Leerlingen • Eerste graad
1
© Copyright 2010 door Horeca Vorming Vlaanderen Opdrachtgever: Begeleidingscommissie convenant Onderwijs-Horeca Gerealiseerd door Guidea, Kenniscentrum voor Toerisme en Horeca vzw in samenwerking met het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. Lay-out:
Uniprint - Wim Van Goethem
Druk:
Drukkerij Van der Poorten
Uitgever:
Horeca Vorming Vlaanderen
2
Voorwoord Sinds 1996 bestaat er een convenant tussen de inrichtende machten van de hotelscholen en de sociale partners van de horecasector. In 2008 werd een nieuwe convenant ondertekend door alle betrokken partijen. Deze convenant heeft tot doel, de hotelscholen en de horecasector samen, jongeren nog beter voor te bereiden op een professionele toekomst in de horeca. De ontwikkeling van dit werkboek voedselveiligheid is één van de andere acties opgezet in het kader van de nieuwe convenant. Dit werkboek voedselveiligheid voor de eerste graad past in een reeks van drie werkboeken. In het schooljaar 2010-2011 wordt het werkboek voor de 2de graad afgewerkt en in schooljaar 2011-2012 mag het werkboek voedselveiligheid voor de 3de graad verwacht worden. Aan dit werkboek is intens gewerkt in werkgroepen en in vakoverschrijdend overleg tussen leerkrachten, de sector en het Federaal agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. Dit alles gebeurde onder coördinatie van Guidea, het kenniscentrum voor horeca en toerisme. Ik wens alle betrokken uitdrukkelijk te bedanken voor hun medewerking. Monique Van der Straeten Voorzitter begeleidingscommissie Convenant onderwijs-horeca
3
Algemeen Het werkboek voor de leerlingen is als volgt opgebouwd: • Per lesonderdeel wordt een cartoon voorgesteld. • Leerlinginformatie gegeven met aanvullende oefeningen. Deze leerlinginformatie dient door de leerling zelf ingevuld te worden. • “Een weetje” verteld.
4
Inhoudstafel
Hygiëne Deel 1: Persoonlijke hygiëne Deel 2: Kledij Deel 3: Onderhoud van materialen Deel 4: Besmettingsrisico Deel 5: Voedselpraktijk
Veiligheid Deel 1: Materiaalveiligheid Deel 2: Persoonlijke veiligheid Deel 3: EHBO Deel 4: Lezen van pictogrammen
Milieu Deel 1: Rationeel energiegebruik Deel 2: Afval en verwerking
Bibliografie Fotomateriaal Boeken
Reflectiegroep
5
6
7
8
Deel 1: Persoonlijke hygiëne Inhoud 1. Haarhygiëne 2. Mondhygiëne 3. Handhygiëne 4. Zakdoekengebruik
9
10
Hygiëne 1. Haarhygiëne 1.1. Cartoon
Vul in: .................................................................................................................................. 11
1.2. Leerinformatie haarhygiëne 1. Wat is haarhygiëne? Vul in. • Je haren worden ........................................................................................ of zelfs dagelijks gewassen. • Je haren worden dagelijks gekamd of geborsteld. • Lange haren worden .............................................................................................. 2. Waarom haarhygiëne? Om te vermijden dat losse haren in de .............................................................. 3. Hoe zorgen voor de juiste haarhygiëne? • Voorkom vette haren. • .............................................. zichtbare schilfers. • Voorkom luizen: dus regelmatig (vb. maandelijks) nakijken. • .................................................................... • Beperk het gebruik van haargel (indien de school dit al toelaat). • Bij het werken met voeding: hoofddeksel verplicht (zie hygiëne deel 3: kledij).
12
1.3. Oefeningen. a) Omcirkel het juiste beeld uit de rij:
1
2
3
4
b) Kan je opsommen welke haarsnit hygiënisch is en welke niet? Zeg ook telkens waarom. Foto 1: ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... Foto 2: ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... Foto 3: ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... Foto 4: ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... ...............................................................................................................................
13
c) Knip 5 foto’s met de juiste haarhygiëne uit een culinair artikel in een tijdschrift of krant.
14
15
16
Hygiëne 2. Mondhygiëne 2.1. Cartoon
Vul in: ............................................................................................................................... 17
2.2. Leerinformatie mondhygiëne • De plaktest*: - Wat heb je nodig? Tandenborstel, tandpasta, plakverklikkers of aantoontabletten voor tandplak (te verkrijgen bij tandarts of apotheker), water. (Alternatief: flosborstel of floslint) - Hoe ga je te werk? Poets je tanden zoals anders. Stop een plakverklikker in je mond en kauw. Laat een slok water in je mond rondgaan om het spul over je hele glimlach te verdelen. Kijk nu in de spiegel en glimlach je tanden bloot: bweik, wat is er met mijn tanden gebeurd? De tabletten bevatten een stof die je tandplak kleurt en toont zo de plaatsen waar je niet goed hebt geborsteld. Gewoon je tanden een nieuwe poetsbeurt geven. Zo verwijder je de vlekken en haal je de plak weg die je daarnet miste. Of je gebruikt een flosborstel (of floslint). Deze haal je door je tanden. Zo zie je meteen wat er allemaal nog tussen je tanden blijft steken, zelfs na het poetsen ervan.
* S. BRANZEI & J. KEELY, Van Snot tot Prot: De “onbeleefde wetenschap van het menselijk lichaam. Technopolis, Standaard Uitgeverij, p. 28-29.
18
• Test tandbederf*: Wat heb je nodig? Cola, confituurpot met deksel, één van je vroegere melktanden) of een stuk eierschaal, kalender. Hoe ga je te werk? Giet wat cola in de confituurpot en laat de tand erin vallen. Schroef het deksel goed vast en zet de pot op een veilige plaats. Duid de datum aan op een kalender. Haal de tand er iedere week even uit en onderzoek hem. Houd dat enkele weken vol, wat merk je? Noteer dit in een weektabel (zie voorbeeld).
Aantal weken
Groep leerlingen
Bevindingen
Week 1 Week 2 Week 3 Week 4 Week 5 Week 6
* S. BRANZEI & J. KEELY, Van Snot tot Prot: De “onbeleefde wetenschap van het menselijk lichaam. Technopolis, Standaard Uitgeverij, p. 34-35.
19
2.4. Leerinformatie mondhygiëne A. Tanden poetsen 1. Wat heb je nodig om je tanden goed te kunnen poetsen? ..................................................................... + tandpasta
20
2. Waarom je tanden poetsen? • Het hoort tot de ................................................................ lichaamshygiëne. • Het verzorgen van je gebit om ..................................... te voorkomen. • Een ................................................ = verzorgd uiterlijk, goed voorkomen. • Vergeet niet: naast het poetsen van je tanden, ook flossen met een flosborstel of -draad.
3. Wat gebeurt er als je je tanden te weinig of niet poetst, met andere woorden: wat zijn de gevolgen van slechte mondhygiëne? Een onverzorgd gebit: ....................... tanden, .................................................. en een .........................................................................................................................
21
Een onverzorgd gebit leidt tot:
Een vals gebit En als je met een vals gebit kauwgom eet, gebeurt het volgende:
Dus, wat besluit je? Ik poets mijn tanden elke dag ! Weet je! In je mond wonen meer bacteriën dan er mensen zijn op aarde? En dat zijn er heel wat! 22
23
24
Hygiëne 3. Handhygiëne 3.1. Cartoon
Vul in: ..................................................................................................................................... 25
3.2. Leerinformatie handhygiëne 1. Wat is handhygiëne? Vul in. • Je zorgt dat je handen steeds proper en netjes zijn. Je nagels zijn ..................................................... en er is geen vuil onder je nagels. 2. Waarom is handhygiëne zo belangrijk? De mens wordt aan heel wat ..................................... blootgesteld zonder dit zelf te beseffen. Neem nu als je .................................... of .................................... Dan gebruik je vaak je ............................................... . Ondertussen bevat je hand ontelbaar veel ziektebacteriën. Als je dan je handen niet wast en verder werkt aan ................................................ besmet je heel wat mensen. 3. Hoe omgaan met handhygiëne. Maak er een gewoonte van je handen en pols vaak te wassen en eventueel te ontsmetten. Je zal merken dat je dit na een tijdje doet zonder erbij na te denken. Zo voorkom je besmet te worden en anderen te besmetten.
26
3. Handhygiëne is ook: Geen ............................................................................ dragen.
27
Geen ...............................................................................
28
Geen .................................................... op de ............................................
29
5. En wat met juwelen en piercings? • Juwelen: verboden.
• Uurwerk: verboden. • Piercings: verboden behalve als ze .............................................. zijn zoals bvb. een navelpiercing. 6. Waarom zijn juwelen en piercings verboden? • Juwelen zoals uurwerken, ringen en halskettingen kunnen .................................... zoals bacteriën, schimmels of virussen verstoppen. • Er kan een ..................................... zoals een steentje dat uit een ring valt of een halsketting die breekt en in de soep terechtkomt. Ook volledige juwelen zoals ringen of een oorbel kunnen in voeding terechtkomen. En zelfs als je die halsketting dan uit de soep vist, zijn er al heel wat ziekteverwekkers aan het werk in de soep. • Ringen zijn ..................................... om te vermijden dat de ring vb. blijft hangen in een machine waardoor de vinger wordt afgerukt. Maar ook mogen ze niet gedragen worden omwille van de bacteriën, verborgen onder de ring.
30
7. Hoe ervoor zorgen dat die handhygiëne tip-top is? Je handen proper maken doe je volgens het 6 stappenplan: Stap 1: Handen ..................................... maken onder de kraan.
Stap 2: Goed .....................................
31
Stap 3: ..................................... overal schrobben: bovenkant, onderkant maar ook tussen je vingers en je duimen en pols niet vergeten.
Stap 4: Onder de ............................. schrobben met een propere ...........................
32
Stap 5: Handen ..................................... met warm water.
Stap 6: Handen ......................... met een droge handdoek of papieren doekje.
33
Op deze afbeelding zie je de zones (rood en paars gekleurd) op de handen die vaak vergeten worden bij het handen wassen.
Dus: het stappenplan volgen voor een tip-top handhygiëne is niet overbodig. 8. Wanneer was je je handen zeker: • Bij het ..................................... van de ..................................... • Na elk ..................................... • Na iedere ..................................... of ander onderbreking van de les. • Na het .............................. , het ..................................... van de neus en het ................................................................................ in het haar. • Na het ..................................... van de vuilbak. • Na het ..................................... van de telefoon, de computer e.a. • Na het ..................................... van rauw vlees, vis, gevogelte. 34
3.3. Oefeningen. a) Wanneer was je zeker je handen? Som minstens vijf situaties op. - ........................................................................................................................ - ........................................................................................................................ - ........................................................................................................................ - ........................................................................................................................ - ........................................................................................................................ - ........................................................................................................................ - ........................................................................................................................ b) Juwelen en sieraden die je kan zien zijn verboden. Welke sieraden in de onderste rij mag je wel dragen? Kruis ze aan.
uurwerk ring haarspeld oorring armband halsketting neuspiercing navelpiercing
c) Zichtbare sieraden zijn niet toegelaten voor jou en je medeleerlingen. Kortom, ze zijn verboden voor alle afdelingen die met voeding in aanraking komen. Weet je ook waarom? Er kunnen ziekteverwekkers zoals bacteriën, schimmels of virussen achter verstopt zitten. Er kunnen stukken loskomen van de sieraden die in de voedselproducten terecht kunnen komen.
