Limburgse Monografieën Jaak Langens door Hubert Van Eygen
De dolaard, aangekomen? Uitg iftekantoor: Beringen J4d'· j aargang, nr. 2 (55) - juni 2003
Limburgse Monografieën van de Koninklijke Vereniging van Limburgse Schrijvers v.z.w. jaargang 14. nr. 2
Hubert Van Eygcn Weencrsteenwcg 265. 3640 Kinrooi. tel. 089 70.32. 1-l hubcrt. vanc) gen 'a sh.) net. he
Colofon teJ.. <,t\'lmerling & la)-Out l lootdredactct1r en v.u Rcdact iead res
l lubcrt Van C)gen
Louis Brans P. Verboislaan 13 3621 ! anah.en tel. 089 71 .76.60
Foto's· an:hiefJan langen<,. Hubert Van F·)gen
D 2003 5-W4102
De prlJ~ \an het jaarabonnement van de Limburgse Monografieën bedraagt voor 4 nummers: 15 E' te 5torten op de rekening van de Bank van de Po'it nr. 0000860 1-U....J-l met vermelding "Limburgse Monografieën van de KVL S". De1.e uitgave geniet auteursrechtelijke bescherming overeenkomstig de \\d van 1994.
Een wonder mengsel van folklore en handelsreizigersgeest". Het komt niet zo vaak voor dat romanpersonages bekender worden dan hun schrijvers. Zo z ijn er een aantal helden die collectief erfgoed zijn. Dan denken we in onze literatuur in eerste in stantie aan Reintje de Vos, Jan zonder Vrees en Tijl Uilenspiegel, maar ook en vooral aan "De Wille" ( 1920) van Ernest Claes, "Pallieter " ( 1916) van Felix Timmermans en ze lfs aan "Bartje " ( 1935) van Anne De Vries. Deze collectieve popul ariteit hebben de personages meestal te danken aan het feit dat ze ook film- of televisiehelden werden én omdat ze vroeger op de lij st van verplichte literatuur prijkten in het midde lbaar onderwijs. Wat bovengenoemde personages nog extra hebben, is het feit dat zij ' de vrijheid' belichamen. Het zijn personages die lak hebben aan de strakke regels die de (volwassen) maatschappij ons oplegt en die nog met volle teugen kunnen genieten van wat de pure natuur ons kan bieden. Vaak werden de werken waarin ze figureerden ' pittoresk' en folkloristisch genoemd: "een wonder mengsel van folklore en handelsreizigersgeest " (J. Greshoff). Het zijn producten van het neo-romantisme dat getypeerd wordt door het irreële, historische of exotische kader waarin romans en verhalen geplaatst worden. Daarbij wordt in deze verhalen vaak een taal gebruikt die sterk aanleunt bij het dialect. Voor Limburg mag aan dit rijtje van romantische vrijbuiters nog één personage toegevoegd worden dat zijn schepper lang heeft overleefd, nl. "Rosse lei " uit Tongerlo in Noordoost-Limburg. Deze rakker zag in 1932 het levenslicht en werd door het Davidsfond s op 77.500 exemplaren verspreid. Vele Limburgers kennen deze schalkse boerenjongen nog maar al te goed, maar zijn schepper zijn ze meestal vergeten ... Dat hij daarenboven nog een vijftal andere opmerkelijke boeken heeft geschreven weet bijna niemand meer! Rosse Lei is de guitige durfal die ons terug doet denken aan onze zorgeloze kindertijd waarin de regels van de volwassen wereld nog niet waren doorgedrongen ... Hij is de ruwe bo lster die snel ontvlamt, maar d ie ook een goed hart heeft, kan smelten voor een lieve meisj eslachen uren kan ronddolen in de pracht ige heide en bossen van NoordoostLimburg. Maar er zit meer achter. 3
Een dolaard, net als zijn grootvader Wanneer je het leven van Lei's schrijver Jaak Langens probeert te reconstrueren, kom je er achter dat deze Lei een 'vlucht' is, een droom, een uitlaatklep voor iemand die op jonge leeftijd al héél wat meer miserie heeft meegemaakt dan velen in een heel leven. Als je dan ook nog zijn andere werken langs z ijn bestseller " De kermis van Rosse Lei" legt, komt al sne l het beeld bovendrij ven van ' de dolaard ', de eeuwige zoeker, de getormenteerde zwerver... Om Jaak Langensju ist te kunnen plaatsen, moeten we twee generaties teruggaan, nl. tot in 1829 toen op 13 maart in Hamont zijn grootvader Jan-Mathijs Ballings werd geboren. Deze telg van een oude teutenfamilie heeft het zwerversbloed én het literaire talent doorgegeven aan zij n latere kleinzoon Jaak Langens! Net als Jaak werd ook hij gedure nde zijn jonge leven met tal van overlijden s van zijn naaste familieleden geconfronteerd (zo stierf zijn vader toen hij nog maar twee was), maakte hij zijn studies niet af, zwierf hij jarenlang rond, schreef hij massa' s gelegenheidsged ichten, was hij een graag geziene redenaar en had hij iets te maken met het Davidsfonds! Oorspronkelijk was Ballings voorbestemd om méér te worden dan alleen maar 'een teut', een rondreizende handelaar die de rijke Nederlandse boerinnen de centen uit hun buidels haalde met allerlei waren. Maar de muren van het seminarie te Sint-Truiden konden hem niet gevangen houden. Hij brak zijn studies af in 1851 toen hij er het eerste jaar filosofie volgde. In datjaar was hij er lid van Utile Dulci. ln 1852 werd zijn in 1850 geschreven "Een lotgeva/leken van Ui/spiegel" gepubliceerd in de 'Letteroefeningen van het Taelminnend genootschap
opgerigt onder de Leerlingen van het Klein-seminarie te Sint-Truiden, Utile Du/ei'. In dat ged icht zien we de latere Rosse Lei én "de dolaard" van Jaak Langens al ten tonele verschijnen ... De eerste strofe van dit kolderrijke gedicht gaat als volgt: "Toen Uilenspiegel nog zyne poet-
sen beging, / En van zynen vader meer priegel ontving, / Voor al zyne perten, dan brood op de kaken; / Besloot hy aen vrienden en goed te verzaken, / Om elders in boetnis zyn dagen te slyten ".
4
Aangezien hij uit een bekende teutenfamilie stamde, kon hij blijkbaar niet weerstaan aan de lokroep van het avontuurlijke en oh zo lucratieve zwerversbestaan van de teuten. In de periode 1850-1864 trok hij als teut naar Nederland (waarschijnlijk naar Gorinchem en Gouda waar we andere leden van zijn familie terugvonden). Op 4 april 1864 streek de ' eeuwig zwervenJan-Mathijs Ballings de teut' neer in Tongerlo en trouwde er met Maria Frencken. Op 3 februari 1865 werd zijn eerste zoon geboren, nl. Martinus Hallings, de latere jezuïet én schrijver van godsdienstige geschriften (tot priester gewijd op 3 april 1888). Volgens het bevolkingsregister 1867-1876 van Tongerlo woonde hij in huis Dieker aan de Hoogstraat 26. Als beroep gaf hij op: winkelier, herbergier, wasbleker. De teutenhandel had hem blijkbaar ' een goeie cent' opgeleverd! Hij woonde er samen met zijn vrouw, zijn kinderen Martinus, Maria Josephina Elisabeth (0 1866), Joannes Jacobus Maria ( 1867-1869), Francisca Maria Beatrix (0 1868) en Josephus Jacobus Alphonsius (1870-1871 ), een oom Jan Francis Neyens (rentenier), Leonardus Frencken (zwager, professor, 0 As, 1831, latere missionaris) en talrijke dienstmeiden, knechten en een koewachter! Rond 1865 startte hij zijn jarenlange medewerking aan 't Maeseycker Weekblad van drukker-uitgever J. Hougaerts uit Maaseik. In dit blad publiceerde hij in een periode van meer dan 35 jaar allerlei luimige, koddige, bijtende gedichten. Deze werden in twee boekjes gebundeld, nl. "Zoete en zure herinneringen (1865-1890) " en "Het Flambeeuwken, ernstige en koddige gedichten (1865-1900)". Op l 0 november 1872 stierf zijn vrouw Maria Frencken te Tongerlo, nog geen 39 jaar oud. Op 22 juni 1873 stierf daarenboven zijn moeder Heatrijs Eijcken te Hamont. Twee jaar later op 21 april 1875 hertrouwde hij met Maria Galdermans (0 1828).
5
In 1888 werd te Bree een Davidsfonds-afdeling gesticht waarvan JanMathijs eerst ondervoorzitter en van 1890 tot 1904 voorzitter was. Op 2 1 april 1891 trouwden zijn dochters Maria Josephina en Francisca Maria. Francisca trad in het huwelijk met Jean Hubert Schoofs C0 Maaseik, 1864) en Maria trouwde met Jan Antoon Langens C0 Gru itrode, 1869). En zo komen we uiteindelijk terecht bij Jacobus Maria Josephus Antonius Langens die op 6 februari 1892 te Tongerlo geboren werd! Een jaar later, op 1 april 1893 stierf Maria Josephina Ballings te Tongerlo. Jan-Mathijs verhui sde op 23 november 1893 samen met zijn vrouw naar Opitter. Tot overmaat van ramp stierf op 28 december 1893 zijn vrouw te Opitter op 65-jarige leeftijd . Daarna verhuisde hij naar Kinrooi om er bij zijn dochter Francisca te gaan inwonen die er met haar man een bakkerij openhield. Daar zou hij zijn oude dag slijten tot hij op 1 november 1911 overleed na een rijk gevu ld leven".
