LESTIPS werken met boeken in de klas
Jeugdboekenweek 15-29 maart 2009 ‘Dat heeft geen zin,’ zei Alice. ‘Onmogelijke dingen kun je nou eenmaal niet geloven.’ ‘Ik denk dat je gewoon nog niet zo veel ervaring hebt,’ zei de Koningin. ‘Toen ik zo oud was als jij oefende ik elke dag een halfuur. Er waren dagen waarop ik voor het ontbijt al zes onmogelijke dingen had geloofd.’ uit: Alice in Spiegelland / Lewis Carroll
Het vermogen van kinderen om onmogelijke dingen te geloven, dat willen we tijdens de Jeugdboekenweek 2009 aanscherpen. Want is de kindertijd niet de periode in het leven dat je fantasie nog onbezoedeld is, nog niet beperkt door volwassen realiteitszin? En zorgt dat niet voor de mooiste dromen, de spannendste middagen en de meest beklijvende herinneringen aan klassieke kinderboeken? Onder het motto Achter de spiegel zetten we boeken over fantasie in de kijker: verhalen die de realiteit regelrecht of net heel subtiel aan hun laars lappen. Samen met Lyra Belacqua en Sebastiaan Duister betreden we volkomen verzonnen, onbestaande werelden met eigen wetten en bizarre bewoners. Sommige nog enigzins verwant aan onze wereld, andere zo verschillend dat je haast niets meer herkent. Of we reizen samen met Alice vanuit het dagelijkse leven door een konijnenpijp naar een wereld waar alles anders is. Maar ook als we in deze wereld blijven, wachten ons ‘onmogelijke dingen’. Een buurmeisje met rosse vlechtjes dat paarden kan optillen. Een houten pop die tot leven komt en liegt alsof het gedrukt staat. Zet samen met de kinderen uit je klas een stap achter de spiegel en kom terecht in een wereld vol heksen en elfjes, geesten en dwergen, draken en eenhoorns, superkrachten en toverspreuken, ingebeelde vriendjes en pratende knuffels... Wij willen graag je gids zijn tijdens deze reis en helpen je op weg met deze lestips bij de boeken uit de boekenpakketten van de Jeugdboekenweek 2009.
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – inleiding
|
Deze suggesties zijn geordend per leeftijd en behandelen telkens een van de geselecteerde titels. Bij ‘Aanzet’ vind je suggesties om het boek bij je leerlingen te introduceren. Onder ‘Verwerkingsactiviteiten’ staan tips voor een creatieve verwerking of nabespreking. Wie de reis nog wat wil verlengen, vindt bij ‘En verder’ extra ideeën om met het boek aan de slag te gaan. Om aan te sluiten bij de realiteit van je klas, vermelden we bij elke tip de bijbehorende eindtermen die je met de activiteiten realiseert. Maar vergeet vooral niet om de verbeelding aan de macht te houden… We wensen je een fantastische Jeugdboekenweek! De hele ploeg van Stichting Lezen
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – inleiding
De Jeugdboekenweek in de bib, het leven van A tot Z In maart bruist het in de bibliotheken: kinderen ontdekken spelenderwijs de bib van a tot z, ontmoeten jeugdauteurs in levende lijve en krijgen er een passie voor lezen: het boek in al zijn vormen. Locus, als nieuw steunpunt voor het brede lokale culturele veld en erfopvolger van VCOB en CultuurLokaal, ondersteunt bibliotheken bij deze activiteiten met een spel en een Inspiratiegids. Met ‘Stapel-op Boeken’ ontdekken kinderen al spelend en stapelend een heleboel fantastische boeken en leren ze de bib kennen. Dit spel voor kinderen van de lagere school is makkelijk aanpasbaar aan de doelgroep, de plaatselijke mogelijkheden of de vooropgestelde leerdoelen. De Inspiratiegids van Locus levert een massa ideeën voor activiteiten in de bib. Ook voor leerkrachten is de gids interessant, want de bib is de partner bij uitstek als het over jeugdliteratuur en informatiegeletterdheid gaat. De Inspiratiegids kan je gratis downloaden op www.locusnet.be. Wil je weten er in jouw bibliotheek te gebeuren valt tijdens de Jeugdboekenweek, heb je zin om samen een activiteit ineen te boksen, of wil je gewoon beter kennismaken met wat de bib te bieden heeft? Neem dan contact op met de bibliothecaris of de medewerkers van de jeugdafdeling. De adressen en openingsuren van de Vlaamse bibliotheken vind je op www.bibliotheek.be. Achtergrondinformatie en praktijkvoorbeelden van grote en kleine samenwerkingen vind je op de website www.schoolenbibliotheek.be. Chris De Bremme Locus
[email protected] - www.locusnet.be
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – inleiding
|
4 e en 5 e leerjaar 08 13 17 21 26 31
De lange weg naar huis, Michael De Cock en Gerda Dendooven (ill.), Davidsfonds/Infodok, 2008 De zoektocht van Gwyn, Jenny Nimmo, Clavis, 2007 Een Midzomernachtsdroom, William Shakespeare en Almud Kunert (ill.), De Vier Windstreken, 2008 Ik was een rat, Philip Pullman en Harmen van Straaten (ill.),Van Goor, 2008 Sebastiaan Duister, Philip Caveney, Pimento, 2007 Wist je dat mijn broer breekbaar is? Mikaël Ollivier, Lannoo, 2005
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
Lestip 1 De lange weg naar huis: het verhaal van Odysseus De lange weg naar huis: het verhaal van Odysseus Michael de Cock en Gerda Dendooven (ill.) Davidsfonds/Infodok, 2008
Over het boek De lange weg naar huis vertelt de avonturen van Odysseus, de ‘man van duizend listen’. Hij moet zijn vrouw Penelope en pasgeboren zoon Telemachos – Makos – achterlaten om met de Griekse soldaten te gaan vechten in Troje. Tien jaar later, wanneer de oorlog voorbij is, kan Odysseus eindelijk terug naar huis varen. Hij kan bijna niet wachten om zijn vrouw en zoon terug te zien. Maar de terugreis duurt eindeloos lang en de zee is niet zonder gevaren… Het verhaal van de Griekse held is eeuwenoud en wereldberoemd, maar Michael De Cock maakt er een nieuwe, betoverende bewerking van op kinderformaat. De opvallende en vrij sobere prenten van Gerda Dendooven maken het geheel af. Ideaal om grondig te bekijken tijdens het beluisteren van de cd die bij het boek zit.
