« Justitiedialogen » Fred ERDMAN en Georges de LEVAL
Syntheseverslag Opgemaakt op verzoek van Mevrouw Laurette ONKELINX, Vice-eerste Minister en Minister van Justitie
Juli 2004
1
2
VOORWOORD DOOR MEVROUW DE MINISTER VAN JUSTITIE Steeds weer wordt diezelfde vraag gesteld: waarom en hoe hebben de burgers van dit land hun vertrouwen verloren?
Iedereen kan begrip opbrengen voor de burger die geconfronteerd wordt met een rechterlijke beslissing die hem niet bevalt en die daarvoor de volledige rechterlijke macht verantwoordelijk stelt.
Iedereen kent de invloed van de media die steeds meer aanwezig zijn in de rechtszalen en die op min of meer correcte wijze verslag uitbrengen van een oneindig klein deel van de werkzaamheden in de justitiepaleizen.
Iedereen, ten slotte, weet dat er een onveiligheidsgevoel heerst op sociaal, economisch, cultureel, fysiek… vlak, dat men vaak verwoordt door de instellingen die ertegen moeten beschermen in twijfel te trekken.
Maar dit verklaart niet alles.
Kort na mijn benoeming tot minister van Justitie werd een universitaire studie bekendgemaakt over “de houding van de burger ten aanzien van de justitie”. Die studie duidde op een malaise tegenover het gerechtelijk apparaat. De gerechtelijke achterstand, het gebrek aan transparantie, de moeilijke toegang, de kosten, het taalgebruik, het gebrek aan dialoog of discriminatie... de Belgen bleken mondig in het uiten van kritiek op hun justitie.
Ik kan dat niet aanvaarden.
Ik wil niet dat onze democratie haar grondslag schaadt.
De rechterlijke macht is de autoriteit bij uitstek om collectieve rechten en individuele vrijheden te beschermen tegen de verleidingen van grote en kleine machten.
3
Justitie verdedigen lijkt me dan ook een dringende noodzaak.
Justitie moet worden verdedigd, maar niet als een starre, in zichzelf gekeerde instelling. Wel als een macht die zichzelf in vraag durft te stellen, die veranderingen forceert, die haar waarden en haar grondslagen toetst aan de behoeften van een voortdurend veranderende maatschappij.
Ik wil justitie verdedigen, maar niet vanuit het standpunt dat het mijn alleenrecht is. Wel door de nadruk te leggen op de wil tot verandering die ik vaak opmerk tijdens de vele dialogen die ik heb met de actoren van justitie.
Dialoog ... misschien is dat wel het sleutelwoord?
Niets moet worden uitgevonden. De burgers van dit land hebben, ongeacht hun band met de justitie en los van het feit of zij leek zijn of beroepshalve met justitie te maken hebben, de puzzelstukjes in handen.
Wij moeten gewoonweg naar hen luisteren.
En dat hebben Georges de Leval, decaan van de rechtsfaculteit van de Universiteit Luik, en Fred Erdman, advocaat en voormalig voorzitter van de commissie voor de Justitie van de kamer van Volksvertegenwoordigers, duidelijk gedaan.
Ik heb aan deze alom gewaardeerde juridische experten, beiden met een grote passie voor justitie, gevraagd naar de burgers te luisteren en hun creativiteit los te maken.
Ik ben ervan overtuigd dat zij zeer snel en beter dan ikzelf de omvang van de uitdaging ingeschat hebben.
En zij hebben meer gedaan dan ik had verwacht.
4
Zij hebben tal van contacten gelegd, adviezen vergeleken, suggesties doen ontstaan. Zij hebben de tijd genomen om na te denken.
En dan hebben zij blijk gegeven van durf.
Zij hebben het aangedurfd kritiek te uiten op soms verouderde methoden waardoor de wetgever wetteksten oplegt die dode letter blijven.
Zij hebben het aangedurfd nieuwe voorstellen te doen waardoor rechtspleging waarvan niemand nog wist waarvoor zij diende, wordt afgeschaft.
Zij hebben hun onbegrip getoond voor bepaalde gewoonten die het recht verstarren, maar ook hun enthousiasme voor de toekomstgerichte werkwijzen.
Ik heb nog les gekregen van mijnheer de Leval. Hij is iemand die de ander aanmoedigt, die vragen stelt, die zich blootgeeft. Zijn bescheidenheid verbergt zijn ware aard, want hij is een avonturier van het recht. Hij is actief, hier en elders in de wereld. Hij vergelijkt, hij geeft kritiek, hij bouwt op.
En ondanks die drukke bezigheden, is hij steeds beschikbaar en heeft hij een verbluffend uitgebreide kennis van het juridisch apparaat.
Ik heb de kans gekregen met Fred Erdman om te gaan in het Parlement. Zijn inzicht en de zorgvuldigheid van zijn analyses hebben ervoor gezorgd dat hij algemeen gewaardeerd wordt over de partijgrenzen heen. Hij is een vrij man. En dat is een zeldzaamheid...
Beiden hebben een naslagwerk geschreven.
Er is een uitdrukking die hun werkzaamheden samenvat: “de hersenen op volle toeren laten draaien”. En volgens het woordenboek kan die uitdrukking worden omschreven als “een intense intellectuele inspanning aan de dag leggen”.
5
Georges de Leval en Fred Erdman hebben dat gedaan. Ze hebben ons de weg, of beter ontelbare wegen gewezen naar een vernieuwde justitie. We zullen, samen met de actoren van justitie, onze hervormingen baseren op hun werk, hun ideeën. Om zo de vernieuwde justitie te realiseren waarvan zij dromen.
Hartelijk bedankt.
Brussel, 1 september 2004
Laurette Onkelinx Vice-Eerste Minister Minister van Justitie
6
INLEIDING
Inleidende nota op de justitiedialogen, overhandigd aan alle gesprekspartners
Verschillende universitaire studies tonen aan dat het vertrouwen van de burger in de justitie sterk aan het wankelen gebracht is.
De regering en de Minister van Justitie beschouwen het herstel van dit vertrouwen in het gerechtelijke apparaat als een belangrijke prioriteit. We moeten dit doel absoluut bereiken. Hoe?
Justitie is een zaak van vrouwen en mannen en het is dus belangrijk om aandacht te besteden aan hun werkomstandigheden, aan hun opleidingspeil, aan de moeilijkheden waarmee ze worden geconfronteerd.
Justitie is duidelijk slecht gekend en sommigen verwijten haar dat ze te weinig informatie geeft over het geleverde werk, over haar bevoegdheden. Anderen klagen dan weer het gebrek aan toegankelijkheid en opening aan; het beeld van de ivoren toren blijft een realiteit. Hoe kunnen we de dominerende cultuur veranderen? Hoe kunnen we de gerechtelijke structuren openstellen? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de burgers voelen dat er naar hen wordt geluisterd en dat ze worden gehoord? Hoe kunnen we het beeld van de ivoren toren doorbreken en vervangen door dat van een justitiepaleis ten dienste van het publiek?
Justitie is traag en duur, een vaststelling die door veel gebruikers wordt gedeeld. Kunnen we haar sneller en goedkoper maken? We mogen snelheid niet verwarren met overhaasting! Hoe kunnen we de toegang tot justitie verbeteren? Natuurlijk is er de vraag van de rechtshulp en de eventuele keuze van de mutualisering of de
7
solidarisering.
Naast deze twee aspecten, kunnen andere projecten worden
bijgewerkt.
We moeten ons over de burgerlijke en strafrechtelijke wetgevingen buigen die vaak te complex, te obscuur, lees onbegrijpelijk zijn. We moeten de wetgevende en verordenende teksten duidelijker maken, net als de gerechtelijke akten trouwens. Het is de bedoeling om de taal te vereenvoudigen en verouderde taal aan te passen. De gerechtelijke taal die in de vonnissen wordt gebruikt, moet voor de meerderheid van de burgers duidelijk en begrijpelijk zijn.
De professionele en niet-professionele gebruikers van justitie moeten bij dit hervormingswerk worden betrokken. Het beschaamde vertrouwen kan enkel worden hersteld met de participatie van alle actoren.
Hoe kan het vertrouwen worden hersteld? Via prestatie en participatie in de grootste transparantie!
Deze drie sleutelwoorden dekken alle vragen die we moeten bestuderen: transparantie betekent onder andere de toegankelijkheid, de snelheid, de helderheid van de procedureregels. Prestatie dekt de kwaliteit van de teksten en de beslissingen, de bevoegdheid van de magistraten, de doeltreffendheid, de lagere kostprijs.
Participatie
omvat
de
’echevinage’-regeling,
de
invoering
van
lekenrechters, het zoeken naar onderhandelde oplossingen.
Tot op heden werden twee belangrijke problemen echter niet aangekaart: het gaat om de veiligheid (inclusief de bescherming van het individu) en de strengheid van de strafrechtelijke beslissingen. Zoals blijkt uit sociologische studies die in ons land werden gevoerd, zijn dit de twee grootste zorgen van de bevolking.
8
WAARSCHUWING
Dit verslag is een « ideeëndoos ». Het kan natuurlijk worden aangevuld en uitgediept in die zin dat talrijke ideeën en suggesties enkel worden geschetst, lees slechts terloops worden vermeld. Het kan bovendien worden aangevuld met heel wat wetsvoorstellen terzake (we voegen een overzicht van de voorstellen toe aan onderhavig verslag) en met de voorstellen die worden geformuleerd door meer bepaald de Hoge Raad voor de Justitie en het openbaar ministerie bij het Hof van cassatie.
Het is de bedoeling om een omvangrijk puntsgewijs beeld te geven zonder aanzienlijke nieuwe middelen te engageren.
Mevrouw de Minister van Justitie zal beslissen welk vervolg er, geheel of gedeeltelijk, aan dit verslag zal worden gegeven.
9
10
PLAN
I.
Herstel van het vertrouwen van de gebruiker in de justitie
II.
Gerechtelijke instellingen
III.
Het strafgeding
IV.
Het burgerlijke geding
Bevoegdheid Rechtspleging De actieve rechter Onderzoeksmaatregelen De invordering van schuldvorderingen Het vonnis De rechtsmiddelen De uitvoering
V.
De goede praktijken
Bijlagen
11
12
Inhoudstafel Voorwoord door Mevrouw de Minister van Justitie............................................... 3 Inleiding..................................................................................................................... 7 Plan .......................................................................................................................... 11 Inhoudstafel ............................................................................................................ 13 I. HET HERSTEL VAN HET VERTROUWEN VAN DE GEBRUIKER IN JUSTITIE 23 Inleiding: « de justitiedialogen ».............................................................................. 23 § 1. Beschrijving van de opdracht en de nagestreefde doelstelling....................... 23 § 2. Het verloop van de opdracht en de typologie van de suggesties .................. 26 § 3. Opvolging en overleg ..................................................................................... 27 Deel 1. De wetgever en de rechter ......................................................................... 28 § 1. Wetgevende benadering ................................................................................ 28 § 2. Gerechtelijke benadering ............................................................................... 32 Deel 2. Overzicht van enkele belangrijke parameters............................................. 36 § 1. Toegang tot de justitie voor de meest kwetsbaren ........................................ 36 A. Juridische opleiding en informatie ................................................................... 36 B. Overwegingen en voorstellen betreffende de rol van de Justitiehuizen ten gunste van de meest kwetsbaren ........................................................................ 38 1. De aard van de band tussen « Justitie van de meest kwetsbaren » en « justitiehuizen » ................................................................................................ 38 2. Strafrechtelijke opdrachten en rol van de justitiehuizen ................................. 39 3. Een concreet voorstel: de invoering van een sturingsorgaan......................... 41 4. Bijkomende middelen?................................................................................... 42 5. Wat meer bepaald de opdrachten van onthaal en oriëntatie betreft............... 44 C. « Het destigmatiserend enig loket »................................................................ 45 D. Wat betreft de rechtshulp ................................................................................ 46 E. Aspecten van de rechtspleging ....................................................................... 47 1. Vordering van collectief belang ..................................................................... 47 2. Wat het in het geding betrekken van een derde betreft ................................. 47 § 2. Veiligheid en strengheid ................................................................................. 47 13
§ 3. De gerechtelijke taal ....................................................................................... 50 § 4. De klachten..................................................................................................... 51 § 5. De nabijheid (dicht bij de mensen).................................................................. 52 § 6. De ”echevinage”-regeling: een gemengd rechtscollege bestaande uit beroepsen niet beroepsmagistraten ................................................................................... 53 A. Begrip en principes .......................................................................................... 53 B. De participatie van de burgers aan het bestuur van justitie in burgerlijke zaken en het deskundigenonderzoek ............................................................................. 56 C. Moeten we meer beroep doen op de ”echevinage”-regeling? ......................... 57 D. Wat met het hof van assisen? ......................................................................... 58 § 7. De alternatieve oplossingen: bemiddeling en verzoening............................... 60 § 8. Communicatie en voorlichting......................................................................... 63 A. Interne communicatie ...................................................................................... 63 B. Externe communicatie ..................................................................................... 63 C. Veelzijdigheid van de informatiecentra en homogeniteit van de verspreide informatie ............................................................................................................. 65 § 9. De Europese gerechtelijke ruimte................................................................... 66 Deel 3. De universitaire ontmoetingen – de media – de mutualiteiten..................... 67 § 1. De universitaire ontmoetingen ........................................................................ 67 A. Het rechtsonderwijs en de opleiding van de juristen........................................ 67 B. De ziekten van de justitie................................................................................. 70 C. De betrekkingen justitie-universiteit ................................................................. 71 § 2. Overwegingen over de media ......................................................................... 72 § 3. De mutualiteiten en de vraag van de rechtszoekende .................................... 74 II. DE GERECHTELIJKE INSTELLINGEN............................................................... 77 Deel 1. Algemeen.................................................................................................... 77 § 1. De wetgeving .................................................................................................. 77 § 2. Het gerechtelijke apparaat en de actoren van justitie ..................................... 79 § 3. De onvervangbare rol van de korpschef ......................................................... 81 § 4. De Hoge Raad voor de Justitie ....................................................................... 82 A. Taak en samenstelling..................................................................................... 82 B. De benoemings- en aanwijzingscommissie ..................................................... 83 C. De advies- en onderzoekscommissie .............................................................. 83 14
1. De werking ..................................................................................................... 83 2. Opleiding en permanente vorming ................................................................. 83 3. De klachtendienst .......................................................................................... 86 § 5. Wat met de « mega-arrondissementsrechtbank »?........................................ 88 § 6. De evaluatie van de magistraten .................................................................... 90 § 7. Mobiliteit en specialiteit .................................................................................. 91 A. De zetel ........................................................................................................... 91 B. Het openbaar ministerie .................................................................................. 92 C. De griffie.......................................................................................................... 93 § 8. De verschillende statuten en de socio-economische aspecten ...................... 94 Deel 2. Gerichte suggesties .................................................................................... 94 § 1. De balie .......................................................................................................... 94 § 2. Weerslag van een benoeming in een nieuwe functie op de lopende zaken ... 95 § 3. Alleenrechtsprekende magistraat en collegiale kamer ................................... 96 § 4. De griffiers...................................................................................................... 96 § 5. De plaatsvervangende rechters...................................................................... 97 § 6. Advocaten opgeroepen om zitting te nemen .................................................. 97 § 7. Op rust gestelde magistraat en vervolgen van bepaalde activiteiten.............. 97 § 8. De gerechtelijke stage.................................................................................... 98 § 9. De uitbreiding van de “échevinage”-regeling, een gemengd rechtscollege bestaande uit beroeps- en niet- beroepsmagistraten ............................................ 99 III. HET STRAFPROCES ....................................................................................... 101 Deel 1. Initiatieven voor de hervorming van het Strafwetboek en het Wetboek van Strafvordering. ...................................................................................................... 101 § 1. Commissie voor de herziening van het Strafwetboek................................... 101 § 2. Koninklijk Commissaris Legros en Adjunct-Koninklijk commissaris D’haenens ............................................................................................................................ 101 § 3. Nieuwe wetgeving en beslissingen van de Ministerraad van 30-31 maart 2004 ............................................................................................................................ 102 § 4. Voorontwerp Bekaert - du Jardin.................................................................. 103 § 5. Commissie Strafprocesrecht - de “kleine” Franchimont................................ 103 § 6. De “grote” Franchimont ................................................................................ 104 15
Deel 2. Suggesties over bepaalde materies .......................................................... 105 § 1. Burgerlijke partijstelling................................................................................. 105 § 2. Voorlopige hechtenis .................................................................................... 106 § 3. Deskundigenonderzoek ................................................................................ 107 § 4. De plaats van het openbaar ministerie ter terechtzitting ............................... 108 § 5. Afluisteren..................................................................................................... 109 § 6. Betwisting beperkt tot de strafmaat............................................................... 109 § 7. Controle op het verloop van het gerechtelijk onderzoek door de Kamer van Inbeschuldigingstelling......................................................................................... 110 § 8. Vrijwillige verschijning voor de politierechtbank ............................................ 110 § 9. Uitbreiding van de bevoegdheid van de correctionele rechtbank.................. 110 § 10. Modaliteiten van toepassing van de artikelen 216bis en 216quater Sv ...... 111 § 11. De straffen .................................................................................................. 112 § 12. Hoger beroep in strafzaken......................................................................... 112 § 13. Het beheer van de tijd van zitting................................................................ 114 § 14. Betekeningen in strafzaken......................................................................... 115 § 15. Getuigenissen............................................................................................. 117 IV. HET BURGERLIJK PROCES ........................................................................... 119 BEVOEGDHEID .................................................................................................... 119 § 1. Bepalen van het bedrag van de vordering .................................................... 119 § 2. Bedrag van de aanleg................................................................................... 119 § 3. Territoriale bevoegdheid van de vrederechter .............................................. 120 § 4. Politierechtbank ............................................................................................ 122 § 5. Bevoegdheid van de arbeidsrechtbank......................................................... 123 § 6. Bevoegdheid van de rechtbank van koophandel .......................................... 123 § 7. Kortgedingen ................................................................................................ 123 § 8. Verwijzing na cassatie .................................................................................. 125 § 9. Intrekking van artikel 1070 van het Gerechtelijk wetboek ............................. 126 DE RECHTSPLEGING.......................................................................................... 127 Ter inleiding: waarschuwing ................................................................................ 127 § 1. Verjaringstuitende akte in een stadium vóór de eventuele inleiding van de vordering.............................................................................................................. 127 § 2. De inleiding van de vordering. ...................................................................... 129 16
A. Een brug tussen de mislukking van de poging tot verzoening en de inleiding van de vordering op tegenspraak. ..................................................................... 129 B. Verzoekschrift op tegenspraak versus dagvaarding...................................... 130 C. De vorderingen van collectief belang ............................................................ 133 § 3. De nietigheden ............................................................................................. 134 A. Procedurele nietigheid en verlies van het stuitend effect van de verjaring – Ambt van de rechter en middel van verjaring .................................................... 134 B. De dekking van de nietigheden ..................................................................... 135 § 4. De weglating van de algemene rol ............................................................... 137 § 5. De instaatstelling van de zaken en de conclusies ........................................ 139 § 6. De zaken die aan het openbaar ministerie moeten worden meegedeeld..... 145 § 7. Het kortgeding .............................................................................................. 147 A. De rechtspleging zoals in kortgeding............................................................. 147 B. De rechtspleging in kortgeding ...................................................................... 148 § 8. De wraking ................................................................................................... 149 § 9. Notariële procedure...................................................................................... 151 A. De rechtsbijstand........................................................................................... 151 B. De verkoop van de onroerende goederen die tot een failliete boedel behoren ........................................................................................................................... 151 C. De gerechtelijke verdeling............................................................................. 152 § 10. Het verhalen van de erelonen van de advocaten ....................................... 153 Bijlagen ............................................................................................................... 155 Bijlage 1............................................................................................................. 157 Kadernota betreffende de versoepeling van het in gereedheid brengen van burgerlijke zaken en de regeling van een procedurekalender ........................... 157 Bijlage 2............................................................................................................. 169 Advies van de Hoge Raad voor de Justitie ........................................................ 169 Bijlage 3............................................................................................................. 191 Advies van de Orde van Vlaamse Balies........................................................... 191 Bijlage 4............................................................................................................. 199 Advies van de OBFG ......................................................................................... 199 Nota over het verhalen van de erelonen........................................................... 215 DE ACTIEVE RECHTER ...................................................................................... 221 17
§ 1. Procedurele taak van de rechter................................................................... 221 § 2. Gerechtelijke taak van de rechter ................................................................. 222 § 3. Het bedrag van de onderhoudsbijdrage ten gunste van een kind ................ 224 DE ONDERZOEKSMAATREGELEN .................................................................... 229 § 1. Het onderzoek .............................................................................................. 229 § 2. Het deskundigenonderzoek .......................................................................... 231 A. De aanbevelingen van de Hoge Raad voor de Justitie en een blik op bepaalde praktijken............................................................................................................ 231 1. De aanduiding van deskundigen: opmaken van lijsten van deskundigen..... 231 2. Het probleem van de bezoldiging ................................................................. 232 3. Moeilijkheden eigen aan de deskundigenonderzoeken in strafzaken: het respect van de tegenspraak ............................................................................. 232 4. De controle op het goede verloop van het deskundigenonderzoek.............. 233 B. Enkele pistes ................................................................................................. 236 1. De voorafgaande vergadering onder leiding van de rechter, de naleving van de termijnen en het gecentraliseerd toezicht .................................................... 236 2. Het probleem van de opleiding van de deskundigen, van de lijsten van deskundigen en van de controle hiervan.......................................................... 240 3. De lege ferenda............................................................................................ 243 RECHTSPLEGING VAN DE INVORDERING VAN SCHULDVORDERINGEN..... 245 § 1. Algemeen: een rechtspleging op tegenspraak betreffende de invordering van niet-betwiste schuldvorderingen .......................................................................... 246 § 2. In het bijzonder: de summiere rechtspleging om betaling te bevelen ........... 248 HET VONNIS ........................................................................................................ 251 § 1. Aan de rechtzoekende de termijnen voor de uitspraak bepaald door het Gerechtelijk wetboek verzekeren......................................................................... 251 § 2. De formulering en de inhoud van de beslissing ............................................ 252 § 3. De veralgemeende voorlopige tenuitvoerlegging.......................................... 254 § 4. Het afschaffen van de regel van het verval van het verstekvonnis ............... 256 § 5. Het herstel van de nalatigheden en de ambtshalve verbetering van fouten . 257 DE RECHTSMIDDELEN ....................................................................................... 259 § 1. De termijnen en de gewone rechtsmiddelen................................................. 259 § 2. Het verzet ..................................................................................................... 260 18
A. Beperking van de mogelijkheid van het verzet .............................................. 260 B. Rechtspleging................................................................................................ 261 § 3. Het hoger beroep ......................................................................................... 261 A. De filtering van het hoger beroep? ................................................................ 261 B. Het uitgesteld hoger beroep .......................................................................... 264 1. De beslissingen inzake bevoegdheid of toewijzing ...................................... 264 2. Het hoger beroep tegen vonnissen alvorens recht te doen.......................... 265 C. In de goede praktijken meer beroep doen op de gespecialiseerde alleenrechtsprekende raadsheer ....................................................................... 268 D. Moeten de voorwaarden voor incidenteel hoger beroep worden versoepeld? ........................................................................................................................... 269 E. Versoepeling van de veroordeling voor ongegrond hoger beroep................. 269 § 4. De voorziening in cassatie ........................................................................... 270 TENUITVOERLEGGING....................................................................................... 271 § 1. Een virtuele wet die al gedeeltelijk gewijzigd is …........................................ 271 § 2. Patrimoniale transparantie ........................................................................... 272 § 3. De doeltreffendheid van de invordering van onderhoudsuitkeringen............ 272 § 4. Gerichte voorstellen ..................................................................................... 273 C. De bekendmaking en de doeltreffendheid van kantonnementen .................. 274 D. Evenredige verdeling .................................................................................... 277 E. Het onroerend beslag en de rangregeling ..................................................... 278 V. DE GOEDE PRAKTIJKEN................................................................................ 279 Hoofdstuk 1. De principes ..................................................................................... 280 § 1. De goede praktijken ..................................................................................... 280 § 2. De slechte praktijken en de betwistbare praktijken....................................... 281 § 3. Het aanmoedigen van de goede praktijken en het bestraffen van de slechte praktijken of van de betwistbare praktijken.......................................................... 282 § 4. De noodzakelijke eenvormigheid van de praktijken...................................... 283 Hoofdstuk 2. Toelichting........................................................................................ 284 Deel 1. Functionele benadering .......................................................................... 284 §1. De alternatieve wijzen: bemiddeling – verzoening – dading ........................ 284 A. Gerechtelijke bemiddeling door de rechter .................................................. 284 19
B. Verzoening en deskundig onderzoek........................................................... 286 C. Minnelijke schikking ..................................................................................... 287 § 2. Justitie toegankelijk, verstaanbaar en informatief maken............................ 288 A. Doelstellingen van de commissie voor de humanisering van de rechtsbank289 B. Middelen tot het bereiken van deze doelstelling .......................................... 289 § 3. De inleiding van het geschil......................................................................... 291 A. De vrijwillige verschijning ............................................................................. 291 B. De dagvaarding............................................................................................ 292 § 4. De instaatstelling, de inleiding van de zaken en de vaststellingstermijn ..... 293 § 5. De schriftelijke rechtspleging en zijn gunstige aanpassingen...................... 296 A. Algemene benadering .................................................................................. 296 B. Meer bepaald: « De schriftelijke procedure » - Rechtbank van Eerste Aanleg te Mechelen...................................................................................................... 297 § 6. De zitting: vaststelling – afspraak op een vast uur – voorbereiding – naleven van de gerechtelijke afspraak............................................................................. 298 A. De vaststelling en de duur van het proces ................................................... 298 B. Onaanvaardbare en soms vruchteloze wachttijden ..................................... 299 C. De voorbereiding van de zitting ................................................................... 300 D. De naleving van de gerechtelijke afspraken ................................................ 301 § 7. Het vonnis ................................................................................................... 303 A. De goede praktijk van de tarieflijsten ........................................................... 303 B. « Recht spreken en begrepen worden » ...................................................... 304 C. Een eenvoudig en concreet vonnis.............................................................. 304 D. De communicatie met de media .................................................................. 305 § 8. De problemen van het bewarend beslag en van de middelen van tenuitvoerlegging................................................................................................ 305 Deel 2. Beroepsbenadering ................................................................................. 310 § 1. Gemeenschappelijke teams ........................................................................ 310 § 2. De beroepsontmoetingen ............................................................................ 311 § 3. De interprofessionele ontmoetingen en de functionele gesprekken (zie supra, Hoofdstuk 1, § 3)................................................................................................ 311 § 4. De opleidingen ............................................................................................ 313 Besluiten …........................................................................................................... 314 20
BIJLAGEN.............................................................................................................. 317 Lijst van de gesprekspartners in de Justitiedialoog (met vermelding van de datum van de vergadering) .............................................................................................. 319 Overzicht van de documentatie............................................................................. 325 Publicaties FOD Justitie ........................................................................................ 351 Nota FOD Justitie verspreiding informatiebrochures............................................. 357 De website van de F.O.D. Justitie: www.just.fgov.be............................................ 361 Lijst wetsvoorstellen Kamer van Volksvertegenwoordigers: juni 2003 – juli 2004. 365 Lijst wetsvoorstellen Senaat: Juli 2003 – juli 2004 ................................................ 437
21
22
I. HET HERSTEL VAN HET VERTROUWEN VAN DE GEBRUIKER IN JUSTITIE
Een stap-voor-stap politiek en de omwenteling van de geesten
Inleiding: « de justitiedialogen » § 1. Beschrijving van de opdracht en de nagestreefde doelstelling
*
Een inleidende nota werd aan onze gesprekspartners overhandigd. Zij gaf een
korte beschrijving van de opdracht en zijn begrenzing. Zij verduidelijkte dat de werking en de participatie in de grootste doorzichtigheid moet geschieden en dat het herstellen van het ondermijnde vertrouwen van de burger in justitie de belangrijkste doelstelling wordt. Wij willen geen verregaande wetgevende hervorming1 voorstellen, maar zoeken naar een geheel van maatregelen die de werking van justitie kunnen verbeteren. In bepaalde gevallen volstaat het gewoon de bestaande teksten daadwerkelijk toe te passen door ze goed in praktijk te brengen. In andere gevallen kan worden voorgesteld om reglementair op te treden en ten slotte kunnen bepaalde wetgevende aanpassingen nodig zijn om de werking van justitie te verbeteren, zonder dat deze de vorm van een « mammoetwetsontwerp » aannemen, maar eerder de vorm van een geheel van gerichte suggesties die soms afzonderlijk kunnen worden overwogen.
Wanneer fundamentele hervormingen, structurele aanpak of politieke opties noodzakelijk zijn, moeten deze telkens worden getoetst op de criteria van « doeltreffende werking, doorzichtigheid en medewerking ».
1
Cfr. Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzake de bevoegdheid en de rechtspleging, Parl. St. 2003-2004, 51 1252/001.
23
*
De politieke opties van het regeerakkoord, de algemene beleidsnota van
Mevrouw de Minister van justitie, de budgettaire keuzes en de problemen qua personen of middelen maken geen deel uit van deze opdracht.
Er kon bovendien geen sprake zijn om zich met de wettelijke opdrachten van de Hoge Raad voor de Justitie te bemoeien.
Het spreekt vanzelf dat de parlementaire initiatieven voor de bevordering van een betere werking van de justitie een inspiratiebron vormen, maar omdat ons forum zich daar niet toe leende en bij gebrek aan bevoegdheid werden ze niet als dusdanig besproken. Een onderzoek van de werking van de federale overheidsdienst – die ons op deskundige wijze heeft bijgestaan – maakte evenmin deel uit van de opdracht.
*
Wij zijn vertrokken van de sociologische vaststelling dat het wantrouwen in
justitie reëel is; de oorzaken die door de universitaire (en andere) onderzoekers werden aangetoond waren voor velen geen verrassing. Wel zouden verschillende voorstellen, die diezelfde onderzoeken aanwezen als zijnde remedie voor de kwaal, verwondering wekken.
De uitvoering van deze opdracht was volledig op de rechtzoekende toegespitst, wat goed is voor de rechtzoekende, is ook goed voor justitie! Het was de bedoeling om maatregelen te vinden die het vertrouwen van de rechtzoekende kunnen herstellen en zijn irritatie tegenover de instelling kunnen doen verdwijnen. Deze verduidelijking wordt zonder enig populisme geformuleerd, maar met de vaste overtuiging dat de centrale
figuur
die
« de
rechtzoekende »
is
bij
een
te
structurele,
te
wetenschappelijke en, in bepaalde gevallen, te professionele, lees te syndicale benadering, verloren zou gaan. In bepaalde gevallen bleek immers dat de actoren van de justitie zich eerder opwierpen als verdedigers van hun eigen benadering en
24
sectoriële belangen2 of nog trachtten om een objectief bekritiseerde situatie te rechtvaardigen.
*
De vereiste samenwerking kan niet koste van een goede werking gaan, maar
kan ook niet noodzakelijk ten koste van gerechtvaardigde, soms essentiële standpunten van andere actoren gaan. Het opbouwen van een efficiënte structuur is niet te verzoenen met het beknibbelen van bevoegdheid van andere medewerkers van het gerecht. Er zijn geen voorrechten te vrijwaren bij het opbouwen van een goed werkende structuur van justitie.
De logistieke ondersteuning en maatregelen voor personeel van de eerste lijn, apparatuur en gebouwen is een conditio sine qua non voor het welslagen van elk initiatief. De werksfeer en de werkomgeving moeten waarborgen bieden voor de uitvoering van elke beslissing.
*
Het is niet de bedoeling om met deze overdenking aansprakelijkheden aan te
tonen in het ontstaan en het aanhouden van het wantrouwen ten opzichte van justitie. We moeten een prospectieve visie boven een retrospectieve en culpabiliserende visie verkiezen om iedereen bewust te maken van zijn verantwoordelijkheden in de overlegde zoektocht naar oplossingen. Het antwoord aan de rechtzoekende moet - meer dan ooit en soms los van emotionele situaties die overhaaste reacties veroorzaken – zijn: « we hebben u begrepen », waarbij we voor ogen moeten houden dat de rechtszoekende daarom niet onmiddellijk overtuigd is van deze benadering.
2
We stellen ook vast dat professionals of gebruikers wetgevende veranderingen vragen, maar de voorstellen voor gedeeltelijke hervorming « zijn vaak tegenstrijdig omdat ze afkomstig zijn van verschillende milieus met specifieke zorgen » (A. FETTWEIS, Prolégomènes à l’adaptation de la procédure aux nécessités de notre temps, J.T., 1982, p. 203).