35
36
Hygiëne 4. Zakdoekengebruik 4.1. Cartoon
Vul in: ........................................................................................................................ 37
38
4.2. Leerinformatie zakdoekengebruik Het gebruiken van een ............................................................................ kan al heel wat .................................................. tegenhouden bij het niezen of het snuiten van de neus. Gebruik het beste ............................................ (papier). Hou ook rekening met volgende punten: • zorg dat je steeds een ..................... bij hebt (vermijd het gebruik van stoffen zakdoeken). • zorg dat je je ......................................, ..................................... van de voeding. • zorg dat je steeds je .................................................................. na het snuiten van je neus.
39
4.3. Oefeningen persoonlijke hygiëne. a) Zoek de tien volgende termen: hygiëne - bacteriën - voedsel - proper - stappenplan handen wassen - mondhygiëne - wegwerpzakdoek - zeep - haarnet
40
b) Kruis aan: goed of fout
1. 2. 3.
Je handen was je enkel aan het begin van de praktijkles. Je mag oorbellen dragen in de praktijkles. Enkel onzichtbare piercings zijn toegelaten in de praktijkles.
4. 5. 6.
Een diadeem in het haar is voldoende voor de voedselveiligheid. Je tanden poets je dagelijks twee tot drie keer. Je uurwerk mag je aanhouden tijdens de praktijkles.
7.
Je mag doorzichtig nagellak dragen tijdens de praktijkles.
8. 9.
Gel voorkomt haaruitval. Je handen was je met zeep gedurende een twintigtal seconden.
41
c) Vul de volgende ontbrekende woorden in: bacteriën - samenbinden - hennatekeningen - dagelijkse lichaamshygiëne - wegwerpzakdoeken - nagellak - gel- en harsnagels hoesten of niezen - handen wassen • Door het ........................................................... van de haren zorg ik voor de juiste haarhygiëne. • Tanden poetsen behoort tot de ........................................................................ • Zonder het te beseffen worden we aan ............................... blootgesteld. • Na ........................................... waarbij we de hand voor de mond houden, ....................................................... we onze .............................................................. . • Het snuiten van de neus doen we het best in .............................................. . • Voor een tip-top handhygiëne is het gebruik van .......................... verboden. • Ook ................................................................ zijn uit den boze bij het werken in de keuken met onze handen. • De inkt van ................................................................................. op je handen is ook niet toegelaten bij de praktijklessen of het werken met voeding. d) Er goed uitzien vind je belangrijk. Ook tijdens de praktijklessen is het belangrijk een correct, proper en verzorgd uiterlijk te hebben. Maak een collage op een A3 blad (dit wordt door de leerkracht bezorgd) hoe je er tijdens de praktijkles moet uitzien. Schrijf ook op in 10 zinnen waarom deze praktijkkledij belangrijk is. En wat betekent persoonlijke hygiëne hierbij voor jou? Noteer dit ook in 10 zinnen.
42
e) Kruiswoordraadsel Horizontaal
Vertikaal
1. Goed verzorgen van je haar. 3. Blinkend haarproduct om je haar in model te brengen. 4. Product om je haren te wassen.
2. Vieze beestjes in de haren. 5. Je poetst je tanden ermee.
8. Het gebruik van een zakdoek houdt ze tegen. 9. Inkt om tekeningen te maken op je handen. 10. Product om je handen te wassen. 12. Hiermee leg je je haar in de plooi.
6. Product om je tanden te poetsen en te beschermen tegen bacteriën. 7. Borstel om je nagels proper en netjes te houden. 11. Een ander woord voor “roos”.
f) Opdracht: Zoek met de letters in de aangestreepte vakjes een begrip van 2 woorden.
43
44
Deel 2: Kledij Inhoud 1. Propere werkkledij
45
46
Hygiëne 1. Propere werkkledij 1.1. Cartoon.
Vul in: .................................................................................................................................... 47
48
1.2. Leerinformatie 1.2.1. Een beetje geschiedenis De oorsprong van de werkkledij brengt ons terug naar het Griekenland van de 7de eeuw. Chefs werden als intellectuelen beschouwd. Zij konden immers lezen. Samen met filosofen en artiesten werden ze vervolgd. Hierdoor vluchtten ze naar Grieks-Orthodoxe kloosters. Om niet op te vallen, droegen de chefs dezelfde kledij en hoofddeksel als de kloosterlingen. Deze kledij was wit. Op die manier werd God niet beledigd. De hedendaagse keukenkledij is ontstaan in de 19de eeuw en is overwegend wit. De witte kleur geeft een propere, verzorgde indruk.
49
1.2.2. De keukenkledij De klassieke keukenkledij: 1. Toque Wat? De toque is een specifiek ............................. voor in de ......................... . Waarom? Men vermijdt haren of hoofdschilfers in de voeding (iedereen verliest 80 tot 100 haren/dag). Het beschermt de haren tegen ........................................... .
50
Soorten? • ........................................................................ : In vroegere tijden gold de regel “hoe hoger de hoed, hoe hoger de rang”. De toque is vervaardigd uit katoen of papier wegwerpmateriaal).
• ........................................................................ : - Het bedekt het haar volledig en is rekbaar waardoor er een ................................................................................................. is. - is vervaardigd uit synthetische stoffen (nonwoven, “niet-geweven”).
51
2. Keukenvest / Koksvest Wat? Het is een vest met 2 rijen knopen. Meestal is het vest in het wit maar andere kleuren zijn ook verkrijgbaar (zie foto). Door beide rijen knopen kan men de voorkant van het vest omdraaien bij ........................... ........................................................................................................................................... . Het is aangeraden steeds keukenvesten te dragen met lange mouwen. Zo kunnen er geen haren terechtkomen in het eten en ben je ........................................................................ tegen brandwonden.
Foto: ISPC Horecagroothandel te Gent
52
Foto: ISPC Horecagroothandel te Gent
Waarom? Het vest is hygiënisch en bestaat voor meer dan 50% uit katoen. Katoen heeft volgende eigenschappen: - De drager transpireert minder snel. - De chef kan makkelijk bewegen. - De klassieke witte kleur stoot warmte af. Soorten? Vesten met veiligheidsknopen: bolknopen en drukknopen zijn aan te raden omdat men zo in 1 beweging het vest efficiënt uit kan doen (bv. bij brand). Vesten met knopen: minder aan te raden omdat deze knopen stuk voor stuk te ontknopen zijn (dit is tijdrovend en minder veilig).
53
3. Voorbinder Wat? Het is een (witte) schort die de ........................................................................ vanaf de lende tot minstens 1/3 van het bovenbeen.
Foto: ISPC Horecagroothandel te Gent
54
Waarom? De voorbinder beschermt de koksbroek ........................................................ . Soorten? Katoen: deze voorbinders bestaan voor minstens 50% uit katoen en zijn de meest klassieke. PVC: deze wordt vaak gebruikt in de slagerij en de vishandel omdat dit soort voorbinder geen water doorlaat. Nonwoven : dit zijn wegwerpschorten voor éénmalig gebruik. Ze zijn tevens waterdoorlatend. 4. Keukenbroek Wat? Het is een .................................. die enkel in de ................................. gedragen wordt. Klassiek gezien is het motief wit-blauw geruit (pied-de-poule). Maar er zijn ook andere motieven verkrijgbaar zoals op de foto’s te zien.
55
Waarom? Broeken die men enkel in de keuken draagt, zijn .................................. . Soorten? Heren- en damesbroeken verschillen in de breedte ter hoogte van de bovenbenen. 5. Veiligheidsschoenen Wat? Het zijn schoenen met een .................................. en een .................................. .
Foto: ISPC Horecagroothandel te Gent
56
Foto: ISPC Horecagroothandel te Gent
Waarom? De keukenschoenen zijn meestal wit om (zichtbaar) vuil op te sporen en te verwijderen. De stalen tip heeft als functie dat de drager zijn tenen niet telkens bezeert aan obstakels allerhande. Bovendien beschermen deze schoenen de voeten tegen vallend keukenmateriaal zoals messen, marmite, e.a.
57
1.2.3. De zaalkledij Wat? De zaalkledij wordt bepaald door de school zelf. Je kan het beschouwen als een soort uniform. Dit uniform is steeds proper, netjes en picco-bello in orde. Er ontbreken dus geen knopen. De ritssluiting werkt perfect en het uniform is vlekkenvrij! Het zaaluniform bestaat meestal uit: - voor de meisjes: een bloes met lange broek of rok. Een das of sjaaltje wordt bijpassend bij de bloes gedragen. De schoenen zijn meestal zwart en met een kleine hak. Dit maakt het geheel iets vrouwelijker dan volledig platte schoenen - voor de jongens: een hemd met lange broek. Een bijpassende das of strik wordt meestal verkozen bij het hemd. De schoenen zijn klassiek en zwart. - Sportschoenen zijn zowel voor meisjes als jongens uit den boze. Ook later in de horecasector wordt het .......................................... bepaald door de horeca-uitbater zelf. Op de volgende twee foto’s vind je een paar voorbeelden van zaalkledij.
58
Foto: ISPC Horecagroothandel te Gent
59
Foto: ISPC Horecagroothandel te Gent
60
Waarom? Zo zie je meteen wie in de zaal werkt. Het straalt ook het .......................... uit van je school en later van de horecaonderneming waar je werkt. Op de opendeurdag van school zien ouders en toekomstige leerlingen onmiddellijk wie een opleiding richting de horecasector volgt. De gasten in een horecaonderneming merken aan het uniform wie in de zaal werkt en aan wie ze iets kunnen vragen.
61
1.3. Oefeningen. 1.5.1. Zoek in de volgende foto’s wie er de juiste werkkledij draagt
62
63
64
Deel 3: Onderhoud van materialen Inhoud 1. Reinigen 2. Ontsmetten 3. Handdoekengebruik
65
66
Hygiëne 1. Reinigen 1.1. Cartoon
Vul in: ................................................................................................................................... 67
1.2. Leerinformatie 1.2.1. Reinigen Wat is reinigen? Reinigen = .................................................. = .................................................. Reinigen is het verwijderen van vuil of schoon maken. Wat is vuil? Vuil is alles dat zich op een plaats bevindt waar het niet thuis hoort. Voorbeelden van vuil: stof, zand, steentjes, kalk, pluizen, haren, textielvezels, resten van voedingsmiddelen, afval van voeding, vet,...
68
Voorbeelden van vuile, vieze keukens
69
Wat is proper? Als de keuken proper is, betekent dit dat er eigenlijk geen vuil meer te zien is zoals bvb. gemorste saus.
Voorbeeld van een propere keuken 70
71
Waarom reinigen? Voordat je goed begint te reinigen, ......................... je eerst ......................... . Reden: • Hoe meer vuil, hoe moeilijker om iets te reinigen. • Het water om te reinigen wordt heel snel vuil. • Het reinigingsmiddel is snel uitgewerkt • Het reinigingsmiddel kan niet inwerken tot op het oppervlak. • E.a.