Aan de slag Aanzet d e t ro ja a n s e o o r l o g e n o dy s s e u s
Toon de cover. Lees de titel en de achterflaptekst (van ‘Op een dag…’ tot ‘… knaagt de heimwee’). Het boek sluit naadloos aan bij een les over de Trojaanse oorlog – hoofdpersonage Odysseus vertelt immers over zijn avonturen op weg naar huis na die oorlog.Vraag je leerlingen of ze Odysseus kennen. Komt er geen reactie, laat een of meer vrijwilligers dan opzoekwerk doen. Beperk hun zoekveld tot bijvoorbeeld de schoolbibliotheek of twee websites die je zelf opgeeft. Het resultaat presenteren ze voor de klas, meteen een prima inleiding op het boek. Nederlands - Lezen - 3.5
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
Hang een flap in A3-formaat centraal in de klas. Bovenaan teken je een tijdslijn: van - 3500 v.Chr. tot nu. Laat - 1200 v.Chr. eruit springen. Daaronder teken je de contouren van Turkije en Griekenland met een aantal eilanden rond. De Trojaanse oorlog zou zich rond - 1200 v.Chr. afgespeeld hebben, Troje ligt in het huidige Turkije en Odysseus is op weg naar Ithaka, een rotsachtig eiland bij Griekenland: Weten ze Turkije of Griekenland liggen? Zijn ze er al geweest? Zorg voor een originele versie van de Odyssee en de bewerkingen door Imme Dros en Simone Kramer (cf. Bibliografie). Leg de boeken samen met De lange weg naar huis op een tafel in de klas. Elke leerling mag kiezen welk van de versies hen het meest aanspreekt. Hun keuze verantwoorden ze met minstens twee argumenten. Zo kunnen ze iets zeggen over bijvoorbeeld het verschil in vertelstijl, lay-out of illustraties. Met deze oefening maak je duidelijk dat eenzelfde verhaal op verschillende manieren kan worden naverteld. Wereldoriëntatie - Historische tijd - 5.9*
Verwerkingsactiviteiten vo o r l e z e n
Odysseus is een culturele klassieker van formaat, maar tegelijkertijd ook een uitstekend voorleesverhaal: met spannende en emotionele passages en grootse taferelen die uitgebreid beschreven worden (naar: Leesbeesten en boekenfeesten, cf. Bibliografie). Het boek bestaat uit een inleiding en elf korte hoofdstukken die telkens min of meer op zichzelf staan. Als je tien minuutjes voorleest per dag, heb je het in twaalf dagen uit. Leerlingen die meer tijd nodig hebben om het verhaal te verwerken, kunnen de bijbehorende cd – eventueel al tijdens het voorlezen – mee naar huis nemen. Moeilijke lezers hebben er vaak baat bij om een verhaal meerdere keren te horen. Wie wil mag hoofdstuk per hoofdstuk de route van Odysseus fantasierijk weergeven op de kaart: ideaal als visuele ondersteuning. Muzische Vorming - Drama - 3.3 Lees de inleiding en de twee eerste hoofdstukken uit dit epos of heldendicht: een verhaal in dichtvorm over beroemde helden en gebeurtenissen uit de geschiedenis van een volk. Sta na het tweede hoofdstuk, ‘Hoe ik een held werd’, stil bij de grote en kleine helden en heldinnen in het leven van de leerlingen: - Bestaan jouw helden en heldinnen echt? Of zijn het fantasiewezens? - Wat maakt iemand tot een held of een heldin? - Staan helden en heldinnen hun hele leven in de kijker? Of enkel op bepaalde momenten? - Bestaan er ook helden achter de schermen? - Waarin ben je zelf een held? Nederlands - Lezen - 3.5
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
helden te boek
( c o n t r ac t w e r k )
Iedere leerling krijgt een blanco A3-vel. Op het papier komt een foto of tekening van een grote of kleine held uit zijn of haar leven. Daarnaast komen een aantal ‘paspoortgegevens’: naam, land, heldendaden… En tot slot maken ze – later - een heldenepos: een gedicht over de held. Bespreek de lay-out van het A3-papier: In welke hoek komt de foto of tekening? Hoeveel plaats voorzien ze voor het verhaal? Hoe moet het paspoort eruit zien en in welk hoek van het blad komt het? Samen vormen de vellen het Grote Helden- en Heldinnenboek van Klas X. heldenepos
Vertrek van het gedicht Het punt met mij is dat ik alles kan uit het gelijknamige boek (cf. Bibliografie). Het punt met mij is dat ik alles kan. Natuurlijk. Alles doe ik wat je vraagt, til eigenhandig auto’s van de straat, verpulver bergen, haal van dertig hoog je weggelopen kat, kijk door een muur, schop elke bal exact waar hij naartoe moet, plas de verste straal, laat skateboards met een olie landen op de steilste daken, kan van de allerzwaarste bommen poeier maken. Je denkt dat ik dit maar verzin. Je moest eens weten wat ik verder allemaal, wie ik ’s nachts versla, hoe ik in hun eigen taal met draken praat, wereldsteden bewaak! Vraag niet hoe ik het doe. Ik die zacht praat en vechten haat. Alleen mijn opa S. weet hier het fijne van. (p.22) De meeste leerlingen kunnen op deze leeftijd geen gedicht schrijven zonder een goede voorbereiding. Bied eerst het bovenstaande gedicht van Eva Gerlach aan. Daarna geef je hen vier kleine opdrachten, die ze telkens moeten beantwoorden in korte zinnen: - Noteer acht dingen waarin je held(in) goed is. Als ze bijvoorbeeld goed is in breien, dan schrijf je ‘Ze kan de langste sjaals breien’. - Som drie dingen op waarvan je vermoedt dat je held(in) ze zou kunnen. - Schrijf twee watjeseigenschappen op van je held(in). - Schrijf de naam van iemand waarbij je held(in) helemaal zichzelf kan zijn.
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
Geef de leerlingen na deze voorbereiding twee versies van het gedicht van Eva Gerlach. Eén volledige versie en één versie waarbij je enkel de vet-cursieve tekst behoudt. De ontbrekende stukken vullen ze chronologisch in aan de hand van wat ze opschreven bij de opdrachten, met respect voor de lay-out van het oorspronkelijke gedicht. De acht heldeneigenschappen komen na ‘Alles doe ik wat je vraagt’, de resultaten van de tweede opdracht na ‘Je denkt dat ik dit maar verzin…verder allemaal’. De watjeseigenschappen komen na ‘Vraag niet hoe ik het doe’, de naam uit de vierde opdracht vullen ze in na ‘Alleen…’. Nederlands - Schrijven - 4.4 en 4.7 beeldengedicht
Leerlingen die geen affiniteit hebben met schrijven of dichten, kan je een beeldengedicht laten maken over hun held(in). Een beeldengedicht is een collagevorm waarin een leerling met beelden, foto’s, tekeningen, letters en woorden in een mooie compositie uitdrukt wat die held(in) voor hem of betekent. De leerlingen kunnen zich laten inspireren door de illustratiestijlen van Gerda Dendooven uit De lange weg naar huis of de bijzondere zwart-wittekeningen van Harrie Geelen in de Odysseus-bewerking van Imme Dros. Muzische Vorming - Beeld - 1.6 Kleef nadien de teksten en tekeningen op de A3-vellen.Voorzie een toonmoment voor de (beelden)gedichten in de klas. Bind de A3-vellen nadien in. Het overzichtsblad met de tijdslijn en de verzamelde informatie tijdens het lezen van het boek vormt de eerste pagina. Geef het heldenboek een centrale plek in de klas.
En verder Over Trojaanse en andere oorlogen Neem een grote landkaart en een blanco blad papier.Vraag de leerlingen welke oorlogen ze kennen: echte oorlogen, maar ook oorlogen uit verhalen en spelletjes. Duid de echte oorlogen aan op de landkaart: afgelopen oorlogen krijgen een andere kleur dan oorlogen die nog steeds woeden. Op het blad papier noteer je de fantasie-oorlogen. Hou een klasgesprek over oorlogen: - Wie wil graag meer weten over oorlogen? Wie wil er niks over weten? Waarom? - Welke oorlogsaspecten interesseren je het meest? (Bijvoorbeeld: wapens, geografie, tactiek, de verhalen van kinderen in een oorlog, goede doelen om
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
de sporen van oorlog uit te wissen, de verhalen van vrienden of familie die in of dichtbij een oorlogsgebied wonen…) - Ken je verhalen van mensen die terugkeerden uit een oorlog? - Waarom zouden mensen het oorlogsthema in verhalen en fantasie willen verwerken, denk je? Wereldoriëntatie - Mens - 3.1
Bibliografie Atlas van de oudheid, Simon Adams, Biblion, 2007 De omzwervingen van Odysseus, Simone Kramer en Els van Egeraat (ill.), Ploegsma, 2007 Het oude Griekenland, Peter Ackroyd, Standaard, 2006 Het punt met mij is dat ik alles kan, Eva Gerlach en Charlotte Vonk (ill.), Querido, 2008 Ilios en Odyssee, Imme Dros en Harrie Geelen (ill.), Querido, 2005 Leesbeesten en boekenfeesten: hoe werken (met) kinder- en jeugdboeken? Jan van Coillie, Davidsfonds/ Infodok, 1999 Odyssee, Homerus, Querido, 1997
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
Lestip 2 De zoektocht van Gwyn De zoektocht van Gwyn Jenny Nimmo Facet, 2007
Over het boek Op zijn negende verjaardag krijgt Gwyn van zijn excentrieke oma vijf vreemde cadeautjes: een stukje zeewier, een verwrongen metalen broche, een gele sjaal, een blikken fluitje en een kapot paardje. Al snel wijzen ze uit dat Gwyn over toverkracht beschikt. Zo ontdekt hij de verrukking en de kracht van het toveren, maar ook de eenzaamheid en de verantwoordelijkheid ervan. Een magisch, soms angstaanjagend en betoverend verhaal.
Aan de slag Aanzet fa n ta s i e i n v i s g r a at m ot i e f
Laat het boek rondgaan, maar verberg de achterflaptekst. Geef de leerlingen een papier waarop je onderstaand visgraatdiagram hebt overgenomen. In de balk links schrijven ze de titel van het boek, in de rechthoek rechts schrijven de leerlingen in enkele trefwoorden of zinnetjes waarover het boek volgens hen zal gaan. Laat hen nadenken over de elementen waarop hun verwachtingen over het verhaal gebaseerd zijn: de coverillustratie, de titel, de dikte van het boek, de naam van de auteur… Natuurlijk kunnen ook ontbrekende elementen hun verwachtingen sturen (bijvoorbeeld: de cover bevat geen goudkleur, dus het gaat niet over prinsessen).
