LESTIPS werken met boeken in de klas
Lestips jeugdboekenweek 2008 – kleuters
| 1
Inhoudsopgave Algemene inleiding 3 Jeugdboekenweek in de bibliotheek 11 Kleuters 13 Lestip 1 – Het kleine museum 14 Lestip 2 – Kleinvader 18 Lestip 3 – Kloddertje 22 Lestip 4 – Olifantje in het bos 26 Lestip 5 – Papa past precies! 28 Lestip 6 – Pistache 32
Eerste leerjaar 37 Lestip 1 – De mooiste begrafenis van de wereld 38 Lestip 2 – De Vuurvogel 42 Lestip 3 – Een kusje voor kleine beer 46 Lestip 4 – Lam zoekt Wolf 50 Lestip 5 – Mijn eerste sprookjesgroeiboek 54 Lestip 6 – Wie dit leest wordt een beest 59
Tweede en derde leerjaar 63 Lestip 1 – Bibi’s bijzondere beestenboek 64 Lestip 2 – Een zusje uit een vliegtuig 67 Lestip 3 – Ga je mee naar Toejeweetwel 72 Lestip 4 – Het betoverde paard 76 Lestip 5 – Kunst in de kijker 80 Lestip 6 – Zootje was hier 83
Vierde en vijfde leerjaar 89 Lestip 1 – Alle maskers af 90 Lestip 2 – De aap komt uit de mouw 94 Lestip 3 – De kijkkast van Kobe 97 Lestip 4 – De wonderbaarlijke reis van Edward Tulane 101 Lestip 5 – Een raadsel voor Roosje 105 Lestip 6 – Het grote boek van vergeten Prinsessen 109
Zesde leerjaar 113 Lestip 1 – Ben zo terug 114 Lestip 2 – Dulle Griet 118 Lestip 3 – Geheime Missie Jericho Rood 123 Lestip 4 – Hou van die hond 128 Lestip 5 – Kleur: zwart/wit en alles wat er tussen zit 132 Lestip 6 – Kunst om de wereld te begrijpen 137
Makkelijk lezen 141 Lestip 1 – De Aarde vanuit de hemel aan kinderen verteld 142 Lestip 2 – De club van lelijke kinderen 147 Lestip 3 – Kijken naar muziek 152 Lestip 4 – Meisjes om te zoenen 155 Lestip 5 – Slaaf Kindje Slaaf 159 Lestip 6 – Van Ansjovis tot Zwijntje 165
De Boekenzoeker in de klas 169 Over de samenstellers 175 Colofon 176
Mooi, het lezen is mooi! Welkom Wij van Stichting Lezen willen onze passie voor lezen met velen delen. Tijdens de jaarlijkse Jeugdboekenweek richten we onze pijlen op alle leerkrachten uit de basisschool en hun klas. In de editie van 2008 willen we vooral raken met boeken die ‘mooi’ zijn. De selectie van boeken is even gevarieerd als het begrip ‘mooi’ zelf. Boeken met mooie en mysterieuze covers. Boeken met ontroerend mooie verhalen. Boeken over de schoonheid van de troost. Boeken over mooie personen, soms met een lelijk kantje. Kunstboeken en muzikale sprookjes: mooi om te bekijken, mooi om te beluisteren. We hopen van harte dat jij als leerkracht al het boekenmoois met de kinderen uit je klas wil delen. We helpen je graag op weg met deze didactische handleiding bij de boeken die we kozen voor de Jeugdboekenweek 2008.Voor wie snel aan de slag wil, geven we verder in deze inleiding enkele ideeën die het leesplezier op een eenvoudige manier kunnen stimuleren. Ze zijn op elk boek van toepassing. Wie graag met een bepaald boek uit het Jeugdboekenweekpakket aan de slag wil, kan doorbladeren naar de lestips. Die zijn geordend per leeftijd en behandelen telkens een van de geselecteerde boeken. De suggesties ‘vóór het lezen’ dienen als voorbereiding op het boek, die ‘tijdens het lezen’ helpen de kinderen om het verhaal beter te begrijpen. Tips voor de nabespreking of de creatieve verwerking van het boek vind je bij de suggesties ‘na het lezen’.
Inspiratiebronnen Twee mooie voornemens liggen aan de basis van deze handleiding. Enerzijds willen we met de lestips het leesvuur bij je leerlingen ontsteken of aanwakkeren. Daarvoor laten we ons inspireren door de tijdloze basisbundel Leesbevordering, hoe doe je dat? Die bundel is opgebouwd rond negen principes voor het gebruik van boeken in klas en bib. We vatten de principes samen onder ‘Algemene leesbevorderingsprincipes’. De volledige brochure kun je nog steeds bij Stichting Lezen bestellen.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – inleiding
| 3
Daarnaast moeten de lestips ook vlot worden ingepast in de dagelijkse klaspraktijk. Leesbevordering hoeft immers geen ‘tijdverlies’ te betekenen (cf. principe 8 bij ‘Algemene leesbevorderingsprincipes’). Daarom geven we telkens aan welke ontwikkelingsdoelen en eindtermen je realiseert met de specifieke lestips. Enkele van die doelstellingen zijn op elke lestip van toepassing. Ze worden dan ook niet telkens herhaald. We sommen ze op onder ‘Ontwikkelingsdoelen’ en ‘Eindtermen’.
Algemene leesbevorderingsprincipes Principe 1 – Wie woorden zaait! Kinderen kun je al heel vroeg taalgevoelig maken met rijmpjes en klankspelletjes, voelboekjes en prentenboeken met een verhaal. Ouders en leerkrachten kunnen niet genoeg overtuigd worden van het belang van voorlezen, vertellen en samen in boeken kijken.Voorlezen is een soort uitlenen van kennis. De voorlezer doet wat het kind (nog) niet kan, het kind neemt geleidelijk over. Dagelijks voorlezen is belangrijk in álle leerjaren. Het maakt kinderen vertrouwd met boekentaal (ook de taal van schoolboeken). Die is anders dan spreektaal, meer genuanceerd, met een rijkere woordenschat.Voorlezen laat kinderen genieten van mooie woorden en muzikale zinnen, van de opbouw en de stemming van een verhaal.
Principe 2 – Boekrijk Het leesklimaat waarin kinderen opgroeien is bepalend voor hun houding tegenover boeken. Kinderen die hun ouders en leerkrachten zien lezen, aan wie voorgelezen wordt, die leren genieten van verhalen, zullen lezen als een vanzelfsprekende bezigheid zien. De ideale leesomgeving begint dan ook thuis. Maar in de praktijk is de school voor heel wat kinderen de enige leesomgeving. En die moet aantrekkelijk zijn. De boekencollectie moet uitnodigend en gevarieerd zijn zodat ieder iets kan vinden naar eigen smaak. De leessfeer op school versterk je door aandacht te schenken aan literaire evenementen en interessante nieuwtjes.Vergeet vooral jezelf niet: kinderen zijn het meeste gebaat met een leerkracht die enthousiast over boeken praat, meeleest tijdens vrije leesmomenten en boeken voortdurend in de kijker plaatst!
Principe 3 – Bib en school gaan boek in hand Het klinkt vanzelfsprekend: de bibliotheek heeft veel boeken, de school heeft alle kinderen. Die breng je best samen! Een kind dat thuis niemand ziet lezen,
4
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – inleiding
vindt immers niet makkelijk de weg naar de openbare bibliotheek. De school kan die weg wijzen. Neem als leerkracht het initiatief en maak afspraken voor een klassikaal bibliotheekbezoek, een rondleiding, een les die je in de bib kunt geven… Ga na wat de bib je te bieden heeft inzake collectie, informatica, personeel. Bespreek ook de mogelijkheden om wisselcollecties te lenen. Als de bib je niet optimaal kan bedienen, ga dan zelf boeken lenen en breng ze ook zelf terug. Hou je bib goed op de hoogte: van de thema’s waarmee je werkt tijdens het schooljaar, welke projecten je plant… De bibliothecaris kan zo bij de collectievorming op de schoolplannen inspelen. In de tekst van Frederika Van Wing van VCOB, na deze algemene inleiding, kan je lezen hoe de Jeugdboekenweek 2008 tot leven komt in de bib.
Principe 4 – Leesland is geen eiland De volwassene speelt een centrale rol in de leesbevordering en in de manier waarop boeken geselecteerd worden. Zorg ervoor dat je het aanbod kent en dat je een gevarieerde lijst boeken aanbiedt: informatieve boeken naast griezelverhalen, klassiekers, historische romans, fantasy, sprookjes, biografieën, poëzie… De keuzelijst van de Jeugdboekenweek biedt zeker inspiratie, net als de website van de Boekenzoeker (zie: ‘Snel aan de slag’). Lees zo veel mogelijk, kinder- en jeugdboeken maar ook volwassenenliteratuur (surf ook eens naar www.iedereenleest.be). Recensietijdschriften en het internet zijn een noodzakelijke hulp. Als je wilt kun je je bijscholen in diverse centra.
Principe 5 – Voor elk kind is er wat te lezen Het gemiddelde kind bestaat niet. Kinderen verschillen zowel in belangstelling en talenten, niveau en smaak. Stimulerend leesonderwijs beklemtoont nooit die verschillen maar wel wat er samen te beleven valt. Bij het leren lezen zijn leestechniek en leesplezier aan elkaar gekoppeld.Vanuit het standpunt van leesbevordering is het meten en quoteren en daarna het indelen van kinderen in homogene niveaugroepen niet te verdedigen. Leesbevordering werkt op motivatie en het is heel moeilijk om voor iets gemotiveerd te blijven als je ervan overtuigd bent dat je er niet goed in bent. Elke dag voorlezen blijft stimulerend voor het zelfstandig lezen. Met zwakke lezers de tekst individueel voorbereiden is zinvol. Hardop lezen gebeurt alleen nadat de kinderen de tekst voorbereid hebben. Laat de kinderen kennis maken met zoveel mogelijk verschillende genres. Wellicht vinden ze een boek dat in de smaak valt. Inspelen op hobby’s en interesses kan hierbij een ingang bieden.
Principe 6 – De taalspeeltuin Met plezier lezen doe je maar als het niet om presteren gaat, als je ontdekt dat het boek een wondere wereld voor je opent. Initiatie in leesgenot begint met
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – inleiding
| 5
voorlezen. Zorg ervoor dat de kinderen zodanig veel en allerlei boeiends te lezen krijgen dat ze het graag doen. Probeer vrij lezen uit als volwaardige activiteit, gepland in het rooster.Vrij lezen stimuleert zwakke lezers: zij kunnen in eigen tempo lezen en fouten maken zonder zich te schamen. Over de gelezen boeken praat je in de leeskring en ieder kind houdt ook een leesdagboek bij.
Principe 7 – De Boekenbabbel Kinderen vinden vaak geen woorden om hun gevoelens genuanceerd uit te drukken. Een dialoog met anderen, met ervaren lezers kan hen helpen dingen fijner te formuleren. Zwakkere lezers trekken zich op aan dergelijke boekenbabbels. Hier bestaat geen goed of fout. Praten over literatuur is haast een vorm van filosoferen. Ook poëzie helpt het taalgevoel te verfijnen. Naast het genieten van het melodieuze, speelse, originele, ontroerende taalgebruik, nodigt de inhoud van een gedicht ook uit tot reflectie.
Principe 8 – Leesbevordering, geen tijdverlies De eindtermen en ontwikkelingsdoelen (www.ond.vlaanderen.be/dvo) laten gelukkig voldoende ruimte voor elke leerkracht om de activiteiten onder een van de officiële noemers onder te brengen. Maar of een school aan leesbevordering doet, hangt af van de interesse en het enthousiasme van leerkrachten. Leesbevordering omvat bijna alle deelaspecten van het leesonderwijs en heel veel andere aspecten van het taalonderwijs: begrijpend lezen, technische en expressief lezen, spreken, schrijven, luisteren en een stukje taalbeschouwing. Alle domeinen van muzische vorming – beeld, muziek, drama, beweging, media – kunnen bij leesbevordering betrokken worden. En vanzelfsprekend kunnen boeken ook bij wereldoriëntatie een interessante inbreng hebben.
Principe 9 – Van lezen ga je doen Kinderen die vaak naar verhalen luisteren, worden onopvallend taalgevoelig. Spelen met rijmwoorden of alliteraties, taalspelletjes allerhande zijn niet alleen leuk maar ook taalverrijkend. Leren lezen en schrijven zijn een onderdeel van de totale taalontwikkeling. Zélf schrijven ondersteunt het lezen en is een vaardigheid die je leert door het te doen. De schrijfopdracht moet natuurlijk iets te maken hebben met wat gelezen is. Probeer ook hier poëzie aan bod te brengen.
6
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – inleiding
Ontwikkelingsdoelen Bij ‘Principe 8 – Leesbevordering, geen tijdverlies’ wezen we er al op dat de activiteiten rond leesbevordering prima bij de ontwikkelingsdoelen en eindtermen kunnen worden ondergebracht. Ontwikkelingsdoelen die bij elk van de lestips in deze didactische handleiding van toepassing zijn, zijn de volgende: - De kleuters kunnen genieten van een gevarieerd aanbod van hedendaagse en klassieke kinderliteratuur, en voor hen bestemde culturele activiteiten (Muzische vorming, Drama, 3.5). - De kleuters kunnen openstaan voor nieuwe dingen uit hun omgeving (Muzische vorming, Attitudes, 6.1) - De kleuters kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken (Muzische vorming, Attitudes, 6.2). - De kleuters kunnen genieten van de fantasie, de creativiteit en de zelfexpressie in ‘kunstwerken’ (Muzische vorming, Attitudes, 6.5). - De kleuters kunnen een beluisterd verhaal, bestemd voor hun leeftijdsgroep, begrijpen (Nederlands, Luisteren, 1.5). - De kleuters kunnen op materialen, in boeken, op uithangborden lettertekens onderscheiden van andere tekens (Nederlands, Lezen, 3.3). - De kleuters zijn bereid spontaan en zelfstandig voor hen bestemde boeken en andere infobronnen in te kijken (Nederlands, Lezen, 3.4). - De kleuters beseffen dat mensen door middel van het schrift boodschappen kunnen vastleggen (Nederlands, Taalbeschouwing, 5.3).
Eindtermen Eindtermen die je met elk van de lestips in deze didactische handleiding realiseert, zijn de volgende: - De leerlingen kunnen blijvend nieuwe dingen uit hun omgeving ontdekken (Muzische vorming, Attitudes, 6.1). - De leerlingen kunnen de informatie ordenen die voorkomt in voor hen bestemde verhalen, kinderromans, dialogen, gedichten, kindertijdschriften en jeugdencyclopedieën (Nederlands, Lezen, 3.5). - De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor spreken, luisteren, lezen en schrijven de volgende attitudes (Nederlands, Attitudes, 4.8): - spreek-, luister-, lees- en schrijfbereidheid - plezier in luisteren, spreken, lezen en schrijven - bereidheid tot nadenken over het eigen luister-, spreek-, lees- en schrijfconventies - weerbaarheid
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – inleiding
| 7
- De leerlingen kunnen vaardigheden/strategieën in verband met luisteren, spreken, lezen en schrijven aanwenden die nodig zijn om de respectievelijke eindtermen te realiseren. Zij houden daarbij onder meer rekening met (Nederlands,Vaardigheden / Strategieën, 5): - de totale luister-, spreek-, lees- en schrijfsituatie - de tekstsoort - het verwerkingsniveau - zoals die aangegeven zijn in de desbetreffende eindterm - De leerlingen kunnen in omgang met anderen respect en waardering opbrengen (Sociale vaardigheden, relatiewijzen, 1.2). - De leerlingen kunnen zorg opbrengen voor iets of iemand anders (Sociale vaardigheden, relatiewijzen, 1.3). - De leerlingen kunnen kritisch zijn en een eigen mening formuleren (Sociale vaardigheden, relatiewijzen, 1.6).
Snel aan de slag Vertellen en voorlezen Wie woorden zaait, zal lezers oogsten. Geen tijd om de boeken uit het Jeugdboekenweekpakket uitgebreid te verwerken in je lessen? Geen nood, leesbevordering hoeft zeker niet complex of tijdrovend te zijn. Boeken en de magische werelden die ze ontsluiten, komen heel eenvoudig tot leven … door ze te lezen. Laat de kinderen uit je klas minstens een voorleeskwartiertje per dag wegdromen. Een auteur vertrouwt zijn verhaal graag toe aan een expressieve juf of meester. Hij schreef mooie woorden neer en jij geeft ze vleugels. Vergeet vooral niet zelf mee te genieten!
De Boekenzoeker De Boekenzoeker (www.boekenzoeker.org) is een prettig ogende en handige boekadviessite voor kinderen en volwassenen. De website helpt een keuze uit het boekenaanbod te maken en heeft als doel kinderen en volwassenen te verleiden tot lezen en hen nieuwe boeken te laten ontdekken en minder voor de hand liggende genres waarmee de lezers minder vertrouwd zijn. De Boekenzoeker probeert boeken aan te bevelen op basis van de interesses en eigenschappen van de lezer. Op de Boekenzoeker 8+, voor kinderen uit het derde, vierde en vijfde leerjaar, is de Boekenzoekervos het centrale figuurtje. Hij begeleidt de kinderen op hun zoektocht naar een goed boek. Nieuw dit jaar is de Boekenzoeker 12+, voor kinderen uit het zesde leerjaar en ouder. De Boekenzoeker is niet ontwikkeld als didactisch instrument, maar je kunt hem wel makkelijk integreren in je lessen. We selecteerden enkele tips voor 8
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – inleiding
het gebruik van de Boekenzoeker in de klas. Die praktische wenken vind je achteraan in deze handleiding, na de lestips per leeftijd. Wie graag een uitgebreide handleiding over de Boekenzoeker wil, verwijzen we door naar www.boekenzoeker.org.
Filosoferen met kinderen We eindigen met een tip die van toepassing is op alle boeken die we selecteerden voor deze Jeugdboekenweek. Het Jeugdboekenweekthema ‘Mooi’ nodigt uit tot filosoferen met kinderen (FMK). Hiermee bedoelen we een gespreksmethode waarbij je in groep een onderwerp, vraag, kwestie, woord of begrip onderzoekt. Je behandelt de filosofische vragen vooral op een abstract niveau. Het concrete en het persoonlijke, laat je zoveel mogelijk los. Bij FMK doe je vooral een beroep op de natuurlijke nieuwsgierigheid van kinderen, de kritische zin, het luisteren naar mekaar, het bereid zijn om dingen in vraag te stellen om daarna als groep tot een besluit, een overeenkomst te komen. Anders dan in een kringgesprek waarin samen over een zelfde onderwerp gepraat wordt, is het filosofische gesprek er één van verwondering en onderzoek. Op een filosofische vraag is er vaak geen eenduidig antwoord te vinden. Grote kans dat het antwoord in jouw klas anders is dan dat in de klas van je collega. Als leerkracht ben je vooral een moderator: je brengt je eigen mening of kennis zo min mogelijk aan in het gesprek. Hieronder vind je een reeks vragen rond de thema’s ‘Mooi’, ‘Schoonheid’ en ‘Kunst’. In heel wat van de activiteiten voor, tijdens en na het lezen kun je wel een kort filosofeermoment inlassen. Laat je leiden door wat de kinderen aangeven en ga er spontaan op in. Stel de kinderen gerust: er zijn geen foute antwoorden mogelijk. Flink doorvragen is de boodschap.
Over mooi en lelijk Vraag de kinderen uit je klas iets lelijks te tekenen. Achteraf bekijk, vergelijk en bespreek je de resultaten van de opdracht. Meteen heb je een aanknopingspunt voor een FMK-sessie over het thema ‘Mooi’.Vragen die in de sessie aan bod kunnen komen, zijn de volgende: - Wat is mooi? - Wanneer is iets mooi? - Is wat mensen mooi vinden universeel? - Kan wat mensen mooi vinden beïnvloed worden door hun leeftijd, hun cultuur of hun geloof? - Hoe kun je iets mooier maken? - Is de wereld mooi? - Wat maakt een beeld mooi? - Bestaan er verschillende soorten mooi? - Kan een gedachte ook mooi zijn? - Wat is een mooie gedachte? Zou je die kunnen tekenen? Lestips Jeugdboekenweek 2008 – inleiding
| 9
- Wat is een mooi woord, lichaamsdeel, gebouw, standbeeld, dier of landschap? - Wat is een mooie stad, mens of plant? - Zijn er voordelen verbonden aan mooi zijn? - Zijn er ook nadelen aan mooi zijn? - Kun je mooi zijn van binnen en lelijk van buiten? - Ken je iets dat mooi is van binnen, maar lelijk van buiten of net andersom? - Als iets slecht gemaakt is, betekent dat dan automatisch dat het niet mooi is? - Kun je schoonheid meten? - Is er een verschil tussen de begrippen ‘mooi’ en ‘schoonheid’? - Hoe denk je over een wereld waarin noch lelijke noch mooie zaken of mensen bestaan?
Over kunst en kitsch -
Hoe zou je een wereld zonder kunst vinden? Hoe stel je je een wereld zonder fantasie voor? Wat is fantasie? Kun je fantasie vastpakken? Is fantasie nodig om kunst te maken? Zou er kunst bestaan zonder kunstenaars? Kun je boos worden op kunst? Waarom (niet)? Vind je taal kunst? Zou kunst op de maan anders zijn dan die op aarde? Hoe?
Zin gekregen om eraan te beginnen? Mooi zo! De hele ploeg van de Jeugdboekenweek
10
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – inleiding
Het wordt een mooie Jeugdboekenweek in de bibliotheek
Of je nu een voetbalfanaat bent of van turnen houdt, later brandweerman of dierenarts wil worden, of je lievelingsdier een konijn of een paard is, of je thuis Nederlands, Turks of Pools spreekt: wie je ook bent, welke boeken je ook mooi vindt, de bib heeft wat voor jou. En dat willen we aan ieder kind laten weten tijdens de Jeugdboekenweek. In maart bruist het in de bibliotheken: kinderen leren spelenderwijs de bib van A tot Z kennen, auteurs komen op bezoek, er wordt voorgelezen, gefeest en de mooiste boeken worden in de kijker gezet. ... Een feest waarop bibliotheken de scholen hartelijk uitnodigen. In maart stellen bibliotheken alles in het werk om de leesliefde bij klein en groot aan te wakkeren. Inspiratie voor activiteiten die dit doel dienen, vinden bibliotheken in de Inspiratiegids Jeugdboekenweek. Deze gidst bibliotheken bij de samenstelling van een gevarieerd en kwaliteitsvol programma. Een bundel ideeën die ook leerkrachten kan inspireren. Omdat spelenderwijs leren zoveel leuker is, gaan we ook deze Jeugdboekenweek spelen! We kozen voor een heel eenvoudig en alom gekend spel: Memory. We verrijkten het met tal van leuke lees-, doe-, en denkopdrachten. Een uitdagend spel voor kinderen van de lagere school, makkelijk aanpasbaar aan je doelgroep, je plaatselijke mogelijkheden of je gestelde leerdoelen. En uiteraard gaan ook de bibliotheken samen met hun lezers op zoek naar het mooiste kinderboek. De Bib. Het leven van A tot Z. Ook al is het leven voor vele deelnemers aan de Jeugdboekenweek nog erg jong, de Bib kan hen mee op sleeptouw nemen in een fantasievolle verhalenwereld vol mooie boeken. Wil je weten er in jouw bibliotheek te gebeuren valt tijdens de Jeugdboekenweek, heb je zin om samen een activiteit ineen te boksen, of wil je gewoon eens beter kennismaken met wat de bib te bieden heeft? Neem dan contact op met de bibliothecaris of de medewerkers van de jeugdafdeling. Je vindt de adressen en openingsuren van de Vlaamse bibliotheken op www.bibliotheek.be. Frederika Van Wing Vlaams Centrum voor Openbare Bibliotheken
[email protected] – www.vcob.be Lestips Jeugdboekenweek 2008 – inleiding
| 11
Kleuters Het kleine museum, samengesteld door Alain Le Saux en Grégoire Solotareff, Querido, 2006. Kleinvader, Edward van de Vendel en Ingrid Godon (ill.), Querido, 2007. Kloddertje, Lionel Le Néouanic, Lemniscaat, 2006. Olifantje in het bos: mijn allereerste grote voorleesboek, diverse auteurs en illustrators, Leopold, 2007. Papa past precies, Davide Cali en Anna Laura Cantone (ill.), De Eenhoorn, 2006. Pistache, Pieter Gaudesaboos, Lannoo, 2006.
Lestips jeugdboekenweek 2008 – kleuters
| 13
Lestip 1 Het kleine museum Het kleine museum samengesteld door Alain Le Saux en Grégoire Solotareff Querido, 2006.
Ontwikkelingsdoelen - De kleuters kunnen visuele waarneming en beeldend geheugen versterken en vergroten door beeldelementen te herkennen (Muzische vorming, Beeld, 1.1). - De kleuters kunnen kleur, lijn, vlak, ritme, vorm en versiering onderscheiden en de ontdekking van beeldelementen verwoorden (Muzische vorming, Beeld, 1.3). - De kleuters kunnen verschillende beeldende, technische middelen aanwenden en samen gebruiken om tot beeldend werk te komen (Muzische vorming, Beeld, 1.4). - De kleuters kunnen alert omgaan met voor hen bestemde audiovisuele middelen (Muzische vorming, Media, 5.1). - De kleuters kunnen genieten van de fantasie, de originaliteit, de creativiteit en de zelfexpressie in ‘kunstwerken’ (Attitudes, 6.5).
Over de auteurs De Franse auteur Alain Le Saux (°1936) volgde een kunstopleiding. Hij was een tijdlang actief in de reclamesector en maakte illustraties voor verschillende tijdschriften. Kinderboeken maakt hij sinds 1980. Hij houdt van Windsor McKay, Roland Topor, Robert Crumb, Jean Marc Reiser, Saul Steinberg, André François en James Ensor. Grégoire Solotareff (°1953) werd geboren in Egypte. Zijn gezin verhuisde eerst naar Libië, daarna naar Frankrijk. Grégoire Solotareff besloot, net zoals zijn vader, dokter te worden.Vijf jaar nadat hij zijn praktijk begon, ging hij tekenen. In 1985 ontmoette hij Alain Le Saux en samen maakten ze een reeks boeken. Solotareff is op dit moment een van de populairste auteurs voor kleuters in Frankrijk.
14
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
Over het boek Het kleine museum zoomt in op 150 details uit verschillende schilderijen. Het gaat om figuren, voorwerpen, dieren en planten uit oude en moderne schilderijen van de 14de tot en met de 20ste eeuw. Bij elke afbeelding staat ook een woordje. Die staan alfabetisch geordend zodat je de bijbehorende afbeeldingen snel kunt terug vinden. Met Het kleine museum haal je een grootse schat in je klas: een onuitputtelijke bron van kijk- en ontdekplezier.
Aan de slag Voor het lezen In hun kleutertijd maken kleuters spelenderwijs kennis met de geschreven taal. Zo leren ze onder meer dat er een verband is tussen gesproken en geschreven taal, tussen klanken en letters: wat je schrijft kun je zeggen, wat je zegt kun je schrijven. De beginklanken- en letters van hun eigen naam zijn een dankbaar middeltje om kleuters vertrouwd te maken met dat verband. Voor je in dit boek bladert, kun je met de kleuters enkele letterspelletjes doen: - Je noemt een letter en de kleuters die de beginletter van hun naam herkennen, gaan rechtstaan of bij elkaar staan. - Je noemt de naam van een kleuter en vraagt hem of haar een woord te verzinnen dat met dezelfde letter als zijn of haar naam begint. - Je noemt een letter en vraagt wie een voorwerp weet dat met die letter begint. Op die manier maak je kleine verzamelingen van personen en zaken die bij elkaar horen op basis van hun beginklank. Leg daarna de link met Het kleine museum. Vertel dat je een boek hebt dat prenten en bijbehorende woorden verzamelt.
Tijdens het lezen Open het boek op een willekeurige pagina. Toon het schilderij en laat de oudere kleuters hierover vertellen met volgende vragen als leidraad: - “Wat zie je ?” - “Is dit een volledige prent of zie je er maar een stukje uit?”, “Hoe zie je dat?” - “Wat staat er op het volledige schilderij?”, “Hoe weet je dat?” Daarna wijs je hen op het woord naast de prent. Je leest het hardop. - “Herken je het woord op de prent?” - “Zou er nog een ander woord passen bij het prent?” - “Staan er nog woorden in het boek die met dezelfde letter beginnen?” Als ze een andere prent gevonden hebben als antwoord op die laatste vraag, bespreek je ook die prent op dezelfde manier als hierboven.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
| 15
Bij jonge kleuters beperk je je tot tonen, benoemen en iets vertellen bij de prent. Het kleine museum is overigens een handig visueel woordenboekhulpje als je anderstalige kleuters iets duidelijk wil maken.
Na het lezen zelfstandig ontdekken Het kleine museum is een boek om met mondjesmaat te ontdekken. Laat de kleuters er zelfstandig in bladeren in de boekenhoek. Als de kleuters het boek een paar keer doorbladerd hebben, kun je hen vragen of er hen niets is opgevallen. Dit boek is namelijk speciaal omdat je het boek op een willekeurige pagina kunt beginnen. Bij andere boeken, die een echt verhaal vertellen, moet je steeds vooraan beginnen omdat je anders het begin van de plot mist. Je kunt hun aandacht ook richten door volgende opdrachtjes mee te geven: - Zoek in het boek naar afbeeldingen van dingen die beginnen met dezelfde letter als die van je naam; - Zoek in tijdschriften naar nog meer afbeeldingen van dingen die in het boek staan; - Maak een persoonlijk letterboekje: haal foto’s uit tijdschriften, maak tekeningen (eventueel naar het voorbeeld in het boek) en gebruik daarbij zoveel mogelijk technieken. ‘doe ik het goed juf ? ’ Sommige oudste kleuters beginnen zich op een bepaald moment de vraag te stellen of ze wel goed kunnen tekenen. De drang naar realistisch en correct tekenen (‘mimesis’) begint zich op deze leeftijd te manifesteren, om in het eerste leerjaar helemaal door te breken. Oudere kleuters vragen dan ook vaak naar een voorbeeld: “Hoe moet ik een kat tekenen, juf?”, “Ik kan het niet zelf. Kun jij het voordoen?” Als je ingaat op dat laatste verzoek, geef je echter de beperking van één voorbeeld, één visie. Het is dan ook beter om een kind naar waarneming te laten tekenen (van een foto of reëel voorwerp). Zo benadruk je dat er zoveel manieren zijn om iets uit te beelden als er tekenaars zijn. De veelzijdigheid van afbeeldingen kun je ook op een andere manier te ontdekken. Kies een prent uit Het kleine museum en vraag de kinderen om op zoek te gaan naar andere mogelijke afbeeldingen van het voorwerp op de prent. Ze mogen daarvoor zoeken in alle boeken die de klas of de school rijk is. Je kunt de verschillende afbeeldingen van hetzelfde voorwerp bundelen in een boekje of er een kijkwand mee maken.
16
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
een eigen klein museum Als de kleuters nieuwsgierig blijken naar de volledige schilderijen achter de detailprenten uit Het kleine museum loont het de moeite om in de bib een voorraad kunstboeken in huis te halen waar de volledige schilderijen in staan afgebeeld. Je kunt ook een eigen klein museum aanleggen. Trek er op uit naar een plaatselijk museum met een digitaal fototoestel. Uiteraard vraag je vooraf na of je foto’s mag trekken en welke regels je daarbij moet naleven. Laat elke kleuter telkens één detail uit een schilderij uitkiezen en fotograferen. Laat ze daarna het volledige schilderij fotograferen. In de klas worden de foto’s uitgeprint. Schrijf het passende woord bij de detailfoto of laat de kleuter het woord stempelen. Bij het volledige schilderij schrijf je de naam van het werk en van de kunstenaar. Ook de naam van de kleuter die het schilderij uitkoos, noteer je, net zoals de reden voor die keuze. Lamineer de foto’s en orden ze alfabetisch in een map. Een nieuw succesnummer voor de boekenhoek!
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
| 17
Lestip 2 Kleinvader Kleinvader Edward van de Vendel en Ingrid Godon (ill.) Querido, 2007
Ontwikkelingsdoelen - De kleuters kunnen visuele waarneming en beeldend geheugen versterken en vergroten door beeldelementen te herkennen (Muzische vorming, Beeld, 1.1). - De kleuters kunnen zich inleven in personages en dingen uit de omgeving en deze uitbeelden (Muzische vorming, Drama, 3.2). - De kleuters kunnen meedoen met bewegingen die tijdens het vertellen van een verhaal aan bod komen en belangstelling tonen om het bewegingsinspirerend gegeven nauwkeurig te observeren en na te bootsen (Muzische vorming, Beweging, 4.2). - De kleuters kunnen respect betonen voor uitingen van leeftijdgenoten, behorend tot de eigen en de andere culturen (Muzische vorming, Attitudes, 6.4).
Over de auteur Edward van de Vendel (°1964) groeide op in een onderwijzersfamilie. Zijn vader was schooldirecteur van een basisschool, zijn moeder kleuterleidster. Later zou hij zelf les geven en zelfs een tijd schooldirecteur zijn. Sinds 2001 is hij voltijds schrijver. Zijn oeuvre is heel breed: hij schrijft zowel prentenboeken als boeken voor eerste lezers (Pup en Kit, De Eenhoorn) en adolescenten (Ons derde lichaam, Querido), zowel poëziebundels (Superguppie en Superguppie krijgt kleintjes, Querido) als non-fictie en liedjesteksten. Edward van de Vendel sleepte al een mooie verzameling prijzen in de wacht: de Woutertje Pieterse Prijs, Gouden Zoenen, Zilveren Griffels,Vlag en Wimpels,...
Over de illustrator Ingrid Godon (°1958) is autodidact. Haar tekentalent werd opgemerkt door een leraar in de kunsthumaniora. Toen Standaard Uitgeverij haar een grote opdracht gaf om lesmateriaal voor het vak wereldoriëntatie te illustreren, ging de bal aan het rollen. Ze is nu voltijds illustrator van kinderboeken, educatieve uitgaven en
18
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
kindertijdschriften. Godon werkt ook rechtstreeks voor Franse uitgeverijen als Casterman en Bayart Presse en voor het Engelse Macmillan.Voor Wachten op matroos (Querido) ontving ze samen met André Sollie meerdere prijzen.
Over het boek Kleinvader is een wondermooi prentenboek, zowel qua taal als qua illustraties. Een kleine jongen kijkt erg op naar zijn geliefde grootvader, die alles aankan, en neemt de lezer op sleeptouw in die bewondering. Opa heeft aandacht voor iedereen en voor zijn kleinzoon in het bijzonder. Alleen als hij Oma mist, krijgt Opa het lastig. Gelukkig kan hij dan rekenen op het begrip en de warme knuffels van zijn kleinzoon!
Aan de slag Voor het lezen Bekijk zowel de cover als de kleine tekening op de achterflap aandachtig met groep. Laat de kleuters vertellen wat ze zien. Spreek ook over de sfeer die de tekeningen uitstralen. Peil naar hun verwachtingen over het verhaal. Daarna lees je de tekst op de achterflap. Leg de link met hun eigen grootvaders door volgende vragen: “Waar is jouw grootvader goed in?” en “Wanneer kan jouw grootvader hulp gebruiken?” Check ook of ze de laatste zin van de achterflaptekst begrijpen (cf. “Maar soms heeft die grootvader zelf een vader nodig en dan kom ik”). De nieuwsgierigheid is nu zeker gewekt: tijd om voor te lezen of te vertellen! De titel verklap je nog niet.
Tijdens het lezen De illustraties uit Kleinvader spreken duidelijke (beeld)taal. De tekst is mooi, poëtisch en beeldrijk. Laat de oudere kleuters ervan genieten door hem letterlijk voor te lezen.Voor jongere kleuters zet je de tekst om in een aangepaste vertelling.
Na het lezen nabespreking Na het voorlezen of vertellen van het boek, onthul je de titel van het boek: Kleinvader. De titel kan aanleiding geven tot een stukje taalbeschouwing op kleutermaat: - “Begrijp je het woord Kleinvader?”
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
| 19
- “Van wie zou de jongen de naam Kleinvader gekregen hebben? Waarom?” - “Hoe komt het, denk je, dat je opa en oma ook grootvader en grootmoeder kunt noemen?” Ook het verhaal zelf kan in de nabespreking aan bod komen: - “Vond je het een spannend boek? Of veeleer een droef boek?” - “Werd je blij van het verhaal?” Tot slot kun je stilstaan bij de prenten, en dan vooral de gebruikte kleuren, in het boek. Bekijk de prenten nog eens opnieuw nu ze het verhaal kennen.Vraag telkens welke kleuren bij een dergelijk type verhaal of prent passen. - “Passen de prenten goed bij het verhaal?” - “Passen de kleuren goed bij de prenten?” - “Van welke kleur word je blij?” - “Welke kleur vind je een boze kleur?” - “Bestaan er ook verdrietige kleuren?” de tekening op de trap Een mooi moment in het boek is als de jongen uit Kleinvader voor het slapen gaan een tekening voor opa op de trap klaarlegt. Met die tekening maakt de jongen duidelijk dat opa nog een verhaal moet komen vertellen. Maak met de kleuters ook een tekening, speciaal voor opa. Laat hen iets tekenen waarover ze eerder al vertelden, namelijk waar hun opa goed in is. Bij kleuters die geen opa meer hebben, is een mooie tekening voor oma of voor een andere belangrijke volwassene in hun leven natuurlijk ook goed. Ook oma’s kunnen wonderen verrichten! de vele gezichten van opa De opa uit Kleinvader is een man met vele gezichten: nu eens vitaal (op de schaatsbaan en langs het voetbalveld), dan weer heel zorgzaam (voor de dieren en zijn familie), soms ook een beetje oud en verdrietig (om oma). Die veelzijdigheid van opa vormt een mooi vertrekpunt voor een uitbeeldingactiviteit. Neem het boek opnieuw door met de kleuters. Leg vooral de nadruk op de verschillende scènes: opa bij de eekhoorntjes, opa bij de das, opa bij de kippen en de vos, opa op de schaatsbaan, opa bij het voetbalveld, opa op de trap naar Kleinvaders’ slaapkamer, opa op het strand, opa in het bos bij de spechten, opa die verdrietig is,… Bekijk aandachtig de houdingen, de handelingen, de gelaatsuitdrukkingen. Daarna trek je naar een ruime zaal of naar buiten. Oefen met de kleuters in het stappen zoals opa doet, maar telkens in een andere situatie uit het boek. Jij bent de persoon die de situatieschets omschrijft van aan de zijlijn. De kleuters wisselen telkens hun houding en hun manier van rondstappen. Als je kleuters dergelijke oefeningen niet gewoon zijn, is het handig om de klas op te splitsen in een doe- en een kijkgroep. Laat beide groepen mekaar regelmatig afwis-
20
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
selen en bouw telkens een klein bespreekmomentje in waarin je vraagt wat de kijkers is opgevallen. Je kunt de activiteit eventueel uitbreiden door de andere figuren uit het boek te laten nabootsen.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
| 21
Lestip 3 Kloddertje Kloddertje Lionel Le Néouanic Lemniscaat, 2006
Ontwikkelingsdoelen - De kleuters kunnen materiaalgevoeligheid ontwikkelen door exploreren en experimenteren (Muzische vorming, Beeld, 1.2). - De kleuters kunnen impressies uiten in een persoonlijke, authentieke creatie en plezier scheppen in het zoeken en vinden (Muzische vorming, Beeld, 1.5). - De kleuters kunnen zich inleven in personages en dingen uit de omgeving en deze uitbeelden (Muzische vorming, Drama, 3.2). - De kleuters kunnen met een creatief stem- en taalgebruik expressief reageren en belevenissen uibeelden (Muzische vorming, Drama, 3.3). - De kleuters kunnen vertrouwen op hun expressiemogelijkheden en durven hun eigen expressiestijl tonen (Muzische vorming, Attitudes, 6.3).
Over de auteur Lionel Le Néouanic (°1964) is een veelzijdig en actief kunstenaar die gekend is in Frankrijk en ver daarbuiten. Hij studeerde visuele communicatie aan een van de meest prestigieuze kunstacademies in Parijs. In zijn werk probeert hij de kijk op de wereld van de lezer op een ironische en innemende manier in vraag te stellen. Kloddertje is het eerste prentenboek van hem dat in het Nederlands verschenen is.
Over het boek Kloddertje is een sober, maar zeer verzorgd uitgegeven prentenboek waarin een zwarte klodder verf kennis maakt met kleurrijke geometrische figuren. Hun beginnende vriendschap verloopt echter niet zoals Kloddertje zou willen. De ‘kleurlingen’ vinden hem saai. Tot Kloddertjes ouders hun zoon vertellen over zijn uitzonderlijke kwaliteit: hij kan van vorm veranderen.Voor de lezer is dat de start van een bijzonder kleuren- en vormenspel.
22
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
Dit boek is voor alle kleuters geschikt door de eenvoud van illustraties en verhaal. Jonge kleuters voelen zich vooral aangesproken door de felle kleuren die mooi afsteken tegen een crèmekleurige achtergrond.Voor oudere kleuters biedt het boek een heel toegankelijke overstap naar de magische wereld van het kleuren mengen. Kloddertje levert ook boeiende gespreksstof op over vrienden maken, erbij horen en anders zijn.
Aan de slag Voor het lezen Laat de kleuters experimenteren met zwarte verf of inkt. Zorg dat ze een schort aantrekken, want ze gaan heerlijk spatten. Moedig hen aan om met dikke borstels te werken en zorg ervoor dat de verf voldoende lopend is om flink te kunnen spatten. De kleuters werken op de achterkant van grote posters, of op een vel van een grote rol papier. Jonge kleuters laat je achteraf vertellen over de zwarte klodders en spatten. Volgende vragen kunnen je inspireren bij dat gesprek: - “Welke spatten vind je de mooiste?” - “Welke vind je de grappigste?” - “Zitten er ook boze spatten bij?” - “Zijn er spatten die familie van elkaar kunnen zijn? Wie is het kindje en wie is de mama of papa?” - “Zijn al deze spatten vriendjes?” - “Welke spatten spelen samen? Zijn er ook spatten die ruzie maken?” Oudere kleuters kiezen hun favoriete verfspat, eventueel ook na een gesprek. Ze knippen hem uit, kleven hem op een stokje, bedenken een bijpassend stemmetje en laten hun eigen Kloddertje spreken. Als je kleuters dat gewoon zijn, kun je hen een kleine poppenkast laten opvoeren waarin verschillende Kloddertjes een dialoogje voeren.