Foto: ISPC Horecagroothandel te Gent
72
Soms kan je reinigen ...................................... het gebruik van een chemisch product: vb. stofzuigen, vegen.
73
Maar in een keuken is droog borstelen niet toegestaan. Waarom? • Door het borstelen doe je het stof opwaaien waardoor het zich verspreidt in plaats van weggewerkt wordt.
74
Waarom .......................................................................................................................... ? • Na de reiniging moet het losgeweekte vuil verwijderd worden. • Het reinigingsproduct dat aan het oppervlak blijft hangen, spoelen we weg. Waarom spoelen je na met warm water en laat je het opdrogen in plaats van een handdoek te gebruiken? • Als je afdroogt met een handdoek, neem je al eens het voorwerp vast met je hand. Denk maar aan het afdrogen van potten. Maar onze handen zijn niet altijd écht proper. En zo ga je, zonder het te zien, vuil en bacteriën open wrijven over het oppervlak. Zo ook met een handdoek. Dus: Als je een doek gebruikt, is dat een verse propere handdoek (beter nog een papieren handdoek) die je enkel en alleen voor het afdrogen gebruiken en liefst slechts voor één afdroogbeurt.
Tja, en zo lang je met eten bezig bent, mag je de keuken ............................................................ . Als de plaats waar je werkt, vervuild is, moet je dat wel opruimen. Want werken op een vervuild oppervlak is uit den boze. Kuis regelmatig de plaats waar je werkt (werktafel, snij plank, apparaten,…) op, of neem een proper exemplaar (mes, snijplank, vork,…).
75
Hoe reinigen? Goed reinigen doe je zo: 1. .............................................................................................................................
76
2. .............................................................................................................................
77
3. .............................................................................................................................
78
4. .............................................................................................................................
79
5. ........................................................................................................................................
80
6. ........................................................................................................................................
Foto: ISPC Horecagroothandel te Gent
Bij het reinigen spelen 4 zaken een belangrijke rol: • het soort reinigingsmiddel (detergent), • de temperatuur waarbij de reiniging gebeurt, • de tijd dat het reinigingsmiddel kan inwerken, • wrijving of ‘mechanische actie’ tijdens het reinigen.
81
Opdracht Doe de volgende testen: 1. Reinig een deel van de keuken na de praktijkles met 3 verschillende reinigingsmiddelen. Noteer telkens de resultaten. 2. Meet bij iedere test opnieuw de temperatuur waarbij de reiniging gebeurt. 3. Kijk op je uurwerk hoe lang het reinigingsmiddel kan inwerken. 4. Hoe lang ben je bezig met het reinigen?
82
Checklist voor het noteren van de resultaten van de testen
Test
Reinigingsmiddel 1
Reinigingsmiddel 2
Reinigingsmiddel 3
Reinigingsmiddel 4
Reinigingsmiddel 5
Reinigingsmiddel 6
83
Hoeveelheid
Temperatuur
Inwerktijd
Reinigingstijd
Welk product kies je om goed te reinigen? Er zijn verschillende soorten vuil. En voor ieder vuil zijn er speciale reinigingsmiddelen (of detergenten). Het is belangrijk goed te poetsen zodat alle vuil verdwijnt.
Foto: ISPC Horecagroothandel te Gent
Water is niet echt een reinigingsmiddel. Toch lost het soms vuil op. Denk maar aan het morsen van soep of aardappelen die je op de grond laat vallen. Door de soep of de aardappelen onmiddellijk op te ruimen, hoef je bij het poetsen niet meer zo hard te schrobben. Weet je ook waarom? Omdat je de soep niet hebt laten opdrogen of vermeden hebt dat iemand in de aardappelen trapte (denk ook aan veiligheid!). En bovendien help je nog mee aan het milieu omdat je minder reinigingsproduct gebruikt om het vuil te verwijderen.
84
Als je mama thuis poetst, maakt ze gebruik van een algemeen reinigingsmiddel. Voor hardnekkig en zwaar of ingebrand vuil is een (sterk) vetafbrekend en professioneel (speciaal voor horeca) middel nodig.
Deze professionele reinigingsproducten zijn vaak ook agressief - bijtend - voor de huid en soms zelfs ook voor het oppervlak dat je reinigt! Ook producten om kalk te vermijden zijn agressief voor huid en materialen: zij bevatten namelijk zuur.
Het is ook heel belangrijk dat je de juiste hoeveelheid reinigingsmiddel gebruikt. Weet je ook waarom? Als je te weinig product gebruikt, kan je niet proper poetsen. En te veel is verspilling. Lees dus goed de gebruiksaanwijzing!
En vergeet ook niet: Je emmer met water tijdig te verversen. En hard te schrobben! Zo ben je snel van de meeste bacteriën verlost.
85
86
Hygiëne 2. Ontsmetten
87
88
2.1. Leerinformatie 2.1.1. Ontsmetten Wat is ontsmetten? Daarnet hebben we heel goed gereinigd (gepoetst). Hoe hard je ook hebt gewreven en heel wat bacteriën hebt verwijderd, toch is dit niet voldoende. Er blijven nog altijd hele kleine beestjes (bijvoorbeeld schimmels) die je niet kan zien met je blote oog, leven. En daarom ontsmetten we na het poetsen. Waarom ontsmetten? Omdat een reinigingsmiddel niet alle bacteriën doodt, is het nodig om nadien met een speciaal product te ontsmetten.
Omdat je niet alle ontsmettende producten mag gebruiken in een plaats waar je met voeding werkt, is er een lijst met toegelaten ontsmettingsmiddelen voor de keuken.
89
Hoe ontsmetten? Goed ontsmetten doe je zo: 1. .............................................................................................................................
90
2. .............................................................................................................................
91
3. .............................................................................................................................
92
4. ....................................................................................................................
Foto: voorbeeld van wegwerpdoeken ISPC Horecagroothandel te Gent
93
94
Hygiëne 3. Handdoekengebruik 3.1. Cartoon
Vul in: .............................................................................................................................
95
Deze lieve beestjes verspreid je met je handen maar zeker met je keukenhanddoek. 96
3.2. Leerinformatie Waarom is het niet om het even welke handdoek je gebruikt? Als je vuile handen hebt, dan voel of zie je dit. Handen wassen zoals het hoort (zie hygiëne, deel 1: persoonlijke hygiëne) is dan de boodschap. Maar wat je niet weet en niet ziet, zijn ................................. (micro-organismen).
97
Hoe moet je dan wel je handdoek gebruiken? Een keukenhanddoek gebruik je het best enkel om .................................... . Je mag de handdoek ook gebruiken om warme potten en pannen vast te nemen. Daarna mag je deze handdoek niet meer gebruiken om af te drogen. In de keuken gebruiken we de keukenhanddoek voor: • het schoonvegen van borden (= vuil wegvegen), • het kuisen van de werktafel (= vuil wegvegen), • het afvegen van de handen (= vuil wegvegen) • enzovoort Zo’n vuile handdoek bevat heel veel beestjes (bacteriën). Met die handdoek kan je niets meer proper maken.
98
Foto: een vuile handdoek vol bacteriën Gebruik daarom ........................................................................................... .
99
3.3. Oefeningen Beschrijf het ontsmettingsstappenplan aan de hand van volgende foto’s:
1. Oplossing: ....................................................................................................
100
2. Oplossing: ..........................................................................................................................
101
3. Oplossing: .........................................................................................................................
102
4. Oplossing: .........................................................................................................................
103
104
Deel 4: Besmettingsrisico’s Inhoud 1. Ziekte 2. Eten en drinken
105
106
Hygiëne 1. Ziekte 1.1. Cartoon
Vul in: ............................................................................................................................. 107
1.2. Leerinformatie Wat is ziek zijn en wanneer ben je ziek? Een moeilijke vraag met een eenvoudig antwoord. Zodra je je misselijk voelt, een lopende neus hebt, koorts of hoest- en niesbuien, dan ben je voor de ........................................................................... ziek. Iedereen zoals bezoekers, directieleden en leerkrachten, leveranciers, techniekers en zelfs inspecteurs die in een voedingsomgeving terecht komen, dienen ........................................................................... te zijn. Mensen met koorts, buikloop, lopende neus en hoestbuien mogen zeker .................................................. worden in een omgeving waar men met ........................................................................... werkt.
Foto: Infectie tussen de tenen
108
Waarom? Voeding kan door de ............................... of ............................... besmet worden. Zo wordt de persoon die de voeding uiteindelijk opeet in gevaar gebracht. Bovendien verhoog je de kans dat ook je medeleerlingen, familieleden en anderen ................................ worden. Hoe? Indien je je ziek voelt, of je merkt dat een persoon ziek is, ......................... dan altijd en zo snel mogelijk je .................................................... . Hij zal dan beslissen wie al dan niet toegelaten wordt in het klaslokaal, de praktijkruimte of andere plaatsen waar je voeding vindt.
109
110
Hygiëne 2. Eten en drinken
111
2.1. Leerinformatie
Wat? Eten of drinken in een ......................... waar met ......................... wordt gewerkt, is ................................ . Dit wil ook zeggen dat je er niet mag snoepen noch kauwgom knabbelen.
112
113
Waarom? Omdat, als je eet of drinkt, je ook de voedingswaren kan ......................... . Het is al gebeurd dat leerlingen hun kauwgom uit hun mond laten vallen en dat deze mee wordt verwerkt in de bereiding van voedsel. Smakelijk! Hoe? Er wordt noch gegeten, noch gedronken tijdens de praktijkles of in de plaatsen waar je voeding vindt. Tijdens iedere speeltijd of middagpauze kan je eten en drinken.
Kauwgom kan nooit!
114
2.2. Oefening besmettingsrisico’s. WAAR of NIET WAAR
1. Ik mag snoepen in de keuken, zolang men het niet ziet. ........................................................................... 2. Ik mag alleen drinken in een daarvoor voorziene ruimte. ........................................................................... 3. Als ik me ziek voel dan zeg ik beter niets aan mijn chef. ...........................................................................
115
116
Deel 5: Voedselpraktijk Inhoud 1. Ordelijk en net werken. 2. Data op verpakkingen. 3. Acceptatienormen voor voedingswaren bekijken. 4. Correct proeven.
117
118
Hygiëne 1. Ordelijk en net werken 1.1. Cartoon
Vul in: ............................................................................................................................. 119
1.2. Leerinformatie ordelijk en net werken Wat is ordelijk en net werken? • Gebruikte materialen op hun ............................................ voor, tijdens en na een dienst ................................................................................... . • Het gebruikte materiaal is ............................... en ......................................... . • Je eigen ........................., .......................... en materiaal zijn ......................... . • Je eigen kledij, schoenen en materiaal berg je op de voorziene plaats op.
Een propere, opgeruimde keuken is prettig werken.
120
Waarom is ordelijk en net werken belangrijk? • ............................................................................................................................. • ............................................................................................................................. • ............................................................................................................................. • ............................................................................................................................. Hoe werk je ordelijk en net? Actiepunten: Spullen en materialen worden: • .................................................. en .................................................. .