Jacobus Maria Jozef Antonius Langens wordt geboren Zoals hierboven vermeld, trouwde Maria Josephina Ballings op 21 april 1891 met Jan Antoon Langens. Jan Langens was de zoon van Jan Jacob Aloysius Langens C1841-1896) en Maria Hulsbosch die overleed in 1879 toen Jan nog geen 10 jaar was. Zij woonden in het huis 'Bij de Smieët' in de Koestraat te Gruitrode. Op 8 mei 1891 kwam Jan samen met zijn vrouw inwonen in het huis van vader Ballings waar Jacobus Maria Jozef Antonius geboren werd op 6 februari 1892. Een jaar later, op l april 1893 stierf Jozefina Ballings na een langd urige ziekte. Op 6 januari 1894 hertrouwde Jan Langens met Maria Elisabeth Bongaerts. Zij kregen nog 7 kinderen waarvan er eentje heel jong stierf. Eén van de kinderen Maria Catharina (1900-1988) trad in de orde van de missionarissen van het onbevlekt hart van Maria en verbleef als missionaris in China van 1926 tot 1954 en in Frankrijk van 1955 tot 1968. 6
Tot 1903 volgde Jaak lager onderwijs te Tongerlo. Volgens Jozef Droogmans dankte hij zijn latere buitengewone vertellersgave "misschien aan het kindermeisje dat hem, zijn broer en zusters in deze eerste vlegeljaren met zo 'n wondere verhaaltjes beloonde, als ze braaf waren ". Daarna studeerde hij van 1903 tot 1906 aan het Sint-Jozefcollege te Turnhout. Op 14 oktober 1904 stierf zijn vader. Op zijn bidprentje staat vermeld dat hij ontvanger was van de kerkfabriek (waarvan hij ook een tijdje voorzitter was) en onder andere lid van de Sint-Jozefsvereniging en van de Boerengilde. Jaak langens als klein kind Op 15 januari 1906 hertrouwde zijn stiefmoeder met Leonardus Braekers (0 Beek, 1875). Zij kregen samen nog zeven kinderen, waarvan er nog twee in leven zijn, nl. Victoire (0 1913) en Henriette (0 1916). Beiden zijn kloosterzusters, de eerste in de Jacht in Heverlee, de andere in Mariaburcht in Stevoort.
••Il
Alleen op de wereld ... Op 27 januari 1908 verhuisde Jaak naar Gruitrode waar hij ging inwonen bij zijn tante Helena Langens die getrouwd was met Wilhelmus Remans, hoofdonderwijzer te Gruitrode. Zij woonden in het stamhuis van de familie Langens aan de Koestraat 32. In 1908 vatte hij zijn studies aan de normaalschool te Sint-Truiden aan. ln deze periode zou hij volgens Jozef Droogmans al aan een roman begonnen zijn: "Vermelden wij terloops, dat het schrijven Langens al heel vroeg in het bloed zat, - daar hij, zowat zestien of zeventien jaar oud, met Felix Persoons en een andere vriend, aan een roman begon, waarvan zij, om de beurt een hoofdstuk schreven, - wellicht naar het verleidende voorbeeld van "De Leemen Torens" door Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck! Het bleef bij een poging, maar het bewees dat Langens en Persoons toen al smaak in het schrijven hadden: gelukkig is het voor beiden niet bij die eerste poging gebleven!". 7
De studies aan de normaalschool zou hij nooit afmaken, net als zij n grootvader Jan-Mathijs .. . In 19 10 haakte hij af. Tot overmaat van ramp stierf op 1 november 1911 z ijn grootvader Jan-Mathijs te Kinrooi. Hij voelde zich bij wijze van spreken 'alleen op de wereld' zoals hij het ook uitdrukt in het ongepubliceerde gedicht '·Mannen traan " dat hij schreef in de loopgraven te Steenstraete op 25 maart1 9 16:
langens als student
"Nooit kend 'ik liefde ofmoedergloed Te vroeg. ach, gleed zij heen in treuren Die met haar woorden, honing zoet Het leven mij eens roos moest kleuren.' 'k Was jong toen vader op het sterfbed lag Een kusje kreeg ik nog, een kruisje zwak Toen vlood hij weg als moeder; en ik zag m 'Alleen op aard of.. onder vreemdendak.' En toen er tranen wellen wilden uit mijn oog Snokt ' ik ze wringend! 'rug; mijn oog bleefdroog. "
Toen begon de avontuurlijke periode in Jaak Langens' leven . Van 1910 tot 1925 was hij De dolende ridder ' waarover hij later zou schrijven!
"Den Europeeschen Oorlog" Op 13 maart 1912 bood hij zich aan als vrijwilliger in het leger bij de artillerie van het fort te Antwerpen. Hij kreeg er het stamboeknummer 439 en werd ingedeeld in de 2de batterij , 2de regiment. In deze periode maakte hij volgens eigen zeggen "tusschen 1912 en 14 drie interessante reisjes in Ver. Staten en Canada". Meer informatie over deze reizen hebben we jammer genoeg nergens kunnen vinden. In augustus 1914 vinden we hem weer terug in één van de verdedigingsforten rond Antwerpen, n 1. Ertbrand in de buurt van Kapelle. Vanaf dan begonnen vier afschuwelijke jaren middenin "Den Europeeschen Oorlog". De fortengordel rond Antwerpen moest de Duitsers tegen-
8
houden in hun opmars maar blijkbaar waren ze niet opgewassen tegen de kanonnen van de Duitsers. Al na korte tijd moesten de Belgische troepen zich terugtrekken. Wie echter niet op tijd wegkwam, v luchtte naar het neutrale Nederland waar al de gevluchte soldaten en burgers geïnterneerd werden. Volgens de gegevens van het Centrum voor Historische Documentatie in Evere werd Langens samen met de hele batterij van zijn fort op 18 oktober 1914 geïnterneerd in Nederland. Maar al op 31 december 1914 vluchtte hij vanuit Rotterdam naar Londen om via Le Havre terug te keren naar het depot van de arti 1lerie te Ballinghem (Sint-Omer) in Noord-Frankrijk. Daar werd hij in februari 1915 ingedeeld bij het 2de bataljon van de "carabiniers cyclistes" en zo belandde hij op 11 juni 1915 aan het IJzerfront... Van die tijd dateren z ijn eerste teksten die we hebben kunne n terugvinden. Tijdens zijn loopgraventijd schreef hij een groot aantal gedichten e n teksten in enkele kleine boekjes die gelukkig genoeg bewaard z ijn gebleven. Eén boekje bevat teksten uit de periode februari 1915 tot nieuwjaar 1917. In het begin van dit schriftje schreef hij : "Vriendelijk ver-
zocht zoo ik mocht sneven, dit herinneringsboekje op te zenden naar Mr. Remans-Langens, hoofdonderwijzer te Gruitrode (Bree, prov. Limburg, België) ". Dit boekje is een uniek ' menselijk document' dat ons een beeld geeft van hoe het 'gewone kanonnenvlees' de oorlog van de hogere heren uitvocht. Hoe verder de oorlog trouwens vorderde, hoe meer je in zijn teksten het anti-militarisme kan onderkennen. Doordat hij de meeste gedichten dateerde en voorzag van een plaatsaanduiding kunnen we z ijn ' loopbaan' aan de IJzer goed volgen. Zo vinden we hem in 1915 onder andere in Loo, Diksmuide en Oude Cappelle. In 1916 zat hij in Bourbourg, Steenstraete, Grevelingen, Pervijze, Ramskapelle, Houthem, West-Vleteren en Boesinghe. Hij heeftde loopgraven aan de IJzer dus van alle kanten gezien ... Een tweede schriftje vulde hij met verhalen over opmerkelijke collega's in de loopgraven en zelfs een uitstap naar Parijs waarover hij zich schaamde ... Wie de gruwel van de loopgraven heeft meegemaakt, kan niet vatten dat in de prachtige stad Parijs iedereen van het leven loopt te 9
genieten ... Deze teksten werden voornamelijk in 1917 in Veurne geschreven. Een goede beschrijving van hoe het leven in die loopgraven was, gaf Jaak Langens in het volgende fragment uit de onuitgegeven roman "Verschoppelingen uit het zwarte land" (Dorus) die hij later schreef over zijn ervaringen in het Luikse in de jaren ' 20: "'n Bloedig offensief
was ingezet. Dooden en gekwetsten vielen bij hoopen; elke nacht was 'n verschrikking; we leefden als in 'n hel, 'n hel van vuur, gekerm van stervenden, gehuil van gewonden, 'n donder van losbarstingen uit onze eigen kanonnen, ontzenuwend gefluit, gezoef en geraas van aanstuivende, vijandelijke projectielen die met sissen en knallen boven onze hoofden uiteenspatten. Onze zenuwen waren gespannen tol barstens toe; 't verwondert me nu nog dat op sommige dier hachelijke oogenblikken onze kop niet kapot knapte gelijk een van die gevulde granaten hoven ons". Volgens JozefDroogmans dateren zijn eerste publicaties uit deze frontjaren, nl. "beschrijvingen van oorlogstypen, leven in de loopgrach-
ten, enz. meestal in een te Londen gedrukt frontblad verschenen, en enkele ook in Nederland, door bemiddeling van de Kempische verteller Jaak Boonen ". Jammer genoeg hebben we van deze publicaties niets kunnen terugvinden. De teksten die hij tijdens de oorlog schreef, worden gedomineerd door vier voor de hand liggende thema's, nl. het snakken naar het einde van al die loopgravenmiserie, toch ook de bereidheid om tot het einde te gaan voor volk en vaderland, het gevoel van steeds op de dool te zijn en vooral het heimwee naar de geboortestreek, zoals in het gedicht "Heim-
wee ": "Ik droomde van de lieve gouw Die 'k als de schoonst op aard beschouw Waar 'k elke bloem bij name ken, Waar, naast wilgenboom en den, Naast olmenkroon en fiere eiken De witte, slanke berken prijken. (..)
10
Waar heel natuur in groenen dos Mijn wangen brengt in vuurgen blos, Mijn hart en ziele laaien doet Van minne tot dat verre goed Die grond zoo eenig lief en schoone Waar we sinds maanden niet meer wonen ".