Tijdens het lezen Door de eenvoudige illustraties en tekst laat dit verhaal zich vlot voorlezen en vertellen. De pagina’s waarop de verhaalfiguurtjes van vorm veranderen, spreken zeker tot de verbeelding van de kleuters. Die illustraties mogen extra in de verf gezet worden tijdens het voorlezen of vertellen.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
| 23
Na het lezen een eigen kleurrijk verhaal Op de eerste pagina van Kloddertje staat een dankwoord van Lionel Le Néouanic aan onder anderen Joan Miro, Paul Cox en Henri Matisse, die hem inspireerden voor de kleurrijke illustraties bij zijn boek. Ook Valério Adami, Piet Mondriaan en Leo Lionni werken met felgekleurde vlakken. Als afsluiter bij het vertel- of voorleesmoment, kun je samen met de kleuters in kunstboeken over deze artiesten kijken. Laat hen vertellen wat ze zien en luister naar de verhalen die de kleuters zelf bij de schilderijen verzinnen. een eigen compositie Verzamel allerlei voorgeknipte, kleurrijke geometrische figuren die de jongere kleuters naar eigen smaak tot een heuse compositie mogen samenvoegen. Je kunt hiervoor hun eerder gemaakte blad met zwarte spatten als ondergrond gebruiken. Oudere kleuters kunnen zelf de slag met schaar en gekleurd papier. Ze knippen willekeurige vormen uit het papier en maken daarna ook hun eigen compositie. Wie wil mag er een verhaal bij verzinnen. Die verhaaltjes noteer je op een aparte strook papier die aan het tekenblad wordt vastgeniet. Een kader rond het werk versterkt het schilderijeffect.Vier repen dikker papier die rondom rond het tekenblad worden gekleefd maken de compositie helemaal af! mengen van kleuren Kloddertje leent zich uitstekend tot het thema ‘Kleuren mengen’.1 Vraag je kleuters wat er met alle gekleurde vlekken uit Kloddertje zou gebeuren als ze door elkaar zouden vloeien. De volgende schilderactiviteit laat je kleuters al doende een antwoord op die vraag vinden.2 Geef je kleuters elk aan een grote plastic lat – die wast makkelijk schoon! – of een lange reep dik karton. Op een groot blad brengen ze verschillende kleuren verf aan, rechtstreeks uit de tube. Die kleuren smeren ze door elkaar met de lat of het karton. De kleuters kunnen de lat strak van boven naar beneden bewegen, maar ze kunnen ook sierlijke golven en kronkels maken. Als je de kleuters onbeperkt aan het werk laat, zullen ze snel merken dat ze steevast tot een oninteressant bruin resultaat komt. Weten ze op tijd te stoppen, dan resulteert de schilderactiviteit in een wondermooi kleurenspel. De resultaten van het kleurenexperiment kun je eventueel op hun beurt verknippen en weer samenvoegen tot een kleurrijke collage (cf. het werk van illustrator Eric Carle). 1 Er bestaan nog twee andere inspirerende prentenboeken die het wonder van het mengen mooi in beeld brengen: De koningin van de kleuren en Blauwtje en Geeltje (cf. bibliografie). 2 We lieten ons inspireren door het werk van kunstenaar Gerhard Richter die ook op deze manier werkt in sommige van zijn schilderijen.
24
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
Bibliografie Blauwtje en Geeltje, Leo Lionni, Ankh-Hermes, 1992. De koningin van de kleuren, Jutta Bauer, Querido, 1998.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
| 25
Lestip 4 Olifantje in het bos Olifantje in het bos: mijn allereerste grote voorleesboek Diverse auteurs en illustrators Leopold, 2007
Ontwikkelingsdoelen - De kleuters kunnen verschillende beeldende, technische middelen aanwenden en samen gebruiken om tot beeldend werk te komen (Muzische vorming, Beeld, 1.4).
Over het boek Olifantje in het bos is een prettig ogend voorleesboek dat werk van diverse auteurs en illustrators verzamelt. Het boek kan een mooie aanleiding zijn om meer werk op te zoeken van een bepaalde auteur of illustrator die je bijzonder heeft aangesproken. Aan Olifantje in het bos beleef je het hele jaar door plezier. De verhalen en gedichten worden er per seizoen geordend. Daarnaast komen een heleboel niet-seizoensgebonden belangrijke gebeurtenissen aan bod: je verjaardag vieren, uit logeren gaan, reizen, een poesje krijgen, naar school gaan,... De meeste verhalen zijn op niveau geschreven voor de oudere kleuters (vanaf vier jaar), maar je vindt ook enkele gedichten in het boek terug die jongere kleuters kunnen bekoren.
Aan de slag Voor het lezen Olifantje in het bos heeft voor elke dag van de week een verhaaltje of een gedicht in petto. Een verkenning vooraf van het boek is handig. Zo kun je die verhalen en gedichtjes uitkiezen die het beste bij jouw groep passen.Van de bijbehorende illustraties kun je een kleurenkopie maken.
26
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
Tijdens het lezen In de algemene inleiding vertelden we al hoe je in de Jeugdboekenweek het startschot kunt geven voor een vast voorleesmoment. De vooraf door jou gekozen verhalen en gedichten kun je op die momenten brengen. Het voorlezen of vertellen en de nabespreking kun je op je eigen vertrouwde manier doen. Je hangt de bijbehorende prent op de dagkalender. Zo staat elke dag van de (Jeugdboeken)week een nieuwe illustratie centraal.
Na het lezen boekenschat Als je merkt dat een bepaalde prent of een bepaald verhaal uit Olifantje in het bos de bijzondere aandacht trekt van jouw kleuterklas, kun je meer werk van die auteur of illustrator opzoeken in de bibliotheek. In de algemene inleiding gaven we aan hoe je met de hele klas een bezoek kunt brengen aan de bib. De verzamelde boekenschat zet je in de kijker in de boekenhoek. Kies er regelmatig eentje uit om uit voor te lezen. Door je eigen interesse te tonen, hou je immers ook die van de kleuters levendig. een verhaal illustreren In Olifantje in het bos vind je het verhaal Bil en Wil gaan op reis (pp.50-58) terug. Als je de illustraties aandachtig bekijkt, zie je dat ze steeds volgens een bepaald patroon zijn vormgegeven: - tekeningen in smalle, liggende stroken = vervoermiddelen waarmee Bil en Wil reizen - tekeningen in grote rechthoeken met kader = sfeerbeelden van Bil en Wils reis - losse, tekeningen zonder kader = beelden van Bil en Wils (t)huis - tekening in wolk = einde van Bil en Wils verhaal Bespreek de prenten bij dit verhaal grondig zodat voor de kleuters het vaste stramien in de vormgeving duidelijk wordt. Hetzelfde patroon kun je nu toepassen op een nieuw verhaal (bv. het verhaal Verhuisdag op pp.101-108). Lees het gekozen verhaal voor en bespreek met de kleuters welke vervoermiddelen en welke sfeerbeelden worden gebruikt in het verhaal, welke beelden zich thuis afspelen en wat een mooi slotbeeld zou zijn. Stel elk groepje kleuters verantwoordelijk voor één lay-outvorm. Deel de nodige tekenbladen uit, waarop je de verschillende kaders zelf al hebt voorgetekend. Je laat de kleuters best met felle kleuren werken (waskrijt of stift). De tekeningen moeten het hele kader vullen. Zijn er meer kleuters die willen meewerken dan dat er tekeningen nodig zijn, laat je een tweede groep kleuters het verhaal nog eens tekenen. Je kunt beide versies onder elkaar ophangen en de verschillen of gelijkenissen met de klas bespreken. Je kunt de prenten ook bundelen tot een eigen boekje en het daarna in de boekenhoek leggen.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
| 27
Lestip 5 Papa past precies Papa past precies Davide Cali en Anna Laure Cantone (ill.) De Eenhoorn, 2006
Ontwikkelingsdoelen - De kleuters kunnen verschillende beeldende, technische middelen aanwenden en samen gebruiken om tot beeldend werk te komen (Muzische vorming, Beeld, 1.4). - De kleuters kunnen impressies uiten in een persoonlijke, authentieke creatie en plezier scheppen in het zoeken en vinden (Muzische vorming, Beeld, 1.5). - De kleuters kunnen zich inleven in personages en dingen uit de omgeving en deze uitbeelden (Muzische vorming, Drama, 3.2). - De kleuters kunnen ervaren dat de juiste verhouding tussen woord en beweging de expressie kan vergroten (Muzische vorming, Drama, 3.4).
Over de auteur Davide Cali (°1972) is een creatieve duizendpoot. Hij werd geboren in Zwitserland en woont nu in Italië. Hij heeft tal van titels op zijn naam staan, die in verschillende talen zijn uitgegeven. Naast kinderboeken maakt hij ook strips en theatervoorstellingen, schrijft hij scenario’s, componeert hij liedjes en organiseert hij tentoonstellingen.
Over de illustrator De illustrator Anna Laura Cantone (° 1978) woont en werkt in Italië. Ze studeerde aan het Europees Designinstituut in Milaan. Ze publiceerde bij verschillende uitgevers in Italië, Zwitserland, Frankrijk en de Verenigde Staten. Bij ons is ze vooral bekend van haar illustraties voor de Zebraboekjes van Brigitte Weninger (De Vier Windstreken).
28
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
Over het boek Een meisje is dol op haar moeder. Ze vindt haar de beste, mooiste, knapste, de sterkste en de sportiefste mama van de hele wereld. Zij en haar mama zijn volmaakt gelukkig met elkaar. Maar een papa zou welkom zijn! Natuurlijk moet hij net zo super zijn als mama. Ze plaatsen een advertentie en laten een reeks kandidaten de revue passeren. Al die mannen hebben wel iets te bieden, maar echt passen doen ze toch niet. Tot er eentje komt die niet aan het profiel beantwoordt, maar wel veel liefs in petto heeft. Deze papa past precies! Dit verhaal past even precies bij vier- en vijfjarigen. Kinderen van die leeftijd leggen dikwijls een grenzeloze bewondering aan de dag voor de belangrijke volwassenen in hun leven (mama, papa, opa, oma, grote broer of zus, hun juf of meester). Daarin gaan ze best ver. Net als het meisje uit Papa past precies gebruiken ze graag superlatieven om die bewondering heerlijk dik in de verf te zetten. Dat maakt de tekst erg herkenbaar voor de kleuters. Ook de prenten gaan niet vervelen: de illustrator ging zowel met kleurpotlood, waterverf en gouache als met (foto)collages aan de slag. Die variatie aan technieken en de details in de tekeningen blijven boeien. Om optimaal van de prenten te genieten, moet je het boek regelmatig draaien, zodat je nieuwe perspectieven ontdekt. Papa past precies kan je daardoor inspireren om zelf beeldend aan de slag te gaan.
Aan de slag Voor het lezen Lees de titel voor en toon de cover van het boek. De covertekening is vaag genoeg om niet meteen de clou van het verhaal weg te geven. Laat de kleuters dus gerust even raden en fantaseren.Volgende vragen kunnen hen op weg helpen: “Waar past papa precies in? In het huis? In zijn pak? In het bed van mama? In de nieuwe auto?”, “Waarom moet hij trouwens ergens in passen?” en “Wat gebeurt er als hij niet past?”
Tijdens het lezen In Papa past precies wisselen kleinere en grotere tekstblokken af. Daarom leent het boek zich best tot ‘vertellend voorlezen’. Er is zoveel te zien in dit prentenboek dat ook een tweede lezing leuk blijft en misschien zelfs geen overbodige luxe is.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
| 29
Na het lezen nabespreking Laat de kleuters na het verhaal naar hartenlust vertellen over hun eigen mama en papa. Spoor hen aan om, net zoals het meisje in Papa past precies, flink te overdrijven. Besteed de nodige aandacht aan al de superlatieven die in het boek voorkomen. Op die manier werk je ook aan een stukje taalbeschouwing: de trappen van vergelijking. Uiteraard hoeft het geen lesje te worden: de trappen van vergelijking zijn stof voor de lagere school. Genieten van hun taalvondsten staat centraal. mama en papa verbeeld 3 Verzamel alle eigenschappen van mama en papa op een voor de kleuters haalbare manier, namelijk beeldend. Je kunt de kleuters een lege mama- of papapop laten tekenen op A4- of A3-formaat, maar het is leuker om het lichaam van een echte volwassene als ‘invullijst’ te gebruiken. Het mooiste is natuurlijk als de eigen papa’s of mama’s hun contouren op een groot vel papier overtekenen. Geef aan in welke zones je de contouren zou kunnen verdelen en welke elementen van mama en papa daar in thuis kunnen horen: - het hoofd: denken, zien, ruiken, horen, eten, praten, kussen… - het lichaam (de romp): de buik, het hart, de huid, de omvang (dik – dun, gespierd of net niet), grootte (klein – groot)… - de armen en de handen: koken, strelen, bloemen plukken, werken, vasthouden, omhoog tillen… - de benen en de voeten: sporten, stappen, dansen, klimmen, sluipen, springen… Bespreek daarna de opdracht met de kleuters. Eerst moeten ze nadenken over waar hun ouders goed in zijn en bij welke lichaamsdelen die pluspunten thuishoren. Die denkopdracht wordt wellicht eenvoudiger als je er Papa past precies nog eens bijhaalt, de eigenschappen van de moeder uit het boek overloopt en de kleuters die laat onderbrengen bij het hoofd, de romp, de armen, etc. Daarna mogen ze de eigenschappen van mama en papa op de tekening aanbrengen met verschillende materialen. Op die manier kunnen ze een collage maken, net zoals in het boek. Je voorziet tijdschriften, kranten en driedimensionaal materiaal. Je kunt ook echte voorwerpen van mama of papa laten meebrengen die in de collage kunnen worden verwerkt. het papa- en mamamuseum 4 Verzamel de tekeningen uit de vorige opdracht en hang ze bij elkaar in een grote zaal. Je voorziet een ‘mamakant’ en een ‘papakant’. Daarna nodig je de echte ouders uit voor een bezoek aan het ‘grote mama- en papamuseum’. 3 Dit idee is gedeeltelijk gebaseerd op een suggestie uit Leesgoed (cf. bibliografie). 4 Dit idee is eveneens gebaseerd op een suggestie uit Leesgoed (cf. bibliografie)
30
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
Laat de bezoekers eerst vrij rondlopen door de tentoonstelling en vraag hen na een tijdje om bij hun portret te gaan staan. De vader en moeder die goed geraden hebben, krijgen hun eigen zoon of dochter ‘cadeau’. Ze vertellen aan de rest van de groep hoe ze zichzelf hebben herkend. Zoon- of dochterlief mag aanvullen. Op een vernissage horen natuurlijk ook een koekje en een sapje. Maak er een gezellige namiddag van. Je kunt de tekeningen meegeven na de tentoonstelling of ze sparen als een origineel cadeau voor moeder- en vaderdag.
Bibliografie Boekidee.Tips en suggesties rond Papa past precies, uit: Leesgoed (3), 2007, 119.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
| 31
Lestip 6 Pistache Pistache Pieter Gaudesaboos Lannoo, 2006
Ontwikkelingsdoelen - De kleuters kunnen kleur, lijn, vlak, ritme, vorm en versiering onderscheiden en de ontdekking van beeldelementen verwoorden (Muzische vorming, Beeld, 1.4). - De kleuters kunnen impressies uiten in een persoonlijke, authentieke creatie en plezier scheppen in het zoeken en vinden (Muzische vorming, Beeld, 1.5). - De kleuters kunnen een toenemende stembeheersing ontwikkelen (Muzische vorming, Muziek, 2.4). - De kleuters kunnen met plezier een toenemend vermogen tot experimenteren en improviseren ontwikkelen met klank of stem of instrument (Muzische vorming, Muziek, 2.5). - De kleuters durven vertrouwen op hun expressiemogelijkheden en durven hun eigen expressiestijl tonen (Attitudes, 6.3).
Over de auteur Pieter Gaudesaboos (°1979) volgde vrije grafiek in avondschool en studeerde grafische digitale vormgeving en fotografie. Hij werkte een jaar deeltijds als leraar bij een kinderatelier en is medeoprichter van en audiovisueel kunstenaar bij Tapis Plein, een productiehuis dat projecten opzet rond actueel en alledaags erfgoed. Hij werkt onder meer als vormgever voor het Gentse theaterhuis Kopergietery. Gaudesaboos valt op door zijn gevarieerde, intrigerende stijl. In prentenboeken als Roodlapje (Lannoo), Hoe oma plots verdween (Lannoo) en 1 2 3 Piano (Lannoo) stapt hij af van het klassieke prentenboekenstramien en integreert hij tekst en beeld tot één geheel.
32
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
Over het boek Pistache is een bont kijk-, zoek- en telboek vol originele illustraties. Het woordloze prentenboek is in principe geschikt voor alle leeftijden, hoewel de talloze details vooral de oudere kleuters zullen aanspreken. Op de achterflap kun je lezen hoe het hondje Pistache dat aan een leeslint bij het boek is vastgemaakt, naar bed wil. De kleuters kunnen Pistache bij het leeslint nemen en hem langs de groene paden naar zijn huisje wandelen. Aan die groene paden valt er heel wat te beleven!
Aan de slag Voor het lezen Leg het boek in de boekenhoek en geef de kleuters de tijd om het boek zelfstandig te verkennen. Het is fijn als de boekenhoek wordt aangevuld met andere wonderlijke zoekboeken. Meer tips vind je in de bibliografie bij deze lestip.
Tijdens het lezen Op de achterflap van het boek vind je verschillende suggesties om het boek nog eens in detail bekijken. Zo kun je de kleuters gerichte zoekopdrachten meegeven als ze het boek doorbladeren: - “Heb je de insecten met de vuurpijlen gezien?” - “Heb je de kabouters met de gieters gezien?” - “Zag je de slang die over alle pagina’s heen kronkelt?” - “Heb je de uiltjes, de kuikens en de spinnen gezien?” - “Hoeveel muizen staan er op elke pagina?” - “Heb je gezien dat er op elke pagina een muisje achterblijft? Waar heeft het achtergebleven muisje zich verstopt?” De laatste twee pagina’s verdienen extra aandacht. Als het hondje Pistache uiteindelijk zijn bestemming, een warm en knus bed, op de laatste pagina heeft bereikt, droomt hij heerlijk weg. De negen dromen worden verbeeld op de voorlaatste pagina’s met negen kleinere illustraties.Vraag de kleuters welke dromen ze kunnen verzinnen bij de negen prenten.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
| 33
Na het lezen een droomfries De illustraties doorheen Pistache in het algemeen en het droomscenario op de voorlaatste pagina in het bijzonder vormen een ideaal vertrekpunt voor het maken van een prentenfries. Sommige van de illustraties in Pistache hebben wel iets weg van de patronen in behangpapier. Haal in de plaatselijke behangwinkel enkele stalenboeken, bij voorkeur met felgekleurde figuurpatroontjes. Koop ook een rol behangpapier met een geometrisch patroon dat zich goed als ondergrond van het fries laat gebruiken.5 Je hebt nu alle materiaal voor een droomfries in huis. Bekijk de pagina met de negen droomscènes opnieuw. Herhaal nog eens wat de kleuters op de prent zagen en welke verhalen de prenten bij hen opriepen.Verdeel de klas vervolgens in negen groepen of werk met negen kleuters aan deze opdracht. Elk is verantwoordelijk voor één droom. Rol de rol behangpapier uit en verdeel het in negen vakken. Als je op het onbedrukte krantenpapier werkt, kies je samen met de kleuters negen vellen papier in de stalenboeken die je op het krantenpapier kleeft en als ondergrond gebruikt. De kleuters zoeken daarna in de behangboeken naar figuurtjes of ze knippen zelf de nodige figuren en vormen uit. Met de uitgeknipte figuren geven ze hun droombeeld vorm. Extra leuk wordt het als ze de figuurtjes op eenzelfde ondergrond kleven. Zo ontstaat een camouflage-effect. Hang het droomfries op in de klas, nodig andere kleuters uit om het werk te bekijken en te luisteren naar het verhaal van de knutselaars. het droomfries verfilmd Ben je vertrouwd met de videocamera, of heb je collega’s die ermee vertrouwd zijn, dan kun je het fries (laten) filmen door het langzaam met de camera te volgen. Kleef Pistache of één van de andere figuren uit het boek op een lange stok en laat hem langs het droompad van je kleuters bewegen terwijl er gefilmd wordt. Zorg er wel voor dat het figuurtje twee kanten heeft, zodat je het onbeperkt door het beeld kunt laten bewegen. Door de lange stok blijft de persoon die het figuurtje beweegt bovendien zelf uit beeld. Muziek bij de filmopname hoeft niet, maar kan wel een versterkend effect hebben. Bespreek de sfeer die overheerst in de negen droombeelden of vertel wat er in elke scène gebeurt. Zoek daarna naar passende geluiden. Je kunt op zoek gaan naar een nieuw geluid voor elke droom of je kunt het geluid van Pistache telkens anders laten klinken, naargelang van de droom waarin het hondje zich bevindt. Je hoeft het niet te ver te zoeken. Ook met de eigen stem of vindmateriaal kunnen de kleuters een passende klankband maken.
5 Als je geen passend patroon vindt, kun je ook een rol onbedrukt krantenpapier kopen. Drukkerijen helpen je daar graag mee verder.
34
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
nog meer zoekboeken Als je een verzameling van zoekboeken in de klas haalt (cf. bibliografie), kun je concrete zoekopdrachtjes verzinnen, waarin je alle boeken betrekt. Geef de kleuters bijvoorbeeld de opdracht om in elk boek een hondje te zoeken. Laat hen vervolgens de verschillen en gelijkenissen tussen de afbeeldingen van de hondjes beschrijven.
Bibliografie Ik zie, ik zie,...een boek vol schatten, Jan Marzollo en Walter Wick, Ploegsma, 2007. Waar is de taart?, Thé Tjong-Khing, Lannoo, 2004. Waar is Wally? Het grote boek der wonderen, Martin Handford, Standaard, 2005. Wat een winter, Rotraut Susanne Berner, Lannoo, 2004. Zoekhuis, Dirk Nielandt en Marjolein Pottie, Manteau, 2006. Van deze auteurs zijn er nog meer zoekboeken verschenen.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – kleuters
| 35
1 e leerjaar De mooiste begrafenis van de wereld, Ulf Nilsson en Eva Eriksson (ill.), Lemniscaat, 2007. De Vuurvogel, Bette Westera en Annemarie van Haeringen (ill.), Gottmer, 2005. Een kusje voor kleine beer, Else Holmelund Minarik en Maurice Sendak (ill.), Ploegsma, 2007. Lam zoekt Wolf, Ben Kuipers en Ingrid Godon (ill.), Zwijsen, 2007. Mijn eerste sprookjesgroeiboek: ik lees het zelf! Hilde Vandermeeren en Rosemarie de Vos (ill.), Davidsfonds/ Infodok, 2006. Wie dit leest wordt een beest, Riet Wille en Fleur van der Weel (ill.), De Eenhoorn, 2006.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
| 37
Lestip 1 De mooiste begrafenis van de wereld De mooiste begrafenis van de wereld Ulf Nilsson en Eva Eriksson (ill.) Lemniscaat, 2007
Eindtermen - De leerlingen kunnen genieten van een gevarieerd aanbod van voor hen bestemde culturele activiteiten (Muzische Vorming, Drama, 3.1). - De leerlingen zijn bereid te reflecteren over gebruikte luister-, spreek-, leesen schrijfstrategieën (Nederlands, Taalbeschouwing, 6.2).
Over de auteur De Zweedse auteur Ulf Nilsson (°1948) heeft al meer dan honderd boeken geschreven, zowel voor kinderen als voor volwassenen. Hij won tal van literaire prijzen.Veel van zijn boeken en personages zijn andere levens gaan leiden: ze duiken op in opera’s, films, op radio en televisie... Sommige van zijn personages staan zelfs op postzegels.
Over de illustrator De Zweedse Eva Eriksson (°1949) is in binnen- en buitenland een erg populaire kinderboekillustrator. Ze maakte onder meer illustraties bij de verhalen van de klassieker Max van Barbro Lindgren (Gottmer). Het werk van de Zweedse illustratrice is meermaals bekroond. Ze ontving onder meer de Gouden Plaque op de Biënnale van Illustratoren in Bratislava en de Europese Jeugdliteratuurprijs van Trento.
Over het boek De mooiste begrafenis van de wereld is een wondermooi prentenboek dat relativerende luchtigheid en pakkende ontroering met elkaar combineert. Drie kinderen vervelen zich. Als ze een dode hommel vinden, komt Ester, de oudste en de nuchterste van de drie op een idee: ze richten een bedrijfje
38
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
‘Begrafenissen BV’ op dat dode beesten een waardig afscheid moet bezorgen (cf. p. 13, “Ester zou graven. Ik zou gedichten schrijven. En Putte zou huilen.”) Een mooi boek over drie kinderen die elk op hun eigen manier met dood en sterven omgaan.
Aan de slag Voor het lezen De mooiste begrafenis van de wereld begint met de zin: “We verveelden ons, we hadden zin om iets leuks te doen.” Maak van deze herkenbare gedachte gebruik om het verhaal te verbinden met de leefwereld van de kinderen, zonder dat je het boek toont.Volgende vragen kunnen je op weg helpen: - “Wat is dat vervelen?” - “Hoe komt het dat je je verveelt?” - “Duurt het lang als je je verveelt?” - “Wanneer gaat het over?” - “Herinner je je wat je deed toen je je plots niet meer verveelde?” - “Heeft iemand wel eens iets erg grappigs, raars, nieuws, … gedaan om de verveling tegen te gaan?” - “Kan er iemand een grappig, nieuw of raar spelletje bedenken?”
Tijdens het lezen Verklap de cover en de titel van het boek nog niet. Lees eerst het volledige verhaal voor. Zorg dat je leerlingen de prenten goed kunnen zien. Ze ondersteunen de tekst en verklappen iets over de karakterevolutie van de personages. Om na te gaan of de leerlingen het verhaal goed begrijpen, wissel je het voorlezen af met praten over wat gelezen werd. In wat volgt, geven we telkens aan welke prenten een mogelijke rustpauze kunnen vormen bij het voorlezen. We bieden ook enkele vragen aan die de inleving en het verhaalbegrip kunnen versterken. prent 1 De tekst op de eerste pagina zet meteen de toon. De kinderen op de prent vervelen zich, zoveel is duidelijk. Bekijk samen de illustratie, terwijl je volgende vragen stelt: - “Wie zien we op de tekening?” - “Wat weten we over deze personages?” - “Over wie weten we het meest?” - “Vond je ook al eens een dood insect?” - “Wat deed je daar toen mee?” - “Wat zouden kinderen in dit boek met de hommel doen, denk je?”
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
| 39
prent 2 Op prent 2 zie je Ester, de hommel en de jongen die het verhaal vertelt. - “Weet je nu al iets meer over de personages?” - “De jongen is bang voor de dood. Waarom zou hij daar bang voor zijn?” - “Kun je zien aan de tekening dat hij bang is?” prent 5 Ester en de verteller begraven de hommel. - “Hoe voelen mensen zich als er iemand dood is en begraven wordt?” - “Kun je dat op de tekening zien?” - “Ester en het jongetje stoppen zaadjes van blauwe bloemen in de grond bij de hommel. Wat zal daarmee gebeuren?”6 prent 12 en 13 Ester besluit om een bedrijfje op te richten dat ‘Begrafenissen BV’ heet. Ga na of de kinderen weten wat een bedrijf is. Link eventueel aan bedrijven in de buurt of de plekken waar hun ouders werken. Ester, Putte en de verteller nemen het bedrijfje heel serieus. Dat zie je aan de begrafeniskoffer die ze maken (cf. prent 12), de welomschreven taken die elk van de drie kinderen krijgt (cf. tekst bij prent 12) en de aangepaste kleding die ze dragen (cf. prent 13).Vraag de kinderen om de koffer, de taken en de kleding te omschrijven. de karakterevolutie van de personages doorheen het verhaal De personages maken in de loop van het verhaal een evolutie door. Zo is de verteller aanvankelijk erg bang van dode dieren, maar durft hij op het einde de dode merel wel aanraken. Ook zijn gedichten worden steeds mooier en ontroerender. Ester die alles durft en de baas is in het spel, huilt hartstochtelijk op de begrafenis van de merel. Putte, de jongste, die er eerst maar wat bij hangt, krijgt een volwaardige rol in het bedrijfje. Het is mooi om even bij die evolutie stil te staan. de uitspraken van Putte doorheen het verhaal Putte, de jongste vennoot in ‘Begrafenissen BV’ zorgt een kinderlijke blik op sterven en doodgaan. Zijn uitspraken zorgen enerzijds voor de humoristische toon die dit verhaal kenmerkt en stemmen anderzijds tot nadenken. Daar kun je gebruik van maken om met jonge kinderen te praten over de dood.
6 Een mooi prentenboek dat aansluit bij de cyclus van leven en dood is Dat is heel wat voor een kat (cf. bibliografie). In dit boek is een meisje erg triest om de dood van Roetje, haar poes. Samen met mama, papa en Merel begraaft ze Roetje, samen met enkele bloemzaadjes. Het meisje vindt er uiteindelijk troost in dat Roetje zo mee zorgt voor de groei van bloemen, bomen en gras.
40
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
Na het lezen nabespreking Na het voorleesmoment toon je de cover van het boek en verklap je de titel De mooiste begrafenis van de wereld. De titel verwijst naar de laatste begrafenis, die van de merel. Laat de kleuters nog even terugblikken door volgende vragen: - “Past deze titel bij het verhaal?” - “In welk seizoen speelt dit verhaal zich af?” - “Hoe weet je dat?” - “Waar speelt dit verhaal zich af? Op het platteland of in de stad?” Aansluitend op die laatste vraag, kun je stilstaan bij de eigen speelomgeving van de kleuters. beg rafenisrituelen in andere culturen Het begrafenisritueel in De mooiste begrafenis van de wereld sluit aan bij de gebruiken in de ons vertrouwde Westerse cultuur. Het boek kan uitnodigen om iets op te zoeken over begrafenisrituelen in andere landen of tijden. Maak gebruik van informatie of verhalen die kinderen uit diverse culturen zelf aanbrengen. het zweedse platteland De mooiste begrafenis van de wereld speelt zich af in Zweden en straalt de rust en fantasie van het platteland en vrije tijd uit. Dezelfde sfeer kenmerkt ook een aantal boeken van Astrid Lindgren. In de bibliografie vind je enkele van haar boeken terug.
Bibliografie Ceremonies en Feesten. De Dood, Denise Chaplin en Lynne Broadbent, Koninklijk Instituut voor de Tropen, 2004. Dat is heel wat voor een kat, Judith Viorst en Fleur van der Weel (ill.), Gottmer, 2006. De kinderen van Bolderburen, Astrid Lindgren en Els van Egeraat (ill.), Ploegsma, 2007. Michiel van de Hazelhoeve, Astrid Lindgren en Philip Hopman (ill.), Ploegsma, 2007. Samen op het eiland Zeekraai, Astrid Lindgren en Alice Hoogstad (ill.), Ploegsma, 2004.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
| 41
Lestip 2 De Vuurvogel De Vuurvogel Bette Westera en Annemarie van Haeringen (ill.)7 Gottmer, 2005
Eindtermen - De leerlingen kunnen eenvoudige, audiovisuele informatie uit de eigen belevingswereld herkennen, onderzoeken en vergelijken (Muzische vorming, Media, 5.4). - De leerlingen kunnen een eenvoudig bewegingsverhaal opbouwen met als vertrekpunt iets wat gehoord, gezien, gelezen, gevoeld of meegemaakt wordt (Muzische Vorming, Beweging, 4.2).
Over de auteur Bette Westera (°1958) was lange tijd leerkracht voor ze van schrijven haar beroep maakte. Ze heeft al vele liedjes, gedichten en verhalen voor kinderen op haar naam staan, waaronder moderne sprookjes, voorleesverhalen, prentenboeken op rijm en in proza, en boeken met dierenverhalen. Haar verhalen zijn herkenbaar voor kinderen en volwassenen, ontroerend en geestig tegelijk. Voor Alle hens aan dek (Hillen), Een opa om nooit te vergeten (Hillen) en Oma’s rommelkamer (Hillen) ontving ze een Vlag en Wimpel van de Griffeljury.
Over de illustrator De Nederlandse illustratrice Annemarie van Haeringen (°1959) illustreerde opvallend veel kinderboeken. Daarnaast werkt ze ook voor diverse kindertijdschriften. Meestal werkt van Haeringen met inkt en aquarelverf op aquarelpapier. Op de vochtige ondergrond laat ze de lijnen uitvloeien waardoor ze vaart en beweging suggereert. Daarnaast gebruikt ze ook wel ecoline, potlood of stiften. Kenmerkend is haar gewaagde kleurgebruik. 7 De Vuurvogel wordt verteld door Gijs Scholten van Aschat. De muziek is van Igor Stravinsky (1882-1971) en wordt uitgevoerd door het London Philharmonic Orchestra onder leiding van Bernard Haitink.
42
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
De illustrator sleepte al veel prijzen in de wacht, onder meer voor De prinses met de lange haren (Leopold), Het begin van de zee (Leopold) en Kleine Ezel en jarige Jakkie (Leopold) dat ze samen met Rindert Kromhout maakte.
Over het boek De vuurvogel is een Russisch sprookje dat als een klein vierkant prentenboekje met cd werd uitgegeven. Op dit sprookje baseerde Igor Stravinsky (1882-1971) zijn gelijknamige muziekstuk. De tekst van De vuurvogel is helder en eenvoudig van stijl en daardoor erg toegankelijk voor zesjarigen. De tekeningen zijn sfeervol en ingetogen. Tekst en tekening staan tegenover elkaar. Op de bijgevoegde cd leest de acteur Gijs Scholten van Aschat het verhaal voor, op de achtergrond ondersteund door thema’s uit het muziekstuk. Daarna volgt de volledige uitvoering van het muziekstuk door het London Philharmonic Orchestra onder leiding van Bernard Haitink. Dit boekje hoort thuis in een reeks muzikale vertellingen. Eerder verschenen Het zwanenmeer, Peter en de wolf en De notenkraker.
Aan de slag Voor het lezen voorbereidend gesprek Beluister De vuurvogel op cd en selecteer enkele instrumentale tracks die de sfeer van het verhaal weergeven. Kies voor een track zonder tekst (track 14 en verder). Vraag de kinderen hun ogen te sluiten. Laat hen een deel van het eerste fragment beluisteren. Daarna peil je naar wat de muziek bij hen oproept: - “Hoe klinkt deze muziek? Blij, droevig, grappig, bedrukt,… ?” - “Herken je een van de instrumenten?” - “Roept dit instrument een bepaalde sfeer bij je op?” - “Welke kleur zie je als je luistert?” - “Aan welke smaak moet je denken?” - “Roept de muziek bepaalde woorden bij je op?” de vuurvogel danst Laat de leerlingen luisteren naar het vervolg van het fragment luisteren. Terwijl ze op hun stoel blijven zitten, mogen ze armen en bovenlichaam bewegen op de muziek. Doe zelf ook mee. Zo inspireer je kinderen met minder fantasie. Bespreek daarna de bewegingen die ze maakten zodat ze zich bewust worden van het verband tussen de muziek en hun dansende bovenlichaam: - “Wanneer bewoog je traag?”
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
| 43
-
“Wanneer snel?” “Wanneer bewoog je wild?” “Wanneer rustig?” …
schilderen op muziek Herneem het fragment uit de twee vorige opdrachten. Laat de leerlingen de bewegingen die de muziek bij hen opriep, weergeven op een groot blad papier. De nabespreking uit de bewegingsopdracht zal hen helpen om deze opdracht vlot uit te voeren. Op alle schoolbanken zet je verschillende schaaltjes met (vinger)verf. Voorzie genoeg verschillende kleurtjes. Als de muziek start, laat je de kinderen hun vinger (of een penseel) in een verfschaaltje naar keuze dopen. Hun vinger of penseel beweegt daarna mee met de muziek. Afhankelijk van het ritme en de sfeer die de muziek oproept maken ze vloeiende of hoekige, snelle of trage, brede of fijne bewegingen op het blad papier.Voorts kunnen ze kiezen wat naar hun gevoel het beste bij de muziek past: rechte of kronkelende lijnen, streepjes, stippen, figuurtjes… Om er een mooi kleurenspel van te laten maken, moeten ze telkens als de verf op is, kiezen voor een andere kleur en die vermengen met de vorige kleur. Dat mengen zal natuurlijk makkelijker gaan met een breed penseel dan met hun vingers. Bekijk en waardeer samen de resultaten. Herneem de opdracht daarna met het volgende muziekfragment. Zo kun je de verschillende visuele effecten van verschillende muziekfragmenten met elkaar vergelijken en bespreken. Alle werkjes leg je vervolgens bijeen: een groot patchworktapijt van kleuren en lijnen. Werk van links naar rechts zodat het werk de sfeer van het begin, het midden en het slot van het muzikale verhaal mooi in beeld brengt.
Tijdens het lezen Door de voorbereidende opdrachten zijn de leerlingen voldoende vertrouwd met de muziek bij het verhaal. Beluister nu de tracks waarop Gijs Scholten van Aschat het verhaal van De vuurvogel vertelt. Onderbreek het verhaal geregeld, rekening houdend met het concentratievermogen van de kinderen. Ga na of ze het verhaal begrijpen. Leg eventueel de link tussen de schilderijtjes die ze maakten en het verhaal.
Na het lezen nabespreking Vraag de kinderen of ze van het verhaal hielden en waarom. Geef hen daarna mee dat het verhaal bijzonder is omdat het op muziek gezet werd door Igor Stravinsky en stel hen volgende vragen:
44
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
-
“Ken je namen van andere componisten?” “Ken je nog andere verhalen die op muziek werden gezet?” “Zou je op de muziek kunnen dansen?” “Wat is er zo fijn aan een verhaal met muzikale begeleiding?”
een prinsessenjurk Laat je leerlingen de vijfde, de elfde, de twaalfde en de dertiende prent uit De vuurvogel bekijken. De prenten beelden telkens prinsessen af.Vooral de prinsessenjurken zijn bijzonder. De contouren van de jurken zijn in zwarte potloodtrekken geschetst; de patronen van de jurk bestaan uit gekleurde papiersnippers. De leerlingen gaan nu aan de slag met dezelfde collagetechniek. Hun muzikale schilderijtje uit de voorbereidende opdracht vormt de ondergrond. Ze mogen een figuur uitkiezen uit het verhaal die hen het meeste aansprak. Met een fijn zwart stiftje tekenen ze de contour van de figuur. De kleding van het figuurtje ontwerpen ze met stukjes stof, gekleurde draadjes, knopen, papiersnippers,… Om het schilderijtje af te maken vullen ze de titel van het stuk, De vuurvogel, en van de componist, Stravinsky aan. Om eenzelfde stijl aan te houden, maken ze ook hier gebruik van de collagetechniek en stellen ze de naam en titel samen met letters uit tijdschriften of kranten. Zorg wel voor een voorbeeld zodat ze de naam makkelijk kunnen naspellen.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
| 45
Lestip 3 Een kusje voor kleine beer Een kusje voor kleine beer Else Holmelund Minarik en Maurice Sendak (ill.) Ploegsma, 2007
Eindtermen - De leerlingen kunnen genieten van een gevarieerd aanbod van voor hen bestemde culturele activiteiten (Muzische Vorming, Drama, 3.1). - De leerlingen zijn bereid te reflecteren over gebruikte luister-, spreek-, leesen schrijfstrategieën ( Nederlands, Taalbeschouwing, 6.2).
Over de auteur Toen de Deense Else Holemund (°1920) vier jaar oud was, vertrok het gezin Minarik naar de Verenigde Staten, het land waar ze altijd is blijven wonen. Ze is journalist geweest en heeft in het onderwijs gestaan. Als onderwijzeres gaf ze les aan kinderen die nog maar net kunnen lezen. Samen met Maurice Sendak maakte ze voor deze doelgroep de reeks over Kleine Beer, een vriendelijk diertje met veel fantasie dat opgroeit in een warm, liefdevol gezin. Kleine Beer is herkenbaar omdat hij dezelfde dingen meemaakt als kleine kinderen: vriendjes maken, zelfstandig worden en risico’s durven nemen.
Over de illustrator De Amerikaanse Maurice Sendak (°1928) maakte als kind maakte hij al boekjes samen met zijn broer Jack. Hij was etalagist en heeft bewegend speelgoed gemaakt, maar al vrij snel koos hij definitief voor het vak van illustrator. Zijn Where the wild things are werd een keerpunt in zijn carrière. Tot dan hadden critici zijn werk niet voldoende origineel gevonden. Het verscheen hier als Max en de Maximonsters (Lemniscaat). Sindsdien is hij is een van de grootste namen in de kinderboekenwereld. Zijn werk gaat hoofdzakelijk over hoe kinderen met behulp van fantasie sterke emoties en angsten verwerken. De manier waarop hij dat in beeld brengt – open, eerlijk en zonder sentimenteel te worden – zorgde voor heel
46
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
wat controverse en was een revolutie voor de kinderboekenwereld: hij verlegde de grenzen van wat kon en niet kon in kinderliteratuur.
Over het boek Over Kleine Beer verschenen maar liefst vijf boekjes, Een kusje voor kleine beer is er een van. Het eerste verhaal over Kleine Beer verscheen al in 1957. Op 24 juni 1967 schreef het NRC over de reeks: ‘Alleen om te zien al is het een verrukkelijk boekje met fijne zachtgetinte tekeningen en leuke, ouderwetse tierlantijnen op elke bladzij. En dan: wat wordt dit knusse verhaal goed verteld, helemaal aansluitend op de belevingswereld van het kleine kind.’ Dat oordeel blijft ook vandaag nog overeind: de dingen die Kleine Beer meemaakt, zijn zo universeel en zo van alle tijden, dat kinderen ervan blijven genieten.
Aan de slag Voor het lezen van kleine beer en oma en opa Blader naar p.14 in het boek en bekijk met de kinderen de illustratie waarop de kip, de uil en de gans bij de kikker staan. Stel hen volgende vragen: - “Welke dieren zie je?” - “Wat zouden de dieren doen?” - “Wat zouden de dieren tegen elkaar zeggen?” - “Vind je de tekening mooi?” Bekijk daarna de illustratie waarop de kip de kikker een kusje geeft (p.15). - “Wat gebeurt er?” - “Hoe kijken de uil en de gans?” Nu de leerlingen vertrouwd zijn met de stijl van de prenten, kun je hen vertellen dat de prenten al een halve eeuw oud zijn. Dat wil zeggen dat dit boek ook al bestond toen hun grootouders nog kinderen waren en dat het sindsdien steeds herdrukt is. Dat kan alleen maar als voldoende mensen het boek mooi genoeg blijven vinden. Tot slot toon je de cover van het boek waarop Kleine Beer, het hoofdpersonage uit het boek, staat afgebeeld. - “Wat denk je van de cover? Zie je dat de prenten oud zijn?” - “Zou je dit boek graag willen lezen? Waarom wel? Waarom niet?” - “Lijkt het je een mooi boek op het eerste gezicht? Waarom wel? Waarom niet?”