Verschillende snijplanken 121
• Overbodige materialen, afval en overschotten worden opgeruimd en verwijderd. • Werp alle leeggoed en verpakkingsafval op de .................................. • Vuile handdoeken horen bij de vuile was. • Gebroken materiaal wordt gedeponeerd in de daarvoor bestemde afvalbakken. • ............................................................................................................................. .
122
2. Oefeningen • Opdracht 1: Maak samen met je leerkracht een takenblad met een beurtrol (zie volgende pagina). Je krijgt kleine taken toebedeeld. Zo leren je verantwoordelijk zijn voor je eigen taak.
123
Takenblad met beurtrol: Datum + uur
Leerkracht
Taakomschrijving
Leerling
OK
Werkpunten
124
• Opdracht 2: Je krijgt een plattegrond van de praktijkkeuken en omgeving. Duid aan waar de belangrijkste elementen staan. Zo maak je kennis met het materiaal dat in een praktijkkeuken voor komt en op welke plaats de materialen zich bevinden. Voorbeeld van een lijst met aan te duiden materialen: - Koelkast - Stoof/fornuis - Snijplanken - Borden - Pannen - Bestek - Afwas - Onderhoudsproducten - Plaats waar het afval gesorteerd wordt
125
126
Hygiëne 2. Data op verpakkingen 2.1. Cartoon
Vul in: ............................................................................................................................. 127
2.2. Leerinformatie data op verpakkingen 2.2.1. Vervaldatum Wat is een vervaldatum
Foto: ISPC Horecagroothandel te Gent
128
Deze datum (zie foto) vind je meestal terug op de verpakking van .................................................. . Uitzonderingen zijn vb. suiker, kruiden e.a. Soms wordt ook enkel de datum van verpakken vermeld, bvb. bij groenten.
129
Waarom wordt een vervaldatum op producten voorzien? Voedingsmiddelen zijn ......................... en .......................... Om te voorkomen dat mensen .............................................. eten, worden de voedingsproducten van een vervaldatum voorzien. Hoe vind je de vervaldatum? Op alle voedingsmiddelen en ook bij veel andere producten vind je de datum ....................................... . Bij ......................... kan de vervaldatum op de draaidop vermeld staan of onderaan. Meestal staat de vervaldatum op het .................................................................................................... . 2.2.2. Minimale houdbaarheid Wat is een datum van minimale houdbaarheid Tot die datum ......................... het voedingsproduct zijn ........................., mits dit voedingsmiddel ............................... (volgens de voorgeschreven bewaringsvoorwaarden) wordt bewaard. Op deze producten staat de minimale houdbaarheid op de volgende manieren aangegeven: • “Bij voorkeur te gebruiken voor ...” of • “Bij voorkeur te gebruiken voor eind ...”
Foto: ISPC Horecagroothandel te Gent
130
Waarom wordt een minimale houdbaarheidsdatum op producten voorzien? Omdat sommige voedingsmiddelen langer kunnen bewaard worden, wordt gekozen om een minimale houdbaarheidsdatum aan te geven. Hoe wordt dit toegepast? Zie voorbeeld op de foto.
131
2.2.3. Uiterste consumptiedatum Wat is de uiterste consumptiedatum? Dit is de datum voor .................................................. met een ......................... bewaartijd. “te verbruiken tot...” “te gebruiken vóór...” Waarom een uiterste consumptiedatum? Deze datum is bestemd voor voedingsproducten die snel kunnen bederven. Eens de uiterste consumptiedatum voorbij, is het beter het product weg te gooien. Hoe wordt dit toegepast? Bij de aankoop van voedingsmiddelen controleer je deze datum op de verpakking. 2.2.4. Houdbaarheid verse producten Wat betekent dit? Op een aantal voedingsproducten wordt geen uiterste gebruiksdatum vermeld zoals bijvoorbeeld op verse groenten en fruit, ongeschilde aardappelen, wijn en frisdranken. Toch kunnen we verse producten niet onbeperkt bewaren. Tijdens de zomerdagen merken we al snel als bvb. fruit overrijp wordt: schimmelvorming en visuele aanwezigheid van fruitvliegjes zijn een teken dat je beter het fruit onmiddellijk consumeert of weggooit.
132
Waarom geen houdbaarheidsdatum vermelden? Het is eenvoudig de ......................... van een product zoals brood te beoordelen als je je gezond verstand gebruikt. De voedingsmiddelen die aan de versafdeling bij de beenhouwerij of de viswinkel worden gekocht, dragen ........................................................................... . Reden: de consument koopt deze producten omdat hij ze meestal .................................................. verwerkt. Of hij bewaart ze in koelkast of diepvries. Om te voorkomen dat verse producten toch overrijp worden of gaan rotten, kan je na aankoop thuis een ................................ kleven op het product met de datum van aankoop. Zo kan je meteen nagaan of je product nog de kwaliteiten bevat van een vers product en dus kan geconsumeerd worden zonder risico voor de gezondheid.
133
3. Hoe ga je dan om met die verse producten? Na het aankopen van verse producten verbruik je ze snel. Je kan ze maar een beperkte tijd ........................................................................... bewaren.
Weet je dat de groene schimmel die op brood en sinaasappels groeit een wonderschimmel is? Het is penicilline, een antibioticum. Maar ga nu niet meteen aan beschimmeld brood likken. De penicilline die je bij de dokter krijgt, is bewerkt en gesteriliseerd.
Weet je dat melk voor 88 procent uit water bestaat met daarin opgelost piepkleine vitaminen, eiwitten, mineralen, vetdruppels en een aantal bacteriën.
Weet je dat een lepel yoghurt meer dan tien miljoen levende bacteriën kan bevatten.*
* S. BRANZEI & j. KEELY, Van Snot tot Prot: Experimeteerboek. Technopolis, Standaard Uitgeverij, p. 26-27.
134
2.3. Oefeningen Wist je dat er overal in huis schimmel zit? In de koelkast, in de woonkamer (zie foto), de badkamer, ja, zelfs in je slaapkamer. Het geleerde woord voor schimmel is “fungus”. Maar een schimmel vind je nooit alleen, ze zijn altijd met een hele hoop. Er groeien dus fungi op bvb. rot fruit.
Experiment 1 (lesthema: beschimmeld brood): Wat heb je nodig: • 2 sneetjes brood • 2 hersluitbare plastic zakjes • Water Hoe ga je te werk? • Doe een sneetje brood in elk zakje. (als je veel schimmel wil kweken, leg de sneetjes dan een uur op een stoffige plaats voor je ze in de zakjes doet) • Sprenkel met je vingers wat water op elk sneetje. Maak het brood niet kletsnat, maar gewoon wat vochtig • Sluit de zakjes. • Leg één zakje op een donkere plaats en het andere op een zonnige of goed verlichte plaats. • Bekijk de zakjes na 5 dagen. • In welk zakje zit de harigste vriend?
135
Conclusie experiment 1: Ontdekte je dat er meer schimmel groeide op het brood dat je in het donker bewaarde? Schimmels houden nu eenmaal van warme, donkere, vochtige plaatsen. Daarom vind je rot hout vaak onderaan de stapel en niet erbovenop.
Experiment 2 (lesthema: zure melk*): Wat heb je nodig: • Melk • Een drinkglas • 2 kleine, propere confituurpotten met deksel • Koelkast Hoe ga je te werk? Giet melk in een glas. Laat het glas enkele uren staan, tot de melk kamertemperatuur heeft bereikt. Plak een “niet drinken” etiket op het glas. Giet de helft van de melk in een confituurpot. Dek af en zet de melk in de koelkast. Giet de rest van de melk in de andere confituurpot. Dek af en zet die melk op een warme plek. Onderzoek de melk na enkel dagen. Merk je al iets? Bekijk de melk opnieuw na een week. Giet beide potten leeg. ............................................................................................................................................ ............................................................................................................................................ ............................................................................................................................................ ............................................................................................................................................ ............................................................................................................................................ ............................................................................................................................................ ............................................................................................................................................ ............................................................................................................................................ ............................................................................................................................................ * S. BRANZEI & j. KEELY, Van Snot tot Prot: Experimeteerboek. Technopolis, Standaard Uitgeverij, p. 44-45
136
Experiment 3 (lesthema: kweek je eigen bacteriën): Wat heb je nodig: • Gedestilleerd water (het gaat ook met kraantjeswater maar iets minder goed) • Maatbeker • Een kookpot met deksel • Een blokje kippenbouillon • Suiker • Eetlepel • 3 super propere kommen • Plasticfolie Hoe ga je te werk? Gebruik de stoof in het praktijklokaal of thuis alleen met een volwassene erbij! Doe 750 ml water in een kookpot en breng het water aan de kook. Voeg het bouillonblokje en een eetlepel suiker toe. Laat het mengsel een paar minuten koken. Dek vervolgens de kookpot af en haal hem van het vuur. Giet gelijke hoeveelheden van het mengsel in elke kom. Zoek drie verschillende plaatsen om de kommen te zetten (achter het toilet, dicht bij een vuilbak of naast de gootsteen zijn goede plaatsen. Je kunt ook hoesten in een kom, je vingers doppen in de andere en niets doen met de derde) Hang een etiket met “niet eten of drinken!” op elke kom. Bedek de kommen na een dag met plasticfolie en zet ze op een warme plaats. Bekijk na een week wat er gebeurd is met de kommen.
137
138
Hygiëne 3. Acceptatienormen voor voedingswaren 3.1. Cartoon
Vul in: ............................................................................................................................. 139
3.2. Leerinformatie acceptatienormen Wat betekent dit? Als de bestelde goederen geleverd worden, is het nodig alle .................................................. te .................................................. .
Te controleren producten
Waarom acceptatienormen voor voedingswaren? Om te ......................... dat er slechte producten geleverd worden, is het nodig alle geleverde en aangekochte voedingsmiddelen na te kijken. Daarom zijn bepaalde regels (acceptatienormen) nodig waaraan deze voedingsmiddelen moeten voldoen. Hoe zijn deze acceptatienormen opgesteld? Via een lijst van mogelijke gebreken (zie ook didactische tips) kan je de controle uitvoeren.
140
Hierbij de lijst van mogelijke gebreken:
.........................
........................................................................ ........................................................................ ........................................................................
.........................
........................................................................ ........................................................................ ........................................................................ ........................................................................ ........................................................................ ........................................................................ ........................................................................
.........................
........................................................................ ........................................................................ ........................................................................ ......................................................................... ........................................................................
.........................
........................................................................ ........................................................................
.........................
........................................................................
141
142
Hygiëne 4. Correct proeven 4.1. Cartoon
Vul in: ............................................................................................................................. 143
144
4.2. Leerinformatie correct proeven Wat is correct proeven? • Proeven met een ........................................................................... . • Bij .................................................. neem je een propere lepel. Waarom correct proeven? Om ........................... te ............................ neem je telkens een propere lepel.
145
146
147
148
Deel 1: Materiaalveiligheid Inhoud 1. Correcte snijtechniek 2. Correct dragen van messen (foedraal) 3. Materiaal op de juiste plaats 4. Lezen van veiligheidsinstructiekaarten
149
1.1. Leerinformatie Wat is een correcte snijtechniek? Om vlees, groenten, fruit en dergelijke te snijden, heb je een mes nodig. Er zijn veel verschillende soorten messen maar als je in de keuken werkt, zijn er professionele messen. Dit zijn messen, speciaal voor de horeca.