Rosse Lei aan de IJzer... Toen we de legerloopbaan van Jaak Langen s onder de loep namen in het Centrum voor Historische Documentatie in Evere werd al snel duidelijk dat hij geen gewone piot was die maar met zich liet sollen. Zijn 'Feuillet de punitions ' beslaat verschillende bladzijden. Diverse keren werd hij veroordeeld tot enkele dagen ' cachot' . Het is net alsof ' Rosse Lei ' z ijn fratsen uithaalt aan het front... Op 6 augustus 1915 kreeg hij vier dagen ' cachot' omdat hij - terwijl hij aan het werk was in de loopgraven - aardkluiten gooide naar een korporaal. .. Op 29 januari 1916 kreeg hij 6 dagen cachot omdat hij een onbeschaamde opmerking maakte tegen de dokter van de compagnie. Op 2 maart 1916 was het weer raak. Opnieuw kreeg hij 6 dagen cachot omdat hij te laat was op het appèl, de compagnie verlaten had om iets te repareren en vervolgens in een café een ' consumptie' had genuttigd én omdat hij deel uitmakend van een groep telaatkomers zonder toelating een zieke kameraad was gaan bezoeken ... Al s kla p op de vuurpij 1 werd hij op 1 maart 1917 door de ' gendarmen ' gevangen genomen en opgesloten voor het beledigen van een overste gedurende de dienst. Van einde maart tot juni 191 7 werd hij geïnterneerd in Fresnes en Auvours. Op 16 mei 1917 moest hij voor het militair gerechtshof verschijnen en werd hij veroordeeld tot één jaar inlijving bij een ' compagn ie de correction ' . Op 2 1juni 1917 werd zijn straf opgeschort en werd hij naar een ' compagnie de reéhab i1itation ' gestuurd. Op 13 september 191 7 vervoegde hij opnieuw het 2de bataljon cyclisten . Zijn laatste straf dateert van 1 mei 1918. Toen kreeg hij 4 dagen opsluiting bij de politie omdat hij niet aanwezig was bij het poetsen van de fietsen!!! 11
De liefde in oorlogstijd ... In oktober 1916 gi ng hij op " repos" in Mold (North Wales) in de buurt van de berg Moel Famau (" Moeder van alle bergen" ) in het graafschap Flintshire. Daar leerde hij zijn latere echtgenote Philomena De Win kennen die er samen met haar familie verbleef in afwachting van het einde van de oorlog. Tijdens deze 'vakantie' schreef hij het volgende gedicht voor zijn latere vrouw: Aan Ph. Ik kwam door wind en storm gevaren 'k Werd ziek door 't woelen van de baren Om hier te schrijven voor u neer Mijn "Pootjen " en een groet te meer. En mocht het lot mij ontij schenken Zult gij aan mij nog ooit dan denken? Keer ik nooit weer van slag Dit zij mijn laatste "Goën dag ". Maar ondanks deze prille 1iefde ging het harde oorlogsleven nog twee jaren verder... Jammer genoeg hebben we over 1917 e n 1918 bijna geen informatie gevonden over zij n activiteiten aan het front.
Jaak Langens als soldaat in North Wales met rechts Philomena De Win en links haar zus Paula
Net voor het einde van de oorlog op 16 oktobe r 1918 raakte hij te Lichtervelde gewond aan zijn linkerbil en werd hij opgenomen in het ziekenhuis. Hij werd ontslagen uit het ziekenhuis op 1 december 1918 maar blijkbaar was de wonde niet helemaal genezen want op 16 februari 1919 werd hij opnieuw opgenomen in het ziekenhuis ' l' Océan ' te De Panne. Op 4 maart 1919 werd hij daar ontslagen. Hij vervoegde het tweede bataljon van carabiniers-cyclisten op 15 maart 1919. 12
Op 21 augustus werd hij uit het leger ontslagen en op 23 september volgde het definitief verlof. In de periode van augustus 1914 tot einde 1918 vertoefde hij maar liefst 47 maanden aan het front. Hij verzamelde zes frontstrepen (chevrons de front) gedurende de hele oorlog en één 'chevron de blessure' . Op 14 juli 1920 kreeg hij amnestie voorde ' beledigingen' van mei 1917. Vanaf 1 februari 1928 ontving hij een levenslange rente van het leger, ter waarde van 360 fr.Hij werd definitief op pensioen gesteld op 1 maart 1930 en na jarenlang aandringen ontving hij op 6 augustus 1934 de "Médaille de la Victoire et commeémorative de la guerre 1914-1918 " en op 15 november van dat jaar het "Croix de guerre avec pa/me ". De moeilijkheden die hij ondervond in het leger zorgden ervoor dat hij nooit carrière kon maken als officier in het Belgische leger...
Terug in het burgerleven ... Ondertussen werd op het thuisfront hard gewerkt om de frontsoldaten een baan te bezorgen in het burgerleven. Uit briefwisseling in het archief van de Boerenbond te Leuven (met dank aan Ben Kusters en Mathieu Kunnen) blijkt dat pater Martinus Ballings al snel na het einde van de oorlog pogingen ondernam om zijn neef aan werk te helpen. Vanuit de Boerenbond werd een brief gestuurd naar hoofdonderwijzer Remans te Gruitrode, waar Jaak Langens nog altijd gedomicilieerd was, met het voorstel om Jaak tewerk te stellen. Deze antwoordde dat hij nog altijd in het leger zat en zich in Duitsland bevond én dat hij hem het voorstel zou overmaken. Op 28 april 1919 antwoordde Langens vanuit Keeken in het Rijnland dat hij nog minstens 2 maanden in dienst moest blijven en vroeg hij of de plaats nog een tijdje beschikbaar kon blijven. In die brief schreef hij ook het volgende: "Toch moet ik u rechtuit zeggen geen te hoogen dunk te hebben van mijn bekwaamheden, want vier jaren oorlogsleven, zonder veel degelijk voedsel voor den geest, hebben die niet vermeerderd. Maar wilt u mij laten welen wat ik het meeste noodig heb om mij in die plaats zoo nuttig mogelijk te maken"... Op 20 augustus 1919 meldde hij aan de Boerenbond dat hij eindelijk 13
uit het leger ontslagen was en dat hij zich graag zou aanbieden voor een examen. Dat examen legde hij af op 26 augustus. Op 29 augustus kreeg hij bericht dat hij op proef kon tewerkgesteld worden na een geneeskundig onderzoek. Hij werd goedgekeurd en zo kon hij op 1 september 1919 beginnen bij de Boerenbond te Leuven op de dienst Middenkredietkas. In deze periode bleef hij gedomicilieerd in Gruitrode bij z ijn oom en onderwijzer Remans maa r hij woonde aan de Liefdadigheidsstraat 35 te Leuven. Voor een frontsoldaat die vier jaren lang de gruwel van de oorlog aan den lijve heeft ondervonden, moet het moeilijk zijn geweest zich weer aan te passen aan het normale burgerleven . In elk geval probeerde hij het maar hij kon of wilde niet aarden in het enge bureaucratische wereldje en hij kon het helemaal niet verkroppen dat iemand anders ging lopen met een promotie die hij e igenlijk moest krijgen . Een zeer goede weergave van wat hij in die tijd meemaakte geeft hij zelf in de ongepubliceerde roman "Verschoppelingen uit het zwarte land" (Dorus): ··Voor bureelwerk bleek ik niet meer geschikt, 'k kon me aan dat eendelijk binnen zitten onmogelijk gewennen. De bureelratten daarenboven, verdienden, bijzonder in dien tijd, nog het zout niet in de soep. Toch deed ik m 'n best, trachtte me er boven te zetten; doch al die nieuwigheden bijleeren, herzien al wat ik in de moddergrachten vergeten had, 't g ing me niet meer af Ik voelde zelf wel dat er in mij iets haperde, dat ik 'n zekere stuwkracht miste, die anderen aanzette alles te doen om hooger op te klimmen. Toen ik daarenboven snotter.~· van amper achttien me over den kop zag springen, omdat ze beter onderlegd waren dan die stomme doodwroeters van den IJzer, zakte me de moed in de schoenen". Niettemin begon hij in deze periode al gelegenheidsgedichten te schrijven, iets dat hij net zoals zijn grootvader Jan-Mathij s Ballings, zijn leven lang zo u blijven doen, mét succes!
Een zware tijd met vrouw en kinderen ... Twee jaren later op 30 september 1921 vertrok hij weer bij de Boerenbond om - volgens het personeelsarchief - een handelszaak over te nemen in Mechelen . Ondertussen trouwde hij op 31 augustus 1920 te 14
Mechelen met Maria Philomena de Win (0 Hofstade, 1 maart 1900) die hij in North Wales leerde kennen tijdens de oorlog. Zij gingen in Mechelen wonen aan de Tervurenstraat 210. Daar werd ook hun eerste zoon Jan Hendrik Willem Maria geboren op 13 augustus 1921. Bij deze zoon - die nu in Scherpenheuvel-Zichem woont - vonden we het grootste deel van zijn archief waarvan we dankbaar gebruik konden maken. Vanaf het moment dat hij de Boerenbond verliet begon hij zijn zoektocht als een échte dolaard naar zijn doel in het leven. Zo zou hij eerst een handelszaak hebben overgenomen in Mechelen en veel geld hebben verloren met een verkeerde investering. We vinden hem naar eigen zeggen terug in Luik waar hij al in augustus 1922 woonde. Vermoedelijk op het einde van 1922 werd hij tewerkgesteld in de 'Manufacture d'Armes de l'Etat '. In Luik woonde hij aan de Rue du Général Bertrand nr. 94. Zijn tweede zoon Paul Hendrik werd geboren te Luik op 2 mei 1923. In Luik was hij actief in de Vlaamse Broederbond die met toneel, avondlessen, Vlaamse bibliotheken, voordrachten enz. het Vlaams bewustzijn bij de Luikse 'Flamins' wilde aanwakkeren. Over deze periode schreef hij een roman 'Verschoppelingen uil het Zwarte Land' (Dorus) die hij jammer genoeg nooit publiceerde omdat hij het onderwerp (de onderdrukking van de arme Vlamingen door de rijke Walen) op dat moment te delicaat vond". In dit manuscript heeft hij veel autobiografische elementen ingebouwd, zoals zijn periode in de loopgraven aan de IJzer, zijn ervaringen in het ' Walen land ' en zelfs zijn reisjes naar de Verenigde Staten! In 1925 was zijn toestand zo penibel dat pater A. Torfs nogmaals tussenkwam bij de Boerenbond om te informeren of er een job voor hem beschikbaar was. Op dat moment was hij werkzaam in een scheepsrederij die "echter te niet zal gaan en daardoor verliest hij zijne plaats.