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
Elke inspiratiebron schrijven ze op een schuine pijl van het diagram. Ze mogen ook pijlen toevoegen. Wanneer de hele klas zijn eigen visgraatdiagram heeft afgewerkt, schuift elke leerling bijvoorbeeld drie plaatsen door. Iedere leerling maakt zo kennis met de fantasie van de rest van de klas en kan vaststellen of medeleerlingen dezelfde of net heel andere fantasiebronnen gebruiken. Bespreek de gelijkenissen en verschillen achteraf. Nederlands - Taalbeschouwing - 6.2
Verwerkingsactiviteiten Lees op pagina 5 voor van het begin tot bij ‘… en misschien kun jij dat ook wel!’ Vraag de leerlingen wat hen het meest opgevallen is in verband met de stijl, de inhoud of de algemene sfeer van het fragment. Nederlands - Luisteren - 1.9 m ag i e i n d e k l a s
Verzamel een uitgebreid gamma aan papier en knutsel- en recyclagemateriaal. De klas wordt een magische plek waar toveren mogelijk wordt.Voorzie lange zwarte en gouden stroken papier, sterren en manen. Laat de leerlingen cirkels in gekleurd papier beschilderen. Leg ze onder theelichtjes in glazen. tov e n a a r s i n e e n k r i n g
Laat de leerlingen in een kring plaatsnemen.Vraag de leerlingen vooraf of ze, net als Gwyn, kleine en voor andere waardeloze, voorwerpen hebben die hen geluk brengen. Wie wil, mag erover vertellen in het kringgesprek. Daarna vraag je waar ze het meest nieuwsgierig naar zijn in De zoektocht van Gwyn. Lees tot slot verder voor van pagina 5 (‘De tovenaars, jongen…’) tot en met pagina 10 (‘Vrolijk neuriënd ging hij de tuin weer in’).
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
- Welk figuur vond je het boeiendst? Is dat de hoofdfiguur, denk je? - Had je het gevoel alsof je het verhaal zelf meemaakte? Of voelde je je een buitenstaander? Nederlands - Luisteren - 1.9 fa m i l i e f oto
Laat leerlingen die eenzelfde figuur uit het boek boeiend vonden naast elkaar zitten. Zo krijg je verschillende groepjes leerlingen: supporters van Gwyns vader, Gwyns moeder, Bethan en Gwyn zelf. Uit elk groepje kies je iemand die Gwyn of een van zijn familieleden wil vertegenwoordigen op een ‘familiefoto’. De klas beslist of Gwyns grootmoeder ook op de foto moet. Voor je de foto neemt, sta je even stil bij hoe die eruit moet zien: - Wie staat dicht bij elkaar? Wie staat verder uit elkaar? - Hoe kijkt iedereen? Wie kijkt recht in de lens? Wie kijkt naar iets of iemand anders? - Hoe kan de verdwenen zus Bethan een plekje innemen op de foto? Hoe geef je aan dat ze afwezig, maar toch belangrijk is? Neem de tijd om de foto op een respectvolle manier in scène te zetten. De subgroepjes geven feedback aan hun ‘familielid’ zodat de uiteindelijke foto eruit ziet zoals zij hem in gedachten hadden. Kader de foto in en plaats hem bij De zoektocht van Gwyn tijdens de Jeugdboekenweek. Muzische Vorming - Media - 5.5 Muzische Vorming - Beeld - 1.6 t u s s e n r e a l i t e i t e n fa n ta s i e
Lees op pagina 22 vanaf ‘Zwijgend wasten ze verder af ’ tot ‘Was hij echt een tovenaar?’ op pagina 26. In dit fragment lopen realiteit en fantasie voor het eerst echt door elkaar. Maak twee kolommen: elementen die verwijzen naar de realiteit komen in de ene kolom, fantastische elementen komen in de andere kolom. - Waar precies ligt de grens tussen fantasie en realiteit? - Ken je nog verhalen waar extreme natuurelementen een deur naar de fantasiewereld vormen? Vertel aan de klas dat Gwyn zijn spinnetje Arianwen heeft genoemd wat ‘zilverwit’ betekent. Lees dan verder: vanaf pagina 34, het begin van het hoofdstuk, tot en met ‘Het meisje had naar hem geglimlacht voor ze verdween, en hij wist dat ze echt was’ op pagina 36. - Zou je ook zo’n spinnetje willen? Waarom (niet)? - Hoe zou je je voelen als je wist dat je zo een spinnetje had: blij, verantwoordelijk, bezwaard, onder druk, opgetogen, vrolijk, uitverkoren…? - Denk je, net zoals Gwyn, dat het meisje in het web Bethan was? Of was het iemand anders? - Zou je het zelf fijn vinden om heel even iemand terug te zien die er niet meer is? Nederlands - Spreken - 2.6
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
En verder Je kan dit boek uitstekend verder analyseren met vragen uit Vertel eens van Aidan Chambers (cf. Bibliografie). - Wat vond je leuk, mooi of goed aan dit boek? - Waar had je meer willen over weten? - Wat vond je niet leuk? - Wat was er moeilijk of onduidelijk? - Waar speelt het verhaal? - Hoe lang duurt het verhaal? - Deed één van de figuren in het boek je denken aan iemand die je kent? Of aan figuren in andere boeken? - Als de schrijver je zou vragen wat er anders of beter zou kunnen, wat zou je dan zeggen? - Wat zou je je vrienden over dit boek willen vertellen? Nederlands - 5 Vaardigheden
Bibliografie Vertel eens: kinderen, lezen en praten, Aidan Chambers, Querido, 1995
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
Lestip 3 Een Midzomernachtsdroom Een Midzomernachtsdroom, William Shakespeare, Barbara Kindermann en Almud Kunert (ill.) De Vier Windstreken, 2008
Over het boek Op een nacht dwalen vier verliefden door het bos. Ze weten niet dat ze in het elfenrijk van koning Oberon zijn beland. De brutale bosgeest Puck ziet zijn kans schoon om verwarring te schoppen. Gelukkig zorgt koning Oberon ervoor dat alles weer in orde komt. Een Midzomernachtsdroom is gebaseerd op William Shakespeares gelijknamige toneelstuk. Deze begrijpelijke en grappige bewerking voor kinderen leest als een spannend sprookje dat je meeneemt naar een fantastische wereld van elfen en feeën. De kleurrijke en gedetailleerde tekeningen geven het verhaal een extra dimensie.
Aan de slag Aanzet Toon de cover van het boek en lees de eerste twee regels van het verhaal: ‘Het is lang geleden.Ver weg in Griekenland gebeuren rare dingen. Is het de werkelijkheid? Of toch een droom? Dat weet eigenlijk niemand.’ Vraag hen wat ‘midzomernacht’ betekent. Achteraan in het boek (onderaan in het tekstje over Shakespeare) kan je volgende verklaring vinden: ‘De titel van het stuk verwijst naar de Sint-Jansnacht (23-24 juni) waarin volgens een oud volksgeloof de spreekwoordelijke ‘midzomerwaanzin’ dreigde.’ Leg het begrip ‘midzomernacht’ verder uit in eigen woorden: zou die bijzondere nacht een verklaring zijn voor de rare dingen die in Griekenland gebeurden?