Weet je! Het handvat van een professioneel mes mag nooit in hout zijn!
150
Set professionele keukenmessen - ISPC Horecagroothandel te Gent
Verschillende keukenmessen - ISPC Horecagroothandel te Gent 151
Maar een goed professioneel mes alleen is niet voldoende. Ook een ..................................... en ................................................... manier om je mes ......................................... en te ............................................... is nodig. Als je rechtshandig bent, ga je als volgt te werk: Plaats je linkerhand bij het snijden als volgt: elke vinger is gebogen en de vingertoppen zijn zorgvuldig naar binnen gevouwen. Zo kunnen je vingertoppen niet met het mes in aanraking komen. Je duim en pink pakken meestal de zijden van de groenten vast, terwijl de andere drie vingers er bovenop rusten. De bovenste knokkel van de middelvinger is de geleider van je mes. Die steek je dus verder naar voor dan de rest van je linkerhand. Hou wel je rechterhand stil. Een correcte snijtechniek krijg je onder de knie door veel te oefenen. Waarom een correcte snijtechniek? Om te vermijden dat je in je vingers snijdt of om andere ongevallen te vermijden, is een correcte snijtechniek noodzakelijk. Maar ook als je je mise-en-place maakt in de keuken of zaalbereidingen, is ..................................... en ................................ nodig om je producten op de ........................................ te snijden en op tijd klaar te zijn.
152
Er zijn verschillende manieren om vb. groenten te versnijden. Denk maar aan: • ......................... : het snijden van groenten in ......................... (kubusvorm)
Aardappel in brunoise gesneden • ......................... : Het in ......................... snijden van groenten
Groenten, in julienne gesneden 153
• ......................... : het in een ............................................. snijden van groenten.
Groenten, in mirepoix gesneden • .........................: de groenten worden in ......................... gesneden.
Wortelen, in paysanne gesneden
154
Hoe een correcte snijtechniek toepassen? Als je groenten of vlees snijdt, is het de bedoeling om het ......................... te kunnen bereiden. Soms laat het product het niet altijd toe om het met de hand te snijden. Dan gebruiken we een ......................... of een ........................................................................... .
Vleessnijmachine
155
Voorbeeld van een keukenrobot
156
Hoe je dergelijke machines correct gebruikt, leer je door de ........................................................................... goed te lezen, correct toe te passen en via ervaring door veel te werken met dergelijke machines. Ook de handsnijtechnieken leer je het best door ze vaak te oefenen.
157
2. Het correct dragen van messen 2.1. Leerinformatie Messenkoffer
Veiligheid gaat voor alles. Messen meebrengen van thuis naar school is niet vanzelfsprekend. Zeker niet als je het openbaar vervoer neemt of met de fiets naar school komt. Een ......................... is handig om veilig je messen te transporteren en mee te brengen naar school. Ze worden niet beschadigd en zitten allemaal op dezelfde plaats. Een heupfoedraal is nog handiger. Je hebt alle messen bij de hand zonder het gevaar in je handen te snijden bij het vastnemen van je mes.
Bij het verplaatsen van je messen draag je één mes tegelijk. Je houdt het stevig vast bij de handgreep en hou het evenwijdig met je lichaam. De punt van het mes is naar de vloer gericht. De snijkant van het mes is naar achter gericht.
158
3. Materiaal op de juiste plaats 3.1. Leerinformatie Voor alles een plaats en alles op zijn plaats. Zo hoef je nooit je messen of andere materialen te zoeken. Door je materialen op de juiste plaats te bewaren, garandeer je ook veiligheid. Dit geldt niet enkel voor je messen maar voor alles wat je gebruikt, draagt of weggooit. Het gebruikte keukenmateriaal en de werkoppervlakken reinig je dus volgens de hygiënische richtlijnen. Niet vergeten je vuil keukenmateriaal te spoelen vóór je het naar de vaatwas brengt. Na het reinigen van het keukenmateriaal, berg je alles op de daartoe voorziene plaats op. Het afval sorteer je en deponeer je in de daartoe voorziene vuilbakken.
Een proper interieur
159
Een proper horeca interieur - ISPC Horecagroothandel te Gent
160
Een perfect gedekte tafel geeft de juiste indruk naar de gast toe Foto: Restaurant De Snip - Waasmunster
161
162
Veiligheid 4. Lezen van veiligheidsinstructiekaarten 4.1. Cartoon
Vul in: ............................................................................................................................. 163
4.2. Leerinformatie Hieronder vind je een voorbeeld van een instructiekaart.
Veiligheidsinstructiekaart Mixer
164
Nota’s:
165
166
Deel 2: Persoonlijke veiligheid
167
168
Veiligheid 1.1. Cartoon
Vul in: .............................................................................................................................
169
1.2. Leerinformatie Wat is persoonlijke veiligheid? Persoonlijke veiligheid is veiligheid die bij jezelf begint. Je beschermt je eigen persoon door ......................... en aandachtig te zijn bij wat je doet. Waarom persoonlijke veiligheid? ......................... is de moeder van het porselein. Door ......................... om te gaan met materialen, ......................... en grondig te ......................... beperk je ongevallen. Op deze manier zorg je voor je eigen lichaam en je eigen veiligheid en die van andere personen. Men kan verschillende soorten gevaren onderscheiden zoals bvb.: • brandwonden en snijwonden, • valwonden.
170
Hoe zorgen voor persoonlijke veiligheid? Water, vet of andere gemorste producten moeten dadelijk opgeruimd worden. Zo vermijd je valpartijen. .................................................. dragen met antislipzool is geen overbodige luxe. Sieraden en ringen worden niet gedragen in de keuken. (zie deel 1 persoonlijke hygiëne) Zware voorwerpen draag je niet alleen.
Je gebruikt droge handdoeken bij het optillen van een warme pot of pan. Het beste gebruik je ................................................... (zie deel 3 hygiëne: onderhouden van materialen). Je past de ........................................................................... toe.
171
1.3. Oefeningen. 1.4.1. Kruis bij de volgende beelden aan of dit de juiste of de foute houding is.
Afbeelding
Juist
Fout
172
Afbeelding
173
Juist
Fout
1.4.2. Vul de ontbrekende woorden in Door ......................... en aandachtig te zijn bij wat ik doe, bescherm ik mezelf en anderen van ongevallen. De moeder van het porselein is ......................... . Ongevallen beperk je door ......................... om te gaan met materialen, ......................... en grondig te ......................... . .................................................. zijn schoenen met antislipzool. ........................................... gebruik je bij het optillen van een warme pot. 1.4.3. Zijn de volgende situaties goed of fout gelet op de persoonlijke veiligheid? Motiveer telkens je antwoord 1. Quinten morst wat bloem op de grond bij het afwegen van de ingrediënten voor een brood. Eerst wil hij de ingrediënten mengen en kneden. Hij zal dan nadien de vloer wel proper maken. ............................................................................................................................. ............................................................................................................................. ............................................................................................................................. ............................................................................................................................. 2. Elien komt met haar nieuwe lederen laarzen de keuken binnen. ............................................................................................................................. ............................................................................................................................. ............................................................................................................................. ............................................................................................................................. 3. Marie houdt haar oorbellen aan in de keuken. Omdat ze deze zo mooi vindt, bedekt ze de oorbellen niet onder haar koksmuts. ............................................................................................................................. ............................................................................................................................. ............................................................................................................................. .............................................................................................................................
174
4. Glenn vraagt hulp aan zijn vriend Kevin om een zware ketel soep van het vuur te nemen. ............................................................................................................................. ............................................................................................................................. ............................................................................................................................. ............................................................................................................................. 5. Davids handdoek is nat geworden bij het afgieten van aardappelen. Hij gaat eerst een nieuwe, droge handdoek halen vooraleer hij verder werkt. ............................................................................................................................. ............................................................................................................................. ............................................................................................................................. .............................................................................................................................
175
176
Deel 3: EHBO Inhoud 1. Brandwonden 2. Snijwonden 3. Kneuzen en stoten van hoofd of ledematen 4. Flauwvallen 5. Alcohol en drugs
177
178
Veiligheid 1. Brandwonden 1.1. Cartoon
Vul in: ............................................................................................................................. 179
1.2. Leerinformatie 1. ......................... ongevallen: dit is steeds het beste. 2. Breng steeds bij een ongeval ......................... de leerkracht of chef op de hoogte. 1.2.1. Brandwonden 1. Soorten brandwonden Eerste graad
1
De verbrande huid is alleen licht rood. Tweede graad
2
Er is een blaarvorming op de verbrande plek.
180
Derde graad
3
De huid is zwaar beschadigd, is wit of zwart gekleurd en laat los.
181
Hoe voorkom ik brandwonden? • Ik volg steeds nauwgezet de richtlijnen bij het gebruik van vuren en ovens. • Ik vermijd spatten van hete olie of vet. • Ik gebruik steeds mijn handdoek of ovenwanten bij het vastnemen van warme borden en pannen. • Ik ben extra voorzichtig bij het openen en reinigen van warme luchtovens en steamers. • Ik laat hete vaat eerst afdruipen op het afdruiprek. • Ik volg de richtlijnen op bij het afgieten van hete vloeistoffen. • Ik gebruik bij brand steeds het branddeken.
182
2. Eerste hulp Eerste hulp bij alle brandwonden is koud water !
• Ik .................................................. gedurende .................................................. onder gewoon .................................................. (nooit ijskoud !). • Ik ................................ van tweede en derde graad ......................... met een steriel verband en ga onmiddellijk naar de verpleging of dokter.
183
184
Veiligheid 2. Snijwonden 2.1. Cartoon
Vul in: ............................................................................................................................. 185
2.2.Leerinformatie 1. Schaafwonden en oppervlakkige snijwonden Ik voorkom snijwonden. • Ik volg de ............................................... op bij het gebruik van snijmachines • Ik gebruik messen zoals voorgeschreven. • Ik werk steeds volgens de .................................................. (zie deel 1 materiaalveiligheid onder veiligheid). • Ik ruim gebroken glas of porselein onmiddellijk op met een bezem. Eerste hulp bij schaafwonden en oppervlakkige snijwonden ...................................................................................................................................................
Schaafwond
Snijwond
Ik volg de volgende stappen bij oppervlakkige snij- en schaafwonden: 1. Reinig de wonde met ............................................ en eventueel ook zeep. 2. .................................................. met eosine of isobetadine. 3. Breng een ........................................................................... aan. 4. ................................................................................ breng een ......................... verband of pleister aan. ..................................................
186
2. Steekwonden Ik volg de volgende stappen: 1. ......................... de wonde met koud stromend water. 2. Dek de wonde af met een ........................................................................... 3. Breng een verband aan. 4. Ga naar de dokter voor eventuele inspuiting. 5. Bij ......................... aan de ......................... is een .................................................. 3. Diepe snijwonden Ik volg de volgende stappen: 1. ......................... de wonde kort onder koud stromend water. 2. Dek de wonde af met een .................................................. . 3. Leg er een ............................................................... om. 4. Ga naar de dokter voor het hechten van de wonde. 5. Bij ........................................................................... is een ....................................................................................................