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
| 47
Vraag hen tot slot of ze een boek kennen waarvan ze vermoeden dat het ook over honderd jaar nog gekocht zou worden. Geef hen de opdracht aan hun ouders of grootouders te vragen of er boeken zijn die al van generatie op generatie overgaan. Als ze mogen, kunnen ze die boeken meebrengen naar de klas. op weg met kleine beer Lees en bekijk Een kusje voor kleine beer tot en met pagina 11 klassikaal. Daarna zet je de klas in verschillende groepjes aan het werk. Elk groepje krijgt kopieën van de daaropvolgende illustraties, zonder tekst. De leerlingen bekijken de illustraties en overleggen met elkaar over de volgorde van de prenten in het verhaal. Het is vooral belangrijk dat ze uitleggen hoe ze tot een bepaalde volgorde gekomen zijn. Als alle groepjes klaar zijn, laat je de verschillende groepjes aan het woord over ‘hun’ verhaal.Voor vlottere lezers kun je een alternatief voorzien. Zij krijgen de tekstfragmenten op afzonderlijke blaadjes en zoeken de juiste bijpassende illustraties uit. Na afloop van de opdracht spreek je je waardering uit voor het werk van elk groepje, maar tegelijkertijd geef je aan welke volgorde de auteur en de illustrator voor ogen hadden voor het verhaal van Kleine Beer.
Tijdens het lezen Na de vorige opdracht lees je Een kusje voor kleine beer volledig voor. Elk groepje kan mee volgen op de prenten die ze voor de vorige opdracht kregen. De tekst is eenvoudig en vraagt weinig uitleg. Dat biedt ruimte om dieper in te gaan op de details van de prenten in het boek. De prenten ondersteunen de tekst op een herkenbare manier, maar voegen vaak ook iets extra’s toe.
Na het lezen ik heb een kusje voor… Vraag je leerlingen of ze kunnen raden hoeveel tijd verlopen is tussen het moment waarop Oma een kusje voor Kleine Beer doorgeeft en het moment waarop Kleine Beer het kusje van Oma krijgt. Speel daarna een eenvoudig spelletje, een variant op “Ik ga op reis en ik neem mee…”. De eerste leerling begint met het zinnetje: “Ik heb een kusje voor Oma en ik geef het mee met [een naam naar keuze].” De tweede leerling vult aan: “Ik heb een kusje voor Oma en ik geef het mee met [de naam die de eerste leerling die aanhaalde] en [een nieuwe naam naar keuze].” Een andere klassieker is het fluisterend doorgeven van een zinnetje (net als Oma een kusje doorgaf aan Kleine Beer). De eerste en de laatste leerling gaan na of en hoe het aanvankelijke zinnetje is veranderd nadat het via alle leerlingen van de klas is doorgefluisterd.
48
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
meer klassiekers In de algemene inleiding wezen we op de meerwaarde van een bibbezoek. Laat hen op zoek gaan naar de andere vier boekjes in de reeks over Kleine Beer. Om hen in die zoektocht te begeleiden, geef je hen volgende vraagjes mee: - “Ken je de naam van de schrijfster?” - “In welk deel van de bibliotheek zou je dit boek kunnen vinden?” - “Bij de boeken voor kinderen of bij de boeken voor volwassenen?” - “Bij de weetboeken, de strips, de prentenboeken of de verhalen?” - “Bij de boeken voor eerste lezers, voor jonge lezers of voor oudere lezers?” Die vraagjes kunnen hen helpen als ze zelf op boekenjacht gaan in de bib. Je kunt de bibmedewerker ook vragen om andere boeken te presenteren die de tand des tijds hebben doorstaan omdat mensen ze mooi blijven vinden. Op www.jeugdboekenweek.be vind je een lijst met 99 boeken die geselecteerd zijn voor de verkiezing van het Mooiste Kinderboek. Een heleboel van die boeken gaan al een aantal decennia mee en blijven aantrekkelijk voor kinderen van nu. Als de bib een aanbod heeft geselecteerd van het Jeugdboekenweekthema ‘Mooi’, laat de medewerker dan toelichten waarom ze die keuze hebben gemaakt. Op die manier leren je leerlingen kennismaken met de argumenten die mensen geven om iets ‘mooi’ te vinden.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
| 49
Lestip 4 Lam zoekt Wolf Lam zoekt Wolf Ben Kuipers en Ingrid Godon (ill.) Zwijsen, 2007
Eindtermen - De leerlingen kunnen spelvormen waarnemen en inzien dat de juiste verhouding tussen woord en beweging de expressie kan vergroten (Muzische Vorming, Drama, 3.2). - De leerlingen kunnen ervaringen, gevoelens, ideeën, fantasieën, … uiten in spel (Muzische vorming, Drama, 3.5).
Over de auteur De Nederlandse auteur Ben Kuipers (°1944) is vooral bekend geworden nadat hij in 2001 een Vlag en Wimpel ontving voor Boos in de doos (Zwijsen). Verbazing is een goed uitgangspunt om kinderboeken te schrijven, vindt hij zelf. In al zijn verhalen weet hij zich heel goed in te leven in de wereld van kinderen en hun gevoelens. De verhaaltjes die Ben Kuipers schreef over Job en Diede zijn regelmatig voorgelezen in Sesamstraat. Ze zijn ontstaan uit zijn eigen ervaringen als vader van twee kinderen. Een ander succesvol duo is Wolf en Lam, waarvoor Ingrid Godon de illustraties verzorgt. In 2003 kregen ze samen de Oostenrijkse Kinder- en Jeugdboekenprijs voor De warme dagen van Wolf en Lam.
Over de illustrator Ingrid Godon (°1958) is autodidact. Haar tekentalent werd opgemerkt door een leraar in de kunsthumaniora. Toen Standaard Uitgeverij haar een grote opdracht gaf om lesmateriaal voor het vak wereldoriëntatie te illustreren, ging de bal aan het rollen. Ze is nu voltijds illustrator van kinderboeken, educatieve uitgaven en kindertijdschriften. Godon werkt ook rechtstreeks voor Franse uitgeverijen als Casterman en Bayart Presse en voor het Engelse Macmillan. Voor Wachten op matroos (Querido) ontving ze samen met André Sollie meerdere prijzen.
50
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
Over het boek Lam zoekt Wolf is een pictoboek.Voor de beginnende lezers werden veel woorden vervangen door tekeningen. De voorlezer leest de gewone tekst, de kleuter of beginnende lezer vult aan met de woordjes van de illustraties. De kleine illustraties in de tekst zijn duidelijk en herkenbaar. Dit boek is ook een aangename kennismaking met de figuren Lam en Wolf, die in meerdere lees- en voorleesboekjes opduiken.
Aan de slag Voor het lezen Geef een zogenaamd dictee vol moeilijke woorden.Vertel de leerlingen dat ze woorden die ze niet kunnen schrijven, mogen schetsen. Dicteer daarna een aantal eenvoudige zinnen waarin telkens één moeilijk te schrijven, maar snel te tekenen woord voorkomt (bv: Ik zit in het vliegtuig, Zus eet een banaan…). Geef de kinderen de tijd om elkaars dictee en dan vooral de tekeningen te bekijken en te vergelijken. Sta daarna stil bij het gebruik van tekeningen om te verduidelijken wat je wil zeggen.
Tijdens het lezen Breng de pagina’s uit Lam en Wolf over op transparant of giet ze in een powerpointpresentatie zodat de hele groep ze gelijktijdig kan zien. Dat bevordert de betrokkenheid tijdens het meelezen. De leerlingen proberen zoveel mogelijk woorden zelf te ontcijferen. Door zacht mee te lezen, bewaak je het leestempo, de articulatie en intonatie. Zorg ervoor dat minder snelle lezers onopvallend worden opgenomen in het geheel. Las geregeld een pauze in waarin je aandacht schenkt aan de inhoud van het verhaal.Volgende vragen kunnen je daarbij helpen: - “Hoe ziet Lam eruit?” - “Hoe voelt Lam zich zonder Wolf? En hoe voelt Lam zich als hij Wolf terugvindt?” - “Hoe voelt de Merel zich door zijn jongen?” - “Vindt Mol het erg dat hij niets ziet? Wat zou je zelf missen als je niets zag?” - “Wanneer is iets zielig?” - “Waarom is Wolf dol op Konijn? Waarom is hij dol op Lam? Waar ben je zelf dol op?” - “Hoe omschrijft Ooievaar Wolf?” - “Waarom hoort Wolf bij Lam en Lam bij Wolf? Hoe merk je dat aan de tekening?”
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
| 51
Na het lezen nabespreking Geef de kinderen de kans om hun eigen mening bij het verhaal te geven. Volgende vragen kunnen hen daarbij op weg zetten: - “Kan het verhaal van Wolf en Lam echt gebeurd zijn? Waarom wel? Waarom niet?” - “Wat vind je van de vriendschap tussen een wolf en een lam?” - “Vond je dit een mooi verhaal?” - “Wat vond je het mooiste fragment?” de zoektocht van Lam naar Wolf In Lam zoekt Wolf komt Lam tijdens zijn zoektocht verschillende dieren tegen. Laat de leerlingen de verschillende personages uit het verhaal opsommen en noteer de namen op een kaartje.Vraag hen daarna om de kaartjes in de volgorde van het verhaal te leggen (Merel, Mol, Konijn en Ooievaar). Per personage sta je even stil bij volgende vragen: - “Weet je nog hoe dit personage reageerde in het verhaal? Waren ze bang of vonden ze Wolf net aardig?” - “Wist dit personage waar Wolf was?” - “Weet dit personage wat Wolf op dat ogenblik aan het doen is?” Op die manier herneem je het verhaal. Daarna laat je hen even fantaseren over een mogelijk verder verloop van het verhaal: - “Zou Lam nog andere dieren kunnen ontmoeten?” - “Hoe zouden deze dieren reageren?” Geef zelf ook enkele voorbeelden om hen te inspireren. De leerlingen hebben nu voldoende inspiratie om Lams zoektocht na te spelen. Bij groepen met weinig spelervaring speel je zelf de rol van Lam, op zoek naar Wolf. Op die manier kun je eventueel de dialogen sturen of verruimen. Pratend in jezelf schets je het begin van het verhaal. Zodra Merel in het verhaal verschijnt, neemt een kind het kaartje van Merel en start een dialoogje met Lam. Wanneer Merel uit het verhaal verdwijnt, neemt een ander kind de daarop aansluitende rol op. Na Ooievaar zet Lam zijn tocht verder en ontmoet het een nieuw dier. Vanaf dat moment laten de leerlingen hun fantasie de vrije loop. Wie de rol van het nieuwe dier wil opnemen, stapt in het spel en begint te spreken tegen Lam. Laat zoveel mogelijk kinderen de rol van een nieuw dier opnemen. Overloop nadien even welk dier ze hebben gespeeld.
52
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
wordt vervolgd De picto’s in Lam zoekt Wolf nodigen uit om zelf te schrijven en te tekenen. Laat elk kind een nieuw dier verzinnen en een dialoogje met Lam uitschrijven. Ze kunnen zich laten inspireren door de voorbeelden uit de vorige opdracht. Moeilijker woorden tekenen ze of schrijven ze met jouw hulp. Na afloop bundel je alle dialoogjes tot een nieuw boekje.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
| 53
Lestip 5 Mijn eerste sprookjesgroeiboek Mijn eerste sprookjesgroeiboek: ik lees het zelf! Hilde Vandermeeren en Rosemarie de Vos (ill.) Davidsfonds/Infodok, 2006
Eindtermen - De leerlingen kunnen spelvormen waarnemen en inzien dat de juiste verhouding tussen woord en beweging de expressie kan vergroten (Muzische Vorming, Drama, 3.2). - De leerlingen kunnen ervaringen, gevoelens, ideeën, fantasieën,… uiten in spel (Muzische vorming, Drama, 3.5). - De leerlingen kunnen samenwerken met anderen, zonder onderscheid van sociale achtergrond, geslacht of etnische origine (Sociale vaardigheden, Samenwerking, 3).
Over de auteur Hilde Vandermeeren (° 1970) studeerde pyschologie. Ze werkt een tijdje als leerkracht en is sinds 2006 voltijds auteur. Een huis om in te verdwalen (Davidsfonds/Infodok) werd bekroond met de Nederlandse Woord- en Beeldprijs. In 2005 ontving ze voor De twaalfde man (De Eenhoorn) een Zilveren Griffel. Woorden en verhalen houden haar van kindsbeen af bezig. Schrijven vindt ze boeiend omdat ze elke dag in de huid van een ander personage kan kruipen.
Over de illustrator Als kind hield Rosemarie de Vos (° 1979) al van tekenen, verftubes uitknijpen, slijpsel ruiken en toveren met grafiet. In het secundair koos ze dan ook de richting Beeldende Kunst en later studeerde ze toegepaste grafiek aan de Provinciale Hogeschool in Hasselt. Haar eerste prentenboek, Lies en Kleine Kater, verscheen in 2001 bij Clavis. Haar stijl is herkenbaar. Ze werkt met acrylverf en start meestal met een zwarte grondlaag. Die wordt bijna helemaal opgevuld met felle kleuren. Alleen de zwarte randen blijven over en tussen de hevige kleuren schemeren her en
54
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
der stukjes van de donkere achtergrond door. De illustraties zijn expressief en door de structuur van de verf krijgen ze een ruw karakter.
Over het boek Mijn eerste sprookjesgroeiboek brengt jonge lezers in contact met bekende en onbekende sprookjes. Zo brengt het boek een stukje erfgoed weer tot leven. De verhalen variëren qua moeilijkheidsgraad: van eenvoudige stripvorm tot volwaardig leesverhaal. In een eerste klas waar het leesniveau erg kan verschillen, vindt elk kind in deze bundel wel een sprookje dat bij zijn mogelijkheden hoort. Dat betekent dat elke eerste lezer op eigen tempo met het boek kan meegroeien.
Aan de slag Voor het lezen Noteer op een flap in sierlijke letters: ‘Er was eens …’Vraag de kinderen naar wat deze zin bij hen oproept. Wie dat kan, schrijft zelf; moeilijke zinnen noteer jij. Je kunt deze flap de hele Jeugdboekenweek uithangen. Zo kunnen de kinderen de flap verder aanvullen met wat ze nog meer rond dit onderwerp te weten komen. Toon vervolgens de cover van het boek en stel de leerlingen volgende vragen: - “Welke figuren herken je?” - “In welke sprookjes horen deze figuren thuis?” Noteer de inhoudstafel van het boek op het bord of op een flap en lees de verschillende sprookjestitels voor. Na elke titel steken de kinderen die het sprookje kennen hun hand op. Het aantal vingers wordt geteld en na elk sprookje genoteerd. Benadruk dat het helemaal niet erg is als je een titel niet kent. Maak gebruik van het overzicht om de meest gekende en de minst gekende sprookjes terug te vinden. Ga na welke titels iedereen kent en welke titels niemand kent.Vraag de leerlingen waar ze leerden kennismaken met de gekende sprookjes. Ga ook na of ze nog sprookjesfiguren kennen die niet in de inhoudstafel van Mijn eerste sprookjesgroeiboek voorkomen. Geef elk kind een kopie van dit overzicht en vraag om in hun eigen omgeving dezelfde zoektocht naar het meest en minst gekende sprookje te maken. Op die manier worden ook hun ouders, grootouders,… betrokken bij de Jeugdboekenweek op school. Laat hen bij de volwassenen uit hun omgeving ook vragen naar andere mooie sprookjes die zij zich herinneren. Leerlingen
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
| 55
die dat kunnen en wensen, brengen boeken mee die om bij de voorstelling van de enquêteresultaten te kunnen tonen. Spreek een tijdstip af waarop ze de resultaten aan elkaar voorstellen. Daarna maak je een overzicht van de meegebrachte verhalen. Bij de bespreking daarvan, kun je volgende vragen stellen: - “Zitten er sprookjes bij het overzicht die je nog niet kende?” - “Zijn er sprookjes uit het overzicht die ook in de inhoudstafel van Mijn eerste sprookjesgroeiboek stonden?” - “Komt eenzelfde titel meerder keren voor?” - “Wat is jouw favoriete sprookje?” - “Waarom is het jouw favoriete sprookje? Heeft dat met het verhaal te maken? Met de prenten? Of met iets anders?” Vergelijk daarna verschillende versies van eenzelfde sprookje, bv. de versie uit Mijn eerste sprookjesgroeiboek met de versie uit het sprookjesboek dat mama of papa meegaf. Inhoudelijke vergelijkingen zijn nog moeilijk voor eersteklassers, maar de illustraties uit de verschillende boeken bieden vast wel vergelijkingspunten. Je kunt de leerlingen ook laten verwoorden welke illustraties hen het meest aanspreken en waar ze zich door laten leiden om een sprookje mooi te vinden. Maak doorheen de Jeugdboekenweek gebruik van het sprookjesaanbod dat de leerlingen bijeen verzamelden. Lees er geregeld één van de minst gekende sprookjes uit voor. Maak ook ruimte voor sprookjes uit andere culturen. Inspiratie daarvoor vind je in de bibliografie bij deze lestip. Een voorleesnamiddag waarop volwassenen uit diverse culturen, met diverse leeftijden en diverse smaken, hun mooiste sprookje komen voorlezen, sluit hier mooi bij aan.
Tijdens het lezen De eerste vier sprookjes in Mijn eerste sprookjesgroeiboek zijn in stripvorm gegoten. De prenten ondersteunen de (beperkte) tekst. Dat maakt ze toegankelijk voor iedere leerling. Ze vormen het ideale uitgangspunt voor een klassikale vertel- en luisteropdracht. Maak vier identieke enveloppen, eentje voor elk van de vier groepen waarin je de klas hebt onderverdeeld. Elke enveloppe bevat: - een kopie van twee verschillende illustraties uit elk van de vier sprookjes (in totaal acht verschillende illustraties); - een strook met daarop de titel van elk van de vier sprookjes; die maak je in tweevoud zodat je in totaal acht stroken met titels hebt. In het midden van de tafel liggen de titelstrookjes. Elk kind krijgt twee illustraties en laat die aan niemand zien. Om de beurt beschrijven ze wat er op hun illustratie te zien is, zonder iets over het bijbehorende sprookje te ver-
56
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
klappen. De andere leden van het groepje luisteren en proberen de beschrijving aan het juiste sprookje te koppelen. Ze doen dit om de beurt tot alle illustraties een titel hebben meegekregen. Daarna controleren ze aan de hand van het boek of ze titels aan de juiste illustraties koppelden.
Na het lezen de sprookjestentoonstelling Vraag je leerlingen om zich te verkleden in een figuur uit hun lievelingssprookje. Ze maken daarbij gebruik van zowel kleding als attributen. Zo heeft Roodkapje niet enkel een rood kapje om het hoofd geknoopt, maar draagt ze ook een mand vol lekkers en een ruiker bloemen voor haar grootmoeder. Klein Duimpje draagt dan weer veel te grote laarzen, maar heeft ook kiezelsteentjes op zak. De verklede klas wordt in twee groepen verdeeld. De ene helft stelt zich op in de ruimte alsof ze wassen beelden zijn. De ander helft wandelt doorheen de tentoonstelling van sprookjesfiguren en kijkt. Elk kind geeft vooraf een kaartje aan de juf of meester waarop de naam van zijn sprookjesfiguur te lezen staat. Die kaartjes koppelen de bezoekers van de tentoonstelling aan het juiste wassen beeld. Je kunt de wassen beelden ook vragen om bijbehorende bewegingen te maken of een dialoogje te voeren met de bezoekers. sprookjesdrama Neem de eerste vier sprookjes uit Mijn eerste sprookjesgroeiboek opnieuw door: DeWolf en de Zeven Geitjes, Roodkapje, De Drie Biggen en Sneeuwwitje. Hier wordt het verhaal vooral verteld aan de hand van tekeningen, aangevuld met een beperkt aantal woorden. Stel de leerlingen voor om nu zelf een nieuw sprookje te verzinnen. Nog steeds verkleed als sprookjesfiguur ontmoeten ze elkaar, bijvoorbeeld Sneeuwwitje en de Wolf van de zeven geitjes. De kinderen improviseren wat de twee sprookjesfiguren tegen elkaar zouden zeggen en wat ze samen zouden kunnen gaan doen. Verdeel de klas weer in twee groepen. De eerste groep neemt plaats in de binnencirkel, de tweede groep vormt de buitencirkel. De binnencirkel blijft staan, terwijl de buitencirkel telkens doorschuift. Op die manier maken alle sprookjesfiguren kennis met elkaar. Op jouw teken vatten ze gelijktijdig het gesprek aan. Groepen met weinig spelervaring stuur je meer en geef je een aantal beginzinnen mee. Doordat de kinderen gelijktijdig spelen, zorg je voor een veilig klimaat. Het geregeld wisselen biedt inspiratie aan wie minder fantasie heeft. Duo’s die willen, kunnen hun dialoogje voor de klas opvoeren. een nieuw sprookje Bouw verder op de vorige opdracht. De duo’s van sprookjesfiguren ontmoeten elkaar, ze nemen een bepaalde houding aan en bevriezen vervolgens. Ze
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
| 57
praten niet en laten de kijkende klasgenootjes verzinnen wat er tussen beide figuren gebeurt. Met een digitaal fototoestel wordt het tableau vivant vastgelegd. Op de print van de foto voegen de betrokken kinderen een titel en eventueel tekstballonnen toe. Deze print vormt de cover voor een nieuw sprookje. Wie wil, kan het nieuwe sprookje uittekenen en -schrijven.
Bibliografie Beroemde verhalen over schurken en superhelden, Tony Bradman en Tony Ross, Zirkoon, 2004. De hele wereld rond: lezen, spelen en knutselen met jonge kinderen, Maria van Donkelaar (samenstelling), Lemniscaat, 2006. De sprookjeswereld van John Bauer, John Bauer, Christofoor, 2005.
58
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
Lestip 6 Wie dit leest wordt een beest Wie dit leest wordt een beest Riet Wille en Fleur van der Weel (ill.) De Eenhoorn, 2006
Eindtermen - De leerlingen zijn bereid om vanuit een concrete context te reflecteren over de volgende aspecten van taal: klankniveau, woordniveau, zinsniveau, tekstniveau (Nederlands, Taalbeschouwing, 6.3). - De leerlingen zijn bereid om te reflecteren over taal en over taalgebruik (Nederlands, Taalbeschouwing, 6.5).
Over de auteur Riet Wille (°1954) schrijft makkelijk lezende kinderboeken, humoristische poëzie en toneel. Regelmatig vind je stukjes van haar terug in Dopido, Doremi en Zonnekind. Voor haar poëziebundel Als de koeien bloeien (Averbode) ontving ze in 1994 de Plantin Moretusprijs. Saar en de poes (De Eenhoorn) werd bekroond met een Vlag en Wimpel. De verhalen van Riet Wille zijn heel plastisch en beeldend. Haar gedichten zijn humoristisch en lezen vlot.
Over de illustrator Fleur van der Weel (°1970) studeerde aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht. In 2004 ontving ze samen met Edward van de Vendel de Woutertje Pieterse Prijs voor hun boek Superguppie (Querido). Dat was het eerste kinderboek dat van der Weel illustreerde. Naast illustrator en grafisch vormgever is van der Weel ook vrij schilder (olieverf op doek) en decorateur van kindermeubels.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
| 59
Over het boek Wie dit leest wordt een beest combineert eenvoudige woorden met een uitgekiende vormgeving. De gedichten zijn stuk voor stuk talige en tegelijkertijd ook beeldende kunstwerkjes. Eerste lezers kunnen de gedichten makkelijk zelfstandig lezen. Wie dit leest wordt een beest is daarnaast ook een mooie introductie op het verfijnde taalspel en de speciale vormgeving in poëzie.
Aan de slag Voor het lezen Eerste lezers maakten als kleuter uiteraard al kennis met kleuterpoëzie en speelversjes. Het ging dan veelal om versjes of poëzie waarbij het inhoudelijke aspect en het luistergenot centraal stond. Nu je leerlingen zelf leren lezen, kun je met hen ook stilstaan bij het vormelijke aspect van poëzie, bij alles wat een gedicht tot een gedicht maakt en het onderscheidt van een verhaal. Als opwarmertje lees je het gedicht Elk om beurt (p.21) zo neutraal mogelijk voor, alsof het een gewone tekst is.Vraag je leerlingen om wat ze hoorden in hun eigen woorden te herhalen. Je nodigt hen vervolgens uit om na te denken over het soort tekst waar ze naar luisterden aan de hand van volgende vragen: - “Hoorde je het begin van een verhaal? Waarom niet?” - “Hoorde je een tekst die je leest om iets te ‘weten’? Waarom niet?” - “Hoorde je het begin van een sprookje? Waarom niet?” Toon daarna het gedicht in zijn oorspronkelijke vormgeving.Vestig daarbij de aandacht op de poëtische kenmerken van Elk om beurt. De zinnen zijn omgeven door veel witruimte en worden op onverwachte plaatsen gesplitst. Ze beginnen niet aan dezelfde lijn, maar eindigen wel op eenzelfde lijn: het gedicht is immers rechts uitgelijnd. Bij poëzie gebeurt dat wel vaker om een bepaald effect bij de lezer te veroorzaken. Wie vroeg op dit soort speciale vormkenmerken gewezen wordt, zal de lay-out van poëzie in de toekomst sneller herkennen en zal zijn lezersdoel er makkelijker op afstemmen. De schrijfster besteedt ook veel aandacht aan het schrijven van mooie zinnen (cf. ‘zijn duim danst’). Ze zijn ook anders verwoord dan in de gewone spreek- of schrijftaal (cf. ‘tot de slaap haar vindt’). Wanneer je het gedicht een aantal keer na elkaar leest, merk je de bijzondere melodie en ritme van de tekst op. Tot slot wijs je de leerlingen op de laatste twee zinnen die vormelijk met elkaar verbonden zijn door een eindrijm (cf. ‘treurt’ – ‘beurt’).
60
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
Tijdens het lezen Na de poëtische introductie, kun je samen met de leerlingen de bundel doorbladeren en er een aantal gedichten uitpikken die hen aanspreken.Van die gedichten probeer je de kenmerken die je opsomde bij Elk om beurt terug te vinden.
Na het lezen ik wou … dat ik een schrijver was Vertrek van het gedicht Ik wou… (p.14) en nodig de kinderen uit om zelf te schrijven. In een eerste stap inventariseer je samen zoveel mogelijk naamwoorden (dingen, personen, dieren).Vervolgens zoek je zoveel mogelijk werkwoorden (doewoorden). Daarmee maken ze eigen versregels die beginnen met Ik wou… Voor eersteklassers is dit niet gemakkelijk. Maak de eerste versregel daarom klassikaal. Laat de kinderen zoveel mogelijk experimenteren met woorden en klanken. Rijmen is niet het belangrijkste doel. Het aanwakkeren van taalgevoeligheid staat centraal. Geef de kinderen de kans om hun vondsten in de loop van de volgende dagen aan te vullen of te laten groeien. Hang de eerste probeersels daarom uit in de klas en vraag regelmatig wie nog iets aan zijn gedicht wil toevoegen of veranderen. ik wou … dat ik een illustrator was Overloop met de kinderen de illustraties uit Wie dit leest is een beest. Laat ook hen gelijkaardige illustraties bij hun gedicht drukken. Snijden in lino is te moeilijk en gevaarlijk voor eersteklassers. Werken met hoogdruk kunnen ze zelf. Laat hen een collage maken met papier, karton, draden, stukjes rubber… Op die collage brengen ze drukinkt op waterbasis aan. Daarna leggen ze een wit blad op de collage. Als ze daar vervolgens met een rolletje over gaan, ontstaat een afdruk. Ook monodruk is een toegankelijke techniek voor eersteklassers. Laat de kinderen een glad oppervlak (bv. een spiegel of glasplaat) insmeren met een verf op waterbasis. Met hun vingers of een voorwerp maken ze een tekening in het verfoppervlak. Daarna leggen ze een wit blad op de glasplaat. Als ze daar vervolgens met een rolletje over gaan, ontstaat, net als bij hoogdruk, een afdruk. Beide technieken zijn eenvoudig en nodigen uit tot experimenteren. Uit de verschillende resultaten kiezen ze de illustratie die zij de mooiste vinden. Laat hen hun keuze verantwoorden. Zo stimuleer je hen om na te denken over hun persoonlijke invulling van het begrip ‘mooi’.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
| 61
2 e en 3 e leerjaar Bibi’s bijzondere beestenboek, Bibi Dumon Tak en Fleur van der Weel (ill.), Querido, 2006. Een zusje uit een vliegtuig, Guido Bottinga en Marije Tolman (ill.), Lemniscaat, 2006. Ga je mee naar Toejeweetwel, Joke van Leeuwen, Querido, 2007. Het betoverde paard, Chen Jianghong, Gottmer, 2006. Kunst in de kijker, Claire d’Harcourt, Lemniscaat, 2001. Zootje was hier, Edward van de Vendel en Carll Cneut (ill.), De Eenhoorn, 2004.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
| 63
Lestip 1 Bibi’s bijzondere beestenboek Bibi’s bijzondere beestenboek Bibi Dumon Tak en Fleur van der Weel (ill.) Querido, 2006
Eindtermen - De leerlingen kunnen samenwerken met anderen, zonder onderscheid van sociale achtergrond, geslacht of etnische origine (Sociale vaardigheden, Samenwerking, 3).
Over de auteur De Nederlandse Bibi Dumon Tak (°1964) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde. Haar debuut Het koeienboek (Querido) had meteen succes: het werd met een Zilveren Griffel bekroond als beste informatieve boek van 2002. Ook voor Camera loopt… actie (Querido) en voor Bibi’s bijzondere beestenboek (Querido) sleepte de auteur een Zilveren Griffel in de wacht. Ze is een van de weinige non-fictieschrijvers voor kinderen in Nederland. Voor haar debuut was ze al als schrijfster actief, onder meer voor de Boekieboekiekrant.
Over de illustrator Fleur van der Weel (°1970) studeerde aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht. In 2004 ontving ze samen met Edward van de Vendel de Woutertje Pieterse Prijs voor hun boek Superguppie (Querido). Dat was het eerste kinderboek dat ze illustreerde. Naast illustrator en grafisch vormgever is van der Weel ook aan de slag als vrij schilder (olieverf op doek) en als decorateur van kindermeubels.
Over het boek Bibi’s bijzondere beestenboek is ook voor grote mensen de moeite waard. Bibi Dumon Tak leefde zich uit in korte, treffende en soms poëtische typeringen
64
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
van eigenaardige dieren als het vogelbekdier, de coelacant, de sidderaal, de vampier en het aardvarken. Over de Jezus Christushagedis schrijft ze bijvoorbeeld: “Als er een vijand achter hem aan zit, dan laat hij zich uit de boom vallen en vlucht het water in. Nou ja, hij vlucht dus het water op. Hij rent er zo snel overheen dat Jezus hem waarschijnlijk nooit had kunnen bijhouden.” Zowel doorsnee lezers als kinderen die gefascineerd zijn door de natuur zullen houden van Bibi’s bijzondere beestenboek.
Aan de slag Voor het lezen Verdeel de klas in groepen van telkens vier leerlingen. Geef elk kind een taak waardoor het luisteren en overleggen zo betrokken mogelijk gebeurt. Een eerste kind kan noteren, een tweede kind brengt verslag uit, een derde kind houdt de timing in de gaten en een vierde kind zorgt ervoor dat iedereen deelneemt aan het overleg.8 Vraag de kinderen goed te luisteren naar de opsomming die je hen voorleest. Daartussen bevindt zich telkens één woord dat geen dier is. Noteer de woordenrijen daarna ook op het bord zodat de verschillende groepen hierop kunnen steunen tijdens het overleg. Enkele voorbeelden van woordenrijen zijn: • de prieelvogel – de tafelschuimer – de bombardeerkever – de zwarte zwelger • de gekko – de hengelvis – de beekjuffer – de fantast Het aantal woordenrijen bepaal je zelf. Selecteer telkens drie namen uit de inhoudstafel van Bibi’s bijzondere beestenboek en vul die aan met één verzonnen naam. Nadat alle rijen zijn voorgelezen, geef je de groepen even tijd om te overleggen welk woord niet in de dierenrij thuis hoort. Daarna bezorg je elke groep een kopie van de inhoudstafel. Zeg dat die inhoudstafel de namen van vreemd klinkende, maar wel bestaande dieren bevat. Daarmee controleren ze of ze uit elke rij het juiste nepdier hebben gehaald. Tot slot brengen de verschillende groepen verslag uit. Ze leggen uit hoe ze hebben overlegd om de nepdieren te selecteren. Geef hen voor het verslag volgende richtvragen mee: - “Was het moeilijk om de nepdieren te herkennen? Waarom wel? Waarom niet?”
8 We baseren ons op de rolverdeling die in CLIM (Coöperatief Leren In Multiculturele groepen) wordt voorgesteld. Dit is een Amerikaanse methode die kinderen wil leren omgaan met diversiteit. De methode werd ontwikkeld door Elizabeth Cohen. Onder impuls van het Steunpunt ICO werd een Vlaamse variant uitgewerkt. Meer informatie over deze werkvorm, die in steeds meer scholen ingang vindt, vind je op www.steunpuntico.be of www.uitgeverijdeboeck.be waar je een uitgebreide informatiebundel kunt downloaden.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
| 65
- “Van welke dierennamen had je nog nooit eerder gehoord?” - “Welke vreemd klinkende dieren kende je wel al? Hoe heb je die leren kennen?”
Tijdens het lezen Ga na welk dier uit Bibi’s bijzondere beestenboek het minst gekend of het meest nieuwsgierigmakend is.Van dat dier lees je de bijbehorende tekst voor. Hou het tempo bewust traag waardoor je het verhalende karakter van de informatie in het boek accentueert. Moeilijke woorden of begrippen verklaar je tussendoor (met een synoniem, een vergelijking, een schets,…). Na het voorlezen laat je de kinderen verwoorden wat ze nu meer weten over het dier waar ze meest nieuwsgierig naar waren: - “Kan wat de auteur vertelt echt gebeuren?” - “Vind je het prettig om iets meer te weten?” - “Waarom zou de auteur deze tekst geschreven hebben?” - “Zou je nog meer verhalen willen horen of lezen?” - “Wie wil weten hoe het dier eruit ziet?” De laatste vraag brengt je bij de illustraties. De sobere zwart-wittekeningen van Fleur van der Weel maken je leerlingen misschien nieuwsgierig naar echte foto’s van deze buitengewone dieren. Die mogen ze uiteraard opzoeken op internet.
Na het lezen Laat de verschillende groepen één van de dieren uit de lijst kiezen. Ze krijgen een kopie van de tekst en tekening. De tekst moeten ze achteraf brengen voor de hele klas. Elke groep bereidt zijn voorleesmoment grondig voor. Daarbij voeren ze de volgende stappen uit, ook wel gekend als de methode van het ‘forumlezen’:9 - Oefenen in het expressief lezen van de tekst; - Zoeken van een verklaring voor moeilijke woorden of begrippen; - Zoeken van een afbeelding en eventueel aanvullende informatie; - Zoeken van een paar vragen over de tekst waarop de luistergroep moet antwoorden. Tegen een afgesproken tijdstip stellen de verschillende groepen hun fragment aan elkaar voor.
9 Forumlezen is een werkvorm die in de meeste scholen vanaf het derde leerjaar voorbereid wordt en in hogere leerjaren geregeld aan bod komt. Wie meer wil lezen of praktische toepassingen zoekt, vindt die bij de praktijkvoorbeelden op de website www.schoolenbibliotheek.be
66
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
Lestip 2 Een zusje uit een vliegtuig Een zusje uit een vliegtuig Guido Bottinga en Marije Tolman (ill.) Lemniscaat, 2006
Eindtermen - De leerlingen kunnen een brief schrijven aan een bekende om een persoonlijke boodschap of belevenis over te brengen (Nederlands, Schrijven, 4.3). - De leerlingen zijn bereid om te reflecteren over taal en taalgebruik (Nederlands, Taalbeschouwing, 6.5).
Over de auteur Guido Bottinga (°1963) wilde al van jongs af aan jeugdauteur worden. Hij begon met het schrijven korte en lange verhalen en sprookjes. Een zusje uit een vliegtuig, geschreven vanuit zijn ervaring als adoptieouder, is zijn debuut bij Lemniscaat.
Over de illustrator Marije Tolman (°1976) studeerde aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag en aan het Edinburgh College of Art in Schotland. Ze werkte in Italië als vormgever. Bij Lemniscaat maakte ze onder meer de prentenboeken Het krijtje met Iris van der Heide en Schattig met Lida Dijkstra. Ze werkt met verschillende materialen, zoals pen en inkt, aquarelverf, (kleur)potloden, gouache en krijt. Met vlekjes en spetters suggereert ze vaart en beweging in haar werk.
Over het boek Tjebbe krijgt een zusje. Een zusje uit een vliegtuig. Ze komt uit China en heet Yu-lin. Ook al kijkt Tjebbe erg uit naar de komst van Yu-lin, het wennen aan een nieuw zusje in huis blijkt moeilijker dan hij had verwacht en gehoopt.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
| 67
Een zusje uit het vliegtuig is een verhaal over de soms moeilijke zoektocht naar een nieuw evenwicht in het gezin. De gevoelens van Tjebbe worden geloofwaardig geschetst. De onderkoelde humor zorgt ervoor dat het boek nooit sentimenteel wordt.
Aan de slag Voor het lezen In Een zusje uit een vliegtuig komt de lezer, net als Tjebbe zelf, pas beetje bij beetje meer te weten over de speciale verrassing die Tjebbes ouders voor hem in petto hebben. We kiezen er daarom voor om meteen te starten met voorlezen en op voorhand nog niks prijs te geven over de inhoud van het boek.
Tijdens het lezen Een zusje uit een vliegtuig leent zich uitstekend tot voorlezen in de klas. Om het verhaalbegrip en de inleving beter te stimuleren bij de leerlingen, houd je geregeld halt in het verhaal. In wat volgt geven we een aantal mogelijke rustpauzes aan. We geven ook telkens een aantal vragen voor een geleid gesprek waarin de kinderen hun verwachtingen kunnen uiten over het vervolg van het verhaal en die aanvullen en eventueel wijzigen naarmate het verhaal vordert. hoofdstuk 1 – geheimen in de lucht Hou de cover van Een zusje uit een vliegtuig bedekt, terwijl je het eerste hoofdstuk voorleest. Op p. 9 zegt Tjebbes moeder dat zijn vader een beetje bang is voor vliegen. Dat is van belang voor het verdere verloop van het verhaal. Sta er daarom even bij stil: - “Heeft iemand van jullie al gevlogen?” - “Vond je dat een fijne ervaring?” - “Kun je je voorstellen dat er mensen zijn die vliegen eng vinden?” Verderop in het eerste hoofdstuk heeft Tjebbes moeder het over een ‘geheimschrift in de lucht’ dat iets verklapt over een bijzondere verrassing voor Tjebbe. Sta ook hier even bij stil: - “Wie kan er een mogelijke verrassing voor Tjebbe verzinnen?” Daarna verklapt Tjebbes moeder dat de verrassing uit de hemel komt. - “Wie zou er nu de verrassing voor Tjebbe kunnen aanvullen?” Als laatste tip geeft Tjebbes moeder mee dat er bij hen thuis iets zal veranderen. De zin daarop lees je nog niet.Vraag je leerlingen wat er thuis zou kun-
68
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
nen veranderen als er een verrassing uit de hemel komt. Nadat ze hun veronderstellingen hebben geuit, vervolg je het verhaal (p.11): “Dat er misschien iemand komt.” Nadat de kinderen alle gegevens met elkaar hebben verbonden en hun laatste veronderstellingen gaven toon je de cover van het boek. Laat hen verwoorden wat ze daarop zien.Vraag hen wat zowel de titel als de cover van het boek verklappen over de inhoud van het verhaal. Op de achterflap staat de tekening van een pot gevuld met muisjes. In tegenstelling tot de tekening op de cover geeft deze illustratie niets prijs over het verhaal.Vraag om goed in het oog te houden waar in het verhaal deze illustratie wordt verduidelijkt. In de verdere hoofdstukken krijgt de lezer een beter beeld van Tjebbe en zijn omgeving.Vooral de onderkoelde humor van de auteur valt op.Voor kinderen is het evenwel niet altijd evident om die humor te begrijpen. Ga daarom regelmatig na of de leerlingen de grappige ondertoon van de tekst herkennen en vatten. Op die manier leren ze overigens stil te staan bij wat ze lezen. Die reflecterende attitude zal hen later helpen bij het individuele lezen en zal hen stimuleren bij de waardering en het begrip van verhalen. hoofdstuk 2 – de schaduw Op pagina’s 12-15 lees je hoe Froukje, een vriendinnetje van Tjebbe, en Tjebbe zelf bekvechten over Froukjes schaduw. - “Is het werkelijk zo dat de schaduw van Froukje altijd doet wat zij zegt?” - “Waarom zegt Froukje dat Tjebbe haar snoep goed moet bewaren en dicht bij haar in de buurt moet blijven?” Als aanvulling op deze vragen kun je met de klas op verschillende plekken en tijdstippen nagaan wat er met hun schaduwen gebeurt. hoofdstuk 4 – toveren In het hoofdstuk Toveren (pp. 22-25) lees je hoe Froukje Tjebbe leert toveren. Sta even stil bij het verschil tussen ‘toveren’ en ‘wensen’. - “Overkomt het je ook wel eens dat je iets heel erg wenst en dat het dan uitkomt? Of gebeurt dat nooit?” - “Hoe komt het dat een wens soms uitkomt? Omdat je zo hard probeert?” - “Hoe komt het dat een wens niet uitkomt? Kun je op een verkeerde manier wensen?” - “Waarom lijkt het wensen van Tjebbe op toveren?” hoofdstuk 7 – het kerstspel In het hoofdstuk Het kerstspel (pp. 32-37) krijgen Jannes en Tjebbe ruzie achter het decor van het kerstspel, waarin ze engelen spelen. Tjebbe vergeet aldoor zijn tekst, tot een engel hem plots helpt. - “Kun je raden wie de engel was?”
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
| 69
hoofdstuk 9 – een klein broertje en hoofdstuk 10 – een zusje uit het vliegtuig In het hoofdstuk Een klein broertje (pp. 45-49) praat Tjebbe met zijn moeder over hoe het steeds een verrassing moet blijven wat hij precies voor verjaardagscadeautjes krijgt (cf. “Vorig jaar had hij een hond of een cavia voor zijn verjaardag gevraagd. Die had hij niet gekregen. Wel een kasteel met ridders. Dat was wel een verrassing.”, p. 49). Sta stil met je leerlingen stil bij de betekenis van ‘verrassing’: - “Is een verrassing altijd leuk?” - “Kun je zelf voorbeelden geven van prettige en minder prettige verrassingen?” In het daarop volgende hoofdstuk Een zusje uit een vliegtuig krijgt Tjebbe te horen van dat hij er een zusje bij krijgt. Eentje uit China nog wel. Jammer genoeg hebben ze daar geen broertjes, zoals Tjebbe stiekem had gehoopt: “Tjebbe knikt. Het is net zo’n verrassing als je soms voor je verjaardag krijgt.” (p. 54).Verwijs naar het vraaggesprekje over verrassingen en laat de leerlingen hun interpretatie van Tjebbes uitspraak verwoorden. hoofdstuk 14 – de telefoon Op pagina 69 lezen we hoe Opa belt en Tjebbe hem snel afscheept. Als Tjebbes vader vraagt wie er gebeld heeft, antwoordt Tjebbe: “Niemand.”Vraag de leerlingen waarom Tjebbe dat zou doen. hoofdstuk 15 – fossielen In het hoofdstuk Fossielen gaan Tjebbe en zijn vader naar een dinosaurustentoonstelling.Vraag of er leerlingen zijn die nog meer weten over dinosaurussen. hoofdstuk 18 – thuis Op pagina 67, wanneer Tjebbes moeder naar China vertrekt, geeft ze Tjebbe een pot met snoepmuizen.Voor elke dag dat ze weg is, mag hij een muis opeten. Als de pot leeg is, heeft mama nog een verrassing voor hem. In hoofdstuk 18, op pagina 93, komt de pot met snoepmuizen weer ter sprake. De pot is leeg, maar Tjebbe heeft tot zijn grote teleurstelling nog steeds geen verrassing gekregen.Vraag de kinderen of ze zich de tekening op de achterflap van het boek nog herinneren. Laat hen daarna raden naar de nieuwe verrassing voor Tjebbe. en verder Eens Yu-lin deel uitmaakt van het gezin (vanaf hoofdstuk 19, Thuis) en het voor de lezer duidelijk wordt dat het wennen erg langzaam en moeilijk verloopt, nodig je de kinderen uit om het boek zelf te gaan lezen. Dat zal vlotter gaan nadat ze zich klassikaal inleefden in het boek aan de hand van vorige vraaggesprekjes.