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
Verwerkingsactiviteiten Scan de illustraties van het boek in of stel ze met transparanten voor aan de groep. Op basis van de prenten fantaseren ze in kleine groepjes over het mogelijke verhaalverloop. Eén leerling uit elke groep vat het fantasieverhaal samen. Lees daarna het hele boek voor. Liefst in één ruk door, of in twee keer, als het eerste niet haalbaar is voor jouw klas. Het kost je even tijd, maar het gaat wel om een echte klassieker! De kans is klein dat je leerlingen dit boek in hun latere leven nog zullen ontdekken.Vraag hen na het voorlezen hoeveel elementen uit Een Midzomernachtsdroom in hun eigen fantasieverhaal terugkomen. d r a m at i s c h s p e l
Deze uitgave van Een Midzomernachtsdroom is een droom op zich: het transformeert een complexe toneeltekst tot een prettig leesbare tekst zonder dialogen. De tekeningen verwijzen wel nog naar de oorspronkelijke vorm: de illustrator heeft de personages weergegeven als poppetjes die met touwen door elfjes voortbewogen worden. Het boek nodigt in elk geval uit tot ‘dramatisch spel’: ‘Voor dramatisch spel heb je geen podium nodig. Elke ruimte kan dienst doen. Basis is dat het zelf uitgedachte spel met elkaar beleefd wordt en ook aan mekaar getoond wordt’ (uit: Honderd dramaspelen, cf. Bibliografie). Het is dus niet de bedoeling dat je de tekst tot een heus toneel verwerkt. Zorg voor een aantal kegels. Elke kegel vertegenwoordigt een dramaspelvorm die jij haalbaar ziet voor je klas. Geef bij elke kegel voldoende uitleg over de typische kenmerken van de werkvorm. Als geheugensteuntje kan je enkele trefwoorden op de kegel kleven, bijvoorbeeld ‘bevriezen’ bij tableau vivant. De leerlingen zetten zich bij de kegel waarvan de werkvorm hen het meest aanspreekt. Als leerkracht heb je een bijzondere rol: leerlingen die volgens jou verkeerd kiezen, leg je uit waarom ze misschien beter voor een andere vorm kiezen. Zorg er ook voor dat de groepjes evenwichtig worden samengesteld. In dramatisch spel gaat het niet om het resultaat, maar om het proces: het uitzoeken van een tekstfragment, de voorbereiding van de tekst, de beslissing wie welke rol speelt, het stap voor stap vormgeven aan het spel, het samenwerken met anderen, het inoefenen, het verzamelen van rekwisieten, het maken van afspraken… Zijn er leerlingen in je klas voor wie dramatisch spel te moeilijk is, geef hen dan een opdracht als rekwisiteur, souffleur of decorbouwer.Voor de decorelementen kunnen ze zich baseren op de illustraties uit het boek. Daarnaast help je als leerkracht de opdracht mee voorbereiden. Je voorziet voldoende tijd en ruimte om te kunnen oefenen, je stimuleert de leerlingen, stuurt de opdrachten bij waar nodig (bijvoorbeeld: de samenstelling of grootte van het groepje of het spelniveau, een ander fragment uitkiezen) en houdt een
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
oogje in het zeil bij het hele proces. Leg elke opdracht duidelijk uit, moedig elke leerling aan. (naar: Honderd dramaspelen, cf. Bibliografie). Muzische Vorming - Drama - 3.3 en 3.1 De volgende dramatische werkvormen komen uit Leesbeesten en boekenfeesten (cf. Bibliografie). ta b l e au v i va n t
Een tableau vivant zet de essentie van een passage om in een onbeweeglijk tafereel, alsof een bepaald beeld wordt bevroren. Je kan bijvoorbeeld ook een episode omzetten in verschillende tableaus. Deze werkvorm is uitstekend geschikt voor leerlingen die graag energie steken in verkleden en kunnen genieten van het weergeven van één beeld of een beperkt aantal beelden. In groep zoeken de leerlingen inspiratie voor het beeld dat ze willen uitbeelden in de cover van het boek, in een illustratie, een bepaald personage of een bepaalde scène uit het boek. pa n to m i m e
Pantomime is dramatisch spel zonder klank, maar met beweging en mimiek. Doordat je geen klank gebruikt, heeft pantomime vaak iets overdrevens. De groep kiest een scène uit het boek die ze uitbeelden. Deze werkvorm spreekt vooral leerlingen aan die spreken vanuit een rol nog te moeilijk vinden, maar die wel willen experimenteren met andere expressievormen. poppenspel
De manier waarop Een Midzomernachtsdroom is weergegeven, inspireert sommige leerlingen misschien tot een poppenspel. De illustraties verwijzen er zelf voortdurend naar. Ook hier kiest de groep een scène uit het boek en zet die om in een poppenspel. De leerlingen kunnen dan samen beslissen om ofwel poppen te kiezen, te maken of aan te kleden dan wel om zelf als poppen te bewegen. In het laatste geval kunnen ze bewegen als houten poppen of zoals in de illustraties als poppen aan touwtjes. Deze werkvorm past bij leerlingen die graag met hun stem werken: die staat centraal in poppenspel. v e rt e l pa n to m i m e
Vertelpantomime is een variant op pantomime: een verteller brengt een tekst die de mimespelers uitbeelden. De verteller verkleedt zich en haalt daarvoor inspiratie uit de illustraties in het boek. v e rt e lt h e at e r
Een verteller leest de beschrijvende passages uit het verhaal voor. De acteurs nemen de dialogen voor hun rekening en voeren uit wat de verteller aangeeft.
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
v e rt e l l e n
Een Midzomernachtsdroom is vrij complex, bevat veel onverwachte wendingen en tal van boeiende personages. Daarom kunnen leerlingen die daarvoor het lef en enthousiasme hebben, het verhaal (of een fragment) opnieuw vertellen op hun eigen manier zonder dat het saai wordt. Natuurlijk is hier een goede voorbereiding cruciaal, en vooral dan de afstemming op de doelgroep waarvoor ze gaan vertellen. Muzische Vorming - Drama - 3.2 en 3.3 en 3.5 en 3.6
En verder Vraag de leerlingen of ze William Shakespeare en/of zijn werken kennen. Aan het klasprikbord hang je een grote afbeelding van Shakespeare. Geef een naam aan de gereserveerde plek op het prikbord, bijvoorbeeld: ‘Bekende Koppenbord’, ‘Wie is wie’, ‘Knappe koppen’… Verdeel de klas in een aantal groepen. Elk groepje zoekt info op over Shakespeare. Selecteer vooraf welke sites of boeken ze kunnen raadplegen (cf. Bibliografie). Over Shakespeare is immers veel geschreven. Laat de leerlingen zijn geboorteplaats en -datum opzoeken, zijn belangrijkste werken, bekende citaten, met wie hij getrouwd was, of hij kinderen had… Daarnaast mogen ze zelf nog enkele weetjes verzamelen. De resultaten noteer je op vooraf klaargemaakte stroken of velletjes papier: de info maakt zo een professioneler indruk. Hang de strookjes daarna op het prikbord. De foto in één hoek, in afzonderlijke puntjes de belangrijkste bijzonderheden. Om het Jeugdboekenweek-thema ‘Fantasie’ aan te houden, voorzie je ook een plekje op het prikbord voor gekke bijnamen van Shakespeare, bijvoorbeeld ‘Sjakie Spier’. Leren leren 2
Bibliografie Honderd dramaspelen, Paul Rooyackers. Panta Rhei, 1993 Leesbeesten en boekenfeesten: hoe werken (met) kinder- en jeugdboeken? Jan van Coillie, Davidsfonds/ Infodok, 1999 Shakespeare: zijn werk en zijn leven, Michael Rosen en Robert Ingpen (ill.), Zirkoon, 2001 Vertel eens: kinderen, lezen en praten, Aidan Chambers. Querido, 1995
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
Lestip 4 Ik was een rat Ik was een rat Philip Pullman en Harmen van Straaten (ill.) Van Goor, 2007
Over het boek Er worden nog sprookjes geschreven in de 21ste eeuw! De titel geeft het niet meteen aan, maar in dit verhaal zit een hedendaagse, spannende, humoristische versie van Assepoester verborgen. Al op de eerste pagina van het boek brengt een krant die niet vies is van roddels groot nieuws: de prins werd op het Zomerbal betoverd door een mooi meisje dat nadien op mysterieuze wijze verdween. En ondertussen komt een wereldvreemde jongen – hij beweert een rat geweest te zijn – in de handen van een aantal onbetrouwbare opportunisten terecht, wat ervoor zorgt dat de roddelpers hem verguist. Pas helemaal aan het einde wordt duidelijk hoe deze kleine jongen en de nieuwe Assepoester met elkaar in verband staan. Leefden ze nog lang en gelukkig?
Aan de slag Aanzet Kopieer de eerste pagina van Ik was een rat op A3, hang het papier aan de klasdeur. Het is een nieuwsbericht uit ‘Het Algemeen Volksblad’ met elementen die zo uit Assepoester weggelopen zijn.Vraag hen of het bericht hen ergens aan denken doet. Leggen de leerlingen het verband niet, lees dan het eenvoudige verhaal van Assepoester voor en zoek samen naar gelijkenissen tussen het sprookje en het nieuwsbericht uit Ik was een rat. Neem het boek erbij en toon hen de cover.Vertel hen dat het papier aan de deur een kopie uit dit boek is. Lees het eerste hoofdstuk, ‘Ik was een rat!’, helemaal voor. - Heb je dingen gehoord die Kareltjes verhaal in verband kunnen brengen met Assepoester? - Ken je nog andere verhalen of teksten waarin een sprookje verweven zit? Welke?
