Hij scheppende gemaakt had. Zo zal de mens ook rusten en genieten van datgene wat hij door het doen van deze inzettingen – samengevat: Gods bevrijdende woorden – tot stand heeft gebracht. Er zit een leven schenkende zin en betekenis in. Deze woorden doen, ze nakomen levert een groot, wijs en verstandig volk op (4,6). Voorbede Trouwe en barmhartige God, wij danken U voor uw Woord, dat richting wijst naar de toekomst die U voor ogen hebt. In geloof en vertrouwen bidden wij daarom: • voor onze overheid, onze regering en ons parlement, die dagelijks bezig zijn met het bedenken en controleren van regels en wetten; dat zij daarbij nooit de menselijke maat uit het oog verliezen, dat zij in al hun activiteiten het welzijn van eenieder mogen bevorderen... • voor wie werken bij juridische instanties, rechtbanken, advocatenkantoren, controleorganen; dat ze zich niet vastbijten in de letter van wetten en voorschriften, maar zich laten leiden door de geest ervan... • voor de slachtoffers van bedrog en hebzucht, voor allen die zich weerloos voelen tegenover geweld en willekeur; dat er mensen mogen zijn op wie zij terug kunnen vallen, die hen steunen en bemoedigen om integer te blijven... • voor uw kerk, hier ter plaatse en over de gehele wereld; dat zij een oefenplaats mag zijn voor uw koninkrijk op aarde, dat zij zich vast mag houden aan de grondwet van uw liefde en daarbij mag groeien in eenheid en verbondenheid... Trouwe God, dit alles leggen wij U voor in het geloof dat U nabij bent telkens als wij U aanroepen. Geef dat wij steeds mogen doen wat U behaagt: leven naar uw Woord, naar uw geboden, opdat deze aarde zal opbloeien tot uw hemels koninkrijk dat hier begonnen is en duren zal in eeuwigheid. Amen.
15
De apostel Jakobus beaamt dit volledig: wie goed hoort, doet goed.
Traditie en vernieuwing
Er is uiteraard niets tegen traditie, tegen overgeleverde inzichten, onderlinge afspraken, regels. Je moet ze kennen, onderhouden. Je moet ze ook kennen om ze te vernieuwen, dat wil zeggen: om ze te hanteren in de steeds wisselende levensoriëntaties die zich nu eenmaal voordoen. Jezus is in zijn antwoord aan de Farizeeën en enkele Schriftgeleerden vrij radicaal. Uitgebreid, in een inlas (7,3-4), legt Marcus uit wat volgens de traditie van de Thora de gewoonte is bij het eten en bij het voorbereiden van de maaltijd, zoals bijvoorbeeld rond het eetgerei. Hij zegt dat er ‘nog allerlei andere tradities’ zijn dan waar de vraag over gesteld werd. Jezus zegt hier dus niets over, het is Marcus die deze tussenopmerking maakt. Opmerkelijk. Wilde Marcus, het oudste evangelie, ook stelling nemen in een discussie die in zijn kring al speelde?
Buiten en binnen
16
Jezus wijst op een omgang met de Schriften, met de religieuze voorschriften rond het eten in tegenstelling tot die rond het eren van je ouders. Dubbelzinnig is de vertaling ‘De geboden van God geeft u op, maar…’ in 7,8. Aan de ene kant leggen deze godsdienstige preciezen andere mensen geboden op, en tegelijkertijd ‘geven ze hen op’, houden ze zich er zelf niet aan, laten ze deze achterwege. In 7,14 wordt Jezus door Marcus gepresenteerd als (de nieuwe) Mozes, zoals Hij de menigte roept en oproept met: ‘Luister allemaal naar Mij, kom tot inzicht.’ Als een leermeester, niet ongebruikelijk in die tijd, treedt Jezus op – maar door Marcus in de traditie van Mozes ‘geschreven’. Jezus verwijst nog naar een andere profeet, stemt in met diens woorden, die godswoorden zijn: ‘Dit volk eert Mij met de lippen…’ (7,6). Ook hier een aloude discussie, tussen rekkelijken en preciezen. Natuurlijk, aan de ene kant zegt Jezus (in de Bergrede, bij Matteüs) geen tittel of jota van de wet te willen veranderen, aan de andere kant interpreteert Hij de wet altijd naar de menselijke maat toe. Het gaat niet om kleinigheden bij het onderhouden van deze levensoriëntaties. Toch is hier de gerechtigheid niet in het geding, het gaat om dagelijkse vormen, een religieus-godsdienstig gebruik, handen wassen voordat je brood gaat eten. Dat is meer dan een reinigingsvoorschrift, het is aandacht voor de Eeuwige, met eerbied omgaan met de schepping, de vruchten van de aarde en God daarvoor danken in plaats van je naaste controleren. Samengevat, het gaat om ‘buiten en binnen’, om praktische daden die uit je hart komen, uit je ziel. Die kunnen het verschil maken. Niet wat er van God uit binnenkomt. Nico Vlaming
Volgens de letter of de geest? ‘Tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren.’ Deze bekende dichtregel van Willem Enschot is misschien wel van toepassing op het evangelie dat we straks horen. ‘Wet’ – veel mensen vinden het een naar woord. Het is een woord dat eerder de inperking van onze vrijheid lijkt op te roepen dan dat zij die mogelijk maakt. In het evangelie zijn we straks getuige van een hoog oplopend conflict tussen Jezus en de Farizeeën over reinheidsvoorschriften. Hoe moet je de Thora interpreteren? Volgens de letter of volgens de geest? Waar gaat het eigenlijk om in de Wet die God ons gegeven heeft?
Overweging
V
andaag gaat het over wetten en regels en hoe je daarmee moet omgaan. Een uiterst actuele problematiek, want elke dag kunnen we in de nieuwsmedia vernemen hoe vaak wetten en regels worden overtreden, hoe vaak het misgaat met de handhaving van de regelgeving met alle heilloze gevolgen van dien. Er hoeft zich in ons land maar een geweldsincident voor te doen of de discussie laait weer op over verscherping van de straffen en dat er door de politie en door de overheid veel harder moet worden opgetreden. Sommige politieke partijen vinden dat er veel striktere toelatingsregels moeten komen, zodat ons land niet overspoeld wordt met vreemdelingen. En hoe lang wordt er al niet gepleit voor een veel scherper bankentoezicht om de economische crisis aan te pakken, waarmee we nog altijd te maken hebben...?
Controle
Vandaag gaat het over wetten en regels en over de handhaving daarvan. De Farizeeën vinden dat Jezus en zijn leerlingen daar maar een loopje mee nemen. Ze verzamelen zich rond Hem, met – zo schrijft Marcus er subtiel bij – ‘enkele Schriftgeleerden die uit Jeruzalem gekomen waren.’ Uit Jeruzalem, het centrum van de godsdienstige macht. Het is alsof Jezus een visitatiecommissie op bezoek krijgt, die controleert of het allemaal wel klopt wat Hij zegt en doet. Ze hebben gezien dat sommige van zijn leerlingen brood aten met onreine, ongewassen handen. En ineens ontstaat er een venijnige discussie waarin Jezus onverwacht fel uit de hoek komt en zijn critici met een profetenwoord uit Jesaja om de oren slaat. Waar gaat het over, denken wij. Waarom je zo opwinden over bepaalde tafelgewoonten? Je brood eten met ongewassen handen – kun je je over iets ergers druk maken? En toch gaat het hier niet zomaar ergens over. In de ogen van Jezus staat er echt iets beslissends op het spel.
Reinheidsvoorschriften
Het gaat om een reinheidsvoorschrift. Wij, in onze tijd
en cultuur, zijn daarmee niet zo vertrouwd, maar in het jodendom spelen reinheidswetten tot op de dag van vandaag een grote rol. Hun betekenis is niet zozeer hygiënisch als wel symbolisch. Reinheidspraktijken waren in de tijd van Jezus heel nauw verbonden met de maaltijden. Een maaltijd is in de joodse beleving – nog steeds! – niet eenvoudigweg een bevrediging van fysieke behoeften, maar een heilig gebeuren, een ritueel dat met God van doen heeft. Eigenlijk – en dat wilden de Farizeeën – moet de tafel thuis net zo heilig zijn als het altaar in de tempel. Eten is een eredienst. Voordat de priesters in de tempel de offers gingen brengen, wasten ze eerst hun handen. Dat was een ritueel voorschrift. Welnu, wat in de tempel plaatsvond, moest – zo vonden de Farizeeën – ook thuis gebeuren: voordat je ging eten, moest je je handen wassen, omdat je tijdens de maaltijd deelde in de gaven uit Gods hand. Hun drijfveer was dus het respect voor de heiligheid van God. Die mocht niet bezoedeld worden.
Je vastklampen aan tradities
‘Waarom’, zo vragen de Farizeeën en Schriftgeleerden aan Jezus, ‘houden uw leerlingen zich niet aan de tradities van onze voorouders en eten ze hun brood met onreine handen?’ Het is deze vraag, deze beschuldiging, die Jezus’ ergernis en verontwaardiging wekt. De tradities van de voorouders en het eten met onreine handen Communiegebed God, Schepper van hemel en aarde, Vader van ons allen, wij danken U voor de gave van uw Woord, dat ons de goede richting wijst in ons leven, en dat de kracht bezit om deze wereld te redden. Gelukkig die leven naar de wet van de Heer. (Zingt Jubilate, P 162) Wij danken U voor alles waarmee U ons zegent: de bloemen op het veld, de vogels in de lucht. Wij danken U voor al uw goede gaven. Zo houdt U ons in leven, zolang wij bestaan. Gelukkig die leven naar de wet van de Heer. Maar bovenal danken wij U om Jezus, uw Zoon, die opkwam voor waarheid, vrede en recht, en die nooit heeft geaarzeld om uw wil te doen. In het brood dat wij hier delen, gedenken wij Hem. Gelukkig die leven naar de wet van de Heer. Help ons om te leven naar uw wet, uw Woord. Dan zal de toekomst aanbreken waarvan U droomt: een hemel op aarde, een wereld om te delen, liefde en geluk voor ieder mensenkind. Gelukkig die leven naar de wet van de Heer.