70
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
Na het lezen In de boekenhoek voorzie je een aantal schrijfopdrachten die lezers van Een zusje uit het vliegtuig kunnen uitvoeren: - Leef je in in Tjebbe en verzin een brief die Tjebbe naar zijn opa schrijft. In die brief vertelt hij over Yu-lin en hoe het met haar gaat. - Schrijf een brief naar Tjebbes moeder en vertel haar wat je zo leuk vindt aan Yu-lin. - Schrijf een brief naar de auteur van dit boek waarin je hem vertelt welk stukje je erg mooi vindt in het boek. Kinderen die een geadopteerd broertje of zusje hebben of die zelf geadopteerd zijn, krijgen uiteraard de kans om hun verhaal te vertellen. Koppel dit boek tot slot aan informatieve boeken waarin kinderen uit de hele wereld worden gesitueerd en voorgesteld. In de bibliografie bij deze lestip vind je enkele suggesties.
Bibliografie Familie in de hele wereld, Sophie Furlaud en Pierre Verbourd, Biblion, 2003. Kinderen zoals jij en ik. Hoe kinderen in onze wereld leven, Amanda Rayner, Lannoo, 2003. Mensen zoals jij en ik. Encyclopedie van alle volkeren, Lannoo, 2003. Right to play. Ieder kind heeft recht om te spelen, Jesse Goossens, Lemniscaat, 2005.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
| 71
Lestip 3 Ga je mee naar Toejeweetwel Ga je mee naar Toejeweetwel Joke van Leeuwen Querido, 2007
Eindtermen - De leerlingen kunnen het gepaste taalregister hanteren als ze van een behandeld onderwerp of een beleefd voorval een verbale/non-verbale interpretatie brengen, die begrepen wordt door leeftijdsgenoten (Nederlands, Spreken, 2.6). - De leerlingen kunnen geconcentreerd luisteren naar een gesproken tekst (verteld of voorgelezen) en die mondeling, schriftelijk, beeldend of dramatisch weergeven (Muzische vorming, Drama, 3.3).
Over de auteur Tijdens haar jeugd verhuisde de Nederlandse Joke van Leeuwen (°1952) verschillende keren, waaronder een keer naar Brussel, toen ze dertien was. Het beviel haar in België zo goed dat ze daar ging studeren: eerst in Antwerpen aan de Kunstacademie, daarna in Brussel aan het Hoger Sint-Lukas Instituut. Ze wilde blijven tekenen en schrijven, zoals ze altijd al had gedaan. Na een extra opleiding Geschiedenis in Brussel vond ze uiteindelijk een uitgever voor haar eerste kinderboek De appelmoesstraat is anders (1978). Joke van Leeuwen heeft voor haar werk tal van prijzen gekregen, waaronder tal van Griffels, een Gouden Uil, de Woutertje Pieterse Prijs en de Theo Thijssenprijs voor haar hele oeuvre.
Over het boek Ga je mee naar Toejeweetwel is een leuke verzameling eerder uitgegeven werk van Joke van Leeuwen, waaronder de volledige boeken: De metro van Magnus, Een huis met zeven kamers en Het weer en de tijd. Daarnaast herbergt het boek andere parels: een selectie van verhalen en versjes uit andere boeken en theatervoorstellingen. Als kers op de taart bevat dit boek een cd waarop Joke van Leeuwen een aantal versjes en verhaaltjes zelf vertelt en zingt, onder piano-
72
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
begeleiding van Caroline Deutman, de vrouw die haar ook op het podium begeleidt. De metro van Magnus vertelt het verhaal van Magnus die een bijzondere reis maakt met de metro die hij zelf heeft getekend. Achter elke kamer schuilt een ander verhaal in Een huis met zeven kamers. In Het weer en de tijd wint Max met een kleurwedstrijd een weekend in een boerderijtje in Frankrijk. De overige verhalen gaan over woorden die kwijt waren, een vakantie in de bergen, een brief aan Sinterklaas, jarig zijn, of over een deur in je hoofd. Joke van Leeuwen illustreert haar verhalen zelf, waardoor tekst en tekeningen onopmerkelijk in elkaar overgaan en mekaar naadloos aanvullen.
Aan de slag Voor het lezen Geef elk kind een mooi, nieuw, groot, wit blad papier en geef hen de opdracht er om het even wat mee te doen. Je legt hen geen enkele beperking op. Na vijf minuten laat je hen de resultaten aan elkaar voorstellen. Aansluitend op de opdracht breng je het verhaal Papier (p. 369), waarin een juf net dezelfde opdracht geeft aan de ik-verteller uit het verhaal.Vergelijk de ideeën van Joke van Leeuwen met de vondsten van de kinderen. Nodig de leerlingen uit om in de loop van de volgende weken te experimenteren met een mooi, nieuw, groot, wit blad papier. De resultaten hang je op in de boekenhoek. Je laat er de leerlingen ook telkens een korte toelichting bij schrijven. Papier geeft alvast een voorsmaakje van de humor in van Leeuwens werk. Het verhaal toont ook mooi aan hoe de tekst en de illustraties in haar werk mooi in elkaar overlopen.
Tijdens het lezen Ga je mee naar Toejeweetwel is een rijk gevuld boek dat de mogelijkheid biedt om het werk van Joke van Leeuwen zo breed mogelijk te verkennen. Nodig de kinderen uit om één van de boeken, of een verhaaltje uit Ga je mee naar Toejeweetwel voor te stellen. Omdat langer en korter werk elkaar afwisselen in dit boek kun je ook kinderen die nog moeite hebben met lezen of kinderen die niet van lezen of lange verhalen houden, betrekken bij de activiteit. Getrainde lezers kun je dan weer uitdagen met een rijker verhaal. Een boek of een verhaal bespreken is voor deze leeftijdsgroep nog moeilijk. Maak de opdracht daarom haalbaar en overzichtelijk. Nadat ze hun teksten lazen, zoeken de kinderen het personage dat hen het meest aansprak eruit. Wie in groepjes werkt kan meerdere personages voorstellen. Het moment waarop ze het boek voorstellen, verkleden ze zich als hun personage, vertellen ze aan
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
| 73
de luisteraars wie ze zijn en wat ze hebben meegemaakt. Kinderen die niet graag op de voorgrond treden, stellen hun personage voor als poppenkastpop, die ze tekenen en op een stokje kleven. Zo kunnen ze hun verhaal schijnbaar onzichtbaar vertellen.
Na het lezen verzamelen geblazen Enkele figuren in de verhalen van Joke van Leeuwen, zoals Joris Floris uit Het verhaal van Joris Floris (pp. 198-214), hebben de neiging om verzamelingen aan te leggen van dingen en ideeën waar ze later misschien wel iets mee kunnen doen. Geef elk kind een schrift waarin het dingen mag schrijven die het wil onthouden of waarin het plaatjes plakt die het heel bijzonder vindt. Het schrift mogen ze versieren met een zelf ontworpen kaft. Binnen in het schrift bewaren ze wat ze mooi vinden: een zin, een woord, en titel, een uitspraak, een afbeelding, een knipsel, … Het schrift is strikt persoonlijk en kan door iedereen anders worden ingevuld. Wat de ene leerling mooi vindt, kan minder mooi zijn voor een ander kind. Daarover kun je een gesprek aanknopen met de klas: - “Vind je wat je vroeger mooi vond, nu nog steeds mooi?” - “Kun je begrijpen dat niet iedereen hetzelfde mooi vindt?” - “Hoe zou dat komen?” - “Kun je je inbeelden wat je zult denken of voelen als je dit schriftje later opnieuw inkijkt?” versje dat nooit afgelopen is Het versje dat nooit afgelopen is (p. 116) is voor tweede- en derdeklassers erg toegankelijk. Het nodigt bovendien uit om te spelen met rijm. Draag de eerste strofe zelf voor. De kinderen vullen het gedicht verder aan, als hoek- of contractwerk. Het resultaat gieten ze eventueel in een ritmische tekst of rap, al dan niet ondersteund met instrumenten. Dit versje werd niet verwerkt op de bijgevoegde cd, maar de leerlingen kunnen de overige liedjes wel beluisteren om inspiratie op te doen. voorstelling Wie met de klas Joke van Leeuwen aan een breder publiek wil voorstellen kan dat doen door een voorstelling te geven, net zoals de auteur vaak zelf doet. Elk kind kan daar naargelang van zijn mogelijkheden en voorkeuren aan bijdragen: - een verhaal voorlezen - een poppenkastspel spelen - een verhaal naspelen - een gedichtje voordragen
74
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
- een op muziek gezet versje zingen -… Uiteraard zorg je voor uitnodigingen en affiches voor de voorstelling. De leerlingen kunnen ook een informatiebord over de auteur maken.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
| 75
Lestip 4 Het betoverde paard Het betoverde paard Chen Jianghong Gottmer, 2006
Eindtermen - De leerlingen kunnen spelvormen waarnemen en inzien dat de juiste verhouding tussen woord en beweging de expressie kan vergroten (Muzische vorming, Drama, 3.2). - De leerlingen kunnen ervaringen, gevoelens, ideeën, fantasieën, … uiten in spel (Muzische vorming, Drama, 3.5).
Over de auteur De Chinese Chen Jianghong (°1963) studeerde aan de kunstacademie in Peking en Parijs. Sinds 1994 illustreert hij kinderboeken. Zijn boeken zijn vaak gebaseerd op Chinese mythen en legenden. Zijn kleurrijke illustraties maakt hij op de traditionele manier (net als de schilder uit het verhaal), met Chinese inkt op rijstpapier. Zijn werk is internationaal bekend en geliefd: zijn illustraties werden geëxposeerd in galerieën in Europa, Azië en de Verenigde Staten. Het werd ook meermaals bekroond. Chen Jianghong woont in Parijs en werkt als schilder, illustrator en schrijver.
Over het boek Han Gan houdt erg van schilderen en tekenen, maar is te arm om penselen en papier te kopen. Als hij de beroemde schilder Wang Wei ontmoet, ontdekt die het bijzondere tekentalent van Han Gan. Wang Wei schenkt hem het nodige schildermateriaal. Merkwaardig genoeg schildert Han Gan enkel paarden, die bovendien steeds vastgebonden zijn. Omdat de paarden zo levensecht getekend zijn dat ze zich van het papier zouden losrukken en tot leven zouden komen, beweert Han Gan. Een krijgsheer ontdekt dat Han Gan de waarheid spreekt en dan gaan de poppen aan het dansen…
76
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
Het betoverde paard is een legende, maar Han Gan heeft wel degelijk bestaan. Deze bijzondere schilder van paarden leefde meer dan tweeduizend jaar geleden in China. De mensen waren door de eeuwen heen vol bewondering voor zijn schilderijen. Hiervan zijn er niet meer zoveel bewaard. De illustraties in dit boek zijn op zijde geschilderd, net zoals Han Gan het deed.
Aan de slag Voor het lezen allemaal beestjes Ga in de bib of op internet op zoek naar zoveel mogelijk verschillende dierenafbeeldingen. Zorg voor veel variatie in de afbeeldingen en wissel realistische (figuratieve) en gestileerde (picturale) tekeningen af (cf. bibliografie). Laat de kinderen er hun favoriete afbeelding uitkiezen.Vraag hen ook wat ze zo mooi vinden aan die ene afbeelding (bv. het onderwerp van de afbeelding, de stijl, het kleurgebruik…) verkenning vooraf Na de vorige opdracht toon je de cover van Het betoverde paard.Verken die samen aan de hand van volgende vragen: - “Wat zie je op de cover?” - “Wat voor boek kan dit zijn?” - “Waarover zou het boek kunnen gaan?” - “Waar en wanneer zou het verhaal zich afspelen?” - “Heeft iemand dit soort tekeningen al eerder gezien? Waar?” Daarna lees je de achterflaptekst voor. Ga na of die overeenkomt met de verwachtingen van de leerlingen op basis van de cover van het boek.
Tijdens het lezen Han Gan, het hoofdpersonage uit het boek, probeert zijn paarden steeds zo realistisch mogelijk te schilderen. Bekijk samen de eerste pagina en ga na of dat werkelijk zo is. Laat zeker de leerlingen aan het woord die in de voorbereidende opdracht het meest van realistische beelden hielden. Lees daarna het volledige verhaal voor. De tekst is eenvoudig en dus begrijpelijk voor tweede- en derdeklassers. Maak van de illustraties en de details in Het betoverde paard gebruik om de leerlingen te laten kennismaken met de Chinese cultuur.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
| 77
Na het lezen nabespreking Op de laatste pagina in het boek staat uitgelegd dat Het betoverde paard een legende is. Licht het begrip ‘legende’ toe. In dit geval gaat het om een verhaal van een beroemde man die meer dan tweeduizend jaar geleden in China leefde. Het verhaal werd steeds weer opnieuw verteld en doorgegeven. Een stukje uit het verhaal berust op waarheid, maar uiteraard is niet alles echt gebeurd. verschillende vertelstandpunten Het betoverde paard wordt verteld door een ‘alwetende verteller’. Hij weet van alle personages wat ze zien, horen, denken en voelen. In het boek Leeskracht! Gids voor literaire competentie op school lichten de auteurs verschillende vertelinstanties toe (cf. bibliografie).Voor tweede- en derdeklassers is dit inzicht nog moeilijk. Toch kun je ze aan de hand van eenvoudige opdrachten vertrouwd maken met het begrip ‘vertelinstantie’. Verdeel de klas in drie groepen. De eerste groep vertelt het verhaal vanuit het standpunt van Han Gan zelf, een tweede groep vanuit het standpunt van de krijgsheer en een laatste groep vanuit het standpunt van Han Gans familie. Bij de voorbereiding van hun vertelling baseren ze zich hoofdzakelijk op de tekst, die ze aanvullen met de (gefantaseerde) gevoelens van de verschillende personages.Voor de presentatie van het verhaal duiden ze een verteller aan; de rest van de leerlingen stapt echt in de rol van de personages. Overloop daarom vooraf best samen de mogelijke lichaamshoudingen en het stemgebruik van de verschillende personages. oosterse technieken Op de laatste pagina vind je een afbeelding van het oorspronkelijke doek van Han Gan. Ga op zoek op internet naar meer werk van deze kunstenaar. Han Gan maakte het werk met inkt en verf op zijde. Ook de illustraties in het boek zijn op zijde geschilderd. Zelf schilderen op zijde zou mooi zijn. De materialen zijn echter duur, waardoor experimenteren in de klas erg kostelijk wordt. Wie kinderen wil laten kennismaken met Oosterse schildertechnieken kan een kijkje nemen op www.kleurbekennen.be. Dit initiatief (o.m. in samenwerking met de federale minister van Ontwikkelingssamenwerking) heeft een uitgebreid educatief aanbod voor alle leerlingen die echte wereldburgers willen worden. Als je ‘Azië’ aanklikt bij het aanbod voor de lagere school, dan vind je o.m. een cursus Chinees schilderen, knippen en vouwen terug.
78
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
Bibliografie Afbeeldingen van dieren Dieren uit de kunst, Claire D’ Harcourt, Lemniscaat, 2002. Wat is een kat?, Middas Dekkers, Waanders, 1998. Over leesbevordering Leeskracht! Gids voor literaire competentie op school, Toin Duijx (red.), Biblion, 2004.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
| 79
Lestip 5 Kunst in de kijker Kunst in de kijker Claire d’Harcourt Lemniscaat, 2001
Eindtermen - De leerlingen kunnen voor een gekend persoon een verslag schrijven van een verhaal, een gebeurtenis, een informatieve tekst. (Nederlands, Schrijven, 4.4).
Over de auteur De Française Claire d’Harcourt (°1962) is auteur van jeugd- en volwassenenboeken. Ze werkte onder meer aan twee boeken over de geschiedenis en de opvoeding van baby’s in verschillende culturen: L’Epopée des bébés en Les bébés du monde. In het Nederlands verschenen de boeken Kunst in de kijker en Dieren uit de kunst (Lemniscaat).
Over het boek Kunst in de kijker is een kijkboek dat de lezer meeneemt op ontdekkingsreis door een denkbeeldig museum. Het biedt een reis dwars door de geschiedenis van de schilderkunst, vanaf de Egyptische dodenboeken tot aan de ‘action painting’ van Jackson Pollock. Door de speurtocht naar details op ieder schilderij, nodigt het boek uit om langer bij de prenten stil te staan en er gerichter naar te kijken. Op die manier maken jonge lezers (kijkers) kennis met een aantal grote schilders, met diverse schildertechnieken en kunststromingen.
Aan de slag Voor het lezen Kunst in de kijker presenteert verschillende afbeeldingen van een schilderij, telkens gespreid over een dubbele pagina. Rondom rond de afbeelding worden
80
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
ook details uit het schilderij weergegeven. Die details kunnen je inspireren voor volgende opdracht. Verzamel afbeeldingen van sterk uitvergrote details. Dit soort afbeeldingen vind je makkelijk terug op internet, maar je kunt net zo goed een detailfoto maken van een element uit je klas.Verdeel de afbeeldingen over verschillende groepen in de klas. Leg uit dat de afbeeldingen slechts een onderdeel weergeven van een groter geheel.Vraag om te raden in welk groter geheel de details thuishoren. Elke groep stelt daarna zijn bevindingen voor. Nodig de leerlingen uit om hun antwoorden zo goed mogelijk te stofferen. Daarna haal je er de volledige afbeeldingen bij. Je vergelijkt die met hun eigen vondsten en fantasietjes. Tot slot laat je hen de details situeren op de volledige afbeeldingen. Als de oefening te moeilijk zou zijn voor jouw klas, dan kun je hun naast de detailfoto’s ook de volledige afbeeldingen op voorhand geven. Je leerlingen kunnen dan onmiddellijk proberen de details te situeren op de volledige afbeeldingen. Je kunt ook variëren met deze oefening en er een tekenopdracht van maken. Voor je je leerlingen de volledige afbeeldingen bezorgt, kun je hen elk een detail bezorgen en hen vragen om er zelf, al tekenend, een geheel bij te verzinnen.
Tijdens het lezen Doorblader het boek vooraf heel goed. Situeer voor jezelf de werken in hun tijd en lees de toelichtingen bij elk werk op de pagina’s 50-59. Stel het boek daarna aan de kinderen voor. Zorg dat ze de illustratie zo goed mogelijk zien. Bij elk werk maak je gebruik van de achtergrondinformatie die je op het niveau van je leerlingen vertaalt. De details laat je nu nog terzijde. Omdat de prenten vrij veel concentratie vragen verdeel je de voorstelling van het boek over verschillende tijdstippen. Nadat het hele boek is voorgesteld, geef je de kinderen de tijd om het boek individueel te verkennen. Dat kan tijdens het hoekenwerk of eventueel ook thuis. Uiteraard stimuleer je hen zoveel mogelijk van de details op de schilderijen terug te zoeken. De oplossingen vinden ze terug op pagina’s 60-63. Vraag elk kind daarnaast op een blad de titel te noteren van het werk dat hij het mooiste vindt. Ze moeten er ook bij schrijven waarom. Ze krijgen daarvoor volgende richtvragen mee: - “Hield je van dit schilderij vanwege de techniek?” - “Hield je van dit schilderij vanwege een detail of net vanwege het geheel?” - “Hield je van dit schilderij omdat je er een leuk verhaal bij kan verzinnen?” - “Hield je van dit schilderij vanwege de kleuren?” - “Hield je van dit schilderij omdat je het kent?” -… De bladen van alle leerlingen stop je in een doos. Ze blijven voorlopig geheim.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
| 81
Na het lezen en de winnaar is… Pas als alle leerlingen hun mooiste schilderij aan de geheime doos hebben toevertrouwd, mag ze geopend worden. Elk kind haalt om beurt een blad uit de geheime doos en leest de naam van het werk en de toelichting voor. Samen raad je wie het schilderij had uitgekozen. Ga na welk schilderij het populairste was. Kijk ook welke eeuw het meest in de smaak viel. Kies tot slot samen wie de mooiste motivatie neerschreef. creatief met kunst In jouw klas is Kunst in de kijker misschien een eerste kennismaking met kunst. Als dat doet smaken naar meer, dan doe je vast ideeën op in het viermaandelijkse tijdschrift Dada, een kunsttijdschrift voor kinderen van 6 tot 106. Op www.plint.nl vind je meer informatie. In je zoektocht naar creatieve ideeën kun je je laten bijstaan door gespecialiseerde diensten. Die zijn vaak verbonden aan musea en navormingscentra die kinderen begeleiden op hun zoektocht doorheen een echt museum. Hou daarom het aanbod van Krokuskriebels in de gaten, een museumproject dat de Gezinsbond en de Vlaamse Museumvereniging samen organiseren. Een overzicht van het educatieve aanbod voor alle Brusselse musea vind je op www. museavanbrussel.be bij ‘Scholen en groepen’. Op www.tinteltenen.be/home. php vind je info over alle kunst en cultuur voor kinderen, niet enkel voor musea. Tinteltenen is een samenwerking van de Gezinsbond, de participerende cultuur- en gemeenschapscentra, kinderkunstencentra en jeugdtheatergezelschappen en Cultuur Lokaal.
82
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
Lestip 6 Zootje was hier Zootje was hier Edward van de Vendel en Carll Cneut (ill.) De Eenhoorn, 2004
Eindtermen - De leerlingen kunnen de informatie op een persoonlijke en overzichtelijke wijze ordenen bij een uiteenzetting of instructie van de leerkracht (Nederlands, Luisteren, 1.5).
Over de auteur Edward van de Vendel (°1964) groeide op in een onderwijzersfamilie. Zijn vader was schooldirecteur van een basisschool, zijn moeder kleuterleidster. Later zou hij zelf les geven en zelfs een tijd schooldirecteur zijn. Sinds 2001 is hij voltijds schrijver. Zijn oeuvre is heel breed: hij schrijft zowel prentenboeken als boeken voor eerste lezers (Pup en Kit, De Eenhoorn) en adolescenten (Ons derde lichaam, Querido), zowel poëziebundels (Superguppie en Superguppie krijgt kleintjes, Querido) als non-fictie en liedjesteksten. Edward van de Vendel sleepte al een mooie verzameling prijzen in de wacht: de Woutertje Pieterse Prijs, Gouden Zoenen, Zilveren Griffels,Vlag en Wimpels, ...
Over de illustrator Carll Cneut (°1969) studeerde Grafische Vormgeving aan het Sint-Lucas Instituut in Gent. Hij werd bijna toevallig illustrator, toen hij iemand verving en daarna nieuwe opdrachten kreeg. Sinds 1996 illustreerde hij al meer dan 20 kinderboeken, waarvan al een heel aantal hun weg vonden naar het buitenland. Illustraties van Carll Cneut schilderen een wereld waarin surreële en waarheidsgetrouwe elementen samenkomen. Zijn figuren zijn karikaturaal en worden vaak buiten proportie voorgesteld met grote lijven en piepkleine oogjes, maar ze blijven een zekere ernst behouden. Hij gebruikt vaak acrylverf, maar kan die evengoed combineren met bijvoorbeeld waskrijt, kleurpotloden en
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
| 83
pastelkrijt. Soms maakt hij collages of past hij mixed media toe en experimenteert hij met verschillende ondergronden. Dat zijn naam ook in het buitenland bekend is, blijkt onder meer uit zijn samenwerking met de grote Britse uitgever Macmillan en zijn werk voor The New York Times. Carll Cneut heeft al meerdere prijzen op zijn naam staan en is ongetwijfeld een van de bekendste en meest gevraagde illustratoren van ons land.
Over het boek Tepper is een eenzaam jongetje. Hij heeft zijn naam niet mee, hij is slim, hij kan niet turnen en hij draagt een ooglapje. Aan Lotus, het nieuwe meisje in de klas dat zich net zo stil en afzijdig houdt, durft hij zijn verhaal te vertellen. Over hoe hij afgelopen zomer even van de eenzaamheid gered werd door Kiko en Flam, twee Afrikaanse broertjes die samen met hun moeder illegaal in het land waren. Over hoe ze hem zonder meer aanvaardden. En hoe hij zich nu, na hun plotse verdwijning, nog ellendiger voelt dan daarvoor. Zelfs zonderlinge Zootje die af en toe kwam meespelen, blijkt plots verdwenen. Tepper schetst zijn verhaal in veertig hoofdstukjes met korte, eenvoudige zinnen. Als lezer moet je evenwel goed tussen de regels door kunnen lezen. Zootje was hier is mooi en met veel gevoel voor ritme geschreven. Carll Cneut zorgde voor hartverscheurende illustraties bij het verhaal.
Aan de slag Voor het lezen Toon de cover van het boek. Geef je klas de opdracht om in kleine groepjes drie vragen te bedenken. Die vragen moeten betrekking hebben op wat ze zien en wat ze zouden willen weten over het boek.Verzamel de vragen op het bord of een flap. Bezorg elk groepje daarna de achterflaptekst. Ga per groepje na of er vragen zijn die op basis van die tekst nu al kunnen worden beantwoord. De overige, onbeantwoorde vragen blijven hangen zolang je met de klas rond Zootje was hier werkt. Sommige leerlingen zullen moeten wennen aan de tekenstijl van Carll Cneut. Niet alle kinderen vinden zijn illustraties vanzelfsprekend mooi.Vraag hen daarom om het jongetje op de kaft goed te bekijken en het detail te beschrijven dat hen het meest aanspreekt, dat zij het mooiste vinden.
84
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
Tijdens het lezen Lees alle hoofdstukken uit Zootje was hier na elkaar voor. Het verhaal lijkt vanwege de lay-out en de korte woorden en zinnen erg eenvoudig. We haalden echter al aan dat de lezer de gave moet hebben om tussen de regels door te lezen, wil er niet veel moois uit het boek verloren gaan. Daar kun jij je leerlingen als leerkracht uitstekend bij helpen. Doordat Zootje was hier een dun boek is, blijft er veel tijd over om samen te praten over wat (voor)gelezen werd. Op die manier kunnen tweede en derdeklassers zich vaardigheden eigen maken die nodig zijn om verhalen, die ze later zelfstandig zullen lezen, nog beter te begrijpen. Die vaardigheden helpen hen om nog meer te genieten van boeken. Maak vooraf een grote flap met vijf kolommen, getiteld met de vijf W-woorden: “Wie?”, “Wat?”, “Waar?”, “Wanneer?” en “Waarom?” Neem regelmatig de tijd, tussen de verschillende hoofdstukken door, om de kolommen aan te vullen. Maak van dit schema eventueel gebruik om samen te vatten wat vooraf ging bij de start van elk nieuw voorleesmoment. In wat volgt geven we een aantal vragen en suggesties mee die hierbij kunnen helpen. Lees het eerste hoofdstuk, Mijn verhaal, voor. Sta stil bij de manier waarop het is geschreven. De ik-verteller doet zijn verhaal en richt zich daarbij rechtstreeks tot de lezer, in dit geval het nieuwe meisje in zijn klas dat Lotus heet. Hij nodigt haar uit om zijn verhaal te lezen. In de daaropvolgende hoofdstukken breng je de figuur van Tepper al voorlezend verder tot leven. - Kun je uit de hoofdstukken afleiden wat Tepper doet en voelt? - Kun je je voorstellen waar het verhaal zich afspeelt? Naarmate het verhaal vordert, krijgt de lezer een beter beeld van de jongen. Ga na in welke mate de kinderen zich kunnen identificeren met deze figuur. - “Zijn er dingen die Tepper doet of voelt die je ook wel eens voelt of doet?” - “Als dat niet zo is, kun je Tepper dan toch begrijpen op een of andere manier?” - “Merk je dat Tepper is veranderd nadat hij de broertjes Kiko en Flam heeft ontmoet?” Tepper heeft een hut waar hij zich veilig voelt en waar hij veel tijd doorbrengt. Hij verklapt zijn grootmoeder waar die hut ligt, maar hij vraagt haar om er niet te komen. Zijn grootmoeder houdt zonder meer woord. Dat illustreert de integere manier waarop oma met haar kleinzoontje en later ook met het geheim van Kiko en Flam omgaat. - “Ken je mensen in je omgeving die ook echt luisteren naar wat je vertelt?” - “Ken je mensen in je omgeving aan wie je een geheim kunt verklappen?” - “Waarom zou je die mensen ‘mooi’ kunnen noemen?”
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
| 85
Terwijl je verder voorleest, komt de vriendschap tussen Tepper, Kiko en Flam in beeld. Kiko en Flam spreken een andere taal dan Tepper. Daardoor leggen ze de accenten op woorden heel anders dan Tepper zou doen. Ga na of er leerlingen uit die verkeerde klemtonen kunnen afleiden om welke taal het gaat. Geef geen extra toelichting bij de figuur van Zootje als zij haar intrede doet in het verhaal. Laat de kinderen de mysterieuze rol van Zootje in het verhaal beetje bij beetje zelf ontdekken.Vul het schema aan met de informatie die de kinderen eventueel zelf geven over Zootje. Op het einde van het verhaal neem je wel de tijd om de figuur van Zootje en de momenten waarop ze in het spel en de gesprekken opdook, samen te bekijken. Zo leren je leerlingen dat in een boek niet alle elementen altijd van in het begin duidelijk moeten zijn. Dat houdt de spanning erin. En het geduld van de doorzetter wordt zeker beloond.
Na het lezen Bekijk de informatie die je tijdens het lezen op het schema verzameld hebt. Neem er ook het lijstje bij met de drie vragen die elk groepje in de klas moest bedenken op basis van de cover van Zootje was hier. - “Heb je nu op elke vraag een antwoord gekregen?” - “Weet je nu precies wat er gebeurd is in het verhaal?” - “Over welk personage ben je het meeste te weten gekomen?” - “Stel je voor dat er een film van dit verhaal wordt gemaakt, welke rol zou je dan willen spelen?” Net als elk verhaal, kent Zootje was hier een begin een midden en een slot. Vraag de kinderen om te beschrijven wat er in elk van die delen gebeurt. - “Hoeveel tijd verstrijkt er in het verhaal?” - “Hoeveel dagen zijn er verlopen tussen het begin en het midden en tussen het midden en het slot?” - “Kom je te weten wat Tepper ondertussen deed?” - “Kom je te weten wat Kiko en Flam ondertussen deden?” - “Is het belangrijk in dit verhaal om te weten wat de personages ondertussen deden?” Vraag de kinderen te raden of het verhaal goed afloopt. Laat hen daarvoor ook zeker de illustratie op p. 69 zien, waarop Lotus staat afgebeeld. Lotus blijkt haar huidskleur te delen met Kiko en Flam. - “Denk je dat Lotus, aan wie Tepper zijn verhaal vertelt, met Tepper zal willen spelen?” - “Wat zou je zelf doen, mocht je Lotus zijn?”
86
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
Met Zootje was hier schreef Edward van de Vendel een verzonnen, maar realistisch verhaal dat dicht bij de alledaagse werkelijkheid blijft. Het verhaal van Kiko en Flam kan een mooie aanleiding zijn over een klasgesprek rond de vluchtelingenproblematiek. - “Kom je te weten of het verhaal voor Kiko en Flam goed afloopt?” - “Wat zou je zelf willen?”
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – tweede en derde leerjaar
| 87
4 e en 5 e leerjaar Alle maskers af, Rindert Kromhout, Leopold, 2006. De aap komt uit de mouw, Sabien Clement (ill.), Lannoo, 2005. De kijkkast van Kobe: een blik op de Eerste Wereldoorlog, Wim Chielens, Clavis, 2006. De wonderbaarlijke reis van Edward Tulane, Kate DiCamillo en Bagram Ibatoulline (ill.), Querido, 2007. Een raadsel voor Roosje, André Sollie, Querido, 2007. Het grote boek van vergeten Prinsessen, Philippe Lechermeier en Rébecca Dautremer (ill.), Davidsfonds/ Infodok, 2007.
Lestips jeugdboekenweek 2008 – kleuters
| 89
Lestip 1 Alle maskers af Alle maskers af Rindert Kromhout Leopold, 2006
Eindtermen - De leerlingen kunnen tactiele, visuele impressies, ervaringen, gevoelens en fantasieën op een beeldende manier weergeven (Muzische vorming, Beeld, 1.6). - De leerlingen durven vertrouwen op de eigen expressiemogelijkheden en durven hun creatieve uitingen tonen (Muzische vorming, Attitudes, 6.4). - De leerlingen kunnen op systematische wijze verschillende informatiebronnen op hun niveau zelfstandig gebruiken (Leren leren, 2). - De leerlingen kunnen op hun niveau verschillende informatiebronnen raadplegen (Wereldoriëntatie, Brongebruik, 7).
Over de auteur De Nederlander Rindert Kromhout van der Meer (°1958) begon na zijn studies voor kleuterleider op te treden met zijn eigen poppentheater Het Lappentheater. Zijn eerste boek, Een muis bij het fornuis (Zwijsen), verscheen in 1980. Sinds 1982 is hij schrijver van beroep. Hij schrijft kinderboeken voor alle leeftijden. De meeste van zijn boeken zijn voor jongere kinderen, waarvan een aantal voor beginnende of iets gevorderde lezers.Vaak zitten er in zijn boeken (taal)grapjes, maar hij heeft ook een aantal griezelige boeken geschreven. Over verschillende personages heeft hij meerdere boeken geschreven: Merel, Ellie en Nellie, Meester Max, Kleine Ezel, Bil en Wil. In 1987 kreeg Kromhout voor Olaf de rover (Querido) een Vlag en Wimpel van de Griffeljury, net als voor Rare Vogels (Leopold) in 1996. In 1991 kreeg hij voor Peppino (Querido) een Zilveren Griffel.
Over het boek Alle maskers af lijkt in eerste instantie een spannend verhaal over goed en kwaad, over ontvoeringen en achtervolgingen, over een witte bovenwereld
90
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
en een zwarte onderwereld. Er zijn schurken aan wie je al meteen een hekel krijgt, en slachtoffers met wie je meeleeft. Maar… zijn de hoofdrolspelers in dit verhaal wel wie je denkt dat ze zijn? Of dragen ze maskers om de waarheid achter te verbergen? Alle maskers af is een spannend verhaal dat erg in trek zal zijn bij veel kinderen. Het boek leent zich er toe om gezellig in een hoekje te lezen. Dat kun je zeker aanmoedigen. Tegelijkertijd staan er ook een paar prachtige fragmenten in die de moeite waard zijn voor een klassikale bespreking.
Aan de slag Voor het lezen Voordat de kinderen met lezen starten, bespreek je samen de cover en de personages in Alle maskers af.Van de personages vind je een overzicht, getiteld De spelers van dit verhaal, op pagina 5 in het boek. - “Wat valt je op als je de cover bekijkt?” - “Wie zouden die dieren zijn?” - “Wat wordt er bedoeld met de onderwereld en de bovenwereld?” - “De namen van de dieren komen uit een bepaalde taal. Welke?” - “Waarom is er een eerste en tweede rietzanger?” Vermoedelijk zullen de kinderen concluderen dat het om een toneelstuk gaat. Als bevestiging hiervan lees je samen de inleidende paragraaf van het eerste hoofdstuk. De twee rietzangers, die de verschillende hoofdstukken aan elkaar praten, kondigen in dialoogvorm aan dat het verhaal van start gaat. Je kunt het dialoogje door twee leerlingen laten voorlezen.
Tijdens het lezen Alle maskers af kun je de leerlingen prima zelfstandig laten lezen. Een aantal fragmenten, waarvan enkele mooi aansluiten bij het Jeugdboekenweekthema, lenen zich echter makkelijk voor een klassikale bespreking. Hieronder vind je een overzicht van mogelijke verwerkingsopdrachten. hoofdstuk 3 In hoofdstuk 3 lezen we hoe de hagedis Flavio jaloers is op het schrijftalent van Rigoletto, een wezel die mooie liedjes schrijft. Flavio probeert het net zo goed te doen en trekt zich daarvoor op zijn eentje terug in de natuur. Als hij enthousiast het resultaat wil laten horen aan een eenzame voorbijganger wordt hij tot zijn grote schrik ontvoerd. De boosdoener, Fausto, draagt Flavio op zijn liedjes voor de dieren uit de onderwereld te brengen. Die vinden er echter niets aan, hoewel Flavio zijn liedjestekst net wel erg mooi vond.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
| 91
Deze passage, verteld op pagina’s 26-31, kan leiden tot een discussie over het begrip ‘mooi’: - “Wat vind je zelf mooi?” - “Wat vind je ervan als iemand iets dat je zelf mooi vindt, net erg lelijk vindt?” - “Wat als iets niet mooi is, al deed je er hard je best voor?” hoofdstuk 4 Op pagina’s 34-36 lees je hoe Marco, een stekelvarken en de baas van een eethuis, kwaad is dat zijn hulpje Flavio niet komt opdagen. “Mooie boel,” bromt hij (cf. p. 34). Sta stil bij letterlijk en figuurlijk taalgebruik: - “Waarom zegt Marco dat iets mooi is, terwijl hij dat eigenlijk niet bedoelt?” De wezels Fragolina en Rigoletto uit Alle maskers af zijn ontzettend verliefd op elkaar. Op pagina’s 38-39 rakelen ze mooie herinneringen aan hun eerste ontmoeting op.Vertel de klas hoe je je partner hebt leren kennen.Vraag hen ook of ze weten hoe hun ouders elkaar hebben leren kennen. hoofdstuk 6 Op pagina’s 61-69 wordt het verhaal van Fausto, het wrattenzwijn, verteld. Een ontroerend fragment waarin Fausto, alias Pirandello, duidelijk maakt hoe hard de buitenwereld kan zijn als je lelijk bent. Maak een stilleesoefening van dit fragment. De vragen die bij een stilleesopdracht horen, verzinnen de leerlingen deze keer zelf. Ieder kind noteert een vraag over de tekst. De vragen worden daarna klassikaal beantwoord. hoofdstuk 7 Geef elke leerling de opdracht om een week lang alle mooie woorden die ze horen op te schrijven. De vijf mooiste woorden brengen ze daarna mee naar de klas. Lees daarna het fragment op pagina’s 76-88 voor waarin Matera, het konijn, vertelt over de wedstrijd in mooie woorden die ze in haar dorp organiseerde. Naar aanleiding van Matera’s verhaal organiseer je net zo’n wedstrijd met de klas met de woorden die de leerlingen hebben meegebracht. Geef de woorden uit de top drie een mooi plekje in de klas. De betekenis van de woorden laat je telkens opzoeken in het woordenboek. hoofdstuk 10 Op pagina 132 troost de wezel Fragolina het konijn Matera met de woorden: “Wat doet de buitenkant ertoe? Je binnenkant is mooi, ik heb het zelf gehoord toen je over je avonturen vertelde.” - “Wat bedoelt de auteur met ‘een mooie binnenkant’, denk je?” Laat de kinderen daarna nadenken over zichzelf aan de hand van volgende vragen: - “Wat vind je mooi aan jouw buitenkant?”
92
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
- “Wat vind je mooi aan jouw binnenkant?” De antwoorden komen op twee kaartjes terecht. Op het ene schrijven ze wat ze mooi vinden aan hun binnenkant. Op het andere tekenen ze wat ze mooi vinden aan hun eigen buitenkant. Nadien raden de leerlingen in een groepsgesprek welke mooie stukjes bij welke klasgenoot horen.
Na het lezen dierenwereld In Alle maskers af spelen dieren de hoofdrol: een aap, een wrattenzwijn, een konijn, een koekoek, een rat, een hond, een mol, een wezel, een kip, een hagedis, een stekelvarken, een gordeldier, een hamster, een pad, een haas, een schaap en een vleermuis. In het boek Dieren uit de kunst (cf. bibliografie) worden dieren op een bijzondere en kunstige manier vormgegeven. Ga na met de klas welke dieren uit Dieren uit de kunst ook voorkomen als hoofdpersonages in Alle maskers af. In Dieren uit de kunst krijg je zowel informatie over de dieren zelf als over de materialen en de techniek die de illustrator gebruikte om die dieren af te beelden. het verhaal van tarantino In Alle maskers af wordt op pagina’s 98 -107 het verhaal van Tarantino verteld. Tarantino is een koekoek wiens tong nooit doet wat hij wil. Daarmee werkt hij zichzelf geweldig in de nesten, want telkens als hij iets aardigs wil zeggen, komen er scheldwoorden voor in de plaats. Lees het verhaal over de koekoek met een taalprobleem samen door. De scheldwoorden van Tarantino vormen de aanzet voor volgende opdracht. Laat de leerlingen in duo’s lieve en originele scheldwoorden bedenken en noteren. Nadien presenteren de duo’s hun vondsten door elkaar voor de klas de huid vol schelden. Daarna herhaal je de oefening, maar laat je de kinderen leuke en originele troetelnaampjes voor elkaar verzinnen. Tot slot maak je een mix van beide vorige opdrachten: één klasgenoot is de schelder, een ander klasgenootje beantwoordt het gescheld met liefkozingen.
Bibliografie Dieren uit de kunst, Claire d’ Harcourt, Lemniscaat, 2007. Encyclopedie van zoogdieren, Jen Green, Winklerprins, 2006.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
| 93
Lestip 2 De aap komt uit de mouw De aap komt uit de mouw Sabien Clement (ill.) Lannoo, 2005
Eindtermen - De leerlingen kunnen een aan de speelsituatie aangepaste spreektechniek ontwikkelen (articulatie, adembeheersing, tempo, toonhoogte) en verschillende verbale en non-verbale spelvormen improviseren (Muzische vorming, Drama, 3.6).
Over de illustrator Sabien Clement (°1978) trok na de kunsthumaniora naar Antwerpen, waar ze grafische en illustratieve vormgeving studeerde aan het Sint-Lucas Instituut. Ze houdt vooral van heldere, vrolijke kleuren. Haar inspiratie doet ze op door in oude boeken te neuzen, in oude huizen rond te dwalen en oude glorie te bekijken. Haar illustraties bieden vaak een aanvulling op het verhaal of gedicht en tonen een uitgesproken eigen verhaal. Ze experimenteert voortdurend met verschillende stijlen. Ze werkt vaak met balpen, chinese inkt, acryl, gravures en wrijfletters.Voor haar illustraties in Jij lievert (tekst van Geert de Kockere, De Eenhoorn) won ze in 2003 haar eerste Boekenwelp.