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
- In hoeverre mag je een sprookje aanpassen of gebruiken in een andere tekst? Hoe herkenbaar moet het origineel blijven? Als dit in jouw klas een verhitte discussie wordt, is het een goed idee om de oorspronkelijke Assepoester-versie van Grimm voor te lezen.Voor velen zal snel duidelijk worden dat ze niet de oorspronkelijke Grimm-versie kennen maar wel de Disney-versie waar bijvoorbeeld maar één bal is in het paleis en waar de muizen Assepoesters jurk mee helpen maken. Nederlands - Taalbeschouwing - 6.2
Verwerkingsactiviteiten s p ro o k j e s at e l i e r
Geef de leerlingen de opdracht hun favoriete sprookje uit te zoeken en dat boek mee te brengen naar de klas. Maak in één hoek van de klas een sprookjesatelier waar hun boeken een gepast plekje krijgen. Een leuk idee is om elke dag een andere leerling het uithangbord van het atelier te laten zijn. De leerling vestigt expliciet de aandacht op het atelier op zijn of haar manier en zet één of meerdere sprookjes in de kijker: door zich te verkleden in een sprookjesfiguur bijvoorbeeld, kiezelsporen aan te leggen, peperkoeken constructies te bouwen… Nederlands - Spreken - 2.7 stellingenspel
Kareltje is een opmerkelijke figuur in dit boek. Hij is met niets of niemand te vergelijken. Hij hoort nergens bij en toch verovert hij snel het hart van Sjaan en Bert. - Wie zou Kareltje ook in huis genomen hebben? Wie niet? Waarom? - Wat is een page-uniform? - Hoe zou je je voelen als een jongetje in page-uniform aan je deur staat? Span een gekleurd touw doorheen de klas zodat niemand ertegenaan loopt, maar je er tegelijkertijd wel dingen kan aanhangen. Laat iedereen een foto van zichzelf een aantal keer kopiëren en voorzie een grote hoeveelheid wasknijpers. Het touw staat voor een waardeschaal. Het ene uiteinde betekent ‘ik zou Kareltje meteen vertrouwen, mocht hij aan mijn deur staan’, het andere uiteinde ‘ik zou Kareltje meteen wantrouwen’.Vraag de leerlingen om hun eigen foto op een gepaste plaats tussen de twee uiteinden te hangen. Breid het gesprek uit naar hun leven in het algemeen, vraag hen na te denken of ze graag vertrouwde dingen doen of net heel nieuwsgierig zijn naar nieuwe dingen en verandering. Opnieuw duiden ze hun positie aan met een foto op een (nieuw) touw dat je door de klas gespannen hebt. Misschien komen jullie tijdens dit gesprek tot de vaststelling dat vertrouwen en wantrouwen heel contextgebonden zijn. Door voor elke nieuwe context een nieuw touw te hangen, laat je hen telkens situatiegericht zoeken. Wereldoriëntatie - Mens - 3.1
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
z e l f vo o r l e z e n
Sprookjes zijn in oorsprong verhalen die mondeling doorverteld werden en later zijn opgeschreven. Het woord ‘sprookje’ stamt af van ‘sproke’ dat op zijn beurt afgeleid is van ‘gesproken’. Wij leren sprookjes in de meeste gevallen niet meer kennen door mondelinge overlevering. Ze worden ons gezellig voorgelezen tijdens het fijnste kwartiertje van de dag. En boeiend voorlezen kan je leren! Verdeel de klas in groepjes van drie. Deel de groepjes in aan de hand van een lijst van de lievelingssprookjes van de leerlingen zodat ‘dezelfde sprookjes’ niet bij mekaar in een groepje zitten. Elke leerling bereidt zich thuis voor om later zijn of haar lievelingssprookje voor te lezen aan de andere twee leerlingen. Voorlezen is een kunst op zich. Zonder voorbereiding kan je niet voorlezen. Het is ook een kwestie van durf: je moet je stem en je lichaam durven gebruiken (zie ook: Leesbeesten en boekenfeesten, cf. Bibliografie). De volgende richtlijnen zijn oorspronkelijk geschreven voor volwassenen. Vierde- en vijfdeklassers hebben doorheen de voorbije jaren oefenkansen gekregen in het technisch (voor)lezen. Normaal gezien moeten ze een gewone tekst vloeiend kunnen lezen.Van zo’n voorleesmoment kunnen ze meer maken, met volgende richtlijnen. Ze zijn samen te vatten onder het letterwoord sta pv ia . - Stemkleur: om personages te typeren, kan je je stem vervormen. Dat is echter niet eenvoudig. Makkelijker is het om een personage te typeren door hem of haar harder of zachter, sneller of trager te laten spreken. - Tempo: lees niet te snel, laat de woorden niet voor je uit hollen. Pas je tempo aan: vertraag om de spanning te doen oplopen en versnel bij de climax. - Ademhaling: zoek een vertelritme dat past bij je ademhaling. - Pauzes: haspel het verhaal niet af. Las hier en daar ook iets langere pauzes in, bijvoorbeeld om de spanning op te voeren. - Volume: gebruik je stemvolume om de aandacht vast te houden. Als je stiller spreekt, spitst het publiek de oren. Door plotseling luider te praten laat je de luisteraars opschrikken. - Intonatie: hoed je voor een voorleesdreun waarbij de toon telkens stijgt aan het eind van een zin of waarbij de adjectieven te veel accent krijgen. Laat je stem dalen en stijgen om gevoelens uit te drukken of sfeer op te roepen. - Articulatie: articuleer duidelijk. (uit: Leesbeesten en boekenfeesten, p.307, cf. Bibliografie) Je kan de leerlingen ook laten surfen naar www.kennisnet.nl/cpb/po/kids/ thema/tips/, waar ze live voorleestips krijgen. Illustreer de voorleesopdracht meteen door zelf verder voor te lezen. Lees pagina’s 23-24 ‘Het politiebureau’ en pagina 29 tot en met pagina 35 ‘School’. Geef hen de sta pv ia -tips mee en laat de leerlingen thuis oefenen op een kopie van het door hen gekozen sprookje. Daarop maken ze aantekeningen voor het voorlezen. Moedig de leerlingen aan om bij wijze van oefening na school-
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
tijd met twee af te spreken.Voorzie tussendoor zelf tijd als voorleescoach voor hun vragen of om de onzekere leerlingen een duwtje in de rug te geven. Lees tussendoor het hoofdstuk ‘Ganzenweer’ voor (p.73-81). Nodig hen ook uit om de mooie illustraties van Harmen van Straaten uitgebreid te bekijken als het boek in het sprookjesatelier staat. Voorzie een ruimte die groot genoeg is zodat verschillende groepjes kunnen voorlezen zonder elkaar te storen. Geef hen nadien de kans om hun ervaringen te delen. - Vond je het voorlezen fijn? In welke van de zeven punten was je goed? - Wat was het grootste verschil tussen thuis voorbereiden en voorlezen voor twee klasgenootjes? - Wat vind je het fijnst: zelf voorlezen of voorgelezen worden? Nederlands - Taalbeschouwing - 6.2 Muzische Vorming - Drama - 3.6
En verder Sprookjes zonder woorden Edward Elgar is een klassiek componist die een aantal werken heeft geschreven met een hoog sprookjesgehalte. Aubade uit de Nursery Suite en Dream Children (Naxos, 2004) kunnen uitstekend dienen als achtergrondmuziek bij het voorlezen (zie: ‘Verwerkingsactiviteiten’). Ook de hoes van de cd verdient een plaatsje in het sprookjesatelier.
Liefste Assepoester… Omdat sprookjes oorspronkelijk uit een mondelinge traditie stammen, inspireren ze velen tot schrijven en herschrijven. Laat leerlingen Kareltjes verhaal verder schrijven vanaf het fragment waar jij met voorlezen gestopt bent.Vraag hen om te fantaseren over de link tussen Kareltjes verhaal en Assepoester, zo blijf je het dichtst bij het boek. Een tweede mogelijkheid volgt het voorbeeld van Janet en Allan Ahlberg in De puike postbode, of Briefgeheimpjes (cf. Bibliografie). In dit boek brengt de postbode post voor en door sprookjesfiguren. Laat de leerlingen een brief schrijven naar een personage uit het boek (bijvoorbeeld Kareltje, Sjaan of Bert) of naar een uitverkoren sprookjesfiguur. Ze mogen zich ook verplaatsen in een sprookjesfiguur en diens gedachten neerpennen. De rugdokter van De prinses op de erwt zou een officieel verslag kunnen maken na een grondig onderzoek van de prinses, Klein Duimpje zou een brief in hele kleine lettertjes kunnen schrijven en de prins zou een brief aan Sneeuwwitje kunnen schrijven.
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
Bundel alle verhalen tot Het fantasiesprookjesboek van klas X en leg het in het sprookjesatelier. Nederlands - Schrijven - 4.4
Er was eens… en freeze! Verdeel de klas in groepjes. Elk groepje kiest een bekend sprookje uit. Ze kiezen figuranten voor zowel de personages als de attributen in het sprookje. Bij Roodkapje zoekt het groepje iemand die de wolf spelen wil, de grootmoeder, Roodkapje zelf, het mandje met lekkers, een bloem (die dan geplukt wordt en ‘au’ zegt)… De personages en voorwerpen nemen een plaats in en gaan aan het spelen: ze bewegen en spreken. Het spelmoment duurt slechts enkele minuten. Daarna bevriezen de spelers tot een sprookjesschilderij. De toeschouwers proberen te achterhalen welk sprookje wordt uitgebeeld. Muzische Vorming - Drama - 3.6 en 3.2
Bibliografie De puike postbode, of Briefgeheimpjes, Janet Ahlberg, Allan Ahlberg en Ernst van Altena (bew.), Gottmer, 1997 Grimm: volledige uitgave van de 200 sprookjes verzameld door de gebroeders Grimm, Jacob Grimm, Wilhelm Grimm en Charlotte Dematons (ill.). Lemniscaat, 2008 Leesbeesten en boekenfeesten: hoe werken (met) kinder- en jeugdboeken? Jan van Coillie, Davidsfonds/ Infodok, 1999 Wand of youth suites, Edward Elgar (componist), James Judd (dirigent) en New Zealand Symphony Orchestra (uitvoerder), Naxos, 2004 [cd] www.kennisnet.nl/cpb/po/kids/thema/tips/
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
Lestip 5 Sebastiaan Duister Sebastiaan Duister Philip Caveney Pimento, 2007
Over het boek Sebastiaan Duister, half mens, half elf, is op weg naar het verre Keladon waar hij hofnar hoopt te worden bij koning Septimus. Maar er is een probleem: Sebastiaan erfde het humoristische talent van zijn vader niet. Bijgevolg vindt niemand hem grappig. Zijn zeurderige, klagende en cynische buffaloop Max laat het dan ook niet na hem daarop te wijzen. Tijdens hun tocht naar Keladon ontmoeten ze de kleine maar moedige krijger Cornelius en de o-zoknappe en bijzonder verwaande prinses Karijn. Samen maken ze heel wat avonturen mee. Een grappig en spannend boek dat je vaak hardop aan het lachen brengt.