– deze twee elementen bepalen vervolgens de discussie. Jezus pakt in zijn antwoord direct stevig uit. Met een citaat uit de profeet Jesaja spreekt Hij zijn ondervragers aan als ‘huichelaars’. Hypocriet noemt Hij ze, het zijn toneelspelers, mensen die zich anders voordoen dan ze zijn. ‘Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van mij.’ Jezus stelt de huichelaars voor als met de mond naar God toegekeerd, maar met hun hart van Hem afgekeerd. Hun hart, hun innerlijk is op iets heel anders gericht. Hart en lippen zouden een eenheid moeten vormen, maar hier zijn ze aan elkaar tegengesteld. ‘Fraai is het’, vervolgt Jezus, ‘hoe jullie Gods gebod opzijzetten om jullie traditie overeind te houden.’ Dat is namelijk wat Jezus zo ergert: dat je zelfgemaakte voorschriften en regels stelt boven de wet van God. We zien het zo vaak gebeuren, ook in onze dagen: de verabsolutering van regelgeving. Heel de politiek houdt zich ermee bezig: steeds veranderende, steeds gedetailleerdere voorschriften, steeds formalistischer, want alles moet tot op de komma gecontroleerd kunnen worden. Maar het uiteindelijke doel raakt daarmee geheel buiten beeld: het regelen van onze menselijke communicatie, opdat ieder tot haar of zijn recht mag komen. Met die vermenigvuldiging van regels ontstaat de bureaucratie, en ieder die werkt in maatschappelijke sectoren als het onderwijs of de gezondheidszorg weet waartoe bureaucratie kan leiden: hoe je helemaal kunt vastlopen in een woud van regels en procedures, waarbij iedere redelijkheid en menselijkheid op de achtergrond raakt.
Wetten en de Wet
In heel deze confrontatie met zijn tegenstanders gaat het Jezus om de waarachtigheid van de Thora, de wet van God. Jezus wil dat menselijke wetten gerelateerd moeten worden aan Gods Wet. Hij laat zien hoe fout het met wetten kan gaan als ze tot letter worden, hoe meedogenloos ze kunnen worden als je de geest eruit haalt, want alleen aan die geest danken wetten hun heiligheid. Misschien is dat er de oorzaak van dat wetten bij velen zo weinig respect afdwingen, omdat ze te ‘letterlijk’ zijn, te letterlijk opgevat worden, zonder een kader, zonder perspectief.
Wat wil God?
Wetten en regels – we kunnen er eindeloos ingewikkeld over doen, maar eigenlijk komen ze maar op één ding neer: wat wil God en hoe kunnen we met Hem en elkaar goed leven? Wetten en regels zijn er om de mensen te dienen, en niet andersom: om door de mensen gediend te worden. Dat heeft Jezus met heel zijn leven, en dood, duidelijk gemaakt: God wil maar één ding – dat wij Hem en elkaar liefhebben. God wil dat mensen tot hun recht komen, wie ze ook zijn. Hij wil dat mensen heel worden, heilig, net als Hijzelf, gaaf en integer. Hij wil wat Hijzelf is: liefde, heilige liefde, liefde die van zichzelf afziet. Ko Joosse
17
Zondag 6 september 2015
Drieëntwintigste zondag door het jaar (B) Jes 35,4-7a Ps 146 Jak 2,1-5 Mar 7,31-37 Schriftuitleg
I
n de periode van de Babylonische ballingschap richt de profeet Jesaja zich in visionaire bewoordingen tot zijn volksgenoten. Ze maken een moeilijke tijd door en het is alsof ze de moed laten zakken. Misschien kunnen ze ook wel vergeleken worden met wie als een blinde door het leven gaat, met wie doof is of zich als een kreupele moeizaam voortbeweegt. In ieder geval betreft het een situatie van ernstige beperkingen, van isolement en van veroordeling tot een minimalistisch bestaan. Het visioen van Jesaja betreft nu een omkering van deze uitzichtloze toestand wanneer de ogen van de blinde en de oren van de dove geopend worden en wanneer de tong van de stomme zal juichen.
Midrasj
18
Tegen deze achtergrond kunnen we het evangelie opvatten als een actualiserende midrasj bij het visioen uit Jesaja. Er wordt immers verteld hoe Jezus het dramatische isolement van een doofstomme radicaal doorbreekt en hoe deze gaat horen en spreken. De man uit het evangelie is als een balling die nieuwe hoop aangezegd krijgt. Hij zal jubelen en juichen, zoals ‘de wildernis zal bloeien als een roos’ (Martinus Nijhoff). Trouwens, de woorden van Jesaja in 35,5v – de ogen van de blinden worden geopend, de oren van de dove eveneens, de kreupele zal dansen als een hert en juichen zal de tong van de stomme – zijn dat niet allemaal tekenen die in het Marcusevangelie geschieden? De midrasj van het evangelie reikt verder dan alleen dit verhaal! God wil mensen bevrijden uit woestijnsituaties van isolement en afzondering. In het evangelie geeft Jezus uitvoering aan dit programma. Jesaja, in het Hebreeuws, en Marcus, in het Grieks, spreken eigenlijk dezelfde taal…
Het verhaal wijst vooruit
Over dit genezingsverhaal heeft Willem Barnard eens treffend opgemerkt dat het een verhaal van een teken is, ‘maar ook een teken-verhaal, teken-taal, beeldspraak’ (W. Barnard, Binnen de tijd, bladzijde 197-198). In zijn visie is er sprake van een ‘codewoord’ voor het verstaan van deze tekst en dat woord is onmiskenbaar van Aramese herkomst: Effata! Precies dit woord zet de lezer op het spoor van een andere ‘opening’ in dit evangelie: ‘Is niet het graf geopend als een mondholte waarin het Woord verzwegen lag, oefent Hij niet in dit gelijkenis-teken zijn eigen opstanding?’ En Tom Naastepad dichtte in zijn lied ‘Nu moet gij allen vrolijk zijn’ (Ge-
zangen voor Liturgie 506; Liedboek 628; Zingt Jubilate 416) in dezelfde geest: ‘Het lege graf verzwijgt het niet, de mond geopend voor het lied’ (strofe 1) en: ‘zijn graf staat ledig in de tijd, het is een mond vol zaligheid, Halleluja!’ (strofe 6). Daarmee is het dus een verhaal dat vooruit wijst en dat spreekt over wat verderop nog uit de doeken gedaan moet worden en waar nu slechts in bedekte termen op gezinspeeld kan worden: de ‘finale opening’ van heel het evangelie!
Opening en doorbraak
Mogelijk speelt hetzelfde thema ook nog op een ander niveau. Het zal wel geen toeval of bijkomstigheid zijn dat dit verhaal direct aansluit op het relaas over de ontmoeting van Jezus met de vrouw van Syrofenicische afVoorbede Laten we bidden tot Hem die ons altijd nabij is als wij wanhopen en geen uitweg zien, tot Hem die ons in Jezus tekens van daadkrachtige liefde heeft gegeven: • voor allen die gevangen zitten in hun lijden, verlamd door paniek en angst, zonder uitzicht; dat hun tekens van gegronde hoop worden gegeven waardoor de nieuwe wereld voor hen opengaat... • voor allen die geroepen zijn om nabij te zijn aan rouwenden, zieken en radelozen; dat hun wijsheid en kracht worden gegeven voor het passende woord en gebaar op het juiste moment... • voor de kerk en voor alle gemeenschappen die werken aan gerechtigheid en aan preventie van leed; dat geloof in het wonderbaarlijke plan van Gods Rijk hun drijfveer en kracht moge zijn... • voor onze geliefden en alle anderen, die ons uit handen zijn genomen door de dood; dat zij geborgen mogen zijn in het licht dat God is en door dat licht worden herschapen... Levende God, al onze zorgen en vragen leggen wij u voor. Wees ons nabij en wees door ons anderen nabij: in de stilte van het gebaar en in eerlijke woorden van hoop in Jezus Christus, uw Zoon, onze Heer. Amen.
eel misverstand over wie Jezus nu eigenlijk is. Bij Marcus zou het Messiasgeheim zo de functie kunnen hebben om de ware betekenis van Jezus verborgen te houden totdat Hij het lijden volbracht heeft en over de dood gezegevierd heeft (bijvoorbeeld 8,30). Elke mogelijke vorm van sensatie over zijn optreden in het Joodse land en daarbuiten dient zoveel mogelijk vermeden te worden.
De geslotenheid doorbroken
De genezing van een doofstomme icoon (anonieme kunstenaar)
komst, want evenals die passage speelt ook dit verhaal in een niet-joodse, heidense omgeving. Functioneert het verhaal daarmee als een eerste bevestiging van de ‘doorbraak’ naar de niet-joodse wereld die plaatsvond in ‘het gebied van Tyrus’ (7,24)? Wil het ons misschien duidelijk maken dat het daar geen incident betrof, maar dat er werkelijk sprake is van een definitieve opening van de boodschap van heil voor de heidenvolkeren? Dan zou het wel eens zo kunnen zijn dat Marcus dit genezingsverhaal zeer bewust lokaliseert in een heel andere streek, zeker na die onlogische en merkwaardige route van Tyrus via Sidon naar het Meer van Galilea, in het Overjordaanse gebied van de Tien Steden (7,31). Maar ook het contrast met het verhaal over de ontmoeting met de niet-joodse vrouw valt op. Moest Jezus daar eerst over een streep getrokken worden, hier gaat Hij in zijn ‘dienstverlening’ verder dan het bescheiden verzoek om de dove de handen op te leggen. Jezus doet hier spontaan meer dan wat aanvankelijk van Hem gevraagd werd en dat is een opmerkelijk verschil met de voorgaande passage. Is dat om ons duidelijk te maken dat Hij nu uit overtuiging handelt in zijn omgang met de heidenvolkeren? Mogelijk is aan het einde van het verhaal het verbod van Jezus uit 7,36 om wat er voorgevallen was aan niemand verder te vertellen ook nog met de specifieke plaats van handeling in verband te brengen. Het zou hier ‘in den vreemde’ in negatieve zin kunnen bijdragen aan een re-
Natuurlijk heeft het Effata primair betrekking op de persoon van de dove. Wat te denken van de formulering: ‘Ze brachten Hem iemand die doof was en moeilijk sprak’? Was het onwil of was het pure onmacht van de dove zelf om uit eigen beweging tot Jezus te naderen? Het komt nu over alsof de weerstand voor het contact tussen Jood en niet-Jood van de andere kant komt! Of stond de man wel open voor het heil dat in de persoon van Jezus op hem toekwam, maar werd hij in de communicatie met Jezus gehinderd door de geslotenheid die hem zo dramatisch parten speelde: het isolement waarin hij verkeerde? En was het doorbreken van deze dubbele barrière door Jezus, het onvermogen om te horen en om te spreken, voldoende om zijn innerlijke openheid aan de oppervlakte te brengen? Als na een zucht van Jezus en het spreken van een machtswoord de oren van de man geopend worden en de band van zijn tong wordt losgemaakt, staat er ook nog bij: ‘en hij sprak op rechte wijze’ (orthôs). Dat zou erop kunnen wijzen dat hier een heiden paraat staat als hoorder van Gods Woord om in aansluiting daarop (terstond?) te kunnen getuigen van Gods weldaden in Jezus Christus. In ieder geval heeft het falen van het verbod in 7,36 tot gevolg dat allen, waarschijnlijk inclusief de man zelf, hun mond niet kunnen houden over het gebeurde en het overal gaan verkondigen (het Griekse werkwoord kèrussô doet ons natuurlijk meteen denken aan het zelfstandig naamwoord kèrugma!). En die verkondiging culmineert zo in een lofzang uit de mond van heidenen: ‘Alles heeft Hij welgedaan, de doven laat Hij horen en de sprakelozen komen tot spreken’ (alalous lalein). Harry Tacken Vertrouwen op het wonder Ik open deze viering met een citaat: ‘Verscheur je plannen. Wees verstandig en houd je vast aan wonderen. Die staan sinds lang opgetekend in het grote Plan. Verjaag de angst en de angst voor de angst. Niets is te vertrouwen, behalve wonderen.’ Aldus een beroemde Duitse dichteres uit het begin van de 20e eeuw. In situaties waarin onze plannen stranden en wij de moed verliezen, is het zaak om niet te wanhopen. Beter kunnen we ons vertrouwen vestigen op de droom en het wonder. De bijbel laat zien dat er altijd tekens van hoop zijn: tekens dat dromen werkelijkheid worden en wonderen bestaan.