Over het boek In De aap komt uit de mouw zitten, alfabetisch geordend, tal van dierenspreekwoorden en dierengezegden verborgen in de paginavullende prenten. Om je een handje op weg te helpen, vind je achteraan in het boek een alfabetische lijst met de verborgen spreekwoorden en gezegden, allemaal netjes verklaard. De aantrekkelijke prenten in De aap komt uit de mouw zijn gelaagd en verscheiden samengesteld met frisse kleuren, nonchalante potloodstreken en speelse collages. Ze nodigen je uit tot kijken, zoeken en ontdekken. Op dit boek raak je nooit uitgekeken, er is altijd wel een spreekwoord dat voorheen aan je aandacht ontsnapt was.
94
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
Aan de slag Voor het lezen spreekwoorden Ga na welke spreekwoorden de kinderen uit je klas al kennen voor je met De aap komt uit de mouw aan de slag gat. Elk kind dat een spreekwoord aanbrengt, noteert het op een van de flappen vooraan in de klas. Ondertussen zoeken de klasgenoten naar de verklaring van het spreekwoord. Dat doen ze in onderling overleg. Als ze er niet uitraken, stuur jij ze in de goede richting. De spreekwoorden verdeel je vervolgens over verschillende categorieën: dieren, mensen, kleuren,... dierenspreekwoorden Na de vorige opdracht, ga je nog een stapje verder. Je deelt kaartjes uit waarop telkens een andere dierennaam staat: aap, beer, bok, duif, ezel, eend, hond, kat, kip, koe, leeuw, nachtegaal, olifant, paard, raaf, schaap, uil en wolf. Elke leerling zoekt naar nieuwe spreekwoorden en uitdrukkingen bij de dierennaam die hij kreeg. Alles wat gevonden wordt, noteren de kinderen op een kladblad. spreekwoorden uitbeelden Elk kind kiest een dierenspreekwoord uit de lijst van de vorige opdracht. Dat spreekwoord moet het voor de klas uitbeelden. Ze krijgen daarvoor enkele minuten voorbereidingstijd. Als het spreekwoord geraden is, worden de flappen vooraan in de klas verder aangevuld.
Tijdens het lezen het alfabet Bekijk samen de binnenzijde van het boekomslag. Het alfabet wordt er op een grappige manier voorgesteld. Aansluitend kun je een alfabetspelletje spelen. Kijk rond in de klas en zoek een voorwerp dat begint met de letter ‘A’. Wie het voorwerp goed geraden heeft, gaat op dezelfde manier verder met de letter ‘B’. Je kunt uiteraard ook dieren centraal stellen in het alfabetspelletje. In dat geval zoek je voor elke letter van het alfabet een bijpassende dierennaam. op zoek in het boek Bekijk samen het prentenboek en ga op zoek naar zoveel mogelijk spreekwoorden. Op de eerste pagina’s zitten allerlei dierenspreekwoorden met de letter ‘A’ verscholen: je ziet een aap uit de mouw komen. Maar tegelijkertijd draagt die aap ook een gouden ring, zie je links onderaan een addertje onder het gras schuilen en zie je een amfibieachtig wezen zich een aapje schrikken. Om het niet alleen bij spreekwoorden en gezegden te houden, ontdek je op
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
| 95
diezelfde pagina ook nog een aardbei, veel asterisken (*) en alle letters van het alfabet. De mouw waaruit de aap komt op de eerste pagina, is een blauwe blouse die doorloopt op de volgende pagina, waarop je een beer op sokken ziet, en een bok ziet die geschoten wordt,…
Na het lezen De titel van het boek De aap komt uit de mouw kan de aanleiding geven tot het zoeken van zoveel mogelijk au- en ou-woorden die de leerlingen aaneenrijgen tot een zin (cf. “Ik hou van jouw blauwe mouw met dat mooie touw.”) Als ze twijfelen over de schrijfwijze van bepaalde woorden, mogen ze die opzoeken in het woordenboek. Alle zinnen worden daarna verzameld. Je kunt ze later gebruiken in een dictee.
Bibliografie A is een koetje (dat staat op zijn kop). Het verhaal van het schrift en het alfabet, Rob Berkel en Ferran Bach, Davidsfonds/Infodok, 2003.
96
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
Lestip 3 De kijkkast van Kobe De kijkkast van Kobe: een blik op de Eerste Wereldoorlog Wim Chielens Clavis, 2006
Eindtermen - De leerlingen kennen de grote periodes in de geschiedenis en ze kunnen duidelijke historische elementen in hun omgeving en belangrijke historische figuren en gebeurtenissen waarmee ze kennis maken, situeren in de juiste tijdsperiode aan de hand van een tijdsband (Wereldoriëntatie, Tijd, Historische tijd, 5.7). - De leerlingen kunnen een atlas raadplegen en kunnen enkele soorten kaarten hanteren gebruik makend van de legende, windrichting en schaal (Wereldoriëntatie, Ruimte, Algemene vaardigheden ruimte, 6.11).
Over de auteur Wim Chielens (°1960) is Radio2-medewerker. Daarnaast is hij auteur en dichter, al blijft muziek zijn belangrijkste passie. Hij publiceerde artikelen over zeer uiteenlopende muziekonderwerpen, werkte mee aan een danstheaterproductie en speelde zelf volksmuziek. De eerste roman van Wim Chielens, Nooit meer terug naar Tipperary (Globe), verscheen in 1995. In 2001 publiceerde hij zijn eerste jeugdboek Het meisje van de Engelsman (Standaard). Hij heeft ook een aantal theaterteksten op zijn naam staan en stelde een bloemlezing samen van gedichten over de Eerste Wereldoorlog.
Over het boek Kobe, een jongetje uit de Westhoek, heeft een oom die in het Flanders Fields Museum in Ieper werkt. Die oom trakteert Kobe op een rondleiding en vele verhalen over de Eerste Wereldoorlog. Dat is de aanleiding voor Kobe om spulletjes te verzamelen die die verhalen en beelden uit de Eerste Wereldoorlog weer oproepen. In De kijkkast van Kobe maakt de lezer kennis met Kobes eigen ‘museum’.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
| 97
Het boek biedt sprekende getuigenissen en foto’s, die leerlingen op weg helpen om een beeld over de Eerste Wereldoorlog te vormen. De kijkkast van Kobe vertelt veel over het verleden, maar probeert telkens de link te leggen met het heden. Oorlog is nu eenmaal van alle tijden, ook van vandaag.
Aan de slag Voor het lezen Voor je De kijkkast van Kobe introduceert, laat je de kinderen vertellen over wat ze weten over oorlogen in het algemeen en de Eerste en Tweede Wereldoorlog in het bijzonder: - “Zijn er mensen in je familie die een oorlog hebben meegemaakt?” - “Hoe oud zou een jonge soldaat van toen nu zijn geweest?” - “Zouden er nog soldaten uit de Eerste Wereldoorlog leven?” - “Hoe kun je nu te weten komen hoe het er in die oorlogen aan toe ging?” - “Waarom is het belangrijk om dat te blijven onthouden?” Bij die laatste vragen kun je verwijzen naar het Flanders Fields Museum in Ieper dat de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog levendig wil houden. Daarna vertel je dat je een boek hebt dat net hetzelfde wil doen: De kijkkast van Kobe.
Tijdens het lezen de inleiding Voor je concreet met het boek aan de slag gaat, is het zinvol om de inleiding op het boek te bekijken (p. 5). Laat de leerlingen de inleiding zelfstandig doornemen. Op een kladblaadje noteren ze wat ze niet begrijpen. Nadien lees je de tekst samen en spit je hem volledig uit. De leerlingen stellen vragen aan de hand van hun kladblad. Kobe wordt geïntroduceerd als een jongetje uit de Westhoek. Ga na in hoeverre de leerlingen bekend zijn met dit geografische begrip: - “Waar ligt de Westhoek?” - “Is de Westhoek voor iedereen de westhoek?” - “Bestaat er ook een Oosthoek?” Neem er de atlas bij en zoek op welke streken er in België in het noorden, het oosten en het zuiden liggen. In de inleiding wordt verder uitgelegd welke landen bij de Eerste Wereldoorlog betrokken waren. Het ging naast een aantal Europese landen ook om landen zoals Marokko, Tunesië, Canada,… Meteen wordt duidelijk waarom deze oorlog een wereldoorlog wordt genoemd.Vraag de leerlingen die landen te situeren op de wereldkaart of wereldbol.
98
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
In de opsomming van betrokkenen in de Eerste Wereldoorlog worden ook de Britten genoemd.Vraag de leerlingen of ze weten van welk land de Britten de inwoners zijn. Die vraag kan ook de aanleiding zijn voor een klein taalmoment. Je kunt hen erop wijzen dat niet alleen de namen van landen en hun inwoners, maar ook de namen van sommige streken, zoals de Westhoek, met een hoofdletter worden geschreven. Op die manier kun je aan de hand van één boek zowel geschiedkundige, aardrijkskundige als taalkundige feiten aanraken in je klas. De kijkkast van Kobe is opgebouwd uit achttien hoofdstukken, die elk op zichzelf staan. Afhankelijk van de interesse van je leerlingen, kies je er een uit om met hen onder handen te nemen. In wat volgt geven we enkele suggesties mee. hoofdstuk 1 – vluchten Op pagina 7 uit het eerste hoofdstuk vertelt Kobe dat hij niet weet wat hij zou meenemen en wat hij zou achterlaten, als hij zou moeten vluchten uit België.Vraag de leerlingen wat zij het meest zouden missen als ze op de vlucht waren. Op dezelfde pagina wordt de link gelegd met hedendaagse vluchtelingen. Verzamel enkele begrijpelijke krantenartikels over de vluchtelingenproblematiek. Zowel de Kitskrant (voor 10plussers, www.kits.be) van uitgeverij de Eenhoorn als de Wablieftkrant (www.wablieft.be) bevatten artikels die complexere thema’s uit het nieuws op maat van kinderen brengen. Verdeel de krantenartikels over verschillende groepjes, die de artikels proberen te begrijpen en samen te vatten.Voor moeilijke woorden krijgen ze hulp van jou of van het woordenboek. Elk groepje stelt zijn artikel voor aan de rest van de klas. De andere leerlingen mogen achteraf vragen stellen. Deze oefening kun je uiteraard ook toepassen bij de andere hoofdstukken uit De kijkkast van Kobe. hoofdstuk 3 – kinderen Voor kinderen is het makkelijker om zich de impact van een oorlog voor te stellen als ze aanknopingspunten hebben met hun eigen leefwereld. Daar houdt De kijkkast van Kobe rekening mee in het derde hoofdstuk dat de Eerste Wereldoorlog belicht vanuit kinderperspectief. Dit hoofdstuk leent zich daarom uitstekend voor een klassikale verwerking. Een aantrekkelijke site, waar je meer informatie vindt over kinderen in oorlogsgebieden, is www.kidsforwarchild.nl. Op pagina 17 in De kijkkast van Kobe wordt het thema ‘kindsoldaten’ aangeraakt. Ook bij dat thema kunnen kinderen uit je klas zich bijzonder aangesproken voelen omdat het over leeftijdsgenoten gaat. In Zwarte confetti. Foto’s, verhalen, gedichten en tekeningen over oorlog (cf. bibliografie) vind je het verhaal over de broertjes Otoa, die in een Oegandees vluchtelingenkamp leven. De oudste van de twee is William. Op zijn achtste is hij uit het vluchtelingenkamp ontvoerd door een leger rebellen en werd hij gedwongen om mee te vechten. Aan de hand van dit verhaal kun je het thema ‘kindsoldaten’ tot leven
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
| 99
brengen in de klas. Ook Hij of ik (cf. bibliografie), over Sam, een kindsoldaat in het Soedanese leger is daarvoor geschikt. De auteur, Bettie Elias, schetst in dit boek op een aangrijpende manier de schrijnende en traumatiserende ervaringen van kindsoldaten, die vaak even oud zijn als de leerlingen uit je klas.
Na het lezen Je kunt, net als Kobe, samen met je klas een kijkkast maken. Terwijl Kobe focust op de Eerste Wereldoorlog, kan jouw klas een kijkkast maken over oorlog in het algemeen. Elk kind krijgt de opdracht een voorwerp, of een krantenartikel rond dit thema mee te brengen. Ook in de bib en het eerder vermelde Zwarte Confetti (zie: bibliografie) kun je boeiend materiaal vinden voor de kijkkast. In de bibliografie bij deze lestip geven we je alvast enkele suggesties mee. Zijn er in de schoolbuurt restanten te vinden van de Eerste Wereldoorlog, dan is dit het uitgelezen moment om er met de klas op uit te trekken. Neem foto’s, druk ze af en plaats ze, voorzien van extra uitleg, in de kijkkast. Je kunt de kinderen tot slot hoopvolle teksten, gedichten en wensen laten schrijven voor een wereld zonder oorlog. Die teksten krijgen een centrale plaats in de kijkkast.
Bibliografie 1914-1918. De eerste wereldoorlog. Alle grote gebeurtenissen van Sarajevo tot Verdun, Karel Verleyen, Lannoo, 2002. De oorlog, Anaïs Vaugelade, Bakermat, 2001. Erika’s verhaal, Ruth Vander Zee en Roberto Innocenti, Hillen, 2003. Hij of ik, Bettie Elias, Manteau, 2007. Kom vanavond met verhalen. Oorlog in verhalen en gedichten, Annemie Leysen, Carol Fox, Irène Koenders, Bakermat, 1999. Tijger en Vis, Laura Matthews, Pimento, 2005. Tinka, Ed Franck, Querido, 2005. War Game, Michael Foreman, Bakermat, 2000. Wereldoorlog 1914-1918.Voor kinderen die er alles over willen weten, Emilie Beaumont, Christine Sagnier en Jean-Noel Rochut (ill.), Fleurus, 2003. Zwarte confetti. Foto’s, verhalen, gedichten en tekeningen over oorlog. uit: Boekie Boekie (59), Autoped, 2005.
100
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
Lestip 4 De wonderbaarlijke reis van Edward Tulane De wonderbaarlijke reis van Edward Tulane Kate DiCamillo en Bagram Ibatoulline (ill.) Querido, 2007
Eindtermen - De leerlingen kunnen samenwerken met anderen, zonder onderscheid van sociale achtergrond, geslacht of etnische origine (Sociale vaardigheden, Samenwerking, 3).
Over de auteur De Amerikaanse Kate DiCamillo (°1964) bracht haar jeugd door in Florida, waar ze ook Engels studeerde. Ze werkte een tijdje in een tweedehands kinderboekwinkel. Haar debuut, De zomer van Winn-Dixie (Querido), betekende voor haar een internationale doorbraak. In Amerika ontving ze er in de Newbery Honorprijs voor. De wonderbaarlijke reis van Edward Tulane (Querido) werd bekroond met een Zilveren Griffel. Kate Dicamillo schrijft bijzondere, krachtige verhalen voor lezers van tien jaar en ouder. Ze schrijft ook voor volwassenen.
Over de illustrator Bagram Ibatoulline is geboren in Rusland en volgde een grafische opleiding aan de State Academic Institute of Arts in Moskou. Hij was actief in verschillende kunstdisciplines: de beeldende kunsten, de grafische sector, muurschilderkunst en textielontwerp. Zijn stijl past hij aan aan het boek dat hij illustreert. Zo bracht hij in zijn illustratiewerk al hommage aan vele kunstenaars en kunststromingen: Hollandse meesters, Amerikaanse realisten, primitieve volkskunst en Chinese kunst.
Over het boek In De wonderbaarlijke van Edward Tulane speelt een porseleinen konijn de hoofdrol. De eigenares van Edward is Abilene Tulane, een meisje van tien dat Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
| 101
dol is op haar unieke konijn.Voor haar zevende verjaardag kreeg ze Edward cadeau van haar grootmoeder, Pellegrina. Pellegrina is de enige voor wie Edward iets voelt: zij behandelt hem als een écht konijn, niet als een speelgoedding.Voor de rest is Edwards hart zo koud als het porselein waarvan hij gemaakt is. Hij is erg tevreden met zichzelf en vindt het vanzelfsprekend dat Abilene heel goed voor hem zorgt. En zo begrijpt hij niet wat Pellegrina hem en Abilene met een verhaaltje voor het slapen gaan probeert mee te geven: dat het leven kleurloos is zonder de liefde. Tot Edward Tulane op een dag per ongeluk uit zijn kleine paradijs bij de familie Tulane valt. Het is het begin van een wonderbaarlijke reis vol gevaren en ontberingen waarin het konijn leert dat je ook met een hart van porselein kunt leren wat liefde is.
Aan de slag Voor het lezen Toon de cover van De wonderbaarlijke reis van Edward Tulane aan de klas. Vervolgens noteer je de titel op het bord. Laat hen raden wie Edward Tulane is.Vraag de klas ook om te fantaseren over de reis die Edward heeft ondernomen en over zijn belevenissen onderweg. Die verzinsels kun je achteraf vergelijken met de reis zoals Edward die uiteindelijk maakt in het boek.
Tijdens het lezen Je kunt ervoor kiezen om dit boek voor te lezen. Je hebt er dan wel even tijd voor nodig. De verschillende hoofdstukken zijn kort, dus je kunt het boek wel op elk vrij moment van de dag bovenhalen. de opdracht De wonderbaarlijke reis van Edward Tulane wordt opgedragen aan Jane Resh Thomas, “die me het konijn heeft gegeven, en me gezegd heeft hoe hij heette.” Onder de opdracht heeft de auteur een prachtig fragment uit The TestingTree van Stanley Kunitz geselecteerd: “Het hart breekt en breekt / en breekt een leven lang. / Door het diepste donker / moet je gaan, / zonder je om te draaien.” In De wonderbaarlijke reis van Edward Tulane leert het hoofdpersonage pas liefhebben nadat zijn porseleinen hart een paar keer wordt gebroken. Hou ouder hij wordt, hoe vaker het gebroken wordt, maar hoe vaker hij ook kan terugkijken op hartverwarmende momenten in zijn leven. Het fragment vat het eigenlijke thema van het boek mooi samen. Het is daarom interessant bij dit poëtische tekstje stil te staan: - “Wat probeert dit tekstje duidelijk te maken?” - “Waarom zou de auteur dit gedicht als inleiding op haar boek gebruiken, denk je?” 102
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
- “Wanneer werd jouw hart al eens gebroken?” - “Welke mooie momenten maakte jij in je leven al mee?” - “Sommige mensen spreken over krassen op je ziel. Wat wordt daarmee bedoeld?” Als het boek volledig is (voor)gelezen, kun je nog eens op het tekstje terugkomen. hoofdstuk 26 In het voorlaatste hoofdstuk is Edward Tulane als een oud, gehavend speelgoedbeest op een schap van een stoffige poppenwinkel beland. Steeds opnieuw krijgt hij nieuwe buren, steeds opnieuw worden andere poppen verkocht. Niemand wil een oud versleten porseleinen konijn met een gebarsten kop. Edward raakt de hoop op een nieuw leven en het geloof in een nieuwe liefde kwijt. Tot hij een nieuwe buurvrouw krijgt. In de prachtige dialoog (pp. 128-130) tussen de twee poppen voel je de hoop bij Edward langzaam weer opflakkeren. Zorg voor enkele poppen in de klas. Laat je leerlingen zelf dialogen bedenken tussen Edward en zijn nieuwe poppenburen. Er kunnen ook mensen in de winkel komen, die hem dan al dan niet mee naar huis nemen. De kinderen spelen de dialogen in kleine groepjes.
Na het lezen de wonderbaarlijke reis van klas 5c Volgende opdracht is geïnspireerd op Le fabuleux destin d’Amélie Poulain. In die film wordt de tuinkabouter van Amélies vader gefotografeerd op de mooiste reisplekken.Vrienden en kennissen sturen de foto’s, samen met een briefje van de tuinkabouter, vanuit alle uithoeken van de wereld naar hem op. Vraag de kinderen om hun lievelingsknuffel mee te brengen naar de klas, net zoals een foto van het mooiste plekje waar ze ooit zijn geweest.Voorzie een moment waar ze de tijd krijgen om over hun mooiste plekjes en herinneringen te vertellen. Daarnaast mogen ze in reisfolders en op internet op zoek gaan naar andere mooie plekken die ze nog nooit hebben bezocht. Zowel hun eigen foto’s en de foto’s uit de reisbrochures scan je in, zodat je het fotomateriaal digitaal ter beschikking hebt. Met een digitaal fototoestel fotografeert elk kind vervolgens zijn eigen knuffel. Wie geen knuffel heeft, kan een lego- of playmobilmannetje nemen. Tot slot mogen ze aan de slag op de computer, eventueel onder begeleiding van de ICT-verantwoordelijke. Het is de bedoeling dat ze een eigen ansichtkaart ontwerpen met hun knuffel tegen de achtergrond van hun mooiste plekje. Ze voorzien ook een tekstballon bij de knuffel, bijvoorbeeld met ‘Groeten uit Timboektoe’. Moedig de klas aan om creatieve groeten te bedenken. Als alles klaar is, kun je de kaartjes afdrukken of er een mooie powerpointpresentatie mee maken. Bedenk samen met de kinderen mooie teksten, Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
| 103
gedichten en leuke commentaar. Met de presentatie moet natuurlijk nog iets gebeuren. Als elk kind een e-mailadres meebrengt van familie of vrienden, dan kan De wonderbaarlijke reis van klas 5C verspreid worden. De presentatie kan ook een plaatsje krijgen op de schoolwebsite. de mooiste plekjes ter wereld Op de wereldkaart ga je op zoek naar alle mooie plekken die je leerlingen graag willen bezoeken in de toekomst. Prik een vlaggetje op de verschillende plekken. Iedere leerling illustreert uiteraard zijn eigen vlaggetje. In het boek Mensen zoals jij en ik (cf. bibliografie) ga je op zoek naar de volkeren die in de buurt wonen van zo’n vlaggetje. Elke dag pik je er één wonderbaarlijke vakantiebestemming uit. Met de klas probeer je meer info over de omgeving te vinden in Mensen zoals jij en ik.
Bibliografie Mensen zoals jij en ik. Encyclopedie van alle volkeren, Lannoo, 2003.
104
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
Lestip 5 Een raadsel voor Roosje Een raadsel voor Roosje André Sollie Querido, 2007
Eindtermen - De leerlingen kunnen tactiele, visuele impressies, ervaringen, gevoelens en fantasieën op een beeldende manier weergeven (Muzische vorming, Beeld, 1.6). - De leerlingen durven vertrouwen op de eigen expressiemogelijkheden en durven hun creatieve uitingen tonen (Muzische vorming, Attitudes, 6.4). - De leerlingen kunnen eenvoudige, audiovisuele informatie uit de eigen belevingswereld herkennen, onderzoeken en vergelijken (Muzische vorming, Media, 5.5). - De leerlingen kunnen op systematische wijze verschillende informatiebronnen op hun niveau zelfstandig gebruiken (Leren leren, 2).
Over de auteur André Sollie (°1947) volgde een opleiding Grafisch ontwerpen in Brussel. Voor heel wat verschillende genres maakte hij sindsdien al meer dan 250 coverontwerpen. Zijn stijl evolueerde van levensecht naar een tikje karikaturaal met almaar minder lijnen. In recenter werk maakt hij collages. Na een tijdje begon hij ook te ‘schrijven met zijn tekenpotloden’: hij maakte hoorspelen, liedjesteksten en gedichten. Heel bekend is het prentenboek Wachten op matroos (Querido) waarvoor hij samen met Ingrid Godon de Gouden Griffel won in 2001. Zijn eerste adolescentenroman Nooit gaat dit over verscheen in 2005 bij Querido.
Over het boek Een raadsel voor Roosje vertelt het verhaal van Roosje die de dood van haar grote zus, Pia, probeert te verwerken. Roosje probeert het verdriet dat in haar keel zit te tekenen.Voor haar tiende verjaardag kreeg Roosje tien versjes en een raadsel van Pia cadeau. Morgen wordt ze elf, en nog steeds heeft ze het
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
| 105
raadsel van Pia niet ontsluierd. Een raadsel voor Roosje biedt een fijne opstap wanneer je met de klas wilt werken rond verdriet en verlies. Doordat de opbouw rond de tien gedichten de structuur van het verhaal vormt, is het gemakkelijk om dit boek in één ruk voor te lezen. De eenvoudige zinsstructuur en de prachtige illustraties maken Een raadsel voor Roosje ook aantrekkelijk om zelf te lezen.
Aan de slag Voor het lezen Een raadsel voor Roosje kan zonder inleiding worden voorgelezen. Het einde is immers zo verrassend dat elk woord vooraf er afbreuk aan zou doen. Het is wel belangrijk dat de sfeer in de klas gezellig, ontspannen en vertrouwelijk is.
Tijdens het lezen Dit verhaal komt het best tot zijn recht als het zonder veel onderbreking wordt voorgelezen. Je kunt het verhaal bij elk nieuw gedicht wel kort onderbreken en het gedicht zelf aan het bord hangen. De tien gedichten heb je nodig voor het raadsel dat Pia voor Roosje verzon. Als het boek uit is, is het immers de bedoeling dat je samen met de klas het raadsel voor Roosje oplost. We geven ook hier die ontknoping niet prijs: daar is ze te mooi en te onthutsend voor.
Na het lezen nabespreking Kies twee gedichten uit Een raadsel voor Roosje uit om verder te bespreken. Die kun je samen met de klas analyseren.Volgende vragen zetten de klas op weg: - “Welk gevoel krijg je bij het beluisteren van dit gedicht?” - “Welke boodschap zou Pia aan Roosje hebben willen geven?” - “Pia wist dat ze binnenkort zou doodgaan. Hoe merk je dat?” portretten In Een raadsel voor Roosje staan naast de gedichtjes van Pia voor Roosje ook de portretten van Roosje centraal. Daarin probeert ze haar verdriet te vatten. Het boek kan je daarom inspireren tot een beeldende activiteit rond portretten. Zoek tien reproducties van portretten, die voldoende gevarieerd zijn qua stijl, tijd, materiaal en kunststroming. Op tien afzonderlijke strookjes noteer je de titels van de werken en de kunstenaars. Daag je klas uit om de titelstrookjes aan de juiste portretten te koppelen. De leerlingen mogen jou wel zes doordachte en gerichte vragen stellen. Daarna vraag je hen om de portretten in 106
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
chronologische volgorde te leggen. Tot slot laat je elk kind afzonderlijk zijn lievelingsportret kiezen. De kunstenaar van het werk met de meeste voorkeurstemmen verdient een hommage. Breng de bibliotheek een bezoekje om meer werk van deze kunstenaar te vinden. Ook op internet is heel wat beeldmateriaal en nuttige info voor handen. Het kinderkunsttijdschrift Dada heeft overigens een volledig nummer aan portretten gewijd (cf. bibliografie). Een volgend onderdeel in de les rond portretten is een gesprek over tekenen, kunst en je eigen mogelijkheden. In Een raadsel voor Roosje wordt duidelijk dat Roosje Pia benijdt om haar schrijftalent, terwijl Pia jaloers is op Roosje vanwege haar tekentalent. In het gesprek komen zowel de talenten als de gebreken en onzekerheden van de leerlingen aan bod. Ook Roosje is vaak onzeker over haar tekenkwaliteiten en verfrommelt regelmatig haar blad.Vraag de leerlingen of ze ooit ook dergelijke ervaringen hadden. Vervolgens grijp je terug naar de portretten uit Een raadsel voor Roosje. Bespreek met welke techniek en welke materialen de verschillende portretten tot stand kwamen. In het verhaal zelf komen de technieken en materialen meermaals aan bod. Bied zoveel mogelijk van de materialen uit het boek aan en laat elk kind een eigen techniek kiezen voor zijn portret. Dat mag een zelfportret zijn, maar ook een portret van een vriend of een familielid. Je kunt ze hiervoor op voorhand vragen om een foto of een spiegel mee te brengen, maar ze mogen net zo goed uit het hoofd schilderen. Kinderen die onzeker zijn over hun schildertalent kun je rechtstreeks laten schilderen op een grote spiegel. Meng vooraf een scheutje afwasproduct in de verf. Laat het kind voor de spiegel zitten en laat het de contouren van zijn eigen hoofd op het spiegelglas schilderen en daarna de details invullen. Verrassende resultaten gegarandeerd! Als je bovendien inkt voor monodruk aanbiedt, te verkrijgen in elke hobbywinkel, kunnen de leerlingen hun spiegelportret overdrukken op een blad papier. Daarvoor leggen ze eerst het papier op de spiegel om er daarna met een rolletje over te gaan zodat de inkt wordt overgebracht van de spiegel op het papier. Een andere variant die onzekere kinderen vooruit helpt, is blindtekenen. Twee kinderen zitten tegenover elkaar, elk met een blad en een potlood of stift. Beide tekenaars kijken elkaar strak aan en beginnen te tekenen en mogen van dan af aan niet meer naar hun blad kijken. Enkel bij de start zetten ze hun potloodpunt doelbewust op het blad. Het is eveneens verboden om je potlood daarna nog op te tillen. Blindtekenen is spannend en het geeft verrassende en interessante resultaten. Welke techniek je leerlingen ook kiezen, ze moeten zich allemaal aan een paar afspraken houden. Ten eerste mogen ze hun gom niet gebruiken, ook al zijn ze niet tevreden over een aantal pentrekken. Bovendien mogen ze van hun eigen werk niet hardop zeggen dat ze het niet goed vinden of aan anderen vragen om hun mening over hun werk te geven. Op die manier laat Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
| 107
niemand zich beïnvloeden door een andere mening. Tot slot moet elk kind doordacht gebruik maken voor kleur, net zoals Roosje dat doet in Een raadsel voor Roosje. Met het kleurgebruik van hun werk proberen de leerlingen hun gevoelens bij het portret duidelijk te maken. Als slot van dit atelier zorg je voor een gezellige nabespreking, waarbij de nadruk op het plezier en het scheppingsproces van de portretten ligt, en niet zo zeer op het resultaat.
Bibliografie Boeken over rouw en verdriet Lieve waterprins, Johanna Kruit, Leopold , 2004. Honderd procent Lena, Stefan Boonen, Clavis, 2006. Verdriet, Michael Rosen en Quentin Blake (ill.), Hillen, 2004. Kunsttijdschrift Het portret, themanummer uit: Dada. Kunsttijdschrift voor kinderen, Stichting Plint, 2000-2001.
108
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
Lestip 6 Het grote boek van vergeten Prinsessen Het grote boek van vergeten Prinsessen Philippe Lechermeier en Rébecca Dautremer (ill.)10 Davidsfonds/Infodok, 2007
Eindtermen - De leerlingen kunnen tactiele, visuele impressies, ervaringen, gevoelens en fantasieën op een beeldende manier weergeven (Muzische vorming, Beeld, 1.6). - De leerlingen kunnen een aan de speelsituatie aangepaste en aangename spreektechniek ontwikkelen (articulatie, adembeheersing, tempo, toonhoogte) en verschillende verbale en non-verbale spelvormen improviseren (Muzische vorming, Drama, 3.6). - De leerlingen durven vertrouwen op de eigen expressiemogelijkheden en durven hun creatieve uitingen tonen (Muzische vorming, Attitudes, 6.4). - De leerlingen kunnen op systematische wijze verschillende informatiebronnen op hun niveau zelfstandig gebruiken (Leren leren, 2).
Over de auteur Philippe Lechermeier (°1968) is een Franse auteur van kinderboeken. Hij geeft ook taal en geschiedenis in het beroepsonderwijs. In Frankrijk heeft hij verschillende kinderboeken op zijn naam staan. In België is enkel Het grote boek van vergeten prinsessen (Davidsfonds/Infodok) verkrijgbaar.
Over de illustrator Rébecca Dautremer (°1971) volgde een opleiding aan l’Ecole Nationale Supérieure des Arts Décoratifs in Parijs. Haar naam verscheen voor het eerst op een cover in 1995. In het Nederlands verschenen bij Davidsfonds/Infodok van haar Ik val op jou en Sentimento met tekst van Carl Norac. Dautremer heeft een erg herkenbare en poëtische stijl, gekenmerkt door eigenzinnige penseelstreken en een waaier aan kleuren en feeërieke personages.
10 Het boek werd bewerkt door Edward van de Vendel. Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
| 109
Over het boek Het grote boek van vergeten Prinsessen is een ode aan alle vergeten prinsessen die het verdienen om opnieuw te worden ontdekt. Het boek licht een tipje van de sluier over paleisgeheimen, slaapkamergerommel, betoverde bossen en koninklijke feesten. Deze prinsessenencyclopedie is een streling voor het oog en het oor dankzij de prachtige illustraties, grappige en poëtische woorden en originele ideeën. Het wordt wellicht het pronkstuk in de klassikale boekenkast.
Aan de slag Voor het lezen Als opwarmer voor Het grote boek van vergeten Prinsessen kun je de kinderen uit je klas vragen of ze boeken of verhalen kennen waarin prinsessen een hoofdof bijrol spelen. Maak er een overzicht van. Haal daarna pas het boek tevoorschijn en vertel dat dit boek alle prinsessen wil eren die niet in het overzicht voorkomen. In dit boek worden de prinsessen in korte tekstjes voorgesteld, die je telkens klassikaal kunt doornemen. Elk prinsessentekstje kan je inspireren tot enkele verwerkingsopdrachten die onmiddellijk op de (voor)leesactiviteit volgen. Daarom worden de rubrieken ‘Tijdens het lezen’ en ‘Na het lezen’ uitzonderlijk samen genomen bij deze lestip.
Tijdens en na het lezen wiegje Pagina 8 vertelt over de gebruiken en gewoontes bij de geboorte van een nieuw prinsesje.Vrienden van de familie worden uitgenodigd om zich over het wiegje van de nieuweling te buigen en een grappige of magische gelukswens uit te spreken. Neem een pop in een wiegje mee naar de klas. Dat is de pasgeboren prinses. Als de genodigden op het geboortefeest van deze prinses moeten je leerlingen een wens uitspreken over de kleine prinses. Geef de kinderen de tijd om iets moois, origineels of grappigs te bedenken. prinses fasola en doremi Op pagina 12 maken we kennis met twee muzikale prinsessen: Fasola en Doremi. Prinses Doremi houdt vooral van de componisten Wagner en Vivaldi. Laat de kinderen luisteren naar een stuk van Wagner.Vraag hen of ze de muziek mooi vinden en waarom (niet)? Wagner helpt Doremi vooral als ze verdrietig is. Ga na of de kinderen daar kunnen inkomen.Vivaldi helpt Doremi 110
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
dan weer bij het muizen verjagen. Laat je klas een pittig stukje Vivaldi horen. Ook hier kun je je klas vragen of zij Vivaldi zouden inschakelen op muizenjacht. Moeilijke woorden als ‘recital’ en ‘solist’ laat je de kinderen opzoeken in de woordenboek. De prinsessen Fasola en Doremi laten je eveneens kennismaken met een heleboel fascinerende instrumenten, zoals de ‘trompojt’ – een trompet voor valse noten. Laat je klas, in groepjes van vier, net zulke instrumenten verzinnen: ze tekenen het zelf uitgevonden instrument, verzinnen er een naam voor, benoemen de verschillende onderdelen van het instrument en stellen het daarna aan de klas voor. prinses jazzy ezzy Op pagina 15 wordt Jazzy Ezzy voorgesteld: een prinses die van dansen houdt. Die prinses kan de hoofdrol spelen in een bewegingsles. De leerlingen komen in hun meest prinselijke kleren naar de turnzaal.Verkleed als Jazzy Ezzy, leer jij of de turnleerkracht de klas enkele typisch hoffelijke dansen aan, zoals een wals of een polka. Je brengt een aantal elementaire danspasjes aan en benadrukt de stijlvolle en hoffelijke bewegingen bij die dansen. Knikjes met knieën, hoog opgeheven hoofden, rechte ruggen en sierlijke pinkjes vormen hierbij een absolute voorwaarde. Op pagina 14 zien we hoe Jazzy Ezzy haar dansen uittekent op papier met verschillende symbolen. Laat een groepje kinderen een kort dansje bedenken en tekenen zoals Jazzy Ezzy dat doet in Het grote boek van vergeten Prinsessen. De andere kinderen proberen het dansje na te dansen aan de hand van die tekening. internationaal waaiertaalalfabet Elke prinses moet het waaiertaalalfabet beheersen om er stiekem geheimen mee uit te wisselen. Op pagina 21 vind je het internationale waaiertaalalfabet volledig uitgetekend terug. Kopieer het voor iedereen in de klas en laat elk kind een geheim bedenken. Om hun zin vertaald te krijgen vinden ze nieuwe waaiertekens uit. Die tekenen ze. Zo vullen ze het waaieralfabet aan. Daarna plooit iedereen een waaiertje en probeert zijn geheim aan zijn buurman- of buurvrouw in de klas door te seinen. prinses roma manouche Roma Manouche is anders dan alle andere prinsessen. Haar paleis is een woonwagen die door een oud paard wordt voortgetrokken, haar koninkrijk kent geen grenzen en zelf is ze al verschillende keren de aarde rond geweest. Deze wereldse prinses verdient een aangepaste prinsessenjurk. Neem daarom een kijkje op www.elisabethlecourt.com en klik ‘Madrid’ aan. Het is de website van Elisabeth Lecourt, een kunstenares die in 2005 een serie jurken en blouses van landkaarten ontwierp. Deze topografische kledij is erg mooi Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
| 111
om naar te kijken.Voor elk ontwerp gebruikte ze een ander soort kaart. Als je goed kijkt, zie je hoe de Eiffeltoren verwerkt is in een van de jurken en Schotland in een van de blouses. De ontwerpen van Elisabeth Lecourt kunnen inspirerend werken voor een knutselactiviteit.Verzamel toeristische brochures, stadsplannetjes, … Laat de leerlingen er mee experimenteren en er een eigen jurk voor Roma Manouche mee ontwerpen. Surf ook eens naar http://corrietteschoenaerts.com/main.php?serie_id=36. Je vindt er een originele kaart van Europa die enkel met kledingstukken is samengesteld. prinses koeskaa De prinses op de cover van Het grote boek van vergeten Prinsessen is Koeskaa, zo leer je op pagina 54. Waar zij verschijnt, daar verdwijnt het gras. Laat de klas de cover aandachtig bekijken: - “Welke prinses zou dit kunnen zijn?” - “Wat is er bijzonder aan haar?” - “Waarom draagt zij een ooglapje, denk je?” Nadien laat je de klas kennismaken met prinses Koeskaa, de duivelin met het engelengezichtje, door de tekst op pagina 54 samen te lezen. en verder Op pagina’s 84-85 vind je alles opgesomd wat je absoluut moet weten over prinsessen (van foefjes en knepen om namaakprinsessen te onderscheiden van echte over foefjes en kneepjes om slapende prinsessen wakker te maken tot foefjes en kneepjes om prinsessen stil te krijgen). Dit stukje is vrij eenvoudig geschreven en is makkelijk klassikaal te lezen. Op pagina’s 86-87 vind je een heuse prinsessentest, waarmee je je klas kunt testen op hun prinsessengehalte. Een leuke test voor een verloren moment. Het boek wordt afgesloten met een hele resem prinselijke spreekwoorden en een verklarende woordenlijst met woorden en uitdrukkingen die prinsessen vaak gebruiken (cf. pagina’s 88-89). Ook deze pagina’s garanderen veel klassikaal (voor)leesplezier.
112
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – vierde en vijfde leerjaar
6 e leerjaar Ben zo terug, Sarah Weeks, Lemniscaat, 2006. Dulle Griet, Geert De Kockere en Carll Cneut (ill.), De Eenhoorn, 2006. Geheime Missie Jericho Rood, Joshua Mowll, Manteau, 2006. Hou van die hond, Sharon Creech en Rotraut Susanne Berner (ill.), Hoogland en Van Klaveren, 2007. Kleur: zwart/wit en alles wat er tussen zit, Mariëtte Hilkemeijer, Annelies van Lonkhuyzen en Marlies Visser (ill.), The House of Books, 2006. Kunst om de wereld te begrijpen,Véronique AntoineAndersen en Henri Fellner (ill.), Biblion, 2005.
Lestips jeugdboekenweek 2008 – kleuters
| 113
Lestip 1 Ben zo terug Ben zo terug Sarah Weeks Lemniscaat, 2006
Eindtermen - De leerlingen kunnen op basis van, hetzij de eigen mening, hetzij informatie uit andere bronnen, de informatie beoordelen die voorkomt in een gesprek met bekende leeftijdsgenoten (Nederlands, Luisteren, 1.9). - De leerlingen kunnen het gepaste taalregister hanteren als ze aan iemand om ontbrekende informatie vragen (Nederlands, Spreken, 2.2). - De leerlingen kunnen het gepaste taalregister hanteren als ze van een behandeld onderwerp of een beleefd voorval een verbale interpretatie brengen, die begrepen wordt door leeftijdsgenoten (Nederlands, Spreken, 2.6). - De leerlingen kunnen het gepaste taalregister hanteren als ze bij een behandeld onderwerp vragen stellen die begrepen en beantwoord kunnen worden door leeftijdsgenoten (Nederlands, Spreken, 2.7). - De leerlingen drukken in een niet-conflictgeladen situatie, eigen indrukken, gevoelens, verlangens, gedachten en waarderingen spontaan uit (Wereldoriëntatie, Mens, Ik en mezelf, 3.1). - De leerlingen kunnen overzichten, aantekeningen, mededelingen op- en overschrijven (Nederlands, Schrijven, 4.1).
Over de auteur Sarah Weeks is zangeres, liedjesschrijver en auteur van kinderboeken. Ze maakte liedjes voor de Amerikaanse versie van Sesamstraat en verzorgt al jaren met veel succes optredens voor kinderen. De serie die ze schreef over de jongen Guy wordt binnenkort door Disney verfilmd. Sarah Weeks woont en werkt in New York. Ben zo terug is haar romandebuut.
Over het boek In Ben zo terug speelt Heidi de hoofdrol. Ze is twaalf jaar en weet eigenlijk helemaal niets over haar verleden. Haar verstandelijk gehandicapte moeder stond op een dag met de één week oude Heidi bij buurvrouw Bernadette 114
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
op de stoep, alsof ze uit de lucht waren komen vallen.Vanaf dat moment heeft Bernadette voor hen gezorgd. Heidi’s moeder kent maar drieëntwintig woorden en Heidi begrijpt ze allemaal – op één na. Ze weet zeker dat juist dit woord iets belangrijks betekent voor haar moeder, maar wat? Op een dag vindt Heidi een fotorolletje. De foto’s die erop staan, geven haar een aanknopingspunt. Heidi neemt op eigen houtje de bus en trekt drieënhalve dag door Amerika, op zoek naar het verleden van haar moeder. Heidi’s zoektocht heeft een grotere impact dan ze ooit had kunnen voorzien en ze leert dat liefhebben vele talen kent. Ben zo terug is een mooi en gevoelig verhaal dat van begin tot einde boeit. De auteur heeft vier jaar aan dit boek gewerkt en dat voel je. Het boek is eenvoudig en diepgaand tegelijk. Er staat geen woord te veel of te weinig. Weinig twaalfjarigen zullen de volledige impact begrijpen van het al dan niet kennen van je hele familiegeschiedenis. Maar ieder kind van deze leeftijd verstaat met zijn hart de verschillende talen voor liefde en het belang ervan.