25
§ 2. Het verloop van de opdracht en de typologie van de suggesties
*
Er werden afzonderlijke informatieve gesprekken gevoerd met de klassieke
actoren van de justitie (magistraten van de zetel op alle niveaus; magistraten van het openbaar ministerie op alle niveaus; Hoge Raad voor de Justitie; balies; griffiers en secretarissen van de parketten; notariaat; referendarissen en parketjuristen; gerechtelijke stagiairs …), maar ook met « minder klassieke » gesprekspartners: de vakbondsafgevaardigden van het personeel van justitie, de ziekenfondsen, de pers, de verenigingswereld die aansluit bij de justitie en de universitaire wereld. Met uitzondering van een zekere pers die nochtans altijd bereid is om kritiek en klachten te formuleren, stemden alle aangesproken personen in met de dialoog. We moeten in het algemeen de nadruk leggen op de uitstekende omstandigheden waarin deze gesprekken verlopen zijn; ze toonden aan dat de verschillende gesprekspartners – zelfs indien ze soms geen algemene visie hadden – van heel goede wil waren en talrijke initiatieven kwamen voorstellen of nieuwe ideeën konden formuleren:
a)
in bepaalde gevallen leverden de initiatieven al resultaten op in de zin van een
betere werking van justitie, maar deze initiatieven zijn onvoldoende gekend en niet veralgemeend;
b)
in andere gevallen werden de initiatieven geblokkeerd, uit angst dat ze
bepaalde eisen zouden uithollen of werden ze niet uitgevoerd, bij gebrek aan middelen en zonder dat er alternatieven of aanpassingen werden gezocht. Dergelijke situatie kan de ontmoediging enkel aanscherpen en wantrouwen oproepen;
c)
in nog andere gevallen bleken schijnbaar relevante suggesties irrealistisch te
zijn of onverzoenbaar met andere voorstellen die op het eerste zicht even oordeelkundig zijn;
d)
sommige initiatieven gaan in de zin van een alternatieve oplossing voor
geschillen (bemiddeling en verzoening, soms arbitrage); in de mate dat deze initiatieven trachten conflicten en rechtsplegingen te vermijden, kunnen we ons daar enkel over verheugen. 26
Indien ze echter de wil vertalen om voor het gerecht te
vluchten – vlucht die wordt verantwoord door de trage rechtsgang, de kostprijs en het onbegrip of de ondoeltreffendheid – zijn ze gevaarlijk voor de gemiddelde rechtzoekende voor wie geen recht zal geschieden, en dit terwijl iedereen recht heeft op justitie;
e)
in andere gevallen bleek ten slotte dat de goede wil alleen niet volstond, maar
dat er een algemene dynamiek moet zijn die steunt op een goede communicatie (infra § 8 A) en een ontzuiling die mogelijk worden gemaakt via een functionele hiërarchische omkadering die ontvankelijk en open is voor initiatieven, zelfs indien ze geen traditionele vorm hebben. In het tegengestelde geval zou niet de doeltreffendheid van de maatregel de bovenhand hebben, maar wel het respect van bepaalde
gewoonten
die
niet
noodzakelijk
de
gezochte
vernieuwing
en
doeltreffendheid nastreven. Het succes van elk initiatief veronderstelt ten slotte een afdoende mobilisering van personen en middelen in een uitstekende werksfeer.
Aan diegenen die zouden tegenwerpen dat deze overwegingen enkel de herhaling zijn van alles wat al jarenlang wordt geschreven en gezegd, dat de voorstellen die in dit verslag staan, werden ontleend of in sommige gevallen al werden toegepast, kan worden geantwoord dat de meerwaarde van dit werk in een globale en aangepaste voorstelling van deze bedenkingen en suggesties zou kunnen schuilen. Bepaalde verwezenlijkingen kunnen in een nabije toekomst zonder te veel moeilijkheden worden gerealiseerd, andere zouden kunnen passen in een programma op langere termijn hetgeen ononderbroken inspanningen vereist. § 3. Opvolging en overleg
De continuïteit van d e inspanningen, hun systematisering en hun evaluatie, bevorderd
door
de
collectieve
bewustwording
en
de
reeds
zichtbare
mentaliteitswijzigingen, bepalen dus het succes. We moeten handelen om justitie, pijler van de democratische rechtsstaat te handhaven. In het verleden werd te vaak een programma goedgekeurd zonder de volledige concretisering ervan te realiseren en dergelijke situatie kan alleen bijdragen tot het wantrouwen. De aankondiging van initiatieven roept verwachtingen op en indien deze niet worden ingevuld, heeft dit een negatief effect. 27
Een initiatief dat legistiek, reglementair of louter politiek wordt genomen, dient in overleg geconcretiseerd en gedragen door een brede basis. De oplossingen moeten niet alleen besproken en gesuggereerd worden door magistraten en advocaten, maar door alle actoren. En na het aanhoren van de actoren van justitie van de eerste lijn: de mensen die dagdagelijks de rechtzoekende opvangen aan de loketten en balie van de rechtbanken, zij die uitvoering moeten geven aan administratieve (soms totaal anonieme) taken: besliste maatregelen moeten worden getoetst aan hun ervaring. De klachten over het niet-betrokken worden geven voer aan kritiek op de beoogde maatregel; de betrokkenheid van de geïnteresseerden is een garantie vo or de kansen van welslagen. Het opdringen van maatregelen die niet vooraf zijn doorgenomen, besproken en gecorrigeerd, naargelang de aanvaarde kritiek, heeft telkens een negatief effect gehad.
Deel 1. De wetgever en de rechter § 1. Wetgevende benadering
*
In een studie die in 1982 in het Journal des Tribunaux verscheen (naar
aanleiding van de honderdste verjaardag van het tijdschrift) onder de titel: « La justice: restaurer la confiance » (J.T., 1982, p. 133 tot 136), wees professor Storme terecht op het feit dat « wanneer het vertrouwen in justitie weg is, betekent dit het definitieve einde van de rechtsstaat. Niets wordt immers zo sterk ervaren als justitie, a fortiori wanneer deze laatste door het gerechtelijk apparaat wordt gecreëerd ». 3
De auteur maakte een korte lijst van de redenen voor het gebrek aan vertrouwen in justitie op.
3
Zoals S. GUINCHARD zo opmerkelijk schreef: « De onenigheid met een instelling mag niet synoniem zijn voor de ontkenning van haar nut en het aanbevelen van haar verdwijning. We moeten de vooruitgang van een democratisch debat zoeken in de verbetering van de instellingen, dankzij de constructieve dialoog en door middel van zijn overtuigingen en zijn argumenten en niet door de bezwering en de buitensporigheid van de voorstellen » (Menaces sur la justice des droits de l’homme et des droits fondamentaux de procédure, in Etudes offertes à Jacques Normand « Justitce et droits fondamentaux », Litec, 2003, p. 215).
28
Hij wees er meer bepaald op dat « een vage, onverstaanbare, soms dubbelzinnige wetgeving, een vorm van klassenwetgeving is: enkel de hogere bevolkingsklassen hebben de vereiste middelen of de onmisbare rechtshulp om wegwijs te raken in het labyrint van wetten en reglementen. Op deze manier wordt gerechtelijke macht soms verward met de wetgever, zodat het vertrouwen in justitie ondermijnd is ». Deze vaststelling heeft niets van zijn kracht verloren. Tijdens de justitiedialogen werd aangetoond dat de neiging om de rechter te stigmatiseren soms enkel de uitdrukking is van een stigmatisering van het systeem in zijn geheel en dat de lawine van nieuwe teksten en hun hermetisme aan de basis kunnen liggen van grote moeilijkheden. Het gevolg is een buitengewone verzwaring van de taak van de rechter en van alle gerechtelijke actoren, wat enkel kan leiden tot een tragere rechtsgang en een hogere kostprijs van de justitie en wat deze nog minder voorspelbaar maakt. 4
Concreet gezien zal een nieuwe wet de zaken niet noodzakelijk verbeteren, soms wordt het tegenovergestelde effect bereikt.
*
Zonder de plaats te willen innemen van de democratisch verkozen overheden,
lijkt het toegelaten om enkele overwegingen van legistieke aard te formuleren die op deze « justitiedialogen » zijn geïnspireerd:
-
vooraf zorgen, vanaf de uitwerking van de norm, voor zijn daadwerkelijke
concretisering: zo is het mogelijk om negatieve aspecten te vermijden en een goed onthaal van de nieuwe tekst te bevorderen;
-
de publicatie van een tekst moet worden vermeden wanneer de
tenuitvoerlegging niet verzekerd is, omdat de uitvoeringsbesluiten niet klaar zijn of
4
« De inflatie van de teksten waarvan de factuur niet steeds onberispelijk is, versterkt de vrijheid van de rechtbanken meer dan ze deze beperkt. Het is vaak hun eerste taak om het positieve recht opnieuw een zekere coherentie te geven, om in zekere zin doctrinaal werk te verrichten. Het gebruik van algemene principes in de arresten van het Hof van cassatie hebben vaak veel weg van het gebruik dat Alexander maakte van zijn zwaard om de gordiaanse knoop door te hakken: sommige wetgevende knopen zijn zo onontwarbaar dat elke poging tot ontwarring nutteloos zou zijn. Het is nutteloos te herhalen dat de rechter belast is met de toepassing van een wet die hij niet zelf maakt, de aannemer moet soms architect zijn wanneer de plannen die hij krijgt, kladversies zijn. Maar, terwijl hij de afwerking van slecht opgestelde wetten moet verzekeren, staat de rechter nog meer bloot aan kritiek » (Ph. THERY, Un grand bruit de doctrine, in « Ruptures, mouvements et continuité du droit » rond Michelle Gobert, Economica, 2004, p. 116, nr. 4).
29
omdat de budgettaire middelen niet beschikbaar zijn. Een aankondiging die niet door een onmiddellijke tenuitvoerlegging wordt gevolgd, brengt de norm in diskrediet;
-
om doeltreffend wetgevend werk te kunnen verzekeren, moet men de
coherentie van de teksten, de eenvormigheid van de concepten die in de verschillende teksten (en op alle wetgevende niveaus) worden gebruikt, de goede afstemming van een nieuwe tekst op bestaande teksten en de precisie van overgangsbepalingen verzekeren; 5
-
elke wijziging aan een bestaande tekst moet aanleiding geven tot een
weergave van de oorspronkelijke tekst met integratie van de doorgevoerde wijziging om het onthaal en het begrip van de nieuwe teksten te bevorderen. Terwijl wetsontwerpen en -voorstellen de oorspronkelijke teksten nu al enkele jaren weergeven met integratie – vetgedrukt – van de voorgestelde wijzigingen en aanvullingen, wordt deze praktijk vandaag niet toegepast bij de publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad (onverminderd de elektronische versie), wat een goede kennisneming van de norm kan bemoeilijken;
-
alles moet in het werk worden gesteld om problemen inzake het begrip van de
norm te voorkomen6. Deze zou rechtstreeks verstaanbaar moeten zijn zonder de steun van een min of meer uitgebreide commentaar: de noodzaak van een systematische interpretatie van een tekst draagt niet bij tot de rechtszekerheid. Onverminderd de verdiensten van de rechtspraak en van de rechtsleer in hun 5
De wetgever omzeilde de Raad van State al te vaak door hoogdringendheid in te roepen of door zijn meerderheid te vragen om de tekst onder de vorm van een wetsvoorstel in te dienen. Indien de wetgever vrij blijft om al dan niet rekening te houden met de technische adviezen van de Raad van State, zal een verdere aanpassing van de wetgeving de onmisbare inbreng van de Raad van State nog sterker verminderen. Deze situatie vereist, meer dan vroeger, een reglementering voor de evaluatie van de wetgeving op parlementair niveau; het gaat er niet om de geschiktheid (die een politieke keuze is), maar de coherentie en de toepasbaarheid van de norm te onderzoeken. Er werden trouwens parlementaire initiatieven in deze zin genomen en we kunnen deze enkel goedkeuren (Wetsvoorstel tot invoering van een wetgevende evaluatieprocedure, 19 januari 2004, nr. 3-464; Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 46 van de wetten over de boekhouding van de Staat, gecoördineerd op 17 juli 1991, om de toevoeging van het voorafgaand advies van de Inspectie der Financiën te voorzien bij de indiening van wetsontwerpen in de Kamer van volksvertegenwoordigers of het Senaat, 29 maart 2004, nr. 3-590; Wetsvoorstel betreffende de samenwerking van het Hof van cassatie aan de evaluatie van de wetgeving, 4 december 2003, K. 51-546). 6 Zie ook de 10 aandachtspunten voor een behoorlijke regelgeving die Prof. Laenens, Voorzitter van de Vlaamse Juristenvereniging, heeft aangebracht in zijn slotrede op het 41ste wetenschappelijk congres te Brussel op 11 juni 2004 (J. LAENENS, “Politieke verzuchtingen”, De Juristenkrant 23 juni 2004, 10), alsook de acht maatregelen voor een betere kwaliteit van de Vlaamse regelgeving, voorgesteld door een twintigtal hoogleraren en experts in De Standaard van 9 juni 2004.
30
zoektocht naar de daadwerkelijke draagwijdte van de tekst in de geest van de wet en onverminderd de correcties die nodig gemaakt worden door de arresten van het Arbitragehof, is het belangrijk dat de wettekst op zichzelf voldoende duidelijk is, wat betwistingen en dus rechtsplegingen vermijdt, de taak van hoven en rechtbanken vereenvoudigt en de zware opdracht van het Hof van cassatie verlicht. Het spreekt vanzelf dat deze overwegingen geen inbreuk vormen op de onafhankelijkheid van de rechter die belast is met de toepassing van de wet;
-
het samenwerkingsprotocol, gesloten onder impuls van Kamervoorzitter De
Croo op 27 maart 2003 tussen het federale parlement, de federale regering en de drie hoogste rechtscolleges van het land voorziet in de oprichting van een Kruispuntbank van de Wetgeving om de wetgeving op alle niveaus uitgevaardigd en de rechtspraak open te stellen voor het grote publiek.
-
de complexe materie en de grondwettelijke verdeling van bevoegdheden
vereisen een voortdurend overleg tussen de overheden, hetzij op federaal niveau maar ook binnen een interministerieel comité van federale overheid, gewesten en gemeenschappen. Wat op Europees niveau wordt gerealiseerd, onder de sturende kracht van de commissie en het constant overleg op het niveau van de ministers van justitie van de lidstaten, moet zeker in de materie « justitie » met alle sociale, economische en financiële implicaties, maar ook met de facetten die het dagelijks leven van de mensen raakt, kunnen worden overlegd tussen de verschillende verantwoordelijken. interministerieel
Een
comité
comité
op van
federaal
niveau,
federale,
gekoppeld
aan
gewestelijke
een en
gemeenschapsverantwoordelijken kan een coördinatie van aanpak en uitvoering in de essentiële materies die justitie behandelt bevorderen.
Ten slotte zou hieraan een reflectie kunnen worden toegevoegd die een recent commentaar afsloot (P.Y. GAUTIER, note sous Cass. Fr. 23 januari 2004 D. 2004, 114) : « Plus que jamais, la «sécurité juridique» doit résider dans l'unité et la simplicité d'application de notre droit, en évitant que ses sources, de plus en plus diversifiées, en viennent à se neutraliser les unes et les autres. Personne n'a à y gagner, des pouvoirs européens aux Parlements nationaux, aux juridictions et citoyens, perdus dans l'invocation de la règle de droit. Mais de quelle règle, au fait? Il 31
Y en a tant: constitutionnelle, législative et prétorienne, supranationale, interne. Portalis est bien loin, à nous de nous débrouiller, alors que les bougies du Bicentenaire s'éteindront bientôt, nous laissant à notre désarroi, qui contraste avec la « foi du charbonnier» en la loi, qui animait les codificateurs de 1804 ». § 2. Gerechtelijke benadering
*
Justitie is tezelfdertijd een staatsmacht en een overheidsdienst; men past ook,
in navolging van een « onderneming », criteria inzake rendement en productiviteit toe. Er is geen sprake om ons op dit niveau in een omvangrijk debat te storten, maar enkel om erop te wijzen dat de trage behandeling van de geschillen, de gerechtelijke achterstand en de kostprijs van het proces van alle kanten evenveel kritiek oplevert en daarom onze bijzondere aandacht verdient.
a)
De actoren verwijten elkaar de trage regeling van het geschil waar één partij
er steeds baat bij heeft dat het aansleept. Deze wederzijdse verwijten worden aangevuld met de klassieke argumenten van het tekort aan personeel en middelen op het niveau van de magistratuur, hoewel de invoering van parketjuristen en referendarissen het probleem lichtjes verplaatst heeft.
Om deze situatie te verhelpen wordt voorgesteld om de rechter een meer actieve rol te geven. Indien de partijen het geschil beheersen,7 is het de taak van de rechter om op het goede verloop van de aanleg binnen een redelijke termijn toe te zien.8 Kortom, de rechter van de XXIste eeuw is een meer interventionistische rechter.
7
In die zin dat in de regel enkel de partijen die de aanleg inleiden, de inhoud ervan bepalen en het geding, in voorkomend geval, beëindigen voor het vonnis. 8 M. STORME, Een schitterende evenwichtsoefening, Thema, 2004/4, p. 152; C. DE VEL, Enkelen voorstellen met betrekking tot het appelprocesrecht in burgerlijke zaken: « Een hedendaagse en pragmatische versie van de « actieve rechter » die toekijkt op een goede voortgang van het geding en van zijn instaatstelling en die op elk ogenblik kan ingrijpen waar het zich opdringt in het belang van de rechtzoekende. Ook bij ons dient de wettelijke basis gelegd om de rechter waar nodig toe te laten actief in te grijpen tegen onredelijke vertraging van de procedure en dient bijgevolg een fundamenteel onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds het ‘geding ‘ waarop de rechter een sturende rol dient te verkrijgen en anderzijds ‘het geschil’ waaromtent partijen zelf de krijtlijnen en grenzen trekken ».
32
De proceshandelingen moeten trouwens in verhouding zijn tot de finaliteit van het geschil en tot zijn complexiteit. Terwijl wij moeten vermijden dat wij snelle oplossingen toepassen door complexe zaken tot in het extreme te vereenvoudigen, gebeurt het soms ook dat wij eenvoudige zaken tot in het extreme complex maken ten nadele van de zwakste gebruiker. Wij komen op de kwestie terug, want de professionele weerstand tegen wijziging is soms sterk.
b)
De gerechtelijke achterstand blijft hoofdzakelijk bestaan op het niveau van de
Brusselse rechtsmachten (hier rijst de vraag van de taalkennis, taalexamens – hoewel deze onlangs werden aangepast – en de werklast) en van bepaalde hoven van beroep.
De gerechtelijke achterstand wordt al lang bestreden met een lineaire stijging van het personeelskader van de magistratuur (en niet van het ondersteunend personeel) en de invoering van nieuwe statuten (plaatsvervangend raadsheer; toegevoegd rechter …).
Daarom is het belangrijk te beoordelen welke maatregelen moeten worden getroffen in het licht van de wettelijk geplande werklastmeting. Wij moeten ons niet enkel schikken naar deze wettelijke vereiste, maar ook parameters voor de berekening van deze werklast vastleggen; overhaaste conclusies op basis van gedeeltelijke gegevens kunnen de situatie enkel bemoeilijken. De vastlegging van dergelijke parameters moet worden gevolgd door een logica in de benadering. Het is dus belangrijk om, eens de criteria van de werklast werden vastgelegd en ongeacht de protesten die een eventueel toezicht met sancties zou oproepen, dit op te volgen ter bescherming van het hoger belang van de rechtszoekende.
c)
Justitie is te duur en dat is een bron van irritatie bij de rechtzoekende en van
discriminatie ten opzichte van de zwakste partijen.
Op verzoek van Mevrouw de Minister van Justitie diepen de OVB en de OBFG het thema van de rechtsbijstandverzekering uit.
33
De toegangvoorwaarden tot de rechtsbijstand werden verbeterd en er is een nieuwe vooruitgang mogelijk.
Ook de verlichting van het formalisme kan bijdragen tot de daling van de kosten.
Elke rechtzoekende moet in het algemeen de overtuiging hebben dat hij op gelijke voet wordt behandeld wat betreft het onthaal, de begeleiding, de bijstand en het advies - ongeacht of hij eiser of verweerder, beklaagde of slachtoffer is – in de rechtspleging en bij het vonnis. De gelijke behandeling (het kan niet om een abstracte gelijkheid, maar om een daadwerkelijke gelijkheid gaan) is een fundamentele eis van de burger.9 De actieve rol van de rechter kan daar eveneens toe bijdragen.10
*
Kunnen we werkelijk een rechtspleging organiseren die voor ieder op gelijke
wijze toegankelijk is , en voldoende eenvoudig, snel en doeltreffend vaste vorm geeft aan een titel?
Het ontbrak nooit aan goede voornemens. Zo zegt de inleiding van « l’Ordonnance civile touchant la réformation de la justice » (Saint-Germain en Laye, 1667) dat « vermits justitie de sterkste basis is voor het voortduren van de staten, dat ze de rust van de gezinnen en het geluk van de volkeren verzekert, hebben wij er alles aan gedaan om ze te herstellen via de autoriteit van de wetten in ons koninkrijk nadat we het met de kracht van onze wapens vrede hebben bezorgd. Daarom - nadat wij, na verslag van ervaren personen, hebben erkend dat de ordonnanties die de koningen, onze voorgangers hebben uitgevaardigd om de processen te beëindigen, door de tijd of de sluwheid van de pleiters werden genegeerd of gewijzigd en dat ze anders werden toegepast in meerdere van onze hoven, wat heeft geleid tot de ondergang van gezinnen door de veelzijdigheid van de rechtsplegingen, van de proceskosten en 9
« Het feit dat de sociale ongelijkheid niet enkel gevolgen heeft op het proces, maar zelfs benadrukt wordt, is onaanvaardbaar. De Amerikaanse socioloog van het recht H. GALANTER toonde het verschil tussen de « oneshot-player » en de « repeat-player » aan, een verschil dat steunt op de frequentie van de contacten met de justitie » (M. STORME, o.c., J.T., 1982, p. 135). 10 We mogen niet vergeten dat het proces een strijd is waarin, ondanks de plechtige beloften van loyaliteit, soms een onmeedogenloze strijd tussen tegenstanders wordt gevoerd zodat het in deze context soms moeilijk is om de deugd over het belang te laten heersen. Het gaat eerder om genadeloze concurrentie en enkel een voldoende actieve magistraat kan zijn instrumentalisering vermijden met respect voor de rechten van de verdediging.
34
van de types vonnissen – was het nodig om daaraan te verhelpen en de afhandeling van de zaken sneller, gemakkelijker en zekerder te maken door het schrappen van nutteloze termijnen en akten en de invoering van een eenvormige stijl in al onze hoven en zetels ».11 De vaststelling in de eerste pagina’s van het verslag tot inleiding van de hervorming van het Gerechtelijk wetboek is identiek: « uit deze documentatie blijkt een praktisch universele oriëntatie naar een aanpassing van de rechtspleging aan nieuwe conjuncturen door het zoeken naar soepelere methodes, verlost van formaliteiten die haar in het verleden afstotend, te duur, te traag of onzeker maakten ». Waarover gaat het? « Het voorschrijven van een degelijke vorm die de waarheid enerzijds alle vereiste middelen laat om zich bekend te maken en haar rechten vast te stellen, maar anderzijds het effect omzeilt van alle listen die de mensen, vijanden van de justitie, hebben uitgevonden om de zaken te bemoeilijken door ze op de lange termijn te schuiven en vonnissen te vermijden die ze vrezen te ondergaan ». Zo drukte de opsteller van het woord « Rechtspleging » zich in de Encyclopédie uit. « Op zijn vorm na, heeft het woord niets van zijn waarde verloren. Maar het is te beknopt. Het zou ook van toepassing zijn op het abstracte type van elke rechtspleging, op de « grote onwrikbare principes » in zijn vier hoofdfasen, zoals Raymond Bordeaux schreef: « de vorming van de vraag en het oproepen van de tegenpartij, de inleiding van de zaak met de incidenten die deze inhoudt, inclusief de bewijsvoering, het vonnis dat de betwisting beëindigt – onder voorbehoud van de rechtsmiddelen, de tenuitvoerlegging van de beslissing, zonder dewelke de arbitrage van de rechter van elke sanctie zou zijn ontdaan ».12
In de loop van de eeuwen en de hervormingen werden steeds opnieuw dezelfde vaststellingen gedaan. Ze blijven actueel in een context van groot wantrouwen tegenover justitie, terwijl de maatschappij twistzieker is geworden. Wij mogen dus geen genoegen nemen met een theoretische en abstracte benadering. « Elk echt welslagen hangt af van de actie van de mens. Het hangt immers van hem af of de regels ten volle worden benut ».13 Het is belangrijk dat de magistraten, de advocaten, de griffiers en de deurwaarders in overleg naar dit doel toewerken, opdat de kwaliteit
11
N. PICARDI en A. JUILIANI, Testi et documentie per la storia del processo, t. I, Code Louis, t. I, L’ordonnance civile 1967, Jiuffré – Milano, 1996, p. 3. 12 Gerechtelijk wetboek en zijn bijlage, wet van 10 oktober 1967 – Bruylant, 1967, p. 314. 13 Ibidem, p. 566.
35
van
de
rechtspleging
concreet
zou
worden
verbeterd:
lagere
kostprijs,
onverantwoorde trage rechtsgang geneutraliseerd, vereenvoudiging van het formalisme en versterking van de doeltreffendheid. Wij hebben meer behoefte aan goede actoren dan aan nieuwe wetten en wij mogen niet vergeten dat de rechter uit de XXIde eeuw een grotere rol moet hebben.
Deel 2. Overzicht van enkele belangrijke parameters § 1. Toegang tot de justitie voor de meest kwetsbaren
A. Juridische opleiding en informatie
De toegang tot justitie, vooral voor de armsten, impliceert de toegang tot het recht; indien dat genegeerd wordt, kan er geen toegang tot justitie zijn; de armsten hebben veel rechten, maar de kennis van deze rechten is het fundamentele probleem (zie infra § 8).
Het is belangrijk dat iedereen ervan overtuigd is dat hij een rechtssubject is en dat de actoren van justitie die belast zijn met de tenuitvoerlegging van de wet niet enkel een bedreiging zijn, maar helpen om de rechten van elke persoon zonder onderscheid daadwerkelijk te maken. Het is waar dat de positieve dimensie van de rechtsstaat voor de minst bedeelde personen kan schuilgaan achter harde en gecumuleerde ervaringen (bijvoorbeeld: plaatsing van kinderen, uitzetting uit een woning, ontslag, uitvoering van vonnis, probleem met de toekenning van maatschappelijke hulp, enz.).
Naast de informatie is het belangrijk om zich te buigen over de opleiding van potentiële gebruikers vanaf de lagere school. Het volstaat niet de rechten van het kind te verdedigen, men moet ze ook onderwijzen (zie infra, Deel 3, § 1, A). Het denkwerk moet worden vervolgd om zowel de inhoud als de methode van dergelijke opleiding vast te leggen.
De opleiding geldt ook voor de gerechtelijke actoren die de situatie van de armsten op interdisciplinaire wijze en overdwars moeten benaderen (bijvoorbeeld: juridische, 36
medische, socio-economische en culturele aspecten van huisvesting, van ouderdom, van de schuldenlast, van de situatie van buitenlanders, enz.).14 Ook de universiteiten die verantwoordelijk zijn voor de opleiding van de juristen15 moeten de uitdaging aangaan (infra « Universitaire ontmoetingen ») zonder de culturele kloof tussen juristen en niet-juristen uit het oog te verliezen, of de noodzaak om gelijktijdig vooruitgang te boeken in alle domeinen van de fundamentele rechten omdat sommige situaties (zoals armoede in de brede zin) vaak voortvloeien uit de som van meerdere tekorten.
Daarom moet de toegang tot justitie niet enkel vanuit materiële hoek worden overwogen (de middelen zijn, hoe paradoxaal dat ook mag klinken, niet het essentiële probleem van de armsten omwille van het bestaan van de geherwaardeerde gerechtelijke hulp en de rechtsbijstand, infra D) maar vanuit intellectuele hoek, deze van de kennis en het begrip van het recht.
Bovendien, en we komen er later op terug (§ 3), moet de gebruikte taal verstaanbaar zijn, wat betekent dat elk onverantwoord jargon moet verdwijnen. De rechtzoekende moet bovendien worden ingelicht over de houding die hij moet aannemen bij ontvangst van een rechtsplegingakte; fundamenteel gezien moet de gerechtelijke instelling
begrepen
worden
en
voldoende
zichtbaar
zijn,
anders
is
de
vertrouwenscrisis onvermijdelijk.
Justitie heeft enkel zin wanneer ze een nuttige opdracht van geruststelling en herstel van de sociale band verwezenlijkt: we moeten niet enkel toegang krijgen tot justitie, we moeten er ook « verrijkt » uit komen, terwijl er in dit opzicht ontgoochelingen en desillusies kunnen zijn.
14
De echte problemen zijn meestal voor de vordering te vinden en het resultaat moet niet enkel worden beoordeeld ten opzichte van de juridische regel. De analyse van het motief van de vordering wijst vaak op veelzijdige, ernstige problemen van niet-juridische aard. 15 Bij de afsluiting van het colloquium van het Centre interuniversitaire de droit judiciaire op 5 december 2003, herinnerde Professor Marcel STORME eraan dat « we moeten geen recht onderwijzen aan de universiteit of eerder aan de faculteit rechten, we moeten juristen opleiden, wat iets heel anders is » (P. TAELMAN en M. STORME, Dix ans d’application de la loi du 3 août 1992 et ses réformes – évaluation proches d’avenir, Die Keure – La Charte, 2004, p. 182).
37
B. Overwegingen en voorstellen betreffende de rol van de Justitiehuizen ten gunste van de meest kwetsbaren
We nemen hier de tekst over die de heer Michaël DANTINNE, vorser aan het departement criminologie van de Universiteit van Luik op verzoek van de coördinatoren schreef: 1. De aard van de band tussen « Justitie van de meest kwetsbaren » en « justitiehuizen » De band die de "justitie van de meest kwetsbaren" en de "Justitiehuizen" bindt, springt niet onmiddellijk in het oog. Wanneer we goed kijken, vinden we toch een band en wel op dubbel niveau. Algemeen wanneer we het justitiehuis hoofdzakelijk bekijken als een dienst (voor het een eigenlijke ruimte of instelling is) die belast is met de tenuitvoerlegging van straffen en sancties: het is een onrechtstreekse band. Talrijke studies hebben immers de trechtervormige structuur van de sociale reactie aangetoond en meer bepaald dat het toebehoren aan een socio-economisch zwakke categorie de "afdaling" naar de veroordeling en tenuitvoerlegging van de straf potentieel vergemakkelijkt. De bevolking die de dienst Justitiehuizen ontmoet in het kader van zijn strafrechtelijke opdrachten, behoren bijgevolg noodgedwongen meestal tot dit type categorie. De opdrachten van onthaal en voorlichting die in het justitiehuis worden uitgevoerd, vormen een meer specifieke band tussen de meest kwetsbaren en de instelling. Of het nu gaat om permanenties van eerstelijnsrechtshulp die bepaalde balies in de justitiehuizen organiseren16 of om permanenties van sociaal onthaal van de eerste lijn die tot de taak van de justitieassistenten behoren, zijn het individu’s met problemen, met moeilijkheden die ze vaak op harde wijze ervaren en die soms buiten de maatschappij leven, die de instelling bezoeken en we moeten vaststellen dat ze vaak tot de meest benadeelde lagen van de bevolking behoren. 16
Art. 2, §1, 5° van het koninklijk besluit van 13 juni 1999 houdende de organisatie van de dienst justitiehuizen van het Ministerie van Justitie, B.S., 29 juni 1999.
38
2. Strafrechtelijke opdrachten en rol van de justitiehuizen In het kader van zijn strafrechtelijke opdrachten, ongeacht of het om voorbereidende opdrachten (sociale enquêtes, beknopte informatieverslagen, voorbereiding van een bemiddelingsakkoord) of toezichthoudende opdrachten gaat (respect van een strafrechtelijk bemiddelingsakkoord of van de voorwaarden van de proeftijd, de tenuitvoerlegging
van
een
werkstraf,
…),
wordt
de
dienst
justitiehuizen
geconfronteerd met een benadeelde bevolking. De kwaliteit van de actie die er gevoerd wordt, is dan ook heel belangrijk,
niet dat ze moet handelen als een
tegengewicht van de mechanismen die dit type bevolking vooraf meesleuren tot de tenuitvoerlegging van de sanctie, maar gewoon dat ze op zoek moet gaan naar een menselijkere en doeltreffendere justitie. De justitieassistenten blijven natuurlijk gebonden door de wettelijke kaders die vorm geven aan de beslissingen die zij moeten uitvoeren en deze bepalen de aard van hun actie. Elke tekst heeft manoeuvreerruimten die de justitieassistenten kunnen gebruiken om actoren van het strafrecht en niet gewone uitvoerders te zijn. De vraag die dan opduikt, is te weten of de actie van de dienst justitiehuizen bijdraagt tot een menselijkere justitie. We kennen de voorstelling die gemaakt werd ten tijde van de lancering van dat wat in de eerste plaats een experiment moest zijn, een soort conceptmarketing gebaseerd op het quasi romantische beeld van een menselijkere justitie met opgestroopte mouwen, in het midden van het volk en die door de context van de creatie werd verklaard. Moeten we dit beeld daarom in blok verwerpen?17 Door de ruime bedeling van de alternatieve methodes voor conflictbeslechting dragen de justitiehuizen zeker bij tot een evolutie van de manier waarop het strafrecht wordt gedaan in het Koninkrijk. Om preciezer te zijn, dragen de globale kwaliteit van het geleverde werk en de methodologieën van interventie onder mandaat die de dienst gebruikt, zeker bij tot een justitiemodel dat beter voldoet aan dat wat de hedendaagse
17
penologie aanbeveelt, namelijk « het aanvaardbare
Zie betreffende dit beeld, not. DANTINNE, M., Maisons de justice, J.T., 1999, Nr.5947, pp. 773-780.