19
Overweging
E
r zijn mensen die hun geld verdienen met het maken en uitvoeren van plannen. Gelukkig zijn die mensen er: de chirurg die, samen met de specialist en de anesthesist, zorgvuldig een moeilijke operatie voorbereidt en daarbij alle details doorneemt en risico’s uitsluit. Gelukkig is er de minister die een ingewikkeld maatschappelijk vraagstuk ontleedt – bijvoorbeeld een epidemie, de onveiligheid in de samenleving of uit de hand lopende kosten van zorg of onderwijs – en vervolgens oplossingen bedenkt, daar draagvlak voor zoekt en de gevonden oplossingen stapsgewijs invoert. Gelukkig is er de architect die een huis ontwerpt, waarin mensen kunnen wonen zonder bang te hoeven zijn dat het dak boven hun hoofd instort. Ook in het gewone dagelijks leven worden plannen gemaakt. Als we een maaltijd voorbereiden of een feest, als we een verhuizing regelen of een opdracht uitvoeren op ons werk, kunnen we dat niet zonder planning. Plannen zorgen ervoor dat je niet over één nacht ijs gaat, niet in het wilde weg handelt. Ze voorkomen dat je je energie en je geld verspilt met ondoordacht handelen dat geen rekening houdt met belangrijke factoren.
Een grens aan het plannen 20
Plannen maken is een vak, een moeilijk vak. Daarom zijn er opleidingen en cursussen voor, adviseurs en raadgevers. Vooral aan de top van de samenleving worden plannenmakers en -uitvoerders omgeven door een menigte van consultants, mensen die de hele dag niets anders doen dan afwegen en rekenen, vergaderen en studeren, discussiëren en creatief denken. Soms lijkt het wel wat teveel van het goede en domineren ze onze organisaties te zeer. Ze zijn met velen en worden ook nog eens dik betaald. Is dat wel evenwichtig, vragen we ons dan af. Kan het soms niet wat minder? Blijft staan dat we gezien de complexiteit van veel vraagstukken niet helemaal zonder dergelijke mensen kunnen. Er is dus niets mis met het maken van plannen, en ook niet met de plannenmakers en adviseurs. Maar juist omdat het maken van plannen zo ingewikkeld en moeilijk is, is het ook relatief. Plannen kunnen fouten bevatten, averechts werken of mislukken, door menselijke tekortkomingen, domheid of egoïsme, of doordat er omstandigheden zijn die we niet kunnen voorzien of niet volledig doorzien. Er is een grens aan ons kennen en begrijpen van de wereld om ons heen, en dus ook aan ons vermogen om de loop der dingen te plannen. Daardoor stranden onze plannen, lopen ondernemingen soms vast, kun je muurvast komen te zitten.
Machteloos
De ervaring van machteloosheid en vruchteloosheid is een van de meest universele en indringende menselijke ervaringen. De Bijbel spreekt vaak over die ervaring en doet dat in beelden van de natuur die de mens te mach-
tig is: overstroming, storm, droogte, woestijn, ziekte. De natuur tikt ons soms hardhandig op de vingers als we plannen maken en uitvoeren. De moed zakt ons dan in de schoenen. Honderd keren proberen mensen hun leven in orde te brengen of de wereld te verbeteren, en even zo vaak lijkt de natuur daarvoor een stokje te steken. De natuur wijst ons onze plaats: zowel de grote natuur met haar rampen als de natuur van ons eigen lichaam dat gaat haperen en ons in de steek laat. In dergelijke situaties van machteloosheid en radeloosheid, waarin onze plannen aan gruzelementen liggen, spreekt de Bijbel een eigen taal. Dat is een andere taal dan het beperkte dialect van de plannenmakers. Het is de taal van de droom en het wonder, de taal die hoort bij Gods plan met de wereld.
Gods plan
Veel sceptici, aartstwijfelaars en criticasters vinden Gods plan naïef, maar soms zijn er sprankjes hoop
Communiegebed (naar Psalm 146) Goede God, U opent de ogen van blinden, doet verlamden opstaan en lopen. U geeft uitzicht aan moedelozen en kracht aan wie vermoeid geraakt zijn. God, U zoeken wij, in Jezus, uw Zoon. Alles heeft Hij welgedaan. Tot wie zou ik anders gaan. (refrein GvL 469) Goede God, U opent de oren van mensen die doof zijn en wie stom zijn, laat Gij spreken. U maakt vrij wie gebonden en gevangen zijn en richt op de gebrokenen van hart. God, U zoeken wij, in Jezus, uw Zoon. Alles heeft Hij welgedaan. Tot wie zou ik anders gaan. Goede God, U geeft steun aan weduwe en wees en beschermt het leven van verdrukten. U brengt ons samen in deze gemeenschap waarin wij lief en leed delen met elkaar. God, U zoeken wij, in Jezus, uw Zoon. Alles heeft Hij welgedaan. Tot wie zou ik anders gaan. Goede God, U geeft brood aan wie honger heeft, U stilt ons zoeken en ons verlangen met dit voedsel dat eeuwig leven geeft. God, U zoeken wij, in Jezus, uw Zoon. Alles heeft Hij welgedaan. Tot wie zou ik anders gaan.
en doen zich tekenen voor waaruit blijkt dat zijn plan niet onrealistisch is. Profeten als Jesaja zagen dat, en de tijdgenoten van Jezus. Ze zagen dat er iets, of liever: iemand aan het werk was die groter en sterker was dan alle menselijke plannen en die zich niet liet stoppen door natuurgeweld en ziekte. Iemand die de lamme deed opstaan en die een wereld deed opengaan voor de in zichzelf opgesloten doofstomme. Wij worden op onze beurt uitgenodigd om onze ogen de kost te geven en deze sprankjes hoop en tekenen
van leven te zien. Onze plannen kunnen gebakken lucht blijken en onbetrouwbaar. Dat is echter geen reden tot wanhoop of moedeloosheid, maar een uitnodiging om open te staan voor wonderen. ‘Verscheur je plannen,’ zei de Duitse dichteres Mascha Kaléko: ‘Wees verstandig en houd je vast aan wonderen. Die staan sinds lang opgetekend in het grote Plan. Verjaag de angst en de angst voor de angst. Niets is te vertrouwen, behalve wonderen.’ Amen. Eric Corsius
Zondag 13 september 2015
Vierentwintigste zondag door het jaar (B) Nationale ziekendag Jes 50,5-9a Ps 116 Jak 2,14-18 Mar 8,27-35 Schriftuitleg
W
e zijn aangekomen bij een keerpunt in het Marcusevangelie. Dat wordt op meerdere manieren duidelijk. In het opschrift (1,1) lezen we dat de evangelist wil getuigen van goed nieuws, dat erin bestaat dat Jezus de Messias is, Gods Zoon. In het eerste deel van zijn evangelie legt Marcus uit hoe toepasselijk de eerste hoogheidstitel is. Met zijn vele genezingen en machtige daden toont Jezus zich een ware bevrijder. Als climax zal Jezus’ naaste leerling, Petrus zelf, de belijdenis afleggen: ‘U bent de Messias’ (8,29). In het tweede deel worden het lijden, sterven en verrijzen van Jezus verhaald. Dit leidt toe naar het getuigenis van de centurio op Golgota: ‘Werkelijk, deze mens was Gods Zoon’ (15,39). Daarmee is het evangelie – kort gezegd – klaar!
De ogen geopend
De perikoop van deze zondag staat aan het begin van het tekstsegment 8,27-10,52. Dit slaat letterlijk en figuurlijk een brug tussen de twee evangeliedelen. Jezus gaat met zijn leerlingen op weg vanuit het uiterste noorden van Israël naar Jeruzalem, waar ze de rest van het evangelie zullen blijven. Zowel het begin als het einde van deze reis wordt gemarkeerd door de genezing van een blinde. Inzicht kan worden verworven, zicht op wie Jezus is, wat zijn weg is, en wat deze betekent voor wie Hem navolgen. Hoe zit het met de oren en ogen van de leerlingen: zouden die eindelijk worden geopend? En die van de lezers? Om hen is het Marcus te doen.
Wie ben Ik?
De reis begint met een vraag van Jezus aan zijn leerlingen, tot tweemaal toe: ‘wie ben Ik?’ (8,27.29). Petrus
lijkt het juiste antwoord te geven, maar de leerlingen mogen dit niet verder vertellen. Dat verbaast ons. De reden van dit verbod wordt snel duidelijk. Dat Jezus de Messias is, is niet het volledige antwoord. Je moet erbij zeggen wat voor messias: totaal anders dan verwacht. Jezus begon hun te leren ‘dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden...’ (8,31). Geen glorievolle strijd tegen de heersende machten, zoals men zich dat voorstelde. In drie gespreksronden legt Jezus openlijk uit wat eerder in het evangelie al tussen de regels door kon worden bespeurd: zijn weg is die van lijden, sterven, verrijzenis. Wat een messias!