Aan de slag Aanzet Laat iedereen tegen een afgesproken dag een verhaal(fragment), een strip of een mopje meebrengen dat ze erg grappig vinden. Deel gekleurde kartonnetjes en papierklemmen uit. Iedere leerling geeft op het stukje karton argumenten waarom wat hij of zij meebracht zo grappig is en probeert medeleerlingen nieuwsgierig te maken met die argumenten. Het kartonnetje hangen ze aan het verhaal, de strip, het mopje… Nederlands - Schrijven - 4.4 Maak een hoek vrij in de klas voor de grappige verhalen, strips, mopjes… en zoek een aantrekkelijke naam voor deze hoek. Om op dreef te komen, mogen een aantal vrijwilligers hun ‘grapje’ op een originele manier voorstellen aan de klas. Lees daarna de eerste zeven regels van het boek voor tot en met ‘prins der dwazen’. Zo luidt de bijnaam van Sebastiaan omdat hij hofnar is, maar er niks
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
van bakt. Laat je leerlingen nadenken over een bijnaam voor zichzelf, die beeldrijk is en iets over hun karakter onthult. Geef hen een paginabreed stukje karton van ongeveer zes centimeter lang. Laat het hen dubbelvouwen, zodat je een naamkaartje krijgt. Bovenaan, in het midden, schrijven ze hun echte naam in drukletters. Daaronder schrijven ze hun bijnaam. Dat naamkaartje zetten ze in de ‘grappige boekenhoek’ bij hun persoonlijke grappige verhaal, mopje… Wereldoriëntatie - Mens - 3.1 Nederlands - Schrijven - 4.7
Verwerkingsactiviteiten Lees het eerste hoofdstuk tot ... ‘gewoon een kwestie van tijd’ (p.15). - Is het talent om moppen te vertellen iets waarmee je geboren wordt of is het iets dat je kan leren? - Hoeveel manieren kennen jullie om grappig te zijn? - Helpt publiek om grappig te kunnen zijn of maakt dat het moppen vertellen net moeilijker? fa n ta s i e ( s ) ta a lt j e
Auteurs van fantasieverhalen zijn vaak erg goed in het spelen met taal (al is uiteraard dat niet exclusief het terrein van fantasy auteurs). Ze draaien hun hand niet om voor woordspelingen, klankspel, originele beelden, nieuwe woorden en suggestieve beschrijvingen. Lees het derde en het vierde hoofdstuk helemaal voor.Vraag de leerlingen daarna waarom dit volgens hen een fantasieverhaal is. Bewijzen halen ze uit de tekst, jij noteert ze op een groot vel papier. De informatie wordt verderop nog gebruikt. Plaats hun suggesties in verschillende kolommen.Voorzie een kolom voor ‘woordspelingen’, ‘klankspel’, ‘originele beelden’, ‘nieuwe woorden’ en ‘suggestieve beschrijvingen.’ Je vult de titels (‘woordspelingen’ etc.) evenwel niet op voorhand in: je zoekt achteraf samen met de leerlingen het verband tussen de suggesties per kolom. Misschien vinden je leerlingen nog andere bewijzen van fantasietaal die nog extra kolommen vragen. Naast de taal is er immers ook vaak de strijd tussen goed en kwaad, een onbestaande tijd of plek, bijzondere personages… (naar: Leesbeesten en boekenfeesten, cf. Bibliografie). Maak van de ontdekte fantasie(s)taaltjes een mooi overzicht. Geef duidelijk aan welke fantasie-elementen jullie kennen en som ze op. Een fijn idee is om elk element op een gekleurd blad papier te zetten en daar eventueel een regenboog mee te maken. Elk papier heeft afscheurbare strookjes. Herkennen je leerlingen een fantasie-element in een boek? Dan steken ze een strookje in het boek bij de betreffende passage. In een boek kunnen na verloop van tijd verschillende strookjes zitten. Nieuwsgierige klasgenootjes kunnen zo ont-
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
dekken welke diverse fantasie(s)taaltjes je in boeken terugvinden kan. Nederlands - Taalbeschouwing - 6.2 g ro e p s w e r k
Verdeel de klas in groepjes. Geef elk groepje een kopie van het derde en vierde hoofdstuk. Elk groepje krijgt een andere opdracht om de hoofdstukken te verwerken. Zorg voor extra hulp om de verschillende groepjes te begeleiden. fa n ta s i e d i e r e n
Max de buffaloop is een fantasiedier dat verzonnen is door de auteur, Philip Caveney. Laat leerlingen die hun fantasie kwijt kunnen in dieren ook een fantasiewezen bedenken en dat zo concreet mogelijk invullen. Laat hen een soortnaam (zoals buffaloop) bedenken, een roepnaam (Max) en een beschrijving van hoe het dier eruit ziet. Daarna brengen ze hun fantasiedieren tot leven door ze te knutselen of te tekenen. Bezorg hen een waaier aan knutsel- en recyclagemateriaal waarmee ze hun nieuwe dierenvriend kunnen uitbeelden. Na het knutselmoment komt het karakter van dier aan bod: - Had je voor het knutselen of tekenen al bepaalde karaktereigenschappen voor je dier in gedachten? - Zijn bepaalde karaktertrekjes veranderd nu je het dier geknutseld of getekend voor je ziet? - Kan je dier spreken? Hoe klinkt dat dan? - Wat eet of drinkt jouw dier (niet)? - Waar houdt jouw dier zich de hele dag mee bezig? - Wat doet jouw dier graag? Wat niet? Sommige leerlingen zullen graag voor de hele klas vertellen over hun fantasiedier.Voor anderen is het fijner om de dieren tentoon te stellen op een gepaste plek in de klas. Op die plek kunnen ze klasgenootjes op een meer informele manier vertellen over hun dier. Muzische Vorming - Beeld - 1.6 v e rt e lt h e at e r o f v e rt e l pa n to m i m e
Verschillende scènes in derde en vierde hoofdstuk zie je zo voor je gebeuren: het ideale uitgangspunt voor theater met of zonder woorden. Kies een passage uit een van beide hoofdstukken. Onder begeleiding herschrijven leerlingen de passage tot een dialoog of een verteltekst. Laat hen de passage eerst grondig lezen. Daarna spelen ze de tekst bij wijze van experiment. De zinnen die ze in hun spel gebruiken kunnen ze op papier zetten. Na de klassikale oefening kunnen ze in groepjes verder werken aan de tekst ter voorbereiding op een stukje verteltheater of vertelpantomime (cf. lestips bij Een Midzomernachtsdroom). Bij verteltheater is er een verteller en brengen de personages zo nu en dan een stukje dialoog. Als leerkracht zorg je ervoor dat het gekozen fragment niet te lang is. Bewaak het herschrijven: stimuleer hen om korte zinnen te gebruiken.
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
Bij vertelpantomime is het uitgangspunt hetzelfde. Je kiest een fragment met veel (uit)beeldtaal. Eén verteller vertelt en de anderen beelden uit wat verteld wordt. Dialogen moeten ze dus herschrijven naar verteltekst. Misschien wil iemand wel de javralat zijn? Muzische Vorming - Drama - 3.6 r e i s b ro c h u r e
In het derde en vierde hoofdstuk worden drie plaatsnamen genoemd waar de auteur maar een klein beetje uitleg bij geeft: Keladon, Golmira en Tannis. Deze klinkende namen kunnen de fantasie van de leerlingen uitstekend stimuleren: Wat zou er te beleven zijn in deze drie plaatsen? Laat de leerlingen bladeren in reisbrochures om inspiratie op te doen. Laat hen één bestemming uitkiezen waarover ze in eerste instantie naar hartenlust mogen brainstormen.Verzamel een aantal reisbrochures en sta samen stil bij de structuur die een reisbrochure heeft: Komen er foto’s of tekeningen in hun brochure? Welke munt wordt vermeld in de prijslijsten? Leren leren - 2 i n t e rv i e w
Leerlingen met journalistieke ambities kunnen een interview verzinnen met een personage uit het derde of vierde hoofdstuk: Sebastiaan, Max, Cornelius… Het interview moet eerst grondig worden voorbereid op papier: Wat willen ze te weten komen over de personages? Een antwoord fantaseren ze er achteraf zelf bij. Als het interview uitgetikt en geprint is, kunnen ze een tijdschrift uitzoeken en hun interview over een bestaand interview kleven. Ook de cover en de inhoudstafel passen ze subtiel aan. Willen ze een foto van de geïnterviewde dan verkleden ze zich of knutselen ze iets om het resultaat achteraf digitaal vast te leggen. De grootte van de foto kunnen ze achteraf bijwerken. Nederlands - Schrijven - 4.4 recepten
Hoe smaakt elfenkoffie? Wat moet er zeker in en wat zeker niet? Met welke ingrediënten komt javralat aan het spit helemaal tot zijn recht? Moeten de hoeveelheden precies zijn? Of volstaat een ‘handjevol van dit’ en een ‘handjevol van dat’ zoals bij de tv-kok Jamie Oliver? Bekijk samen een kookprogramma op dvd of video en een aantal kookboeken (cf. Bibliografie): Hoe ziet de indeling van een kookboek eruit? Hoe vinden ze snel terug welke ingrediënten en welk materiaal ze nodig hebben? Zien ze hoe de handelingen stap voor stap beschreven worden? Maak een klein receptenboekje als bijlage bij Sebastiaan Duister: krijgt het recept om ‘enorme windstoten te kunnen laten ontsnappen’ een plaatsje in het receptenboekje of toch maar liever niet? Laat de leerlingen de voorstelling van het receptenboekje opluisteren met aangepaste drankjes en hapjes.