39
minimum zoeken om een bepaalde doelstelling te bereiken».18 In deze zin dragen de justitiehuizen bij tot de delicate zoektocht naar een evenwicht tussen een doeltreffende repressie en een menselijke repressie, waarbij ze afstand doen van spectaculaire oplossingen op korte termijn en beperkte risico’s neemt (inherent aan alle vrijheidsbeperkende straffen). In een streven naar de optimalisering van hun doeltreffendheid wordt het belang van de toezicht- en begeleidingsvoorziening die ze belichamen (zonder hun partners te vergeten die belast zijn met de tenuitvoerlegging van deze straffen en maatregelen die de gemeentelijke diensten voor de begeleiding van alternatieve gerechtelijke maatregelen en de verenigingen die rechtstreeks door het Ministerie van Justitie worden gefinancierd, zijn) soms uit het oog verloren. De moeilijkheden die andere gerechtelijke systemen ondervinden om alternatieven voor de opsluiting te implementeren, net omwille van het onbestaan, lees van het materiële onvermogen om dit type dienst te creëren, getuigen echter van zijn noodzakelijkheid. Kortom, de justitiehuizen dragen hun steentje bij tot de bouw van een menselijkere justitie waarmee vooral de meest kwetsbaren worden geconfronteerd. Moeten we daarom genoegen nemen met de huidige stand van de situatie en, in het negatieve, bestaan er hefbomen op het niveau van de justitiehuizen om de situatie gunstig te laten evolueren? De inrichtende macht van de justitiehuizen blijkt sterk beperkt en (hoewel hun oprichting gepaard ging met de idee om er een « laboratorium » van te maken) het strafrechtelijke domein sluit zich vaak moeilijk aan bij de inventiviteit door de garanties die het moet geven. Wat betekent dat de verbeteringen eerder op het niveau van de wetgevende teksten en de penologische creaties moeten worden gezocht. In de materies waarin de justitiehuizen vragende partij zijn, zijn er voldoende werven, meer bepaald in aansluiting op de werken van de commissie Holsters. De justitiehuizen een creërende opdracht geven zou trouwens betekenen dat ze misschien een te grote last moeten dragen, wat de soms met veel moeite behaalde vooruitgang in gevaar zou kunnen brengen.
18
Zie terzake not. DANTINNE, M., KELLENS, G., La réponse pénale du juge à l’auteur d’une infraction routière in: Actes du colloque « Sécurité routière: quelle réponse pénale? », Kluwer, Brussel, 5 december 2002, pp. 127-139.
40
3. Een concreet voorstel: de invoering van een sturingsorgaan In een colloquium van januari 2001 aan de faculteit rechten van de Universiteit van Luik stigmatiseerde de algemeen directrice van het bestuur van de gerechtelijke organisatie van het Ministerie van Justitie de afwezigheid van sturingsorganen.19 We moeten vandaag vaststellen dat het probleem sindsdien niet werd opgelost en hoewel we niet kunnen beweren dat de justitiehuizen stuurloze vissen zijn, betreuren veel personen dit tekort toch. Dit staat onder meer in contrast met het feit dat verschillende instanties bij de hervorming die de justitiehuizen boven de doopvont hield, werden opgericht om deze rol te vervullen.20
Het ging eigenlijk om een
begeleidingscomité, een commissie strafrechtstoepassingen en een commissie civielrechtelijke toepassingen.21 De invoering van de justitiehuizen gebeurde met een harmonie die verschilde tussen de
gerechtelijke arrondissementen en indien de verstandhouding tussen
verschillende gerechtelijke en paragerechtelijke actoren vandaag globaal gezien genormaliseerd is,22 betreuren heel wat protagonisten en waarnemers de afwezigheid van een begeleidingsinstantie waarvan de vergaderingen in de eerste plaats ruimten-ogenblikken voor dialoog, uitwisseling en informatie zouden zijn. Heel wat terughoudendheid en microconflicten schijnen voort te vloeien uit een tekort aan informatie en uit een slechte wederzijdse kennis en de regelmatige organisatie van vergaderingen zou dergelijke problemen kunnen vermijden. We kunnen ons dan ook afvragen of het niet verstandig zou zijn om opnieuw te vertrekken op de meer realistische basis van een instelling, namelijk een begeleidingscomité en hoger vermelde commissies (tijdelijk?) te vergeten. De samenstelling die in artikel 5 van de wet van 13 juni 1999 wordt voorzien, schijnt te zijn voldaan, namelijk:
19
DANTINNE, M., SIMON, J., Les Maisons de Justice: une révolution tranquille ?, Actualités du droit, 2001, Nr.1, pp. 155-179. 20 Koninklijk besluit van 13 juni 1999 houdende organisatie van de dienst justitiehuizen van het Ministerie van Justitie, M.B., 29 juni 1999. 21 Voor meer details over dat wat de oorspronkelijke teksten vermeldden, zie not. DANTINNE, M., Maisons de justice, op. cit. 22 Met meer dan gevoelige nuances tussen de gerechtelijke arrondissementen.
41
•
De Voorzitster van de Rechtbank van eerste aanleg
•
De Procureur van de Konings
•
Een gevangenisdirecteur
•
De directeur van het justitiehuis
•
De stafhouder
•
De Gouverneur van de Provincie
•
Een vertegenwoordiger van de politiediensten
•
Een vertegenwoordiger van de gemeentebesturen
•
Twee vertegenwoordigers van een door de gemeenschappen of gewesten erkende welzijns- of gezondheidsinstelling, die gespecialiseerd is in de hulpverlening aan slachtoffers en daders
•
Een tot drie vertegenwoordigers van een hogeschool en/of universiteit, met name van een departement dat inhoudelijk aansluit bij de taken van het justitiehuis.
Een vergadering per trimester schijnt geen overdreven frequentie te zijn en de kostprijs van deze organisatie is quasi nul zolang de praktijk van de aanwezigheidspenningen geen noodzaak schijnt te moeten zijn. In diezelfde optiek zou dit quasi geen legistieke last betekenen omdat de teksten ter oprichting van het begeleidingscomité al bestaan, behalve indien men de samenstelling wil wijzigen.23 Daartegenover staan de talrijke mogelijke voordelen en het feit dat de verwezenlijking, zoals hoger vermeld, aan de verwachtingen van een reeks actoren zou voldoen. De doeltreffendheid van de strafrechtelijke opdrachten die in justitiehuizen worden uitgevoerd, zou verbeterd moeten worden ten gunste van de personen die er de actoren van zijn, en bij wege van transitiviteit, van de maatschappij in het algemeen. 4. Bijkomende middelen? Er steken regelmatig stemmen op om een stijging te eisen van de financiële middelen van de justitiehuizen. Deze terugkerende eis die de jongste tijd op een
23
Ondanks de aanhoudende lethargie van de commissies strafrechtstoepassingen en civielrechtelijke toepassingen, zou de concretisering van het begeleidingscomité alleen geen wettelijke probleem moeten stellen.
42
verhoging van het mandaten betreffende de begeleiding van de werkstraf steunt, heeft soms de tendens om een beeld van een instelling met een groot tekort aan middelen te geven. Zonder uitspraak te doen over de gegrondheid van deze eis, moeten we, in het streven naar het beste rendement van de staatskas, een eventuele stijging van deze middelen koppelen aan het resultaat van een externe audit (zelfs indien deze duur is) en vervolgens aan de voorafgaande zoektocht naar de optimalisering van de middelen die al ter beschikking zijn. We mogen twee overwegingen bovendien niet uit het oog verliezen. Enerzijds, indien de statistieken voor het boekjaar 2003 (waaraan de laatste hand wordt gelegd) een stijging van het aantal opdrachten zou aantonen, zou het verstandig zijn om deze analyse aan te vullen met een meer kwalitatief luik om te bepalen waaruit deze stijging werkelijk bestaat. We mogen bijvoorbeeld niet vergeten dat, indien er vandaag meer opdrachten zijn betreffende de werkstraf (vergeleken met het werk betreffende de dienstverleningen), de aard van deze opdrachten gevoelig veranderd is. Volgens de eerste evaluaties schijnt de maatschappelijke enquête (of het beknopte voorlichtingsverslag) dat facultatief werd gemaakt door artikel 37quater §2 van de wet van 17 april 2002, in onbruik te raken. De mandaten van de justitieassistenten worden dus verlost van dit voorbereidend deel (zeker het zwaarste deel van het proces) ten voordele van hun rol om de plaats te bepalen waar deze straf zal worden vervuld24 en om het toezicht op de goede uitvoering ervan te organiseren, of een werkvorm die veel « automatischer » is. Anderzijds mogen we het syndicale gewicht van deze dienst, van een bijzonder intense lobbying en een culturele beleving van de maatschappelijke werker die er soms in bestaat om zijn professionele identiteit rond chronische eisen betreffende de werklast en het gebrek aan middelen op te bouwen… niet negeren.
24
Deze rol kan trouwens min of meer worden vervuld door de diensten die belast zijn met de begeleiding van de werkstraffen, waarbij het geheel de eventuele aanwijzingen van de rechter over het type te vervullen werkstraf moet respecteren (art. 37ter §4). Voor meer details over deze mechanismen, zie not. JACOBS, A. , DANTINNE, M., La peine de travail – Commentaire de la loi du 17 avril 2002, Revue de droit pénal et de criminologie, september-oktober 2002, pp. 815-888.
43
5. Wat meer bepaald de opdrachten van onthaal en oriëntatie betreft We kunnen natuurlijk alleen maar betreuren dat bepaalde justitiehuizen geen permanenties voor eerstelijnsrechthulp onthalen. Hoewel de organisatie van dergelijke permanenties slechts een mogelijkheid is die de wet creëerde en geen plicht, zijn de redenen voor deze « afwezigheden » sterk uiteenlopend, maar meestal is het omdat de lokalen te klein of niet aangepast zijn.25 Een spijt die nog wordt versterkt door het feit dat deze permanenties hoofdzakelijk en per definitie worden gebruikt voor de meest kwetsbare categorieën van de bevolking op zoek naar hulp. Het gebrek aan veralgemening van deze permanenties voor eerstelijnsrechtshulp in de instelling betekent wel niet dat het idee van een justitiehuis, zichtbare, toegankelijke en duidelijk identificeerbare plaats om informatie over justitie in de brede zin te krijgen, volledig de bodem ingeslagen is! De permanenties voor sociaal onthaal van de eerste lijn (onthaal, luisteren naar en oriënteren van de rechtzoekende) worden dan weer systematisch georganiseerd en kennen een duidelijk succes. Ter informatie: voor het jaar 2002 kenden de 28 justitiehuizen van het Koninkrijk in totaal 13.550 dergelijke interventies. We mogen bovendien het geheel van parallelle voorzieningen die een gelijkaardige opdracht vervullen, niet vergeten. Terwijl de kwantitatieve evaluatie een beeld brengt, zou een oordeelkundig opgestelde kwalitatieve evaluatie het mogelijk maken om de graad van tevredenheid van de rechtzoekenden over deze precieze rol van het justitiehuis te benaderen. Met andere woorden, vóór we aanpassingen of aanvullingen overwegen, moeten we een evaluatie doorvoeren, een externe evaluatie waaraan de justitiehuizen tot op heden ontsnapt zijn. We kunnen ons op meer creatieve manier, halfweg tussen de strafrechtelijke opdrachten en de onthaalopdrachten afvragen of de invoering van bemiddelaars van
25
Ze ressorteren soms ook onder « relationele » problemen tussen de Balie en het justitiehuis, die door het anders dan formele bestaan van een begeleidingscomité zouden kunnen worden opgelost.
44
het type « wijkbemiddelaars »,
26
maar met een bredere opdracht niet zou kunnen
bijdragen tot de versterking van de actie van het justitiehuis. De rechtzoekenden die worden doorverwezen door de justitieassistenten die het sociale onthaal van de eerste lijn verzekeren, kunnen bij de bemiddelaar een buitengerechtelijke oplossing vinden voor problemen en/of geschillen die ze vermelden. Dan moeten we enkel nog een statuut uitwerken voor deze bemiddelaar die bijvoorbeeld moet worden vrijgesteld van de aangifteplicht van artikel 29 van het WSV waaraan de justitieassistenten zich moeten houden. C. « Het destigmatiserend enig loket »
Onverminderd een « reizend » loket (we moeten daar gaan waar de armsten zich bevinden zonder dat ze dat echt gewild hebben; zie bijvoorbeeld de « permanentie » van het centraal station van Brussel), kunnen we het bestaan overwegen van een enig loket per gemeente. Het is ongehoord dat personen verplicht worden zich tot meerdere verschillende bureaus of organismen te richten en de dispatching zou vanuit de gemeente moeten gebeuren (bijvoorbeeld: eerstelijnsrechtshulp; attesten op sociaal vlak …).
Artikel 9 alinea 3 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van « het handvest van de sociaal verzekerde » boekt vooruitgang met de stelling dat « de onbevoegde instelling voor sociale zekerheid waar de aanvraag werd ingediend, deze onverwijld doorgeeft aan de bevoegde instelling voor sociale zekerheid. De eiser wordt hiervan op de hoogte gebracht ».
Wij zullen één contactpunt hebben in de buurt van de gebruiker en dat zal destigmatiserend werken in de zin dat het niet voorbehouden is aan de meest kwetsbare personen, het zal zowel toegankelijk zijn voor « bedrijfsleiders als voor daklozen » (J. FIERENS).
26
Vgl.de invoering van een wijkjustitie met lekenrechters die moeten bijdragen tot de vulgarisering van de juridische kennis en die iedereen moeten toelaten om de meeste van hun problemen op te lossen (M. STORME, L’Europe judiciaire. Vers une Laïcisation du statut judiciaire ?, Journal de Procès nr. 467 van 31 oktober 2003, p. 9). Zie ook infra § 5 (nabijheid) en § 7 (alternatieve wijzen).
45
Deze korte bedenkingen moeten worden gekoppeld aan de overwegingen betreffende de opdracht van de justitiehuizen. Kunnen deze de belangrijke functie van uniek contactpunt uitoefenen? In onze ogen is een gemeentehuis het dichtst bij de doorsneeburger (zie ook het lopende experiment in de gemeente St-Gillis) (voor de nabijheid zie § 5) en bijgevolg beter toegankelijk dan een justitiehuis dat de ideale relais kan zijn.
D. Wat betreft de rechtshulp
Het is meer bepaald dankzij de rechtshulp dat vanuit geldelijk standpunt de toegankelijkheid van de justitie minder problematisch is voor de meest kwetsbaren waarvan de vordering in zekere zin “solvabel” kan worden (zie ook het hoofdstuk betreffende de rechtspleging § 2 B en § 10).
Twee aspecten zouden de aandacht moeten trekken:
-
er kan een gebrek aan soepelheid bestaan tussen de overgang van de
eerstelijnsrechthulp naar de tweedelijnsrechtshulp in de mate waarin de persoon die de rechtshulp aanvraagt en die de inspanning deed om over de eerste lijn te stappen, bang kan zijn om een andere advocaat op het niveau van de tweedelijnsrechtshulp aan te spreken. Afgezien daarvan wordt dergelijke eis vaak omzeild, waardoor de huidige tekst een deel van zijn inhoud verliest.
-
De financiering van de rechtshulp en het afdoend solvabel maken van de
vraag zodat de prestaties die de advocaat verleent, normaal worden bezoldigd, blijven terugkerende problemen die een nauw overleg met de OVB en de OBFG schijnen te vereisen.
46
E. Aspecten van de rechtspleging 1. Vordering van collectief belang
De vordering van collectief belang vergemakkelijkt meer bepaald de toegang tot justitie voor de armsten.27 2. Wat het in het geding betrekken van een derde betreft
Artikel 811 van het Gerechtelijk wetboek bepaalt « De hoven en rechtbanken kunnen niet ambtshalve bevelen dat een derde in het geding wordt betrokken ». In bepaalde gevallen wijkt de wet af van deze regel;28 in sociale zaken in de brede zin gebeurt het vaak dat de eiser een organisme-schuldenaar niet geldig kan identificeren en zich vergist over zijn hoedanigheid. Het is waar dat later in zekere mate een correctie wordt doorgevoerd aan deze situatie door artikel 9 alinea 3 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde (supra C).
Om de moeilijkheden in het stadium van de inleiding van de betwisting te verhelpen, zou het misschien verstandig zijn om artikel 811 van het Gerechtelijk wetboek aan te vullen met volgende alinea: « De rechter mag de partijen echter uitnodigen om betrokkenen in het geding te betrekken indien hun aanwezigheid hem nodig lijkt om het geschil op te lossen » (deze tekst zou een algemene draagwijdte hebben; hij vloeit voort uit artikel 332 alinea 1 van het Franse Code de procédure civile; zie ook M. STORME, o.c., Thema 2004/4, p. 156). § 2. Veiligheid en strengheid
De sociologische studies die in ons land werden gerealiseerd, tonen aan dat er twee grote zorgen bij de bevolking leven: veiligheid (inclusief de bescherming van het
27
Dit thema wordt aangekaart in het hoofdstuk over de rechtspleging (§ 2 C). vb. Art. 331decies al. 2 C.c.; 1371bis al. 3, 1390ter al. 2 en 1514 (nieuw) G.w.; art. 47 § 4 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie; plus en vgl. art. 89 al. 2 W. 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst. 28
47
individu) en de strengheid van de strafrechtelijke beslissingen (inclusief de problematiek van de tenuitvoerlegging van de straffen in het algemeen).
*
Veiligheid is een thema dat in meerdere regeringsverklaringen voorkomt, het
gaat om een prioritaire doelstelling. Dit thema werd op de voorgrond geplaatst door internationale evenementen: de maatregelen om het terrorisme en de aanverwante vormen van grote criminaliteit te bestrijden, toonden aan dat de klassieke methodes van misdaadbestrijding niet voldoen aan het criterium van doeltreffendheid dat de burger op dit niveau mag verwachten. Terwijl het Verdrag van Amsterdam steunt op het beginsel dat zegt dat de Europese Unie een ruimte voor vrijheid, veiligheid en justitie moet worden (infra § 9), leidde het syndroom van 11 september tot de aanvaarding van een repressieve benadering ten koste, volgens sommigen, van de klassieke waarborgen. Het filosofische debat over de democratische waarden in een systeem dat specifieke middelen moet inzetten om de pijlers van de democratie te vrijwaren, overschrijdt het kader van de opdracht in grote mate, maar dit debat is essentieel om de draagwijdte te bepalen van de pragmatische oplossingen die in het klassieke strafrecht worden aangeboden en hun gepastheid te beoordelen.
Veiligheid is niet enkel een probleem van justitie. Het strafrechtelijk antwoord komt er pas in laatste instantie, zodat een gecoördineerd beleid dat de grenzen van justitie overschrijdt, een belangrijke noodzaak is voor het vrijwaren van de vrijheid van de bevolking en van de veiligheid.
Ook de ontwikkeling van een politieapparaat, na de hervormingen, en de evaluatie van de doeltreffendheid van de nieuwe structuren en methodes zou de bevolking moeten geruststellen. Het debat mag evenwel niet ontaarden in een omkering van waarden waarin de verdediging van de eigendom voorrang
zou krijgen op de
verdediging van de individuele integriteit – en dus van de persoon (zie het debat over de ongerechtvaardigde uitbreiding van het begrip zelfverdediging).
De trage reactie van het gerechtelijk apparaat in het strafrecht is een bijzonder belangrijk element vanuit het standpunt van de veiligheid. Ondanks de vraag naar een duidelijk vastgelegde rechtspraak en de nood aan een grondig onderzoek, zowel 48
ten laste als ten ontlaste, voedt een laattijdige beslissing het gevoel van onveiligheid. Overhaasting kan echter onverenigbaar zijn met de opheldering van complexe zaken en het respect van essentiële waarborgen die ook ten goede moet komen van de slachtoffers.
*
Wanneer de slachtoffers moeten worden overtuigd dat recht is geschied, kan
moeilijk worden betwist dat de strengheid van de straf en de uitvoeringsmodaliteiten heel belangrijk zijn. Als vertegenwoordiger van de maatschappij moet het openbaar ministerie erop toezien dat de rechtspleging volgens bepaalde regels verloopt: de burgerlijke partijen mogen zich immers niet op een terrein wagen dat het hunne niet is. Daarom moet de strafmaatregel, zoals deze wordt gevorderd door het openbaar ministerie, gemotiveerd en verklaard zijn: een beknopte vordering, die bol staat met wetsartikelen, voldoet niet aan het gewettigde verzoek van het slachtoffer.
Maar in de ogen van de betrokkenen, dader en slachtoffer, zijn de uitspraak en de tenuitvoerlegging van de straf nauw met elkaar verbonden en
moet elke straf
gemeten worden naar de daadwerkelijke uitvoering. Indien bepaalde straffen al jarenlang niet meer worden uitgevoerd, moeten ze niet meer worden uitgesproken, maar worden vervangen door andere straffen die wel doeltreffend zullen zijn. Dat is het voordeel van de alternatieve straffen.
De publieke opinie leeft met verkeerde en stevig verankerde opvattingen betreffende de tenuitvoerlegging van de straffen. Dat geldt voor de idee dat de gevangene die één derde van zijn straf uitgezeten heeft, automatisch wordt vrijgelaten. De onafhankelijke instanties die zich over de voorwaardelijke invrijheidstelling moeten uitspreken, moeten hun beslissingen duidelijk verklaren om alle verkeerde interpretatie bij het publiek te doen verdwijnen.
Zelfs indien het gevangenisbeleid onderscheiden is van de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de straffen, moet de goede afloop van de projecten in deze materie eveneens bijdragen tot het daadwerkelijke herstel van het vertrouwen in justitie.
49
§ 3. De gerechtelijke taal
Het vertrouwen in de justitie van de rechtzoekende zal een illusie zijn zolang de fundamentele kwestie van de gerechtelijke taal en van het goede begrip van het werk van justitie niet werd opgehelderd, waarbij de – heel reële – afstand tussen de jurist en de niet-jurist zo veel mogelijk wordt beperkt. De rechtsplegingakten in de brede zin en de beslissingen van justitie gebruiken een juridisch jargon dat soms wordt aanzien als het enige middel dat in staat is om hun inhoud correct weer te geven. Er ontstaat een scherp communicatieprobleem in de rechtstreekse contacten met de betrokken personen voor wie de informatie bestemd is. Er wordt te vaak een hermetische – lees esoterische – taal gebruikt die in niets overeenstemt met de verzuchtingen van de rechtzoekende; ze kan deze zelfs misleiden, daar waar het belangrijk is dat hij de draagwijdte van de akte of de beslissing perfect begrijpt om er al dan niet mee in te stemmen.
Indien nodig moeten de gebruikte termen in een verstaanbare taal worden omgezet, met respect voor de technische eisen van de rechtspleging; onbegrip ligt aan de basis van het wantrouwen tegenover justitie: men is wantrouwig tegenover dat wat men niet begrijpt.
Er moeten dus dringend initiatieven worden genomen om elke hermetische taal te vermijden. Het volstaat niet om een beknopte verwijzing naar de wetteksten te geven: deze methode mag dan wel verhelderend zijn voor de jurist, ze is dat niet voor de rechtzoekende. In elk stadium van de rechtspleging en vooral in dat van de beslissing, moet hij een verstaanbaar antwoord krijgen op zijn versie van de feiten en zijn met argumenten gestaafde verdediging. Hij moet de draagwijdte kunnen meten van een akte of een vonnis, waarvan de gevolgen belangrijk voor hem kunnen zijn (zie § 6 A over de middelen van de ”echevinage”-regeling).
De rechter mag geen genoegen nemen met deze pedagogische opdracht door te spelen naar de advocaat. De rechtzoekende is de eerste bestemmeling van het vonnis. De andere actoren van de justitie – balie, notariaat, deurwaarders, griffiers … - moeten eveneens grote inspanningen doen in de keuze van de termen en mogen zich niet achter kant-en-klare formules verbergen die te ondoorzichtig zijn voor de 50
leek en voor hem soms geen zin hebben. Kortom, het is belangrijk om duidelijk te communiceren en te informeren.
Er werden heel constructieve voorstellen in deze richting geformuleerd. Geïnspireerd door de werkzaamheden verricht in het kader van de Koning Boudewijnstichting, werden suggesties geopperd om enkele bepalingen van het Gerechtelijk wetboek te wijzigen en modellen te creëren voor de rechtsplegingakten in burgerlijke zaken (zie ook het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 43 van het Gerechtelijk wetboek met het oog op de vereenvoudiging van de gerechtelijke taal, Kamer, 7 augustus 2003, nr. 51.0158). Er worden ook steeds meer uitstekende praktijken toegepast om de redactie en het begrip van de vonnissen te verbeteren. We komen er later op terug (cfr « De rechtspleging », « Het vonnis », « De goede praktijken », en ook infra « De universitaire ontmoetingen »). § 4. De klachten
De rechtzoekende die, onterecht of terecht klaagt over de werking van justitie in de brede zin, verwacht een afdoende verhelderende verklaring, al was het maar om hem te doen begrijpen dat hij zich vergist; een nietszeggend ontvangstbewijs, al dan niet gevolgd, na verloop van tijd, door een raadselachtige verklaring kan hem geen voldoening schenken, net zomin als het feit dat hij van de ene instantie naar de andere wordt gestuurd.
Deze materie is toevertouwd aan een waaier instanties met beperkte prerogatieven (zoals de Hoge Raad voor de Justitie die vaak verplicht is om zich onbevoegd te verklaren;
de
beroepsorganen
van
de
balie,
het
notariaat
en
de
gerechtsdeurwaarders …). In laatste instantie richt de klager zich tot de FOD Justitie of zelfs tot het Koninklijk Paleis …
In het kader van een strikte en systematische benadering van het probleem van de klachten, zou het belangrijk zijn om te kiezen voor een enig klachtenbureau, maar deze optie is moeilijk te concretiseren. De dispatching van alle klachten die op een bepaalde – al dan niet bevoegde – plaats worden ingediend (vgl. supra § 1 C) zou 51
daarentegen in real time moeten gebeuren, en de aanklager moet hiervan worden ingelicht.
Het volstaat echter niet om de klacht aan de bevoegde dienst door te geven; de oorspronkelijke aanleg bij wie de klacht werd ingediend, moet worden ingelicht over het gevolg dat aan deze klacht werd gegeven zodat hij de klager op zijn beurt kan laten weten dat hij niet vergeten wordt.
Het is ten slotte belangrijk om de nadruk te leggen op de onafhankelijkheid van de organen die de klachten moeten beoordelen. Vandaag zijn te veel instanties nauw verbonden met diegene tegen wie de klacht is gericht. De rechtzoekende die onterecht of terecht een kritische houding tegenover justitie aanneemt, begrijpt niet dat zijn klacht niet door een volledig onafhankelijk orgaan kan worden onderzocht. Dit is nochtans een voorwaarde opdat de klager vertrouwen kan hebben in de aanleg die zijn verwijten moet beoordelen.29 § 5. De nabijheid (dicht bij de mensen) « La distance à réduire est un tout : dans l’espace, dans le temps, dans l’habit ou le décorum, dans la psychologie, dans la culture, dans les mots et les choses » (G. CANIVET)
Buurtjustitie is een transversaal begrip; het gaat om een justitie die dichter bij de burger is, dat wil zeggen beter bereikbaar en doeltreffender (geografische,
30
economische, tijddimensies) en leesbaarder is (intellectuele dimensie).
Vanuit dit laatste standpunt is er een band met de alternatieve wijzen van conflictbeslechting die een vorm van terugname van de behandeling van de conflicten door het sociaal corpus zelf uitdrukken. Tijdens een proces worden de
29
De vraag wordt opnieuw vermeld en uitgediept in het hoofdstuk over de gerechtelijke instellingen (Hoge Raad voor de Justitie). 30 Spreken van buurtjustitie is spreken van een justitie nabij mij – een rechter binnen handbereik – (cfr het voorstel betreffende de territoriale bevoegdheid van de vrederechter) of nog een « juridische buurtdienst » die de toegang tot de eerstelijnsrechthulp of de rechtsbijstand vergemakkelijken. Een structuur zoals deze waarin de vertegenwoordigers van de balie en van de gemeentediensten samenwerken in Sint-Gillis (zie supra § 1 C).
52
debatten gevoerd niet om de tegenpartij, maar wel de rechter te overtuigen. Men zoekt geen basis voor overeenstemming, maar maar men wil argumenten vinden die helpen om de persoon te overtuigen, die de beslissing moet uitspreken. Wat noodzakelijkerwijze betekent dat men de houding van de tegenpartij moet stigmatiseren, zijn ongelijk en zijn tekortkomingen moet aanwijzen. Kortom, men wil niet om communiceren, maar de rechter overtuigen, met een resultaat dat natuurlijk aan de hand van het recht wordt bepaald. Hoewel de beslissing een eind maakt aan de juridische betwisting, is het niet zeker dat ze een definitief eind maakt aan de bron van het geschil. Wij kunnen ons moeilijk voorstellen dat drie jaren rechtspleging een eind kunnen maken aan een burenconflict dat al tien jaren aansleept of aan de pijn van een lange gerechtelijke oorlog tussen echtgenoten of ex-echtgenoten kan verzachten. Niet zozeer de overeenstemming van de oplossing met de geldende rechtsregels, maar het gedeelde gevoel dat er een aanvaardbare oplossing werd gevonden, is belangrijk.
Het begrip “nabijheid” moet worden ingevuld in de rechtsmacht begrepen als overheidsdienst (onthaal, toegang tot de justitie, antwoord- en vonnistijd, begrip van de
beslissingen,
beheer
van
de
wachttijd,
informatie
over
de
lopende
rechtsplegingen). Wij mogen nochtans tijdens een proces niet vergeten een onmisbare afstand te bewaren tussen de rechter en de rechtzoekende, omdat een te grote nabijheid het principe van de onpartijdigheid in gevaar kan brengen. § 6. De ”echevinage”-regeling: een gemengd rechtscollege bestaande uit beroeps- en niet beroepsmagistraten
A. Begrip en principes
Vanaf het opstarten van deze « dialogen » werd duidelijk dat de professionele en niet-professionele actoren van de justitie bij de hervorming moeten worden betrokken. Het gekwetste vertrouwen kan enkel worden hersteld wanneer iedereen deelneemt. Naast het zoeken naar besproken oplossingen (de gebruiker wordt de actor van de oplossing van zijn eigen zaak) omvat deze participatie de ”echevinage”regeling (participatie van de niet-professionals in het verzekeren van justitie). 53
De ”echevinage”-regeling stelt meer bepaald een rechtsmacht samen van beroepsmagistraten en niet-professionele magistraten die, afhankelijk van het geval, als burgers worden verkozen (de juryleden van het Hof van assisen) of opgeroepen worden omdat zij behoren tot een socioprofessionele categorie of tot een beroep (arbeidsrechtbank en arbeidshof; rechtbank van koophandel).
Een rechtsmacht die volgens de ”echevinage”-regeling is samengesteld, is dus een gemengde rechtsmacht in die zin dat « de bijzitters integraal deel uitmaken van de rechtbank, wat de eenheid en de gelijkheid van de gerechtelijke functies verzekert. Ze vormen in het algemeen een panel, met de beroepsrechter als voorzitter ».31 De begeleiding van de lekenrechters door een beroepsmagistraat wordt als een must beschouwd: «de ”echevinage”-regeling is een veelbelovende participatiemodaliteit omdat
het
de
samenwerking
tussen
de
gerechtelijke
wereld
en
de
burgermaatschappij concretiseert. Het verplicht de beroepsrechter bijvoorbeeld om het verloop van een rechtsregel tijdens het beraad uit te leggen, in een taal die potentieel verstaanbaar is voor alle burgers. Deze regeling vermijdt echter de valstrikken waarin burgerrechters zouden kunnen vallen, indien ze totaal aan zichzelf waren overgelaten, omdat ze het recht en de regels van de rechtspleging onvoldoende kennen. Daarom heeft de ”echevinage”-regeling een heel hoge toegevoegde waarde, niet enkel vanuit het standpunt van de beslissing zelf, maar ook vanuit het standpunt van het imago van justitie voor de rechtzoekende. Deze oplossing articuleert kennis en burgerschap volgens drie onomkeerbare principes: de gemengdheid, de collegialiteit – wat debat en argumentering impliceert – en de plicht om alle beslissingen te motiveren (motivatie die de niet-juristen moeten begrijpen en aanvaarden) ». « De kenmerken van de gerechtelijke wereld – het debat, de motivering en de amendementen – kunnen op deze manier politiek worden geherwaardeerd en de aanwezigheid van leken op de gerechtelijke scène kan
31
M. STORME, L’Europe judiciaire vers une laïcisation du statut judiciaire?, Journal du Procès nr. 467 van 31 oktober 2003, p. 6.