Dienaar met Godsvertrouwen
Waarom moet Jezus veel lijden? Kan Hij niet gelijk verrijzen, rechtstreeks ten hemel varen zoals Elia? Jezus spreekt over zichzelf als de Mensenzoon. Verderop verwijst Hij naar wat over Hem geschreven staat (9,12), als invulling van wie de Messias is. Een eerste interpretatie van de naam Mensenzoon is die van een hemelse figuur uit Daniël 7 en apocriefe geschriften. Een tweede mogelijke betekenis van deze titel is: ‘behorend bij de mensen’ of ‘volledig mens’. In de eerste lezing van vandaag komt deze benaming niet voor. Toch mag het duidelijk zijn dat de profetie uit Jesaja toepasbaar is als Jezus’ messiasbeeld. In het derde lied van de lijdende Dienaar (50,4-9) lezen we over iemand die zich geroepen weet Gods stem te vertolken, wat hij moet bekopen met ernstige persoonlijke tegenslagen. De dienaar blijft desondanks staan in zijn zending. Hij deinst nergens voor terug. ‘God, de HEER, zal mij helpen’ klinkt tweemaal als refrein. Hoe kan de eenvoudige, onschuldige mens overeind blijven? Door zijn moedige Godsvertrouwen. Dit vertrouwen op Gods leiding, op Hem die uiteindelijk
21
Voorbede Barmhartige God, U die zegt: ‘Ik zal er zijn voor jou.’ Vol vertrouwen richten wij onze gebeden tot U: • voor de zieken en eenzamen in ons midden voor hen die aangewezen zijn op zorg; dat er mensen zijn die aandachtig met hen omgaan, dat zij zich aan anderen durven toevertrouwen... • voor mantelzorgers die zich inzetten voor hun dierbaren; dat ze vreugde vinden in de zorg die ze geven, dat ze volhouden als het hun zwaar valt, dat ze zich gesteund weten door de gemeenschap... • voor hen die slecht nieuws niet toe kunnen laten, voor wie zich verzetten tegen het onontkoombare; dat er lieve mensen zijn die bij hen blijven en hun leren om te gaan met wat komt... • voor mensen die met U willen wandelen, die U steeds aan hun zijde weten en ervaren; dat zij zich in alles blijven verlaten op U en in U het einddoel van hun reisbestemming vinden...
22
Trouwe en barmhartige God, aanhoor de gebeden die wij U voorleggen. Geef dat we in ons doen en laten steeds meer gaan lijken op uw Zoon, die weldoende en vol liefde rondging. Zo bidden wij U in zijn Naam, Jezus, onze Broeder voor altijd. Amen.
de dingen ten goede keert, wordt prachtig onderstreept in de woorden van de psalmist. De ik-figuur in Psalm 116 loopt over van dankbaarheid om de bevrijding die de HEER hem schonk. We lezen niet wat er precies is gebeurd behalve dat hij ervaart nieuw leven te hebben gekregen. We stellen ons voor dat Jezus op soortgelijke wijze op zijn weg de ervaring kende van innige vertrouwdheid met zijn Vader. De psalm verwoordt de hoop van de bidder dat God zijn mensen nooit in de steek laat, wat er ook gebeurt.
Jezus navolgen
Dit brengt ons bij de vraag: wat betekent het voor ons dat Jezus de Messias is? In de drie gespreksronden waarin Jezus zijn lijden aankondigt, rust Hij ook zijn leerlingen toe (Marcus 8-10). Het nieuwe messiasbegrip roept hevige reacties op, zowel bij hen als bij Jezus. Het vraagt nogal wat. De goede leerling volgt trouw Gods plan, gaat letterlijk en figuurlijk achter Jezus aan. Hij brengt Hem zeker niet van het pad af, zoals een satan doet (8,33). Jezus is voor volgelingen meer waard dan de eigen menselijke voorstellingen en verwachtingen (8,34). Ook zij zullen hun leven moeten verliezen, om het te behouden. Daar kunnen we ons iets bij voorstellen als we denken aan de vervolgingen in de eerste eeuwen. Met paradoxen leert Jezus, steeds concreter: de
grootste is degene die dient. Wie Hem navolgt, zal net als Hij groot zijn door de minste te worden (10,43-45). Jezus navolgen is geen gemakkelijke opgave, maar er is één grote troost: Hij gaat voorop. Niemand is in het dragen van zijn kruis alleen.
Jakobus: geloof en daden
De achtergrond van de tweede lezing betreft de beproevingen en bekoringen, die christenen ertoe verleiden hun identiteit en hun weg als navolgers los te laten. Geloof en daden gaan volgens de briefschrijver hand in hand: door je daden toon je dat je gelooft (Jakobus 2,18), sterker nog: geloof wordt vervolmaakt door daden (2,22). Geloof dat zich niet daadwerkelijk bewijst, is zinloos, is dood. Jakobus legt hier een ander accent dan Paulus (zie bijvoorbeeld Romeinen 4). Zijn visie past bij de lezingen van vandaag: de weg van de Messias heeft iets radicaals en vraagt om volharding. Wie werkelijk op God vertrouwt, gaat zijn weg tot het uiterste.
Terug naar het evangelie
De lezer kende Jezus’ identiteit al uit het opschrift en de proloog. Pas met de gedaanteverandering op de berg, een moment van grote bemoediging, komt Hij op gelijke voet te staan met de leerlingen (9,2-8). Toch verrast het de lezer net zoveel dat de Messias iemand is die verworpen zal worden. Gelovig inzicht is niet vanzelfsprekend. De woorden en daden van Jezus, zoals aangereikt door Marcus, mogen ons helpen om na het verhaal van Jezus’ succesvolle opkomst nu zonder al teveel schrik het verhaal van zijn schijnbaar roemloze afgang tegemoet te zien. Laura de Vries Wandelen met God Het overkomt ons allemaal wel eens. Er zijn dingen gaande die je ongerust maken. Vage spanningen hangen in de lucht waardoor je weet dat er iets te gebeuren staat. Degene die het slechte nieuws moet brengen, weet al wat er speelt. Wat is het beste moment en wat de beste manier om het te brengen? Zoiets is aan de hand met Jezus en zijn leerlingen. Jezus voorziet dat er na al die mooie ervaringen iets anders gebeuren gaat, iets wat pijn gaat doen. Hoe vertelt Hij dat aan zijn leerlingen? Zal Hij maar beginnen met hun te vragen wat de mensen van Hem vinden en wat ze over Hem zeggen?
Overweging
‘W
ie zeggen de mensen dat Ik ben?’ vraagt Jezus aan zijn leerlingen. In hun antwoorden noemen ze heel wat belangrijke functies en personen uit de geschiedenis van het Jodendom. Ze beginnen met een tamelijk recente: Johannes de Doper. Die zei zelf: ‘Nee, ik ben niet degene naar wie jullie uitzien. Ik ben zijn voorloper maar.’ Dan valt de naam van Elia, die
23
De belijdenis van Petrus - houtsnede, toegeschreven aan de Meester van Delft (1480-1500; Rijksmuseum Amsterdam)
niet gestorven is, maar van de aarde weggenomen. Hij keert terug aan het einde van de tijden. Daarna volgt, meer algemeen: een van de profeten. Profeten kondigen de komst aan van een ander rijk, het rijk van God. In deze eerste ronde gaat het nog niet zozeer om de persoon van Jezus, eerder om zijn taak of functie. Vergelijkenderwijs kun je het bijvoorbeeld over ‘de koning’ hebben, of over ‘Willem Alexander’. Dat maakt behoorlijk verschil.
woord: ‘U bent de Messias.’ Jezus geeft niet aan of dit antwoord juist of onjuist is. Wel verbiedt Hij zijn leerlingen – op strenge toon – daarover te spreken. Het lijkt alsof daar een gevaar aan vast zit. Dat zou ook passen bij de voorspellingen die Jezus over het lot van de Mensenzoon doet. ‘Mensenzoon’ – nog zo’n aanduiding van wie Jezus is… In het verlengde hiervan kunnen wij elkaar de vraag van Jezus stellen: en wij, wie zeggen wij dat Jezus is?
Jezus zelf in het geding
Wandelen met God
Dan stelt Jezus een vraag rechtstreeks aan zijn leerlingen: ‘En wie ben Ik volgens jullie?’ Nu is zijn persoon in het geding. Dat blijkt uit het vervolg. Petrus geeft ant-
Geloven – wat verstaan we daar eigenlijk onder? Een mogelijk antwoord is misschien dit: als je gelooft, betekent dat dat je je levensreis niet alleen gaat. Je weg
door de wereld en de weg van je leven – die ga je met God. Een klassieke uitdrukking spreekt wel van ‘wandelen met God’. Dat staat van Henoch geschreven. Over hem vertelt een verhaal dat vanaf het moment dat zijn zoon Methusalem was geboren, hij dagelijks met God wandelde. Na afloop van de wandeling groette hij zijn reisgenoot en ging terug naar huis. Totdat ze samen eens zo ver gewandeld waren dat het huis van God veel dichterbij was dan dat van Henoch. Toen wandelden ze samen door naar het huis van God…
Alles mag aan bod komen
Op reis gaan naar de bestemming van je leven – dat is optrekken met God, spreken met Hem, nu eens keuvelend, dan misschien ruziënd, en Hem zo in en door alles heen steeds nader komend. Alles wat er in je leven aan de hand is, kan gaandeweg aan bod komen en krijgt op de een of andere manier met God van doen. De dialoog van Petrus met Jezus is daar een voorbeeld van. Petrus accepteert het niet zomaar dat de Messias – zo heeft hij Jezus zelf zojuist genoemd – moet lijden. Daarom neemt hij Jezus apart en begint Hem fel terecht te wijzen.
Vrijuit spreken
24
Op zo’n dag als vandaag – Nationale Ziekendag – is het van belang dat we dit beseffen: alles wat er in ons omgaat en wat ons overkomt, mogen wij op onze reis door het leven en door de wereld in gesprek met God brengen. Wie bijvoorbeeld ernstig ziek is, mag tegen Hem zeggen: ‘Ik wou dat U die pijn eens wegnam. Ik heb nu wel genoeg geleden.’ Zo direct, zo vertrouwelijk mogen mensen tegen Hem zijn. Op zo’n aanhef kan nog een fikse dialoog volgen. Neem de samenspraak tussen God en Abraham over de verwoesting van Sodom. Abraham blijft maar aanhouden tegen God: ‘Stel dat daar nog vijftig rechtvaardigen wonen, zou U de stad dan nog verwoesten? En bij veertig dan…? Bij dertig? Bij twintig? Tien dan?’ Ten slotte blijken er niet meer rechtvaardigen in Sodom te wonen dan Lot en zijn gezin. Die worden gered. De samenspraak tussen Abraham en God – en we kunnen ook denken aan zoveel andere dialogen met God, van Mozes, van de profeten – bevestigt wat we al eerder zeiden: in het gebed is er niets dat wij de Heer niet kunnen of mogen toevertrouwen. Wij mogen vrijuit alles zeggen wat we op het hart hebben. We mogen Hem danken, we mogen Hem vragen, zelfs overvragen. Ja, we mogen ons ook kwaad maken, zoals Petrus dat deed na Jezus’ voorspelling van zijn lijden en dood...