Hij wil nu kost wat kost naar Congo om zijn gezin aan den nood te onttrekken". Ook pater Ballings probeerde hem terug aan de gang te krijgen bij de Boerenbond. Hij meldde dat Jaak nog een laatste examen moest ondergaan vooraleer hij naar Congo kon vertrekken en dat hij 15
hem met alle middelen hier wilde houden, ''want ondanks veel, heel veel goeden wil, stoeren en verve/enden arbeid, en ook aanleg van vele kanten, tobt hij zoo ellendig sedert een vijftal jaren dat hij door vage verschieten niet gemakkelijk misschien zal weer te halen zijn". " De Boerenbond kon echter niet overgaan tot een nieuwe tewerkstel 1ing. Ondanks het feit dat dit een zware periode voor Jaak Bal 1ings moet zijn geweest schreef hij er in een brief aan Constant Godelaine van 9 november 1936 toch positief over, toen hij een overzicht moest geven van zijn tot dan toe bewogen leven voor een artikel in het Belang van
Limburg: "/ k heb gestudeerd in het Sint Jozefs College der Eerw. P Jezuiten te Turnhout en in de Normaalschool te St Truiden, deed daarna tusschen 1912 en 14 drie interessante reisjes in Ver. Staten en Canada. Vanaf Augustus 14: vier jaar loopgraven/even slechts afgewisseld door 'n paar maanden ''convalescence" in Engeland, na kwetsuur; ( ..) Na den oorlog 'n drietal jaren bediende op den Boerenbond te Leuven, dan in de "Manufacture d 'Armes de l 'Etat" te Luik. Hier hielp ik tevens mee aan tooneel en zoo meer, van den Vlaamschen Broederband uit het Walenland, Rue de Hesbaye. Een roman ''Dorus" over deze uitgeweken Vlamingen ligt klaar. 'k Wil hem eerst toch nog eens herkauwen. Van Luik, waar ik 'n goede herinnering van behoude, ben ik ten slotte in 1925 beland op het Algemeen Sekretariaat van de Belgische Cooperatie "Welvaart" thans gevestigd te Merxem " De dolaard komt tot rust bij 'De Welvaart' Waarschijnlijk door voorspraak van zijn oom Martinus Ballings kon hij 1925 aan de slag bij de Welvaart, eerst in Hasselt gevestigd en later in Merksem. Hier vond hij eindelijk zijn vaste stek als dienstoverste verantwoordelijk voor het toezicht op de winkels. De ' dolaard ' leek tot rust te komen en vond eindelijk tijd om zijn zéérturbulente leven én zijn oneindige liefde voor zijn geboortegrond uit te schrijven in een aantal opmerkelijke romans voor jongen oud. In juni 1925 verscheen het eerste nummer van de Welvaart-Post en zijn Franstalig broertje Le Courier du Bien-Etre. Dit tijdschrift zou Jaak Langens tot aan zijn pen sioen in 1957 blijven redigeren. De Wel16
vaart-Post had als ondertitel 'of-
ficieel orgaan voor winkeliers, bedienden en werklieden der "Belg ische Cooperatie Welvaart ". De meeste aitikel s die in
IWelv;;;t.Po Ot' n t:I F.~L ORGAAN VOOR
W l!"nLlt:RS.
t
fl P:l>U~NDeN " "'
W f'..RKt.11rnE N Ufl.R • ftB.LGISCHB COOPBR1'T!E WB[.VAART .
TER INLEIDING 'k•·... .-"... -,"......" •• """'-'~
..."...""~-"""·-"""-"w.... .........
°"'·-··""-.. .... "'-1:~-,
dit blad verschenen, werden niet ondertekend. Toch vonden we in het eerste nummer één artikel van 'J.L. ' getiteld "Bakkerijen, wen-
"~..1 ...··- ~--"
"...... 1.J-,i.....• ,..,..1...,. " ,.,_, .... ...." ••..,.i_,_..,.,.".,.._," --i.".~ ~
....."•.Mlk>o...
,.._..i.~~
"~"
....
~~-;:;:,,.·· ~-'-"- ".ol.l"... ...it-'- -
____ "_
....." "" ........ "..... ...... .._ ... ,..................... . _._,....,_ .... .... ......."....... -
__
~" ··
..i.-4,"............ ". i.~--"·~· ~
................" .... . " ....-
....,Muf, _
ken voor het personeel ". De Welvaart ontstond in 1925 als de voortzetting op nationaal vlak van de Limburgse vennootschap L'Economie en als coöperatieve distributiemaatschappij in de schoot van en na financiële inbreng van het A.C.W en de Belgische Boerenbond. Onder de directeurs E. Zimmerman en J. Lambert en steunend op een breed net van hulphuizen en een ruim aanbod van goederen drukte de Welvaart een belangrijke stempel op de markt van de Belgische kleinhandel. En wat deed Jaak Langens daar, volgens E. Amter, secretaris van het Davidsfonds in De Belleman (l 935, nr. 3)? "Hij redigeert er ter trouwe de "Welvaart-Post " en hij schrijft in deemoed over den prijs van koffie, stoofpruimen, drooge boonen, en over dividenden " ... Langens omschrijft zijn Welvaart-werk in een brief uit 1948 aan De Belleman als volgt: "alleen maar schrijven en schrijven de Godsganse dag over commerciezaken, prijzen van margarine, van stekskes, occasievelobanden, Amerikaanse dekens of winterhemden, over suikerzegeltjes en schaarsheid van chocolade, over dozen melk en Corned Beef; na het lezen van ellenlange reclamatiebrieven van onze winkeliers, de dagelijkse, vervelende sleur van het beantwoorden van al die lamentaties (...) onderrichtingen, raadgevingen, vermaningen, orders ... Zaken, zaken! " Jn Hasselt werden zijn twee zonen Jacques (1928-1969) en Leonard 0 ( 1930) geboren. Een deel van het persoonlijk archief van Jaak Langens kwam bij Leonard terecht. Van 193 J tot 1933 woonde Jaak te Schoten aan de F. De Ceusterlei 72. Daar werd zijn dochter Helena 17
Josephina ( 1931-2000) geboren. In april 1933 verhuisde hij uiteindelijk naar Merksem aan de Molenlei 90. Daar werd zijn zoon Hendrik Martinus ( 1933-1993) geboren.
De eerste publicaties Ondanks zijn turbulente en drukke leven is Jaak Langens vanaf zijn loopgraventijd tot aan zijn dood blijven schrijven. Het begon met gedichten en korte tekste n in de loopgrave n. Vervolgens schreef hij in zijn Luikse, Leuvense en Hasse ltse tijd veel gelegenheidsgedichten bij feesten en huldig ingen. Toen hij eindelijk zijn vaste stek vond bij de Welvaart, kon hij aan het 'grote' werk beginnen. In de eerste helft van de jaren ' 30 publiceerde hij enke le bijdragen in Tongerloo's Tijdschrift en Sportwereld. In de Katholieke Illustratie verscheen zijn verhaal "Toen het water kwam ". Dit verhaal vonden we enkel in manuscriptvorm terug. Uit deze tijd dateert ook het verhaal "Nonkel Daan". Dit verhaal wordt zowe l door Jozef Droogmans als door Paul Leenders én het Lectuurrepertorium vermeld. Maar bij het doorzoeken van zijn eigen archief en de bestanden van talrijke bibliotheken is er van dit verhaal geen spoor meer terug te vinden. Belangrijker is dat hij in het begin van de jaren ' 30 eindelijk tijd én zekerheid had om te schrijven over dat wat hem in zijn turbulente leven steeds heeft rechtgehouden. Al in de loopgraven schreef hij over Tongerlo, zijn bakermat als de ' hemel op aarde' waar kinderen onbezorgd fratsen konden uithalen en waar het grote leven zo'n beetje aan de wereld voorbijging ... Zowel de herinne ringen aan z ijn e igen j eugd als die van zijn grootvader Jan-Mathijs Ballings gebruikte hij om een ' guitigjongensboek' te schrijven dat méér is dan alleen maar een nostalgi sche te rugblik op een verdwenen stukje ongerept landleven. Jaren lang doolde Jaak Langens door de wereld met zijn Tongerlose herinneringen om uiteinde lijk tot de slotsom te komen dat het geluk binne n handbereik lag. Of zoals hij het zelf schrijft in een brief aan E. Amter van het Davidsfonds: "'k Ben uit de Kempen, het land van spar en hei en bloeiende bremstruiken, waaruit me de honinggeur toewaaide van 's morgens vroeg als ik met wilde drift en blijde geest er doorheen trok. En daar werd mijn "Rosse Lei " 18
geboren en groeide hij op met zijn hoekige schouders, zijn bonken van benen, zijn kloeke borst en sterke longen, en een hart als de hei waar hij de honing van proefde en opsnoof Daar leefde hij zijn.fratsen uit in "zijn Kermis"... In dezelfde brief maakt hij duidelijk wat schrijven voor hem betekent:
"Schrijven, vertellen is een drang. Als het er in zit, hou het maar tegen. Veel kunst is er niet aan. Ge zeg! het maar zoals ge 't ziet en voelt en doet uw beelden leven in de streek die u het liefst is. Alleen de vorm, waarin gij uw beelden giet, het kleedje dat gij hen aanpast zal bij de eene wat mooier zijn dan bij de andere, wat kunstiger afgewerkt; maar als ge van den boer zijt, zoals ik, en boeren beschrijft of kloeke vechtersbazen, moet uw pen niet zo fijn gesneden zijn, uw woord niet zo kunstig, als uw volk, het gewone volk, de mensen uit uw boek maar begrijpt, er in opgaat, hun handel en wandel kan volgen, de kwaden kan afkeuren, met de goeden meeleeft. Ik ben al heel tevreden als ik de lezer enkele uurtjes verstroing, liefst vrolijke verstroing verschaft heb. Zo voel ik me genoeg beloond".
De kermis van Rosse Lei In 1932 verscheen zijn "De kermis van Rosse Lei" a ls nr. 242 in de volksreeks van het Davidsfonds met pentekeningen van Leo Meurrens in een oplage van 77.500 exemplaren. Die grote oplage is te verklaren door het feit dat in die tijd het Davidsfonds a l z' n leden eenzelfde basisboekenpakket aanbood. Pas enkele jaren later zouden de leden een keuze kunnen maken waardoor de oplages fel zakten.