54
worden beschouwd als een teken van de maturiteit van de democratie ». 32
32
J. ALLARD, Le consensus en faveur des juridictions mixtes, Journal de Procès nr. 468 van 14 november 2003, p. 7. Het ging om de synthesenota van een colloquium over « La participation des citoyens à l’administration de la justice », georganiseerd door het ‘Centre de Philosophie du droit’ van de ULB op 24 oktober 2003. De conclusies van deze manifestatie werden voorgesteld door de heer Paul MARTENS, rechter bij het Arbitragehof, professor aan de Universiteit van Luik en aan de ‘Université Libre de Bruxelles’. Nadat hij de echo was van meningen die duidelijk voorstander waren van de “echevinage”-regeling, voegde hij de overwegingen toe die hij voor ons als volgt heeft willen samenvatten: 1. « De opkomst van de normatieve macht van de rechters verandert hen in een politieke macht vermits ze standpunten moeten innemen over problemen die vroeger uitsluitend door morele of politieke besturen werden beslecht. Daarom moet de legitimiteit van de rechters op nieuwe basissen steunen ». 2. « De "echevinage”-regeling is een van de aanvaardbare modi van de rechtstreekse democratie die niet tot dezelfde kritiek leidt als het referendum. De verwijten aan het adres van het referendum zijn dat deze elk debat verhindert, geen enkele motivatie toelaat en geen amendementen aanvaardt. Terwijl het gerechtelijke debat in tegendeel het beraad, de motivatie en de praktijk van het amendement biedt. De “echevinage”-regeling zou een middel voor rechtstreekse politieke participatie zijn, zonder beroep te doen op de volksvertegenwoordiging die vandaag een crisis kent. We sluiten ons hieraan bij de ideeën van Tocqueville (« Het zou nogal een verenging van de gedachte zijn indien we de jury zouden blijven zien als een gerechtelijke instelling want, hoewel deze een grote invloed op het lot van het proces uitoefent, oefent hij een nog veel grotere invloed uit op het lot van de maatschappij zelf. De jury is dus in de eerste plaats een politieke instelling. We moeten dit standpunt steeds innemen om te oordelen ». « De instelling van de jury plaatst het volk, of ten minste een klasse burgers, op de zetel van de rechter. De instelling van de jury legt de leiding van de maatschappij dus werkelijk in handen van deze klasse. Het geeft elke burger een soort magistratuur; het laat iedereen voelen dat ze plichten moeten vervullen tegenover de maatschappij en dat ze in haar bestuur treden. Door de mensen te verplichten om zich met iets anders dan met hun eigen zaken bezig te houden, bestrijdt deze regeling het individuele egoïsme, dat in zekere zin de ro est van de maatschappij is. … Ik weet niet of de jury nuttig is voor de partijen in een proces, maar ik ben er zeker van dat hij nuttig is voor de personen die hen beoordelen. Ik beschouw de jury als één van de meest doeltreffende middelen die de maatschappij kan gebruiken voor de opvoeding van het volk », uit J.P. GOFFINON, « Que les citoyens jugent … »: La participation du citoyen à l’administration de la justice, Journal de Procès nr. 466 van 17 oktober 2003, p. 4). Deze deliberatieve justitiemodus veronderstelt natuurlijk een collegialiteit waarvan alle interveniënten de geleidelijke verdwijning omwille van economische redenen betreuren ». 3. « Indien de rechter, net als zijn Amerikaanse collega, een politieke actor wordt, moeten we ons vragen stellen bij zijn onafhankelijkheid, zoniet zouden we wel eens de opkomst van een oligarchische regering toelaten. Auteurs benadrukten de diepgaande onverenigbaarheid tussen het bestaan van een gerechtelijke macht en het democratische beginsel, vooral wanneer deze macht onbezonnen is: hoe kunnen we onschendbaarheid verlenen aan een persoon die zich niet blootstelt aan de verkiezingsstrijd? Mogen we meer en meer macht geven aan een persoon die niet kan worden vervangen? De verkiezing van de rechters schijnt in Europa geen remedie te zijn voor deze contradictie tussen de opkomst van de rechters en hun onafhankelijkheid ». 4. « Deze paradox wordt benadrukt door de creatie van de Hoge Raad voor de Justitie; hij vergroot de externe onafhankelijkheid door de invloed van de executieve te verkleinen, aan wie hij de benoemingsbevoegdheid in grote mate ontneemt. Hij verkleint de hiërarchische invloed die het kanaal voor politieke invloed kon zijn. Door het verkiezingsproces ten slotte vergroot hij de invloed van de verenigingen van magistraten. Het bestaan van de HRJ leidt tot een diversificatie en een delocalisatie van de referentiegroep. Het is voor een kandidaat voor een benoeming of een promotie, iets heel anders om een overste te moeten verleiden, een partij te moeten vleien of een voltallige vergadering te moeten overtuigen. Deze evolutie is vanzelfsprekend een vooruitgang in die zin dat ze de externe onafhankelijkheid versterkt. Maar ze kan het pervers effect hebben dat ze de interne afhankelijkheid vergroot en de magistratuur tot een bureaucratische kaste omvormt, dat wil zeggen die enkel een circulaire, auto–referentieel rationaliteit zou hebben ». 5. « Een mogelijke oplossing voor dit probleem is toelaten dat burgerlijke maatschappij structureel doordringt tot de magistratuur: ze is aanwezig in de HRJ en wordt een rechter van de instelling; de “echevinage”-regeling zou haar toelaten om een rechter in de instelling te zijn. Zo zouden de burgers die aan het justitiewerk deelnemen, via een fenomeen van capillariteit, de burgerlijke maatschappij kunnen irrigeren door haar te doen begrijpen wat justitie is. En op deze manier zou de voorspelling van Tocqueville uitkomen ». Het is natuurlijk belangrijk dat de participatie van de burger zowel op het niveau van de externe controle van justitie door zijn koppeling aan de HRJ, als op de interne werking van de justitie via de “echevinage”-regeling steeds egalitair en daadwerkelijk is. Het lijkt ons daarom nodig om de verschillende situaties zorgvuldig te analyseren en te evalueren.
55
B. De participatie van de burgers aan het bestuur van justitie in burgerlijke zaken en het deskundigenonderzoek
Zoals we al zegden, bestaat de ”echevinage”-regeling in de huidige staat van de teksten op het niveau van het arbeidsgerecht en van de rechtbank van koophandel. De bijzitters zijn vertegenwoordigers van verschillende economische of sociale groepen of vertegenwoordigers van bepaalde beroepen. 33
Deze lekenmagistraten zijn ook deskundigen in hun materie; hun aanwezigheid binnen de rechtsmacht maakt een besparing van onderzoeksmaatregelen mogelijk vermits er met kennis van zaken wordt beslist zonder tussenkomst van een « externe deskundige ». Zo moet de lekenmagistraat zijn persoonlijke kennis kunnen gebruiken bij het beoordelen van de elementen die hem worden voorgelegd, zoniet zou hij een partij de voordelen ontkennen van de aanwezigheid van specialisten of deskundigen binnen een rechtsmacht. « Dan nog moeten we een onderscheid maken tussen de algemene kennis die de magistraat kan hebben van de materie van het geschil dat in abstracto wordt overwogen en de specifieke kennis die hij zou hebben verworven over het geschil, overwogen in concreto, op basis van onderzoeken die zich volledig in de marge van de bewijsvoering zouden bevinden ».
34
Enkel de eerste situatie is
aanvaardbaar.
Misschien moeten we ook aandacht besteden aan de specifieke talenten die een sociale rechter of een rechter in handelszaken moet hebben om te kunnen bemiddelen, want de technische beheersing van een feitelijke situatie maakt het vaak
33
Volgens Professor Guy HORSMANS (« La participation des citoyens au jugement des affaires commerciales »), Journal de procès nr. 19 van 28 november 2003, p. 15) moet de aanwerving van de rechters in handelszaken buiten het strikte zakenmilieu gebeuren. 34 J. van COMPERNOLLE, Expertise et arbitrage, onder leiding van Jacques van Compernolle en Bernard Dubuisson, L’expertise, Bruylant, 2002, p. 42, nr. 9 (het citaat is lichtjes aangepast omdat de heer van Compernolle over de scheidrechter spreekt; zie ook B. HANOTIAU en O. CAPRASSE, L’annulation des sentences arbitrages, J.T., 2004, p. 423, nr. 67 en G. KEUTGEN, Chronique de jurisprudence – L’arbitrage (1993-2003), J.T., 2004, p. 439, nr. 82: « De rechten van de verdediging zijn niet geschonden omdat de scheidsrechters weigeren in te gaan op het verzoek van een partij om een deskundige aan te stellen en hierbij de bepalingen van het Gerechtelijk wetboek betreffende het gerechtelijk deskundigenonderzoek respecteren (Brussel, 22 febr. 2001, J.L.M.B., 2002, p. 1521). Zoals het arrest van het Hof van beroep van Brussel terecht benadrukt worden scheidsrechters immers vaak aangeduid op basis van hun specifieke kennis en beroepservaringen in een bepaalde materie. Ze kunnen dus gemakkelijk stellen dat ze in staat zijn zelf uitspraak te doen op basis van het dossier, van de argumenten van de partijen en van een bezoek ter plaatse zonder beroep te moeten doen op een deskundige »).
56
mogelijk om weerstand te kunnen overwinnen en de partijen aan te moedigen om een compromis te zoeken (infra § 7).
C. Moeten we meer beroep doen op de ”echevinage”-regeling?
*
De Ministerraad van 30 en 31 maart 2004 keurde een nota goed die de
belangrijkste
oriëntaties
vaststelt
voor
de
oprichting
van
een
strafuitvoeringsrechtbank. Deze rechtbank zal een nieuw deel van de rechtbank van eerste aanleg vormen en samengesteld zijn uit een beroepsmagistraat en twee lekenbijzitters, gespecialiseerd in het domein van de sociale integratie en inzake strafrechtelijke en penitentiaire materies (zie de speciale uitgave van het Journal des Procès van 28 mei 2004 dat de akten bevat van een colloquium over de strafuitvoeringsrechtbank).
*
De Unie van de rechters in handelszaken van België suggereert de
benoeming van gekwalificeerde lekenmagistraten bij de hoven van beroep als raadsheren voor alle zaken die betrekking hebben op koophandel. In navolging van de arbeidshoven zou de zetel uit een beroepsmagistraat (voorzitter) en twee lekenadviseurs bestaan.
Dit is een terugkerende kwestie vermits het project van Reepinghen in zijn eerste versie de oprichting voorstelde van kamers van koophandel bij het Hof van beroep, samengesteld uit de voorzitter en twee raadsheren in handelszaken, bijzitters (rapport van Reepinghen, Pasin., 1967, p. 357 en 358; de Raad van State bracht toen zekere bezwaren uit op basis van het gewezen artikel 99 van de Grondwet dat vandaag vervangen is, zelfde werk p. 725).
Tijdens de debatten die geleid hebben tot de wijziging van artikel 109bis van het Gerechtelijk wetboek om een alleenrechtsprekende raadsheer toe te laten te handelen in handelszaken, werd het idee om beroep te doen op raadsheren in handelszaken niet uitgesloten, maar ook niet weerhouden (Parl.Doc. Kamer, sessie 1996-1997, nr.1017/6, p. 46). 57
De consulaire geest zou idealiter zowel in eerste aanleg als in beroep moeten bestaan. 35
Het is ook interessant om melding te maken van de suggesties onder de vorm van alternatieven die geïnspireerd zij n op het Nederlands recht. Met meer soepelheid zou de zetel beroep kunnen doen op een specialist van de gestelde vraag: dergelijk idee werd herhaaldelijk geopperd tijdens de justitiedialogen.
Wat betreft de rechters in handelszaken, wijzen we op het voorstel om artikel 204 alinea 2 van het Gerechtelijk wetboek in te trekken, zodat de nieuwe rechter in handelszaken bij het openvallen van een post, onmiddellijk kon worden benoemd zonder te wachten op het begin van het gerechtelijk verlof dat voorafgaat aan het lopend gerechtelijk jaar. Verder moet ervoor worden gezorgd dat het kader van de rechters in handelszaken volstaat.
*
Om ervoor te zorgen dat de lekenrechters volwaardige rechters zijn, moeten
ze een goede opleiding krijgen.
D. Wat met het hof van assisen?
De discussie over de samenstelling van jury en hof en de werking van het hof van assisen is zeker niet nieuw en laait telkens op wanneer een spectaculair proces wordt behandeld. De reacties zijn dan ook verschillend naargelang een veroordeling of een vrijspraak volgt. Voor de enen is de strafmaat, die bepaald wordt door de jury samen met het hof, te licht en dit is een reden voor kritiek. Voor de anderen, ingeval van een sensationele vrijspraak, gelden argumenten zoals de jury wordt gemanipuleerd door handige advocaten (men vergeet dan dat het de taak is van het openbaar ministerie en de burgerlijke partijen om voldoende tegengas te geven) of
35
Het is in dit opzicht goed om te verwijzen naar de interessante overdenking van Professor Roger PERROT « La justice dans la tourmente et l’avenir des juridictions consulaires », Journal des Tribunaux, 1997, p. 514 tot 518.
58
de jury is niet gewapend om alle (juridische) argumenten af te wegen en komt tot een besluit van vrijspraak dat irrationeel lijkt voor de slachtoffers en het grote publiek.
Nochtans hebben recente processen eens te meer aangetoond dat de juryleden met volle overtuiging en inzet hun taak waarnemen; anderzijds is het ook duidelijk dat in deze zeer zwaar emotioneel geladen dossiers een uitspraak niet de goedkeuring van éénieder kan wegdragen (onverminderd de educatieve taak die voor de pers in haar commentaar is weggelegd).
De keuze van de wetgever om voor de beoordeling van de zwaarste misdrijven de jury, gekozen uit de burgermaatschappij, te laten oordelen over schuld en onschuld (afgezien dat voor de bepaling van de straf zij dit doen samen met het hof, samengesteld uit beroepsmagistraten) blijkt, volgens het universitair onderzoek van KUL-ULG, gedragen en gesteund door de publieke opinie. De beroepsmensen kunnen in twee kampen worden ingedeeld, maar de ondervraagden in het onderzoek hebben zich duidelijk uitgesproken voor het behoud van de jury. Het is nochtans niet duidelijk af te leiden uit het onderzoek of diegenen die de jury in assisenzaken willen behouden zich ook uitspreken over de wijze van samenstelling van de jury, het aantal juryleden en de werking en wijze van besluitvorming zoals die nu bestaan in het recht.
Moeten we de status-quo beogen die de maximale participatie van de burgers aan de regeling van de meest ernstige gevallen onder voorbehoud van bepaalde noodmaatregelen realiseert (speciale meerderheidsregel met de eventuele bijstand van beroepsmagistraten (art. 351 W.S.V.) en het eventuele uitstel van het vonnis (art. 352 W.S.V.)) of in tegendeel het beslechten van dergelijke gevallen aan beroepsmagistraten overlaten? Misschien moeten we een oplossing halverwege zoeken die een betere begeleiding biedt aan de juryleden (supra A) die, aan zichzelf overgeleverd tijdens de beslissing over de schuld, te sterk beïnvloedbaar zouden kunnen zijn (onder invloed van externe of interne oorzaken) of zich zouden kunnen vergissen in de draagwijdte van bepaalde regels?
De Franse oplossing verdient onze aandacht: in dit systeem beraadslagen de rechters met de jury over de schuld en is er een tweede graad van rechtsmacht 59
voorzien onder de vorm van een circulair appel dat eruit bestaat een ander Hof van assisen uitspraak te laten doen over het hoger beroep tegen de beslissing die een eerste Hof van assisen genomen heeft.
Het is bovendien moeilijk te aanvaarden dat de beslissingen in de ernstigste zaken niet gemotiveerd zijn.36 Wij begrijpen natuurlijk dat dergelijke taak in de huidige stand van zaken niet kan worden vervuld door leken die aan zichzelf worden overgelaten. Variante: In voorkomend geval kan een referendaris aan de jury worden toegevoegd om deze te begeleiden in de beheersing van juridische kwesties. § 7. De alternatieve oplossingen: bemiddeling en verzoening
Wij mogen conflict niet verwarren met meningsverschil of geschil; het recht buigt zich eerder over de regeling van geschillen dan over de regeling van conflicten, terwijl de invoering van al dan niet buitengerechtelijke (en dus niet-rechterlijke) procédés wijst op een oriëntatie naar de behandeling van dit diepere en meer complexe type van confrontatie.
Hoewel zijn succes in de praktijk beperkt is, werd de bemiddeling een onderwerp van intense
bespreking
in
diverse
milieus
(magistratuur,
balie,
notariaat,
arbitragecentrum…) maar de benadering valt niet altijd samen.
Wij beperken ons hier tot het benadrukken van het belang van dergelijke bedenkingen
die
de
processen,
die
vaak
de
uitdrukking
zijn
van
een
confrontatiecultuur, tot een strikt minimum willen beperken. Zij zoeken een resultaat met globale en billijke oplossingen die losser geworden of verbroken banden kunnen herstellen of verbeteren. Het proces tracht de tegenstrevers te isoleren, terwijl de bemiddeling voor toenadering kan zorgen.
De Hoge Raad voor de Justitie heeft tot op vandaag in deze twee adviezen uitgebracht die werden goedgekeurd op de algemene vergadering van 27 juni 2001 voor het eerste en op de algemene vergadering van 4 februari 2004 voor het tweede. 36
M. PREUMONT, La participation des citoyens au jugement des affaires pénales dans divers systèmes juridiques – Approche de droit comparé, Journal de procès, nr. 466, 17 oktober 2003, p. 9.
60
De Hoge Raad voor de Justitie zegt: « Vermits bemiddeling een alternatieve wijze van geschillenbeslechting is met als specifiek kenmerk dat ze zich buiten de gerechtelijke procedure situeert, kan de bemiddelaar geen magistraat zijn»; dat betekent dat de magistraat de bemiddeling niet zou leiden, maar deze enkel zou kunnen begeleiden wanneer ze in de rechtspleging wordt ingevoegd (op deze manier zou de buitengerechtelijke bemiddeling van de gerechtelijke bemiddeling worden onderscheiden).
Het is in elk geval belangrijk om de nadruk te leggen op de mogelijkheid voor de gebruiker om zich het geschil opnieuw toe te eigenen, zodat hij permanent moet worden ingelicht over deze interessante perspectieven.37
Blijft er de principekwestie betreffende de belangrijke praktische gevolgen: moeten wij het toepassingsdomein van de bemiddeling beperken tot materies waarin partijen een dading kunnen aangaan (advies HRJ 4 februari 2004, Nr. 1.2) of enkel « elk geschil in zaken die strijdig zijn met de openbare orde uitsluiten, zodat de wettelijkheid bij het opstellen van het bemiddelingsakkoord zal worden gecontroleerd, evenals – zo nodig – door de rechter die geadieerd wordt om aan de akte uitvoerbare kracht te verlenen » (zelfde advies nr. 5.2.1)?
In het verlengde van wat reeds bestaat inzake familiale bemiddeling of schuldbemiddeling en in navolging van dat wat gebeurt op het domein van de arbitrage, waar het eerbiedigen van de openbare orde het gebruik van dit type justitie op zich niet uitsluit, maar dan onder voorbehoud van de versterking van de controle vooraf van de staatsrechter. Zo wordt het mogelijk wordt om te bepalen dat « elk conflict het voorwerp kan zijn van een bemiddeling ». 38
37
De Hoge Raad voor de Justitie verduidelijkt terecht in zijn advies van 4 februari 2004 dat de mogelijkheid kan worden overwogen dat de griffies, bij indiening van een vordering via verzoekschrift, de partijen inlichten over de bemiddeling en dat de deurwaarders hetzelfde doen bij dagvaarding. 38 Een recent arrest van het Arbeidshof van Luik biedt een interessante illustratie van deze problematiek in het domein van de sociale bijstand. Het beslist eigenlijk: « Een akkoord dat de partijen, op hun voorafgaand verzoek, in aanwezigheid van de rechtbank afsluiten, moet voldoen aan de openbare orde, wat nog niet betekent dat we de minnelijke schikking moeten uitsluiten uit onbeschikbare materies of materies van openbare orde. Bovendien zal de rechter een akkoord meestal enkel uitvoerbaar verklaren wanneer het geldig werd afgesloten en geen inbreuk vormt op een bepaling van openbare orde » (A.H. Luik, 27 april 2004, AR nr. 30.482).
61
De rol van de beroepsrechter blijft dus heel belangrijk: « andere vormen van justitie kunnen zich in het primaire stadium van de zaken ontplooien omdat het statuut van de beroepsrechter zich doet gelden, duidelijk is en dan geruststelt »; er is steeds behoefte aan een ondersteunde rechter; « de legitimiteit van het gebruik van nietrechterlijke regelingen hangt af van de graad van controle die erop wordt uitgeoefend ».39
Het zou misschien goed zijn om vragen te stellen over de mogelijkheid om bemiddelingstaken toe te wijzen aan eremagistraten of magistraten emeriti en over de rol die een lekenrechter in deze materie zou kunnen krijgen (supra § 6 B).40
In de « goede praktijken » wordt melding gemaakt van de ervaringen inzake gerechtelijke bemiddeling op initiatief van de rechter, maar die mogen niet worden geïnstitutionaliseerd (cfr mededeling van Mevrouw de Minister van Justitie aan de Commissie Justitie van de Kamer van volksvertegenwoordigers op 20 april 2004).
Voor het overige volstaat het te verwijzen naar de hangende parlementaire werkzaamheden op basis van het wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk wetboek betreffende de bemiddeling (Parl. St. Kamer 2003-2004, 51-0327/08) zoals aangevuld door de regeringsamendementen die deze tekst op belangrijke punten verduidelijken.
De volgende opmerking kan los worden gezien van het voorgaande. Het zou nuttig kunnen zijn na te gaan of het relevant is om, in het Gerechtelijk Wetboek, de volgende tekst in te voeren: « De rechter kan, na neerlegging van de eerste conclusies van de verweerder, de persoonlijke verschijning van de partijen bevelen; in dat geval worden de artikelen 992 en volgende van het Gerechtelijk wetboek toegepast»41.
39
J. NORMAND, Conclusies in ‘Le conventionnel et le juridictionnel dans le règlement des différends’ onder leiding van P. Hansel en M.Cl. Rivier, ed. Economica, 2001, p. 148. 40 Bijvoorbeeld een sociale rechter (uiteenzetting van de heer Voorzitter FUNCK op het colloquium over de bemiddeling dat op 12 december 2003 in het Federaal Parlement werd georganiseerd). 41 Dit voorstel stond in een voorontwerp van wet tot wijziging van het Gerechtelijk wetboek inzake de indiening van vorderingen en betreffende de inleiding van zaken in beroep, (cfr Gerechtelijke achterstand, akten van het colloquium dat vrijdag 26 mei 1989 in het Senaat werd gehouden, p. 157). Het gaat erom de oplossing van de rechtspleging te versnellen en de gerechtelijke praktijk geleidelijk te oriënteren naar het zoeken van de
62
§ 8. Communicatie en voorlichting
Communicatie en voorlichting zijn meer dan ooit essentiële factoren voor het vertrouwen in de instelling en haar werking.
A. Interne communicatie
Verschillende gesprekken hebben duidelijk aangetoond dat er een algemene vraag naar interne communicatie is. Vele personen zien het ontbreken van dergelijke communicatie als de basis van talrijke werkingsproblemen, terwijl daar waar ze werd georganiseerd ze de samenwerking en de doeltreffendheid heeft verbeterd. Sporadische of opgedeelde communicatie kan dan weer contraproductief zijn. De communicatie die overleg in een strikt hiërarchisch concept impliceert, moet plaats ruimen voor een structuur van samenwerking en uitwisseling van ervaringen tussen alle actoren, van de eerstelijnsmedewerker tot de korpschef.
Algemene en doeltreffende voorlichting is een onmisbare vereiste voor het succes van de interne communicatie. De computeruitrusting is vandaag vaak onvoldoende en onvolledig en de lopende projecten hebben teveel achterstand opgelopen (project Phenix). Dergelijke situatie leidt zinloos tot wrevel en ontmoediging. Omdat de informatisering nu als ultieme remedie werd voorgesteld wordt het gebrek aan apparatuur vooral aangevoeld in de doeltreffendheid; de werklast vermindert niet ook omdat de nutteloze taken, die de automatisering zou kunnen vermijden, steeds talrijker worden.
B. Externe communicatie
Justitie ontdekte de waarde van de externe communicatie en er werden goede initiatieven genomen, die hoogstwaarschijnlijk zullen moeten worden verfijnd. verzoening van de partijen, volgens de tendens die vandaag steeds vaker zichtbaar is in de rechtspleging van de meeste landen. Zo werd de verzoening niet enkel overwogen vóór de rechtspleging, maar ook tijdens de rechtspleging omdat de partijen vaak tijdens het onderzoek in staat zijn om de feiten, lees de rechtselementen te beheersen en dat de weg geëffend is voor de consensus. Het is daarom belangrijk om in de loop van de rechtspleging een brug te voorzien naar een oplossing die wordt besproken onder toezicht van een actieve rechter. Op deze manier bereiken we een rechtspleging die doeltreffendheid en menselijkheid combineert via de interactie tussen het conventionele en het gerechtelijke.
63
*
De publicaties van de FOD Justitie over uiteenlopende onderwerpen die de
rechtzoekende die bij een rechtszaak kan worden betrokken, moeten inlichten en leiden, zouden grondig moeten worden bestudeerd. Ze zijn beschikbaar, maar onvoldoende gekend of verdeeld. Wij moeten nagaan of de inhoud van deze brochures perfect op de behandelde materie en op de benadering van de lezer zijn afgestemd, dat wil zeggen duidelijk zowel voor de rechtzoekende (zelfs potentiële), als voor de vertegenwoordigers van de organen die hen uitleg moeten verstrekken (justitiehuizen, OCMW …). Het is ook belangrijk om de reële impact van deze brochures te onderzoeken en hun inhoud en hun verspreiding te evalueren.42
*
Er is ten slotte behoefte aan proactieve communicatie: deze draagt op
constructieve wijze bij tot het oplossen van problemen van onbegrip of onwetendheid van wat er binnen de gerechtelijke instellingen gebeurt. De projecten en de verwezenlijkingen, zelfs de minieme verbeteringen (maar die soms een grote weerklank hebben of grote belangstelling wekken) moeten regelmatig en tijdig worden gecommuniceerd. De communicatie naar de buitenwereld toe mag zich niet beperken tot een antwoord op sensationele incidenten; ze moet ook de tenuitvoerlegging van een dagelijkse pedagogie van voorlichting en verklaring verwezenlijken.43 Dit type communicatie bestaat ten slotte uit een vorm van erkenning van het werk dat zovele anonieme personen in soms uiterst moeilijke omstandigheden verwezenlijken.
In hun contacten met de media spelen de woordvoerders van de parketten een essentiële, objectieve en verklarende rol (onverminderd de specifieke belangen en standpunten die het openbaar ministerie moet kunnen verzwijgen omwille van zijn functie in de rechtspleging). De rechters die de relaties met de pers verzorgen, 42
Marcel STORME schreef in zijn hoger vermelde studie « La justice: restaurer la confiance » (J.T., 1982, p. 133): « we betreuren het gebrek aan juridische voorlichting van de burger. In West-Europa is België een van de zeldzame landen waarin de dienst – hier de minister van Justitie – geen brochures betreffende het recht en de justitie ter beschikking stelt van de burgers » (p. 135). Sindsdien werd er veel vooruitgang geboekt en het zou interessant zijn om de reële effectiviteit ervan te meten. 43 De middelen die de informatie- en communicatietechnologieën bieden – meer bepaald de verschillende Internetsites – kunnen gebruikt worden om het grote publiek in te lichten. Deze informatie zou door de rechtzoekende of op zijn minst door de persoon die rechtstreeks met hem in contact staat, moeten worden gebruikt. Dit procédé zou ook kunnen worden gebruikt om bepaalde informatie van juridische of niet-juridische aard te verkrijgen (vb.: de aanduiding van een bevoegd orgaan en het adres waar het zich bevindt …).
64
beperken zich in hun verklaringen tot informatie en leveren natuurlijk geen commentaar of kritiek op het vonnis. De « vertaling » in gewone taal door de media van de medegedeelde informatie die, omwille van de behoeften van de pers, gecondenseerd is of de aanvulling van deze informatie met commentaar, stelt het probleem van de kwaliteit en de doeltreffendheid van dit type communicatie. Het gebeurt dat de vorm waarin de informatie wordt verspreidt, haar reële of nagestreefde draagwijdte ontneemt.
C. Veelzijdigheid van de informatiecentra en homogeniteit van de verspreide informatie
De ontwikkeling van informatiekanalen is een sociale eis die gekoppeld is aan de structurele en functionele complexiteit van justitie en aan zijn te hermetische taal.
Onverminderd de publicaties met algemene draagwijdte waarover we het net hadden (supra § 8 B), verstrekken de justitiehuizen, de inlichtingenkantoren van hoven en rechtbanken, de balie, het eerstelijnspersoneel van de griffies, van de parketten en van andere diensten (bureau voor rechtsbijstand, OCMW …) precieze inlichtingen om de betrokken rechtzoekende op meer gerichte wijze te informeren en te oriënteren. Naast het feit dat ze misschien geen « afdoende netwerk » realiseert, brengt deze grote diversiteit, die voor het ogenblik onvermijdelijk is, niet steeds de gezochte ophelderingen. Er kan een « informatieshopping » ontstaan, zelfs een opeenvolgende consultatie van deze centra door bepaalde betrokkenen, die de vragen niet noodzakelijk op dezelfde manier stellen, zodat de antwoorden kunnen verschillen.
De centralisering van de gestelde vragen en het overzicht van de gevallen per materie zou het mogelijk maken om vooraf standaardantwoorden voor te bereiden die, voor de meest voorkomende gevallen, ter beschikking kunnen worden gesteld van de informatiecentra (onder de vorm van publicaties, van een internetforum, van formulieren, van bestanden, enz.); dat zou leiden tot een versnelde, strikte en homogene voorlichting. In voorkomend geval zouden deze antwoordmodellen kunnen worden uitgewerkt in het kader van overleg tussen specialisten. Zo worden de antwoorden op parlementaire vragen – die gewoonlijk alle kritiek ten overstaan 65
van justitie weerspiegelen – meestal opgesteld onder de vorm van een samenwerking tussen de magistratuur en het bestuur. De globale analyse van deze vragen en van deze antwoorden kan buitengewoon instructief zijn om terugkerende problemen beter te beheersen. § 9. De Europese gerechtelijke ruimte
Dit is niet de plaats om te spreken over het enorme belang van de Europese Conventie van de rechten van de mens en van de rechtspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens die ons gerechtelijk systeem overkoepelen en stofferen (zie meer bepaald de toevoer van begrippen zoals de evenredigheid, de onpartijdigheid, de uitwerking, de redelijke termijn.. ).
We moeten ook de nadruk leggen op het Europees gerechtelijk recht dat een dubbele beweging weergeeft die de gerechtelijke procedures vereenvoudigen en alternatieve oplossingen voor deze rechtsplegingen zoeken.44
Het maakt de stelselmatige verwezenlijking van een ruimte van rechtvaardigheid, vrijheid en veiligheid voor grensoverschrijdende zaken mogelijk; maar het heeft ook rechtstreeks of onrechtstreeks invloed op het interne recht, soms door gunstige wijzigingen te veroorzaken die, bij afwezigheid van dit recht, niet onmiddellijk zouden zijn ontstaan of misschien nooit zouden zijn geconcretiseerd.45 Dit dynamiserende effect en het streven naar concrete toepassing mogen niet worden onderschat, vooral omdat de eerste rechters van het Europese recht nationale rechters zijn die hun denkwijze en hun werkmethode aan de nieuwe eisen moeten aanpassen.46
44
Zie ook: - Groenboek over de alternatieve manieren van conflictbeslechting die onder het burgerlijk en het handelsrecht ressorteren {REF}COM(2002) 196 final - Groenboek over een Europese rechtspleging van betalingsbevelen en over de maatregelen tot vereenvoudiging en versnelling van de regeling van geschillen betreffende kleine bedragen. - Aanbeveling R (2002)10 18 sept. 2002 over de burgerlijke bemiddeling. 45 Zie ook « L’espace judiciaire et social européen », Larcier, 2003 en « Le droit processuel et judiciaire européen », C.I.D.J., La Charte, 2003. 46 Het is ook belangrijk om enkele aanpassingen van de rechtspleging aan de nieuwe reglementen door te voeren (dat is bijvoorbeeld het geval voor het mechanisme van de dubbele datum in het reglement nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende de kennisgeving en de betekening in de Lidstaten, van gerechtelijke en buitengerechtelijke akten in burgerlijke en handelszaken).
66
Deel 3. De universitaire ontmoetingen – de media – de mutualiteiten § 1. De universitaire ontmoetingen
Hoewel er systematische ontmoetingen waren met alle gerechtelijke actoren in de brede zin, is het essentieel om te dialogeren met lesgevers en studenten van de rechtsfaculteiten waar de juristen van morgen worden opgeleid opdat hun rol doorslaggevend zou kunnen zijn om de afstand tussen de wereld van de juristen en deze van de niet-juristen te verkleinen.
Om deze reden werden op meerdere universitaire sites open ontmoetingen over justitie georganiseerd (Luik op 8 maart 2004; Facultés Universitaires Saint-Louis, op 11 maart 2004; Facultés Universitaires Notre Dame de la Paix van Namen op 15 maart 2004; U.A. en C.B.R. (Centrum voor beroepsvervolmaking in de Rechten), Antwerpen op 16 maart 2004; Katholieke Universiteit Leuven op 25 maart 2004 en de V.U.B. op 21 april 2004).
Op
26
november
2003
was
een
voorafgaande
vergadering
met
de
vertegenwoordigers van de meeste rechtsfaculteiten van het land en de coördinatoren georganiseerd. In het algemeen wordt een heel grote convergentie in de gestelde vragen en de geformuleerde reflecties vastgesteld.
De aangekaarte thema’s kunnen als volgt worden samengevat:
A. Het rechtsonderwijs en de opleiding van de juristen
Het is een evidente waarheid, de rechtsfaculteiten leiden juristen op, maar essentiële vragen steken de kop op: « wat moeten we onderwijzen om een goede jurist te maken? Hoe moeten we dit onderwijzen? Dit veronderstelt dat men een akkoord bereikt over de finaliteit van het rechtsonderwijs »47.
47
H. CROZE, Qu’est-ce qu’enseigner le droit?, Dalloz, 2004, p. 1315 betreffende de suggestie van de creatie van een observatorium voor de opleiding van de juristen (C. ATIAS, « Point de vue » paru au Dalloz, 2004, p. 707).