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
to o n m o m e n t
Voorzie voldoende ruimte - en eventueel extra publiek - en geef de leerlingen die graag tonen wat ze voorbereid hebben de kans om hun ding voor een groep te brengen. Leren leren - 2
En verder Een nieuwe cover Laat je leerlingen in groepjes een nieuwe cover maken voor dit boek. Ze kunnen bestaande elementen toevoegen aan de huidige cover, maar ze mogen net zo goed een volledig nieuwe cover verzinnen. Laat hen experimenteren met prenten, foto’s en verschillende soorten papier(kwaliteit).Vaak zijn illustraties in boeken en de covers handwerk dat nadien gescand wordt. Daardoor lijkt het soms alsof het op de computer gemaakt is. Extra fijn wordt het als er zich onder vaders, moeders, broers of zussen een talentvolle graficus of IT’er bevindt die je leerlingen wil inwijden in een grafisch computerprogramma. Muzische Vorming - Beeld - 1.6
Bibliografie Bij ons is alles lekker, Angela Prins, Lemniscaat, 2004 Het grote griezelkookboek, Roald Dahl, De Fontein, 2007 Jamie: de basis van het koken, Jamie Oliver, Kosmos-Z&K, 2002 Koken = wetenschap, Christine Keil en Bernhardt Link, Standaard, 2008 Spaghetti met een schaar, Rianne Buis, Ploegsma, 2004 Leesbeesten en boekenfeesten: hoe werken (met) kinder- en jeugdboeken? Jan van Coillie. Davidsfonds/ Infodok, 1999
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
Lestip 6 Wist je dat mijn broer breekbaar is? Wist je dat mijn broer breekbaar is? En mijn moeder Amerikaanse is en mijn vader niet kan horen en mijn jongste broer hoogbegaafd is en ik aan geheugenverlies lijd? Mikaël Ollivier Lannoo, 2005
Over het boek Marie van tien – die zich om een imagoprobleem te voorkomen Daphne van elf noemt – verhuist met haar familie van het platteland naar een buitenwijk van Parijs. Ze fantaseert zich een spannend leven bij elkaar terwijl ze al haar nieuwe buren een bezoekje brengt. Haar eigen leugens gaan een eigen leven leiden en botsen hier en daar zelfs tegen die van anderen. Een dun en hilarisch boek met herkenbare situaties waarover we wel graag lezen maar liefst zelf niet in verzeild geraken.
Aan de slag Aanzet Lees de achterflaptekst voor. Teken een lange lijn op het bord of op een stuk papier. Aan de ene kant schrijf je ‘waarheid’, aan de andere kant ‘leugen’. Zoek samen met je leerlingen de nuances tussen deze twee begrippen.Vraag hen of ‘een verzinsel’, ‘een leugentje om bestwil’, ‘een misverstand’, ‘een herformulering’… simpelweg leugens zijn of toch dichter bij de waarheid aanleunen. Vraag hen ook naar alle mogelijke onderlinge verschillen tussen al deze begrippen. Laat hen ook voorbeelden geven van de begrippen: Gebruiken ze voorbeelden van zichzelf of van andere mensen? Waarom? Wereldoriëntatie - Mens - 3.1
Verwerkingsactiviteiten v e rt e l p e r s p e c t i e v e n
Lees een aantal titels van hoofdstukken voor, te beginnen met ‘24 augustus’: - Hoe stel je je het boek voor nu je de titels gehoord hebt?
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
- Stel dat je de opdracht kreeg om een boek te schrijven met data als hoofdstuktitels, hoe zou je dat aanpakken? Zorg dat je een stapel boeken uit de schoolbibliotheek bij de hand hebt, of vraag hen op voorhand om een boek mee te brengen dat ze recent gelezen hebben. Leg in je eigen woorden de verschillende vertelperspectieven uit (cf. onderstaand citaat). ‘De alwetende verteller: deze verteller speelt zelf geen rol in het verhaal. Hij staat boven het verhaal en vertelt over de personages in de hij- of zij-vorm. De verteller weet van alle personages wat ze zien, horen, denken en voelen. Hij weet ook meer dan zijn personages: wat er eerder is gebeurd, wat er tegelijkertijd op andere plaatsen gebeurt en hoe het verhaal verder gaat. In sommige verhalen spreekt de verteller zelfs de lezer toe of geeft hij commentaar of uitleg. De ik-verteller: de verteller is een ik-figuur die als personage meespeelt in het verhaal. De lezer ziet alles wat er gebeurt door zijn of haar ogen en weet wat hij/zij denkt en voelt. Je leert dus dat personage goed kennen en je leeft dan meestal eenvoudig met hem of haar mee.Van de andere personages weet je alleen wat de ik-figuur over hen vertelt.Van hun innerlijk weet je niets. De lezer krijgt hierdoor wel een subjectieve kijk op het verhaal. Of het beeld dat de ik-figuur van de anderen en zichzelf schetst juist is weet je nooit. En je moet ook maar aannemen dat de beschrijving van de gebeurtenissen klopt. De hij/zij-verteller: de lezer neemt het verloop van de gebeurtenissen en de beschrijvingen van de personages waar door de ogen van één van de personages in het verhaal. Het lijkt dus op het ik-verhaal maar het grote verschil is dat het in de hij- of zij-vorm staat. Er is dus eigenlijk wel een verteller maar de lezer merkt dat niet, omdat je ook hier te maken hebt met de subjectieve kijk van die ene figuur op de wereld om hem heen. Je kent haar of zijn gevoelens en gedachten, maar niet die van de andere figuren van het verhaal. En als je iets van de anderen te weten komt, moet je maar aannemen dat dit ook klopt.’ (uit: Leeskracht!, p. 43-44, cf. Bibliografie) Vraag hen daarna opnieuw welk vertelperspectief het best zou aansluiten bij een boek met data als hoofdstuktitels. Lees pagina’s 15 tot en met 20 voor (vanaf ‘Eetkamer van de Delauniers’): Welk vertelperspectieven worden hier gebruikt? Laat hen even de verschillende vertelperspectieven nagaan in hun boek. Bevestig drie grote vellen papier op een plaats in de klas die de leerlingen uitnodigt om zelf aanvullingen te gaan maken. Op elk van de vellen papier neem je de bovenstaande tekst of je eigen tekst over van één van de vertelperspectieven. De leerlingen krijgen tijdens de Jeugdboekenweek of de rest van
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
het schooljaar de kans om elk boek dat ze gelezen hebben onder te brengen bij het juiste vertelperspectief of de juiste vertelperspectieven als het verhaal meerdere soorten vertellers bevat. Nederlands - Taalbeschouwing - 6.2 b r e i n s to r m i n g
Lees de tekst voor onder het hoofdstuk ‘24 augustus’: Om de pil te vergulden hebben papa en mama gezegd dat papa veel geld zal verdienen met zijn nieuwe baan. Het is een ‘belangrijke promotie’ en een ‘niet te missen kans’ en een ‘uitdaging’. Sindsdien heeft papa een mobieltje dat elk weekend rinkelt en hij heeft zijn woordenschat uitgebreid met ‘biznesplen’, ‘breinstorming’ en ‘tiemspiriet’. (p. 8) Hou een nabespreking: - Wat betekent de uitdrukking ‘om de pil te vergulden’? - ‘Belangrijke promotie’ en ‘niet te missen kans’ en ‘uitdaging’ staan tussen haakjes in dit fragment. Waarom? Wat wil de auteur daarmee duidelijk maken? - Biznesplen, breinstorming en tiemspiriet zijn woorden uit het Engels die mensen in bedrijven gemakkelijk in de mond nemen waar ook ter wereld. Gebruiken jouw ouders, ooms, tantes…ook termen uit een andere taal als ze over hun werk vertellen? - Welke woorden in je dagelijkse leven heb je zelf overgenomen uit het Engels? Bestaat er een alternatief in het Nederlands? Indien niet, welk Nederlands woord zou je dan verzinnen? Levert dit klasgesprek veel Engelse woorden en Nederlandse alternatieven op, al dan niet verzonnen, leg dan een Ingeburgerde Engelse Woorden-lijst of Fantasiewoordenboek aan. Hou de boeken ‘levend’: zorg ervoor dat ze nieuwe vondsten kunnen toevoegen. Dat kan door het boek op computer te maken, maar net zo goed door een papieren versie te maken met per letter voldoende ruimte om nieuwe woorden te noteren. Nederlands - Taalbeschouwing - 6.2 erbij horen
Ga in op volgend citaat: ‘Op slag krijg ik een knoop in mijn maag. Wat voor indruk zal ik wekken bij mensen die net zo vaak naar Amerika gaan als ik naar de kapper? (p. 12)’ - Wat heeft er jou ooit toe aangezet om een leugentje te vertellen? - Heeft liegen altijd te maken met een vorm van ‘erbij willen horen’? - Hoe belangrijk is het om ‘erbij te horen’? - Wat voel je als je bang bent er niet bij te zullen horen? - Kennen jullie mensen die er heel bewust voor kiezen nergens bij te horen en daar heel gelukkig mee zijn?