"De kermis van Rosse Lei" is één grote lofzang o p zijn zo geliefde Kempische dorpje Tongerlo waarin hij Lei Keppers allerlei fratsen en stunten laat uithale n waarop "De Witte " van Ernest Claes heel jaloers zou zijn. In Boekengids schreef Fr. Crols er het vo lgende over: "Hoe
'njonge snaak uit 'n Kempisch dorp de jolige kermisdagen doorbrengt. Guitenstreken en kermis-attracties voor de jeugd. De held voor jong en oud is de Rosse Lei. Wild en onbezonnen, 'n echte rakker, en toch 'n gouden hart: medelijdend en behulpzaam, rechtschapen en openhartig". 19
__............ ••a•
""
In het Nederlandse Boekenschouw Urg. 27, 1933-1934) besprak men het als volgt: "U kent wel het type kwajongens, vol van de meest onmogelijke en meest onverwachte g uitenstreken, zoo 'n vagebond mei een kop van ijzer, maar mei een gouden hart, die vaak een heldenrol speelt in vele Vlaamsche verhalen. Nu, zoo een van dat soort is Lei Keppers, bijgenaamd Rosse l ei, om z 'n haren van die klew: Deze schelm brengt het zelfs zoo ver dat hij naar het college gaal en bij zijn heengaan blijkt, hoe ze allen aan hem gehecht zijn ".
Het boek werd echter niet onverdeeld positief ontvangen in het literaire milieu. André Demedts schreef er in het destijds too naangevende literaire tijdschrift Dietsche Warande & Belfort Urg. 33, 1933) het volgende over: "Deze Rosse is een broeder van Claes ' "De Witte". Slecht geschreven is Langens' boek daardoor niet en bij lezing geeft het twee uren pretlige verpoozing. Het heeft alleen het nadeel na z ijn beroemden voorganger weinig oorspronkelijk aan te doen. Ook heb ik iets tegen de manier waarop de schrijver zijn menschen voorstelt, moeten wij zijn eenzijdigheid gelooven, de Vlamingen zouden niet anders dan een volkje van kermisvierders, gulzigaards en zonnekloppers zijn. Het wordt tijd dat er met de Pallieter-uitbating opgehouden warde: onze goede naam is mee gemoeid"! Pater Martinus Ballings die Jaak intens begeleidde bij zijn schrijven en ieder manuscript van opmerkingen voorzag, schreef hem onder andere het volgende: ·'Hartelijk proficiat met de wereld veroverenden Lei. Ik heb P. Hardeman hier publiek aan tafel nog weer eens hooren zeggen, ik meen zelfs: "dat ge boven Streuvels stondt in dat deel van Lei, dat ik u al eens heb gesignaleerd". Hij voegt er wel aan toe dat "ge niet te gauw tevreden moogt zijn, en sterk aan eigen critiek moet blijven doen " ...
20
Het Gilvey-spook Het succes van Rosse Lei moet Langens vleugels hebben gegeven om al zijn opgekropte verhalen aan de wereld prijs te geven. ln 1934 publiceerde hij "Het Gilvey-spook" als Vlaamsch Filmke nr. 215 bij Goede Pers Averbode. In dit korte griezelverhaaltje keerde Jaak Langens terug naar de plaats waar hij in de Eerste Wereldoorlog zijn vrouw leerde kennen, nl. Mold, gelegen in het graafschap Flintshire in North Wales. Hier vond Langens zijn eigen geboortestreek terug, of zoals hij het zelf ooit schreef in een briefaan de heer Amter van het Davidsfonds: ''Toen ik tijdens de oorlog van 1914-18 mijn verlofdagen doorbracht in North Wales, vond ik er mijn heide terug, mijn geliefde paarse, honinggeurige heide, die ik, om en rond en in de moddergrachten van de IJzer zo moest missen, waar ik zo naar verlangde, die ik, in jaren niet meer gezien had, en ik zwierfer in rond, wentelde er mij in om, koesterde mij in de zon, dezelfde zon en ook dezelfde hei en brem en struiken als in de Kempen. Op een heuvel, omringd van hei en bossen stond een oud slot, afgetakeld, vervallen. Ik ging liggen denken en dromen als vroeger in mijn hei en vond er "De dolende ridder " die daar geleefd had en gedoold, gevochten en overwonnen". Het Gilvey-spook is blijkbaar een vingeroefening voor zijn later te verschijnen roman " De dolende ridder". In het Gilvey-spook bracht hij het relaas van een rijke Amerikaan die in North Wales zijn door erfen is verkregen kasteel wil verkopen. Jammer genoeg wordt het kasteel geteisterd door spoken. Maar deze spoken blijken ' opgezet spel ' te zijn van de lokale cafébaas die hiermee nieuwsgierigen ver weg wil houden van zijn smokkelpraktijken. Uiteindelijk wordt de snoodaard ontmaskerd. 21
•1-.----.
De dolende ridder Flintshire en Moel Famau zijn zoals al vermeld ook de locaties van "De dolende ridder", het boek dat Jaak Langens als zijn beste beschouwde. Hij beëindigde het in apri l 1934 en het werd in 1936 gepubliceerd als volksboek nr. 264 bij het Davidsfonds. Hierin behandelt hij uitgebreid het thema van ' den dolaard' dat hem zo bezighield in zijn jonge tijd. Ondanks het zeemzoete en stereotype verhaal van de vondeling die op wonderbaarlijke manier zijn vader terugvindt en verliefd wordt op de dochter van de kasteelheer is dit het boek van Langens dat het meeste ' vaart' heeft. Het is een échtjongensboek datje laat dromen over grote veldslagen, prachtige overwinningen en beeldschone deernen ... ln tegenstelling tot zijn eersteling bij het Davidsfonds werd ;De dolende ridder" niet in de massale oplage van "Rosse Lei " uitgegeven. Vanaf 1936 werd bij het Davidsfonds immers de 'vrije keuze' ingevoerd zodat de leden uit het volledige aanbod 5 boeken moesten kiezen voor hun lidmaatschap. Volgens een brief van 17 augustus 1935 van het Davidsfonds aan Jaak Langens zou de gemiddelde oplage zo' n 10.000 exemplaren kunnen bedragen. In De Boekengids besprak J. Lauwerys het boek als volgt: 'Als volkslectuur heeten wij dezen ridderroman van de goede soort, die in ieders handen mag komen, een gelukkige keuze van het Davidsfonds. Het verhaal van den vondeling met ridderlijke inborst, die later zijn vader-ridder weden1indt en hem door zijn heldenmoed in eere herstelt, de trouwe toewijding van dienaars en bedelaars, de liefde van jonkvrouw Ethe/, de dochter van Hugh '.s beschermheer, brengen den lezer onafgebroken in een romantische atmosfeer, waarin hij zich tot het einde toe genotvol vermeit ". • angen1.
JL
22
Lambert Swerts besprak het boek in het Belang van Limburg van 30 september 1936. In eerste instantie komt hij vrij negatief uit de hoek:
"Het kon niet traditioneeler. Daar waar de diepte van een werkelijke roman begint, eindigt dit vlakke boek van laak Langens, zooals trouwens alle feuilletons en alle door "het volk" gekoesterde rariteiten, waarvan de miskenning een onberekenend dweepen veroorzaakt ". Toch e ind igt hij positief: "Maar afgezien van dit alles is dil boek, het tweede van Jaak Langens, door het Davidsfonds uitgegeven, een spannend boek voor wie van zijn lek/uur niets meer verlangt dan wat verzet, wat anders dan den dagelijkschen '"tobbe!". Het is boeiend en vlot geschreven: daar zit atmosfeer en stemming in. (..) Het verhaal zit degelijk in elkaar, want l aak Langens kàn een boek schrijven". Op z ijn volgende boek moesten de lezers nog 6 jaren wachten. In de tussentijd publiceerde hij o.a. '"Een Kempisch spel: beugelen" in De limburgsche Kempen ( 1936) en in Limburg Urg. 23) liet hij in 1941 '"Hausriejen" verschijnen, een uittreksel uit zijn volgende roman rond Rosse Lei.
Rosse Lei en de bruiloft van tante Kato De opvo lger van "De Kermis van Rosse Lei " verscheen in 1941 bij G. Michiel s te Tongeren als nr. 11 in de Oostlandreeks met als titel "Rosse Lei en de bruiloft van tante Kata ". Deze guitige roman werd in een eerste oplage van s lechts 325 genummerde én 25 present- en recensieexemplaren gedrukt. Op verzoek van Jaak Langens zelf werd in 1942 een tweede druk van 1000 exemplaren afge leverd . In het boek vertelt Jaak Langens de verdere fratsen van Leike Keppers naar aanleiding van het huwelijk van zijn tante Kato. Om in dit grote dorpsfeest mee te kunnen vieren, ontsnapt hij zelfs uit het college waar hij als een treurend vogeltje wachtte op de vrijheid ... In Boekengids schreef M. Brouns er de volgende recensie over: "Wie
vroeger reeds kennis maakte met Rosse Lei (..) zal met genoegen vernemen dat deze gezonde rakker weer 'ns van zich laat hooren. Welkom Rosse! Heel wat streken en stoute stukjes, die de Witte van Sichem hem zeker zou benijden, haalt onze kapoen hier uit vóór en 23
gedurende de bruiloft van tante Kata. Dat is eenvoudig niet te resumeeren: lees dit boek zoo gauw mogelijk, lieve le=er, en ge vergeet voor 'n paar uren alle kolenkaarten en broodzegeltjes " Constant Godelaine besprak het in Limburg Urg. 23 , december 1941) a ls volgt: "Dat Langens zin heeft voor het komische, hoefde hier eigenlijk niet meer herhaald, hij bewees het reeds met "De Kermis van Rosse l ei ". Dil vervolg staat in denzelfden toonaard: het guitige. Onder de grappen en fratsen die Lei uithaalt zijn er klassieke en geklasseerde, dus gekende. Maar er zijn er ook nieuwe onder en de schrijver weet ze met het gepaste woord in te kleeden. Wat meer diepgang in Lei~ karakteruitbeelding zou echter niet schaden, integendeel. " Naar aanle iding van de tweede druk schreef L.V. in Boekengids het volgende: "'n Guitig boek vol gezond kattekwaad. .. en dat de nadeelen van de Hollandsche vlegelboeken weet te vermijden. De lezers vragen dikwijls naar een boek om te lachen. Hier hebt ge er eentje, dat hen zal bevredigen ".