Over het boek Voor het lezen Laat elk kind twee foto’s meebrengen: een recente foto en een baby- of peuterfoto van zichzelf. Ze tonen de foto’s niet aan elkaar. Iedereen legt zijn twee foto’s omgekeerd op een centrale tafel in de klas. Jij husselt de foto’s door elkaar en draait ze om. Om beurt mogen de leerlingen proberen de juiste foto’s bij elkaar te passen. De leerling van wie de recente en de babyfoto juist aan elkaar gekoppeld werden, roept: “Dat ben ik.” Zolang niemand roept, gaat het proberen door.
Tijdens het lezen Creëer een rustige en gezellige sfeer waarin het boek volledig tot zijn recht kan komen. Lees eerst de achterflaptekst voor, op de laatste zin na. Die verklapt al dat Heidi een fotorolletje zal vinden en daarmee ook een aanknopingspunt naar haar verleden. Zonder die voorkennis is het makkelijker voor de leerlingen mee te leven met Heidi’s onwetendheid en de onzekerheid die dat voor haar meebrengt. Bekijk samen de inhoudstafel op pagina 5.Vraag een leerling om de hoofdstuktitels voor te lezen. - “Kun je raden waar deze ongewone titels voor staan?” - “Kun je nog voorbeelden geven van boeken waar de titels meer omvatten dan een samenvatting van de inhoud alleen?” Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
| 115
- “Ken je ook volwassenen die maar heel weinig woorden kennen?” - “Gaat het dan om vergelijkbare woorden als die van Heidi’s moeder of net niet?” Iedereen vult tijdens het lezen twee persoonlijke lijstjes aan. Het ene lijstje verzamelt mooie woorden of zinnen uit Ben zo terug, het andere lijstje verzamelt vragen over het boek. Na elk hoofdstuk geef je de kinderen de gelegenheid om hun vragen te stellen. Sta even stil bij volgend fragment onderaan pagina 11: “Bernadette kende wel een miljoen woorden en als ze toch de goede uitdrukking niet kon vinden verzon ze er een. Als mama uit ergernis over zichzelf haar gezicht vertrok en haar kaak heen en weer bewoog, zei Bernadette: ‘Je mama bakt een knappe krakeling, Heidi.’” - “Kun je voorbeelden geven van grappige, mooie, onbestaande woorden voor dingen die eigenlijk geen echte naam hebben?” Maak een lijst van alle nieuwe woorden met de uitleg erbij. Hang de lijst uit in de klas, zodat hij later kan worden aangevuld.
Na het lezen titel Vraag of iemand kan vertellen waarom het boek de titel Ben zo terug meekreeg. Als ze het antwoord op de vraag moeilijk kunnen verwoorden, wijs je hen op volgend fragment (pp. 61-62): “Zo terug, Heidi?” zei mama, terwijl ze naar me opkeek. “Ja, mama. Zo terug.” De reis zelf zou twee keer drieënhalve dag kosten, maar dat maakte voor mama geen verschil. Ze had geen idee van tijd. Ik had net zo goed naar beneden kunnen gaan om de post te halen. het is echt echt waar In het boek bewandelt Heidi de smalle grens tussen echte leugens en leugentjes om eigen bestwil (cf. pp. 77-78: “Het ergste vond ik dat ik niet wist waarom ik het had gedaan. Een leugen is het tegengestelde van de waarheid. De waarheid is goed en leugens zijn slecht. Zwart en wit. Zo eenvoudig is dat. Maar ik had tegen Alice gelogen zonder dat ik daar een goede reden voor had, en het had me niet eens een vervelend gevoel gegeven, tot ze me betrapte. Wat zei dat over mij?”). Twee boeken die nauw bij dit thema aansluiten zijn Het is echt echt waar en Als ik niet toevallig de hond van tante Doris verwisseld had. Het eerste boek gaat over een kind dat de subtiele grens tussen liegen en overdrijven aftast, tussen wat je ziet en wat je voelt en tussen wat is en wat je zou willen. Het andere boek is een grappig verhaal over een knotsgek meisje, verliefdheid en leugentjes, die zich in recordtempo opstapelen en zo een onoverzichtelijk situatie creëren.
116
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
rara Nieuwsgierige kinderen kunnen na afloop van het verhaal een kijkje nemen op www.sarahweeks.com. Bij de rubriek ‘FAQ’ staat een vraag- en antwoordlijstje van kinderen aan de auteur, weliswaar in het Engels. Sarah Weeks blijkt overigens goed bevriend met één van de andere auteurs uit het boekenpakket voor het zesde leerjaar. Laat de leerlingen uitzoeken om welke auteur het gaat. Als ze het antwoord niet onmiddellijk vinden, geef je hen de tip om bij ‘Links’ te gaan kijken.
Bibliografie Als ik niet toevallig de hond van tante Doris verwisseld had, Ingelin Angerborn, Lannoo, 2005. Het is echt echt waar, Kristel Deweerdt en Veronique Govaert (foto’s), Lannoo, 2007.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
| 117
Lestip 2 Dulle Griet Dulle Griet Geert De Kockere en Carll Cneut (ill.) De Eenhoorn, 2006
Eindtermen - De leerlingen kunnen door middel van kunst- en beeldbeschouwing een persoonlijk waardeoordeel ontwikkelen over beelden en beeldende kunst van vroeger, van nu en van verschillende culturen (Muzische vorming, Beeld, 1.1). - De leerlingen kunnen beeldinformatie herkennen, begrijpen, interpreteren en er kritisch tegenover staan (Muzische vorming, Beeld, 1.3). - De leerlingen kunnen plezier en voldoening vinden in het beeldend vormgeven en genieten van wat beeldend is vormgegeven (Muzische vorming, Beeld, 1.4) - De leerlingen kunnen spelvormen waarnemen en inzien dat de juiste verhouding tussen woord en beweging de expressie kan vergroten (Muzische vorming, Drama, 3.2). - De leerlingen kunnen een aan de speelsituatie aangepaste en aangename spreektechniek ontwikkelen (articulatie, adembeheersing, tempo, toonhoogte) en verschillende verbale en non-verbale spelvormen improviseren (Muzische vorming, Drama, 3.6). - De leerlingen kunnen genieten van, praten over en kritisch staan tegenover het eigen spel en dat van anderen, de keuze van spelvormen, onderwerpen, de beleving (Muzische vorming, Drama, 3.7).
Over de auteur Geert de Kockere (°1962) studeerde voor leraar en werd nadien beroepsjournalist. Naast het schrijven van kinderboeken realiseert De Kockere heel wat kunstzinnige projecten. Als auteur is hij vooral bekend vanwege zijn poëziebundels en prentenboeken voor oudere kinderen. Zijn schrijfstijl is heel herkenbaar: eenvoudig, sober, herhalend en suggestief.Vaak hanteert hij taal zo speels dat woorden onverwacht nieuwe betekenissen krijgen.Voor zijn werk sleepte hij al verschillende prijzen in de wacht, waaronder de Prijs Letterkunde in van de Vlaamse Provincies voor kinderliteratuur en de Plantin Moretusprijs voor het best vormgegeven kinderboek. 118
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
Over de illustrator Carll Cneut (°1969) studeerde Grafische Vormgeving aan het Sint-Lucas Instituut in Gent. Bijna toevallig werd hij illustrator, toen hij iemand verving en daarna nieuwe opdrachten kreeg. Sinds 1996 illustreerde hij al meer dan 20 kinderboeken, waarvan al een heel aantal hun weg vonden naar het buitenland. Illustraties van Carll Cneut schilderen een wereld waarin surreële en waarheidsgetrouwe elementen samenkomen. Zijn figuren zijn karikaturaal en worden vaak buiten proportie voorgesteld met grote lijven en piepkleine oogjes, maar ze blijven een ernst behouden. Hij gebruikt vaak acrylverf, maar kan die evengoed combineren met bijvoorbeeld wasco, kleurpotloden en pastels. Soms maakt hij collages of past hij mixed media toe en experimenteert hij met verschillende ondergronden. Dat zijn naam ook in het buitenland bekend is, blijkt onder meer uit zijn samenwerking met de grote Britse uitgever Macmillan en zijn werk voor The New York Times. Carll Cneut heeft al meerdere prijzen op zijn naam staan en is ongetwijfeld een van de bekendste en meest gevraagde illustratoren van ons land.
Over het boek Dulle Griet is een prentenboek dat gebaseerd is op het gelijknamige schilderij van Pieter Bruegel de Oude. Zowel de auteur als de illustrator geven hun eigenzinnige versie van het verhaal achter dit beroemde oude meesterwerk. De cover van het boek, die pikzwart gehouden is, doet vermoeden dat het boek fout zal aflopen, net als het begin van de tekst: “Ken je Greet, Greet die Griet heet? Ze is geboren als Greetje. En het was ook een Greetje: een heel lief kind. Om te knuffelen. Om op te eten. Tot ze oud genoeg was om stout te worden. Toen werd ze ook stout.” Van dan af aan vertelt De Kockere in korte, doeltreffende zinnen en in een helder en speels Nederlands hoe Greetje een Dulle Griet werd en uiteindelijk in de hel belandt. Carll Cneut begeleidt de tekst met dreigende, maar prachtige illustraties. Dulle Griet maakt deel uit van een reeks waarin uitgeverij De Eenhoorn beroemde schilderijen wil laten vertalen voor kinderen van nu door eigentijdse auteurs en illustrators.
Aan de slag Voor het lezen Toon de gitzwarte cover van het boek. Ga na wat die cover aan verwachtingen over het verhaal creëert bij de klas.Vraag hun ook wat de titel bij hen oproept. Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
| 119
Als je zelf meer wil weten over de betekenis van de cover en de prenten in het boek, kun je er Buiten de lijntjes gekleurd op naslaan (cf. bibliografie). In dat boek gaat Marita Vermeulen in op de evolutie binnen het werk van (o.m.) Carll Cneut en probeert ze de prenten uit (o.m.) Dulle Griet te lezen. Elk vlak, elke kleur en elke lijn heeft een betekenis. Hoe beter je die ontcijfert, hoe rijker het verhaal en hoe groter het kijkplezier. Het mooie aan Cneuts illustraties is dat ze ruimte laten voor eigen interpretatie, hoewel de figuren herkenbaar en figuratief zijn. Cneut creëert een wereld vol warme, veilige kleuren en bevolkt die met allerlei intrigerende figuren en wezens. Die figuren zijn minutieus getekend, de omgeving waarin ze zich bevinden zit vol details waarop je niet uitgekeken raakt. Bekijk de prenten klassikaal voor je aan het voorlezen gaat: - “Zal het een spannend verhaal worden, denk je? Zo ja, hoe kun je dat afleiden uit de prenten?” - “Zal het een vrolijk verhaal worden, denk je? Zo ja, hoe kun je dat afleiden uit de prenten?” - “Zijn er prenten bij die je bevreemdend vindt?” - “Hoe komt het dat je de prenten vreemd vindt: door de kleuren, de figuren of het tafereel dat ze afbeelden?” - “Heb je dergelijke prenten al eens eerder gezien? Waar?” - “Heb je de vreemde figuren gezien op de prenten? Waaraan doen die figuren je denken?” - “Is Dulle Griet op elke prent terug te vinden? Zijn er nog andere figuren die meermaals voorkomen op de prenten?” - “Speelt het verhaal zich af in het verleden, het heden of de toekomst? Waaruit kun je dat afleiden?”
Tijdens het lezen Nu je de illustratie samen bekeken hebt, kun je ongestoord aan het voorlezen beginnen. Dulle Griet is een feest voor alle expressieve vertellers. De tekst in het boek wisselt voortdurend van lettergrootte. Die verschillen in lettergrootte geven hints voor de verteller. Het verhaal komt daarom het beste uit de verf als je de tijd neemt het vooraf grondig voor te bereiden.
Na het lezen tableau vivant Kies enkele fragmenten met veel actie uit het boek.Verdeel de klas in groepjes van vier en bezorg elk groepje een kopie van een fragment. Elke groep beeldt zijn fragment uit in drie logisch op elkaar volgende tableaus vivants. De rest van de klas kijkt toe en tracht de scène in het verhaal te situeren. Tijdens de overgangen tussen de verschillende scènes, moeten de kijkers even de ogen sluiten. Als ze die weer openen, staat er een nieuwe tableau voor hen klaar.
120
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
Bespreek klassikaal welke van de drie scènes het tekstfragment het beste typeert en illustreert. Als alle groepen aan de beurt geweest zijn, geef je hen voldoende tijd om het geselecteerde tableau verder te verfijnen. Daarna stel je de groepjes op in de volgorde waarin hun tekstfragment aan bod komt in het verhaal.Vraag de ICT-verantwoordelijke, een collega of een ouder om de tableaus te filmen (of fotograferen) terwijl jij voorleest. De verschillende groepjes vormen pas hun tableau op het moment dat hun tekstfragment wordt voorgelezen. Het is de bedoeling dat de tableaus elkaar vlot opvolgen. Zo krijg je als het ware een film in slow motion. pieter bruegel de oude Op de achterflap van het boek staat het originele schilderij van Pieter Bruegel de Oude waarop dit boek is gebaseerd. Bekijk de achterflap, of een grotere reproductie van het werk, als je die vindt: - “Herken je figuren uit het boek op het schilderij?” - “Welke sfeer spreekt uit het schilderij?” - “Vind je de tekeningen van Carll Cneut lijken op het schilderij? Wat zijn de verschillen en de overeenkomsten?” - “Past het verhaal bij dit schilderij, vind je?” - “Welk figuur op het schilderij spreekt jou het meeste aan?” In Dulle Griet van De Kockere en Cneut staat uiteraard Dulle Griet van Pieter Bruegel de Oude centraal: de vrouw met het harnas die de schilder in het midden in van zijn schilderij afbeeldde. Benadruk dat de auteur en de illustrator zich voor hun verhaal en hun prenten baseerden op dit schilderij, maar er achteraf volkomen hun zin mee deden en er een eigen interpretatie van maakten. Geef de kinderen de opdracht om net hetzelfde te doen. Laat de kinderen per twee een andere figuur uitkiezen die op het schilderij staat afgebeeld. De eerdere bespreking van het oorspronkelijke schilderij zal hierbij zeker helpen. Die figuur wordt het uitgangspunt van hun eigen geïllustreerde verhaal (of gedicht). De schrijver van het duo houdt rekening met de vijf w’s (‘wie’, ‘wat’, ‘waar’, ‘wanneer’ en ‘waarom’). Die elementen vormen immers de basis van een goed verhaal. Loop regelmatig langs bij de schrijvende kinderen om hen te helpen, aan te moedigen en hen vragen te stellen. De tekenaar van het duo maakt een tekening of een schilderij van de uitgekozen figuur. Hij moet er een eigen interpretatie van maken, net zoals Cneut dat deed met de Dulle Griet van Bruegel. Spreek af dat de tekening niet groter dan A4-formaat en niet kleiner dan A5formaat mag zijn. De keuze van de gebruikte techniek laat je aan de kinderen over, maar je moedigt hen aan om te experimenteren door zoveel mogelijk materiaal aan te bieden.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
| 121
Bekijk achteraf al het gemaakte werk. Laat de kinderen die dat willen er hun verhaal of gedicht bij voorlezen. Bespreek de resultaten. - “Herken je welke figuur uit het oorspronkelijke schilderij hier bewerkt is?” - “Passen het verhaal of het gedicht en de figuur goed bij elkaar? Indien je vindt van niet, kun je dan enkele tips geven om de illustratie en de tekst beter op elkaar af te stemmen?” - “Wat was het moeilijkste aan deze opdracht? Schrijven of tekenen? Waarom?” Tot slot kun je ervoor kiezen om alle werken van de leerlingen in het oorspronkelijke schilderij te integreren. Neem een groot vel papier en kleef het schilderij van Bruegel in het midden. Laat de tekenaars hun figuren uitknippen en daarna in de witte rand rond het schilderij kleven. Die figuren verbind je via een touwtje of pijltje met de oorspronkelijke figuren uit Bruegels schilderij. De schrijvers printen hun tekst of schrijven hem uit. De teksten worden op hun beurt verbonden met de figuren van de tekenaars. Op die manier maakt je klas een eigentijdse interpretatie van een oud meesterwerk.
Bibliografie Buiten de lijntjes gekleurd, Marita Vermeulen, Lannoo, 2006
122
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
Lestip 3 Geheime Missie Jericho Rood Geheime Missie Jericho Rood Joshua Mowll Manteau, 2006
Eindtermen - De leerlingen kunnen het gepaste taalregister hanteren als ze bij een behandeld onderwerp vragen stellen die begrepen en beantwoord kunnen worden door leeftijdsgenoten (Nederlands, Spreken, 2.7). - De leerlingen kunnen voor een gekend persoon een verslag schrijven van een verhaal, een gebeurtenis, een informatieve tekst (Nederlands, Schrijven, 4.4).
Over de auteur Joshua Mowll groeide op in Kent, waar hij tijdens zijn schoolcarrière in een aantal onsuccesvolle bandjes speelde. Hij volgde een grafische opleiding en na zijn afstuderen werd hij vormgever bij een krant. Pas toen hij een aantal jaar voor die krant gewerkt had, begon hij aan schrijven te denken. Geheime Missie Jericho Rood is zijn debuut. Uit dit boek blijkt Mowlls fascinatie voor de jaren twintig van de vorige eeuw en in het bijzonder voor de enorme technologische en wetenschappelijke vooruitgang in die tijd.
Over het boek In Geheime Missie Jericho Rood spelen twee jonge tieners de hoofdrol: Doug en Rebecca MacKenzie. Na de verdwijning van hun ouders worden ze door hun oom aan boord genomen van de Expedient, een groot oorlogsschip vol technische snufjes. De kinderen verkennen de Expedient op eigen houtje om erachter te komen waarom hun ouders verdwenen zijn. Ze voelen aan dat het schip van hun oom een geheime missie heeft. Samen proberen ze die te achterhalen. Zo belanden ze op een pirateneiland en brengen ze hun leven ernstig in gevaar. Hun oom maakt immers deel uit van een eeuwenoude geheime Gilde die een machtig geheim probeert te bewaren. De Chinese piraten, die dat geheim willen onderscheppen, deinzen voor niets of niemand terug.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
| 123
Wat dit boek zo bijzonder maakt, zijn de talrijke gedetailleerde tekeningen en schema’s die het verhaal ondersteunen. Uitflapbare pagina’s tonen je elk detail van de Expedient, van het pirateneiland, en van de vele fascinerende machines die een rol spelen in het verhaal. Naast het doorlopende verhaal geeft het boek ook leuke weetjes en achtergrondinformatie mee. Dit boek het eerste deel uit een reeks rond het Gildegeheim. Het open einde van Geheime Missie Jericho Rood zal de nieuwsgierigheid van de leerlingen naar de volgende boeken uit de reeks ongetwijfeld aanwakkeren.
Aan de slag Voor het lezen Toon de cover van Geheime Missie Jericho Rood. Die is op zijn minst ongebruikelijk en origineel te noemen: - “Vind je dit een mooie cover? Waarom wel? Waarom niet?” - “Maakt de cover je nieuwsgierig om het boek te lezen?” Bij die laatste vraag blijf je even langer stilstaan. Er zijn immers heel wat redenen waarom je een bepaald boek kiest en niet een ander. Maak een lijstje van alle redenen waarom ze ooit een boek hebben gelezen. De boeken die gekozen werden op basis van hun mooie cover krijgen extra aandacht.Vraag de kinderen om die boeken mee te brengen naar de klas. Opnieuw volgt een gesprekje: - “Heb je het boek uitgelezen?” - “Was het boek even mooi of interessant als de cover deed vermoeden?” - “Ken je ook boeken met een lelijke cover die toch de moeite waren om te lezen?” Laat de leerlingen die willen hun medeleerlingen overtuigen om het boek te lezen.
Tijdens het lezen de expedient Op pagina 85 vind je een prachtige tekening van de Expedient, het schip waarop een groot deel van de actie in het boek zich afspeelt. Maak een kleurenkopie van de tekening en hang die aan het bord zolang je met het boek werkt. bericht aan de lezer Laat het boek rondgaan op de pagina 6 waarop Inleiding staat geschreven. Over het woord ‘inleiding’ heen staat “Vertrouwelijk. Bewaar achter slot en grendel” gedrukt. Lees daarna, op pagina 7, Bericht aan de lezer. - “Wie heeft dit bericht geschreven?” - “Hoe weet je dat?” 124
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
- “Wat doet zo iemand?” - “Wie is Joshua Mowll?” logboek Laat Geheime Missie Jericho Rood even rondgaan in de klas en laat de leerlingen de pagina’s met ‘Vertrouwelijk Materiaal’ ontdekken. Het gaat telkens om de uitflapbare pagina’s die verspreid in het boek zitten (bijvoorbeeld op p. 63, p. 85, p. 193, etc.).Vertel hen dat al die pagina’s deel uitmaken van een zogeheten logboek. Laat de leerlingen dat woord eventueel opzoeken in een woordenboek of een jeugdencyclopedie. - “Is er een verschil tussen een logboek en een dagboek? Zo ja, welk(e)?” - “Houd je zelf een dagboek of een logboek bij? Waarom?” - “Schrijf je er dagelijks in?” - “Lees je de geschreven stukken soms opnieuw? Waarom?” - “Heb je er soms spijt van dat je sommige dingen wel en andere dan weer niet hebt opgeschreven?” - “Moet een dagboek of een logboek een mooie kaft hebben, vind je?” - “Illustreer je je dagboek?” - “Kleef je ook dingen in je dagboek? Welke?” Na dit gesprekje lees je een deel van de achterflaptekst voor: “Shanghai 1920: aan boord van de Expedient wachten Doug en Becca MacKenzie op nieuws over hun vermiste ouders. Maar dan stuiten ze op een nog veel groter mysterie…” Aansluitend lees je het dagboekfragment uit Becca’s dagboek voor (pp. 27-31). Daarin beschrijft ze de scheepshutten waarin haar broer Doug en zijzelf verblijven. Bij de beschrijving hoort ook een tekening, die je nog niet toont aan de klas. Dat doe je pas nadat de leerlingen het beeld dat ze zich van de scheepshutten gevormd hebben, beschreven hebben. Als je de tekening getoond hebt, vraag je hen of hun voorstelling overeenkomt met wat er op de tekening staat. Tot slot laat je hen de lijst met Beknopte scheepsterminologie op pagina 30 doornemen. Neem er een woordenboek Engels-Nederlands bij en laat hen opzoeken welke betekenissen ‘Expedient’ heeft. - “Welke betekenis van ‘Expedient’ is het beste van toepassing op dit boek?” - “Waarom vind je dat?” Om de leerlingen te stimuleren het boek individueel verder te lezen, geven we onder ‘Na het lezen’ verschillende tips voor hoekenwerk mee. De verwerkingsopdrachten wakkeren ongetwijfeld het leesplezier aan.Voor het hoekenwerk voorzie je twee uur tijd, net zoals voor de presentatie achteraf.
Na het lezen de jaren twintig De auteur van dit boek is enorm gefascineerd door de jaren twintig van de vorige eeuw. Geheime Missie Jericho Rood speelt zich dan ook af in 1920. Laat Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
| 125
enkele kinderen uitzoeken hoe het er in de jaren twintig aan toe ging en hoe ze nadien de passie van de auteur kunnen delen met de rest van de klas. Laat hen zeker kijken in de vele overzichtswerken en fotoboeken over de twintigste eeuw. Om de opdracht voldoende concreet te maken, krijgen ze enkele specifieke vragen mee: - “Wat was er in de mode in de jaren twintig?” (cf. bibliografie). - “Welke vervoersmiddelen werden gebruikt in de jaren twintig?” - “Hoe zagen de huizen eruit in de jaren twintig?” - “Hoe zag het landschap er uit in de jaren twintig?” - “Bestond deze school al in de jaren twintig?” - “Hoe zag de stad of het dorp waar je woont eruit in de jaren twintig?” -… Doug en Becca MacKenzie, de hoofdpersonages uit Geheime Missie Jericho Rood waren tieners in de jaren twintig. Laat de leerlingen uitzoeken welke van hun voorouders tieners waren in de jaren twintig. Over die voorouders moeten de leerlingen informatie verzamelen. Met die info maken ze een paspoort en een anekdote over die personen. Die kan waar gebeurd of fictief zijn. Aan de klas om nadien uit te maken of de anekdote verzonnen is of niet. binnenhuisarchitectuur In het eerder voorgelezen dagboekfragment beschrijft Rebecca beschrijft de scheepskajuiten waarin zij en haar broer verblijven. Die beschrijving wordt vergezeld van een tekening. Geef de groep uit deze hoek de opdracht een plek uit te kiezen die ze willen delen met hun klasgenoten. De schrijvers uit de groep maken een beschrijvende tekst van de plek. De tekenaars uit de groep maken een bijbehorende tekening die extra informatie geeft bij de tekening. de bedenkers Een andere groep in de klas geef je de opdracht om in alle bijlagen en tekeningen uit Geheime Missie Jericho Rood aandachtig te bekijken. Zo kunnen ze de technische snufjes ontdekken waarmee het schip uit het boek, de Expedient, is uitgerust. Laat hen extra snufjes uitvinden voor de Expedient. De ontwerpen voor de uitvinding schetsen ze op ruitjespapier, net zoals de kunstenaar Panamarenko dat doet. Net zoals in het boek mag de schets voorzien zijn van veel tekst en extra detailtekeningen. Om hen te inspireren haal je enkele boeken over Panamarenko en diens schitterende ontwerpen in de klas (cf. bibliografie).
126
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
Bibliografie Over Panamarenko Panamarenko. De retrospectieve!, Frederik Leen, Ludion, 2005. Panamarenko. For clever scholars, astronomers and doctors, Jon Thompson, Ludion, 2004. Over mode Mode: de 20ste eeuw. Flappers en vamps, Cally Blackman, Corona, 2003.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
| 127
Lestip 4 Hou van die hond Hou van die hond Sharon Creech en Rotraut Susanne Berner (ill.) Hoogland en Van Klaveren, 2007
Eindtermen - De leerlingen zijn bereid te reflecteren over gebruikte luister-, spreek-, leesen schrijfstrategieën (Nederlands, Taalbeschouwing, 6.2). - De leerlingen kunnen voor het realiseren van de eindtermen Nederlands hun teksten verzorgen en rekening houden met handschrift en lay-out en spellingsafspraken en spellingsregels toepassen (Nederlands, Schrijven, 4.7). - De leerlingen kunnen bij groepstaken leiding geven en onder leiding van een medeleerling meewerken (Sociale vaardigheden, Samenwerking, 1.5). - De leerlingen kunnen samenwerken met anderen, zonder onderscheid van sociale achtergrond, geslacht of etnische origine (Sociale vaardigheden, Samenwerking, 3).
Over de auteur De Amerikaanse Sharon Creech (°1945) studeerde Engelse literatuur. Na haar opleiding verhuisde ze naar Europa, eerst naar Zwitserland en later naar Engeland, waar ze les gaf en boeken schreef. Naast kinderboeken schrijft ze boeken voor volwassenen, gedichten en toneelteksten.Voor haar boek Achter de maan (1999) kreeg ze in Amerika onder andere de Newbery Medal en in Nederland een eervolle vermelding van de Zoenjury. In 2007 was ze de eerste auteur die een Zilveren Griffel won voor poëzie. Deze prijs ontving ze voor Hou van die hond.
Over de illustrator Rotraut Susanne Berner (°1948) begon met illustraties voor covers en verhalen van andere auteurs. Pas later schreef ze zelf verhalen die ze ook illustreerde. Haar stijl is herkenbaar: koddige, stripachtige, wat naïeve, levendige tekeningen in kleurig potlood die weten je te verrassen met grappige details. Berner viel voor het eerst op in Nederland en België door haar werk in Toon Tellegens Mijn vader (Querido). Ze is ook bekend door de tekeningen 128
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
in De Telduivel (De Bezige Bij) van Hans Magnus Enzensberger.Vandaag werkt ze vooral aan haar kartonboekjes over het konijn Kareltje. Haar werk is meermaals bekroond, onder meer met Zilveren Penselen en de Duiste Jeugdliteratuurprijs.
Over het boek Jack is een jongen die door zijn juf wordt aangespoord om gedichten te schrijven. Op een ontroerende wijze zet hij zijn eerste stappen in het knutselen met woorden. Het liefst schrijft hij over zijn hond Sprint. Al schrijvend merkt Jack dat hij dat hij ook zijn emoties, zijn vreugde en verdriet in woorden om kan zetten. Hou van die hond is het ontroerende, poëtische en inspirerende dagboek van een jongen die leert dat woorden iets wonderbaarlijks kunnen zijn. Het is tevens het ideale boek om met kinderen aan de slag te gaan rond het schrijven van gedichten.
Aan de slag Voor het lezen Voor de klas ’s ochtends binnen komt, schrijf je volgende zin op bord: “Er hangt zoveel af van een rode kruiwagen glanzend van regenwater naast de witte kippen.” Het is de tekst van een gedicht van William Carlos Williams, dat in het boek wordt gebruikt op pagina 9. Wellicht zal de zin vragen oproepen bij de leerlingen, waar je voorlopig nog niet op ingaat. Tijdens de middagpauze heb je hetzelfde gedicht uitgehangen, maar deze keer voorzien van titel en auteur. Je geeft het bovendien dezelfde lay-out mee zoals in Hou van die hond. Je gunt de klas de tijd om het gedicht te lezen, maar opnieuw ga je nog niet in op de vragen die de leerlingen bij het gedicht hebben. Op het einde van de dag voorzie je een moment om rond het boek te werken. Je geeft hen twintig minuten de tijd om zelf een gedicht te proberen schrijven. Net als Jack in dit boek zullen ze dat misschien geen makkelijke opgave vinden. Dat maakt natuurlijk wel dat ze het bij de verdere bespreking van het boek makkelijker zullen hebben om Jacks frustratie te herkennen als die zijn eerste gedichten probeert neer te pennen. Daarna hou je een gesprekje rond poëzie. Zowel hun eigen gedichten als het gedicht van William Carlos Williams komen daarin aan bod. - “Wanneer noem je een tekst een gedicht?” - “Moeten de versregels van een gedicht rijmen?” - “Waarom zou je De rode kruiwagen een gedicht kunnen noemen?” - “Waarin verschilt de vormgeving van een gedicht van een gewoon verhaal?” Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
| 129
Tijdens het lezen Toon de cover en de titel van Hou van die hond. Schenk aandacht aan het feit dat het boek uit het Engels is vertaald. Dat merk je aan de namen van de personages in het boek, bijvoorbeeld aan de naam van het hoofdpersonage: Jack. Vraag of iemand de Nederlandse titel in het Engels kan omzetten. Op de binnenflap vind je de oorspronkelijke titel, Love that dog, terug. Bekijk samen aan wie de auteur het boek opdraagt en wie ze bedankt voor hun bijdrage aan het boek. Hou van die hond is onder meer opgedragen aan alle meesters en juffen die hun leerlingen elke dag inspireren. Dat maakt de opdracht bijzonder grappig, vanuit klasperspectief bekeken. Je kunt kort bespreken waarom auteurs hun boeken aan anderen opdragen.Vraag de leerlingen aan wie zij hun boek zouden opdragen. Het gesprek inspireert hen misschien om de opdracht in een boek aandachtiger onder loep te nemen, voor ze met lezen van start gaan. Daarna ga je met het eigenlijke verhaal van start dat je voorleest tot en met pagina 10. Op pagina 9 staat het gedicht De rode kruiwagen gedrukt, op pagina 10 schrijft Jack hoe weinig hij begrijpt van het gedicht.Voor de kinderen vormen die pagina’s een herkenningspunt. Ze vormen meteen het ideale aanknopingspunt om meer uitleg te geven over het boek. Je vertelt dat je leest uit het dagboek van Jack, die van zijn juf Strechberry de opdracht kreeg een gedicht te schrijven.Vertel erbij dat Jack die opdracht maar niets vindt omdat hij gedichten schrijven iets voor meisjes vindt. Peil of ze Jacks gevoelens herkennen: - “Vind jij het ook moeilijk om gedichten te schrijven?” - “Vind jij gedichten schrijven iets typisch voor meisjes? Waarom (niet)?” Lees daarna pagina’s 11 en 12 voor. Op pagina 11 staat Jacks eerste gedicht neergeschreven, op pagina 12 lees je hoe verontwaardigd hij is omdat zijn juf hem vraagt om het gedicht uit te leggen. Daarop kun je een gesprekje aanknopen over de betekenis van gedichten: - “Moet je begrijpen wat de auteur bedoelt om een gedicht mooi te vinden?” - “Moet je hetzelfde voelen bij een gedicht als de dichter die het schreef?” - “Kan je iets anders denken of voelen bij een gedicht dan de dichter dacht of voelde toen hij het neerschreef?” Je kunt opnieuw De rode kruiwagen van William Carlos Williams in het gesprek betrekken: - “Wat wilde de auteur zeggen met de dit gedicht?” Het gedicht van Williams start met de versregel: “Er hangt zoveel af van / een rode kruiwagen.” Jacks gedicht begint met: “Er hangt zoveel af van / een blauwe auto.”Vraag de klas wat er volgens hen afhangt van een rode kruiwagen of een blauwe auto.
130
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
Je kunt Hou van die hond verspreid over enkele dagen verder doorlezen. In het boek komen telkens een aantal gedichten van bestaande auteurs voor, gevolgd door Jacks commentaar op de gedichten en zijn poging om een variant op dag gedicht te maken. Je kunt dit stramien ook aanhouden bij de dagen waarop je voorleest. ’s Ochtends hang je het gedicht op bord dat later in het voorleesmoment van Hou van die hond aan bod komt.
Na het lezen Hou van die hond vormt het ideale uitgangspunt om je leerlingen zelf aan het schrijven te krijgen. Het hoofdpersonage uit dit boek krijgt van zijn juf steeds gedichten van bestaande auteurs voorgeschoteld.Van die gedichten schrijft Jack steeds zijn eigen variant, bijvoorbeeld door de eerste versregel te behouden. Zoek enkele gedichten met een inspirerende beginregel uit (cf. bibliografie). Daarna maak je klassikaal een nieuwe variant van die gedichten. Je vraagt een leerling het gedicht mooi uit te tikken. Daarna krijgt het klasgedicht een plaats aan het prikbord. Op pagina 43 uit Hou van die hond staat het gedicht De appel van S. C. Rigg. Het bijzondere aan dit gedicht is dat de woorden zo zijn geschikt dat het gedicht de vorm van een appel kreeg.Vraag de leerlingen om een gelijkaardig gedicht te verzinnen. Ter inspiratie laat je hen het gedicht Mijn gele hond zien, een gedicht in de vorm van een hond dat Jack schreef naar voorbeeld van De appel. Slaat het verzinnen van gedichten niet aan in je klas, kun je hen ook een favoriet gedicht laten uitzoeken en hen daar een illustratie bij laten maken. Als je kinderen in de klas hebt die graag willen deelnemen aan een poëziewedstrijd kun je een kijkje nemen op de website van Jeugd en Poëzie, die jaarlijks de Soetendaelle-poëziewedstrijd organiseert: www.jeugdenpoezie.be. Ook Boekie Boekie reikt jaarlijks een Poem Award uit aan twee kinderen uit verschillende landen. Meer informatie daarover vind je op www.poem-express.com.
Bibliografie Je stilte ademt zo zacht, Jeugd en Poëzie, Bakermat, 2003. Met gekleurde billen zou het gelukkiger leven zijn, Jan Van Coillie, Averbode, 1996. Stille Plek, Floor Deroo, Bakermat, 2006.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
| 131
Lestip 5 Kleur: zwart/wit en alles wat er tussen zit Kleur: zwart/wit en alles wat er tussen zit Mariëtte Hilkemeijer, Annelies van Lonkhuyzen en Marlies Visser (ill.) The House of Books, 2006
Eindtermen - De leerlingen kunnen tactiele, visuele impressies, ervaringen, gevoelens en fantasieën op een beeldende manier weergeven (Muzische vorming, Beeld, 1.6). - De leerlingen kunnen ervaringen, gevoelens, ideeën, fantasieën… uiten in spel. (Muzische vorming, Drama, 3.5). - De leerlingen kunnen blijvend nieuwe dingen uit hun omgeving ontdekken (Muzische vorming, Attitudes, 6.1). - De leerlingen durven vertrouwen op hun eigen expressiemogelijkheden en durven hun creatieve uitingen tonen (Muzische vorming, Attitudes, 6.4). - De leerlingen kunnen respect betonen voor uitingen van leeftijdsgenoten, behorend tot eigen en andere culturen (Muzische vorming, Attitudes, 6.5).
Over de auteurs Mariëtte Hilkemeijer (°1960) is tekstschrijver en communicatieadviseur. Ze schrijft over uiteenlopende onderwerpen: van teksten voor politici tot informatieve teksten voor maatschappelijke organisaties en verhalen voor kinderen. Dat ze zich daarbij telkens moet aanpassen aan een nieuwe doelgroep, vindt ze boeiend. Kleur is haar eerste jeugdboek. Annelies van Lonkhuyzen (°1958) werkt ruim twintig jaar als freelance tekstschrijver. Ze schrijft vooral informatieve teksten over gezondheidszorg en welzijn. Ze schrijft het liefst informatieve teksten waar mensen iets aan hebben, teksten waardoor mensen sterker in hun schoenen staan en betere keuzes kunnen maken. Ze houdt ook van het redigeren van teksten die anderen schreven. Kleur is het eerste boek dat van Lonkhuyzen niet in opdracht schreef.
Over de illustrator Marlies Visser is zelfstandig grafisch ontwerper. Ze studeerde aan de kunstacademie in Utrecht. Sinds haar studies werkt ze als ontwerper van boekom132
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
slagen en tijdschriften. Bij The House of Books verscheen van haar hand een reeks over prinsessen. Maanprinses zoekt haar muitljes is het eerste prentenboek uit deze reeks.
Over het boek Kleur, zwart/wit en alles wat er tussen zit verzamelt een boel leuke weetjes over de verschillende kleuren. De auteurs besteden aandacht aan het ontstaan van kleuren, aan kleurgebruik, aan de verschillende culturele connotaties die aan kleuren verbonden zijn, aan de betekenis van kleuren en aan de emoties die ze oproepen. De kleuruitdrukkingen die we dagelijks gebruiken – een blauwtje lopen, op een roze wolk zitten, etc. – vormen de rode draad doorheen het boek. Kleur etc. gidst je leerlingen doorheen de wondere wereld van kleur. Wie graag nog meer te weten wil komen over kleur, kan surfen naar de website die aan het boek verbonden is: www.allesoverkleur.com.
Aan de slag Voor het lezen Spreek met je leerlingen een dag af waarop ze een kledingstuk in hun lievelingskleur aantrekken. De kledingstukken vormen de aanleiding voor een kringgesprek over lievelingskleuren. Benadruk dat er objectief gezien geen mooie of lelijke kleuren bestaan, al vinden mensen sommige kleuren wel mooier dan andere. - “Welke kleuren vind je mooi? Waarom?” - “Welke kleuren vind je afschuwelijk? Waarom?” - “Roepen kleuren bepaalde gevoelens bij je op?” - “Mocht je zelf kiezen welke kleur je kamer kreeg? Zo ja, is het dan je lievelingskleur geworden?” - “Passen alle kleuren in om het even welke kamer? Zou jij bijvoorbeeld een wachtkamer bij de dokter in het rood schilderen?” - “Als je zelf zou mogen beslissen, welke kleuren zou je dan gebruiken voor het klaslokaal?” Om dit gesprekje af te ronden, breng je het gesprek terug op hun persoonlijke lievelingskleuren.Vertel dat sommige mensen beweren dat je voorkeur voor een bepaalde kleur iets onthult over je karakter.Verspreid in het boek vind je per kleur een karakterbeschrijving terug: over zwart op pagina 135, over wit op pagina 77, over rood op pagina 11, over oranje op pagina 36, over geel op pagina 50, over groen op pagina 57, over grijs op pagina 61, over blauw op pagina 94, over paars op pagina 105 en tot slot over bruin op pagina 128. Lees de verschillende karakterbeschrijvingen voor. Daarna laat je de Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
| 133
klasgroep aan het woord.Vraag hen of de beschrijving volledig, gedeeltelijk of juist helemaal niet klopt. Om het thema nog meer tot leven te laten komen, kun je de beschrijvingen afdrukken op gekleurde bladen papier en die in de klas ophangen.
Tijdens het lezen Je kunt het boek starten bij de kleur zwart en daarna onmiddellijk overgaan naar wit. Nadien ga je in op de hoofdstukken over kleur die daartussen zitten. Op die manier hou je de structuur aan uit de titel: Zwart / wit en alles wat er tussen zit. zwart Op pagina’s 132-133 kun je lezen hoe Chinese en Japanse kunstenaars eeuwenlang enkel zwarte inkt gebruikten. Wie dat niet deed, was geen echte kunstenaar. Ga samen met je klas op zoek naar enkele afbeeldingen van Oosterse kunstwerken. Bij de lestips voor het tweede en derde leerjaar vind je alvast een boek Het betoverde paard van de Chinese illustrator Chen Jianghong terug. gekleurde uitdrukkingen en zegswijzen In het boek wordt verschillende keren verwezen naar ‘gekleurde’ uitdrukkingen en zegswijzen: een blauwtje lopen, op een roze wolk zitten, de rode draad doorheen een verhaal. Laat de leerlingen die uitdrukkingen en de bijbehorende uitleg noteren telkens als ze ze tegenkomen bij het (voor)lezen. het ontstaan van kleuren Daag enkele kinderen uit om de rest van de klas uit te leggen hoe kleur eigenlijk ontstaat. Het principe van lichtbreking speelt daarbij een belangrijke rol. Op pagina’s 85 en 92 e.v. in het boek wordt daar al kort even op ingegaan. Meer informatie zoeken ze op in de bib of op internet.