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
- Zijn er nog andere redenen om te liegen, behalve om ergens bij te horen? Wereldoriëntatie - Mens - 3.1 s c h r i j f o p d r ac h t
Lees daarna het hoofdstuk ‘30 augustus’ voor van pagina 45 tot en met het dagboekfragment op pagina 51. In dit fragment zitten verschillende vertelvormen verwerkt (een stukje beschrijving vanuit de ik-verteller, een brief en een dagboekfragment): Waarom zou de auteur die verschillende vertelvormen gebruiken? Nederlands - Taalbeschouwing - 6.2 Om aan de slag te gaan met verschillende vertelvormen kan je de leerlingen de opdracht geven om drie dagen lang elke dag iets over zichzelf in de ik-vorm te schrijven. De datum van de dag is meteen de titel van het stukje. Daarnaast gebruiken ze ook minstens één andere vertelvorm. Zo zou iemand een stukje kunnen schrijven waarin hij vertelt hoe hij een nieuwe taart leerde bakken en tegelijkertijd er een recept aan kunnen toevoegen met persoonlijke opmerkingen. Iemand anders kan in de ik-vorm een verslag van een voetbaltraining geven en er een spelersopstelling met commentaar aan toevoegen. Leerlingen die minder makkelijk schrijven geef je een kopie van het laatste fragment zonder de brief en het dagboek. Kies samen met hen daaruit een kort fragmentje op maat uit dat ze herschrijven vanuit de alwetende verteller. Je kan er ook voor kiezen om leerlingen die het moeilijk hebben met schrijven de opdracht mondeling te laten uitvoeren, eventueel ingesproken op cassette. Trek voldoende tijd uit voor de bespreking: - Was dit een makkelijke of moeilijke opdracht? Waarom? - Wat heb je bijgeleerd over schrijven? Nederlands - Schrijven - 4.4
En verder De titel Wist je dat mijn broer breekbaar is? En mijn moeder Amerikaanse is en mijn vader niet kan horen en mijn jongste broer hoogbegaafd is en ik aan geheugenverlies lijd? is een erg lange titel. - Hoe belangrijk is een titel voor een boek? Moet je er veel kunnen uit afleiden of moet een titel mysterieus zijn? - Ken je nog boeken met een lange titel?
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
- Wat vind je van deze titel? Vind je de titel de beste keuze voor dit boek? - Welke titel zou je zelf aan dit boek geven? - Is er een titel van een bestaand boek of een bestaande film die goed bij dit boek zou passen? Nederlands - Taalbeschouwing - 6.2
Waar gebeurd! Waar gebeurd? Maak groepjes van drie. Laat de leerlingen elkaar een straf waar gebeurd verhaal vertellen. Uit de drie verhalen kiezen ze er één waarvan ze zich alle details goed kunnen inprenten. De eerste leerling vertelt het verhaal zoals het gebeurd is, de tweede leerling overdrijft en de derde leerling gaat er helemaal over zodat het oorspronkelijke verhaal bijna onherkenbaar wordt. Nederlands - Spreken - 2.7 Nederlands - Taalbeschouwing - 6.2
Talent - liegen Daphne is in het boek nogal in de wolken over haar talent om leugens te vertellen. Laat elke leerling zoeken naar een leugen die hij of zij ooit zelf verteld heeft. - Klonk je leugen geloofwaardig? - Had je spijt toen je je leugen vertelde? Of had je er plezier in? - Klonk het als een slecht verzonnen verhaal? Of klonk het zo goed dat je er zelf in ging geloven? - Waarom koos je op een bepaald ogenblik voor een leugen? Wereldoriëntatie - Mens - 3.1
Verwante titel Als ik niet toevallig de waarheid gezegd had, Ingelin Angerborn, Lannoo, 2007
Bibliografie Leeskracht! Gids voor literaire competentie op school, Toin Duijx (eindred.) en Marc Van Bavel (comp.) (et al.), Davidsfonds/Infodok, 2003
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
Over de samenstellers werkt op de Pedagogische Begeleidingsdienst van de stad Gent voor wock, Werken aan Onderwijs, Cultuur en Kunst. Deze cel slaat een brug tussen onderwijs en de culturele wereld. In die functie is ze vooral bezig met muzische en buurtgerichte projecten, kinderliteratuur en filosoferen met kinderen. Dat gebeurt voornamelijk via nascholingen en via begeleiding op klas- of schoolniveau.
ingrid antheunis
werkt als zorgcoördinator en boekenjuf in een lagere school, waar ze zoveel mogelijk het lezen wil stimuleren. Daarnaast werkt ze mee aan cursussen voor ouders en leerkrachten. Op die manier ziet ze wat er leeft in scholen die buiten haar dagelijkse werkdomein vallen en kan ze de theorie meteen aan de praktijk koppelen.Verder bespreekt ze kinderboeken in Klapper-Pluizer.
h e dw i g e bu y s
va n ja c o l s o n werkte een tiental jaar als juf, voornamelijk in het eerste leerjaar. Sinds twee jaar werkt ze voor het Onderwijssecretariaat van Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap (ovsg). Daar begeleidt ze scholen in een project waar de nadruk ligt op taalvaardigheid. Kinderboeken hebben zowel professioneel als in haar gezin altijd al een bijzondere plaats gekregen.
is germanist en geeft Nederlands en taalvaardigheid aan studenten Bachelor Kleuteronderwijs van de Arteveldehogeschool in Gent. Hij combineert een kritische kijk op kinderliteratuur met een grote liefde voor het genre en schrijft zelf al eens een verhaal of een gedicht voor kleuters.Verder is hij docent aan het Katholiek Hoger Instituut voor Opvoedkunde waar hij taaldidactiek in de kleuterschool samen met mensen uit het werkveld behandelt.
s t i j n d e pa e p e
is van opleiding psychologe en psychotherapeute. Ze werkt in haar praktijk met adolescenten en volwassenen en brengt binnen het kader van therapie geregeld kinderboeken aan. Ze schrijft, beweegt en danst graag. Speelsheid en een groot hart zijn haar codewoorden. marijke derèse
geeft vooral talen in het zesde leerjaar van een lagere school. In zijn klas is plaats voor een ruime boekenhoek mét salon. Hij probeert de (voor) leesmicrobe zoveel mogelijk door te geven aan zijn collega’s.Voor linc (Centrum voor Lezen en Informatie) verzorgt hij al 15 jaar lezingen en workshops. Hij werkte als redacteur mee aan www.schoolenbibliotheek.be van Locus en leest wekelijks met veel plezier boeken voor blinden en slechtzienden in.
frans hoes
colofon
Jeugdboekenweek 2009 Achter de spiegel Lestips, werken met boeken in de klas Redactie: Ingrid Antheunis, Hedwige Buys,Vanja Colson, Marijke Derèse, Frans Hoes, Stijn De Paepe Coördinatie en eindredactie: Stichting Lezen Illustraties: Pieter Gaudesaboos Grafisch ontwerp: Compagnie Paul Verrept De Jeugdboekenweek 2009 vindt plaats van 15 tot 29 maart 2009. De Jeugdboekenweek is een project van Stichting Lezen. Stichting Lezen wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid. Stichting Lezen is het expertisecentrum voor leesbevordering. Het Focuspunt Jeugdliteratuur vormt een bijzondere opdracht binnen Stichting Lezen en staat voor de deskundigheidsbevordering inzake jeugdliteratuur.
www.stichtinglezen.be www.jeugdboekenweek.be
V.u. Majo de Saedeleer, Frankrijklei 130/4, 2000 Antwerpen.