Het mysterie van het lijden
Lijden en dood – daar bepaalt het evangelie van vandaag ons ook bij. Waarom moest Jezus lijden en sterven? Het is een van de grote vragen van ons menselijk bestaan: het mysterie van het lijden van de Mensenzoon, de Messias. En dat roept ook de vraag op naar de zin van ons eigen leed, van onze eigen sterfelijkheid. Voor al dergelijke
vragen mag er ruimte zijn in ons ‘wandelen met God’. En zeker op zo’n dag als vandaag, Nationale Ziekendag, mogen we stilstaan bij onze omgang, onze gelovige omgang met ziekte en beperking, lijden en pijn.
Onze ogen gaan open
Vlak voordat Jezus aankondigt dat Hij zal gaan lijden en sterven, heeft Hij een blinde genezen. En later, nadat Hij voor de derde maal heeft aangekondigd dat zijn leven straks in Jeruzalem zal uitlopen op veroordeling en dood, hergeeft Hij opnieuw een blinde het gezicht. Vandaag hoorden we dat Petrus in Jezus wel de Messias herkent, maar niet begrijpt waarom zijn Heer zo´n levenseinde tegemoet moet gaan. Onze apostel ziet het niet, hij kan en hij wil het niet zien. Hij is nog als een blinde, maar er komt, ook voor hem, een tijd dat hij het wel gaat zien, dat hij gaat inzien en verstaan hoe Jezus Messias is en verlossing brengt. Zo is het ook met ons. Wij mogen ons tot God richten, alles aan Hem voorleggen, vertrouwelijk met Hem verkeren, zoals Petrus dat deed met Jezus. Langzaam zullen ons de ogen opengaan. Wij zullen gaan zien en inzien en gelukkig zijn. Zo mogen we wandelen met God, en als wij op zeker moment dicht bij zijn huis komen, zal Hij de poort voor ons open doen. Amen. Hans Sevenhoven Communiegebed (naar Psalm 116) Goede God, wij danken U voor uw Zoon Jezus, die ons heeft geleerd te leven in liefde. Hij is uw Gezalfde, Christus, de Heer, die zichzelf om onzentwil gegeven heeft. Heer, U heb ik lief, U hoort mijn bidden en smeken. Wij danken U dat U ons draagt en telkens ons leven richting geeft. Zo blijft U met ons verbonden en doet U ons delen in uw toekomst die verder reikt dan onze stoutste dromen. Heer, U heb ik lief, U hoort mijn bidden en smeken. Wij danken U om al uw gulle gaven: voor de woorden van leven, die U tot ons hebt gesproken, en voor het Brood dat U ons geeft om ons te sterken op onze weg naar U. Heer, U heb ik lief, U hoort mijn bidden en smeken. Schenk ons uw genade, zo bidden wij U, en maak ons tot mensen die omzien naar elkaar. Dat wij ons laten leiden door wat U wilt en zo mogen bijdragen aan het koninkrijk van Jezus Christus, uw Gezalfde en onze Heer. Amen.
Zondag 20 september 2015
Vijfentwintigste zondag door het jaar (B) Vredeszondag Wijsh 2,12.17-20 Ps 54 Jak 3,16 - 4,3 Mar 9,30-37 Schriftuitleg
J
ezus is met zijn leerlingen onderweg van Galilea naar Jeruzalem. Het is niet zomaar een tocht, zelfs veel meer dan een pelgrimage. Het is de weg die Jezus te gaan heeft. Daar, in Jeruzalem, zal Hij worden verraden, gedood, begraven en weer opstaan. In de hoofdstukken 8-10 probeert Hij drie keer aan zijn leerlingen duidelijk te maken dat dit de bestemming van zijn weg is, maar evenzovele keren wordt Hij niet begrepen. In Marcus 8,32 wijst Petrus Hem terecht. In 9,34 blijken zijn leerlingen onderweg ruzie te maken en in 10,35 komen Jakobus en Johannes vragen om een ereplaats in het komend rijk. Drie keer neemt Jezus dan de tijd om zijn leerlingen te onderwijzen, want zijn bestemming heeft consequenties voor de manier waarop zij zijn volgelingen zullen zijn. De groep die Hij toespreekt, wordt echter steeds kleiner. In 8,34 spreekt Hij nog tot zijn leerlingen en de menigte. In 9,31-37 lijkt Hij tot aan vers 35 tot een grotere groep te spreken. Daarna richt Hij zich alleen tot de twaalf. In 10,41-45 zijn die twaalf ook de aangesprokenen. In de passage van vandaag probeert Jezus zijn groep volgelingen af te schermen van de buitenwereld. Voor de tweede keer probeert Hij ze uit te leggen dat Jeruzalem zijn bestemming is. In 9,32 staat dat de leerlingen Hem niet begrepen. Er staat letterlijk dat ze ‘het woord niet kenden’. Welk woord? Het zou net als eerder in het hoofdstuk over ‘de opstanding uit de doden’ kunnen gaan (9,10). Misschien is het ernstiger. In het verhaal over de verloochening van Jezus ontkent Petrus Jezus te kennen (14,71). Daar heeft het woord ‘niet kennen’ de lading van verraad. Zou dat hier al beginnen?
Ruzie
Kennelijk lopen Jezus en zijn leerlingen vanaf dat moment van onbegrip wat gescheiden over dezelfde weg. Er breekt ruzie onder de leerlingen uit en Jezus is daar slechts op een afstandje getuige van. Pas in huis – sommige exegeten vertalen hier ‘thuis’ en gaan ervan uit dat Jezus hier woonde – vraagt Hij ernaar. Het Grieks verraadt hier zijn irritatie. Het is niet simpelweg vragen, het is ondervragen, een kruisverhoor beginnen. Er valt een stilte. Zegt de stilte het? Heeft Hij het toch gehoord? In het evangelie is de schrijver de alwetende. Hij informeert de lezers, de enigen die er niet bij waren. Terwijl Jezus sprak over lijden en dood, hebben zijn leerlingen
ruzie over wie de belangrijkste onder hen is. De tekst laat de precieze inhoud buiten beschouwing. Betrof het de opvolging van Jezus? Misschien is het wel gegaan over de erebaantjes in het koninkrijk. Of ze hebben geredetwist over ‘opstaan uit de doden’ en Petrus, Johannes en Jakobus hebben een beroep gedaan op hun ervaring met Jezus op de berg en zo het gezag opgeëist.
Onderwijs
In 9,35 gaat Jezus zitten. Hij laat zich zien als rabbi. Hij roept de twaalf bij zich. Hier begint privéonderwijs voor de inner circle. Jezus haalt de menselijke impuls te willen winnen niet weg. Hij geeft er een nieuwe inhoud aan. Je wint als je verliest. Je bent de belangrijkste als je de minVoorbede Goede God, U bent onze Helper, U bent het die ons bevrijdt. Luister naar ons gebeden nu wij U bidden: • voor mensen die het recht in eigen hand nemen, voor hen die hun medemens vernederen of pijn doen; dat zij uw zachtmoedigheid leren kennen en wakers en helpers worden van hun naasten... • voor mensen die ruzie zoeken of het gevecht aangaan, voor hen die hun zinnen zetten op wat ze niet kunnen krijgen; dat zij uw gerechtigheid leren kennen en tevreden zijn met wat hun rechtmatig toekomt... • voor mensen die zich inzetten voor rust en vrede, voor hen die bidden om het welzijn van mensen; dat uw barmhartigheid in hun blijft wonen en zij de minste van allen durven zijn... • voor mensen die U zoeken en willen ontvangen, voor hen die de ander verwelkomen in hun hart; dat zij uw naastenliefde blijven voorleven en de vredestichters in onze wereld zijn... Goede God, uw wijsheid is zuiver en brengt vrede. Wil onze gebeden verhoren en laat uw liefde in ons zijn. Zo bidden wij U, in naam van Jezus, uw Zoon en onze leermeester, vandaag en tot in eeuwigheid. Amen.
25
ste wilt zijn. Degene met het meeste gezag is de degene die dient. Hier is geen sprake van de wereld op zijn kop. Het is niet zo dat de hoogste de laagste positie in moet nemen, en dat daardoor de minste het voor het zeggen krijgt. Wat Jezus voor ogen staat, is een gemeenschap van leerlingen waarin de traditionele hiërarchie niet telt. Ook de leider is niet degene die erboven uitsteekt. Leiden is dienen. Daardoor zal er ruimte komen voor ieders waardigheid. Hebben zijn leerlingen dit dan wel begrepen? We moeten vrezen van niet. Nergens in het evangelie worden ze later als ‘dienaars’ (9,35: diakonos) aangeduid…
Kind als voorbeeld
Jezus zet een kind in hun midden (9,36). We moeten dit niet meteen vertederd aanschouwen, gewend als we zijn aan kinderen eigenschappen als onschuld en openheid toe te kennen. Het kind hoort in de bijbelse wereld bij de minsten: het is onproductief, onmondig en kwetsbaar. De kinderen in het evangelie van Marcus zijn bovendien nog eens vaak ziek (zie het dochtertje van Jaïrus (5,22-24.35-43), de bezeten dochter van de Syrofenische vrouw (7,24-30) en de bezeten jongen net voorafgaand aan deze passage (9,14-29)). Hier identificeert Jezus zich dus radicaal met de allerminsten. De allerminsten ‘live life on the receiving end of things’, zegt Peter Marty, Amerikaans Lutheraans pastor. Jezus’ leerlingen moe26
Communiegebed Goede God, U bent onze Helper, U bevrijdt ons door uw heilige Naam en verschaft ons recht door uw macht. Steeds houden wij U voor ogen. U bent het die mijn leven draagt, uw Naam zal ik loven, dag en nacht. U hebt ons profeten en apostelen gezonden om ons te leren naar uw geboden te leven. U bent barmhartig voor al uw mensen en zaait uw vrede in ons hart. U bent het die mijn leven draagt, uw Naam zal ik loven, dag en nacht. U hebt uw Zoon Jezus Christus gegeven om ons uw oneindige liefde voor te leven. Hij brak en deelde zichzelf in brood om U te dienen en ons te voeden. U bent het die mijn leven draagt, uw Naam zal ik loven, dag en nacht. Goede God, U bent onze Helper, U redt ons uit onze nood. Geef dat wij elkaar koesteren, zoals uw Zoon het ons heeft voorgedaan, vandaag en alle dagen van ons leven. Amen.
ten het belang van deze mensen centraal stellen. Het werkwoord dechomai (in 9,37) zegt het ook: opnemen, ruimte maken en bij de hand nemen. Verwelkomen en voorzien van het nodige. Jezus’ tweede les is daarmee voorbij. Zo heeft het evangelie ons gebracht van de afwijzing van Jezus aan het begin naar het welkom (via het kind) aan het eind. En zo brengt het de leerlingen van een strijd om de hoogste plaats naar het dienen van de minste. Ware navolging is deze weg te gaan.