Na het lezen Elke leerling werkt een opdracht rond kleur uit. Ze lezen daarvoor ook telkens een kort fragmentje uit Kleur: zwart/wit en alles wat er tussen zit. Elke opdracht duurt ongeveer een half uur. We geven hieronder enkele suggesties, gerangschikt per kleur en waar mogelijk ook met de bijbehorende pagina’s uit het boek, maar uiteraard kun je de opdrachten naar hartenlust uitbreiden. Elke opdracht noteer je op een apart strookje. Elke leerling neemt een dichtgevouwen strookje en leest voor zichzelf de opdracht zonder die aan de rest van de klas te verklappen.Voor die opdracht krijgen ze een half uur de tijd. Daarna voorzie je even tijd om de resultaten van een aantal opdrachten klassikaal te bekijken en te bespreken. Als die bespreking is afgerond, gaat iedereen terug aan de slag. Wie nog bezig is met een opdracht, mag verder werken. Wie zijn 134
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
opdracht al klaar heeft, maakt een tentoonstelling met de werkjes die af zijn. Ze schrijven toelichtingen bij de werkjes en presenteren ze op een aantrekkelijke manier. Benadruk dat de tekstjes qua lay-out, spelling en zinsopbouw goed in elkaar moeten zitten. Als iedereen klaar is met zijn persoonlijke opdracht, krijgt elke leerling een nieuwe opdracht. Nadien wordt ook dit materiaal in de klastentoonstelling verwerkt. Als slot van deze namiddag kies je een laatste fragment uit het boek. Daarna wordt Kleur: zwart/wit en alles wat er tussen zit officieel aan de tentoonstelling toegevoegd. zwart - Maak zelf een pentekening met zwarte inkt. Kies zelf wat je tekent (cf. pp. 132-133). - Maak een tekening met houtskool tekening. Eén detail kleur je in met een felle kleur, bij voorkeur jouw lievelingskleur (cf. pp. 132-133). - Vraag de juf om een kohlpotlood en geef alle klasgenoten – zowel jongens als meisjes – die willen een kohllijntje onder de ogen. Nadien geef je aan de klas uitleg over de betekenis van kohl (cf. p. 139). - Zoek in de verkleedkoffer spullen bijeen en verkleed je zoals in de Middeleeuwen. Oefen je tekst, want die lees je straks hardop voor (cf. pp. 136-138). wit - Maak een wit masker op het gezicht van je partner. Je gebruikt hiervoor nivea, gipswindels en een haardroger.Vraag uitleg en hulp aan je leerkracht. Oefen je tekst, want die lees je straks hardop voor (cf. p. 81). rood - Teken een rode stier op een groot blad papier. Oefen de tekst om straks aan de groep voor te lezen (cf. p. 13) - Lees goed de betekenis na van de tika bij hindoevrouwen. Geef elk meisje in de klas een tika. Leg nadien uit aan de groep wat het betekent (cf. pp. 1617). oranje - Lees je fragment goed door. Zorg daarna voor hennatekeningen op de handen van je klasgenootjes. Je neemt hiervoor schmink en een penseel. Gebruik per hand een verschillende kleur (cf. pp. 35-36). geel - Is de zon wel geel ? Schilder 10 zonnen in verschillende kleurschakeringen van geel en oranje. Oefen het fragment, want dat lees je straks voor aan de groep (cf. p. 41).
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
| 135
g roen - Maak een collage met groene tijdschriftknipsels. g rijs - Lees de tekst over de man die alles grijs zag en vertel straks aan je klasgenoten wat kleurenblindheid is. Maak een tekening met grijs potlood, en kleur die in allerlei tinten grijs in. Hiervoor duw je soms hard, soms zacht op je potlood (cf. pp. 64-66). blauw - Schilder onze grote blauwe planeet (cf. p. 90) paars - Lees het fragment over het kostbare slakkenslijm en vertel hier straks over aan de klas. Neem de verf en probeer zoveel mogelijk tinten paars te maken. Zet ze op papier (cf. pp. 104-107). bruin - Ga in tijdschriften op zoek naar mensen met zoveel mogelijk verschillende tinten van huidskleur. Knip ze uit en maak er een mooie collage van. Oefen de tekst, want die lees je straks voor aan je klasgenoten (cf. pp. 126-127). alle kleuren - Maak een regenboog, met de kleuren op de juiste volgorde - Maak een bonte tekening met zoveel mogelijk kleuren. Gebruik hiervoor waskrijtjes. - Kleur deze kleurplaat in, maar gebruik alleen maar koude kleuren. - Kleur deze kleurplaat in, maar gebruik alleen maar warme kleuren. - Zoek acht vlaggen van landen waarin rood (of groen, geel, blauw, etc.) een overheersende kleur is. Hiervoor kun je de website http://vlaggen.jdmedia. nl/ gebruiken waarin je een overzicht vindt van alle vlaggen. Maak die acht vlaggen na. Noteer bij elke vlag de naam van het land en duid het land aan op de wereldkaart.
136
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
Lestip 6 Kunst om de wereld te begrijpen Kunst om de wereld te begrijpen Véronique Antoine-Andersen en Henri Fellner (ill.) Biblion, 2005
Eindtermen - De leerlingen kunnen door middel van kunst- en beeldbeschouwing een persoonlijk waardeoordeel ontwikkelen over beelden en beeldende kunst van vroeger, van nu en van verschillende culturen (Muzische vorming, Beeld, 1.1). - De leerlingen kunnen beeldinformatie herkennen, begrijpen, interpreteren en er kritisch tegenover staan (Muzische vorming, Beeld, 1.3). - De leerlingen kunnen met behulp van ICT voor hen bestemde digitale informatie opzoeken, verwerken en bewaren (ICT, 6). - De leerlingen kunnen op systematische wijze samenhangende informatie (ook andere dan teksten) verwerven en gebruiken (Leren leren, 3). - De leerlingen kunnen eenvoudige problemen op systematische en inzichtelijke wijze oplossen (Leren leren, 4).
Over de auteur Véronique Antoine-Andersen ontdekte de kunst op vakantie met haar ouders in Nederland. Ze bezocht er verschillende tentoonstellingen van grote meesters. Ze besliste om kunst te gaan studeren. Nu organiseert ze rondleidingen en workshops voor kinderen bij tijdelijke tentoonstellingen. Op deze manier kwam haar boek Kunst om de wereld te begrijpen tot stand.
Over het boek In Kunst om de wereld te begrijpen zoekt de auteur naar antwoorden op de vraag wat het nut van kunst is. De antwoorden zijn uiteenlopend: kunst kan genezend werken, kan schoonheid vastleggen, maar kan ook een getuigenis, een les, een provocatie of een therapie zijn. De auteur illustreert haar antwoorden rijkelijk met voorbeelden uit oude en moderne kunstwerken van over de hele wereld. Kritisch, maar steeds met de nodige humor, legt ze uit waarom kunst
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
| 137
voor maker en beschouwer een levensnoodzaak is. Met dit boek wil de auteurs haar lezers laten zien hoeveel plezier je aan kunst kunt beleven.
Aan de slag Voor het lezen Geef je leerlingen een week de tijd om afbeeldingen mee te brengen van kunstwerken die hen aanspreken, hen raken, die ze mooi of juist heel lelijk vinden. Bekijk dagelijks de oogst en ga na waarom ze juist deze werken meebrachten: - “Waar heb je dit werk voor het eerst gezien?” - “Welke gevoelens roept dit werk bij je op?” - “Wat spreekt je aan in het werk?” - “Wat stoot je af in het werk?” - “Weet je iets meer over het werk? Wie heeft het gemaakt? Wanneer is het gemaakt?” Sommige afbeeldingen zullen wellicht niet in de categorie ‘kunst’ thuishoren. Wees niet te kritisch, maar probeer in een klasgesprek er samen achter te komen wat kunst is en wat niet. Op het einde van de week maak je samen met de kinderen een tentoonstelling van al het meegebrachte werk. Bedenk samen hoe je de tentoonstelling zal indelen. Je kunt de werken per leerling maar ook per kunstenaar bij elkaar plaatsen, je kunt mooie en lelijke kunstwerken in een aparte categorie plaatsen, je kunt de realistische afbeeldingen van de abstracte onderscheiden,… Nodig andere klassen uit om naar jullie tentoonstelling te komen kijken en laat elk kind zelf de gids zijn bij zijn werk. Geef de opdracht niet alleen over de feiten bij het kunstwerk te vertellen, maar ook over de persoonlijke anekdotes die eraan verbonden zijn.
Tijdens het lezen Kunst om de wereld te begrijpen is een informatief boek.Voorlezen is moeilijker, maar je kunt er de leerlingen wel alleen of samen in laten bladeren. Zo kunnen ze het boek op eigen tempo ontdekken en blijven stilstaan bij de schilderijen of de tekstfragmenten die hen het meest aanspreken. Wijs in elk geval op de inhoudstafel en op de indeling in de vijf verschillende hoofdstukken: Kunst om de wereld om ons heen te beïnvloeden, Kunst om de schoonheid te veroveren, Kunst om de wereld uit te beelden, Kunst om te getuigen, onderwijzen en provoceren en Kunst om emoties mee uit te drukken. Lees ter verduidelijking van elk hoofdstuk telkens de inleiding voor. Moedig hen bovendien aan om opmerkingen te geven en vragen te stellen. 138
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
Verdeel de klas in groepen en stel elke groep verantwoordelijk voor een hoofdstuk. De groepen mogen zelf uitzoeken welk hoofdstuk hen het meeste aanspreekt. Elk hoofdstuk is op zich verder verdeeld in een aantal onderwerpen. Per onderwerp kun je een individuele leerling of een duo aanstellen. Elke groep verkent de hoofdstukken via forumlezen.11 De vier voornaamste stappen bij deze werkvorm zijn: - oefenen in het expressief lezen van de tekst; - opzoeken van moeilijke woorden of begrippen; - zoeken van afbeeldingen en extra informatie; - zoeken van een paar vragen over de tekst waarop de luistergroep later moet antwoorden. Bij elk onderwerp geeft de auteur zelf telkens een aantal boeiende vragen op. De antwoorden vinden de leerlingen achteraan in het boek.
Na het lezen Keer nog eens terug naar jullie eigen tentoonstelling.Vraag de kinderen hun eigen afbeeldingen in een van de vijf hoofdstukken uit het boek onder te brengen. Met andere woorden: vraag hen of hun werk er één is om schoonheid te veroveren, om de wereld uit te beelden, om te getuigen, onderwijzen of provoceren, of om er emoties mee uit te drukken? Misschien hebben de leerlingen al bladerend in het boek of tijdens hun speurwerk op internet of in andere kunstboeken een nieuw favoriet kunstwerk ontdekt. Geef de opdracht om de kunstenaar van dat werk een brief te schrijven. Daarin kunnen de leerlingen de kunstenaar bedanken voor het werk, vragen stellen over het werk, suggesties geven voor een volgende kunstwerk, hun mening schrijven over wat ‘mooi’ is, een ode schrijven aan de kunst… Hedendaagse kunstenaars kun je vaak bereiken via hun galerie. Internet helpt je daarbij op weg. Stuur de brieven daar naartoe en vraag of zij de post willen doorsturen. De oude meesters kun je natuurlijk niet meer bereiken, maar je kunt de brieven wel opsturen naar de musea die het werk in hun bezit hebben. De brieven bundelen tot een mooi boekje geeft echter evenveel voldoening.
11 Forumlezen is een werkvorm die in de meeste scholen vanaf het derde leerjaar voorbereid wordt en in hogere leerjaren geregeld aan bod komt. Wie meer wil lezen of praktische toepassingen zoekt, vindt die bij de praktijkvoorbeelden op de website www.schoolenbibliotheek.be Lestips Jeugdboekenweek 2008 – zesde leerjaar
| 139
Makkelijk lezen De Aarde vanuit de hemel aan kinderen verteld, Yann Arthus-Bertrand, Hubert Comte en David Giraudon (ill.), Lannoo, 2002. De club van lelijke kinderen, Koos Meinderts en Annette Fienieg (ill.), Ploegsma, 2004. Kijken naar muziek, William Lach, Lemniscaat, 2006. Meisjes om te zoenen, Maranke Rinck en Martijn van der Linden (ill.), Lemniscaat, 2007. Slaaf Kindje Slaaf, Dolf Verroen en Veronica Nahmias (ill.), Abimo, 2006. Van Ansjovis tot Zwijntje, Ted van Lieshout en Sieb Posthuma (ill.), Leopold, 2006.
Lestips jeugdboekenweek 2008 – kleuters
| 141
Lestip 1 De Aarde vanuit de hemel aan kinderen verteld De Aarde vanuit de hemel aan kinderen verteld Yann Arthus-Bertrand, Hubert Comte en David Giraurdon (ill.) Lannoo, 2002
Eindtermen - De leerlingen kunnen het gepaste taalregister hanteren als ze van een behandeld onderwerp een verbale interpretatie brengen, die begrepen wordt door leeftijdsgenoten (Nederlands, Spreken, 2.7). - De leerlingen kunnen de informatie ordenen die voorkomt in voor hen bestemde school- en studieteksten en instructies bij schoolopdrachten (Nederlands, Lezen, 3.4). - De leerlingen kunnen eenvoudige, audiovisuele informatie uit de eigen belevingswereld herkennen, onderzoeken en vergelijken (Muzische vorming, Media, 5.5). - De leerlingen kunnen op systematische wijze verschillende informatiebronnen op hun niveau zelfstandig gebruiken (Leren leren, 2). - De leerlingen kunnen illustreren dat de mens de aanwezigheid van planten en dieren in zijn omgeving beïnvloedt (Wereldoriëntatie, Levende natuur, 1.4). - De leerlingen drukken in een niet-conflictgeladen situatie, eigen indrukken, gevoelens, verlangens, gedachten en waarderingen spontaan uit (Wereldoriëntatie, Mens, 3.1).
Over de auteur De foto’s van de Fransman Yann Arthus-Betrand (°1946) zijn wereldwijd bekend. Deze natuurfotograaf heeft prachtige stukjes van de aarde en haar inwoners op gevoelige wijze vastgelegd. Zijn boeken liggen van Cannes tot Calcutta op de leestafel. Arthus-Bertrand was ook actief in de filmwereld, oorspronkelijk als assistent en later als acteur. Hij verliet de filmwereld en startte een natuurreservaat in het zuiden van Frankrijk op.
Over het boek De aarde vanuit de hemel aan kinderen verteld is een informatief boek, een ontdekkingsreis en een fotoalbum van verwondering waarin je kunt blijven 142
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
kijken. Het boek neemt je mee op een wereldreis in 34 indrukwekkende luchtfoto’s. Elke foto neemt een dubbele pagina in beslag. Een wereldkaartje situeert de plaats waar de foto genomen is. Een tekening van een inwoner in lokale klederdracht fleurt het geheel verder op. De tekst bij de foto’s bevat een boel weetjes en richt zich duidelijk tot kinderen, hoewel niet alle moeilijke woorden worden uitgelegd. Yann Arthus-Bertrand is een bekend fotograaf die ondertussen bijna honderden landen bezocht en tienduizenden foto’s nam. Hij wil de link vormen tussen mensen enerzijds en de adembenemende landschappen op aarde anderzijds. Zijn foto’s en zijn boeken zijn meer dan een verzameling aan mooie plaatjes. Elke pagina in dit boek vertelt verhalen over mensen en kinderen in alle uithoeken van de wereld en over de kwetsbare plekken op onze planeet.
Aan de slag Voor het lezen Vraag je leerlingen een foto mee te brengen die ze mooi vinden. Je kunt ze ook een foto laten scheuren uit tijdschriften. Een aantal kinderen vertellen over wat er op hun eigen foto staat en waarom ze het een mooie foto vinden. Tijdens die presentatie kun je het onderscheid benoemen tussen iets mooi vinden op zich en iets mooi vinden omdat je je betrokken voelt bij de persoon, het voorwerp of de plaats op de foto. Misschien heeft oma geen tanden meer als ze lacht en is ze bijna kaal, maar heeft een leerling net een foto van oma meegebracht omdat hij of zij oma zo graag ziet. Breid de verschillende manieren van kijken naar en interpreteren van een foto uit met de verschillende fotografieperspectieven: kikkerperspectief, ooghoogteperspectief en vogelperspectief.Vraag elke leerling om zijn foto onder te brengen bij een van de drie perspectieven.
Tijdens het lezen Leg het boek open op één van de twee binnenpagina’s waar een groep mensen naar boven kijkt. Laat de kinderen het gebruikte perspectief benoemen. Toon pas daarna de cover van het boek en lees de titel, De aarde vanuit de hemel aan kinderen verteld, voor. Kies vooraf een aantal prenten uit die je wil tonen bij wijze van illustratie. Je kunt de leerlingen wijzen op de wereldkaart en op de tekening van een kind in lokale klederdracht. Toon daarna je eigen favoriete foto.Vaak trekt het enthousiasme van ouders, leerkrachten of vrienden net iemand over de streep om een boek te lezen. Leg uit waarom jij dit de mooiste foto vindt en lees de bijbehorende tekst voor.Verklaar de moeilijke woorden terwijl je leest. Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
| 143
Tot slot lees je pagina’s 8 en 9 voor waarin Jim, het petekind van Yann ArthusBertrand, uitlegt hoe zijn oom het fotoboek maakte. Om de tekst te verduidelijken toon je ondertussen ook de foto’s bij de tekst.
Na het lezen hoekenwerk – hoek 1 Zorg voor een hoek waar een aantal kinderen in De aarde vanuit de hemel aan kinderen verteld kunnen bladeren. Haal eventueel nog een tweede exemplaar in de bibliotheek.Vraag de leerlingen om een foto uit te kiezen die hen raakt, fascineert… Pas als ze hun eigen foto hebben uitgekozen, vraag je of ze hem ook mooi vinden. Hiermee wijs je op de meerduidigheid van het woord ‘mooi’. Dat begrip valt immers niet altijd samen met ‘geraakt worden’. Vraag hen om te zoeken naar iets wat ze fijn vinden om te tonen of vertellen voor de groep, geïnspireerd door de foto, bijvoorbeeld: - een extra weetje over het land op de foto; - een fragment uit de tekst bij de foto; - een afbeelding van de vlag uit het land waar de foto getrokken is; - een gedichtje dat bij de foto aansluit; - een schilderijtje of knutselwerk dat bij de foto past; - een verhaal, bv. over een (al dan niet) gefantaseerde reis naar dat land; - een streekrecept van de plaats op de foto; -… Het is belangrijk dat de kinderen voldoende tijd krijgen om de foto te bekijken en er zich door te laten inspireren. Als begeleider van de hoek help je kinderen die het moeilijker hebben met het lezen van de tekst door moeilijke woorden ter plekke te verklaren of door stukken tekst samen te lezen. Als je over internet beschikt in je klas, dan help je hen bij het zoeken, selecteren en begrijpen van (informatieve) teksten op internet. Kinderen met leesproblemen haken immers snel af bij grote brokken tekst en dat is wat het internet vaak biedt. Spreek af wanneer ze hun favoriete foto en extraatje presenteren voor de klas. De voorbereiding van de presentatie gebeurt zo veel mogelijk in de klas, tijdens dit hoekenwerk. De afwerking van de presentatie gebeurt thuis. De leerlingen krijgen daarvoor het boek om beurten één avond mee naar huis. hoekenwerk – hoek 2 In een tweede hoek gaan een aantal andere kinderen aan de slag met een digitaal fototoestel. Vraag een ouder of de ICT- leerkracht om deze groep te begeleiden. Je laat de begeleider een aantal basisbegrippen uit de digitale fotografie aan de leerlingen uitleggen. De leerlingen krijgen een kader waarbinnen ze kunnen experimenteren (de klas, de gang, de school, de speelplaats…). Ze kiezen een detail uit dat zij fascinerend vinden om in vogelperspectief of kikkerperspectief te fotograferen. Daarna knutselen ze kaders in karton om de prints van 144
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
de foto’s in te steken. Je kunt de foto’s ook in een boekje verzamelen, De klas (school,…) vanuit vogelperspectief (kikkerperspectief) verteld of de foto’s op de schoolwebsite plaatsen. hoekenwerk – hoek 3 Verzamel in de bibliotheek een ruim aanbod aan boeken over de aarde, het milieu, de verschillende werelddelen, kinderen, culturen… Enkele suggesties vind je terug bij de bibliografie van deze lestip. Leg de boeken op een tafel en laat een derde groep kinderen de boeken verkennen. Leerlingen uit hoek 1 kunnen bij hun klasgenootjes uit hoek 3 terecht als ze op zoek gaan naar meer informatie bij hun favoriete foto. De kinderen uit hoek 3 vervullen zo de rol van heuse bibmedewerkers. filosoferen Op zijn website (www.yannarthus-bertrand.org) schrijft de auteur dat hij lange tijd bang geweest is om het woord ‘mooi’ te gebruiken. ‘Mooi’ krijgt immers voor iedereen een andere invulling. Toch delen alle mooie voorwerpen, landschappen en personen één ding: ze wekken verwondering en bewondering op. De natuur heeft daarbij een voetje voor volgens Yann ArthusBertrand: die is zo mooi dat we er allemaal door worden geraakt. Over die stelling kun je klassikaal discussiëren: - “Vind je dat de auteur gelijk heeft?” - “Zouden er mensen zijn die de schoonheid van de natuur niet zien? Hoe zou dat komen?” - “Heeft iemand jou geleerd om de natuur mooi te vinden of heb je dat uit jezelf?” - “Zijn er nog voorwerpen op aarde die iedereen mooi vindt?” Op de website van de auteur, waar je enkel uit Engels of Frans kunt kiezen, vind je honderden landschapsfoto’s die je gratis kunt downloaden. De foto’s kunnen de stelling van Yann Arthus-Bertrand visueel ondersteunen bij de discussie.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
| 145
Bibliografie Boeken over fotografie: Creatieve fotografie voor kinderen, Russ Malkin, Zuid-Nederlandse Uitgeverij, 1994. Help, een digitale camera!, Annemarie Bon en Marijn Olislagers,Van Holkema en Warendorf, 2005. Ooggetuigen. Fotografie, Alan Buckhingam, Standaard, 2005. Boeken met mooie foto’s: Bedreigde dieren. Ontdek de wereld van dieren in het woud, de oceaan en het gebergte, Andrea Mills, Lannoo, 2005. De toekomst van onze aarde aan kinderen verteld,Yann Arthus-Bertrand, Lannoo, 2004. De zee aan kinderen verteld, Philip Plisson, Lannoo, 2003. Dieren aan kinderen verteld, Steve Bloom, Christian Havard en Emmanuelle Zicot, Lannoo, 2005. Familie in de hele wereld, Sophie Furlaud en Pierre Verbourd, Biblion, 2003. Mijn eerste wereldatlas, Benoït Delalandre en Jérémy Clapin, Lannoo, 2006. Vulkanen aan kinderen verteld, Philippe Bourseiller, Lannoo, 2003.
146
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
Lestip 2 De club van lelijke kinderen De club van lelijke kinderen Koos Meinderts en Annette Fienieg (ill.) Ploegsma, 2004
Eindtermen - De leerlingen kunnen spelvormen waarnemen en inzien dat de juiste verhouding tussen woord en beweging de expressie kan vergroten (Muzische Vorming, Drama, 3.2). - De leerlingen kunnen geconcentreerd luisteren naar een gesproken tekst (verteld of voorgelezen) en die mondeling, schriftelijk, beeldend of dramatisch weergeven (Muzische vorming, Drama, 3.3). - De leerlingen kunnen ervaringen, gevoelens, ideeën, fantasieën… uiten in spel (Muzische vorming, Drama, 3.5). - De leerlingen kunnen een aan de speelsituatie aangepaste spreektechniek ontwikkelen (articulatie, adembeheersing, tempo, toonhoogte) en verschillende verbale en non-verbale spelvormen improviseren (Muzische vorming, Drama, 3.6). - De leerlingen kunnen vertrouwen op hun eigen expressiemogelijkheden en durven hun creatieve uitingen tonen (Muzische vorming, Attitudes, 6.4).
Over de auteur De Nederlandse Koos Meinderts (°1953) maakte in 1983 zijn debuut als schrijver met het kinderboek Mooi meegenomen (Ploegsma). Naast prentenboeken zoals De vuurtoren (Lemniscaat) en boeken voor beginnende lezers schrijft hij fantasievolle verhalen voor lezers vanaf een jaar of negen. De tekeningen in zijn boeken zijn bijna altijd van de hand van zijn vrouw Annette Fienieg. Koos Meinderts schrijft ook veel liedjes, zowel voor kinderen als voor volwassenen. Hij levert bijvoorbeeld regelmatig bijdragen aan Kinderen voor Kinderen.
Over de illustrator Annette Fienieg (°1959) volgde eerst modeontwerpen aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Utrecht. Toen ze inzag dat dat niet haar ding was,
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
| 147
koos ze voor de afdeling grafiek. Om geld bij te verdienen, nam ze illustratieopdrachten aan voor kleinere tijdschriften. Toen ze Koos Meinderts tegenkwam, die net als schrijver begon, besloten ze samen een boek te maken. In 1986 maakte ze voor het eerst illustraties bij Spin in de Morgen van Koos Meinderts. De illustraties van Fienieg zijn helder en fijntjes. Haar tekeningen verklappen nooit de clou van het verhaal, maar laten ruimte voor de verbeelding van de lezer.
Over het boek Op zekere dag geeft Generaal Isimo het bevel om alle lelijke kinderen op te pakken.Vrolijk versierde bussen rijden langs alle scholen om de kinderen op te halen. In één van de bussen zitten Paul die enorme flaporen heeft en Ellen die een kaal hoofd heeft. De twee ontsnappen en vinden onderdak in de boerderij van meneer Van Dijk en mevrouw Van Soest. Een journalist die zich hardop afvraagt of er geen sprake is van discriminatie verliest prompt zijn baan. Hij richt een nieuwe krant op. De moeder van Paul gaat dagelijks betogen voor de regeringsflat van generaal Isimo en elke dag sluiten meer en meer moeders aan bij haar protest. De opa van Paul zoekt en vindt zijn kleinzoon. Samen broeden ze een plan uit om alle zogenaamd lelijke kinderen te bevrijden. Mevrouw Van Soest blijkt een bijzonder verleden te hebben dat ze gebruikt om hen daarbij te helpen.
Aan de slag Voor het lezen Ga zelf voor de klas bij de affiche van de Jeugdboekenweek staan, schuif je bescheidenheid aan de kant en vertel aan je leerlingen wat je mooi vindt aan jezelf.Vraag vervolgens aan je leerlingen om een lijstje te maken van tien dingen die ze mooi vinden aan zichzelf. Ze kiezen zelf of daar vooral uiterlijke of innerlijke dingen moeten opstaan of een mix van beide. Daarna toon je de cover en de titel van De club van lelijke kinderen.
Tijdens het lezen In deze paragraaf staan we telkens stil bij enkele passages in het boek. We suggereren ook telkens een aantal vragen en kleine verwerkingsopdrachten die het verhaalbegrip bij de leerlingen kunnen bevorderen.
148
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
hoofdstuk 1 – een extra journaal Lees de eerste alinea waarin generaal Isimo in een extra journaal aankondigt dat alle lelijke kinderen van het land zullen worden opgepakt. Ga na hoe jouw klas daarop reageert: - “Hoe bepaalt generaal Isimo wat lelijk is?” - “Hoe bepaal jij wat mooi en lelijk is?” - “Van wie leer jij wat mooi en lelijk is?” Schrijf de antwoorden op de laatste vragen in twee kolommen op het bord. De ene kolom – de zogenaamde ‘Generaal Isimo’-kolom bevat de antwoorden van leerlingen die het oordeel over mooi en lelijk buiten zichzelf zoeken (en die hun antwoord bijvoorbeeld laten afhangen van de media, van vrienden, van familie,…). De antwoorden van de leerlingen die zelf beslissen over wat mooi en lelijk is, schrijven we in de andere kolom.Vraag je leerlingen ook voor deze kolom een naam te bedenken. Komen er weinig of geen antwoorden die in deze kolom thuishoren, vraag dan of ze kunnen achterhalen waar jij daarstraks voor je opsomming je inspiratie haalde. Laat de leerlingen nu plaatsnemen voor de kolom die ze het beste kunnen ‘controleren’. De bijkomende vragen kunnen hen daarbij helpen: - “Heb je controle over de media?” - “Kun je zelf veranderen wat ze op televisie, in boekjes, film… zeggen?” - “Heb je controle over wat broers en zussen zeggen, over wat op de speelplaats gezegd wordt?” - “Wat is eigenlijk het enige dat je zelf kunt controleren?” Wellicht komt je klas tot de slotsom dat je zelf de enige bent over wie je controle kunt uitoefenen. Als je jezelf echt mooi vindt, dan raakt het je minder wat anderen over je uiterlijk vinden. Na deze denkoefening lees je het volledige hoofdstuk. Dit hoofdstuk laat zich makkelijk opdelen in verschillende scènes met een duidelijk aangegeven tijd en ruimte. Zoek samen met je klas hoe je de verschillende scènes als één begrijpelijk toneelfragment kunt neerzetten. Ga telkens na waar de scène zich afspeelt, wanneer, wie er in de scène meespeelt, wat er zich afspeelt binnen die scène en wat er gezegd kan worden. Je baseert je uiteraard zo veel mogelijk op de tekst uit het boek. - Scène 1: woonkamer met televisietoestel; extra journaal met als afsluiter “Ik heb gezegd. Punt uit!” - Scène 2: duizenden woonkamers, oorverdovend lawaai met verschillende stemmen die door elkaar roepen: “De generaal is gek geworden!”, “Het werd tijd!”, “Voor mijn part zetten ze in één moeite door álle kinderen achter slot en grendel!”, “Is het niet wat vroeg in het jaar voor een 1-aprilgrap?” en “Ze doen maar. Ik heb geen kinderen.” - Scène 3: het café - Scène 4: de wachtkamer van de dokter - Scène 5: de supermarkt - Scène 6: de kranten, radio en televisie hullen zich in stilzwijgen Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
| 149
- Scène 7: één week later gaat alles terug zijn gewone gangetje - Scène 8: het hele land krijgt een brief in de bus van generaal Isimo. Je leerlingen zullen af en toe de nodige creativiteit aan de dag moeten leggen. Confronteer hen met volgende problemen: - “Hoe geef je zonder woorden aan dat scène 4 zich in een wachtkamer afspeelt?” - “Hoe maak je op een originele manier duidelijk dat er niets gezegd en geschreven wordt?” - “Hoe geef je aan dat er een week verstreken is?” Als de volledige klasgroep te groot is voor de drama-opdracht, kun je een ander groepje samen een brief laten verzinnen die Generaal Isimo naar alle gezinnen stuurt: - “Welke aanspreking is gepast voor zo’n brief?” - “Is het een lange of een korte brief?” - “Wat moet er zeker instaan?” - “Wat mag er zeker niet instaan?” Als de klas gebeten is door het boek, kun je ervoor kiezen om het verder voor te lezen. Je kunt een aantal vrijwilligers ook vragen om thuis een hoofdstuk te lezen en in de klas hoofdstuk per hoofdstuk te vertellen hoe het verhaal verder verloopt. hoofdstuk 16 – naar de hertenkamp Lees het fragment op pagina 99 voor: “Bedoel je zoiets als: ik ben kaal, nou en? Moet ik daarom mijn hele leven een pruik dragen? Onder mijn pruik blijf ik toch kaal. Weg met die pruik! En als iemand jouw kale kop lelijk wil noemen, dan gaat-ie zijn gang maar. Dan vind jij lelijk een mooi woord, bedoel je dat?” Vertrek van dat fragment voor alweer een kringgesprek over ‘mooi’ en ‘lelijk’: - “Kun je met je eigen woorden zeggen wat Van Dijk met dit fragment bedoelt?” - “Lukt het jou om te blijven geloven in jezelf als iemand anders je lelijk noemt? Altijd? Nooit?” - “Als mensen over zichzelf denken dat ze lelijk of dom zijn, merk je dat aan hun gedrag? Hoe?” - “Als je over jezelf denkt dat je mooi en slim bent, wat gebeurt er dán met je? Hoe gedraag je je? Hoe zie je er dan uit? Hoe is je houding?”
Na het lezen Het gesprek naar aanleiding van Hoofdstuk 16 uit De club van lelijke kinderen kan leiden tot een aantal tips om positiever over jezelf te denken, om meer in jezelf te geloven. Die tips gebruik je om de tekst van het lied Ruimtevaarder van Kommil Foo te herschrijven. Het lied beschrijft op een grappige en ontroerende manier hoe een jongen wraak neemt op meester Frank die hem 150
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
steeds op zijn kop zit. Je kunt de tekst en muziek vinden op de website van het cabaretgezelschap www.kommilfoo.be; ga naar ‘Geluid en teksten’, klik vervolgens op ‘Het beste live’ en tot slot op ‘Cd2’. Geef een kopie van de tekst aan elke leerling en luister samen naar het volledige liedje. Stel daarna enkele vragen: - “Welke oplossingen vindt ‘De ruimtevaarder’ om meester Frank te straffen?” - “Herken je jezelf in het lied?” - “Kun je de jongen uit het lied tips geven om zichzelf beter in zijn vel te voelen?” Die tips vormen het uitgangspunt voor een nieuwe songtekst van de Ruimtevaarder. De tekst van de eerste strofe pas je zelf al aan: “Meester Frank, ik kom morgen naar school/ en ook overmorgen/ en ook de week die komt, ja ook de maand die volgt/ ik zal gewoon blijven komen.” Daarna vullen de kinderen aan. De aanvullingen noteer je zelf zodat zwakkere lezers en schrijvers zich niet in hun ideeën geremd hoeven te voelen. Op de website vind je ook de akkoorden voor Ruimtevaarder. Als jij of een van je leerlingen gitaar kan spelen ter begeleiding, kun je de nieuwe songtekst ook zingen.
Bibliografie Vertel eens: kinderen, lezen en praten, Aidan Chambers, Biblion, 2002.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
| 151
Lestip 3 Kijken naar muziek Kijken naar muziek William Lach Lemniscaat, 2006
Eindtermen - De leerlingen kunnen tactiele, visuele impressies, ervaringen, gevoelens en fantasieën op een beeldende manier weergeven (Muzische vorming, Beeld, 1.6). - De leerlingen zijn bereid te reflecteren over gebruikte luister-, spreek-, leesen schrijfstrategieën (Nederlands, Taalbeschouwing, 6.2).
Over de auteur De Amerikaanse William Lach werkt als hoofdredacteur bij het Metropolitan Museum of Art. Hij heeft verschillende kunstboeken geschreven die zeer goed zijn ontvangen, onder andere over Vincent van Gogh.
Over het boek Voor Kijken naar muziek zijn dertien beeldende muziekstukken op cd samen gebracht. Elk muziekfragment werd gekoppeld aan een kunstwerk uit het Metropolitan Museum of Art. Zo kun je bijvoorbeeld de schaatsers op het levendige winterlandschap van Brueghel hun achtjes horen draaien op De winter van Vivaldi. De muziekfragmenten en reproducties zijn met zoveel zorg uitgezocht en bij elkaar gebracht dat je het gevoel krijgt dat beeldende kunst en muziek als vanzelf combineren. Het boek begint met een duidelijk overzicht van houten, koperen en slaginstrumenten. Het boek wordt afgesloten met informatie en weetjes over alle kunstenaars, componisten en hun werk. Kijken naar muziek is didactisch zo logisch en fijn opgebouwd dat je er meteen mee aan de slag kunt, ook als je zelf niet muzikaal bent aangelegd. Dit boek laat je leerlingen eerste stappen zetten in een speelse analyse van muziek en kleur. Daarnaast opent het de wereld van stemmingen en emoties achter kleuren en noten.
152
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
Aan de slag Voor het lezen Beluister de eerste track, The flight of the bumble bee, van de cd bij Kijken naar muziek. Geef je leerlingen vooraf de opdracht om tijdens het stuk in stilte een aantal kernwoorden op te schrijven die de muziek bij hen oproept. Daarna overloop je hun lijstjes. Zit er een hommel bij? Die kun je dan meteen in verband brengen met het fragment dat ze zonet beluisterden. Als een leerling de muziekinstrumenten heeft benoemd, ben je meteen bij het begin van het boek aanbeland.
Tijdens het lezen music maestro Bundel kleurenkopies uit Kijken naar muziek – de infopagina’s over de muziekinstrumenten en de uitleg over de schilderijen – tot een dun infoboekje voor iedere leerling. Laat hen erin snuisteren en kijken, terwijl je ondertussen de cd opzet. Als ze willen, kunnen ze de tekst bij de instrumenten die ze kennen, voorlezen. De tekst is echter niet makkelijk, dus jouw hulp zal welkom zijn. Als ze geboeid zijn door de muziek of een instrument in het bijzonder, kijk dan samen op www.digischool.nl/mu. Als je klikt op ‘leerlingen’ en vervolgens op ‘instrumenten’ krijg je de beschrijving van 56 instrumenten gaande van accordeon tot zangstem. Elke leerling die spontaan een instrument wil meebrengen en bespelen voor de klas, mag uiteraard zijn gang gaan. emotionele basiswoordenschat Kijken naar muziek verbindt kunstwerken met muziek. Het vinden van gepaste woorden voor de beschrijving en beoordeling van zowel kunstwerken als muziekfragmenten vraagt extra training. Woorden als ‘mooi’, ‘snel’, ‘luid’,… kun je de leerlingen leren verfijnen. Dat kun je doen door hun emotionele basiswoordenschat gericht uit te breiden. De grootte van die woordenschat bepaalt immers in belangrijke mate de rijkdom en de genuanceerdheid van hun beoordeling. Maak een grote kring. Kies een willekeurig schilderij uit het boek en leg het in het midden. Zet ook de bijbehorende track van de cd op. Geef hen voldoende tijd om elk voor zich losse woorden, bij voorkeur bijvoeglijke naamwoorden, te noteren, die bij de muziek passen. Daarna zetten ze zich per twee en lezen ze hun woordenlijstje aan elkaar voor. Laat hen tegengestelde woorden voor elkaars lijstjes zoeken. Op die manier krijg je een overzicht van verschillende dimensionale bijvoeglijke naamwoorden, bijvoorbeeld: - stil _____________________ luid - snel ____________________ traag - rustig ___________________ opgewonden - levendig _________________ saai -… Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
| 153
Beluister de track opnieuw en vraag hen op de schaal die ze zelf ontworpen hebben kruisjes toe te kennen aan het muziekfragment. Op die manier spreken ze een verfijnder waardeoordeel uit over de muziek. De leerlingen gebruiken elk een andere kleur zodat ze eventuele subjectieve verschillen duidelijk kunnen waarnemen. Herhaal de oefening met een aantal nieuwe fragmenten.
Na het lezen het muziekinstrumentenmuseum Gaat jullie schoolreis dit jaar richting Brussel, breng dan zeker een bezoek aan het Muziekinstrumentenmuseum (www.mim.fgov.be). Het museum beheert een wereldcollectie aan muziekinstrumenten, zowel historische als hedendaagse. Het MIM biedt ook speciale programma’s voor kinderen aan. Het gebouw ligt op de Hofberg in één van de mooiste artnouveaupanden van Brussel. schilderen op muziek Kies een nieuwe track op de cd uit. Zorg voor acrylverf of waskrijtjes en grote vellen blanco papier. Zet de muziek een eerste keer op terwijl iedereen met gesloten ogen luistert. Bij de tweede beluistering van het fragment neemt iedereen in stilte een penseel of een waskrijtje waarmee hij een schilderij of tekening maakt. Je kunt de leerlingen vrij laten experimenteren of hen de opdracht geven één instrument al schilderend of al tekenend te volgen. Ze mogen zich ook laten inspireren door een bepaalde emotie die de muziek bij hen oproept. De schilderijen of tekeningen moeten niet figuratief zijn en mogen bestaan uit louter lijnen en kleuren. Geef de kunstwerkjes achteraf een mooie plek in de klas of de school.
Bibliografie Over muziek Kritisch luisteren naar muziek, Mark Reybrouck, uit: Ouverture (4), 1993. Inspirerende boeken De dans van de drummers, Hans Hagen en Philip Hopman (ill.),Van Goor, 2003. De kleine Mozart op wereldreis, Sanne De Bakke en Mark Janssen (ill.),Van Goor, 2004. De toverfluit.W.A. Mozart, Frank Groothof en Karst-Janneke Rogaar (ill.), Nieuw Amsterdam, 2006. Hector Berlioz, Christian Wasselin en Charlotte Voake (ill.), Lannoo, 2000. Het carnaval der dieren, Philip de Vos en Piet Grobler (ill.), Lemniscaat, 1999. Johann Sebastian Bach, Paule du Bouchet en Charlotte Voake (ill.), Lannoo, 2000. Ludwig van Beethoven,Yann Walcker en Charlotte Voake (ill.), Lannoo, 2000. Oooooh! Van opera, Koen Crucke en Ingrid Godon (ill.), De Eenhoorn, 2007. Wolfgang Amadeus Mozart,Yann Walcker en Charlotte Voake (ill.), Lannoo, 2000. 154
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
Lestip 4 Meisjes om te zoenen Meisjes om te zoenen Maranke Rinck en Martijn van der Linden (ill.) Lemniscaat, 2007
Eindtermen - De leerlingen kunnen ervaringen, gevoelens, ideeën, fantasieën… uiten in spel (Muzische vorming, Drama, 3.5). - De leerlingen kunnen een aan de speelsituatie aangepaste spreektechniek ontwikkelen (articulatie, adembeheersing, tempo, toonhoogte) en verschillende verbale en non-verbale spelvormen improviseren (Muzische vorming, Drama, 3.6). - De leerlingen kunnen een eenvoudig bewegingsverhaal opbouwen met als vertrekpunt iets wat gehoord, gezien, gelezen, gevoeld of meegemaakt wordt (Muzische Vorming, Beweging, 4.2). - De leerlingen kunnen vertrouwen op hun eigen expressiemogelijkheden en durven hun creatieve uitingen tonen (Muzische vorming, Attitudes, 6.4). - De leerlingen kunnen respect betonen voor uitingen van leeftijdsgenoten, behorend tot eigen en andere culturen (Muzische vorming, Attitudes, 6.5).
Over de auteur De Nederlandse Maranke Rinck (°1976) is docent communicatieve en sociale vaardigheden in de lerarenopleiding. Daarnaast schrijft ze verhalen. Haar eerste boek Het prinsenkind (Lemniscaat) was een groot succes. Het idee voor het boek ontstond toen zij bij het vrij werk van haar vriend Martijn van der Linden verhalen ging schrijven. Meisjes om te zoenen (Lemniscaat) dat ze opnieuw samen met hem maakte, is het vervolg.
Over de illustrator De Nederlandse illustrator Martijn van der Linden (°1979) wilde als kind al tekenaar worden. In 2001 studeerde hij af aan de Willem de Kooning Academie in Rotterdam, waar hij de richting illustratie volgde. In zijn derde jaar publiceerde hij samen met Maranke Rinck Het prinsenkind. Tegenwoordig werkt hij voor veel verschillende uitgeverijen. Hij maakt omslagen, prentenLestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
| 155
boeken en binnenwerk (bijvoorbeeld voor Cheffie bijt door van Kaat Vrancken, Querido).
Over het boek Meisjes om te zoenen is een extra groot prentenboek met illustraties van formaat. Elke tekening is een pareltje op zich waarin je telkens weer nieuwe details kunt ontdekken. De kikker in dit verhaal wil tot prins gekust worden. Alle huwbare meisjes worden uitgenodigd in het paleis en die kans laten ze niet liggen. Zonder uitzondering hebben de kolibrie, de egel, het nijlpaard, de zwarte kat en vele anderen zich opgetut en dingen ze naar de titel de liefste te zijn. Een feest van visuele details volgt. Ivoren haarpinnen, opzichtige oorringen, glimmend opgepoetste pootringen van goud, een beschilderde huid, uitbundige kettingen met schelpen en slagtanden, mutsjes van aan elkaar genaaide edelstenen en zilveren armbandjes sieren de personages in het boek. Naast de prenten boeit ook het verhaal: dieren van vlees en bloed tonen binnen de competitieve context een waaier van mooie en minder mooie eigenschappen. De kikker die overweldigd is door zoveel moois en liefs, zorgt met zijn oordeel over de verschillende dieren voor een verrassend einde.