187
4. Snijwonden met zeer veel bloedverlies Ik volg de volgende stappen: 1. Dek de wonde af met een steriel doek. 2. Ik doe een ................................................ aan en .................................................. 3. Breng een drukverband aan op de wonde om het bloeden te verminderen (zie hoofdstuk bloedingen). 4. Ga onmiddellijk naar de dokter of roep de hulpdienst op (bel het nummer 112). 5. Bloedingen Eerste hulp Was bij bloedingen steeds je handen met zeep na het verzorgen! • Neusbloeden 1. Ga zitten. 2. ............................................................................................................................. 3. Knijp de neus gedurende ......................... dicht ter hoogte van het neusbeen indien nodig herhaal nogmaals voor 10 minuten. 4. Een ........................................................................... kan helpen.
• Bloedingen ten gevolge van wonden Zie eerste hulp snijwonden met veel bloedverlies
188
2.3. Oefeningen. Experiment Wat heb je nodig: Jezelf (bij het oplopen van een kleine snij- of schaafwond) • Een uurwerk • Zeep en water • Verband of blauwe pleister (HACCP) • Kalender • Potlood
Opgelet ! Dit experiment mag alleen uitgevoerd worden met kleine snij- en schaafwonden. In het geval van een diepe snee, vraag je meteen hulp.
189
Lesthema: Wondkorstjes Waarom pulken mensen zo graag aan wondkorstjes? Wondkorstjes zijn geklonterd en verdroogd bloed en dienen als natuurlijk verband. Een korstje of roofje beschermt de beschadigde huid eronder tot de orde hersteld is en de indringers opgeruimd. Want een wond is een klein slagveld. Je lichaam moet zichzelf beschermen tegen binnenvallende horden bacteriën terwijl het zijn uiteengerukte huid herstelt. Ingebouwde afweer in 4 stappen: Je lichaam heeft eigenlijk een ingebouwd leger en een snee staat gelijk met een aanval. Langs die snee zullen vijandige bacteriën binnenvallen. Ze stromen er samen omdat bloed lekker eten is voor bacteriën. Je lichaam slaat alarm: besmetting! Stap 1: Strijdstoffen en verkennercellen maken contact met de invallers (de bacteriën) en sturen alarmsignalen en informatie naar de rest van je lichaamsleger. Tegelijk schieten de kleine bloedcellen, de bloedplaatjes in actie en beginnen de wonde te barricaderen. Bloedplaatjes worden kleverig bij verwondingen. Ze klonteren samen en vormen een prop die de bloedende wonden voorlopig dicht. Daarom bloedt een sneetje slechts een paar minuten. Stap 2: Vervolgens begint het bloed in de wond te veranderen. Heb je al eens een wondje aangeraakt na een paar minuten? Het bloed is een dikke, drabbige gelei geworden: een bloedklonter. In die klonter groeien miniatuurkabels die een kriskras net door de wond spannen. Daarin kunnen zich nieuwe huidcellen installeren. De klonter droogt op tot een verleidelijk korstje. Stap 3: Terug naar het slagveld: zoals bloedhonden die een spoor geroken hebben, komen de vreetcellen af. Deze vreetcellen (in dokterslatijn “fagocyten” genoemd) zien eruit als kruipende klonters gelei. Ze wringen zich door de wand van het bloedvat en gaan in de aanval. De hopen vreetcellen en bacteriën, dood en levend, vormen etter. Die doet de wond zwellen.
190
Stap 4: Daarna komen de macrofagen (letterlijk: “grote vreters”). Zij vreten de zwelling gewoon weg. Je lichaam zorgt nog steeds voor een soort verdedigingslijn, de “killer-cellen” genoemd. Zij doden de bacteriën waardoor zich onder het korstje een dun laagje nieuwe huid kan vormen. Dit gebeurt door andere cellen die fibrine aanmaken waardoor de nieuwe huid wordt gevormd en de korstjes kunnen afvallen. Experiment Hoe maak je een valse wond? Leuk om uit te proberen met de leerlingen rond Halloween. Wat heb je nodig: • Vaseline • Rode voedingskleurstof • Tandenstoker • Schaaltje • Papieren zakdoek • Cacaopoeder
Bron: Technopolis “Van snot tot prot” –De “onbeleefde” wetenschap van het menselijk lichaam - Standaard Uitgever
191
192
Veiligheid 3. Kneuzingen en stoten van hoofd of ledematen 3.1. Cartoon
Vul in: ............................................................................................................................. 193
Nota’s:
194
3.2. Leerinformatie Ik voorkom kneuzingen en stoten van hoofd of ledematen • .................................................................................................... • Ik ruim steeds ......................... op die ......................... ligt. • Ik sluit steeds deuren en kasten. • Ik pas zeer goed op voor het ......................... van sausen of andere .................................................. dingen. Eerste hulp bij kneuzingen of stoten van hoofd of ledematen .................................................................................................... • Ik breng voor minstens ......................... een ......................... aan. • Indien geen ijs voorradig is, helpt een diepvriesproduct ook. Dit product mag uiteraard nadien niet meer gebruikt worden! • Ik ga naar verpleging voor een steunverband indien nodig; of dokter voor verdere zorgen.
IJskompres
195
Hoe leg ik een steunverband aan bij vinger of duim?* Vinger
Duim Dek een eventuele wonde af met een kompres.
Leg vast ter hoogte van de pols.
Rol over de handrug tot op de vinger of duim.
Leg één volledige slag rondom deze vinger of duim.
196 *Bron: www.hetvlaamsekruis.be
Vinger
Duim Keer over de handrug terug naar de pols. Schuif ter hoogte van de pols 1/3 van de verbandbreedte op (richting van het hart).
De windingen één maal herhalen, evenwijdig met de eerste winding, maar 1/3 opgeschoven in de richting van het hart.
Leg vast ter hoogte van de pols met twee circulaire slagen.
Op de handrug zie je een patroon van kruisende lijnen.
197
Op de handrug zie je een patroon van kruisende lijnen.
198
De handpalm blijft vrij.
199
200
Veiligheid 4. Flauwvallen
201
Nota’s:
202
4.1. Leerinformatie 1. Flauwvallen Kenmerken van flauwvallen: • bleke gelaatskleur • zweten van het voorhoofd
Eerste hulp bij flauwvallen • ............................................................................................................................. • ............................................................................................................................. • Indien de persoon neerligt, breng ik de ............................................. ............................................................................................................................. • Ik breng een .................................................. aan op het voorhoofd en eventueel de polsen. • Ik voorkom knellende zaken rond de hals. • Ik kijk of de persoon bij bewustzijn is (luid naam vragen). 2. Bewusteloosheid Kenmerken van bewusteloosheid: • Bleke, grauwe of hoogrode gelaatskleur. • ........................................................................... vragen van de naam. • Ademhaling normaal of diep grollend.
203
Eerste hulp bij bewusteloosheid Als de ........................................................................... duurt of als de .................................................. is, verwittig de hulpdienst bel: 112 Ik breng het slachtoffer in stabiele zijlig (zie foto’s).
Stabiele zijligging*
....................................................................................................................................................
204 *Bron: www.hetvlaamsekruis.be
Hoe ga je te werk: • Je zet de bril van het slachtoffer af. • Je knielt naast het slachtoffer en zorgt er voor dat beide benen recht liggen. • Je plaatst de arm aan jouw kant naar boven in een rechte hoek t.o.v. het lichaam, de elleboog geplooid, de handpalm naar boven. • Trek de verst verwijderde arm over de borst en houd de rugzijde van de hand tegen de kortst bijzijnde wang van het slachtoffer. • Grijp met je andere hand het been aan de overzijde, net boven de knie en trek dit omhoog, de voet blijft op de grond. • Trek aan het been terwijl je de hand van het slachtoffer tegen de wang gedrukt houdt en draai het slachtoffer op deze wijze naar je toe op zijn zij. • Plaats het bovenste been zo dat heup en knie in een rechte hoek opgetrokken liggen. • Kantel het hoofd achterover en zorg dat de luchtweg vrij blijft. De mond ligt hierbij naar beneden gedraaid. • Verplaats zo nodig de hand onder de wang om het hoofd achterovergekanteld te houden. • Als het slachtoffer meer dan 30 minuten in stabiele zijligging ligt, draai het dan op de andere zijde.
205
206
Veiligheid 5. Alcohol en drugs
207
Nota’s:
208
5.1. Leerinformatie • Ik voorkom onder invloed te zijn van alcohol of drugs. • Kentekenen van alcohol of druggebruik: - zweten, - verwijden van de pupil, - beven, - misselijkheid. • Wat kan ik doen? ............................................................................................................................. ............................................................................................................................. .............................................................................................................................
209
5.2. Oefeningen Vul in: Het beste is steeds ongevallen .................................................. . Bij elk ongeval verwittig ik steeds ......................... of ......................... . Brandwonden verzorg ik door ................................................................ gedurende ........................................................................... . Brandwonden herken ik aan: 1e graad: .................................................................................................... 2e graad: .................................................................................................... 3e graad: .................................................................................................... Bij wonden aan de vinger breng ik steeds ..................................... ................................................................................................................... aan. Kneuzingen of stoten van hoofd of ledematen verzorg ik door ........................................................................... gedurende ......................... . Bij neusbloeden moet je het hoofd .................................................. . Aan de vertrouwensleerkracht meld ik ......................... of ............................................................................................................................. . Ik bel het nummer ..................... bij .......................................................... en .............................................................................................................................
210
1. Geef 7 voorzorgsregels om brandwonden te voorkomen: •............................................................................................................................. •............................................................................................................................. •............................................................................................................................. •............................................................................................................................. •............................................................................................................................. •............................................................................................................................. •............................................................................................................................. 2. Hoe verzorg je brandwonden van de 2de graad? (3 puntjes) •............................................................................................................................. ............................................................................................................................. •............................................................................................................................. ............................................................................................................................. •............................................................................................................................. ............................................................................................................................. 3. Waarop moet je letten om snijwonden te voorkomen? (4 puntjes) •............................................................................................................................. ............................................................................................................................. •............................................................................................................................. ............................................................................................................................. •............................................................................................................................. ............................................................................................................................. •............................................................................................................................. ............................................................................................................................. 4. Geef de 4 stappen bij het verzorgen van snijwonden 1) ......................................................................................................................... ......................................................................................................................... 2) ......................................................................................................................... ......................................................................................................................... 3) ......................................................................................................................... ......................................................................................................................... 4) ......................................................................................................................... ......................................................................................................................... 211
212
Deel 4: Het lezen van pictogrammen
213
214
Veiligheid 1. Pictogrammen 1.1. Cartoon
Vul in: ............................................................................................................................. 215
Nota’s:
216
1.2. Leerinformatie Wat zijn pictogrammen? Pictogrammen zijn ................................. . Deze afbeeldingen zijn makkelijk herkenbaar, eenvoudig te leren en goed te onthouden.
Waarom worden pictogrammen gebruikt? Pictogrammen zijn .................................................. . Je hoeft geen Nederlands te kennen om te begrijpen wat de betekenis is.