De rechtvaardige
De eerste lezing uit het boek Wijsheid spreekt over de figuur van de rechtvaardige en verstaat daar iemand onder die het woord van God bewaart en het tot zijn recht laat komen, een man van gebed en de daad bij het woord. Noach, Abraham en Jozef heten bijvoorbeeld rechtvaardigen in het Oude Testament. In deze passage zijn tegenstanders van de rechtvaardige aan het woord. Zij maken diens levenswijze en overtuigingen belachelijk en stellen voor om hem maar eens met geweld te beproeven. Eens zien wat God doet, eens zien of zijn godsvertrouwen terecht is. Vele uitdrukkingen doen denken aan het lijdensverhaal van Jezus. Het ligt dan ook voor de hand de rechtvaardige Jezus te noemen, maar dan zijn we er nog niet, want Jezus wil dat zijn leerlingen Hem volgen op zijn weg en Hij geeft in het evangelie van vandaag opnieuw aan hoe dat kan. Zij worden ook geroepen rechtvaardigen te zijn. Nu begrijp ik hun weerstand en angst nog beter, want de weg is niet gevrijwaard van tegenstanders, beproevingen, en het kruis. Het Marcusevangelie eindigt met de vervulling van Jezus’ woorden: Hij verrijst uit de doden (16,1-8). Zo worden zijn tegenstanders in het ongelijk gesteld. God is (toch) met Hem. Hoe volg ik? Marion Korenromp Er is een wereld te redden Waar komen bij u vechtpartijen en ruzies uit voort? Deze vraag stelt Jakobus aan ons in de tweede lezing. Het is een eenvoudige en ernstige vraag die aansluit bij de beginselen van de bergrede van Jezus, namelijk: Heb uw naaste lief. Dat klinkt gemakkelijk maar is het vaak niet. In veel families ontstaan ruzies die soms jarenlang duren. Ruzies komen bijna altijd voort uit iets begeren wat je niet hebt. Alle drie de lezingen vandaag getuigen daarvan. Maar ze geven ook een antwoord op hoe wij ruzies en vechtpartijen kunnen voorkomen. En dat antwoord is net zo eenvoudig als de vraag. We kunnen deze voorkomen door de minste te durven zijn.
Overweging
E
r is een joods gezegde dat luidt: wie één mens redt, redt de hele wereld. Met zulke gezegdes mogen we blij zijn. Het betekent dat we niet alles op onze schouders hoeven te nemen. We hoeven niet de
Jan Luyken (1649-1712), Jezus zegent de kinderen (tekening op papier, 1712; Amsterdam Museum Amsterdam)
hele wereld te redden, een klein stukje is genoeg om een verandering ten goede in gang te zetten.
Een wereld redden
Misschien kent u de film ‘Schindler’s List’ van Steven Spielberg. De film is gemaakt in 1993 en won meerdere Oscars. Hij vertelt het waargebeurde verhaal van Oskar Schindler. Deze Duitse industrieel redde in de Tweede Wereldoorlog het leven van twaalfhonderd Joden uit Polen en Tsjecho-Slowakije. Hij deed dat door ze op een lijst van onmisbare werknemers in zijn emailfabriek te zetten. Zo behoedde hij veel van zijn Joodse werknemers voor deportatie naar concentratiekampen. De mensen die toch opgepakt en weggevoerd werden, probeerde hij terug te halen door ze van de nazi’s te kopen – alles onder het mom van onmisbaarheid voor zijn fabriek. Naarmate de film vordert, zie je hoe Schindler steeds gedrevener wordt om zijn werknemers te redden. Van een rijke industrieel wordt hij de dienaar van allen. Het bijzondere is dat bijna al zijn werknemers de oorlog overleven. En toch voelt Schindler zich schuldig. Hij vindt dat hij meer had kunnen doen. Hij had zijn auto, zijn dure horloge, kunnen verkopen om nog meer levens te redden. En dan zegt zijn secretaris tegen hem: ‘Het is goed, je hebt veel gedaan, want wie één mens redt, redt de hele wereld.’ Aan het einde van de film zie je hoe de voormalige Joodse werknemers met hun kinderen, hun
kleinkinderen en achterkleinkinderen, een lange stoet vormen. Schindler heeft niet alleen twaalfhonderd mensen gered, hij heeft toekomstige generaties gered, een heel volk. Wie één mens redt, redt een wereld.
De laatste van allen
Dat geldt ook voor ons. Ook wij kunnen een wereld redden. Het gaat er hierbij niet om of je meer doet dan een ander, ook gaat het er niet om of je de beste of de belangrijkste bent. Vandaag horen we in de evangelielezing hoe Jezus totaal geen boodschap heeft aan onderlinge wedijver. Hij zegt tegen zijn leerlingen: ‘Als iemand de eerste wil zijn, zal hij de laatste van allen zijn en de dienaar van allen.’ Wat Jezus hier zegt, is wezenlijk. Het betekent dat hoe groter je verantwoordelijkheid is, hoe dienstbaarder je zal moeten zijn. Als een leidinggevende wil dat iedereen tegen hem opkijkt, omdat hij zo belangrijk is, dan is hij met zichzelf bezig in plaats van met zijn bedrijf. Zijn taak is juist om ervoor te zorgen dat zowel de personeelsleden als de klanten zich gezien en gehoord weten en dat zij tegemoetgekomen worden waar dat wenselijk en mogelijk is. Dat is dienstbaarheid. De hoogst geplaatste in een organisatie is ieders dienaar. Bij uitstek geldt dat voor Jezus. Hij is de allerhoogste en noemt zich de laatste van allen. Zijn dienstbaarheid ging tot het uiterste. Hij offerde zelfs zijn leven op om ons te redden.
27
Dienstbaarheid
Dienstbaarheid is niet bepaald een populaire eigenschap. In onze tijd worden we aangemoedigd om mooier, beter, rijker of belangrijker te zijn dan anderen. Het valt op als jonge mensen een studie of baan ambiëren waarin dienstbaarheid voorop staat. En toch maakt juist dat ons uiteindelijk gelukkig. Ik ken niemand die gelukkig wordt van zichzelf, van zijn status of zijn geld. Ik ken daarentegen heel veel mensen die gelukkig worden omdat ze van betekenis kunnen zijn voor hun familie, buren, vrienden of collega’s. Dienstbaarheid maakt wederzijds gelukkig. Ze komt niet alleen de ander, maar ook jezelf ten goede. In het verpleeghuis waar ik werk, vraag ik soms wat bewoners het belangrijkste vinden. Het antwoord luidt bijna altijd: lieve zusters en broeders - gewoon een verpleegkundige of verzorgende die de tijd neemt voor een praatje, die een arm om je heen slaat als je het moeilijk hebt. Personeel dat dienstbaar is, maakt zorg tot werkelijk goede en menselijke zorg. Om van betekenis te zijn, hoef je niet eens veel te doen. Je hoeft geen wereld te redden, je hoeft niet het onmogelijke te doen. Wie één mens redt, redt een wereld. En het mooie is: je redt ook jezelf.
28
Sluit God in je armen
Als Jezus met zijn leerlingen van zijn tocht thuiskomt, vraagt Hij hun: ‘Waar hadden jullie het onderweg toch over?’ De leerlingen zwijgen, want ze hadden ruzie gemaakt over de vraag wie de grootste was. Als antwoord zet Jezus een kind in hun midden, slaat zijn armen eromheen en zegt: ‘Wie een van zulke kinderen ontvangt in mijn naam, ontvangt Mij. En wie Mij ontvangt, ontvangt niet Mij, maar Hem die Mij gezonden heeft.’ Deze woorden houden een geschenk in dat we krijgen als we onze naaste liefdevol bejegenen. Telkens als we het welzijn van de ander voor ogen hebben, krijgt Christus in ons gestalte. We maken niet alleen de ander gelukkig, maar ook onszelf, omdat de kracht van Christus in ons groeit en ons tot betere, liefdevollere mensen maakt. We hoeven maar één kind, één mens te omarmen en te koesteren, en je sluit God in je armen, want die ene mens vertegenwoordigt heel Gods schepping. Laten we niet het onmogelijke van onszelf of van de ander verwachten. Gods goedheid kunnen we laten zien door dat ene kleine gebaar van liefde en medemenselijkheid. Amen. Joke Meijer
Zondag 27 september 2015
Zesentwintigste zondag door het jaar (B) Num 11,25-29 Ps 19 Jak 5,1-6 Mar 9,38-43.45.47-48 Schriftuitleg
B
ewaar vrede onder elkaar! Deze aansporing (Marcus 9,50) besluit het onderricht van Jezus en zet het voorgaande in een bijzonder licht: wat voorafgaat, kan gelezen worden als mogelijkheidsvoorwaarden om deze vrede te bewaren. Jezelf en anderen niet van de goede weg afhalen is daar één van. Respecteren dat een ander andere keuzes maakt, maar toch door dezelfde geest gedreven wordt, is een andere.
Door dezelfde geest gedreven
De verhalen in Numeri 11 en Marcus 9 vertonen eenzelfde patroon. In beide situaties gebeurt er iets bijzonders, wat in de ogen van sommige betrokkenen toekomt aan een uitverkoren groep. Daardoor stelt zich de vraag wat te doen met mensen die zich niet, of niet volledig, bij deze groep aansluiten. Moet hun niet de mond gesnoerd worden als zij zich weigeren te conformeren aan de groep?