Aan de slag Voor het lezen g rabbeldoos Maak een grabbeldoos met allerlei voorwerpen, illustraties, briefjes en anekdotes die verwijzen naar het verhaal van Meisjes om te zoenen. Die kun je gebruiken om de leerlingen nieuwsgierig te maken naar het verhaal. Het boek komt zo al fantaserend tot leven nog voor ze het gelezen hebben of het voorgelezen krijgen. Tijdens het lezen kunnen ze stapsgewijs hun verwachtingen over het verdere verloop van het verhaal formuleren en eventueel aanpassen. Enkele ideeën voor de grabbeldoos zijn de volgende: - een kikkerknuffel of een afbeelding van een kikker; - een glazen bol; - een kroon; - een kus (een tekening van twee rode lippen); - juwelen; - een afbeelding van alle dieren die de revue passeren in het boek (een kolibrie, een nijlpaard, twee vossen, een griel (lang leve het internet!), een renrat, een zwarte kat, een jan-van-gent, een ijsbeer, een egel en een konijn); -… 156
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
Laat ieder kind om beurt iets uit de grabbeldoos nemen en hun voorwerp beschrijven. Je kunt met de beschrijvingen associatief een verhaal maken. Na de eerste drie beschrijvingen fantaseert een leerling een verhaal waarin de drie voorwerpen een rol spelen. Na de volgende drie beschrijvingen breit een andere leerling een vervolg aan het verhaal. Heb je een erg extraverte klas dan kun je met de elementen uit de grabbeldoos een levend theater maken. De eerste leerling die wat uit de doos heeft genomen, gaat op het podium staan en zegt bijvoorbeeld: “Ik ben Rik de Kolibrie.” De volgende leerling die de kroon heeft gegrabbeld, gaat naast de kolibrie staan en vult aan: “Jij bent maar een kolibrie in mijn koninkrijk want ik ben de koning.” Ga zo door tot alle personages ten tonele zijn verschenen. Beperk de spreektijd van elke speler en vat op geregelde tijdstippen de wendingen samen met de stem van een toneelverteller, bijvoorbeeld: “Grote hilariteit onder de dieren want er dient gekust te worden in dit stuk.” Na deze vertel- of dramaopdracht laat je de cover van Meisjes om te zoenen zien.
Tijdens het lezen koorlezen en vertelpantomime Kopieer de teksten uit Meisjes om te zoenen voor iedere leerling. Dit is immers een fijn boek om te koorlezen. Koorlezen ondersteunt het lezen van zwakkere lezers en zorgt ervoor dat ze geen last hebben van schaamte tijdens het voorlezen. Lees een hoofdstuk samen in koor. Vraag nadien wie het desbetreffende dier wil uitbeelden zonder woorden (cf. pantomime), terwijl jij met de rest van de klas de tekst nog een tweede keer koorleest. Bij vertelpantomime wordt het verhaal verteld door een of meerdere vertellers en wordt het tegelijkertijd door een of meerdere kinderen uitgebeeld. Het is een werkvorm die de kinderen veiligheid biedt omdat ze nooit het gevoel hebben dat het verkeerd is wat ze doen. Hun pantomimespel volgt immers de aanwijzingen van de verteller(s). Binnen het kader van de verteller kunnen ze wel hun fantasie de vrije loop laten. De mimespeler maakt gebruik van het hele lichaam zonder de stem te gebruiken. De aanwijzingen in de tekst worden nagebootst en uitvergroot. Het wordt extra leuk als je wat juwelen, sjaals en een kroon voorziet waaruit ze mogen kiezen voor de pantomime.
Na het lezen en dans ! De dieren in Meisjes om te zoenen kun je gebruiken in een bewegingsles. Op die manier kan er ook een turnleerkracht betrokken worden bij de Jeugdboekenweek. Zorg voor opwarming en wat gewenning door de kinderen eerst vrij te laten bewegen op bijvoorbeeld Sing it back van Moloko. Als jij in je handen klapt, Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
| 157
staan ze stil als een standbeeld. Herhaal die oefening een paar keer. Nadien kun je de oefening uitbreiden door één lichaamsdeel te noemen dat ze nog wel mogen bewegen: de rechterarm, het hoofd, de linkerknie… Na deze opwarming zijn ze klaar om de dieren uit Meisjes om te zoenen al dansend na te bootsen. Leg eerst muziek op die eerder uitnodigt om op handen en voeten te bewegen. Inspirerende muziektips vind je in de bibliografie bij deze lestips. Geef de opdracht hierop te bewegen als een beer of als een nijlpaard. De bewegingen zijn grof en zwaar. Daarna volgt muziek die past bij de kat, de renrat, de vossen en de egel. Deze dieren inspireren hen misschien ook tot bewegingen dichter bij de grond, maar de bewegingen mogen verfijnder. Daarna ga je over tot zweveriger muziek waarop ze vogels kunnen nabootsen. Let er op dat ze daarbij ook hun armen voldoende bewegen, zowel in de breedte als in de hoogte. Op meer opzwepende muziek laat je hen springen als kikkers. g rabbeldoos bis Ook na het lezen kan het werken met de grabbeldoos prettig zijn. Je kunt het verhaal laten navertellen met het materiaal uit de doos. Dit geeft zwakkere lezers of sprekers een opstapje om gemakkelijker iets over een verhaal of een personage te vertellen.
Bibliografie Alegria, uit: Pure Music 3, Cirque du Soleil. Broad Daylight, uit: Ghostboy, Gabriel Rios. Can’t get you out of my head, uit: Fever, Kylie Minogue. Ik hou van u, uit: Manneke Pis, Noordkaap. La Vita è Bella, uit: Blue touches blue, Noa. Lazzi, uit: Royal Dance, Guem. Leesrijk school- en klasklimaat, diverse auteurs, Garant, 2002. Pata Pata, uit: Pata Pata, Miriam Makeba. Sing it back, uit: Things to make and do, Moloko.
158
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
Lestip 5 Slaaf Kindje Slaaf Slaaf Kindje Slaaf Dolf Verroen en Veronica Nahmias (ill.) Abimo, 2006
Eindtermen - De leerlingen kunnen de informatie achterhalen in voor hen bestemde instructies van gevarieerde aard (Nederlands, Lezen, 3.1). - De leerlingen kunnen de informatie ordenen die voorkomt in voor hen bestemde school- en studieteksten en instructies bij schoolopdrachten (Nederlands, Lezen, 3.4). - De leerlingen kunnen voor een gekend persoon een verslag schrijven van een verhaal, een gebeurtenis, een informatieve tekst (Nederlands, Schrijven, 4.4). - De leerlingen kunnen voor het realiseren van de eindtermen Nederlands bovendien hun teksten verzorgen rekening houden met handschrift en layout en spellingsafspraken en spellingsregels toepassen (Nederlands, Schrijven, 4.7). - De leerlingen kunnen samenwerken met anderen, zonder onderscheid van sociale achtergrond, geslacht of etnische origine (Sociale vaardigheden, Samenwerking, 3).
Over de auteur De Nederlander Dolf Verroen (°1928) is auteur van wel bijna honderd kinderen jeugdboeken. Hij heeft zowel voor (zeer) jonge als voor oudere kinderen geschreven. Daarnaast heeft hij ook ook veel kinderboeken vertaald. In zijn eigen werk kiest Verroen altijd partij voor het kind. Zijn onderwerpen sluiten aan bij wat kinderen bezighoudt. Hij wil hen helpen de wereld te begrijpen en hun angsten te overwinnen. Hij maakt daarbij ook vaak gebruik van de fantasie. Verroen ontving een Zilveren Griffel voor De kat in de gordijnen (Leopold), voor Hoe weet jij dat nou? (Leopold) en voor Een leeuw met lange tanden (Leopold).Voor Slaaf Kindje Slaaf (Abimo) ontving hij de Deutsche Jugendliteraturpreis 2006.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
| 159
Over de illustrator Veronica Nahmias (°1968) is geboren in Roemenië. Op jonge leeftijd verhuisde ze met haar ouders naar Engeland, waar ze verschillende jaren in Londen woonde, voordat ze zich definitief in Nederland vestigde. Ze studeerde kunst aan de Kunstacademie in Tilburg en later aan de Rijksacademie in Amsterdam. Nadat ze een aantal jaar kunstleerkracht was, besliste ze om zich te specialiseren in het illustreren van kinderboeken.
Over het boek Maria woont in een mooi huis op een plantage waar negerslaven het werk doen. Ze viert haar twaalfde verjaardag met een groot feest en mooie geschenken. Haar mooiste cadeau wordt naar binnen gedragen op een zilveren schaal met een deksel. Als papa het deksel eraf haalt komt een kleine, donkere jongen tevoorschijn: Koko. Maria’s eerste eigen slaaf! Hij moet alles voor haar doen. Toch is ze vaak niet tevreden. Ze droomt zelf van haar onbereikbare neef Lukas en ontdekt dat niet alles is wat het lijkt wanneer ze na een tijdje een nieuwe slavin krijgt. Slaaf Kindje Slaaf bestaat uit veertig bevreemdende scènes uit het koloniale plantageleven. Het is in heel eenvoudige, korte zinnen geschreven. De zinnen staan heel ruim op het blad en elke zin krijgt een nieuwe regel. De talrijke illustraties zijn sober, maar vullen de sfeer van het verhaal perfect aan. De verwaande, misprijzende manier waarop de plantagehouders over hun slaven spreken is voor een hedendaags lezer ondenkbaar. Nog schokkender dan de gebeurtenissen zelf is de toon waarop Maria er verslag van doet. In korte, stellige zinnen vertelt ze haast emotieloos en zonder enige vorm van zelfreflectie over de manier waarop haar familie de slaven behandelt. Een boek dat beklijft, al kent het geen happy ending.
Aan de slag Voor het lezen waarnemen versus interpreteren We gaven al aan dat de haast objectieve, weinig reflectieve toon waarin Maria haar verhaal vertelt, voor een shockeffect zorgt bij de lezer. Maria gaat immers niet verder dan de objectieve waarneming van de nochtans gruwelijke gebeurtenissen op de plantage. Het verschil tussen objectieve waarneming en subjectieve interpretatie kun je verwerken tot een voorbereidende opdracht voor Slaaf Kindje Slaaf.
160
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
Hou de titel van het boek nog even geheim en toon de eerste prent waarop Maria zit en Koko vanuit haar ooghoeken bekijkt, terwijl hij een dienblad met twee glazen brengt.Vraag de kinderen wat ze zien op de tekening (cf. een blank meisje, zitten, een zwart jongetje, een dienblad, twee glazen,…). Zorg ervoor dat ze enkel objectieve beschrijvingen geven. Een neutrale waarnemer verwoordt enkel wat hij letterlijk kan zien of horen. Als je leerlingen iets benoemen wat ze strikt genomen niet uit de tekening kunnen afleiden, wijs je hen op het verschil tussen waarnemen en interpreteren en vraag je de leerling wat hij ziet opnieuw te formuleren. Nadien mogen ze de objectieve waarnemingen interpreteren. Je geeft hen voldoende tijd om te raden en fantaseren waarover het verhaal kan gaan op basis van de tekening. Maak een lijstje van mogelijke thema’s en verhaallijnen die ze aanhalen. Als het woord ‘slavernij’ aan bod komt, toon je de cover van Slaaf Kindje Slaaf en lees je de titel voor. Neem een groot blad, hang het op aan het bord en noteer de vraag: “Wat weten nu over slavernij?” Je noteert de resultaten van de brainstorm, zonder zelf bij te sturen. g roepswerk rond slavernij Laat je klas de tijd om in groepjes de ideeën uit de brainstorm van de vorige opdracht te toetsen aan objectieve informatie over slavernij. Jij zorgt voor informatieve boeken uit de bib (of enkele betrouwbare websites als je internet in de klas hebt). Elk groepje stelt een schrijver aan die in puntjes noteert wat ze aan de weet komen over slavernij. De schrijver maakt drie lijstjes: ‘Wat we al wisten’, ‘Nieuwe informatie’ en ‘Informatie die we moeten aanpassen’. Als het opzoekwerk ten einde is, hang je een tweede blad aan het bord waar je drie kolommen maakt die overeen komen met de titels van hun lijstjes. Noteer hun bevindingen. Bij de opdracht onder ‘Tijdens het lezen’ lees je hoe je verder met die bevindingen aan de slag kunt.
Tijdens het lezen verzonnen en toch echt gebeurd Het bijzondere aan Slaaf Kindje Slaaf is Dolf Verroens persoonlijke betrokkenheid bij het thema, zo kun je lezen in het nawoord. Lees daarom het nawoord voor aan de klas.Verklaar de moeilijke woorden en situeer landen en steden eventueel op een landkaart of een wereldbol. Sta even stil bij een van de laatste zinnen in het nawoord: “Alle mensen in dat verhaal zijn verzonnen, ik weet niet waar het zich afspeelt, toch is alles echt gebeurd.” (p.xcv). - “Waarom zegt de auteur dat alles verzonnen is en toch echt gebeurd?” - “Wat bedoelt de auteur daarmee?” - “Kun je de link leggen met de geschiedenis van de slavernij na je opzoekwerk?”
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
| 161
- “Ken je nog andere verhalen waarin de auteur zich voor zijn boek baseert op een waar gebeurd verhaal?” brief aan dolf verroen – voorbereiding Dit boek nodigt iedere lezer uit om zelf diep na te denken, na te voelen en te oordelen. Als je iedere leerling die gevoelens en bedenkingen laat noteren, verzamel je een schat aan informatie om later in een brief te delen met Dolf Verroen. Maak een schema waarin je de 40 hoofdstukjes kunt voorlezen aan de klas. Na elke voorleessessie, laat je even stilte. Laat je leerlingen dan vertellen wat hen opvalt bij het hoofdstukje. Enerzijds besteed je aandacht aan wat ze erbij denken of de vragen die ze erbij stellen (bv.: “Een kind mag zich toch niet boven een ander kind zetten?”). Daarnaast vraag je hen ook de gevoelens bij elk hoofdstuk (bv.: verbijstering, (plaatsvervangende) schaamte, sympathie, antipathie, een ongemakkelijk gevoel). Je noteert telkens alle bevindingen op een grote flap.
Na het lezen nabespreking Slaaf Kindje Slaaf is een verrassende keuze voor een Jeugdboekenweek die het thema ‘Mooi’ centraal stelt. Dit boek valt immers niet automatisch onder de noemer ‘mooi’. De spanning tussen de vormelijke schoonheid van het boek enerzijds en het schrijnende thema van het boek anderzijds kan aanleiding geven tot een boeiende klasdiscussie. - “Vonden jullie het een mooi boek? Wat vond je precies mooi aan het boek?” - “Wat vond je niet mooi aan het boek?” - “Zijn er tijdens het lezen woorden of zinnen opgevallen die je mooi vond?” - “Als de schrijver zou vragen wat er anders of beter zou kunnen aan het boek, wat zou je dan zeggen?” - “Welk personage boeide jou het meest?” - “Mocht dit boek verfilmd worden welke rol zou je dan het liefst spelen?” Vat de antwoorden klassikaal samen en schrijf ze op. Die kunnen de leerlingen later gebruiken voor de brief aan Dolf Verroen. brief aan dolf verroen Zowel voor, tijdens als na het lezen hebben de leerlingen een boel informatie verzameld over Slaaf Kindje Slaaf (bv.: Wat het boek hen geleerd heeft, wat hen is opgevallen en wat ze bij het boek voelden). Laat de leerlingen met die informatie een mooie brief aan de auteur maken. Eerst sta je klassikaal stil bij de vormgeving van de brief: - “Wil je de brief uittypen of schrijven?”
162
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
- “Wil je apart werken en de verschillende brieven bundelen tot een boekje, of wil je samen één brief schrijven?” - “Welk soort papier wil je gebruiken?” Verdeel de klas daarna in groepjes. Een eerste groepje beschrijft de fase waarin ze enkel de eerste tekening uit Slaaf Kindje Slaaf hadden gezien en vertelt welk verhaal ze bij die tekening fantaseerden. Een tweede groepje beschrijft wat ze al wisten over slavernij en wat ze weten na het lezen van het boek en hun opzoekwerk. Een derde groepje noteert alle vragen en bedenkingen die zijn opgekomen bij het lezen van het boek. Een vierde groepje noteert alle emoties die het boek teweeg bracht. Een vijfde groepje brengt verslag uit van het kringgesprek. Wie wil mag een tekening maken bij het boek of een collage over slavernij om aan de brief toe te voegen. Stuur de brief op naar de uitgeverij met de vraag om hem door te sturen naar de auteur.Vertel de leerlingen er zeker bij niet te verwachten dat Dolf Verroen een brief zal terugschrijven. Als alle klassen van de Jeugdboekenweek een brief schrijven, zou hij honderden brieven moeten terugschrijven. Dat is onmogelijk. maria wordt twaalf In Slaaf Kindje Slaaf krijgt Maria een wel erg bijzonder feest voor haar twaalfde verjaardag. Sta stil bij overgangsriten van kind zijn naar volwassenheid in verschillende culturen. In sommige culturen gaat het vooral om cadeautjes, terwijl in andere culturen het rituele aspect meer in de verf wordt gezet. Benadruk dat je een voorkeur kunt hebben voor een bepaald gebruik, zonder de andere gebruiken daarom af te keuren. Wijs hen ook op de rode draad bij die overgangsfeesten: in alle culturen maken de feestvarkens zich mooi voor hun feest, ook al doen ze dat elk op hun eigen manier. romeinse cijfers De auteur gebruikt in dit boek geen Arabische, maar Romeinse cijfers als paginanummers. Het Romeinse telsysteem zou oorspronkelijk ontworpen zijn door herders die op een kerfstok bijhielden of ze met al hun schapen terug thuis waren gekomen. Later evolueerden de kerfstreepjes tot letters die uit het Romeinse alfabet werden overgenomen. Neem je leerlingen eens mee naar een bos of park. Ieder kind zoekt een dode tak en een scherp voorwerp. Laat hen verschillende zinvolle, aan de leerinhouden aangepaste, teloefeningen doen waarbij ze de resultaten enkel met het scherpe voorwerp in de tak mogen kerven. Laat hen zelf een systeem verzinnen. - “Hoeveel eiken staan er in dit park?” - “Hoeveel soorten loofbomen kunnen jullie tellen?” - “Hoeveel vierkante meter is het park bij benadering?” -…
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
| 163
Deze oefening buiten kan een opstapje zijn naar het leren van de Romeinse cijfers. Het boek vormt een mooi voorbeeld van de toepasbaarheid van Romeinse cijfers.
Bibliografie Ceremonies en Feesten. Opgroeien, Susan Behar, Koninklijk Instituut voor de Tropen, 2005. Slavernij: van Afrika naar Amerika, Christine Hatt, Corona, 1998. Verkocht, Hans Hagen en Philip Hopman (ill), Querido, 2007. Vrijgevochten, Thea Beckman, Lemniscaat, 2005.
164
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
Lestip 6 Van Ansjovis tot Zwijntje Van Ansjovis tot Zwijntje Ted van Lieshout en Sieb Posthuma (ill.) Leopold, 2006
Eindtermen - De leerlingen kunnen geconcentreerd luisteren naar een gesproken tekst (verteld of voorgelezen) en die mondeling, schriftelijk, beeldend of dramatisch weergeven (Muzische vorming, Drama, 3.3). - De leerlingen zijn bereid te reflecteren over gebruikte luister-, spreek-, leesen schrijfstrategieën (Nederlands, Taalbeschouwing, 6.2).
Over de auteur De Nederlandse auteur Ted van Lieshout (°1955) is eigenlijk vormgeverillustrator van opleiding.Voor zijn eerste jeugdroman Raafs reizend theater (Van Goor) in 1986 verscheen, ontwierp hij covers van boeken en maakte hij illustraties voor de jeugdbijlage van Vrij Nederland. Naast gedichten schrijft hij ook verhalen, prentenboeken, boeken voor beginnende lezers, liederen, toneelstukken en scenario’s voor Sesamstraat, Het Klokhuis en andere televisieseries. Hij illustreert nog steeds, ook eigen boeken. Zijn taalgebruik voelt heel natuurlijk aan. Bijna al zijn verhalen gaan over je plaats zoeken en vinden in de wereld, zegt hij zelf. Zijn werk is meermaals bekroond.
Over de illustrator Illustrator Sieb Posthuma (°1960) volgde schilderen en grafische technieken aan de Rietveld Academie. Na zijn afstuderen werkte hij als schilder, later als illustrator voor de krant, een weekblad en diverse tijdschriften. Sinds 1993 illustreert hij (kinder)boeken, maar hij maakt ook illustraties voor bijvoorbeeld Amnesty International, het Aidsfonds en de Dierenbescherming. In 2002 kreeg de illustrator een Vlag en Wimpel van de penseeljury voor zijn prentenboek Rintje (Lemniscaat), waarvoor zijn eigen hond model stond. Sinds 2001 verschijnt er in de Nederlandse krant NRC Handelsblad wekelijks
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
| 165
een verhaal over Rintje. In 2007 kreeg Posthuma een Zilveren Penseel voor Feodoor heeft zeven zussen (Gottmer) van Marjet Huiberts.
Over het boek Van Ansjovis tot Zwijntje wil kinderen het alfabet leren, maar dan toch nét iets anders. De A is hier niet van Aap maar van … Ansjovis. Of wat dacht je van de I van Invalide kip? Bij elke letter hoort een dier en een prachtig gedicht. Ted van Lieshout speelt met woorden, klanken en vormen. De gedichten zijn nu eens verdrietig, dan weer juist erg vrolijk van toon. Toegankelijke en minder toegankelijke, langere en kortere gedichten wisselen elkaar af. Bij iedere letter heeft Sieb Posthuma een tekening gemaakt. Hij maakt gebruik van verschillende technieken: knip- en plakwerk, geschilderde vlakken, inktlijnen en nog veel meer. De letters van het alfabet verwerkt hij op een originele manier in de illustraties. De kleuren van de illustraties worden aangepast aan de inhoud van het gedicht: felle kleuren voor een vrolijk gedicht, donkere kleuren bij een somber gedicht. Op het einde van het boek vertellen de auteur en de illustrator hoe de gedichtenbundel en de samenwerking tussen hen beide tot stand gekomen is.
Aan de slag Voor het lezen Als je een gedicht optimaal tot zijn recht wil laten komen, moet je het je vooraf volledig eigen maken. Lees de gedichten daarom eerst bij jezelf. Probeer de toon, de sfeer of het gevoel van het gedicht te vatten: ernstig, speels, grappig, droevig, geheimzinnig, spannend, ingetogen, rustig… Nadien pas je je tempo, intonatie, ritme en volume daaraan aan. Soms helpt het om de tekst te kopiëren zodat je accenten en pauzes kunt aanbrengen met potlood. Adempauzes in een gedicht bieden heel wat mogelijkheden tot variatie: je kunt je adem even inhouden, hoorbaar (van schrik) naar adem happen, opgelucht ademen; je kunt zuchten van opluchting, blazen van verveling,…
Tijdens het lezen Toon de cover van Van Ansjovis tot Zwijntje en lees de titel voor.Vertel de leerlingen dat het een boek is met gedichten en dat je de volgende 26 schooldagen een gedicht zal voorlezen. Eentje voor elke letter van het alfabet. Je hoeft de volgorde van het boek niet te respecteren ook al is het een ABC-
166
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
boek. Misschien sluit één van de gedichten mooi aan bij een recent stukje leerinhoud en kun je het gedicht gebruiken als opener van je les. Je kunt ook de eerste letter van de naam van een jarig kind uitkiezen. De bedoeling is zeker niet om met elk gedicht iets te doen. Kinderen moeten ook de kans krijgen om gedichten te proeven, door ernaar te luisteren of door ze zelf te lezen, zonder verplichtingen achteraf. Toon wel altijd de tekening bij het gedicht, want dat maakt dit boek wel erg bijzonder. Dichtbundels worden immers zelden zo uitgebreid en zo kleurrijk geïllustreerd.
Na het lezen driesterrengedicht Heb je een klas die van lijstjes houdt, dan kun je hen de gedichten een, twee of drie sterren laten toekennen na het (voor)lezen uit Van Ansjovis tot Zwijntje. Als je de sterren telkens noteert, heb je na 26 dagen een favoriet ‘Ansjovisgedicht’. Lees dat gedicht elke dag van de week daarna nog eens voor. Kinderen die het iets moeilijker hebben met poëzie krijgen soms zo de tijd om er alsnog van te genieten. gedichtenslang Je kunt er ook voor kiezen om je leerlingen het boek zelfstandig te laten ontdekken.Voorzie een periode waarin elk kind de tijd krijgt om het boek te lezen en te bekijken. Elk kind kiest er nadien een gedicht uit dat hij het mooiste vindt. De titel en de reden van de keuze voor dit gedicht worden op een briefje geschreven. Het briefje zelf stop in een zelf versierd rolletje waarop de naam van de leerling geschreven staat. Maak een hoofd en een staart voor de slang waartussen elk kind telkens een kleurig stukje lijf voegt. Nadien laat je hen de tijd om te ontdekken waarom de andere klasgenootjes een bepaald gedicht hebben uitgekozen. Doe je dit met meerdere dichtbundels, dan bekom je een poëtische slangenfamilie die de honger naar poëzie kan aanwakkeren. klankdecor Bij het gedicht over de bloemetjes en de bijtjes (cf. de letter B op p. 2) kun je een groepje van de klas een klankdecor laten vormen. Een klankdecor wordt gevormd door een groep kinderen die niet te luid – het moet nog verstaanbaar blijven – een constant achtergrondgeluid maken, aangepast aan de inhoud van het gedicht. De kinderen kunnen mee zoemen, brommen of kloppen. Deze opdracht kun je ook toepassen op Mug van Theo Olthuis. De volledige referenties van dit gedicht vind je in de bibliografie bij deze lestip. associaties Lees het gedicht bij de letter ‘G’ voor. Nadien schrijft iedereen de naam op van een dier. Om te voorkomen dat iedereen hetzelfde dier uitkiest, laat je
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
| 167
een lijst rondgaan waarop ieder om beurt zijn eigen naam en de naam van een dier noteert. Elk dier mag maar een keer worden opgeschreven. In groepjes zoeken de leerlingen werkwoorden die er min of meer bij passen, net zoals in het gedicht. Elk groepje leest zijn versregel hardop voor. Zo schrijft de klas samen een nieuw gedicht. Hang het uit op een plaats in de klas waar iedereen de kans heeft het later opnieuw te lezen en te beleven. poëzietafel In de bibliografie bij deze lestip vind je verscheidene titels van andere gedichtenbundels voor kinderen, evenals boeken om te werken met poëzie in de basisschool. Ook in alle andere Jeugdboekenweekpakketten zit dit jaar poëzie, waar je eveneens uit kunt plukken. Misschien inspireert het voorlezen van gedichten enkele leerlingen om meer poëzie te lezen. Slaat de poëzie bij de hele klas aan, dan kun je hen elk een eigen dichtbundel laten maken. Uit de verzameling aan kinderpoëzie in je klas mogen ze hun favoriete gedichten kopiëren en in een schrift kleven. De gedichten kunnen ze vervolgens zelf illustreren. Je kunt ook een setje ‘koelkastpoëzie’ kopen voor in de klas: woord -en lettermagneetjes die je kunt vastplakken op een metalen kast waar je leerlingen in verloren momenten vrolijke, grappige en lieve versjes mee kunnen maken.
Bibliografie Kinderpoëzie Ik snap het.Verzamelde liedjes en gedichten voor jonge kinderen, Willem Wilmink, Bert Bakker, 2006. Ik val omhoog, Shel Silverstein, De Fontein, 1998. Lampje voor de nacht, Theo Olthuis en Alice Hoogstad (ill.), Holland, 2005. Paperasje, Ienne Biemans en Jan Jutte (ill.), Nieuw Amsterdam, 2007. Rijmen en verzen, Roald Dahl, Rubinstein, 2007. Superguppie, Edward van de Vendel en Fleur van der Weel (ill.), Querido, 2003. Over werken met poëzie in de klas Het huis lijkt wel een schip. Handleiding voor het poëzieonderwijs op de basisschool, Jacques Vos, HB uitgevers, 2002.
168
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – makkelijk lezen
De Boekenzoeker in de klas
De Boekenzoeker De Boekenzoeker (www.boekenzoeker.org) is een prettig ogende en handige boekadviessite voor kinderen en volwassenen. De ontwikkeling van deze website is een initiatief van de Nederlandse Taalunie, Stichting Lezen Nederland en Stichting Lezen Vlaanderen. De Boekenzoeker helpt een keuze uit het boekenaanbod te maken en heeft als doel kinderen te verleiden tot lezen en hen nieuwe boeken te laten ontdekken en minder voor de hand liggende boeken en genres, waarmee ze minder vertrouwd zijn. De Boekenzoeker probeert boeken aan te bevelen op basis van de interesses en eigenschappen van de lezer. Op de Boekenzoeker 8+, voor kinderen uit het derde, vierde en vijfde leerjaar, is de Boekenzoekervos het centrale figuurtje, ontworpen door illustrator Sebastiaan van Doninck. Hij begeleidt de kinderen op hun zoektocht naar een goed boek. De Boekenzoeker is niet ontwikkeld als didactisch instrument, maar is wel makkelijk inpasbaar in de klascontext. Hieronder vind je achtergrondinformatie over de Boekenzoeker in het algemeen en over het gebruik ervan in de klas. Dit document richt zich op de Boekenzoeker 8+.Voor kinderen uit het zesde leerjaar en ouder is er zeer recent ook een Boekenzoeker 12+ ontwikkeld. Er bestaat ook een Boekenzoeker 15+.
Boekenaanbod De Boekenzoeker biedt een beperkte selectie van de hele boekenproductie aan. Bij de samenstelling van het boekenaanbod in de Boekenzoeker is dan ook rekening gehouden met verschillende selectiecriteria. Essentieel is de kwaliteit van de titels.Verder spelen factoren als verkrijgbaarheid (in bibliotheek of boekhandel), het evenwicht tussen verrassend en populair, evenredige verdeling van moeilijkheidsgraad, spreiding over de verschillende categorieën, het evenwicht tussen fictie en non-fictie en de diversiteit van stijlen een rol.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – boekenzoeker
| 169
Startpagina Op de startpagina van de Boekenzoeker8+ zien we het bureaublad van de Boekenzoekervos. Achter de verschillende elementen van deze prent zitten de mogelijkheden van de site verborgen. We sommen ze hieronder op.
Bladeren (op zoek naar een leestip) Bij deze optie is de algemene interessesfeer van de bezoeker op het moment van het bezoek bepalend voor de boekentips die de bezoeker krijgt. Het boekenaanbod op de site is opgesplitst in twee hoofdgebieden: boeken rond een bepaald gevoel en boeken rond een bepaald thema. Bezoekers worden uitgenodigd een eenvoudige beslissingsboom te volgen. Na het maken van de eerste keuze wordt de bezoeker uitgenodigd om te kiezen voor een specifieke categorie, die eventueel ook in subcategorieën werden onderverdeeld. Bladeren door de categorieën is de meest laagdrempelige – en meest gebruikte – strategie om de Boekenzoeker te bezoeken.
Inloggen (op zoek naar een gepersonaliseerde leestip) Bezoekers van de Boekenzoeker worden uitgenodigd zich te registreren. Bij de registratie krijgt de bezoeker eenmalig een ‘intake gesprek’. Op deze manier ontstaan gebruikersprofielen, die het leesadvies van de Boekenzoekersite een stap verder brengen dan de simpele ‘blader volgens interesse’-methode. Het systeem is namelijk in staat lezerseigenschappen en boekenvoorkeuren van geregistreerde gebruikers bij te houden en verbanden te ontdekken tussen deze twee gegevens. Hierdoor kan het systeem de gebruikers op hun persoonlijke pagina leestips op maat geven. Inloggen is echter niet verplicht, om de site zo laagdrempelig mogelijk te houden.
Extra’s Verder biedt de site ook een zoekfunctie, een top 10 (op basis van alle uitgebrachte stemmen) en verschijnt er bij het openen van de site ook een boekentip van de week. Daarnaast wordt op de startpagina ook verwezen naar een pagina voor mediatoren, zoals leerkrachten en ouders, met onder andere een handleiding over het gebruik van www.boekenzoeker.org in de klas, een volledig overzicht van boeken die in de Boekenzoeker zijn opgenomen en een colofon.
170
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – boekenzoeker
De Boekenzoeker in de klas Rol van de leerkracht Uit het pilootproject rond de Boekenzoeker bleek dat de inzet van de betrokken leerkrachten cruciaal is om de leerlingen een positieve Boekenzoekerervaring te bezorgen. Het is zeker niet de bedoeling om de Boekenzoeker te profileren als een louter didactisch, schoolgebonden instrument. Wél is de Boekenzoeker een bruikbaar instrument om de literaire competentie van de leerlingen aan te scherpen. En het lijdt geen twijfel dat het leesbevorderende effect bij niet-lezers of bij kinderen met minder computerervaring groter is met de stimulerende aanwezigheid van een volwassene. Op de site vinden geïnteresseerde leerkrachten daarom praktische suggesties voor het gebruik van Boekenzoeker in de klas, gerelateerd aan leerdoelstellingen (www.boekenzoeker.org/8+/colofon.asp). De tekst is van Annemie Leysen.12 Hieronder selecteerden we zes eenvoudige tips, op de site vind je nog meer inspiratie. Bij de pilootscholen bleek dat hoe actiever een klas rond de Boekenzoeker werkt, hoe meer ook niet-lezers daadwerkelijk gestimuleerd worden in hun leesgedrag.Voorbeelden van actief gebruik zijn een projectweek rond boekensites, waarbij de kinderen een vergelijkend onderzoek doen en het aanleggen van een Boekenzoekerbibliotheek, met daarin alle Boekenzoekerboeken.
Suggesties voor het gebruik in de klas tip 1 – verkenning van de boekenzoeker Via gerichte opdrachten exploreren de kinderen de mogelijkheden van de Boekenzoeker. Een korte activiteit Begrijpend Lezen kan hierbij aansluiten: de kinderen krijgen een toegankelijk opgestelde technische gebruiksaanwijzing bij de BZ. Ze volgen de instructies stap voor stap. Aandachtig lezen is hier aan de orde.Vervolgens krijgen ze een aantal gerichte opdrachten. Achteraf wordt klassikaal besproken hoe de kinderen hun opdrachten uitvoerden: wat lukte goed? Wat werkte niet? Mogelijke opdrachten: - Zoek drie titels van boeken over ‘verdrietig’ (of/en andere gevoelens) - Zoek drie titels van boeken over ‘vroeger’ (of/en andere onderwerpen) - Klik op het vergrootglas bovenaan en zoek een boek waar ‘mooi’ voorkomt in de bespreking. Welke oplossingen kreeg je? Probeer ook enkele andere woorden.
12 Annemie Leysen is lector Nederlands aan het Departement Lerarenopleiding van de Katholieke Hogeschool Leuven. Zij is ook recensente voor De Morgen en Klara, en publiceert regelmatig over jeugdliteratuur. Daarnaast is ze ondervoorzitter van Stichting Lezen Vlaanderen en was ze enkele jaren geleden juryvoorzitter van de Gouden Uil Jeugdliteratuur. Lestips Jeugdboekenweek 2008 – boekenzoeker
| 171
- Klik bij de titel van een boek dat je al gelezen hebt het inktpotje aan en geef kort je eigen mening.Verstuur je bericht. - Klik bij een titel van een boek dat je leuk lijkt het vogeltje aan.Verstuur je tip naar iemand van de klas. - Breng je stem uit op een van de boeken die je al gelezen hebt. - Klik bij enkele titels het boekje aan. Wat verschijnt er dan? - Klik bovenaan op de ster en noteer een titel van een boek uit de top 10 dat je graag zou lezen. - Meld je aan op de website. Welke gegevens worden er gevraagd? - Maak een boodschappenlijstje voor de bib met minstens twee boeken die je graag zou lezen. Print het lijstje af. tip 2 – stijlen ontdekken De kinderen klikken bij twee verschillende boeken (van verschillende auteurs en uitgevers, en uit verschillende categorieën) het boeklogootje aan. Ze lezen de twee citaten. Per twee praten ze over stijlverschillen (bv: fragment uit Deesje van Joke van Leeuwen en uit Charlotte’s web van E.B.White). Wat valt er op bij de twee fragmenten? Leuk is ook om twee citaten van dezelfde auteur, bijvoorbeeld een auteur die in het boekenpakket uit de Jeugdboekenweek voorkomt, met elkaar te vergelijken. Je kunt de leerlingen ook laten zoeken in boeken van dezelfde auteurs uit de klasbib. Nieuwe citaten uit de boeken van de website kunnen worden aangevuld. tip 3 – titels en boekcovers - De kinderen noteren een aantal titels van boeken die ze op de site vonden. Ze lezen het citaat en de korte bespreking en verzinnen op basis daarvan een andere titel voor de betreffende boeken. Ze verantwoorden ook hun keuze. - De kinderen noteren een aantal titels. Ze proberen te verwoorden wat die bij hen oproepen. Waarover denken ze dat het boek zal gaan? Nadien lezen ze de korte bespreking, of het hele boek. Ze vergelijken hun verwachtingen met de reële inhoud. (bv: wat stel je je voor bij de titels De zeer volhardende gappers van Frip, Pudding Tarzan, Drie keer maakt een tijger, Doe eens raar met je haar ...? - Wat vertelt de cover van een boek op de site je over de inhoud? Beantwoordde je veronderstelling aan wat je achteraf in de bespreking las? tip 4 – een mogelijke afloop verzinnen Nogal wat besprekingen van de titels op de site eindigen op een vraag of op een raadselachtige voorspelling. Een paar voorbeelden : Pudding Tarzan: “Het wordt de vreemdste dag in zijn leven. En de leukste.” ; De kist met het hangslot: “Wat zou daar toch in zitten?” ; Benno’s Beer: “Zal hij hem ooit terugzien?”. De kinderen proberen een antwoord te verzinnen of een slot te breien aan de bespreking. Nog leuker wordt het wanneer ze hun oplossing kunnen
172
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – boekenzoeker
vergelijken met de werkelijke inhoud van de boeken wanneer ze die vervolgens ook lezen. tip 5 – overtuig een vriend - De kinderen kiezen een boek op de site dat ze al hebben gelezen of waarvan de bespreking hen erg aanspreekt. Ze klikken het vogeltje aan en proberen kernachtig op te schrijven waarom een vriend dat boek moet lezen. Vooraf wordt met de hele klas besproken hoe je het best ‘wervend’ te werk kan gaan. Welk soort woordgebruik hanteer je in zo’n geval? Welke zinsconstructies kunnen het meest overtuigend zijn? (cf. reclametechnieken). Op die manier wordt er actief taalbeschouwelijk gewerkt. De geadresseerde vriend beantwoordt het ontvangen bericht en maakt duidelijk of hij/zij overtuigd werd door de aangehaalde argumenten en wat hem uiteindelijk over de streep trok om het boek te gaan lezen. - De leeskring: mondelinge versie van het voorgaande. De kinderen downloaden een titel met bespreking en citaat van de site. Ze zoeken info over de betreffende auteur en het boek op www.villakakelbont.be of een gelijkaardige site en houden een pleidooi voor hun boek. Dit werkt uiteraard beter wanneer de kinderen het boek lazen. - In de leeskring kunnen kinderen ook het omgekeerde doen: ze overtuigen hun vrienden ervan om een bepaald boek zeker niet te lezen. Onderbouwde argumenten worden ingeschakeld. tip 6 – betekenisonderhandeling - In duo’s lezen kinderen hetzelfde boek. Ze overleggen daarna met elkaar over hoe ze het boek ervaren hebben, over dieperliggende ideeën of gebeurtenissen, over karakters en personages. Algauw zal blijken dat een en ander verschillend werd geïnterpreteerd. Ze proberen tot overeenkomst te komen, met respect voor ieders interpretatie. Tenslotte brengen ze elk hun eigen stem uit op de site. Die kan uiteraard erg verschillend zijn. - Deze communicatievorm is ideaal bij het lezen van poëzie. Daar blijft de individuele interpretatie nog vrijer. Uit de bundels onder de rubriek ‘Onderwerpen; gedichten’ lezen ze per drie of vier hetzelfde gedicht. Weer wordt aan betekenisonderhandeling gedaan. De inbreng van de groepsleden kan voor elk kind verhelderend zijn.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – boekenzoeker
| 173
Over de samenstellers
Ingrid Antheunis Ingrid Antheunis werkt op de Pedagogische Begeleidingsdienst van de stad Gent voor WOCK, Werken aan Onderwijs, Cultuur en Kunst. Deze cel slaat een brug tussen onderwijs en de culturele wereld. In die functie is ze vooral bezig met muzische projecten, kinderliteratuur en filosoferen met kinderen. Dat gebeurt voornamelijk via nascholingen en begeleiding op klas- of schoolniveau.
Hedwige Buys Hedwige Buys werkt als zorgcoördinator in een lagere school, waar ze zoveel mogelijk het lezen wil stimuleren.Voor de Stichting Lodewijk De Raet werkt ze mee aan cursussen voor ouders en leerkrachten. Op die manier ziet ze wat er leeft in scholen die buiten haar dagelijkse werkdomein vallen en kan ze de theorie meteen aan de praktijk koppelen.Verder recenseert ze kinderboeken in Klapper-Pluizer.
Marijke Derèse Marijke Derèse is van opleiding psychologe en psychotherapeute. Ze werkt in haar praktijk met adolescenten en volwassenen en brengt binnen het kader van therapie geregeld kinderboeken aan. Ze schrijft graag en geeft ook vorming en training. Speelsheid en een groot hart zijn haar codewoorden.
Ine Vandenabeele Ine Vandenabeele is boekverslaafd met bijwerkingen. Al van kleins af aan is ze trouwe bezoeker van de bibliotheek en menig ander boekenfestijn. Dat enthousiasme voor lezen en boeken probeert ze ook door te geven aan haar kinderen in de Tuimelaar, een Freinetschooltje in Schoten.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – samenstellers
| 175
Colofon Jeugdboekenweek 2008 Mooi Lestips, werken met boeken in de klas Coördinatie: Griet Loix Redactie: Ingrid Antheunis, Hedwige Buys, Marijke Derèse, Ine Vandenabeele Eindredactie: Fieke Van der Gucht D/2007/9654/2 ISBN 9789077178461 Jeugdboekenweek is een project van Stichting Lezen. Stichting Lezen wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid. Stichting Lezen is het expertisecentrum voor leesbevordering. Het Focuspunt Jeugdliteratuur staat voor deskundigheidsbevordering inzake jeugdliteratuur. V.u. Majo de Saedeleer, Frankrijklei 130/4, 2000 Antwerpen. Illustraties: Erika Cotteleer Grafisch ontwerp: Compagnie Paul Verrept
www.stichtinglezen.be www.jeugdboekenweek.be