67
Er schijnen enkele duidelijke pistes te zijn:
-
recht onderwijzen is goede juristen opleiden, is de studenten in staat stellen
om de rechtstaat te begrijpen en duidelijk te maken dat geen enkele democratie de verzwakking van één van haar belangrijke pijlers overleeft;
-
sommigen stippen aan dat de wereld van de juristen, die in de ogen van de
buitenwereld nogal homogeen schijnt te zijn, de indruk kan wekken dat zij van de realiteit is afgesneden. Het heeft geen zin om de structuur te veranderen indien er niet wordt nagedacht over de cultuur, omdat men dan de problemen gewoon naar een nieuwe structuur overhevelt;
-
wat is de rol van de rechter in onze huidige maatschappij? De gebruiker
wendt zich minder tot de rechter om een juridisch antwoord te krijgen, dan om gelijk te krijgen en een oplossing te bekomen. De rechter wordt eerder gezien als de persoon die gelijk moet geven, zodat er geen partijen zijn maar alleen slachtoffers. Deze vaststelling gebeurt in een context waarin men een veel voorkomende verwarring tussen de onderscheiden rollen vaststelt en een reële bevoegdheidscrisis in de plaatsen waar deze taken moeten worden vervuld;
-
sommigen betreuren de waaier van rationaliteiten die menigeen zal
desoriënteren. De studenten zouden trouwens vaak de pijnlijke ervaring opdoen van onstabiele wetten die onvoldoende aangepast zijn aan het nagestreefde doel, die misschien te complex zijn en aanleiding geven tot betwistingen, prejudiciële vragen en daarom vertraging in de oplossing van de processen. Er zou dus een probleem zijn qua zichtbaarheid van de norm, terwijl de rechtstaat enkel via rechtspraak over betwistingen kan worden begrepen in één van zijn meest complexe aspecten. Bovendien is niets eenvoudig, want terwijl de wet soms teveel zegt, is ze soms ook te zwijgzaam, hoe kunnen we het gebrek aan normen en de rechtsonzekerheid dan beheersen?
Hoe kunnen we de norm beheren die zones “zonder recht” moet
opvullen om de krachtverhoudingen in evenwicht te brengen omdat deze anders nadelig zijn voor de zwakste? Wat moeten we eigenlijk doen opdat het recht het « instrument van het samen-leven» zou blijven?; 68
-
we moeten ons niet enkel bekommeren om de opleiding van de juristen, we
moeten vooraf ook een basisonderwijs vanaf de lagere school organiseren, in voorkomend geval, door burgerlijke opleiding en kennis van de elementaire regels te combineren, door de rechten en fundamentele vrijheden toe te lichten, door de finaliteit van de rechtstaat, de draagwijdte van een inzet, de socio-economische rol van de norm … te verduidelijken. Na de opleiding zijn er de beroepsopleidingen die steeds belangrijker worden: basisopleiding, aanvullende, opleiding, voortgezette opleiding. We hebben vastgesteld dat teveel instanties zich met opleidingen bezighouden; dat deze veel gedaanten hebben, dat er nodeloze herhalingen, maar ook lacunes kunnen zijn. Er worden inspanningen gedaan voor meer rationalisering en daadwerkelijkheid, maar de resultaten laten op zich wachten;
-
opleiding en onderzoek zijn nauw verbonden. Als wetenschappelijke en
intellectuele autoriteit heeft de rechtsleer, in zekere mate, invloed op de rechtspraak48. Nadenken over de huidige staat van de rechtsleer en zijn rol dringt zich op;
-
het onderwijs moet worden geëvalueerd;
-
de universiteiten moeten de studenten niet enkel opleiden, maar moeten zich
ook om hun toekomst bekommeren: de moeilijkheden met inschakeling op de arbeidsmarkt, de voorbereiding op de toelatingsproeven, de moeilijkheden waarmee « beginnelingen» worden geconfronteerd.
Deze vaststellingen en deze waarnemingen moeten worden uitgediept en er moet een actieprogramma worden overwogen.
48
Zie meer bepaald P.Y. GAUTHIER, L’influence de la doctrine sur la jurisprudence, Dalloz, 2003, p. 2839 en v. De auteur zegt « soms negeert de rechter het doctrinale voorstel dat kritiek levert op zijn standpunt, maar dat kan niet zijn omdat hij deze minacht, maar gewoon omdat hij er geen kennis van genomen heeft. Het is op dit punt dat de grote werklast van de magistraten en de vermenigvuldiging van de tijdschriften en de commentaren op de arresten ervoor kunnen zorgen dat ze ideeën laten schieten die hen nochtans hadden kunnen schokken en hadden kunnen doen nadenken ».
69
Zouden we de rechtsfaculteiten niet suggereren om een observatorium voor het rechtsonderwijs, de opleiding van juristen en het gerechtelijk onderzoek op te richten waarbij alle gerechtelijke actoren en de media betrokken zouden worden?
B. De ziekten van de justitie
*
Er zijn de terugkerende verwijten die de peilingen bevestigen: de kostprijs, de
traagheid49, de moeilijke toegang tot de justitie, de complexiteit van de rechtspleging en het gebrek aan doeltreffendheid in de concretisering.
Anderen, die deze moeilijkheden niet ontkennen, vinden het belangrijk om de ervaringen met de burgers voorrang te geven op de opiniepeilingen omdat de meningen kunnen worden beïnvloed door de media, de redevoeringen van deskundigen en politici.
*
Er kan een judiciarisering zijn in de zin van het ondoordachte – temeer daar
een maatschappij niet kan overwegen om al haar problemen enkel via juridische weg op te lossen (zie de bedenking over de alternatieve oplossingen voor geschillen); er wordt overdreven veel beroep gedaan op de rechter, terwijl het omgaan met de gerechtelijke wereld tot stoornissen, soms littekens kan leiden50. De heer Martens voerde een neologisme in toen hij sprak van « themistogenetische » ziekten51, een beetje in navolging van iatrogene of nosoconiale ziekten. Er kan tegelijkertijd een onderconsumptie van het recht zijn, meer bepaald door de meest kwetsbaren (zie de
49
« Omdat het ambt van de rechter gewijzigd is en zijn interventietijd van het verleden naar de toekomst verhuisde, kunnen we de rechtzoekende niet langer adviseren om geduld te hebben: hij kan vandaag aanspraak maken op een soort recht op het ongeduld » … « we mogen de rechter in kortgeding niet langer voorstellen als een niet verwisselbaar kenmerk, maar wel als een model van de rechter van morgen, deze die snel optreedt om een oplossing op te dringen » (H. HAENEL en A.M. FRISON-ROCHE, Le juge et le politique, PUF, 1998, p. 198 en 201). Dit alles verklaart de proliferatie, vaak in de wanorde, van de rechtsplegingen zoals in kortgeding waarvoor men een gemeenschappelijk juridisch kader wenst dat erop toeziet dat de rechtsplegingen die dit ritme niet genieten, niet teveel worden gediscrimineerd in hun verhouding tot de tijd. 50 We hebben ook het bestaan benadrukt van een krankzinnige focalisering op het strafrecht, dat slechts 20% van de activiteiten van de hoven en rechtbanken vertegenwoordigt. 51 We kunnen een voorbeeld vinden in het domein van de burenoverlast, waarin een relatieve extragerechtelijke harmonie kan worden gevolgd door een eindeloze gerechtelijke oorlog waarin de menselijke betrekkingen rampzalig worden en de kostprijs van de rechtspleging enorm. Wij moeten een essentiële overdenking voeren over de finaliteit van de rechtspleging en de rol van de actoren (deskundige, rechter, advocaat). Kunnen we toelaten dat het proces zich op het model van een privé-oorlog afspeelt? …
70
bedenkingen over de toegang van de minst bedeelden tot het recht). Kortom, er kan simultaan judiciarisering en gerechtelijke onderconsumptie zijn.
*
Het probleem van de gerechtelijke taal – eveneens een steeds terugkerend
thema – is groot. De taal wordt als jargon bestempeld en zou een schadelijke afschrikkende rol spelen: hermetische taal is een taal van de macht. Het is op alle niveaus belangrijk om het begrip van het recht niet enkel te vergemakkelijken via een opleiding vanaf het basisonderwijs, maar ook door elke beslissing en elke rechtsplegingsakte begrijpelijk te maken voor de gebruiker.
Deze overwegingen maken ons bewust van het actuele karakter van thema’s zoals nabijheid (dicht bij de mensen) en alternatieve oplossingen voor geschillen.
Daarna komen fundamentele maatschappijvragen: hoe vinden we de zin voor grenzen en voor een sociale band terug?
Wat is onze tolerantiedrempel voor de
andere? Hoe kunnen we het recht herstellen in zijn rol van onmisbaar instrument dat de sociale regeling niet uitsluit? Het gerecht is nooit meer dan de spiegel van de maatschappij. We moeten een algemene inspanning voor opheldering en verklaring ondernemen en daarbij benadrukken dat het inschakelen van het gerecht, dat wil zeggen van de «zware chirurgie», enkel moet worden overwogen wanneer de andere middelen mislukten, temeer daar de regeling van een geschil niet noodzakelijk betekent dat het conflict is opgelost. Hebben we bepaalde taken niet doorgeschoven naar justitie, hoewel deze eigenlijk niet door haar moeten worden uitgevoerd?
C. De betrekkingen justitie-universiteit
Los van de rol van de universiteiten op het gebied van onderwijs, onderzoek en de opleiding van juristen, mogen wij niet vergeten dat de professoren van de universiteit betrokken zijn bij de werking van de justitie in de brede zin: plaatsvervangend rechter, plaatsvervangend raadsheer, lid van de Hoge Raad voor de Justitie, bijzitter in de afdeling wetgeving van de Raad van State, lid van de Nationale Tuchtraad, enz.
71
Omgekeerd dragen vele magistraten en advocaten op informele of formele wijze bij tot de uitvoering van de taken van de universiteit.
Het gaat meestal om betrekkingen van individu tot individu en niet van instelling tot instelling.
Het zou op globaal en institutioneel vlak misschien nuttig zijn om deze wederzijdse verrijking beter te beredeneren en uit te baten. Ook dit aspect zou tot de taken van het « observatorium » kunnen behoren. § 2. Overwegingen over de media
De
justitie
en
de
media
zouden
een
hels
koppel
vormen
in
de
informatiemaatschappij52.
*
Journalisten die bijzonder attent zijn voor de betrekkingen tussen de gebruiker
en het gerechtelijke apparaat wijzen op:
-
het gebrek aan kennis van de rechtzoekende en het gebrek aan luistervermogen van de verantwoordelijken;
-
de ondoorzichtigheid van het gerechtelijke jargon;
-
de problemen van desorganisatie van de justitie en meer bepaald van de herhaalde uitstellen die ondraaglijk kunnen worden;
52
R. BADINTER, (in Les entretiens de Provence – Le juge dans la société contemporaine – Publications de la Sorbonne, 2003, p. 307) waarvan we enkele overdenkingen samenvatten: het fenomeen is complex in die zin dat de media enerzijds hun rechtmatige bescherming vinden in de justitie en dat de personen die vinden dat de media hun recht op het respect van hun persoonlijke levenssfeer schenden, zich anderzijds tot de rechter wenden. Er is een fundamentele ambiguïteit in de mate waarin de gerechtelijke zaken episodes uit het sociale leven zijn die de aandacht van het publiek en dus van de media trekken. Wat vragen oproept: wat is de kwaliteit van de informatie? Wat is het statuut van de media? Staan de media ten dienste van de justitie of de justitie ten dienste van de media? Indien het nemen van een billijke beslissing de finaliteit van de justitie is, is deze van de pers dan steeds het zoeken naar de waarheid of de rentabiliteit van een handelsonderneming? We mogen de mediatijd ten slotte niet vergelijken met de procestijd: de pers werkt in real time, terwijl het ritme van de justitie in een redelijke duur past.
72
-
het gebrek aan opvolging in de voorlichting van de gebruiker (cfr meer bepaald de behandeling van klachten);
-
de toename van de gerechtelijke verslaggeving door de media omwille van de groeiende rol die de rechter in onze maatschappij heeft;
-
het risico op helse spiralen, dat wil zeggen de sociale, familiale of economische gevolgen die uit een burgerlijke of strafrechterlijke veroordeling kunnen voortvloeien;
-
het gevaar dat een situatie door de media wordt vergroot, zowel ten nadele van het « slachtoffer » als van de « verantwoordelijke ». Verder wordt het gevaar benadrukt van het overdreven sensationalisme door de concurrentie onder de persondernemingen.
Uiteindelijk kan de pers, een beetje zoals justitie in de brede zin, simultaan een waarde en een markt voor bepaalde beroepen zijn, onder het enorme voorbehoud dat het gerechtelijke apparaat nooit met een handelsonderneming kan worden gelijkgesteld. Ten slotte wordt het extreme belang van een – werkelijk toegepaste – deontologische code voor de media benadrukt.
*
In het kader van de betrekkingen tussen het gerechtelijke apparaat en de
gerechtelijke journalisten is het interessant om enkele waarnemingen van deze laatsten te vermelden:
-
de journalist wordt nu officieel ingelicht over zaken die worden behandeld en
onderzocht (wat kan worden verklaard door de belangrijke plaats die de media toekennen aan de verhouding tussen de zaak en het onderzoek), terwijl het gerechtelijke apparaat in de regel geen enkele aanzet tot mediatisering rond de processen geeft. Draagt het feit dat politie en parket regelmatig diverse feiten mediatiseren niet bij tot een verhoging van het gevoel van onveiligheid? Zou de bevolking niet meer gerustgesteld zijn indien het werk van justitie, en dus de processen eerder gemediatiseerd zouden worden? 73
-
om het werk van de journalist ter terechtzitting te vergemakkelijken, zouden de
gerechtelijke journalisten op de vooravond van de zitting op basis van een accreditering via het gerechtelijke intranet toegang moeten hebben tot de rol van de strafzittingen;
-
kennisnemen van de vonnissen en arresten moet worden vereenvoudigd. Een
journalist vraagt zich af waarom de journalisten die zich naar de zitting hebben verplaatst, de vonnissen en arresten niet ter plaatse zouden mogen raadplegen? Waarom zouden de journalisten geen afschrift op de griffie mogen raadplegen? Het gaat om de kwaliteit van de voorlichting (zie “De goede praktijken”, Hoofdstuk 2, Deel 1, § 7).
*
Een democratische maatschappij heeft behoefte aan een vrije pers die
informatie over en commentaar op rechtszaken combineert53. Ze kan borg staan voor de eerbied van de rechtstaat en de gelijke behandeling van alle burgers door justitie. Ze maakt het soms mogelijk om een burger in te wijden door hem een basisopleiding over de rol en de werking van hoven en rechtbanken aan te bieden, ze kan de kennis van de burger in deze materie ook illustreren, onderhouden en verrijken.
Zo ontstaat er een nauwe band met het onderwijs in de brede zin (cfr supra het voorstel tot oprichting van een « observatorium »). § 3. De mutualiteiten en de vraag van de rechtszoekende
Volgens de coördinatoren van de Justitiedialogen zijn de mutualiteiten bij machte daadwerkelijk de rechtszoekende te betrekken bij de op gang zijnde dialoog54 .
53
Een journalist verduidelijkt: « Het is belangrijk om de communicatie over gerechtelijke zaken bij voorkeur te openen met journalisten die in deze materies zijn opgeleid en op basis van een vertrouwensrelatie. Het gaat erom de werking en de beslissingen van de justitie uit te leggen. Deze heeft behoefte aan transparantie. De rechtzoekende moet de dagelijkse werking van de justitie kennen. Zonder deze opening maakt hij zich een idee op basis van enkele buitengewone grote zaken die ten onrechte als de regel worden beschouwd. Het gaat er uiteindelijk om te bepalen welk beeld men de justitie wil geven ». 54 Dit heeft niets te maken met een bepaalde benadering over de toegang tot justitie: de mutualisering van de rechtshulp is een discussie die nog wordt gevoerd.
74
Men kan inderdaad de justitiedialoog niet als geslaagd beschouwen indien geen stem wordt gegeven aan de rechtszoekende; dit hoeft niet enkel door wetenschappelijke enquêtes te gebeuren maar veeleer door een direct contact met de rechtszoekende, waarbij aan deze de mogelijkheid wordt geboden zich te uiten en zijn stem te laten horen55.
Onze eerste vraag was gericht aan alle representatieve landsbonden, want onze benadering was dat, gespreid over de Vlaamse en Waalse provincies en Brussel, thema avonden zouden worden georganiseerd, waarbij de mutualiteiten autonoom en vrij de agenda, plaats en datum zouden bepalen en ook zelf zouden beslissen wie zij hierbij zouden betrekken (en dit hoefde ook niet binnen het tijdschema van de Justitiedialogen, maar mocht als aanvulling op een later tijdstip worden georganiseerd). Volgens ons zou de benadering langs bepaalde doelgroepen en bijzondere thema’s een werkbare formule kunnen zijn. De coördinatoren waren overtuigd dat met hun opdracht de « dialoog », zo essentieel voor de opbouw van vertrouwen in justitie, niet beëindigd was, en gerust andere organisaties dit verder konden begeleiden.
Maar het intermutualistisch college heeft gemeend op deze vraag niet te moeten ingaan, om reden dat, volgens hen, deze thematiek niet tot hun opdracht behoorde56.
Na verschillende contacten en toelichting heeft echter het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten aanvaard in de Vlaamse provincies en in Brussel in het najaar van 2004 initiatieven te nemen. Sommige van deze vergaderingen zouden voor bestuursleden, senioren en de vrouwenbeweging worden georganiseerd, andere zouden toegankelijk zijn voor alle leden. De nodige informatie zal worden verspreid, sommige thema’s worden gesuggereerd en wel belangrijk is dat de vraagstelling vooraf wordt open verklaard en door de eigen kanalen opgevraagd.
55
De bedoeling was dus een weg te vinden naar de rechtszoekende om hem aan het woord te laten in « des réunions citoyennes », en volgens ons was het ideaal om langs de mutualiteiten een breed publiek te benaderen. 56 Men mag veronderstellen dat vermits het thema van de mutualisering van de rechtsbijstand een « hot item » blijft, de weigering dan ook in dat kader moet worden geplaatst.
75
De overkoepelende landsbond is overtuigd dat het vertrouwen in justitie een belangrijke pijler in het vrijwaren van de democratische waarden is en heeft daarom zijn volle medewerking toegezegd.
De coördinatoren van het project Justitiedialoog kunnen enkel verhopen dat ook andere initiatieven (eventueel in Franstalig België) in die zin zullen genomen worden.
76
II. DE GERECHTELIJKE INSTELLINGEN Deel 1. Algemeen § 1. De wetgeving
Het tweede deel van het Gerechtelijk wetboek (« rechterlijke organisatie ») werd grondig gewijzigd, soms zelfs meerdere keren.
De materie werd weinig begrijpelijk voor leken, terwijl de – zelfs gespecialiseerde jurist, grote moeilijkheden kan ondervinden om bepaalde teksten op gedeeltelijke of algemene wijze te beheersen.
Is er soms niet een te grote neiging om alles uiterst precies te willen regelen met uiterst gedetailleerde teksten terwijl de noodzaak om deze voortdurend aan te passen aantoont dat dit niet noodzakelijk tot resultaten leidt?
Moeten wij geen
spiraal doorbreken om te vermijden dat we bedolven raken onder een ongecontroleerde massa teksten die welig tieren en onvoldoende gecoördineerd zijn?
Zo laat een wijziging van artikel 259octies § 6 van het Gerechtelijk wetboek (art. 11 van de wet van 22 december 2003, BS 31 december 2003) de gerechtelijke stagiairs toe om een rechter te vervangen tijdens de periode van verlenging van de stage. Is deze tekst voldoende in overeenstemming met § 7 alinea 6 van diezelfde bepaling volgens welke « In geval van stage als bedoeld in § 2, staat de gerechtelijke stagiair de rechter of de rechters bij uit wie de kamer van de rechtbank waarvoor hem dienstaanwijzing is verleend, is samengesteld. Hij woont de beraadslagingen bij, maar kan geen rechter vervangen»?57.
Zo werd artikel 390 van het Gerechtelijk wetboek opeenvolgend gewijzigd door artikel 87 van de wet van 22 december 1998, artikel 13 van de wet van 17 juli 2000,
57
Er werd een reeks andere vragen over dit onderwerp gesteld door D.SCHEERS, Juristenkrant, nr. 82 van 28 januari 2004, p. 10.
77
artikel 49 van de wet van 3 mei 2003 en artikel 17 van de wet van 22 december 2003, waarbij deze laatste wijziging de vorige schrapt om de werkende en plaatsvervangende raadsheren in sociale zaken en de rechters in sociale zaken en handelszaken toe te laten om hun functies als plaatsvervangende rechters te vervullen tot ze de leeftijd van 70 jaar hebben bereikt… 58.
Als conclusie van haar grondige analyse van « de hervorming van de tucht – de wet van 7 juli 2002 », toonde Mevrouw Christine Matray, raadsheer bij het Hof van cassatie, aan dat deze wet « de procedure in zijn geheel op onnodig complexe wijze organiseert door de verhoren en de onderzoeken voor dezelfde feiten te vermenigvuldigen.
Het
is
onredelijk,
vooral
in
situaties
waar
er
reeds
ordemaatregelen werden genomen die de betrokken personen voorlopig uit hun ambt schorsen». «Het systeem heeft een tekort aan nuance voor belangrijke zaken en is vaak versnipperd in een reglementaire inflatie van wat maar een detail is. We vrezen moeilijkheden in de toepassing van de nieuwe wet op langere termijn». Naar aanleiding van de invoering van de Nationale tuchtraad, vraagt ze zich af of we «erin zullen slagen om deze raad op te richten onverminderd alle inspanningen van de juridische cel van de Federale Overheidsdienst Justitie? » (J.T., 2003, p. 639). Deze wet die op 14 februari 2004 van kracht had moeten worden, vereist een interventie van de wetgever (art. 25 van de wet van 22 december 2003 houdende diverse bepalingen, BS 31 december 2003): « Artikel 35 van de wet van 7 juli 2002 tot wijziging van artikel 35 van de wet van 7 juli 2002 tot wijziging van deel II, boek II, titel V, van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de tucht en tot intrekking van de wet van 7 mei 1999 tot wijziging, wat het tuchtrecht van de leden van de Rechterlijke Orde betreft, van het Gerechtelijk Wetboek, worden de woorden "18 maanden" vervangen door de woorden "30 maanden"!
Gelet op al deze voorbeelden van teksten die de gerechtelijke instelling onbegrijpelijk maken in de ogen van de rechtzoekende (terwijl vertrouwen enkel kan bij begrip), mogen we ons afvragen of het niet nuttig zou zijn, in navolging van het Wetboek van vennootschappen, om de bepalingen van het tweede deel van het Gerechtelijk
58
Het hoofdstuk betreffende de uitvoering geeft nog andere voorbeelden: art. 1409 (kinderen ten laste) (zie Kroniek van de wetgeving – Belgisch privé-recht, J.T., 2004, 472), art. 1524 (beslag op roerende goederen), dienst alimentatievordering (Ib., p. 461).
78
wetboek opnieuw te nummeren om ze in de mate van het mogelijke beter leesbaar en toegankelijk te maken, zonder de teksten fundamenteel te wijzigen, en dit onder voorbehoud van de suggesties van de heer Joël Hubin, Eerste voorzitter van het Arbeidshof van Luik betreffende de heterogeniteit en de lacunes van de verschillende statuten? § 2. Het gerechtelijke apparaat en de actoren van justitie
Deel II van het Gerechtelijk Wetboek heeft als titel « Rechterlijke organisatie »; maar in feite is het een gerechtelijk « apparaat » terwijl het een « self-governing but accountable organization » zou moeten zijn.
Ontegensprekelijk zijn er pogingen ondernomen om een vlotte werking, in samenwerking met alle actoren van justitie te bevorderen. De Hoge Raad voor de Justitie heeft profielen van de korpschefs uitgetekend en deze worden gehanteerd bij voordracht voor benoeming. Er zijn pragmatische voorstellen geformuleerd voor het concreet beheren van de korpsen; de criteria voor de « managers » hebben ingang gevonden en de recente protocollen, afgesloten tussen de Minister van Justitie en de korpschefs van de hoven van beroep van Brussel en Antwerpen en de Rechtbank van eerste aanleg van Brussel hebben een concrete invulling gegeven aan de rechtsprekende functie en de leiding van een magistratenkorps enerzijds en de praktische problematiek van beheer van gebouwen en management anderzijds.
De tendens is zeker naar autonomie van beheer van budgettaire enveloppes: maar autonomie van beheer heeft responsabilisering als tegenpool. Sommigen pleiten in dat verband voor schaalvergroting en verwijzen dan naar de moeilijkheden van « kleine » rechtbanken: de samenvoeging van arrondissementen is een (politiek en) maatschappelijk
probleem
en
misschien
tegenstrijdig
met
de
roep
naar
toegankelijkheid van de rechter. Niettemin kan op beheersvlak wel constructief worden gewerkt boven de grenzen van de arrondissementen uit59.
59
Zie antwoord van de minister van justitie in Vr. en Antw., Kamer 2003-2004, 2 februari 2004, 12-13, Vr. nr.1483 van de heer Vandeurzen.
79
De werking van de actoren van justitie is een element van discussie, wanneer wij het vertrouwen in justitie willen meten; de werking wordt snel gerepertorieerd onder werkmethodes en efficiëntie, middelen en personeel, werklast en resultaten (gecatalogeerd als input en output en gerechtelijke achterstand). Het kan onze bedoeling niet zijn een analyse te maken van ieder van deze punten voor iedere categorie van de actoren van justitie.
Wel moeten wij onderstrepen dat een constant overleg en voortdurende samenwerking essentiële voorwaarden van (verdere) verbetering zijn. Te weinig worden de effecten van bepaalde beslissingen getoetst aan de rechtstreekse of onrechtstreekse gevolgen voor het werk van anderen. Dit geldt natuurlijk ook voor de wetgever die zich weinig bekommert of de uiteindelijke uitvoerder wel over de nodige middelen en mankracht beschikt. Als voorbeeld mag hier worden aangehaald het aantal fotokopieën dat nodig is om bepaalde gerechtsbrieven te versturen. Te veel wordt elke wijziging slechts in termen van magistraten, soms wel eens een griffier, maar nooit in termen van uitvoerend personeel, essentiële schakel in de werking, vertaald.
Zo nodig, en voor zover die nog niet bestaan of te weinig functioneel opgevat zijn, moeten structuren te dien einde worden uitgebouwd met een participatie van alle betrokkenen, van de hoogste magistraat tot de bediende van justitie, die aan de ontvangstbalie of op de griffie aan de rechtszoekende een eerste opvang verzekert (onverminderd de inspanningen van de balie en van de justitiehuizen).
Dit doet in genen dele afbreuk aan een functionele hiërarchie. De tijd die nodig is voor overleg en samenwerking wordt ingewonnen op de vlotte werking. Men mag hier gerust verwijzen naar de structuren van overleg die door de politiehervorming werden uitgebouwd tot een waarborg voor meer veiligheid, in ieder geval voor een betere werking. Occasionele contacten ter gelegenheid van bepaalde incidenten zijn niet constructief voor een constante uitbouw van samenwerking.
Te veel wordt vastgesteld dat ieder op zijn terrein werkzaam is, wel nieuwe ideeën uitbouwt, vol goede wil, maar niet noodzakelijk deze ideeën toetst met anderen, maar zich veeleer ingraaft: zelfs positieve resultaten worden niet altijd gecommuniceerd en 80
tussenschotten zijn legio. Daar waar regelmatige contacten in een opbouwende samenwerking uitmonden worden concrete resultaten geboekt. Al deze evidenties zijn reeds herhaaldelijk aan de orde geweest, maar de « revolutie van de geesten » blijft nog uit, ondanks de goede intenties van velen; het deblokkeren van alle goede intenties in éénzelfde richting is een must voor vooruitgang.
Een bijzondere taak is weggelegd voor alle actoren, maar vooral voor de korpschefs en de Hoge Raad voor de Justitie. Deze zal het project moeten begeleiden, zelfs leiden, en voor zover er wettelijke hindernissen zouden zijn en de opdracht van de Hoge Raad voor de Justitie te beperkt is op dat vlak, moeten de nodige aanpassingen worden doorgevoerd. § 3. De onvervangbare rol van de korpschef
De mobiliserende rol van een korpschef is zo duidelijk, dat we deze amper moeten benadrukken. Hij heeft een grote verantwoordelijkheid omdat de goede werking van een rechtsmacht vaak afhangt van zijn constante, waakzame en discrete actie.
Zo zijn de ontmoetingen tussen de korpschefs een onuitputtelijke bron van wederzijds verrijking; het is een ideaal procédé om voldoende homogeniteit in de instelling te behouden met respect voor de plaatselijke kenmerken wanneer dat gerechtvaardigd is.
Voor het overige wordt verwezen naar de overwegingen en suggesties van de heer Joël Hubin, Eerste voorzitter van het Arbeidshof van Luik60.
60
Kritisch en prospectief advies over de functionele en sociale statuten van de houders van gerechtelijke functies, van hun medewerkers en van de gerechtelijke stagiairs. Voorlopige nota die op 19 mei 2004 aan Mevrouw Onkelinx, Minister van Justitie werd overhandigd (sp. p. 14 - 43 en 44 -50).
81
§ 4. De Hoge Raad voor de Justitie
A. Taak en samenstelling
De Hoge Raad voor de Justitie is een grondwettelijke instelling met een fundamentele taak die de objectivering van de benoeming van de rechters moet verzekeren en de externe controle op de rechterlijke macht moet realiseren.
Deze twee functies worden vertaald in het bestaan van twee commissies met sterk uiteenlopende activiteiten: de benoemings- en aanwijzingscommissie en de adviesen onderzoekscommissie.
In het algemeen is het nuttig om twee opmerkingen betreffende de samenstelling van de Hoge Raad voor de Justitie te formuleren:
-
de samenstelling van de Hoge Raad voor de Justitie biedt het enorme
voordeel dat de burgermaatschappij bij zijn werking wordt betrokken (zie ook het hoofdstuk over de « échevinage »-regeling, de bedenkingen van de Heer Martens, p. 53, voetnoot 32). Het is belangrijk zeker te zijn van de effectiviteit van deze deelneming. Het zou daarom interessant zijn om de respectieve invloed van elk vertegenwoordigd milieu in concreto te evalueren;
-
het aantal leden (44) is heel hoog. Het staat vast dat dit aantal het gevolg is
van eisen waaraan men zich moeilijk kan onttrekken, maar we kunnen het niet laten om te vermelden wat de heren G. Amato, J.L. Dehaene en V. Giscard d’Estaing naar aanleiding van de Commissie van de Europese Unie schreven: « De vergaderingen waar er teveel personen aanwezig zijn, kunnen geen doeltreffende besprekingen voeren; er is een kans op versnippering, gebrek aan eenheid, van organisatie onder de vorm van een netwerk van specifieke beleidsvoering »61. Om een grondige bespreking te kunnen voeren en een echt gemeenschappelijk standpunt te kunnen innemen, moet een vergadering voldoende beperkt en homogeen zijn.
61
« Het Europa van morgen: de Commissie, Le Monde van 4 december 2003. Deze bedenkingen werden geopperd naar aanleiding van het aantal leden van de Commissie van het Europa van morgen; het ontwerp van grondwet houdt het aantal op 15.
82
B. De benoemings- en aanwijzingscommissie
De benoemingstermijnen zijn buitengewoon lang. De wetgeving zou moeten worden herzien om het verloop van deze procedures te versnellen en om de rechtscolleges toe te laten permanent over het volledige personeelsbestand te kunnen beschikken dat in dit kader gepland is, zonder onderbreking (Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk wetboek betreffende de benoemingsprocedure van de rechters, Parl. St. Kamer, 2002-2003, nr. 50-2248/001; advies van de Hoge Raad voor de Justitie nr. 2248/002 en advies van de Raad van State nr. 2248/003).
C. De advies- en onderzoekscommissie 1. De werking
In haar hoger vermelde studie over de hervorming van de tucht (J.T., 2003, p. 821) vraagt Mevrouw Matray zich af of de Hoge Raad voor de Justitie in zijn adviezen zijn rol soms niet verwart met deze van de afdeling wetgeving van de Raad van State. Ze vraagt zich af waarom de Hoge Raad zijn kostbare intellectuele en financiële middelen soms verspilt aan werkzaamheden waarmee een andere instelling wettelijk werd belast, in plaats van zich op het hoge analyseniveau te begeven dat de Grondwet en de wet voorzien (de algemene werking van de organisatie van de rechterlijke macht in gerechtelijke, economische, administratieve, sociale en wetenschappelijke gebieden)?
Ze vraagt zich ook af of de Hoge Raad voor de Justitie, opgejaagd door dringende en vaak ondankbare administratieve bezigheden, voldoende bewegingsruimte heeft om werkelijk het initiatief inzake justitie te nemen. «Een situatie die niet beantwoordt aan de grote verwachtingen die aan de grondslag van zijn oprichting liggen en aan de ambities van de meeste leden » (p. 822 en 823). 2. Opleiding en permanente vorming
Opleiding en permanente vorming moeten een waarborg van deskundigheid en een aanzet tot specialisatie geven. 83
*
De grondwettelijke taken van de Hoge Raad voor de Justitie omvatten o.m.
« de vorming van de rechters en de ambtenaren van het openbaar ministerie » (artikel 151, § 3, 4° Ger. W.). Op dat vlak moeten de onderscheiden bevoegdheden van de Minister van justitie en de Hoge Raad voor de Justitie definitief worden uitgeklaard.