Als je naar het pictogram kijkt hierboven, weet je zonder woorden wat de betekenis is. Automatisch volg je de weg die de pijl aanduidt omdat je weet dat ze je naar de uitgang brengt. M.a.w. een pictogram waarvan de betekenis bekend is, kan je onmiddellijk herkennen. Je hoeft niets te lezen of te vertalen.
217
In heel wat situaties levert dit voordelen op. Denk maar aan het drukke verkeer of aan het station en de luchthaven. Iedere sector heeft zo zijn pictogrammen met elk hun specifieke functie: 1. ..................................................
Verbodsbord 1: Verboden voor personenwagens
Verbodsbord 2: Verboden te roken
218
Een verbodsbord betekent steeds dat je iets ............................................................ . Daarom wordt ook het kleur ....................................... gebruikt. Het verbodsbord heeft een ronde vorm met een zwart pictogram op een witte achtergrond. Bij verbodsbord 1 is het zwarte pictogram een auto, bij verbodsbord 2 is dat een sigaret. 2. ..................................................
Gebodsbord 1: Oogbescherming verplicht
219
Gebodsbord 2: Veiligheidshandschoenen verplicht
Een gebodsbord betekent dat je ......................... bent te doen wat er staat afgebeeld op het pictogram. Gebodsbord 1 betekent dus dat je verplicht bent een ......................... te dragen om je ogen te beschermen. Bij gebodsbord 2 ben je dan weer verplicht .................................................. te dragen. Het gebodsbord heeft een ronde vorm met een wit pictogram op een .................................................. achtergrond. 3. ..................................................
Waarschuwingsbord gevaar Een waarschuwingsbord betekent dat er ............................................ is en je moet .................................................. en .................................................. zijn. Een waarschuwingsbord is in de vorm van een driehoek met een zwart pictogram en een .................................................. achtergrond.
220
Voorbeelden van waarschuwingsborden
221
4. ...........................................................................
Voorbeelden van richtings- en reddingsborden Een reddingsbord geeft de ......................... aan die je moet volgen om op een veilige plaats te komen of om een plaats te vinden waar .................................... aanwezig zijn. Een reddingsbord is rechthoekig of vierkant met een wit pictogram op een .................................................. achtergrond.
222
5. ...........................................................................
Deze brandbestrijdingsborden bestaan uit een pijl en een teken. Deze pijl geeft aan welke richting je moet volgen om materiaal te vinden om een brand te bestrijden of om de weg te vinden naar een verzamelpunt. Deze borden zijn vierkant of rechthoekig met een wit pictogram op een .................................................. achtergrond.
Deze pijlen zijn altijd te gebruiken in combinatie met een vierkant of rechthoekig brandbestrijdingspictogram
223
Hoe lees je een pictogram? Ieder pictogram heeft zijn eigen betekenis. De betekenis van de tekening vind je telkens bij het pictogram zelf. Voorbeeld:
Bij ieder pictogram staat kort wat het betekent.
224
1.5 Oefeningen en oplossingen Pictogram
225
Betekenis
226
227
228
Deel 1: Rationeel energiegebruik
229
230
Milieu 1.1. Cartoon
Vul in: .............................................................................................................................
231
232
233
Voorbeelden van energiebronnen zijn:
Olie en gas
234
235
Zonne-energie
236
Elektrische energie
237
Fossiele energie (steenkool)
238
Waarom rationeel energiegebruik? Nutteloos energie verspillen wordt met de vinger gewezen. Goedkope en onuitputtelijke energie behoort tot het verleden. Het is nodig .................................................. met onze energie. Via tips en kleine aanpassingen kan je op een handige en makkelijke manier .............................................................................................................................
239
Hoe rationeel energiegebruik toepassen? Hier alvast een hele hoop tips om energiezuinig te leven: • De verwarmingsknop hoger draaien slorpt heel wat energie op. Als je studeert of je huiswerk maakt, leg dan ........................ boeken of andere spullen op de ......................... . Zet ook geen kastjes of een zetel .................................................. want daardoor kan de warmte zich niet verspreiden in de kamer. • Als je het klaslokaal verlucht, beperk je dit het best tot een ......................... . Ondertussen zet je wel de ......................... uit. Ramen en deuren hou je zoveel mogelijk gesloten. • Is de lamp van je bureaulamp stuk? Brand het licht niet meer boven de badkamerspiegel? Dan kan je meteen thuis je ouders herinneren aan het gebruik van .................................................. . • Vergeet niet het licht uit te doen als je als laatste een kamer, klaslokaal of andere ruimte verlaat. • Propere, verzorgde praktijkkledij is noodzakelijk. Je kledij goed wassen, drogen en strijken vraagt niet altijd superveel energie. Op de wasmachine en droogkast staan er ........................................... die automatisch een energiebesparend programma kiezen voor je was. • Een wastrommel mag je volproppen met vuile was. Zorg er wel voor dat je met .............................. nog ............................................. kan. Even uitproberen thuis en je helpt er je moeder mee.
240
• Je was drogen aan de ......................... of op een ......................... , spaart heel wat energie uit. Bovendien ruikt het extra fris. • Zorg dat je de ...................................................................... voor je deze op volle toeren laat draaien. Bij halve capaciteit verbruikt de machine veel water en stroom. Bovendien wast het niet proper af. • Berperk het gebruik van .................................................. . Dit is een grote .................................................. . Warm water kunnen we enkel krijgen door het eerst op te warmen en dat kost heel wat energie. • Een wastrommel mag je volproppen met vuile was. Zorg er wel voor dat je met ......................... nog ......................... kan. • Als je aan het werk bent in de keuken laat je niet zomaar water lopen. Het is pure verspilling. Warm water laat je alleen maar stromen als het echt nodig is. • Laat de koelkastdeur niet lang open. Voor elke minuut dat de deur openstaat, heeft de koelkast ......................... nodig om weer af te koelen. • Heb je zin in iets lekkers uit de diepvries? Zet dat lekkers dan eerst even in de ........................................................ (behalve ijsjes natuurlijk). Zo wordt de kou door de koelkast benut om te koelen.
241
• Laat elektrische toestellen niet langer aanstaan dan nodig. • Vergeet niet: de ......................... van je gsm, tandenborstel, gameboy e.a. uit het stopcontact te trekken als ze niet in gebruik zijn of als ze volledig opgeladen zijn. Want zonder gebruik verbruiken deze toestellen toch nog stroom, zelfs al zijn ze volledig opgeladen. • Ook je computer, de tv laat je niet op stand-by staan maar ........................................................................... . Zo verbruiken ze niet onnodig stroom. Rationeel energiegebruik is eigenlijk een verzameling van kleine energiespaarpotjes. Als we overal in huis en op school zuinig omspringen met energie hebben we op het jaareinde een mooie spaarpot over. En die centen kunnen dan gebruikt worden voor toffe dingen voor de leerlingen. Zoals misschien eens een extra uitstap.
242
Wist je dat? Spaarlampen vijf keer minder energie verbruiken dan gewone lampen en tien keer langer meegaan. Het daglicht gratis is, aangenaam en je nog eens lichaamsenergie erbovenop geeft? Een bad verbruikt 13 emmers van 10 liter water. Een douche verbruikt slechts 5 emmers van 10 liter. Dat je geen warme gerechten onmiddellijk in de koelkast mag zetten? Eerst laten afkoelen en dan pas in de koelkast zetten. Zo moet je koelkast minder koelen. Als je aardappelen en groenten kookt, die maar één derde onder water hoeven te staan?
243
1.5. Oefeningen 1. Vul in: - Energie komt van ........................................................................... . - De plaats waarbij energie wordt onttrokken aan de stroming van het water is een ........................................................................... . - Oude gloeilampen die stuk zijn, vervang je door ......................... . - .......................................... zorgen er voor dat de wasmachine of droogkast automatisch een energiebesparend programma kiezen. - Voor een bad hebben we 13 emmers water nodig in plaats van ......................... water van ......................... liter voor een douche.
2. Kruis aan: goed of fout 1. 2.
Er is volop energie om te verspillen. Kapotte lampen vervang je door spaarlampen.
3. 4.
Ramen en deuren laat je openstaan om zo goed mogelijk te verluchten. Een wastrommel vul je totdat je met je hand nog boven het wasgoed kunt.
5. 6.
Voor een douche heb je 13 emmers water nodig. Warme gerechten plaats je onmiddellijk in de koelkast.
7.
Aardappelen en groenten hoeven maar één derde onder water te staan bij het koken.
8.
Als je gsm is opgeladen hoef je hem niet uit het stopcontact te
9.
trekken. De oplader verbruikt dan toch geen energie meer. Je computer laat je op stand-by staan.
10. Het klaslokaal verlucht je het best gedurende een kwartier.
244
3. Tot welke energiebron behoren de volgende foto’s:
Foto 1: ...........................................................................
Foto 2: ...........................................................................
245
Foto 3: ...........................................................................
Foto 4: ...........................................................................
246
Foto 5: ...........................................................................
247
248
Deel 2: Afval en verwerking
249
250
Milieu 1.1. Cartoon
Vul in: .............................................................................................................................
251
1.2. Leerinformatie • Na de praktijkles sorteer je met gans de klas het keukenafval. Je noteert in de tabel hiernaast wat je juist hebt gesorteerd, op welke plaats en waarom.
252
Soort afval
253
Op welke plaats
Waarom
De leerlingen vullen zelf de laddertreden in op de ladder van Lansink en plaatsen hun afval bij de trede waarvan ze denken dat dit de juiste verwerkingswijze is en verklaren ook waarom.
254
Waarom plaats je je afval bij volgende trede: Trede 1:
Trede 2:
Trede 3:
Trede 4:
255
Afval Wat is afval? Alles wat we ........................., wordt afval. Vaak gaat het bij afval om de .................................................. van producten.
Weet je: dat jij per jaar 560 kg afval produceert? Dat is evenveel als 1,5 kg per dag! dat afval op scholen 100 kg bedraagt per leerling per schooljaar.
Uiteraard wil je zo weinig mogelijk afval als je iets aankoopt. Toch is het verpakken van een aantal producten noodzakelijk: verpakkingen ....................................................................................................................... . De buitenste verpakking van producten is nodig om ................................, te ........................................ en te ........................................ . Je moet de verpakkingen ook in grote aantallen kunnen stapelen (zie foto).
256
257
De afvalberg Scholen produceren bedrijfsafval: vnl. keuken, refter en speelplaats.
258
Hoe gaan we aan het werk met afval?
met afval: • voorkomen is beter dan hergebruik. • hergebruik is beter dan recycleren. • recycleren is beter dan verbanden.