Mozes verzamelt de oudsten die hun taak goed vervullen bij de tent. God schenkt zijn geest aan deze groep en zij profeteren, een uitzonderlijke gebeurtenis die zich niet meer herhaalt (Numeri 11,25). In het Marcusevangelie krijgen de twaalf de macht om net als Jezus de onreine geesten uit te drijven (3,16; 6,7). In beide situaties is er protest als iemand die niet tot de uitverkorenen behoort, toch ook profeteert of demonen uitdrijft. Dit protest komt bovendien van iemand die zelf in een uitverkoren positie staat: Jozua, Mozes’ rechterhand, en Johannes, die nog maar kort geleden getuige was van Jezus’ gedaanteverandering. Dit suggereert een poging tot controle en centralisatie van macht bij een selecte groep. Wie niet aansluit bij de groep, mag blijkbaar niet delen in de voorrechten. Eldad en Medad beantwoordden wel aan de criteria om bij de uitverkoren groep te horen (ze stonden op de lijst van zeventig mannen die hun taak als opzichter van het volk goed vervullen), maar ze waren niet met Mozes naar de tent gegaan (Numeri 11,26). De man die in Jezus’ naam demonen uitdreef, wilde zich niet bij de leerlingen aanslui-
Voorbede Barmhartige God, in vertrouwen op U bidden wij: • voor fantasievolle en vindingrijke mensen, voor hen die ruimte geven aan uw Geest om te waaien; dat zij onder alle omstandigheden nieuwe mogelijkheden zien, dat hun creativiteit anderen ten goede mag komen... • voor mensen die zich onzeker en onveilig voelen als de hun vertrouwde regels en voorschriften veranderen; dat zij zich open durven stellen voor het onverwachte en zicht houden op een toekomst in U... • voor mensen die voor anderen een bron van inspiratie zijn, voor profeten en gangmakers, voor bezielers en kunstenaars; dat zij de wereld mooier en beter maken, dat uw Geest hen steeds blijft bezielen... • voor mensen die durven dromen van vrede, in hun eigen omgeving en in de wereld waarin wij leven; dat zij, tezamen met medestanders, zich hiervoor inzetten, dat uw visioen van vrede werkelijkheid wordt... God, zie vol ontferming neer op al uw mensen. Verhoor ons gebed en voed ons verlangen naar een leven in overgave aan U. Door Christus onze Heer. Amen.
ten (Marcus 9,38). Hierdoor diskwalificeert hij zich in de ogen van degene die protesteert, en moet hem de mond gesnoerd worden. Maar zowel in Numeri als in Marcus wijst de hoofdrolspeler de protesterende persoon terecht. Mozes wil het profeteren van Eldad en Medad niet tegenhouden, integendeel: hij wenst dat heel het volk door Gods geest zou profeteren. Ook Jezus wil niet tegenhouden dat iemand van buiten zijn naaste kring in zijn naam demonen uitdrijft. Wie niet tegen ons is, is voor ons, redeneert Hij. Wie in Jezus’ naam demonen uitdrijft, zal allicht niet beweren dat Jezus die macht van de vorst van de duivels kreeg.
Erkenning van Jezus als Messias
Het gesprek over de man die in Jezus’ naam demonen uitdrijft zonder bij de leerlingen te horen, maakt deel uit van een ruimere passage van onderricht aan de leerlingen. Dit onderricht wordt samengevat in de lijdensaankondiging dat de Mensenzoon wordt uitgeleverd aan de mensen die Hem zullen doden, maar dat Hij na drie dagen zal opstaan (Marcus 9,31). De christelijke gemeenschap verkondigt een gekruisigde Messias. Zo’n visie is
moeilijk te vatten voor wie de komst van de Messias associeert met een succesverhaal van verzet tegen de Romeinse overheersing, of met het herstel van het davidische koningschap. Als Petrus op de vraag ‘wie zeg jij dat Ik ben?’ Jezus als Messias benoemt, verbiedt Jezus om hierover te spreken, en begint Hij het onderricht over de lijdende Mensenzoon. Maar Petrus heeft het hier zo moeilijk mee dat hij tegen Jezus ingaat (8,27-33). Jezus wijst hem terecht: niet wat de mensen willen, maar wat God wil, telt. Wat Messias zijn betekent, en wat het betekent om deze Messias te erkennen, is iets dat de leerlingen maar gaandeweg leren. Als Messias keert Jezus alle bestaande verhoudingen om: wie de belangrijkste wil zijn, moet ieders dienaar zijn (9,35). Het uitdrijven van demonen is door heel het evangelie heen signaal dat de messiaanse tijd is aangebroken. De geesten en demonen weten wie Jezus is: de heilige van God (1,24; vergelijk 1,34). Het teken van de uitdrijving van onreine geesten en demonen volstaat echter niet om mensen inzicht te doen krijgen in wie Jezus is. Weliswaar erkent men dat Jezus een nieuwe leer brengt met groot gezag (1,27), maar de oorsprong van dit gezag wordt betwist. Zo beweren Schriftgeleerden dat Jezus bezeten is door Beëlzebub, en daardoor demonen kan uitdrijven (3,22). Wellicht is dit wat met het ‘kwaad spreken over Jezus’ (9,39) bedoeld wordt. Wie in Jezus’ naam demonen verdrijft, kan dit niet aan duivels toeschrijven zonder zichzelf als dienaar van het kwaad te omschrijven. In dit licht is het logisch: wie niet tegen Jezus is, is voor Hem, en erkent zo de nauwe band tussen Jezus en God. Ook tussen Jezus en zijn leerlingen is er een bijzondere band. Volgens Marcus is deze band echter niet elitair in de zin dat hij bijzondere voorrechten met zich meebrengt waar anderen van uitgesloten zijn.
Op de goede weg
Een belangrijk aspect van het christen zijn is in Marcus 9 het ‘op de goede weg’ blijven, enerzijds positief benoemd, anderzijds aangegeven als het vermijden dat je de verkeerde weg opgaat. Hierbij is de focus om zelf niet van die goede weg af te dwalen tot driemaal toe herhaald: handen, voeten en ogen kunnen je op de verkeerde weg zetten. Door te doen, de wijze van kijken en de wegen die je gaat, kun je afwijken van de goede weg. Beter jezelf pijnlijk inperken dan helemaal niet in het rijk Gods te komen. Maar het allerergste is een ander doen afwijken van de goede weg: dan kan men beter sterven. Als men dit verbindt met de mens die demonen uitdrijft, maar niet deel uitmaakt van de kring van leerlingen, dan is het anderen verbieden van het bevrijden van mensen in Jezus’ naam heel ernstig: je doet een ander afwijken van de goede weg, en bovendien zal je zelf door je oordelende blik, je doen en je levensweg ook afwijken van de goede weg. Het vraagt een onbevangen blik om te erkennen dat de buitenstaander op de goede weg is en demonen verdrijft, zeker als dat je eigen mensen niet altijd lukt (9,18). Ine Van Den Eynde
29
Leer en leven Vrijheid is een groot goed is – zeker in de Vredesweek mogen we ons dat realiseren. Maar vrijheid zonder wetten en regels ontaardt al snel in chaos. Voorschriften en bepalingen zijn nodig en onmisbaar om op een goede manier te kunnen samenleven. Maar soms kom je tot de ontdekking dat het leven sterker is dan de leer. Sommige situaties vragen om een creatieve en onorthodoxe benadering. We kennen de uitdrukking: ‘De Geest waait waar zij wil’. Hoe juist is deze zienswijze! De Geest aan banden leggen is niets minder dan oppositie voeren tegen God. De lezingen voor deze dag geven ons aanleiding om hier wat langer bij stil te staan.
Overweging
Z
e worden vaak in één adem genoemd: vrede en veiligheid. Ze liggen ook wel in elkaars verlengde en daarom vormen ze een natuurlijke combinatie. Maar gaat het over de vraag hoe je zoiets als vrede mogelijk maakt of tot stand kunt brengen, dan is de combinatie ‘vrede en vrijheid’ misschien wel minstens even zinvol. Vrijheid om eigen keuzes te kunnen maken en om niet steeds aan banden gelegd te worden, vrijheid als creatieve expressie om vrede duurzaam te maken – daar is durf voor nodig, en een beetje lef... 30
Ongebaande wegen
In de lezingen uit Numeri en Marcus ontdekken we de ruimte die God ons geeft om namens Hem te spreken en te handelen, een ruimte die groter is dan wij vermoeden. Hoort hoe God met mensen omgaat! Wij denken vaak in vastomlijnde kaders en laten ons doen en laten daardoor bepalen, want dat geeft zekerheid en daar houden we ons graag aan vast. Maar God gaat anders te werk. Waar de Geest van God vaardig wordt over mensen, daar worden kaders doorbroken en grenzen overschreden. Heel wat anders dan de ‘hokjesgeest’ die zo vaak bepalend is voor ons eigen handelen! Het is soms alsof angst ons parten speelt wanneer we in bepaalde situaties afwijken van bestaande regelgeving. Alsof je daardoor gedesoriënteerd raakt. De kunst van het loslaten vraagt van ons dat we in het leven de moed opbrengen om ook eens ongebaande wegen te gaan.
Ruimdenkend kunnen zijn
Zowel bij Mozes als bij Jezus kun je zien hoe ruimdenkend God eigenlijk is. Mozes heeft geen moeite met het gegeven dat Eldad en Medad wel deelden in de geest en profeteerden, hoewel zij niet aanwezig waren geweest op de samenkomst waarbij de anderen de geest hadden ontvangen. Daarmee schaart Mozes zich overduidelijk achter Gods eigen initiatief: ‘Ik zou willen dat heel het volk van de HEER profeteerde en dat de HEER zijn geest op hen legde.’ Jezus handelt op vergelijkbare wijze, wellicht door Mozes geïnspireerd. Hij heeft geen moeite met het feit dat
een ‘buitenstaander’ in naam van Christus een machtige daad verricht die een ander ten goede komt. Zo iemand kan ook bevrijdend en genezend optreden in zijn naam. Voor Jezus is niet van doorslaggevende betekenis of je eigenlijk wel tot de directe kring van de leerlingen behoort. Wat uiteindelijk telt, is het gegeven of iemand handelt naar de bedoelingen van Jezus: doen wat Hem voor ogen staat. Het gaat Hem uiteindelijk om de mentaliteit, het woord waarin we de geest (‘mens’ is ‘geest’ in het Latijn) nog herkennen. Voor Jezus is de achtergrond van waaruit je handelt niet het belangrijkste.