Bepaalde wetteksten hebben op het vlak van opleiding reeds bakens uitgezet: het organiseren van de gerechtelijke stage (artikel 259octies Ger. W.) en het examen voor beroepsbekwaamheid (artikel 259bis – 9, § 1 Ger. W.) zijn zeer belangrijke facetten van deze problematiek62.
Andere teksten hebben bijkomende voorwaarden van juridische ervaring voorzien, zoals werkzaamheden aan de balie (zie o.m. artikelen 188, 190 en 194 § 2, 1° Ger. W.) of het bekleden van bepaalde juridische ambten (artikelen 188, 190 en 194, § 2, 2° Ger. W.). Een bepaalde specialisatie wordt aanvaard als een versoepelde voorwaarde van benoeming voor bijzondere ambten (diploma van sociaal recht voor het ambt van substituut-arbeidsauditeur, zie artikel 194, § 3 Ger. W.) of zonder meer als voorwaarde (gespecialiseerde kennis van fiscale zaken voor de gespecialiseerde substituut-procureur des Konings - zie artikel 194, § 4 Ger. W.).
*
Het Octopusakkoord voorzag de oprichting van een magistratenschool en er is
reeds veel denkwerk verricht63. De medewerking van de universiteiten aan een gezamenlijk programma van opleiding en permanente vorming is zeker gewenst64,
62
De door de regering, op de ministerraad van 30-31 maart 2004, besliste derde weg van toegang tot de magistratuur is een duidelijk voorbeeld van het aanvaarden van ervaring (aan de balie) als criterium van kwalificatie voor het magistratenambt. Deze nieuwe weg werd toegelicht en verdedigd door de minister van justitie in antwoord op de vraag van de heer Van Parys nr.2443 op 19 april 2004 (zie nochtans het protest verwoord in de Juristenkrant van 28 april 2004, nr.88, p. 3 D Scheers « regering maakt farce van toegang tot magistratuur » dat echter meer als verdediging van de gerechtelijke stagiairs en de laureaten van het beroepsbekwaamheidsexamen geldt). Als de evenwichten tussen de verschillende wegen die naar de magistratuur leiden zouden kunnen zorgen dat vacatures tijdig worden opgevuld en alle korpsen voltallig zouden kunnen werken is die beslissing wel positief te noemen. 63 Voor het standpunt van de HRJ ter zake, zie zijn Jaarverslag 2002, p. 35 en in de verlenging ervan de suggestie om een « Federaal Opleidingsinstituut voor magistraten » op te richten dat onder zijn leiding zou staan (zelfde verslag, p. 87 en 88). 64 Reeds in de jaren tachtig werd, in de schoot van de Nationale Orde van Advocaten gepleit voor een uitbreiding van de universitaire programma’s met het oog op een specialisatie naar bepaalde juridische beroepen
84
zonder dat in deze communautaire problemen een pragmatische aanpak zouden moeten belemmeren65.
De volledige scheiding van magistratenopleiding van een ervaring aan de balie (zoals in Frankrijk door de Ecole de la Magistrature wordt bereikt) is steeds door de wetgever verworpen; de voorwaarde van een bepaalde ervaring aan de balie wordt in de wetteksten ingeweven, omdat men terecht overtuigd is van de positieve inbreng van dit element in de vorming van toekomstige magistraten.
Misschien heeft de regionale uitwerking van de BAMA-regeling de onderscheiden rechtsfaculteiten een kans doen missen om, in overleg met de Hoge Raad voor de Justitie, de magistratuur in al zijn geledingen66, de beide Ordes van Advocaten, maar ook de vertegenwoordigers van andere juridische beroepen een eenvormig specialisatieprogramma uit te werken.
*
Niemand betwist de noodzaak van een permanente vorming67 in een
juridische wereld waar de veelvuldigheid van nieuwe wetten, maar ook de noodzakelijke aanpassing van het recht aan een snel evoluerende wereld van de practicus op alle vlakken een aanpassing vereist. De tijd, dat het enige wetboek en de praktische ervaring en zelfstudie volstonden, is definitief voorbij (en dit onverminderd de kritiek op de wijze van wetsvorming).
toe. Hetgeen nu bestaat voor het notariaat, en ook bepaalde opleiding buiten de universiteiten, had op universitair vlak kunnen leiden tot een afschaffen van de verplichte stage aan de balie, maar ook eventueel het embryo vormen van een magistratenschool. 65 De examencommissies van de Hoge Raad voor de Justitie hebben bewezen dat een éénvormig programma voor de beide landstalen kan worden uitgewerkt. 66 Hier mag uitdrukkelijk worden betreurd dat men er tot hiertoe niet in geslaagd is de Raad van de Magistratuur op te richten (bij gebreke aan kandidaten in bepaalde geledingen); eigenlijk zou men snel een hervorming van de samenstelling moeten doorvoeren om deze raad operationeel te maken. Onverminderd de positieve inbreng van verschillende organisaties en verenigingen op verschillende niveau’s, moet men vaststellen dat eens te meer door « sectorieel » op te treden geen globaal effect kan worden bereikt. 67 Misschien is dit eigen aan een jonge instelling, maar we mogen ons afvragen of bepaalde activiteiten in bepaalde gevallen niet gehinderd worden door een overdreven formalisme en administratieve logheid; we denken meer bepaald aan de wijze waarop bepaalde permanente opleidingen worden georganiseerd: voorbereidende vergaderingen worden niet noodzakelijk verantwoord; « overbodig papierwerk ». In zijn verslag over de gerechtelijke hervorming (Pasin., 1967, p. 310) citeerde de Koninklijke commissaris van Reepinghen de heer Duhamel: « De rechters en de advocaten blijven bedolven onder een massa papieren die de historici van de toekomst met afschuw zullen vervullen» (citaat uit Res Publica, 1961, t. III, p. 218); misschien is er ook ondergebruik van bekwaamheden die «van buitenuit» kunnen komen. Het zou trouwens interessant zijn om de kostprijs van deze opleidingen, hun bezoek in cijfers en hun evaluatie door de bestemmelingen te kennen.
85
Het deelnemen aan permanente vorming door magistraten en beoefenaars van het recht wordt in sommige gevallen opgelegd (zie de reglementen van de Ordes van de balies) of geldt als element van evaluatie.
De onderscheiden initiatieven die door al de voornoemden, nochtans in verspreide slagorde, worden genomen zouden gebundeld en éénvormig aangeboden een veel groter impact hebben op het juridisch denken en de toepassing van het recht, waar toch éénieder pleit voor vereenvoudiging maar ook voor éénvormigheid. Daarnaast moet ook een efficiënt programma van voortdurende documentatie worden uitgewerkt, dat vooral voor de magistratuur een leidraad maar ook een geruststelling voor de rechtszoekende moet betekenen. Het kan niet dat de mogelijkheden die open staan voor bepaalde beroepsbeoefenaars (in het bijzonder de advocaten) de magistraat die moet oordelen in een minderheidspositie zou brengen. 3. De klachtendienst
*
Blijkbaar kan slechts een heel laag aantal klachten (3 op 10) aanleiding geven
tot een onderzoek van de gegrondheid en wordt een miniem aantal klachten gegrond verklaard. Het is natuurlijk belangrijk om rekening te houden met het strikte karakter van de mogelijkheden inzake de ontvankelijkheid en de gegrondheid van dergelijke klachten, maar bestaat de kans niet dat het systeem zoals het georganiseerd is, onverminderd dat het relatief ontoegankelijk is voor de rechtzoekende, deze laatste valse hoop geeft en zijn onbegrip van de gerechtelijke instelling versterkt?
De Hoge Raad voor de Justitie is bewust van de overweging die in deze sector moet worden gemaakt, vermits de advies- en onderzoekscommissie in de maand oktober 2003 een document met de titel « Naar een geprofessionaliseerde behandeling van klachten binnen de rechterlijke macht? » opstelde. Het gaat uiteindelijk om een terrein dat ondermijnd wordt door de kloof tussen de omvang van de verwachtingen en de reële interventiemogelijkheden. Wij stellen immers vast dat het voorstel op een negatieve vaststelling van de Hoge Raad voor de Justitie steunt: « teleurstellend resultaat », « tijdverlies », « beperkte impact », wat hoofdzakelijk te wijten is aan het feit dat « de meeste klachten niet onder de bevoegdheid van de advies- en 86
onderzoekscommissie vallen ». De innovatie die de Hoge Raad voor de Justitie voorstelt, streeft de uniformisering, de formalisering en de professionalisering van de behandeling van klachten binnen de rechterlijke macht na (interne behandeling van de klachten). « Net als de Hoge Raad voor de Justitie wettelijk verplicht is om jaarlijks een verslag over de behandeling van klachten aan de minister te overhandigen, zouden de rechtscolleges daar ook jaarlijks verslag over moeten uitbrengen bij de Hoge Raad voor de Justitie ».
*
Los van de administratieve logheid van een dergelijke taak, duiken er enkele
voorafgaande vragen op:
1.
het woord « klacht » kan aanleiding geven tot verwarring in die zin dat het
meerdere betekenissen kan hebben: grieven over de werking van justitie, kritiek op het gedrag van een magistraat met de tuchtgevolgen die dergelijke situatie kan inhouden,
kritiek
op
andere
gerechtelijke
actoren
zoals
advocaten68,
de
gerechtsdeurwaarders, de griffiers, de curatoren van faillissementen, de experts, de notarissen…. Het landschap is sterk opgesplitst en biedt de gebruiker geen duidelijk beeld;
2.
de pluraliteit van bevoegdheid stemt overeen met een institutionele pluraliteit:
de Hoge Raad voor de Justitie, de tuchtinstanties, maar ook het openbaar ministerie vermits het volgens de termen van artikel 140 van het Gerechtelijk wetboek « waakt over de regelmatigheid van de dienst van de hoven en de rechtbanken»;
3.
zouden wij een bestaande instelling niet op één of andere manier de opdracht
geven om een « uniek buurtloket » te openen dat voor het luisteren, de begeleiding, de uitleg en de heroriëntatie zou zorgen. In vele gevallen zou het eerste stadium
68
Het is interessant te wijzen op het feit dat indien de Hoge Raad voor de Justitie in een eerste fase de klachten tegen advocaten in zijn opdracht opnam door de uitdrukking « rechterlijke macht » een allesomvattende betekenis te geven, dat vandaag niet langer het geval is. Bepaalde balies voerden een ombudsman in die belast is met het onderzoek en de behandeling van klachten van rechtzoekenden naar aanleiding van gevolgen die de stafhouder of de Orde nam in het kader van geschillen met een lid of de besturen van de Orde (zie meer bepaald het Reglement van 4 november 2003 op de ombudsman van de Franse Orde van advocaten van de balie van Brussel).
87
zelfs niet worden overschreden omdat de uitleg over de procedures vaak helpt om de wrevel jegens de instelling te laten verdwijnen;
4.
moeten wij ons ook geen vragen stellen over de onafhankelijkheid van het
geraadpleegde orgaan ten opzichte van de gecontroleerde instantie?
Het is ook
interessant te wijzen op het feit dat artikel 195 van het Verdrag van de Europese Unie bepaalt dat de Europese Ombudsman bevoegd is om klachten te ontvangen betreffende het slechte bestuur in de werking van communautaire instellingen of organen, met uitzondering van het Hof van Justitie en van de rechtbank van eerste aanleg in de uitoefening van hun rechterlijke functie, wat impliceert dat de onderzoeken van de Europese ombudsman betreffende het Hof van justitie en de Rechtbank van eerste aanleg enkel betrekking hebben op hun administratieve activiteit. Wij mogen ons ook vragen stellen over de rol die het College van federale ombudsmannen in de verlenging van het Europese voorbeeld zou kunnen spelen?
Het huidige landschap is dus onbevredigend. Het is goed mogelijk dat er in de huidige stand van zaken meer dan voldoende middelen zijn, maar dat doeltreffendheid en werkzaamheid duidelijk niet op de afspraak zijn69. § 5. Wat met de « mega-arrondissementsrechtbank »?
Het
Octopusakkoord
overwoog
de
oprichting
van
een
grote
arrondissementsrechtbank die alle rechtscolleges op het niveau van de eerste aanleg zou verenigen om de doeltreffendheid van de justitie te verbeteren en de 69
Er wordt gewezen op een besluit van 8 januari 2003 van de Raad van State van het kanton Vaud betreffende de experimentele invoering van een kantonaal bemiddelingsbureau op het vlak van juridische administratie met als doel: a. uitproberen en evalueren of een bemiddelingsfunctie inzake juridische administratie in het kanton Vaud nuttig zou zijn; b. de preventie en de minnelijke schikking betreffende conflicten tussen de besturen en de gerechtelijke kantoren en de rechtzoekenden bevorderen; c. de rechtzoekenden helpen in hun betrekkingen met de besturen en gerechtelijke kantoren van het kanton; d. de besturen en gerechtelijke kantoren aanmoedigen om welwillende betrekkingen te onderhouden met de rechtzoekenden en ongegronde verwijten te vermijden; e. de disfuncties van de overheidsdienst inzake juridische administratie te helpen opsporen; f. verbeteringen van de overheidsdienst inzake juridische administratie voorstellen. We moeten wijzen op het feit dat deze taken grotendeels bestaan in België, maar verdeeld zijn onder meerdere instanties (inclusief de justitiehuizen).
88
rechtspraak van eerste aanleg te herwaarderen. « Het is een doeltreffend middel om de gerechtelijke achterstand te bestrijden en de toegang tot de justitie voor de rechtzoekende te vergemakkelijken en het is een manier om de middelen op doeltreffende wijze te gebruiken (personeel, gebouwen, infrastructuren) » (voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en de rechterlijke organisatie, Senaat en Kamer van Volksvertegenwoordigers, sessie 1997-1998, nr. 1-994/2 Senaat en nr. 568/2 – 97/98 van de Kamer, p. 40). Zou een grote arrondissementsrechtbank doeltreffend kunnen inspelen op de behoefte naar een snellere, eenvoudigere, goedkopere en meer doeltreffende justitie? Het is moeilijk te zeggen of de mega-arrondissementsrechtbank op lange of minder lange termijn al dan niet als het eindpunt van positieve hervormingen zou kunnen worden beschouwd.
Hoewel de idee van een uniek rechtscollege verleidt door zijn rationaliteit, zijn er diverse bezwaren:
-
de tijd die binnen een uniek rechtscollege wordt gewonnen, gaat verloren in
de oriëntatieprocedure van het dossier, terwijl de toegang tot de kennis van het recht en, indien nodig, de oriëntatie naar gepaste procedures moet worden vergemakkelijkt vóór de rechtzoekende zich tot de rechtbank wendt;
-
de eenheid draagt bij tot een schijn van vereenvoudiging door centralisering
(J.Y. CARLIER, La compétence d’attribution des juridictions du travail en Belgique: brèves réflexions autour du droit à l’aide sociale des étrangers, in Espace judiciaire et social européen, actes du colloque des 5 et 6 november 2003, Larcier, 2003, p. 276), het kan contraproductief zijn om de kenmerken van bepaalde geschillen en de modaliteiten van hun regeling door bepaalde rechtscolleges te miskennen;
-
een uniek rechtscollege van eerste aanleg is niet noodzakelijk compatibel met
het begrip nabijheid en de soepelheid zou niet noodzakelijk op de afspraak zijn in het kader van een rechtscollege dat, heel waarschijnlijk tot een zwaar bestuur zou worden omgevormd;
89
-
er bestaan misschien alternatieven, zoals de herziening van de gerechtelijke
kaart (zie het verslag van de Koninklijk commissaris, wetsontwerp tot invoering van het Gerechtelijk wetboek, Ministerie van Justitie, BS 1994, p. 44).
Het ontwerp van een grote arrondissementsrechtbank zoals het overwogen werd in het ontwerp van Gerechtelijk wetboek van 1967 speelde ten slotte in op een heel andere finaliteit, namelijk het voorstellen van een oplossing voor de regeling van de bevoegdheidsconflicten, terwijl de exceptie van bevoegdheid vandaag niet langer een belangrijke bron van vertraging in de behandeling van de zaak is.
Het is in elk geval belangrijk om de werklast gelijk te verdelen tussen alle rechtscolleges die hun kenmerken moeten behouden. Wij kunnen niet weerleggen dat gerechtigheid niet evenwichtig wordt verleend op het grondgebied ten gevolge van de huidige ongelijke verdeling tussen de rechtscolleges70. § 6. De evaluatie van de magistraten
Evaluatie is in, maar het gaat niet enkel om een modeverschijnsel. Het is de uitdrukking van een diepgaande beweging.
Het is echter belangrijk te vermijden dat deze evaluatie verzeild raakt in een samenraapsel van chronofage, dure en misschien contraproductieve formaliteiten. Het fundamentele idee is niet om te straffen, maar om de human resources te optimaliseren via de creatie van een uitstekend klimaat binnen de rechtscolleges, wat het onthaal en de werking van justitie enkel kan verbeteren. De interessante suggesties die de algemene vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie op 28 april 2004 goedkeurde: « Voorstel tot hervorming van het evaluatiestelsel van magistraten» gaan in deze richting; het huidige evaluatiesysteem met becijferde weging
zou
worden
vervangen
« door
een
kwalitatieve
evaluatie
waarin
functiegesprekken een centrale plaats zouden innemen om de kwaliteit van het werk van de magistraten te verbeteren ». We moeten ervoor zorgen dat we een niet te
70
Zie G. de LEVAL, "La compétence (1993-2003), Dix ans d’application de la loi du 3 août 1992 et ses réformes – évaluation et projet d’avenir" onder leiding van P. TAELMAN en M. STORME, Centre interuniversitaire de droit judiciaire, La Charte, 2004, p. 1 tot 12 en v. p. 11 en 12.
90
complexe en een onvoldoende soepele reglementering invoeren. Het spreekt vanzelf dat de tijd die aan de evaluatie wordt besteed, niet mag worden afgehouden van de tijd die in de eerste plaats aan de uitvoering van de taken van de magistraat moet worden besteed.
Misschien kunnen wij een interessante inbreng vinden door een uitwisseling van ervaringen met andere sectoren waar de evaluaties steeds belangrijker worden, zelfs indien de situaties nooit totaal vergelijkbaar zijn en voor zover wij rekening houden met de kenmerken van het gerechtelijke apparaat.
Wij herinneren er meer bepaald aan dat de naleving van de beraadslagingstermijnen een bijzondere vermelding moet krijgen op het vlak van de evaluatie. Het zou ook nuttig zijn om de gespecialiseerde oriëntatie(s) van de magistraat te benadrukken (Zie hieronder § 7). § 7. Mobiliteit en specialiteit
A. De zetel
De werklast moet absoluut op uniforme wijze worden verdeeld, niet enkel tussen de rechtscolleges, maar ook tussen de magistraten; alle magistraten moeten daadwerkelijk een voltijdse activiteit uitoefenen.
Deze gelijke verdeling kan gemakkelijk worden bereikt door een reële mobiliteit tussen de magistraten te bevorderen met respect voor hun onafhankelijkheid.
Het is vooral belangrijk dat de artikelen 65, 72, 86bis, 98, 100 en 113bis van het Gerechtelijk wetboek ten volle rechtsgevolgen hebben.
Het gaat algemeen over het aanmoedigen van de horizontale mobiliteit, en het uitsluiten van verticale mobiliteit; met andere woorden, mobiliteit mag niet enkel afhangen van een beslissing van een eerste voorzitter van een hof, maar moet het resultaat zijn van een overleg tussen de betrokken korpschefs en voortkomen uit een in consensus genomen beslissing. 91
Het is interessant te verwijzen naar een suggestie van het Koninklijk Verbond van Vrede- en Politierechters op het vlak van de horizontale mobiliteit om een grotere solidariteit in de werking van de kantonale rechtscolleges toe te laten. Er zou kunnen worden gesuggereerd om een verplichte mobiliteit tussen de vrederechters te organiseren op het niveau van het arrondissement voor een termijn van een jaar en met bepaalde voorzorgen en op basis van een beslissing van de voorzitter van de algemene vergadering van vrederechters; over deze territoriale grens heen en op het vlak van het rechtsgebied, zou de mobiliteit vrijwillig gebeuren (“Een beter toegankelijke Justitie”, JJP 2004,136 e.v.).
Voor het overige, zie J. Hubin (aangehaalde nota, p. 49-50).
B. Het openbaar ministerie
De specialisering en de mobiliteit van het parket zijn inherent aan zijn sterk gearticuleerde structuur. Het volstaat om de toegevoegde substituten of de substituten van de procureur des Konings te vermelden die gespecialiseerd zijn in fiscale of in commerciële zaken (art. 151 en 151bis G.w.), maar vooral het federale parket (W. 21 juli 2001) dat belast is met belangrijke taken zoals de uitoefening van de strafvordering, zowel in zijn interne dimensie in de gevallen voorzien in artikel 144ter,71 als in zijn internationale dimensie en de vooruitgang die wordt gemaakt door de wet van 12 april 2004 houdende de verticale integratie van het openbaar ministerie (BS 7 mei 2004). Deze wet maakt een einde aan elke contraproductieve verzuiling tussen het parket van het hof van beroep en de parketten van eerste aanleg door te voorzien dat de procureur-generaal alle procureurs des Konings en, in voorkomend geval, de arbeidsauditoren van zijn rechtsgebied minstens éénmaal per trimester verenigt, om via de verticale integratie in de twee richtingen de coherente en geïntegreerde uitoefening van de strafvordering te verzekeren. Hierto e moet het college van procureurs-generaal op eigen initiatief expertisenetwerken kunnen invoeren om de uitwisseling van informatie en documentatie tussen alle parketten te
71
We mogen deze dimensie niet onderschatten, zelfs al is de internationale dimensie ook heel belangrijk. Misschien is er een betere praktische articulatie tussen de verschillende actoren nodig bij verplaatsing van de federale magistraten in een rechtscollege.
92
promoten en om het systeem van delegaties binnen hetzelfde rechtsgebied of tussen rechtsgebieden een maximale omvang en doeltreffendheid te geven.
Dergelijke vooruitgang moet, mutatis mutandis, op de andere gerechtelijke actoren worden overgezet.
C. De griffie
We moeten de nadruk leggen op de mobiliteit van de griffiers die in de regel sterk gelijkaardige prestaties leveren, ongeacht het rechtscollege. In de huidige stand van de teksten stelt artikel 328 alinea 3 van het Gerechtelijk wetboek dat « Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de procureur-generaal aan adjunctgriffiers van een bepaalde griffie opdracht geven om voor maximum zes maanden hun ambt in een andere griffie te vervullen». Het is belangrijk na te gaan of dergelijke grenzen volledig gerechtvaardigd zijn.
X X
X
Hoewel dat niet noodzakelijk het geval is, gebeurt het dat mobiliteit wordt gecombineerd met specialisatie; in bepaalde uiterst technische en weinig voorkomende geschillen (sommige domeinen van de intellectuele eigendom, van de pensioenrechten, enz.) zou het perfect denkbaar zijn om de mogelijkheid te overwegen dat een rechtscollege beroep doet op een specialist in een bepaalde materie indien deze daarmee instemt. De magistraat die slechts nu en dan complexe gerechtelijke technieken behandelt, kan zijn werk niet met voldoende zekerheid en op
gelijke
professionele
voet
met
een
doorgewinterde
advocaat
in
de
materie uitoefenen; het zou trouwens ook tot veel tijdverlies kunnen leiden. Hier zou de informatie die over de specialiteiten worden ingezameld, bijzonder nuttig kunnen zijn.
93
§ 8. De verschillende statuten en de socio-economische aspecten
We moeten vooraf aandacht besteden aan het feit dat het gerechtelijke apparaat voor zijn werking steunt op de medewerking van magistraten, van griffiers, van parketsecretarissen, van parketjuristen, van referendarissen, van gerechtelijke stagiaires, maar ook van bedienden die belangrijke taken vervullen.
We moeten hier verwijzen naar de belangrijke, belangwekkende en reeds vermelde studie van de heer Joël Hubin, Eerste voorzitter van het Arbeidshof van Luik die zich, bij het gedetailleerd onderzoeken van de verschillende sociale statuten, gelet op hun extreme diversiteit, op de ongerechtvaardigde discriminaties die ze kunnen genereren en op de lacunes die ze bevatten, afvraagt of « er geen uniek openbaar statuut zou moeten worden ontworpen voor alle voorbereidende functies en vervolgens basisfuncties die in de rechterlijke macht worden waargenomen? » (p. 14), en hierbij oordeelt dat een « prioritaire nadruk moet worden gelegd op de contractuele ambtenaren van de griffies en de secretariaten» (p. 16).
Deel 2. Gerichte suggesties § 1. De balie é De wet van 4 juli 2001 heeft de structuren van de balie fundamenteel gewijzigd. Niet alleen werd de Nationale Orde van Advocaten ontbonden, en werden de Orde van Vlaamse balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone opgericht (art. 498 ev. Ger. W.) maar bovendien werden zij bevoegd om reglementen geldend voor alle advocaten van de aangesloten balies vast te stellen72 . Aldus brengen zij eenheid in de reglementering van dit beroep.
72
Na vernietiging bij arrest nr. 16/2003 van het Arbitragehof van 28 januari 2003 werden de artikelen 501 en 502 Ger. W. aangepast door de artikelen 20 en 21 van de wet van 22 december 2003 waardoor vorderingen tot nietigverklaring van reglementen van Ordes ook werd open gesteld voor een individuele advocaat en voor ieder persoon die van een belang kan doen blijken. Men verwacht trouwens nu een gezamenlijk initiatief van de beide Ordes voor een grondige hervorming van het tuchtrecht en de procedure desbetreffend: het opvolgen van de toepassing van tuchtregelen is een belangrijke waarborg voor het vertrouwen van de rechtzoekende.
94
Anderzijds hebben de nieuwe structuren reeds blijk gegeven van een nieuwe dynamiek en waakzaamheid. Zij verdedigen niet alleen de belangen van de beroepsgroep maar vertolken ook naar de wetgever (en het beleid) toe de verzuchtingen en verlangens van de rechtzoekende. De advocaat is niet alleen de verdediger van private belangen, maar, naast de justitiehuizen en de verschillende organisaties van het middenveld die eerstelijns hulp verschaffen, is hij best geplaatst om de stem van de « gerechtsconsument » te vertalen.
Daarom is het essentieel dat belangrijke stappen van hervorming in overleg met de Ordes zouden worden genomen, en daardoor een groot draagvlak voor de beslissingen zou worden gewaarborgd.
Misschien, rekening houdend met de sociale evolutie, en onverminderd bepaalde hervormingen die reeds werden doorgevoerd is het wenselijk dat de Ordes, mogelijk in overleg met de Hoge Raad een hervorming van en een statuut voor de stage aan de balie zouden onderzoeken. Nu de stagiairs als volwaardig kiezer van de organen van de balie wettelijk werden erkend (art. 450 Ger. W.), en in het kader van voortdurende herstructurering van het beroep en de implicaties van de sociale wetgeving op deze startende zelfstandigen, zouden formules van voortgezette studie terug kunnen worden opgestart. Deze benadering mag in genendele iets afdoen aan het waardevolle van een werkelijke stage in de praktijk, die door een gedegen vorming een waarborg voor de uitoefening van het beroep, conform de wettelijke regels van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid, voor de rechtzoekende moet bieden. Dit sluit niet uit dat de praktische opleiding ook met de medewerking van de universiteiten zou kunnen worden opgezet (zoals trouwens gebeurt voor de beroepsvervolmaking en de permanente vorming). § 2. Weerslag van een benoeming in een nieuwe functie op de lopende zaken
Krachtens het principe van de onveranderlijkheid van de zetel moeten de debatten, met inachtneming der formaliteiten, voor de gewijzigde zetel worden hernomen. Bij benoeming in een andere gerechtelijke functie, met onmiddellijke ingang, kan de magistraat de lopende zaken in zijn oorspronkelijke rechtscollege niet afhandelen en moeten ze « ab ovo » door een andere zetel worden overgedaan. Om het werk van 95
een rechtscollege niet te desorganiseren en de behandeling van zaken in dergelijke omstandigheden niet te vertragen, zou het logisch zijn om te voorzien dat de magistraat (onder voorbehoud van uitzonderingen die moeten worden verduidelijkt) de zaken waarvan de debatten bezig zijn of die in beraad zijn, afwerkt voor hij zijn nieuwe functies uitoefent. § 3. Alleenrechtsprekende magistraat en collegiale kamer
Op verzoek van een partij of, in strafzaken, van het openbare ministerie kan een zaak die aan een alleenrechtsprekende magistraat zou kunnen worden toegekend, worden doorverwezen naar een kamer die uit drie rechters bestaat (art. 91 voor de rechtbank van eerste aanleg en 109bis § 2 voor het Hof van beroep).
In bepaalde gevallen zijn de zaken uiterst complex en kan worden aangenomen dat de korpschef de zaak op verzoek van de alleenrechtsprekende magistraat naar de collegiale kamer verwijst (dit aspect wordt eveneens vermeld in het hoofdstuk over de rechtsmiddelen – hoger beroep § 3 C).
Een recent ontwerp van wet tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen met betrekking tot het strafrecht en de strafrechtspleging teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken voorziet dat de alleenzetelende rechter in de rechtbank van eerste aanleg, als assessor aangewezen bij het hof van assisen, zal kunnen vervangen worden door een plaatsvervangende rechter die deze functie sedert tien jaar uitoefent of door een plaatsvervangend magistraat aangewezen uit de wegens hun leeftijd op rust gestelde magistraten. § 4. De griffiers
Los van de kwestie van de mobiliteit van de griffiers (zie hoger, Deel 1, § 7, C) zou, hoewel dat vanzelfsprekend lijkt, in artikel 297 van het Gerechtelijk Wetboek kunnen worden verduidelijkt dat deze bepaling, namelijk « de leden van de hoven, rechtbanken, parketten en griffies mogen mondeling noch schriftelijk de verdediging van de partijen voeren en mogen hun geen consult geven» niet uitsluit dat de griffiers de mogelijkheid hebben om informatie van processuele aard te verstrekken. 96
§ 5. De plaatsvervangende rechters
In kleine rechtscolleges zou het aantal plaatsvervangende rechters moeten worden verhoogd omdat er vaak beroep op hen wordt gedaan, wat hun hoofdactiviteit kan verhinderen en het aantal kandidaten voor dergelijke functie negatief kan beïnvloeden.
Net zoals de lekenrechters voor een bepaalde duur zijn benoemd, rijst ook hier de vraag of dergelijke oplossing niet zou moeten worden ingevoerd voor de plaatsvervangende rechters die met het oog op de eventuele verlenging van hun mandaat zouden worden geëvalueerd.
Los van wat voorafgaat, is de verlenging van het ambt van plaatsvervangend rechter na de pensioenleeftijd thans aannemelijk (samen lezen van de artikelen 383bis en 390 van het Gerechtelijk Wetboek). § 6. Advocaten opgeroepen om zitting te nemen
In bepaalde omstandigheden voorziet de wet dat de zetel kan worden aangevuld met een of twee advocaten (art. 322 Ger.W.). Zelfs indien het Hof van cassatie strikt controleert of alle toepassingsvoorwaarden van dergelijke bepaling verenigd zijn, kan deze manier om de zetel aan te vullen heel slecht worden opgevat door de rechtzoekende, vooral wanneer de toegevoegde advocaat diezelfde dag voor dezelfde Kamer pleit. § 7. Op rust gestelde magistraat en vervolgen van bepaalde activiteiten
Sommige bepalingen van het Gerechtelijk wetboek laten op rust gestelde magistraten toe om hun functies in bepaalde mate te vervolgen (plaatsvervangend magistraat, art. 383 § 2; verlenging van hun functie voor een termijn van zes maanden tot dat er voorzien is in de plaats die is opengevallen in hun rechtscollege, art. 383bis; plaatsvervangend raadsheer bij het Hof van beroep, art. 207bis, § 1, 3° Ger.W.). Dergelijke bepalingen kunnen bijzonder nuttig zijn (de recente aanpassing van artikel 390 van het Gerechtelijk wetboek om de magistraten in sociale zaken en 97
handelszaken opnieuw in het systeem van plaatsvervangende magistraten op te nemen, toont de mogelijkheden die dergelijke bepalingen bieden).
Wij moeten ons ervan vergewissen dat deze teksten volstaan om een op rust gestelde vrederechter bijvoorbeeld toe te laten om verzoeningen, lees bemiddelingen te realiseren, wat elk verwijt van partijdigheid ten overstaan van de rechter die het geschil moet beslechten, zou voorkomen, in de zin dat de alternatieve regelingswijze door een andere magistraat zou zijn gevoerd.
En een op rust gestelde vrederechter zou de werkende vrederechter ook moeten kunnen vervangen wanneer deze wettig verhinderd is (zie ook de artikelen 65 en 72 Ger.W.). § 8. De gerechtelijke stage
Wij herinneren aan de wijziging van artikel 259octies, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek dat stagiairs toelaat tijdens de verlenging van hun stage als plaatsvervangende rechters te zetelen (supra, Deel 1, § 1). Deze kwestie is natuurlijk gekoppeld aan « de benoemingsproblemen waarmee de gerechtelijke stagiair worden geconfronteerd » (zie vraag van de heer Tony Van Parys aan Mevrouw de vice-eerste minister en minister van justitie, CRABV 51 COM 224 van 19 april 2004)73.