De dood van Paul In deze periode bego n zijn zoon Paul Langens ook te schrijven. In een tot nog toe onbekend schoolblaadje, uitgegeven door de Broeders van Liefde, publiceerde hij op zeer jonge leeftijd het verhaal "Wever en roodhuid". Ook startte hij met het schrijven van een heuse roman maar jammer genoeg s loeg het noodlot toe in 1943. Wat er toen gebeurde nemen we over uit een verslag dat werd opgemaakt door de directeur van het personeel van de spoorwegen te Antwerpen waar Paul Langens werkte: "Hierna kort verslag omtrent het arbeidsongeval op 30 October ll. aan tijdelijk leerling-klerk Langens, Paul, van Antwerpen-Oost overkomen. Rond 11 ure, tijdens de rangeeringen op het verbindingsspoor van de "Nouvelles Huileries Anversoises" waar langens met het tegensprekelijk nazicht der te lossen wagens gelast was, sprong hij op de voettrede van een der rijdende wagens. Dientengevolge werd hij tusschen den deurstijl van den wagen en den muur van het magazijn van genoemde firma gevat. Na eerste verzorging ter plaa1se door Dr. 24
Weyns werd hij naar het Gasmangesticht te Antwerpen overgebracht alwaar hij in den namiddag overleed". Paul was amper twintig jaar en actieflid van de Katholieke Scouts. Op zijn doodsprentje staat: "Heer, wij offeren U zijn twintig jaren en zijn dood op, naast de duizenden jonge levens, thans geslachtofferd in zooveel landen opdat eindelijk Uw Vrede weer heersche over de aarde" ...
Een Leeuw uit de Kempen Ondanks deze zware tegenslag, de Tweede Wereldoorlog en zijn voortdurend "schrijven over commerciezaken" voor de Welvaart, stond Jaak Langens in 1947 opnieuw klaar met een roman, nl. ''Een Leeuw uit de Kempen, episode uit de Brabantse omwenteling 1789 ", uitgegeven bij Davidsfonds als nr. 356 in de volksreeks. In de Belleman Urg. 17, januari 1948) legde hij de link tussen ''De dolende ridder ", "Rosse
Lei" en "Een Leeuw uit de Kempen": "En zo ontstond ook deze "Leeuw uit de Kempen " als een tweede dolaard. Als ge zo altijd met cijfers en dor handelsproza in het hoofd zit, terwijl uw hart verlangt naar frisse heidelucht en verre horizon, moet er een ogenblik komen dat uw hart de bovenhand haalt. Op een of andere wijze moet ge uzelf uitleven. De verbeelding schept dan mannen, ongebonden, vrije · mannen, zoals gij uzelf machteloze pennelikker, zoudt wensen. Ware krachtpatsers, vechtjassen, kerels met kloeke vuist en harde kop. Ze leven, natuurlijk. in de '.>$ Kempen, op of rond de hei. In de avonden na mijn bindend werk, vocht ik me vrij met mijn "Leeuw uit de Kempen" en schreef .. " "Een Leeuw uit de Kempen" was het eerste deel van een trilogie die Langens wou schrijven over de heroïsche Boerenkrijg in de Kempen. Het tweede deel " Toen de klokken stormden " werd jammer genoeg nooit gepubliceerd en bleef enkel bewaard in handschrift. Aan het derde deel was hij bezig toen hij overleed. 25
Over dit boek schreef Mathieu Brouns in Boekengids de volgende recensie: "Tegen de achtergrond van een alleszins interessant stuk-
j e nationale geschiedenis, nl. Brabantse Omwenleling - Boerenkrijg, 1ekent Langens, vlot en boeiend, de sympathieke figuur van Jozef van Gansen, in een kring van andere bekende figuren als Vandermeersch, Vonck, Vander Noot. Met spanning leest men bijv. de bevrijding van ridder van Trooren, de vlucht van Sjooske, naast zoveel andere pareltjes van zuivere vertelkunst. Ook de idylle Mereltje-Van Gansen heeft hij handig en aantrekkelijk in het verhaal weten in te schakelen. De enkele zuiver-Limburgse, echt sappige woorden en uitdrukkingen zullen ook elders begrepen en gesmaakt worden. Alles samen een mooi en fris boek waarmee Langens en het Davidsfonds fijn werk afleverden ". Voor dit boek verzamelde hij veel informatie over de Boerenkrijg. Deze informatie verwerkte hij in een artikelenreeks onder de titel "De Boerenkrijg" die verscheen in het Algemeen Dagblad in juni 1948. In deze periode was Jaak Langens ook actief binnen de Davidsfondsafdel ing van Merksem. Hij was nl. voorzitter van de " Boekerij van het Davidsfonds - afdeling Merksem".
De witte arend van Arauko In 1948 nam hij deel aan de Kanunnik Amaat-Joosprijskamp van het Davidsfonds met een boek dat in eerste instantie begonnen werd door zijn zoon Paul. Hij won deze prijs en zo werd "De witte arend van Arauko" in 1949 bij Davidsfonds gepubliceerd als nr. 60 van de jeugdreeks, met band- en tekstversiering van Piet Gilles. In het colofon vermeldde hij: "Mijn zoon Paul ontwierp en begon dit verhaal. Onder de
oorlog rukte een ongeluk hem van ons weg. Hij was slechts twintig jaar. Te zijner nagedachtenis voltooide ik dit werk". In De Belleman ( 1950 nr. 1) gaf Jaak een toet ichting over het ontstaan van deze roman: "Mijn zoon Paul, die onder de oorlog verongeluk-
te, - hij was pas twintig jaar oud - had heel jong al een paar goed geslaagde novellen geschreven. Tussen zijn papieren vond ik een plan en een dertigtal bladen van een boek dat ik verder heb uiige26
werkt ". Zijn zoon Leo probeerde in eerste instantie het verhaal verder te schrijven maar na enkele bladzijden bleef het manuscript liggen en na verloop van tijd was het verdwenen ... "Hoe ik er later ook naar vroeg, niets te vinden. Ik werd kregelig, want de tijd van inzenden voor de Kanunnik Amaat-Joosprijskamp naderde. ik had maar lwee maand meer toen ik hel nog eens probeerde. "Mann en," zei ik, "ik geef vijftig frank aan wie dat handschrifi vindt. " 's Avonds was het er, en ik een half uur later aan 't werk. Hoe ik het afgekregen heb, tussen al mijn dage- ...___ _ _ _ _ _ _ _ __.,_, lijks slameur, verwondert me thans zelf Maar wat me nog meer verwonderde: dat het nog in aanmerking kwam voor de Kanunnik A maat-Joosprijs. 'k Was er toch echt gelukkig om, ter wille van mijn goede Paul zaliger, en hem komt alle eer toe, want hij toch heeft dit verhaal voorbereid en is het begonnen ". L. Van Puyvelde schreef in Boekengids het volgende over dit opmerkelijke boek: "Aluigio de Vernada komt tijdens een van de tochten van Gernao de Maghelhaens als drenkeling op Chili lerecht. Hij leert hel Indianen-leven van dichtbij kennen, en opgenomen in hun stam gaat hij van deze mensen houden. Twintig jaar later landen Spaanse conquistadores in de streek en vinden er een landgenoot die tegen hun brutaliteit opkom/. De onvermijdelijke strijd om de vrijheid der inlanders brandt los: het wordt een moordpartij van eerste klas. Maar Aluigio blijft steeds de vredesapostel! Het boek eindigt met enkele moorden van vooraanstaanden der beide kampen. De indruk na de lezing is dan ook: hoe wreed! Vlot en boeiend geschreven, geweven 0111 de edele figuur van Aluigio, blijft nochtans de vraag of jonge lezers voor wie dit boek bestemd is, wel voldoende onderscheid zullen maken tussen al dat wrede en de goede bedoeling die er onder schuilt. Ik betwijfel het. "
27
In dit boek bundelde Langens de belangrijkste thema's uit zijn kleine literaire oeuvre: - de eeuwig zwervende dolaard die zich nergens thuis kan voelen, - het heimwee naar én het idealiseren van de geboortestreek, - het verheerlijken van de natuur en het 'natuurlijke' leven, - zij n pacifisme gegroeid uit de ervaringen in Wereldoorlog 1. Het boek eindigt bijna profetisch : "Veel werd er later in Arauko nog
over de geliefde en beroemde Witte Arend gesproken, maar niemand heeft nog ooit iets van hem gehoord". De Witte Arend is immers Jaak Langens' laatste gepubliceerde boek". Niettemin is hij blijven schrijven en stuurde hij regelmatig manuscripten in voor diverse literaire wedstrijden. Jammer genoeg werd geen enkel meer bekroond of gepubliceerd. De tijd van de rasverteller die zich niet stoorde aan literaire modes was voorbij. Niettemin bleef hij meedraaien in het kleine Limburgse literaire wereldje. Zo werd hij al bij het ontstaan van de Vereniging van Limburgse Schrijvers en het tijdschrift Oost/and in 1949 één van de eerste leden. In de ledenlijst, gepubliceerd in Oost/and nr. 1 staat hij vermeld als nr. 26 van de 90! In 1953 vierde zijn mentor pater Martinus Ballings zijn 65-jarig priesterschap en zijn 60 jaar als jezuïet. Naar aanleiding van het feest dat toen werd gehouden bij de jezuïeten in het retraitehuis te Alken gaf Jaak Langens een uitvoerige hem typerende speech waarin hij verwijst naar zijn prille jeugd: "Zeer Eerwaarde Paters, indien ik er niet ge-
weest was, dan zou die goede pater Ballings, ondanks al zijn genegenheid, eerbied en ontzag voor de Societeit Jezus, waarschijnlijk wel, ik zeg waarschijnlijk wel, een goede brave paster van te lande gebleven zijn, ergens in een kleine parochie, dicht bij de Hollandse grens (nvdr: Lozen). Hij zou er geleefd hebben tussen stropers, smokkelaars en stille boerkens en de laatste Teuten van die 28