259
Milieu, de opwarming van de aarde, afvalverwerking enz. is heel belangrijk in je leven. Daarom is het nodig de aarde te koesteren. En om ervoor te zorgen dat er weinig afval is, maken we ook weinig afval. Dat is preventie: ......................... dat er veel afval is. Als afval .................................................. wordt, spreken we van ......................... of ......................... . Toch is er een verschil tussen beide. Wat is hergebruik? Je spreekt van hergebruik als een .................................................. wordt. Dit kan eventueel voor iets anders zijn dan zijn oorspronkelijke werking. Voorbeeld: op de autosloop kunnen
260
Maar je kan heel wat spullen op verschillende manieren gebruiken. Je kan je kleren die te klein zijn of die je niet meer draagt naar een Kringloopwinkel brengen. Of je kan ze verkopen op internet of in een tweedehandswinkel. Of je kan een onderdeel van een voorwerp hergebruiken (bvb. een batterij van een auto). Je kan ook een voorwerp hergebruiken voor iets anders zonder dat het materiaal daarvoor wordt gesmolten. Denk maar aan de petflessen van vb. limonade. Wat is recycleren? Je kan grondstoffen zoals glas recycleren .................................................. .
Weet je: dat er glazen potten en flessen zijn die tot 30 keer opnieuw worden gevuld!
261
Of je kan PET-flessen (dit zijn plastic flessen en flacons) recycleren voor bvb. de textielsector. Daar worden dan slaapzakken, mutsen, vullingen van jassen van gemaakt.
Ook papier kan je recycleren. Daar wordt dan bvb. wc-papier van gemaakt maar ook tekenpapier, dozen, schrijfpapier en zelfs kranten.
262
Of zelfs de barbecue kan uit gerecycleerd materiaal gemaakt zijn.
Maar niet vergeten dat, vooraleer je kan hergebruiken en recycleren, je wel eerst afval moet sorteren.
263
Welke soorten afval zijn er nu?
264
Glas, in verschillende kleuren.
265
Papier
266
GFT GFT is de afkorting van Groenten-, Fruit- en Tuinafval.
Weet je: dat bijna de helft van het huishoudelijk afval uit groente-, fruit- en tuinafval bestaat? Maar niet enkel groenten, fruit en afval uit de tuin wordt onder GFT geplaatst. Ook theezakjes, broodkorsten, visgraten en nog veel meer horen onder GFT. Deze afval wordt ook wel “organisch afval” genoemd omdat de natuur al deze afval kan verwerken. En meteen is dit afval ook voedsel voor dier en plant.
267
KGA KGA is de afkorting voor Klein Gevaarlijk Afval. Dit afval is zeer gevaarlijk voor het milieu als je ze zo maar weggooit. Voorbeelden van KGA: - Batterijen - Medicijnen - Verf - Motorolie
268
Zwerfafval Dit is de laatste soort afval maar de meest ergerlijke. Het woord alleen verraadt al de betekenis. Het is vuil dat je al eens op straat gooit, in het bos of gewoon uit het autoraampje. Helaas is dergelijke afval een ramp voor de natuur. Het duurt voor bepaalde producten een eeuwigheid voor de natuur ze afbreekt. Om je steentje bij te dragen aan het milieu, kan je volgende opdracht uitvoeren met de klas: Je organiseert een uitstap voor het verzamelen van zwerfafval. De leerlingen maken daar een foto van en kunnen deze in de cursus kleven. Je kan eventueel een verrassing koppelen aan de beste foto.
Weet je: dat het één tot vijf jaar duurt voordat een sigarettenpeuk door het milieu is afgebroken?
269
En wat dacht je van volgende lijst: Zwerfafval
Afbreektijd
Bananenschil
3 jaar
Eén metalen blikje
5 tot 50 jaar
Eén plastic frisdrankfles
5 tot 10 jaar
Eén plastic zak
10 tot 20 jaar
Kauwgom
20 tot 25 jaar
Eén aluminium blikje
80 tot één miljoen jaar
Eén glazen fles
Eén miljoen jaar
Eén polystyreen (piepschuim) drinkbeker
Eeuwig
270
En wat met gebruikte frituurvetten en oliën? Herken je deze figuur?
Juist ja, het oliespook van TV. Ook gebruikte frituurvetten en oliën mag je niet zomaar weggooien en neem je mee naar het containerpark. Zo eenvoudig is het. Wat met elektrische en elektronische toestellen? Als ze echt onherstelbaar zijn, breng je ze naar het containerpark . Daar worden ze in een aparte container gesorteerd. Ook deze toestellen worden gerecycleerd: schadelijke onderdelen worden verwijderd, bruikbare delen worden gescheiden of verwerkt. De bruikbare delen recycleert men. Waarmee nieuwe toestellen worden vervaardigd.
271
Met alle te recycleren en te hergebruiken afval kan je dus terecht op het ........................................................................... .
Wat is verbranden Afval die we ............................................................................................. , wordt verbrand (of begraven). Verbranding heeft het ......................... dat het volume van het afval tot 90 % wordt verminderd en het gewicht met 60-70 %. Bij afvalverbranding komt ook ......................... vrij voor elektriciteit of verwarming. Speciaal ontworpen verbrandingsovens (zie foto) kunnen zelfs gevaarlijke afvalstoffen verwerken.
272
1.3. Oefeningen Hieronder vind je foto’s van allerlei soorten afval. Kan jij het in de juiste afvalbak gooien? Schrijf het nummer uit de eerste kolom “soort afval” bij de juiste container, afvalzak of sorteerwijze. Soort afval
Container, afvalzak of sorteerwijze
1. Kunststoffolie
Glascontainer
Composteringsinstallatie
2. Tetrabrik
Papier en karton
273
Soort afval
Container, afvalzak of sorteerwijze
3. PETflessen
Vuilniszak
4. Kartonverpakking
PMD-zak
274
Soort afval 5. Fruit- en groentenafval
6. Aluminiumverpakking
7. Glas
275
Container, afvalzak of sorteerwijze
Vul in: Het verpakken van een aantal producten is noodzakelijk. Geef de 3 redenen op waarom dit noodzakelijk is: • ............................................................................................................................. • ............................................................................................................................. • ............................................................................................................................. Waarom hebben bepaalde producten een buitenste verpakking? De buitenste verpakking is nodig om: • ............................................................................................................................. • ............................................................................................................................. • ............................................................................................................................. Door ......................... voorkomen we dat er heel veel afval is. Als we bvb. de batterij van een auto opnieuw gebruiken, dan noemen we dat “..................................................”. Als we van oud papier wc-papier maken dan ........................................ we. In het ............................................. kunnen we terecht om afval te sorteren. 1.5.3. Geef de volledige naam van volgende afkortingen: GFT = ............................................................................................................................. KGA = ............................................................................................................................. PMD= .............................................................................................................................
276
Bibliografie
1. Fotomateriaal www.corbisimages.com www.seton.be www.ispc-int.com www.werkstuk.freddoweb.nl/tanden/tanden.be www.klasse.be www.subliem.be www.isditproductveilig.nl www.favv.be www.gettyimages.com www.horecaworld.biz www.welzijn-op-school.net www.brandwonden.be www.mext.be www.hetvlaamsekruis.be www.schooltv.nl www.geografica.be www.fostplus.be www.valorfrit.be www.ovam.be
2. Boeken BRANZEI, S. & KEELY, J. , Van Snot tot Prot: De “onbeleefde wetenschap van het menselijk lichaam. Technopolis, Standaard Uitgeverij, 2009, 79 pp. BRANZEI, S. & KEELY, J. , Van Snot tot Prot: Experimeteerboek. Technopolis, Standaard Uitgeverij, 2008, 80 pp. LELIEVRE, D. P., Lekker Vies. Casterman, 2009, 37 pp. DE MARCK & DE WULF, Kamiel in vuur en vlam. Studio Max!, 31 pp.
3. Spel Pak-je Afval: voor spelers van 9 tot 12 jaar, OVAM.
277
Reflectiegroep 1ste graad Werkboek Voedselveiligheid BASELMANS , Stijn, KTA Turnhout, Turnhout BASTIAENS, Luc, PIVA, Antwerpen BERGMANS, Leo, Elishout Anderlecht BILLIET, Bert BOFFIN, Chris, VTI Spijker, Hoogstraten BRUGGEMAN, Geert, Qreactiv en Plantijn Hogeschool, Antwerpen BUSSCHOTS, Godelieve, FAVV, Brussel CASSAERT, Kevin, KTA Turnhout, Turnhout CLAES, Bart, PIVA, Antwerpen COECKELBERGS, Sandra, VTI Spijker, Hoogstraten COLMAN, Fons, KTA De Ledebaan, Aalst DE BACKER, Jeroen, Stella Matutina, Michelbeke DE CLERCQ, Piet, Stedelijk Handelsinstituut, Merksem DEFOER, Anne-Marie, Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel DE SMET, Nicole, FAVV, Brussel DESTAILLEUR, Dirk, KTA De Panne, De Panne DE WOLF, Karel, ex-restaurantuitbater DHAENE, Denis, Stella Matutina, Michelbeke D’HAENINCK, Annemie, vzw Guidea – kenniscentrum voor Toerisme en Horeca, Brugge D’HEEDENE, Charlotte, vzw Guidea – kenniscentrum voor Toerisme en Horeca, Brugge D’HEEDENE, Thomas, Eyeworks, Zaventem DIERICKX, Martine, St-Franciscus, Waasmunster DILLEN, Kris, PIVA, Antwerpen EYSERMANS, Annelies, Horeca Vorming Vlaanderen, Brussel FA SILLIKER, St-Niklaas GORIS, Jos, PIVA, Antwerpen HERMANS, Stijn, FAVV Brussel HAESAERT, Sabine, VDAB Gent HOGENHOUT, Frederika, KTA Turnhout. IPV, Brussel KONINKLIJK ATHENEUM, Mariakerke KOOYMAN, Sara, Het Beroepenhuis, Gent LICHTENSTEIN, Bruno, Stedelijk Handelsinstituut Merksem LOISEAUX, Francis, Spermalie Brugge LUYTEN, Annette, Uitgeverij Plantyn, Mechelen MACHIELS, dhr. Hotelschool Hasselt MACQUOI, Eddy, KTA Turnhout MALFROY, Kathleen, AS 4, Lokeren MATIM, Beernem MOLLU, Mariette, Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel MOONS, Veerle, Provant NAERT, Dries, Hotelschool Spermalie, Brugge PEETERS, Kristel, PIVA, Antwerpen SCHOEPEN, Karen, VTI Spijker, Hoogstraten SERRU, Peter, vzwGuidea – kenniscentrum voor Toerisme en Horeca, Brugge SLEGERS, Marc, KTA De Ledebaan, Aalst STYNS, Jos, KTA Turnhout, Turnhout SUY, Sonja, St-Franciscus, Waasmunster ROEGIERS, Peter, O.-L.-Vr.-Presentatie Lokeren, Lokeren THOOFT, Rita, KTA De Ledebaan, Aalst VAN DER STRATETEN, Monique, Onderwijsinspectie, Brussel VANDERSTRAETEN, Chris, Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs, Brussel VAN RANSBEEK, Johan, Vlaamse Onderwijsraad, Brussel VAN HECKE, Nina, vzw Guidea – kenniscentrum voor Toerisme en Horeca, Brugge VANHEYSTE, Carmen, KTA De Panne, De Panne VAN GUCHT, Dirk, Stedelijk Handelsinstituut ,Merksem VAN RENGEN, Mieke, Stella Matutina Michelbeke VERBELEN, Mich, Verbelen, Sinaai VERSELE, Dominique, FAVV, Brussel WAUTERS, Gunther, Elishout, Anderlecht ZAMAN, Philippe, Brandweer, St-Niklaas
278