73
Het antwoord op de vraag van de stagiairs die na afloop van hun stage niet zouden benoemd worden en op het gevolg van de invoering van een derde toegangsweg tot de magistratuur die hun benoemingskansen zou kunnen bedreigen, moet blijkbaar nogmaals worden meegedeeld: « Zeven Nederlandstalige stagiairs en drie Franstalige stagiairs van wie de stage op 30 september 2004 afloopt, zullen niet worden voorgesteld door de benoemingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie. De posten die voor 4 oktober 2004 naar aanleiding van opruststellingen vrijkomen, werden al meegedeeld in het Belgisch Staatsblad. Het is onmogelijk te voorzien welke posten vacant zullen zijn ten gevolge van promoties. Het spreekt vanzelf dat de stagiairs die niet benoemd worden, aanspraak kunnen maken op een werkloosheidsuitkering. Zodra de stagiairs voldoen aan de voorwaarden om hun kandidatuur in te dienen, worden ze uitgenodigd om voor zoveel mogelijk functies te solliciteren. Sinds 1 april werden dertig posten vacant verklaard en er waren slechts acht kandidaten. De wetgever wilde twee derde van de basisbenoemingen reserveren voor de gerechtelijke stagiairs. In principe zouden de benoemingen na afloop van de stage geen probleem mogen vormen. De benoemingscommissies van de Hoge Raad voor de Justitie stellen de kandidatenlijsten op. Het aantal beschikbare posten volstaat jaarlijks ruimschoots om de gerechtelijke stagiairs te benoemen en de doelstelling van de wetgever te bereiken. De derde toegangsweg tot de magistratuur bestaat uit een evaluatie-examen voor advocaten die kunnen bogen op twintig jaar ervaring of vijftien jaar balie, vijf jaar lang gecombineerd met een andere functie die een goede kennis van het recht vereist. De laureaten van dit examen kunnen zich kandidaat stellen gedurende een periode van drie jaar. Het Arbitragehof vond dat deze wet maar in beperkte mate mag worden gebruikt. Er werd dan ook een quota ingevoerd. Zo bedraagt het aandeel personen die op basis van een evaluatie-examen kunnen worden
98
§ 9. De uitbreiding van de “échevinage”-regeling, een gemengd rechtscollege bestaande uit beroeps- en niet- beroepsmagistraten
De kwestie werd reeds aangekaart voor de « raadsheren in handelszaken » in de bedenking over de “échevinage”-regeling (“Het herstel van het vertrouwen van de gebruiker in de justitie” – algemene bedenking – Deel 2, § 6, C). Wij zijn zo vrij ernaar te verwijzen, alsook naar de alternatieve suggestie die zich op het Nederlandse recht inspireert en dat het rechtscollege voor een bepaald dossier toelaat om een specialist van de gestelde vraag in te schakelen.
benoemd, slechts 12%. Deze nieuwe toegangsmodi tot de magistratuur mogen niet ten koste gaan van de gerechtelijke stagiairs. We wijzen er toch op dat de stagiairs hun kansen op een snelle benoeming kunnen verhogen door voor zoveel mogelijk vacante posten te solliciteren» (zie ook hoger p. 82 nota 62).
99
100
III. HET STRAFPROCES Deel 1. Initiatieven voor de hervorming van het Strafwetboek en het Wetboek van Strafvordering. § 1. Commissie voor de herziening van het Strafwetboek
Het Belgisch Strafwetboek dateert van 1867; ondanks verschillende aanpassingen en aanvullingen (zelfs in bijzondere wetten) is het Strafwetboek verouderd. Bij Koninklijk Besluit van 6 april 1976 werd een Commissie voor de herziening van het Strafwetboek opgericht. Enkele citaten uit het verslag aan de Koning zijn nog altijd actueel: "Sommige gedragingen wekken niet meer dezelfde indruk als vroeger, andere, tevoren onbekend, zijn een bedreiging voor de veiligheid en verontrusten de publieke opinie. Dit is de reden waarom de drempels van de bestraffing in bepaalde gevallen moeten worden verplaatst en waarom moet worden gezocht naar een nieuwe benadering van de middelen om de essentiële rechten van het individu en van de gemeenschap in het huidige zowel nationale als internationale bestel beter te beschermen. Verscheidene sectoren van ons strafstelsel werden reeds gemoderniseerd, maar voor een alomvattend opzet is de herziening nodig van
het Strafwetboek, de grondslag van alle geledingen van een ruimere
bescherming van de maatschappij, die tegelijk zal moeten voldoen aan de vereisten van doeltreffendheid en menselijkheid"74. § 2. Koninklijk Commissaris Legros en Adjunct-Koninklijk commissaris D’haenens
Nadat deze Commissie in juni 1979 een "verslag over de voornaamste grondslagen voor de hervorming" publiceerde 75 en ten einde een nieuwe impuls te geven aan de werkzaamheden de uitkomst ervan te bespoedigen, zijn bij Koninklijk Besluit van 8 april 1983 Koninklijk Commissaris Robert Legros en Adjunct-Koninklijk Commissaris Jules D' Haenens benoemd.
74 75
Belgisch Staatsblad van 5 mei 1976, p. 5873 Belgisch Staatsblad 1979-N.3959
101
Dezen hebben een voorontwerp van Strafwetboek in 1985 voorgesteld76. De Minister van Justitie Jean Gol onderstreepte in zijn voorwoord dat "bepaalde hervormingen vervroegd konden tot stand worden gebracht". § 3. Nieuwe wetgeving en beslissingen van de Ministerraad van 30-31 maart 2004
Sindsdien zijn wij op dezelfde weg voortgegaan. Voor de aanpassing van het strafrecht aan een snel evoluerende maatschappij kan worden verwezen naar de aanpak (zelfs onder invloed van een gecoördineerde Europese actie) van de grote criminaliteit (de criminele organisatie, de witwaswetgeving en andere). Een opmerkelijke doorbraak in een humanisering is de afschaffing van de doodstraf (zelfs binnenkort grondwettelijk vastgelegd) en de alternatieve straffen. Dramatische gebeurtenissen hebben in ons land aanpassingen van het strafrecht op het gebied van zedenmisdrijven, in het bijzonder pedofilie en kindermishandeling, maar ook na parlementair onderzoek op het gebied van mensenhandel, met zich meegebracht.
Onverminderd al deze inspanningen zijn andere discussiepunten tot hiertoe niet uitgeklaard: mogelijk zal in de toekomst duidelijk een keuze moeten worden gemaakt tussen de bescherming van de persoon en de vrijwaring van goederen; recente gebeurtenissen hebben een discussie op gang gebracht met betrekking tot de draagwijdte van de notie zelfverdediging, terwijl nog steeds in het strafwetboek (titel IX: Misdaden en Wanbedrijven tegen Eigendommen) voorrang wordt gegeven aan de bescherming van goederen (zie artikel 473 e.v. Sw).
Recente beslissingen van de Ministerraad op 30-31 maart 2004 (o.m. m.b.t. krachtdadige aanpak van ronddolende misdadigersbendes, het opvoeren van de strijd tegen drugshandel, het bestrijden van racisme en vreemdelingenhaat, het efficiënt bestrijden van terrorisme) kaderen in de bestrijden van bepaalde fenomenen, die actueel zijn.
76
Belgisch Staatsblad D/1985/0196/21
102
§ 4. Voorontwerp Bekaert - du Jardin
Een globale herziening bleef echter uit en volgens sommigen werd dit doorkruist door de inspanningen om het procesrecht, het verloop van het strafproces, aan te passen.
De publieke opinie reageert soms tegen de ingewikkelde wetgeving, maar vooral de onaangepaste, niet moderne en trage wijze waarop het proces verloopt is reeds geruime tijd onder schot gekomen. Niet alleen na de dramatische gebeurtenissen van 1996, maar reeds voordien zijn er belangrijke initiatieven genomen77. Vooral het voorontwerp Bekaert-du Jardin en daarna de Commissie Strafprocesrecht onder voorzitterschap van Professor Franchimont hebben concrete oplossingen aangereikt. § 5. Commissie Strafprocesrecht - de “kleine” Franchimont
De "kleine Franchimont" gaf aanleiding tot de wet van 12 maart 1998 en onverminderd het erkennen van de rechten van het slachtoffer (zie art. 61ter Sv e.v) kwamen vijf krachtlijnen tot uitdrukking: -
de gedeeltelijke codificatie van het opsporingsonderzoek;
-
de omschrijving van de rol van de onderzoeksrechter;
-
het geheim karakter van het opsporings- en gerechtelijk onderzoek en de wettelijke uitzonderingen;
-
de rechtsmiddelen tijdens het opsporings- en gerechtelijk onderzoek;
-
de controle op de regelmatigheid door de kamer van inbeschuldigingstelling78.
Onder druk van de omstandigheden werden met het Octopus-akkoord de politiehervorming, de oprichting van het federale parket en de verticale integratie van het openbaar ministerie op de agenda gezet. Na 11 september en de krachtdadige aanpak van het terrorisme werden aanpassingen doorgevoerd o.m. met betrekking
77
een ontwerp van wet van Boek l in 18788-79, St. Kamer zitting 1878-1879, III, nr88; wetsvoorstel JansonHymans in 1901, St.Kamer zitting 1900-1901, I, nr.143; ontwerp van wet betreffende de titels II en III van boek l in 1902, St. Kamer zitting 190 1-1902, II, nr. 71 ; voorontwerp Servais, boek l in 1914, RPDB 1914, pA01 e.v.; voorontwerp van wet CERE, RPDB 1939, p.107 e.v. 78 Verslag van de Commissie voor het Strafprocesrecht, Collection scientifique de la Faculté de droit de Liège, Ed. Maklu, 1994, p. 6.
103
tot
de
bewijsvoering
(anonieme
en
beschermde
getuigen),
pro-actieve
opsporingsmiddelen en het Europees uitleveringsmandaat. § 6. De “grote” Franchimont
De "grote Franchimont" werd op 1 oktober 2002 als parlementair stuk ingediend en een colloquium in het Parlement was een goede aanzet tot de parlementaire behandeling79. De filosofie van het ontwerp werd door de Commissie Franchimont samengevat onder de volgende hoofdingen: -
streven naar samenhang en coördinatie;
-
streven naar leesbaarheid en doorzichtigheid;
-
streven naar continuïteit;
-
streven naar vernieuwing (waar een volledige opsomming van recente wetswijziging wordt opgesomd80).
De parlementaire behandeling werd in de Senaat aangevat en het zou dus voor ons ongepast zijn hier in tussen te komen81. Wij onthouden ons dus van commentaar, maar durven boven op de beslissingen die door de ministerraad op 30-31 maart 2004 werden genomen, enkele suggesties te formuleren, die mogelijk zelfs opgevangen worden door het ontwerp of als amendement kunnen worden overwogen. Sommige suggesties zijn enkel praktijkregels en vereisen zelfs geen wetswijziging.
79
St. 50-2043/001 (Kamer) en 2-128811 (Senaat) ibid. p.10-13 81 De zeer grondige analyse en de opmerkingen betreffende recente wetgeving van de hand van Eerste Advocaatgeneraal Y. Liégeois, in opdracht van het College van Procureurs-generaal maken uiteraard stof voor het parlementair debat uit. 80
104
Deel 2. Suggesties over bepaalde materies § 1. Burgerlijke partijstelling
De rechten van het slachtoffer worden uitgebreid en de ernstige klachten moeten worden beschermd. Daarom moet een eenvormigheid worden doorgevoerd voor het consigneren van gelden bij het begin van de burgerlijke partijstelling en een rationele verdeling van zaken tussen de onderzoeksrechters van een zelfde arrondissement. Het overladen van één onderzoekskabinet brengt uiteraard vertraging van behandeling mee.
In bepaalde rechtbanken wordt, in overleg tussen de procureur des konings en onderzoeksrechter, “consequent het onderzoek beperkt tot de hoofdfeiten”82. Het uitrafelen van het onderzoek tot alle mogelijke feiten die door de dader zouden zijn gepleegd, of het bepalen van de juiste omvang bv. van een oplichting brengen soms nutteloze vertraging in behandeling met zich mee.
Anderzijds zou het openbaar ministerie, na overleg met de onderzoeksrechter zeer snel vorderingen moeten nemen indien de klacht de prima facie manifest onontvankelijk of ongegrond is. Er wordt terecht geklaagd over het misbruiken van de burgerlijke partijstelling. Enerzijds is voor een procespartij het neerleggen van een klacht met burgerlijke partijstelling minder kostelijk dan het inleiden van een burgerlijke rechtspleging (vooral wanneer weinig elementen ten grondslag van de vordering kunnen worden aangebracht). Anderzijds kan de verwerende partij een burgerlijk proces enorm vertragen door het neerleggen van een klacht, zeker wanneer zij zich burgerlijke partij stelt. Dit doet natuurlijk geen afbreuk aan de rechten van slachtoffers en de bescherming van hun rechtmatige eisen.
In Nederland, waar geen burgerlijke partijstelling bestaat (ook geen rechtstreekse dagvaarding) beslist het openbaar ministerie in eerste instantie over het klasseren
82
Verklaring van de heer Lenaerts, procureur des konings te Mechelen in een artikel in de Standaard van 4 mei 2004, p.7 ”Mechelse onderzoeksrechter buigt zich alleen nog over hoofdfeiten: gerechtelijke achterstand gehalveerd.”
105
zonder gevolg van een klacht, met mogelijkheid van verhaal van het slachtoffer. Misschien moet in ons recht afgestapt worden van de regel dat een burgerlijke partijstelling automatisch het vatten van een onderzoeksrechter, en het openen van een gerechtelijk onderzoek, meebrengt. Het "screenen" van de klacht door het openbaar ministerie (eventueel met een verhaal van de klager voor de Raadkamer) kan enkel de behandeling van ernstige klachten dienen, en de belangen van de slachtoffers vrijwaren.
Ten slotte moet worden verwezen naar de artikelen 141 en 142 van het wetsvoorstel houdende het Wetboek van Strafprocesrecht (Commissie Franchimont), dat voorziet in de mogelijkheid een burgerlijke partijstelling van meet af aan niet-ontvankelijk te verklaren en in beperkingen aan het op gang brengen van de strafvordering via burgerlijke partijstelling in handen van de onderzoeksrechter.
Het is algemeen genomen wenselijk de verschillende opvattingen van de onderzoeksrechter en de procureur des Konings te verduidelijken, met inachtneming van de onafhankelijkheid van eenieder en door middel van overleg, indien nodig via een soepele (schriftelijke?) procedure. Recente gebeurtenissen bevestigen inderdaad dat overleg ter zake vereist is. § 2. Voorlopige hechtenis
De ministerraad van 30-31 maart 2004 keurde maatregelen goed om de voorlopige hechtenis een echt uitzonderingskarakter te geven (het aantal personen die zich in voorlopige hechtenis bevindt schommelt tussen de 35 à 40 procent van de totale gevangenisbevolking)83.
Indien de onderzoeksrechter iemand onder voorwaarden kan vrijlaten, waarom niet het elektronisch toezicht ombuigen van een modaliteit van strafuitvoering tot een "toezicht" in de loop van het gerechtelijk onderzoek. Vermits de discussie over de toepassing van elektronisch toezicht en de toepassing ervan als uitvoering van straf
83
Op dezelfde ministerraad werden ook maatregelen m.b.t. voorwaardelijke invrijheidsstelling en vergoeding voor onwerkdadige hechtenis beslist.
106
gevoerd wordt (zie toelichting van de Minister in antwoord op de parlementaire vraag van de Heer Hove – nr. 3102 – in de Kamer op 29 juni 2004), lijkt ons het ombuigen van de maatregel efficiënt en maatschappelijk verantwoord (vermits dan geen hechtenis moet worden uitgevoerd en de betrokkene verder sociaal kan blijven functioneren).
In ieder geval zouden beslissingen van de onderzoeksrechter, in het bijzonder wanneer hij beslist een voorgeleide persoon niet onder mandaat te stellen, gemotiveerd aan de betrokken politiediensten moeten worden medegedeeld. In de eerste plaats gaat dit de demotivatie van die diensten tegen, en anderzijds verhoogt deze informatie hun inzet (ook tegenover de betrokken persoon).
De wet voorziet nu geen hoger beroep van de procureur des konings tegen een beslissing van de onderzoeksrechter om iemand niet aan te houden. Waarom niet deze regel uitbreiden tot de eerste beslissing van de raadkamer om het door de onderzoeksrechter afgeleverd mandaat niet te bevestigen? In het verder verloop van de procedure hebben beide partijen gelijke rechten.
Wanneer de Kamer van Inbeschuldigingstelling moet beslissen over het verlengen van de voorlopige hechtenis, voorziet geen wettelijke bepaling de mededeling van het dossier aan de inverdenkinggestelde of zijn advocaat84. In de praktijk wanneer stukken bij het dossier zouden gevoegd worden, na de behandeling voor de raadkamer, wordt daarvan wel kennis gegeven. Het zou voor de tegensprekelijkheid van het debat beter zijn die mededeling van het dossier (binnen zeer korte termijn) te voorzien. § 3. Deskundigenonderzoek85
Het kadert in goed management van de dossiers tijdig en zelfs bij het opstarten van het dossier de gerechtsdeskundige aan te stellen (in sommige dossiers die
84
Cass.7 mei 2003, Rev. dr. pén. 2003, p.1189 De artikelen 100 tot 106 en 197 tot 203 van het wetsvoorstel houdende het Wetboek van strafproces- recht zijn gewijd aan het deskundigenonderzoek. 85
107
voorbestemd zijn om naar assisen te worden verwezen gebeurt dit). Dit laat de deskundige toe de evolutie van het dossier, voor wat zijn domein betreft, te begeleiden en suggesties van nuttig onderzoek te formuleren.
Het is nuttig de deskundige onderzoeken op tegenspraak in strafzaken in te voeren zonodig tijdens het onderzoek, maar zeker wanneer zij bevolen worden door de rechter
ten
gronde86
(zie
het
wetsvoorstel
houdende
het
Wetboek
van
strafprocesrecht, artikel 101). Dit kan alleen latere betwistingen desbetreffend, en dus vertraging van de procedure, vermijden. Het meest voorkomend geval: een zaak van vrijwillige slagen en verwondingen die ten gronde is vastgesteld en waar, ter zitting, het slachtoffer vergoeding voor blijvende gevolgen vordert, hoewel het dossier dit niet aantoont. In sommige gevallen tracht men reeds voordien dit na te gaan, maar er moet een praktische weg zijn om, eventueel schriftelijk, informatie in te winnen en een tegensprekelijk deskundigenonderzoek (in geval van betwisting) te organiseren, zonder nutteloos uitstel van vastgestelde zaken.
De algemene regels van toezicht op het verloop van het deskundigenonderzoek en de rol van actieve rechter in deze is voldoende toegelicht in een ander deel van het verslag. § 4. De plaats van het openbaar ministerie ter terechtzitting
Voor zover dit een essentieel element van perceptie van het verloop van het proces zou uitmaken (zie advies Hoge Raad voor de Justitie en stelling van de OVB) dienen in iedere rechtbank schikkingen getroffen om verkeerde indrukken weg te wissen (cfr. art. 768 Ger. W.). De minister van justitie, in antwoord op een parlementaire vraag, heeft bevestigd dat in deze de perceptie van onpartijdigheid van de rechter essentieel is87.
86
zie B. De Smet, R.W. 2001-2002, p. 307-308 Antwoord van de minister van justitie op een mondelinge vraag van de heer Maingain (nr. 2220) op 19 april 2004; zie ook arrest van het Hof van Cassatie van Frankrijk van 9 juli 2003 met commentaar in Dalloz, 2004, p. 22 ”Les conversations entre magistrats sont-elles susceptibles de mettre en péril le principe du contradictoire?” 87
108
§ 5. Afluisteren
De oorspronkelijke lijst van misdrijven die het afluisteren toelaten (artikel 90ter Sv) werd herhaaldelijk aangevuld; de modaliteiten werden aangepast (GSM). Een grondig onderzoek naar de toepasbaarheid van de wet dringt zich op (bepaalde onderzoeken worden opgestart onder kwalificatie van een misdrijf dat afluisteren toelaat en heeft uiteindelijk als resultaat misdrijven die niet in artikel 90ter Sv zijn opgesomd).
Het probleem van het beroepsgeheim van de advocaat in dit verband dient in overleg met de Ordes fundamenteel te worden onderzocht. § 6. Betwisting beperkt tot de strafmaat
Ingeval er geen betwisting is over de feiten, de verantwoordelijkheid of de kwalificatie en de discussie zich enkel toespitst op de strafmaat (en dit kan door een schriftelijke procedure worden vastgesteld): a) zou voor de raadkamer ineens over de strafmaat kunnen worden gepleit en beslist (de raadkamer kan toch reeds de opschorting bevelen); men kan zelfs overwegen in deze een hoger beroep te beperken of uit te sluiten (zeker wanneer een gunstmaatregel (opschorting) gevraagd en toegestaan werd) (zie tevens het wetsvoorstel houdende het Wetboek van strafprocesrecht, artikelen 227 en 238); b) is de zaak reeds verzonden of wordt er rechtstreeks gedagvaard kan men het debat beperken, of met het openbaar ministerie onderhandelen om het verval van strafvordering (art. 216bis Sv) te bekomen en door de rechtbank te horen acteren (zie hierna voor aanpassing van de modaliteiten van het verval). Worden gunstmaatregelen gevraagd en nadien gewijzigd, dan zou het hoger beroep voor een kamer van één raadsheer kunnen worden gebracht (zie ook § 12.).
Zulks onderstelt een regeling van de burgerlijke belangen of ten minste van een verbintenis op dat vlak. Het initiatief genomen in het gerechtelijk arrondissement Antwerpen moet voor het voetlicht worden gebracht: het project PRORELA voorziet in 109
een voorafgaande verwijzing van de betwisting over de burgerlijke belangen voor een “vrederechter – bemiddelaar” (diverse vrederechters zijn betrokken bij het project). Ingeval een bemiddelingsakkoord wordt bereikt, geeft de vrederechter daarvan kennis aan de procureur des Konings die op strafrechtelijk vlak de maatregelen neemt die hij nuttig acht (van sepot tot dagvaarding, het openbaar ministerie behoudt zijn beoordelingsbevoegdheid ter zake). § 7. Controle op het verloop van het gerechtelijk onderzoek door de Kamer van Inbeschuldigingstelling
De Kamer van Inbeschuldigingstelling moet in het kader van de artikelen 136 en 136bis Sv de mogelijkheid hebben om, (op vordering van het openbaar ministerie, op vraag van de inverdenkinggestelde of de burgerlijke partij) op tegenspraak, vast te stellen dat het onderzoek volledig is en de zaak onmiddellijk te verzenden. Het openbaar ministerie kan na een eerste onderzoek worden verzocht definitieve vorderingen te nemen teneinde te voorkomen dat de zaak voor de verwijzing naar de feitenrechter nogmaals wordt voorgelegd aan de raadkamer. § 8. Vrijwillige verschijning voor de politierechtbank
Artikel 147 Sv bepaalt het volgende: "partijen kunnen vrijwillig en op eenvoudige oproeping verschijnen zonder dat een dagvaarding nodig is". Een veralgemeende toepassing van deze regel voor de politierechtbank (in zake verkeersovertredingen) moet kunnen worden geïnstrumenteerd door de passende formulieren en een procedure die alle rechten van partijen vrijwaart.
De uitbreiding naar de procedure voor de correctionele rechtbank is reeds vervat in de oproeping bij proces-verbaal (artikel 216quater Sv). § 9. Uitbreiding van de bevoegdheid van de correctionele rechtbank
Artikel 179 Sv bepaalt de bevoegdheid van de correctionele rechtbank: “Onverminderd de bevoegdheid verleend aan andere rechtscolleges, nemen de rechtbanken van eerste aanleg, onder de naam van correctionele rechtbanken, 110
kennis van alle misdrijven waarvan de straf hoger is dan gevangenisstraf van zeven dagen en geldboete van vijfentwintig frank.”
Misdaden die gecorrectionaliseerd werden, worden verzonden naar de correctionele rechtbank.
Waarom dan niet de algemene bevoegdheid van de correctionele rechtbank uitbreiden tot misdaden, behalve diegene die krachtens de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden niet zouden kunnen gecorrectionaliseerd worden? Dit vermijdt ingewikkelde procedures ingeval de raadkamer geen verzachtende omstandigheden zou hebben voorzien voor één of andere onderdeel van de betichting.
Indien de tekst wordt aangepast kan de raadkamer nog steeds voor misdaden verzachtende omstandigheden voorzien, en kan men in overweging nemen dat, indien er geen verzachtende omstandigheden werden opgegeven, de correctionele rechtbank deze kan voorzien (of dat de grens van de strafmaat in deze dan niet zou worden aangehouden.) § 10. Modaliteiten van toepassing van de artikelen 216bis en 216quater Sv
Zoals hoger reeds aangehaald zou een kleine aanpassing van deze artikelen het voor de procureur des konings moeten mogelijk maken voor de raadkamer, bij de regeling van de rechtspleging: a) het verval van strafvordering onder bepaalde voorwaarden te vorderen; b) de procureur des konings door de raadkamer te zien machtigen de oproeping bij proces-verbaal toe te passen (het zittingsblad kan als PV gelden).
De voorgestelde wijziging kan gekoppeld worden aan een in een recent ontwerp van wet tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen met betrekking tot het strafrecht en de strafrechtspleging, teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken, voorziene wijziging inzake de procedure bedoeld in artikel 216quater Sv. opdat het eindvonnis of het tussenvonnis verplicht moet worden gewezen binnen een termijn van twee maanden. 111
Dit zijn kleine ingrepen die de procedure versnellen. § 11. De straffen
Er is reeds gewezen op de definitieve afschaffing van de doodstraf en de invoering van de alternatieve straffen. Op de ministerraad van 30-31 maart 2004 werd een kadernota goedgekeurd betreffende de betere strafuitvoering en het reglement over de problematiek van de geldboetes. De bedoeling is een systeem te verwezenlijken waarbij de uitgesproken straf daadwerkelijk moet worden toegepast en waar de gevangenisstraf enkel wordt uitgesproken in de gevallen van absolute noodzaak om de openbare veiligheid te waarborgen.
In deze optiek zal de problematiek van de strafboetes worden herzien en een betere inning verzekerd. De vervangende gevangenisstraf (die in vele gevallen toch niet wordt uitgevoerd en in andere gevallen soms de voorlopige invrijheidsstelling bemoeilijkt) moet worden afgeschaft; de uitgesproken geldboete, indien niet tijdig vereffend zal intresten genereren (zoals in belastingszaken en voor de inning van sociale bijdragen).
Wij onderstrepen eveneens het belang van het nieuwe Centraal Orgaan voor Inbeslagnemingen en Verbeurdverklaringen (Wet van 26 maart 2003, B.S. 2 mei 2003). § 12. Hoger beroep in strafzaken
De opmerkingen onder § 6, ”betwisting beperkt tot de strafmaat”, kunnen ook hier worden hernomen.
Veelvuldig wordt gesuggereerd dat, zoals in burgerlijke zaken, de beroepsakte ook in strafzaken zou worden gemotiveerd (zonder dat uitgeklaard is of het debat dan tot die motieven zou worden beperkt). Deze suggestie wordt overgenomen in “aanvullend akkoord-protocol inhoudend het invoeren van een grievenformulier in 112
strafzaken”88. Zou men in die geest een verlenging van de termijn van hoger beroep voorstellen, of deze behouden en een termijn voor het indienen van het grievenschrift bepalen? Nochtans dringen zich twee fundamentele opmerkingen op: -
dezelfde verplichting tot motiveren van het beroep zou ook door het openbaar ministerie schriftelijk moeten worden opgenomen;
-
de verdediging moet steeds het “laatste woord” hebben, en dus eventueel nog tot op de zitting haar argumentatie kunnen staven, uitbreiden of vervolledigen.
Indien deze essentiële voorwaarden moeten worden vervuld krijgt het grievenschrift in hoger beroep slechts een ”inleidend karakter” in het debat of de waarde van een eerste conclusie die echter binnen een bepaalde termijn zou moeten worden ingediend (en misschien het debat bespoedigen?). De rechter ten gronde zal bij een regeling van het uitwisselen van conclusies tussen verdediging en openbaar ministerie, onverminderd de debatten ter zitting en aanvullende conclusies, het dossier efficiënter kunnen voorbereiden.
Enkele punctuele suggesties: -
wanneer het vonnis wordt teniet gedaan wegens schending of niet hersteld verzuim van vormen, door de wet voorgeschreven op straffe van nietigheid (onverminderd de recente rechtspraak van het Hof van Cassatie op dit punt) beslist het hof van beroep over de zaak zelf (artikel 215 Sv): in zijn arrest van 16 mei 2001 89 besliste het Hof van Cassatie dat in dat geval de verdachte niet in kennis moet worden gesteld van het feit dat het hof van beroep de zaak tot zich trekt. Om alle nutteloze discussies te vermijden zou dit best uitgeklaard worden in een tekst (en naar ons gevoel zou die verwittiging wel moeten worden gegeven);
-
het Arbitragehof heeft in zijn arrest van 24 september 2003
90
beslist dat
indien artikel 211bis Sv zou vereisen dat het hof van beroep bij eenparigheid
88
Antwoord van de Minister van Justitie op een mondelinge vraag van de Heer Maingain (nr.2220) van 19 april 2004 ; Zie ook het arrest van het Franse Hof van Cassatie van 9 juli 2003 met noot in Dalloz, 2004, p.22, ”Les conversations entre magistrats sont-elles susceptibles de mettre en péril le principe du contradictoire?”; P. de le COURT en P. DHAEYER, Le ministère public à sa place, J.T. 2004, 529. 89
Cass.16 mei 2001, Pas. 2001/ 5-6, p.881 Cour d’arbitrage 24 septembre 2003, n°124/2003, Rev. dr. pén., mars 2004, p.385 ; Cour d’arbitrage Arbitragehof - Rapport 2003, p. 75 - Verslag 2003, 79. 90
113
zou moeten beslissen wanneer het een eerste vonnis van vrijspraak, en dus van onbevoegdheid m.b.t. de burgerlijke belangen, hervormt, en dit enkel na hoger beroep van de burgerlijke partij, deze lezing van dit artikel strijdig zou zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Een verduidelijking van de tekst zou tegemoet komen aan deze beslissing van het Arbitragehof; -
de afstand door het openbaar ministerie van zijn hoger beroep, wanneer dit een gevolg is van een hoger beroep van de burgerlijke partij en zelfs wanneer deze laatste geen vorderingen meer stelt ingevolge regeling, heeft geen gevolg vermits het hof van beroep gevat is
91
. Ten einde nutteloze debatten te
vermijden (ongeacht dat het openbaar ministerie nu minder automatisch het hoger beroep van een burgerlijke partij volgt), zou een wettelijke regeling in deze mogelijk moeten zijn, zonder afbreuk te doen aan de autonomie van de zetel; -
indien in hoger beroep enkel over burgerlijke belangen moet worden beslist, is het voor de hand liggend dat de debatten voor één raadsheer worden gevoerd, en kan men zich de vraag stellen of de aanwezigheid van het openbaar ministerie nog wel vereist is. Zelfs indien het verslag ter zitting niet meer vereist is, zou slechts uitzonderlijk de rechter in hoger beroep nog de feiten moeten analyseren om bedragen van schadeloosstelling te bepalen.
§ 13. Het beheer van de tijd van zitting
De ministerraad van 30-31 maart 2004 heeft kennis genomen van het verslag ”overbodige taken” die door magistraten worden uitgevoerd. Maar inzake beheer van de tijd van de zittingen moeten door overleg en aangepaste afspraken operationele regelingen kunnen worden getroffen: -
zoals in burgerlijke zaken zullen door een revalorisatie van het werk van de zittingsgriffier, door het checken van het dossier, nutteloze uitstellen ter zitting kunnen worden vermeden: het nazicht van de dagvaarding of oproeping, de adressen en de identiteit van partijen, en andere beletsels om de zaak aan te
91
Ook wanneer het openbaar ministerie afstand doet van hoger beroep tegen een beslissing van de raadkamer die de opschorting toestaat, blijft dit zonder gevolg op het verder verloop vermits inmiddels de Kamer van Inbeschuldigingstelling gevat werd (Cass. 2 mei 2001, Pas. 2001/5-6, p.758).
114
vatten; indien een zaak om die reden moet worden uitgesteld, kan in afspraak op korte termijn een andere zaak worden ingelast (bv. regeling burgerlijke belangen); -
de neerlegging van stukken en aanvullende conclusies: daarvoor moet de zaak niet nutteloos op een zitting worden opgeroepen; de neerlegging kan ter griffie (tijdig) gebeuren, waarvan akte door de griffie;
-
inzake het uitspreken van vonnissen en arresten: teveel mensen die begin van de zitting opgeroepen zijn moeten wachten (en kunnen geen regeling van hun tijd treffen): waarom deze lezing niet einde zitting programmeren (dit houdt ook verband met het overbrengen van gedetineerden);
-
de voorrang voor zaken met gedetineerden, eventueel met de noodzaak beroep te doen op tolken (wat dit laatste betreft dienen regelingen mogelijk te zijn in afspraak met de griffie van de Raadkamer en griffie van de Kamer van Inbeschuldigingstelling) zal een pragmatische regeling voor de andere zaken vereisen. De moderne communicatiemiddelen kunnen dit mogelijk maken;
-
de samenstelling van de kamers van het hof van beroep of rechtbank kan vooraf,
met
medewerking
van
de
griffier,
worden
gecheckt.