streek ( ..) Die Teuten, waarvan hij een afstammeling is, en zijn vader, onze grootvader, een der laatsten van dat echte, struise ras. Ik bluf misschien wat, als ik zeg "indien ik er niet geweest was ". Laat ik het dan anders zeggen. Indien mijn goede moeder zaliger niet ziek ware geworden bij mijn geboorte... en Pater Ballings de belofte niet hadde gedaan, kloosterling te worden zo zij mocht genezen... Zij is genezen... maar eilaas ... een jaar daarna heeft Onze Lieve Heer haar toch geroepen. Heernonk werd Jezuïet, een echte, goede Jezuïet... " In diezelfde speech wees hij ook op het feit dat pater Ballings zijn familie én Jaak zelf ook meermaa ls niet alleen geeste lijk maar ook stoffelijk hie lp: "Als dusdanig was het zeker geen nadeel dat hij Jezuïet
werd. De Jezuïeten, dat weten we, en dat is geen kwaad zeggen, integendeel, de J ezuieten hebben een lange arm en die arm heeft ons wel eens geholpen of uit de nood getrokken "... En hij vervo lgt: "Ook als schrijver heeft hij mij geholpen, ingelicht, verbeterd of, zoals men in goede sporttaal zegt, getraind. " Martinus was zelf een verdienstelijk schrijver van ' geestelijke ' werken. Hij was hoofdredacteur van "De Bode van het H Hart " van 1908 tot 1945 en publiceerde tal van godsdienstigpedagogische werken, zoals Roeping ( L920), Excelsior ( 1920), Wilskracht ( 192 1), Reinheid ( 1929), Radicaal (1930), Vacantie (1932), God in de natuur (1932) en Raak (1936). Hij was niet de enige collega-schrijver in de familie. Mathea Ballings (pseudoniem 't Haakstertje) was een achternicht van Jaak. Ook zij publiceerde in "De Bode van het H. Hart " en schreef o.a. Opzetsteken van het Haakslertje ( 1928), Het Zonneke wint (1935), Licht en donker ( 1941 ) e n Mijn Medemens ( 1945 ). In 1953 vertrok Jaaks zoon Jaak Hendrik Langens, die pas getrouwd was met Christiane Lavigne , naar Congo. Het moet Jaak Langens ongetwijfeld hebben doen terugdenken aan zijn donkere pe riode in het Luikse in het midden van dejaren '20 toen hij ook plannen had om zijn geluk in Afrika te zoe ken. Ondertussen werkte hij onverminderd verder aa n de Welvaart-Post. Af en toe durfde hij ze lfs tussen het groot aantal berichten ove r nie uwe
29
Jaak langens (helemaal rechts) bij de Welvaart, de eerste van links is de beheerder-bestuurder van de Welvaart, de heer lambert
producten en de raadgevingen aan de winkeliers enkele persoonlijke artikels te publiceren . Zo verscheen in de Welvaart-Post van februari 1955 een artikel van zijn hand over "Onze missionnarissen" waarin hij zijn halfzussen Cato (Dame Marie Irène) en Victoire Braekers (Dame Marie Léonardine) voorstelde als missionarissen in China. Maar ook aan dat Welvaart-' geschrijf' kwam er een einde toen hij op 31 maart 1957 definitief op rust werd gesteld. Een zwarte dag voor Jaak Langen s was ongetwijfeld 26 juni 1958 toen op 93-jarige leeftijd pater Martinus BaHings overleed in het rusthuis van de Zusters van Liefde te Gent waar hij was opgenomen s inds december 1955. In het Belang van Limburg van 28 juni 1958 schreef men het volgende naar aanleiding van zijn overlijden: "Met hem verdwijnt een groot Jezuïet, een begaafd leJterkundige, een wijsjeugd/eider, een meer dan gewoon begenadigde ziel". Na zijn pensionering bij de Welvaart kwam er eindelijk voldoende tijd vrij om wat te reizen met zijn echtgenote én te fietsen. Want ieder jaar kwam hij tijdens de vakantiemaanden met de fiets vanuit Antwerpen naar Limburg om er enkele dagen vakantie door te brengen. Ook de activiteiten van de Vereniging van Limburgse Schrijvers woonde hij toen regelmatig bij. Zo nam hij deel aan de tweede Limburgvaart in 30
1963 en aan de Ernest Claes-hulde te Hasselt op 22 november 1964. Bij die gelegenheid ontmoette hij kruisheer Mathieu Brouns die er het volgende over schreef in 'Vaarwel aan Jaak Langens ' in Oost/and ( 1968): ''Als altijd zag hij er stralend uit van goede luim en blakende
gezondheid. (..) HU liet immers geen enkele gelegenheid voorbijgaan om naar Limburg Lerug Le komen waar hij zich weer thuis voelde. Vanzelfsprekend hadden we het over zijn plannen. "Plannen? - volop, man; 't is maar een kwestie om ze uit te voeren. In de zomer komt daar niet veel van omdat ik dan wil genieten van mijn fietstochtjes naar Limburg en 'n stukje vakantie in Frankrijk. Maar deze winler hoop ik stellig klaar te komen mei een paar romans". Dat stulçje vakantie in Frankrijk kwam neer op een bezoek aan zijn zuster, oud-missionaris in China. Monkelend gaat hij verder: ··Verleden jaar heb ik daar in de buurt van hel prachtig gelegen klooster de stof verzameld voor een historische roman die zijn oorsprong vindt in Vlaanderen. Ge ziet dus dat ik mijn vakantie niet uitsluitend gebruik om uil te rusten. Dan heb ik nog een ander in de schuif liggen, dat op een uitgever wacht ". Daarmee namen we afscheid - voor goed". De roman waarover hij het heeft is "De pottenbakker van Auvilar'', een historische roman over een jonge Vlaming die naar Frankrijk em igreert en daar een bloeiende pottenbakkerij opricht en leidt. In januari 1964 stuurde hij het in voor de prof. Em. Vliebergh-prijs 1964 van het Davidsfonds. Jammer genoeg raakte het boek echter nooit gepubliceerd. Ook werkte hij in zijn laatste jaren aan een derde boek over " Rosse Lei" onder de titel "Rosse Lei als detective " waarin Leike via allerlei fratsen en rondzwervingen een verloren bok tracht terug te vin- .laak met zijn vrouw op bezoek bij zijn den en tegelijkertijd een smokhalftus Cato in Auvi/ar 31
kelaarsbende oprolt. Jammer genoeg werd dit boek nooit gepubliceerd. Van de drie ' Rosse Lei'-boeken is dit het meest uitgewerkt als een volwaardige roman. Zowel "De Kermis van Rosse Lei " a ls "Rosse Lei en de bruiloft van tante Kata " waren vooral een aaneenschakeling van humoristische stukjes die op markante wijze het plattelandsleven van het begin van de 20ste eeuw beschreven, terwijl ''Rosse Lei als detective" een échte verhaallijn heeft. Dit boek verdient zelfs vandaag nog een uitgever, al was het om puur nostalgische redenen. Maar de tijd van " Rosse Lei", de tijd dat je ongehinderd over veldwegeltjes kon lopen en de Gulden Sporen slag kon naspelen in de Tongerlose heide was voorbij. De tijd waarin het dorp de hele wereld was, was niet meer. Het ' uchteren ' werd vervangen door de televisie. En iemand die ooit alleen op de wereld was, de loopgraven bij de IJzer overleefde en de miserie meemaakte van de " Flamins" in het Luikse werd stomweg van de weg gereden ... In De Standaard van 3 april 1965 verscheen het volgende bericht: "De
73-jarigefietser Jacob Langem', wonende Molen/ei 90, te Merksem, werd op de Prins Boudewijn/aan te Edegem, ter hoogte van de Ten Eeckhofstraat, toen hij linksaf zwenkte, gegrepen door een personenwagen. Het slachtoffer werd naar het Sint-Mariaziekenhuis van Berchem overgebracht, waar hij tijdens de nacht bezweek"... Mathieu Brouns schreef het volgende over zijn overlijden in Oost/and: "Ofschoon zeer ernstig gekwetst, had men aanvankelijk nog de hoop hem te redden. In zijn verdoving praatte hij aanhoudend zijn sappig Limburgs, dat !>pijtig genoeg in die vreemde Antwerpse kliniek door niemand werd begrep en. Voor het laatsl was hij terug in Limburg, meer speciaal in de Kempen, zijn geboortestreek, die hij, misschien wel omdat hij er door omstandigheden zo ver van verwijderd was, hartstochtelijk liefhad". Een Limburger van formaat was niet meer. Een opmerkel ijk verteller die zich nooit stoorde aan de literaire modes, die enkel wi lde vertellen en gewoon ' zijn ding deed' was niet meer. Een keikop uit de Kempische heide, de laatste teut, de laatste dolaard was niet meer.
32
Na zijn overlijden verschenen diverse in memoria waarin vooral zijn vitaliteit werd benadrukt. Zo verscheen in zijn eigen Welvaart-Post in mei 1965 het volgende: "De Heer Langens, die reeds in de pionierstijd van onze firma zijn sporen verdiende, had zich als dienstoverste van onze dienst voor toezicht ieders genegenheid en waardering weten te verwerven. Reeds toen hij op 31 maart 1957 op rust ging was hij voor allen een symbool geworden, symbool van een eeuwige jeugd, een grenzeloze vitaliteit, een gezonde levensvizie en een onwrikbaar optimisme".
Paul Leenders schreef in het Belang van Limburg van 6apri1 1965 het volgende: "'Deze Limburger die verwant was aan de schrijversfamilie Ballings kon op feesten, en dan vooral bruiloften, de mensen bezighouden. Als zijn stem weerklonk, zweeg deze van de rest der genodigden, tenminste om een gesprek te voeren, want de lach was dan niet uit de lucht. En ook op deze feesten en bruiloften wist hij de typen te observeren die hem in zijn werken te pas zouden komen" ... En ook Constant Godelaine ging één jaar na zijn overlijden in het Belang van Limburg verder op deze lijn: "Persoonlijk hebben wij Jaak Langens negen jaar geleden leren kennen. Op de plaats waar men hem best kon observeren: als tafelgenoot op de banketten van schrijversvergaderingen! Jaak Langens zien eten en drinken was een festijn op zichzelf. Dat eten en drinken was bij hem een gebed, een lofpsalm op het "goede des levens ". Want hij was een levensgenieter in de beste betekenis van dat woord. Een tafelpoëet, een monument van Kempense kracht en gezondheid". Het beeld van zijn grootvader Jan-Mathijs Ballings is hier niet veraf...