Grensoverschrijdend durven zijn
Het is begrijpelijk dat wij de behoefte voelen om ordening aan te brengen in de dagelijkse werkelijkheid. Wij willen indelen, onderbrengen in categorieën, systematiseren, regels opstellen en voorschriften uitvaardigen. Op die manier wordt alles een stuk overzichtelijker. We kunnen dan gemakkelijker een onderscheid aanbrengen tussen goed en niet goed. We zeggen dan bijvoorbeeld: de regels van het spel schrijven het voor, we moeten handelen ‘volgens het boekje’. Natuurlijk is het niet verkeerd om zo de werkelijkheid van Communiegebed Heer Jezus Christus, Zoon van God, hoe zullen wij U danken voor dit brood dat U ons in handen legt om met elkaar te delen als voedsel voor onderweg? Ga met ons mee en geef ons vrede. Wie bent U? Hoe mogen wij U noemen, Redder die ons het leven geeft? Wij tasten rond, ontheemd en moedeloos. Wees onze gids en ga ons voor. Ga met ons mee en geef ons vrede. Dat wij uw roepstem horen, uw woord dat vrede brengt en onze onrust stilt. Dat wij U zien en volgen op de weg die wegvoert uit duisternis en dood. Ga met ons mee en geef ons vrede. Schenk ons uw Geest, uw levenskracht die al ons kwaad verdrijft en ons geneest van onze geldingsdrang en zelfzucht. Doe ons herleven, maak ons vrij. Ga met ons mee en geef ons vrede. Red ons uit de onmacht en de angst, weer van ons af alle oorlog en geweld, maak ons tot stichters van uw vrede, laat komen uw koninkrijk, voorgoed. Ga met ons mee en geef ons vrede.
ons leven te ordenen, maar we mogen nooit vergeten dat regels en voorschriften slechts een (hulp)middel zijn en nooit doel op zich. ‘Regelfetisjisme’ is een vorm van onvermogen om de letter van de geest te kunnen onderscheiden. Dat is benauwend want het beneemt je altijd de adem. Soms moet je daarom welbewust van de regels en voorschriften afwijken om toch het vooropgestelde doel te bereiken. Vandaar de bekende uitdrukking: ‘de uitzondering die de regel bevestigt’. Diep van binnen weten we natuurlijk wel dat het leven sterker is dan de leer. Wetten zijn er om de richting van het menselijk handelen te bepalen, maar niet om de inventiviteit en de creativiteit aan banden te leggen. Het zou dwaas zijn om te pleiten voor een samenleving of een kerk zonder regulering van ieders doen en laten. Een mentaliteit van ‘vrijheid blijheid’ ontaardt in chaos en willekeur. Regels moeten er zijn, precies zoals rituelen (om het te zeggen met de woorden van de vos uit De Kleine Prins). Maar je mag hopen dat de betrekkelijkheid ervan ook ingezien wordt. En dat er altijd vindingrijke mensen zullen zijn met fantasie en creativiteit wanneer situaties erom vragen. Dat er op tijd besloten kan worden om nu toch maar een grens te overschrijden wanneer het echt nodig blijkt. Om niet te verstarren of vastgeroest te raken. Er mag ruimte zijn voor het onverwachte en het spontane omwille van de levendigheid van het bestaan. Mensen zijn geen machines of computers die geprogrammeerd moeten worden om naar behoren te functioneren. Hoe dodelijk is het niet wanneer alles of iedereen voorspelbaar wordt? De mens is geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. De lezingen van deze dag maken ons duidelijk hoezeer Gods initiatief soms ook
grensoverschrijdend kan zijn. De Geest van God laat zich niet inpalmen of inperken! Het evangelie moest uiteindelijk ook buiten de vastomlijnde kaders van het Godsvolk verkondigd worden. In het bijbelboek Handelingen is het de Geest die keer op keer de grenzen verlegt waardoor het evangelie ook buiten het grondgebied van Israël bekendheid krijgt. Dat geeft dynamiek, voortstuwing: de Geest waait waar Zij wil...
Al was het maar…
Jezus vraagt niet het onmogelijke van mensen. Van Hem hoef je geen grootse of bovenmenselijke prestaties te leveren om aanvaard te worden. Hij heeft het over een beker water die niet vergeten zal worden. Een beker koud water – kan het minder? Jezus brengt God ter sprake op een wijze die bemoedigend is en waar we zoveel hoop uit kunnen putten. Daarin handelt Hij helemaal in de geest van de Thora waar geschreven staat dat Gods geboden niet te zwaar zijn of buiten je bereik zouden liggen. ‘Het woord is dicht bij u, in uw mond en in uw hart. U kunt het dus volbrengen’ (Deuteronomium 30,14). Denk niet te snel: onbegonnen werk! Het is te doen, ga er dus maar aan staan… Dit alles kan ons bevestigen in de overtuiging dat we ieder in onze eigen situatie voor een ander van betekenis kunnen zijn. Zeg ook niet te gauw: wat stelt het nu eigenlijk allemaal voor? Denk vooral ook niet geringschattend over jezelf! Denk maar aan die beker water. Juist in het kleine kun je groots voor de dag komen! Harry Tacken
In kleine kring Teksten, gebeden en suggesties voor thuis, in kleine kring of met kinderen Nazomeren In augustus en september komt de zomer tot rust. De lange dagen worden alweer korter, het heldere licht van hoogzomer maakt plaats voor een vorm van ‘tevredenheid’: lome warme dagen, de eerste mistflarden, de onstuimige onweersbuien. Het fruit rijpt aan de bomen, de eerste oogst kan worden binnengehaald. Een tijd om verwonderd stil te staan bij de rijkdom van Gods schepping. Wie is Hij toch, dat Hij ons dit alles toevertrouwt?
Suggestie
Schik een aantal echte zomerbloemen in een vaas tot een uitbundig boeket en/of creëer een schaal vol seizoensfruit. In september, op ziekendag: zonnebloemen, maar ook de eerste chrysanten en pompoenen.
Evangelie: Marcus 8,27-35
(vierentwintigste zondag door het jaar) Jezus trok met zijn leerlingen door de streek. Onderweg joeg Hij kwade geesten weg en genas de zieken. Hij vroeg aan zijn leerlingen: ‘Wat denk je dat de mensen van Mij zeggen?’ De leerlingen zeiden: ‘Sommigen zeggen dat je Johannes de Doper bent of een profeet, zoals Elia.’ Jezus stelde nog een vraag: ‘En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?’ Petrus zei: ‘Jij bent de Messias.’ Jezus legde uit dat hun nog heel wat te wachten stond. Omdat de mensen Hem niet zouden begrijpen zouden ze Hem gevangen nemen en de doodstraf geven. Maar Hij vertrouwde erop dat God Hem niet voor eeuwig dood zou laten zijn en dat Hij na drie dagen zou verrijzen. Dat vertelde Hij allemaal aan zijn vrienden. Petrus riep Jezus tot de orde. ‘Zo zou het toch niet met
31
een Messias gaan?’ Maar Jezus antwoordde: ‘Petrus, hou je mond! Wat jij denkt over de Messias, is niet zoals God erover denkt. Het gaat niet om wie de belangrijkste en machtigste is, maar of je voor anderen zorgt en van hen houdt. Dan breng je de blijde boodschap in heel de wereld.’
Gebed
Goede God, U hebt de wereld geschapen om uw grootheid zichtbaar te maken, en de mens hebt U gemaakt om U en elkaar met liefde en vreugde te dienen. Leer ons steeds beter te begrijpen wat dat betekent voor ons leven. Laat uw Geest op ons rusten en ons leiden op de weg van Jezus, vandaag en alle dagen van ons bestaan. Amen.
Voorbede
Goede God, U helpt ons te leven en naar U toe te groeien. Daarom bidden wij U: voor wie zorg dragen voor uw schepping, voor wie met liefde plant en oogst; dat heel de natuur van uw aanwezigheid spreekt… 32
voor ieder die U zoekt, voor allen die U herkennen in de wonderen van ons leven; dat zij uw rust en vrede uitdragen… voor vrouwen, mannen en kinderen, voor alles wat leeft en ademhaalt; dat ieder mens uitgroeit naar ware grootte… Goede God, wij bidden U voor wie ons lief is. Verhoor onze gebeden en help ons bij te dragen aan een wereld die tot bloei komt, door Christus, onze Heer, vandaag en alle dagen. Amen.
Vredeswens
Telkens weer zaait Jezus woorden van vrede in ons. In ons wil zijn woord tot leven komen en vrucht dragen. Zo laat Hij ons delen in zijn liefde. Laten wij elkaar een hand geven en elkaar in zijn naam alle goeds toewensen.
Gebed
Goede God, wij danken U om de seizoenen met elk hun eigen karakter, want in heel de natuur herkennen wij uw heilige Naam. Wij danken U om deze zomer, om alle licht en warmte, om alles wat groeit en bloeit, en wij bidden U: omring ons met uw zorg en aandacht, vandaag en alle dagen. Amen.
Zending en zegen
Laten we gaan met de zegen van God. Moge Hij voor ons zijn als de zomer voor het land, het warme licht, de uitbundige groei en bloei. Zo zegene ons God, die is: Vader, Zoon en + heilige Geest. Amen.
Psalm 19
Veel psalmen zijn geschreven om God lof toe te zingen vanwege zijn schepping of omdat mensen hebben ervaren dat God dichtbij hen is. De psalmen staan vaak op naam van koning David, maar het is niet zeker dat hij deze liederen ook echt heeft geschreven. Voor ons maakt dat niet veel uit, als we de Heer maar toezingen met hart en ziel, zoals met deze woorden: De hemel toont de glorie van God en zegt: ‘Ik kom uit zijn handen.’ Elke dag wordt dat verkondigd, elke nacht wordt dat gefluisterd, zonder tong of taal, zonder stem. En toch klinkt deze boodschap over heel de aarde, tot aan haar grenzen. De Heer, onze God, heeft gesproken en zijn wet is volmaakt. Wat Hij zegt, is betrouwbaar, het maakt een eenvoudig mens wijs. Wat Hij voorschrijft, is goed, een vreugde voor het hart. Wat Hij opdraagt, is helder, een licht voor de ogen. Wat Hij zegt, is zonder smet en houdt voor altijd stand. Zijn voorschriften zijn betrouwbaar. Wie zich daardoor laat aansporen, zal ze met vreugde onderhouden en zeggen: ‘De Heer is mijn rots.’
LITURGIEKATERN 2 augustus - 27 september 2015 Het katern heeft een liturgie voorbereidende functie en is als zodanig een aanvulling op de losbladige Altaarteksten (gebeden en lezingen voor alle dagen). Redactie: Joke Brinkhof, Erik van den Borne, Ko Joosse, Joke Meijer
[email protected] Jaarabonnementen: Liturgiekatern Liturgiekatern+ Altaarteksten zon- en feestdagen Liturgiekatern + Altaarteksten zon- en feestdagen + weekdagen Altaarteksten zon- en feestdagen Altaarteksten weekdagen Altaarteksten zon- en feestdagen + weekdagen G-Liturgiekatern, groepsabonnement (5 exemplaren) E-Liturgiekatern PDF via e-mail E-Liturgiekatern in combinatie met ander abonnement
€ 100,00 €
170,00
€ 200,00 € 100,00 € 115,00 €
135,00
€ €
150,00 60,00
€
35,00
De prijzen van de papieren abonnementen zijn inclusief porto- en andere verzendkosten. Een abonnementsjaar loopt van 1 oktober tot 1 oktober. Het abonnement wordt automatisch verlengd wanneer vóór 1 juli geen opzegging is ontvangen.
[email protected] www.inuwmidden.nl
[email protected] Postbus 2348 6201 DA Maastricht tel. 043 321 96 87 ISSN: 2215-1265 © In Uw Midden, Stegraprint bv Maastricht 2015 De bijbelteksten van de lezingen in deze uitgave zijn met toestemming overgenomen uit De Nieuwe Bijbelvertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap 2004/2007. Het Nederlands Bijbelgenootschap brengt de Bijbel dichterbij. Meer informatie op www.bijbelgenootschap.nl.
Omslag foto: Erik van den Borne