Jaar van het Dorp Maar Rosse Lei gaf zich niet zomaar gewonnen, door een stom ongeluk. Hij zou zijn eigen schrijver overleven want in 1978 werd tijdens het Jaar van het Dorp een gedenkplaat aangebracht aan
L_-=:.=._;~
33
het geboortehuis van Jaak Langens met de tekst: "Hier woonde de schrijver van "De kermis van Rosse Lei ", Jaak Langens 18921965, Jaar van het Dorp, 1978 ". Naar aanleiding van het Jaar van het Dorp verscheen ook een heruitgave van "De Kermis van Rosse Lei", onder impuls van de werkgroep Jaar van het Dorp (met als voorzitter Jerome Wassen berg). Sinds 1978 werden jaarlijks "Rosse Lei "-feesten georganiseerd in Tongerlo met de verkiezing van de enige echte Rosse Lei. ln het kader van deze feesten startte Brouwerij St. Jozef te Opitter in 1983 met de productie van een Rosse Lei-pils. Die productie werd jammer genoeg stopgezet in 1989. Deze Rosse Lei-feesten werden nog tot middenjaren ' 90 georganiseerd in Tongerlo. Naar aanleiding van die feesten werd in 1985 vóór de bibliotheek "het Flambeeuwken" (titel van één van de dichtbundels van Jan-Mathijs Ballings) te Tongerlo een beeldje van Rosse Lei geplaatst. Zo kwamen grootvader en kleinzoon eindelijk terug samen in het Kempische dorpje dat nu nog een beetje aan de rand van onze jachtige tijden 1igt. Af en toe ga ik er vanuit buurgemeente Kinrooi naartoe om er een pintje te drinken in café het Sjasse en er te genieten van de ongereptheid. En soms meen ik zelfs de stem te horen van Leike Keppers, of is het die van Jan-Mathijs Ballings of die van Jaak Langens zelf?
34
Dolaardswegen! Als lente/ach natuur doet rillen En land en plant met kleuren streelt Dan komt m 'een vreemde drift doortrillen En 'k smacht naar wilde vrijheidsweeld. Oh, Geef me 't leven dat ik lieve, De wijde baan steeds aan mijn zij, Daar boven mij een he/deren hemel, Een bloemenpracht in gras en wei,· Of 't vage heim van donkere bosschen Met streelgetjilp van vogelschaar, Met rond me 't zicht der Groene Aarde En vóór me: dolaarswegen, klaar.
Jaak als student
Of geef m 'een weg op woeste baren Hoor wild der meeuwen krassen kreet, Zie 't schuitjen hotsen, dobberen, varen Maar verder steeds van 's menschen leed. Nu zal m 'een zoele windje drijven; Dan bruischend woelt en huilt 't orkaan De kleeren kleven m 'om den lijve Schuim-zilt rond oog en mond gelaán. 'k en Denk aan hemel daar noch beeën De woên der hel ik nimmer vaar, 'k ben vrij, 'k ben licht als 't schuim der zeeën Woest opgeslingerd, baar na baar.
Jaak als soldaat
En als een kind van wind en water Zoo zwervend ken ik wee noch smart, Er brandt m 'een vuur door lijf en aderen En wilder vuur gloeit in mijn hart... Ik voel een weg me dringend roepen Is 't Oost of West, is 't Zuid of Noord? De meeste wegen leiden huiswaarts, Mijn weg daar, leidt mij immer voort. (ongepubliceerd, Keeken, 30 april 1919).
35
Jaak als verteller
Bibliografie 1. Werken van Jaak Langens
2. Over Jaak Langens:
De kermis van Rosse Lei Davidsfonds, nr. 242, 1932, (194 p. 5, il!. van L. Meurrens)
Amter, E., Jaak Langens (over 'De kermis van Rosse Lei'), in: De Belleman, 1935, nr. 3, p. 41
Het Gilvey-spook Goede Pers Averbode, Vlaamsche Filmkens 215, s.d. ( 1934), 29 p., il!.
Brouns, Mathieu, Jaak Langens in: Nationaal Biografisch Woordenboek, 1970, k.479-482 Brouns, Mathieu, Vaarwel aan Jaak Langens, in: Oost/and, 1968, nr. 45-46, p. 44-46
De dolende ridder Davidsfonds, nr. 264, 1936, 217 p.
Daemen, Mathieu, Tongerlo , eigen beheer, 1996, p. 74-75
Rosse Lei en de bruiloft van tante Ka to G. Michiels Tongeren, Oostlandreeks 11 , s.d., 199 p.; Michiels Tongeren, Oostlandreeks 11 , s.d., 2e druk ( 1942), 195 p.
Demedts, André, Jaak Langens: "De Kermis van Rosse Lei" in: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 33, 1933, p. 401 Droogmans, Jozef, Verzamelde opstellen /, provinciale bibliotheek Hasselt, De novellist Jaak langens, p.285-286
Een leeuw uit de Kempen: episode uit de Brabantse Omwenteling
1789 Davidsfonds Leuven, nr. 356, 1947, 230 p. (bandversiering van A. Vonk)
Godelaine, Constant, Bio-bibliographische lijst van Limburgse Schrijvers - Jaak Langens, in: Het Belang van Limburg, Kunst & Letteren, 6 januari 1937
De witte arend van Arauko, Davidsfonds Leuven, Vergeet-mij-nietje van het Davidsfonds 60, 1949, 226 p. (met illustraties van Piet G illes)
Godelaine, Constant, Rosse Lei en de bruiloft van tante Kata, in: Limburg, jrg. 23, 1941-1942, p. 60
36
Godelaine, Constant, Jaak langens, een jaar geleden in: Het Belang van Limburg
X, De kermis van Rosse l ei in: Boekenschouw, jrg. 27, 19331934, p. 575
Jorissen, René, Bibliografisch repertorium van de Limburgse auteurs, Jaak Langens.
X, De heer Jaak langens overleden, in : Welvaart-Post, mei 1965,
Langens, Jaak, Een drang van het hart (over 'Een leeuw uit de Kempen '), in: De Belleman, jrg. 17, nr. 1, 1948, p. 6
X, Verkeersongeval te Edegem,
Langens, Jaak, Zo groeide "De witte arend", in: De Belleman, jrg. 19, nr. l, 1950, p.9
X, Bejaarde fiets er onder auto te Edegem, in: De Standaard, 3-4 apri1 1965
p.19
gewonde.fietser in ziekenhuis overleden, in : De Nieuwe Gids, 3-4 april 1965
Leenders, Paul, Vijftig Limburgse profielen, Kempische Boekhandel, Retie, 196 1, Jaak langens, p. 108-111
Recensies in Boekengids: nr. 10369: Crols, Fr. over De kermis van Rosse l ei
Leenders, Paul (Pol), In memoriam Jaak langens, in : Het Belang van Limburg, 6 april 1965
nr. 14644: Lauwerys, J . over De dolende ridder,
Swerts, Lambert, Jaak Langens: De dolende ridder, in : Het Belang van Limburg, 30 september 1936
nr. 2 1278: Brouns, Mathieu, over Rosse lei en de bruiloft van tante Kato
Swerts, Lambert, Limburgs l etterkundig l exicon, uitg. Mikron, Herk-de-Stad, 1981 , p. 193
nr. 24662: L. V., over Rosse l ei en de bruiloft van tante Kato
nr. 28856: Brouns, Mathieu, over Een leeuw uit de Kempen
Van Eygen, Hubert, De kermis van Rosse Lei, in: Vitrine, Maaslandmagazine, jrg. 1, nr. 2, augustus 1993, p. 8
nr. 3 1839: van Puyvelde, L. over De witte arend van Arauko
37
Tongerlo, waar Rosse Lei nog vrij rondloopt...
met dank aan:
Archief en Museum van het Vlaamse Cultuur/even, Antwerpen Centrum voor Historische Documentatie, Evere Dienst bevolking, Stad Antwerpen district Merksem Dienst bevolking Bree, Kinrooi & Meeuwen-Gruitrode Geschied- en Heemkundige Kring, Kinrooi Heemkundige Kring Karel Van de Poele, Lichtervelde Kadoc, Leuven Mathieu Kunnen, archivaris, Kinrooi Ben Kusters, Boerenbond Leuven Jan Langens, Scherpenheuvel-Zichem Leo Langem', Schoten Provinciale Bibliotheek Limburg, af deling informatie & documentatie, Hasselt Universiteitsbibliotheek, Katholieke Universiteit Leuven 38
Hubert Van Eygen ( Maaseik, 18 augustus 1961) is licentiaat in de ger1m1anse filologie (K.U.l" 1979- 1982). Hij gafenh.ele jaren les. was persverantwoordelijke van Amnesty International Vlaanderen, werkte voor een Leuvense vrije rad io, de h.atholieke universiteit van Louvain-la-Neuve en enkele rec lamebladen. Van 199 1 tot en 111et 1994 was hij persverantwoordelijke van de gemeente Kinrooi. Sinds december 1991 is hij parlementair medewerker van de Kinrooise volksvertegenwoordiger Hubert Brouns. ! lij leverde bijdragen voor meer dan 50 Vlaamse en Nederlandse li teraire en culturele tijdschriften. was o.a. redacteur van het literair jonge rent ijdschri ft Initiatief( 1982-1989) en van het mensenrechtenmaguine Amnest~ Nieuws ( 1986· i 992) én werh.te mee aa n de Limburgse reclamebladen Koerier, Jet Magazine en Vitrine en aan het televisieblad Telepro. Hij geeft si nd~ 1986 het literair (k)wartaalschrift Weirdo's uit. Hij publiceerde een 8-tal dichtbundels (o.a. "Gernngen gedichten" ( 1985), " róorlopig testament ' ( 1990) en "Is de dichter een dwaas?" ( 1998). enkele bloem lezingen waaronder Dl! NieUH"I! Tachtigers " ( 1986) en biografieen over fheodoor Sevens en Mathieu Brouns. Hij schreef de geschiedenis van enkele Kinrooise verenigingen en publiceerde in 1998 de sociale beschouwing ··scherF.:n nm sleed~ de::elfde spieKel '". Hij woont in Kinrooi en is de trotse vader van drie inspirerende kinderen die de poëzie meestal overbodig maken ...