Onverenigbaarheden kunnen tijdig worden nagegaan, de noodzaak van aanvulling van de zetel (artikel 322 Ger. W.) moet niet op de zitting worden beslecht; -
de oproepingen voor raadkamer en Kamer van Inbeschuldigingstelling zullen op vaste uren, maar met pragmatische benadering gebeuren (nu worden teveel zaken opgeroepen op één bepaald uur en dit geeft natuurlijk effecten naar de verdere regeling van zaken op diezelfde zitting). De dagvaardingen voor de zittingen ten gronde moeten niet allen voor één bepaald uur (9uur) gebeuren maar dit veronderstelt een deontologische discipline van de balie, die niet op het laatste ogenblik, ter zitting, schikkingen wil afdwingen. Eens te meer dient de nadruk te worden gelegd op noodzakelijk overleg en communicatie.
§ 14. Betekeningen in strafzaken
Indien de betekening van een exploot niet aan de persoon of aan de woonplaats kan worden gedaan (bij gebreke van een woonplaats, aan de verblijfplaats) varieert de 115
wijze van betekening naargelang het gaat om een betekening in strafzaken (artikel 37 van het Gerechtelijk Wetboek) of in burgerlijke zaken (artikel 38 van het Gerechtelijk Wetboek), waarbij rekening wordt gehouden met de gevolgde procedure en niet met de aard van de belangen in het geding.
In strafzaken wordt de zaak in handen genomen door de politiediensten, waardoor de burger zich op zijn ongemak kan voelen, de administratieve werklast van de politiediensten, de instrumenterende gerechtsdeurwaarder en parket kan stijgen en zelfs het grondwettelijke beginsel van de gelijkheid van de burgers in het gedrang kan worden gebracht (Zie ook F. SNOECK, Wijze van betekenen in strafzaken is archaïsch, De juristenk rant, nr. 91, 9 juin 2004, blz. 2). 91, 9 juin 2004, p. 2).
Er zou kunnen worden voorgesteld de betekening in strafzaken af te stemmen op de betekening in burgerlijke zaken, zodat de naleving van de rechten van de verdediging zou worden verbeterd, de administratieve taken zouden worden verlicht en de controverse veroorzaakt door de nauwkeurige omschrijving van het toepassingsgebied van strafzaken en burgerlijke zaken zou worden geregeld.
De nadruk moet evenwel worden gelegd op een “goede praktijk” in strafzaken (Zie ter zake dit hoofdstuk, bladzijde 214) die erin bestaat dat de deurwaarder de geadresseerde uitnodigt in zijn kantoor en hem de akte die voor hem bestemd is overhandigt, waardoor de betekening aan de persoon wordt aangemoedigd en het klimaat waarin zulks gebeurt, wordt verbeterd.
Is het niet mogelijk in de wet te voorzien in een dergelijk stelsel in strafzaken of zelfs het algemeen toe te passen in burgerlijke zaken en in strafzaken?
Het zou leiden tot een aanzienlijke verbetering van de rechten van de verdediging, aangezien een aldus geperfectioneerd stelsel zou bestaan in de overhandiging van een afschrift van het exploot in het kantoor van de deurwaarder. Het zou bovendien een administratieve vereenvoudiging betekenen, want alle tussenpersonen worden afgeschaft.
116
Wat het tarief betreft is het thans niet raadzaam het tarief in burgerlijke zaken te veralgemenen en als dusdanig toe te passen op strafzaken. Ofwel wordt het tarief in strafzaken behouden, ofwel wordt het tarief “pro deo” toegepast op strafzaken, maar zulks vereist een analyse en een raming van de kosten. Zoals overigens is gesteld in het hoofdstuk over de rechtspleging moet vooraf grondig worden nagedacht over de aard, de inachtneming en de inhoud van de tarieven, alsmede over het tuchtstelsel voor de gerechtsdeurwaarder.
Opdat de subsidiaire betekening door overhandiging ten kantore van de gerechtsdeurwaarder performant zou zijn, moet worden gezorgd voor een uitstekende coördinatie tussen het parket en de gerechtsdeurwaarder zodat zij over een toereikende termijn zouden beschikken om de volledige betekening af te handelen gelet op de datum van de terechtzitting.
Bijgevolg wordt in strafzaken het volgende voorgesteld: bij gebreke van een betekening aan de persoon, aan de woonplaats of aan de verblijfplaats, bezorgt de gerechtsdeurwaarder aan de woonplaats, of bij gebreke van woonplaats, aan de verblijfplaats van de geadresseerde een oproeping waarin de geadresseerde of zijn gemachtigde in zijn kantoor worden uitgenodigd om een afschrift van het exploot af te halen, zodat de betekening geschiedt door de afhaling ervan. Voor het overige zou artikel 38 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing zijn ingeval de geadresseerde niet in een woonplaats of in een verblijfplaats kan worden opgeroepen. § 15. Getuigenissen
Er moet bij voorrang aandacht worden geschonken aan het thema van de betrouwbaarheid van de getuigenis, want het veroorzaakt inzonderheid in strafzaken problemen; het doel is de waarheid aan het licht te brengen. Deze bekommernis geldt des te meer in het geval van getuigenissen van kinderen. Vooreerst is er het probleem van de informatie over elementen die mnemonische fouten kunnen veroorzaken en meer in het algemeen de juistheid van de getuigenissen in het
117
gedrang kunnen brengen.92 Tezelfdertijd moeten de bekwaamheidscriteria van de specialist die met de justitie meewerkt worden bepaald (deskundigheid, zelfs samenwerking beroepskrachten en leken, zie supra “het herstel van het vertrouwen…”, Deel 2, §6b, p. 56).
92
Zie S. BREDART et M. VAN der LINDEN, « Souvenirs récupérés, souvenirs oubliés et faux souvenirs », Coll. Neuropsychologie, SOLAL, 2004. Neuropsychologie, SOLAL, 2004.
118
IV. HET BURGERLIJK PROCES BEVOEGDHEID § 1. Bepalen van het bedrag van de vordering
Artikel 557 van het Gerechtelijk Wetboek leidt soms tot ergerlijke vragen over de bevoegdheid (en over de aanleg, zie art. 618) wanneer er rekening moet worden gehouden met de vervallen intresten die in de inleidende akte worden gevraagd: de gerechtelijke intresten die door de tekst worden uitgesloten stemmen immers overeen met de intresten die vervallen vanaf de vordering.
Om een einde te maken aan deze moeilijkheden zou artikel 557 als volgt kunnen worden geformuleerd: « Wanneer het bedrag van de vordering de toekenningsbevoegdheid bepaalt, gaat het om het enige bedrag dat als kapitaal in de inleidende akte wordt gevraagd {met uitsluiting van alle aankleven} ». § 2. Bedrag van de aanleg
1.
Het probleem dat ontstaat uit het instellen van een tegenvordering van
tergende of roekeloze aard komt herhaaldelijk voor want de cumul voorzien in artikel 620 van het Gerechtelijk Wetboek kan misverstanden doen ontstaan.
a)
Moeten wij de regel omkeren en bepalen dat de ontvankelijkheid van het
hoger beroep wordt beoordeeld zonder verwijzing naar het bedrag van de hoofdvordering, maar met toepassing van de regel van artikel 621? (J. LAENENS, Het vernieuwd gerechtelijk recht, Kluwer, 1996, p. 73 en 74), maar de kans op misbruik is daarom nog niet uitgesloten (vergelijk met het gemengd systeem in het wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzake de bevoegdheid en de rechtspleging, Gedr. St. Kamer, 51 1252/001, art. 34)!
119
b)
Moeten wij beslissen dat de ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen het
vonnis gewezen met dergelijke tegenvordering afhangt van het bedrag van de hoofdvordering? Dergelijk systeem sluit elke kans op misbruiken uit, maar moeten wij niet vrezen dat de artikelen 10 en 11 van de Grondwet worden geschonden?
Wij moeten het debat aanvullen met een arrest van het Hof van cassatie van 8 januari 2004 (C. 01.0453.N): « Een samenvoeging van het bedrag van de hoofdvordering en het bedrag van de tegenvordering wegens roekeloze en tergende vordering, in de regel leidt tot een onderzoek van de zaak ten gronde in hoger beroep; dit echter belet niet dat de appelrechter, die ingevolge die samenvoeging over het hoger beroep van de partij die de tegenvordering had ingesteld uitspraak moet doen, mag beoordelen of de tegenvordering uitsluitend was ingegeven door de wil de regels van de aanleg te omzeilen en op grond van het aldus vervolgd onrechtmatig belang, het hoger beroep niet ontvankelijk kan verklaren ».
Misschien kan de vrees voor dergelijke sanctie volstaan als afschrikking, ongeacht de rol van een kamer die de beroepen moet filteren.
2.
Wij moeten deze problematiek aan een meer algemene en meer
fundamentele vraag koppelen: de beperkingen op de uitoefening van de rechtsmiddelen omwille van het bedrag van de aanleg.
In het hoofdstuk over de rechtsmiddelen worden precieze voorstellen betreffende het filteren van het hoger beroep opgenomen (§ 3). § 3. Territoriale bevoegdheid van de vrederechter
Het ideaal van een buurtjustitie kan beter worden bereikt indien de dwingende regels van bevoegdheid geldend voor alle geschillen, die onder de bevoegdheid van de vrederechter zouden vallen, in principe de woonplaats van de verweerder in aanmerking zouden nemen (er zijn uitzonderingen die steunen op artikel 627 of op artikel 628 van het Gerechtelijk Wetboek).
120
Een kwetsbare persoon of een persoon die niet vertrouwd is met de gerechtelijke procedures (« one-shot-player » versus « repeat player ») heeft niet echt toegang tot de justitie, behalve dan de mogelijkheid die hij krijgt om voor zijn « natuurlijke » rechter te verschijnen, dat wil zeggen de rechter het dichtst bij zijn woonplaats.
Los van het feit dat ze de uitdrukking kan zijn van een « forum shopping », leidt de huidige situatie tot het uitspreken van vele verstekvonnissen, wat tot bijkomende kosten van betekening leidt. Deze kunnen in een zekere mate worden vermeden indien alle voorwaarden worden gecreëerd om de organisatie van zittingen op tegenspraak te bevorderen.
Afgezien daarvan mogen we niet uit het oog verliezen dat de kantons zo werden hertekend dat de bevolking van elk kanton in grote mate dezelfde is; in deze logica is het vrij normaal dat elke vrederechter dossiers behandelt die betrekking hebben op de rechtzoekenden die in zijn kanton wonen, wat een factor voor de gelijke verdeling van de werklast is.
Dat is de reden waarom artikel 627 van het Gerechtelijk Wetboek zou kunnen worden aangevuld met een alinea dat zegt: « de vrederechter van de woonplaats van de verweerder is bevoegd in alle materies die onder zijn bevoegdheid vallen, behalve voor wat betreft de betwistingen die aan andere dwingende of exclusieve territoriale bevoegdheidsregels zijn onderworpen»93.
Variante: De voorgestelde dwingende territoriale bevoegdheidsregel zou enkel gelden in zoverre dat volgens de huidige regeling vredegerechten die zich buiten het arrondissement van de woonplaats van de verweerder bevinden bevoegd zouden zijn.
93
Vanaf heden worden de artikelen 31 en 33 § 1 W. 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument soms toegepast (J.P. Brussel, 1 september 2002, J.J.P., 2003, 372 en ref. cit).
121
Dergelijke oplossing, toepasbaar wanneer de schuldenaar in België woont op het ogenblik waarop de vordering wordt ingesteld94, dringt zich temeer op daar het de bedoeling is om de rol van de rechter van eerste aanleg te herwaarderen door de doeltreffendheid van het vonnis te verbeteren (veralgemening van de voorlopige uitvoering), door het verval van het verstekvonnis (art. 806) te schrappen, door de uitoefening van de gewone rechtsmiddelen te beperken, door het procedurele systeem van het gewone betalingsuitstel ten gunste van de debiteur te verbeteren en door de rechter toe te laten de betalingen op de intresten te boeken, zelfs indien het kapitaal niet volledig betaald is. § 4. Politierechtbank
Art. 601bis: De politierechtbank neemt kennis, ongeacht het bedrag, van alle vorderingen tot vergoeding van schade ontstaan uit een verkeersongeval, zelfs indien het zich heeft voorgedaan op een plaats die niet toegankelijk is voor het publiek.
Het
gaat
erom
deze
bevoegdheid
te
beperken
tot
de
gevolgen
van
verkeersongevallen en dit in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van cassatie (Cass., 20 oktober 1998, Pas., 447; Cass., 7 februari 2001, P.001655.F).
Op het vlak van de territoriale bevoegdheid vermelden wij een wetsontwerp tot invoering van een artikel 633bis in het Gerechtelijk Wetboek: « de vorderingen van artikel 601bis worden exclusief voor de rechter van de plaats van het ongeval gebracht». (Parl.Doc. Senaat, sess. 2001-2002, nr. 2-1004/2 en 3 – met inbegrip van het advies van de Raad van State over de overgangsbepalingen – Wetsontwerp houdende wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat betreft de territoriale
bevoegdheid
van
de
rechter
voor
bewarend
beslag
en
de
uitvoeringsmiddelen). Wij moeten ons achter dit ontwerp scharen omdat bepaalde rechtbanken overbelast zijn omwille van het feit dat ze territoriaal bevoegd worden op basis van de bedingen betreffende de keuze van het bevoegde rechtscollege, op basis 94
van
het
criterium
van
de
maatschappelijke
zetel
van
de
Indien de woonplaats van de verweerder zich in het buitenland bevindt of onbekend is, geldt het gemeen recht (zie meer bepaald het Reglement 44/2001; indien het geval zich voordoet art. 624 – 635 G.w. …).
122
verzekeringsmaatschappij. De verwijdering van de plaats van ongeval kan bovendien contraproductief zijn voor wat betreft de goede kennis van de plaats en de mogelijkheid om een bezoek ter plaatse te organiseren. § 5. Bevoegdheid van de arbeidsrechtbank
Sommige geschillen zorgen voor een abnormale stijging van de werklast bij de Raad van State, zodat de duur van de procedures buitensporig lang wordt. De vraag rijst dan ook of het vreemdelingenrecht niet naar de arbeidsrechtbank zou moeten worden overgeheveld. Het gaat om belangrijke geschillen en rechtspraak die nauw verbonden is met de materies die gewoonlijk door de arbeidsrechtbank worden behandeld
(maatschappelijke
bijstand,
binnenkort
ook
de
collectieve
schuldbemiddeling …). § 6. Bevoegdheid van de rechtbank van koophandel
De rechtbank van koophandel zou bevoegd kunnen zijn voor alle commerciële geschillen, ongeacht het bedrag van de vordering (het volstaat om artikel 573 aan te passen; cf. artikel 28 van het ontwerp Verwilghen, thans geformaliseerd in het voorstel Gedr. St. Kamer, 51 1252/001).
Rekening houdend met artikel 162, 13° van het Wetboek der registratie-, hypotheeken griffierechten dat akten en vonnissen betreffende procedures voor de vrederechters vrijstelt van de registratie wanneer het bedrag van de hoofdvordering niet hoger is dan het bedrag van de laatste aanleg, zou dit kunnen leiden tot een verzwaring van de gerechtelijke fiscaliteit betreffende de contentieuze rechtspraak die vroeger onder de algemene bevoegdheid van de vrederechter viel. § 7. Kortgedingen
Artikel 584, lid 1,
A.
« Onverminderd artikel 568, mag de voorzitter van de rechtbank van eerste
aanleg … ». 123
Het gaat erom de betwisting over de draagwijdte van de bevoegdheid van de burgerlijke kortgeding rechter te beslechten door op hem het beginsel van de uitbreiding van bevoegdheid, maar niet dat van de volheid van rechtsmacht, toe te passen. Met andere woorden, de verweerder die zou menen dat de voorzitter van de arbeidsrechtbank of de voorzitter van de rechtbank van koophandel bevoegd zou zijn krachtens artikel 584, lid 295, zou de bevoegdheid kunnen betwisten.
B.
Rekening houdend met de hoogdringendheid en om elk uitstel ten gevolge
van de regeling van een bevoegdheidsincident te vermijden, zou een rechtstreekse verwijzing van voorzitter naar voorzitter kunnen worden overwogen: wij inspireren ons hiervoor op artikel 6, lid 1, van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon (« Indien de territoriale onbevoegdheid van de vrederechter duidelijk is, verwijst deze de vordering binnen de vierentwintig uur na het indienen van het verzoekschrift, naar de bevoegde rechter »): indien duidelijk zou blijken dat een andere voorzitter van een rechtbank territoriaal of materieel bevoegd is, wordt de zaak rechtstreeks en onverwijld naar hem verwezen door de eerste magistraat bij wie de zaak aanhangig werd gemaakt. Artikel 662 is van toepassing.
C.
Het voorgaande heeft geen betrekking op het gebrek aan hoogdringendheid of
de situatie die, hoewel ze dringend is, een oplossing vraagt die de grenzen overschrijden van het voorlopige zoals deze worden begrepen. Gelet op dergelijke situaties en om het formalisme van een nieuwe vatting van de rechter ten gronde van hetzelfde rechtscollege te vermijden, kunnen wij een bepaling suggereren die als volgt geformuleerd is: « op verzoek van één van de partijen kan de voorzitter bij wie een zaak in kortgeding aanhangig wordt gemaakt, de zaak verwijzen naar een zitting waarvan hij de datum bepaalt, zodat hij een uitspraak ten gronde kan doen».
Dit mechanisme zou niet mogen worden gebruikt om aan de partijen een verwijzing op te dringen die niemand wil of met het doel te ontsnappen aan het indienen van de
95
De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg die in kortgeding zetelt, blijft bevoegd om kennis te nemen van de geschillen die ten gronde onder de politierechtbank ressorteren.
124
vordering ten gronde. Daarom moet de vraag uitgaan van een partij en behoudt de voorzitter zijn beoordelingsbevoegdheid96. § 8. Verwijzing na cassatie
Elke beslissing van het Hof van cassatie inzake de bevoegdheid zou de zaak automatisch naar het bevoegde rechtscollege moeten verwijzen en niet enkel wanneer het Hof uitspraak doet over een voorziening die tegen een beslissing van de arrondissementsrechtbank is gericht.
In de huidige stand van zijn constante rechtspraak is het immers zo dat wanneer het Hof van cassatie een vonnis van een arrondissementsrechtbank vernietigt omwille van de schending van een bevoegdheidsregel, het de zaak verwijst naar de bevoegde rechter die het aanduidt, maar niet wanneer het Hof een beslissing van een ander rechtscollege dan de arrondissementsrechtbank vernietigt omwille van de schending van een bevoegdheidsregel (zie ook Cass., 25 juni 1999, Bull. nr. 401 en Cass., 7 september 2000, Bull. nr. 452). In het laatste geval zal een rechtscollege ten gronde van hetzelfde niveau als het rechtscollege waarvan de beslissing werd vernietigd, uitspraak doen over de bevoegdheid door de zaak, indien nodig, naar een ander bevoegd verklaard rechtscollege te sturen. Dergelijke vertragingen zijn onverantwoord.
Het zou volstaan om artikel 660, lid 1, aan te passen om het Hof van Cassatie de mogelijkheid te bieden om de zaak in alle omstandigheden naar de bevoegde rechter te verwijzen: … elke beslissing inzake bevoegdheid,97 ongeacht het rechtscollege dat deze beslissing nam, verwijst de zaak in voorkomend geval naar de bevoegde rechter die het Hof aanwijst.
96
Zoals in het geval waarin een zaak van een rechtscollege naar een ander wordt verwezen in het kader van de regeling van een bevoegdheidsincident, zou dergelijke verwijzing geen aanleiding mogen geven tot de inning van een bijkomend registratierecht. Indien het de bedoeling is van de partijen om de regels van de aanleg te omzeilen, zou de rechter de mogelijkheid behouden om de verwijzing van de zaak te weigeren. 97 Met het gebruik van de termen « beslissing inzake bevoegdheid » en niet de termen « beslissing over de bevoegdheid » bedoelt men alle hypothesen, met inbegrip van deze waarin het gerecht van wie de beslissing het onderwerp van een voorziening vormt, wederrechtelijk weigerde uitspraak te doen over zijn bevoegdheid.
125
§ 9. Intrekking van artikel 1070 van het Gerechtelijk wetboek
Wij zien niet in waarom we een archaïsche en con traproductieve tekst in het Gerechtelijk wetboek zouden behouden: artikel 1070 Ger.W. « De rechtbank van eerste aanleg, en, in voorkomend geval, de rechtbank van koophandel die zitting houdt in tweede aanleg, beslist over de zaak zelf en daartegen staat hoger beroep open indien het geschil tot haar
bevoegdheid behoorde». Dat past niet in het
algemene mechanisme van de regeling van bevoegdheidsincidenten en in bepaalde gevallen biedt dit uiteindelijk drie graden van aanleg.
126
DE RECHTSPLEGING Om de werking van het gerechtelijke apparaat te versoepelen en te verbeteren moet de overbodige en soms dure starheid van de regels worden weggewerkt. Ter inleiding: waarschuwing
Sommige thema’s (de rol van de rechter – de onderzoeksmaatregelen – het vonnis – de rechtsmiddelen – de invordering van schulden) worden in onderscheiden hoofdstukken behandeld. § 1. Verjaringstuitende akte in een stadium vóór de eventuele inleiding van de vordering
« Het idee dat elk geschil voor het gerecht moet worden gebracht, is een verkeerd en duur idee. De dagvaarding is vaak de uitdrukking van een automatisme, een gebrek aan verbeelding, een luie ingesteldheid … In het belang van de rechtzoekende zelf moeten alle wegen die de dading, de verzoening of de bemiddeling bieden worden onderzocht » (G.CANIVET, La justice des années 2000 …, J.C.P., 2000, 7 en 8).
Bovendien worden vorderingen vaak niet ingediend om een beslissing te krijgen, maar wel met het oog op het stuitende effect van de verjaring die niet enkel de betekening van een dagvaarding, maar ook de inschrijving op de rol vereist98; met tot gevolg een nutteloze overlast voor de rechtsmacht, alsook kosten en prestaties die zouden kunnen worden vermeden.
Deze situatie vloeit voort uit artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek dat zegt: « een dagvaarding voor het gerecht, een bevel tot betaling of een beslag, betekend aan hem die men wil beletten de verjaring te verkrijgen, vormen burgerlijke stuiting ».
In bepaalde materies (sociaal recht, maritiem recht, transportrecht, burgerlijk recht, enz.) laten de korte verjaringstermijnen niet toe om in alle veiligheid een voorstel 98
Cass., 20 december 1991, Pas., 1992, I, 369; Cass., 9 december 1996, Pas., 1996, I, 1251.
127
voor minnelijke schikking te formuleren zonder vooraf ten bewarende titel een gerechtelijke rechtspleging in te stellen.
Om de kansen op een buitengerechtelijke regeling te vergroten, zou het nuttig zijn te bepalen dat met een aanmaning, op initiatief van een advocaat of van een gerechtsdeurwaarder, de verjaring wordt gestuit.
Het zou uitsluitend gaan om een stuitende (en dus niet schorsende) daad en dit voor ten hoogste één jaar: indien er binnen deze termijn geen minnelijke schikking werd gevonden, kan de dagvaarding vóór het einde van deze termijn ten gronde onvermijdelijk worden. Ingeval van minnelijke schikking, dat wil zeggen een dading in een dergelijk kader, moet de toekenning van de uitvoerende kracht aan het akkoord worden vergemakkelijkt, bijvoorbeeld onder de vorm van een exequatur – in navolging van de arbitrageprocedure – maar, rekening houdend met de contractuele dimensie zou het gaan om een beslissing die kan worden gelijkgesteld aan een vonnis betreffende een overeenkomst in de zin van artikel 1043 van het Gerechtelijk Wetboek. Concreet gezien zou een exequatur verkregen worden op basis van een eenzijdig verzoekschrift dat in naam van alle partijen wordt ondertekend door de advocaat die deze overeenkomst bevorderde, behalve indien het verzoekschrift door de twee partijen zelf wordt ondertekend. Wij vergelijken met artikel 17 van het wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek in verband met de bemiddelingartikel (Parl. St. Kamer, DOC 51 327/009) en met 1441-4 van de Franse Code de procédure civile: « de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, bij wie een partij in de dading de zaak bij verzoekschrift aanhangig maakte, verleent uitvoerende kracht aan de akte die hem wordt voorgelegd » (zie ook « de goede praktijken » Hoofdst. 1, Deel 1, § 1, C, ingeval van minnelijk afbetalingsplan, vastgelegd door een gerechtsdeurwaarder).
In de mate waarin dergelijke akte een voorafgaand onderzoek van de ernst van de in te dienen rechtspleging veronderstelt, lijkt het normaal om dit voor te behouden aan een professional die aansprakelijk kan worden gesteld indien hij een schadelijke handeling stelde.
128
Deontologisch gezien zou de advocaat een aanmaning die de verjaring stuit rechtstreeks moeten kunnen zenden naar de tegenpartij van zijn cliënt, zelfs wanneer deze een advocaat heeft. Het spreekt vanzelf dat hij een afschrift van deze brief aan zijn confrater zou overmaken.
Het formalisme van de aangetekende zending met ontvangstbewijs schijnt geschikt op voorwaarde dat de precieze gegevens van de bestemmeling vooraf worden gecontroleerd (terwijl de gerechtsdeurwaarders rechtstreeks toegang hebben tot het nationale register van natuurlijke personen, hebben de advocaten toegang via de OVB of de OBFG en iedereen is blijkbaar tevreden over dit systeem).
Onvermijdelijk rijst de vraag van de stuitende akte die verzonden werd voor afloop van de verjaringstermijn en ontvangen door de bestemmeling na afloop ervan. In het kader van de zogeheten theorie van « de dubbele datum », volstaat het dat de persoon die de verjaring wil stuiten, deze wens uitdrukt vóór afloop van de termijn. Het is met andere woorden niet nodig dat de wens van de interpellant voor afloop van deze termijn aansluit bij deze van de geïnterpelleerde, op voorwaarde natuurlijk dat deze laatste de informatie werkelijk ontvangt. § 2. De inleiding van de vordering.
A. Een brug tussen de mislukking van de poging tot verzoening en de inleiding van de vordering op tegenspraak.
« Bij mislukking van de poging tot verzoening wordt de rechtspleging vervolgd volgens de regels van het gemeen recht en wordt de zaak aanhangig gemaakt bij de rechter via vrijwillige verschijning,99 via dagvaarding of via verzoekschrift op tegenspraak. De lege ferenda wordt gesuggereerd dat de rechter de zaak, na de
99
In de huidige stand van de teksten kan de contentieuze rechtspleging enkel via vrijwillige verschijning worden ingeleid indien de partijen geen overeenkomst bereiken omdat deze wijze van inleiden het akkoord van de partijen vereist. Artikel 706 van het Gerechtelijk wetboek zou handig kunnen worden verbeterd in het kader van het wetsontwerp tot bepaling van enkele regels betreffende de aanpassing van het gerechtelijke privé-recht en van de strafrechtelijke rechtspleging aan de elektronische rechtspleging (in het kader hiervan vermeldt art. 23 van dit ontwerp de suggesties van V. LAMBERTS en L. GUINOTTE, Projet E-justice, Les modes d’introduction de l’instance et les moyens de communication entre les acteurs du monde judiciaire. Les significations et notifications d’actes de procédure, Act. Recht, 2003, p. 112 tot 124 en meer bepaald p. 124).
129
mislukking van een verzoening, met het oog op vonnis naar de rol kan verwijzen, zodra een partij deze maatregel vraagt. Zo zou het beginsel van de besparing op het niveau van de rechtspleging worden toegepast » (A. Fettweis, Manuel de procédure civile, 2de ed., Faculté de Droit de Liège, 1987, p. 162, Nr. 184).
Concreet gezien zou de partij ingeval van oproeping in verzoening worden ingelicht over deze mogelijke verwijzing van de zaak naar de rol bij mislukking van de verzoening met mogelijkheid om, onder de voorwaarden van artikel 803 of 804 van het Gerechtelijk Wetboek, indien hij niet opdaagt tijdens de tegensprekelijke fase, ten zijne laste een verstekvonnis te zien wijzen. Om de bestemmeling tijdens de verzoeningsfase zeker te kunnen bereiken, is het belangrijk om het verzoek tot oproeping in verzoening aan te vullen met een bewijs van woonst dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 1034quater van het Gerechtelijk Wetboek (zie ook bij betalingsbevel, art. 1340, lid 3, 2°).
B. Verzoekschrift op tegenspraak versus dagvaarding
*
Het proces zou meer en meer kunnen worden ingeruild voor een oplossing die
door de partijen wordt overeengekomen en zelfs indien de rechtspleging reeds werd ingeleid. De partijen zouden er meer voordeel bij kunnen hebben om in plaats van tegenstanders partners te worden in de toepassing van de rechtsplegingregels door bijvoorbeeld meer systematisch beroep te doen op de vrijwillige verschijning (art. 706 Ger.W., zie ook voetnoot 99; deze praktijk wordt steeds sterker aangemoedigd door de verzekeringsmaatschappijen).
Indien de partijen niet overeenkomen, is de algemene regel deze van het inleiden van de hoofdvordering door middel van een dagvaarding, behalve indien de wet daar speciaal van afwijkt (art. 700 en 1034bis Ger.W.).
Dit is niet de plaats om opnieuw de voordelen die de betekening van een exploot biedt inzake rechtszekerheid, doeltreffendheid en respect van de rechten van de verdediging uiteen te zetten en dit bij vergelijking met de onzekerheden waarmee de gerechtelijke mededeling via kennisgeving gepaard gaat. Er is meestal een 130
consensus op dit niveau, met die verduidelijking dat het principe sterk genuanceerd kan zijn.
Het is echter belangrijk te vermijden om enkel na te denken op een te algemeen en theoretisch niveau omdat het risico bestaat dat wij de eventuele kloof tussen de principes en de concrete realiteit over het hoofd zien. Wij mogen de kostprijs van een dagvaarding inderdaad niet uit het oog verliezen.100 101
De inflatie in de brede zin van de last van de gerechtskosten kan heel slecht
worden ervaren door de partij die tot de kosten wordt veroordeeld in overeenstemming met artikel 1017 van het Gerechtelijk Wetboek. « Welk beeld van een « eerlijke» justitie kunnen de mensen die in armoede leven, hebben in dergelijke situatie? » (opmerking van een magistraat).
100
Zo verduidelijkt een magistraat inzake ziekenhuisgeschillen, « dat een schuld van 10 € na vonnis is opgelopen tot een bedrag van 250 € door: - een minimale vergoeding van 25 € die voorzien wordt in de algemene voorwaarden die op de opnameverzoeken van de ziekenhuizen worden vermeld; - de kosten voor ingebrekestelling door de gerechtsdeurwaarder die systematisch een « opzoeking » uitvoert, aangerekend tegen het wettelijke tarief van het koninklijk besluit van 30 november 1976; - de kosten voor de dagvaarding die nog hoger zijn wanneer er rechtzoekenden uit een ander arrondissement moeten worden gedagvaard; - de rechtsplegingvergoeding ». We moeten niet enkel de kostprijs van de interventie van de gerechtsdeurwaarder in aanmerking nemen, maar ook het strafbeding en de rechtsplegingvergoeding. 101 Een andere illustratie van de dagelijkse praktijk kan worden voorgesteld op het vlak van de « rolkosten ». Een gerechtsdeurwaarder die bijvoorbeeld belast is met de invordering van de bijdragen voor de sociale zekerheid, voegt niet zelden het of de rekeningafschrift(en) aan zijn exploten toe, terwijl het volstaat om deze elementen op te nemen in de dagvaarding die moet voldoen aan de eisen van artikel 702 3° van het Gerechtelijk wetboek dat zegt « op straffe van nietigheid bevat het exploot van de dagvaarding … het onderwerp en de korte samenvatting van de middelen van de vordering ». Met andere woorden, om regelmatig te zijn en de bestemmeling geldig in te lichten, moet de dagvaarding dit gegeven bevatten dat door het wettelijke forfait wordt gedekt. In de praktijk wordt dergelijk procédé echter gebruikt om de kostprijs van de dagvaarding te verhogen via de toevoeging van « de kosten per rol », wat niet overeenstemt met de verwachtingen van artikel 15 1° van het koninklijk besluit van 30 november 1976 tot vaststelling van het tarief voor akten van gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en handelszaken. Deze praktijk is een miskenning van de draagwijdte van het wettelijke forfait en realiseert een ongerechtvaardigde winst die zou moeten worden betaald door de schuldenaar die tot de kosten wordt veroordeeld. Het gaat hier niet om een kleinigheid, in die zin dat heel veel rechtsplegingen op deze manier worden ingeleid. Er is hier ongerechtvaardigde verrijking van de rechtspleging die zeker gestraft kan worden door de hoven en rechtbanken (plus art. 1382 B.w. en 866 G.W.), maar we moeten vaststellen dat de uitgaven niet systematisch worden gecontroleerd door een zekere ondoorzichtigheid van de tarieven en van zijn toepassingen die oneindig verschillen van deurwaarder tot deurwaarder. Indien dergelijke controle wordt uitgevoerd, wordt terecht beslist dat « een rekeninguittreksel in bijlage bij het gerechtsdeurwaarderexploot geen rol vormt in de zin van artikel 15 1° van het koninklijk besluit van 30 november 1976 tot vaststelling van het tarief voor akten van gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en handelszaken. Indien zou worden beweerd dat dergelijk rekeninguittreksel, als bijlage toegevoegd aan de dagvaarding, bestemd is om te voldoen aan artikel 702 3° van het Gerechtelijk wetboek, dan zou het volwaardig deel uitmaken van de dagvaarding die door het wettelijk forfait wordt gedekt» (A.H. Bergen, 20 maart 2000, RG Nr. 1245; zie ook A.H. Luik, 29 juni 1987, J.T.T., 1988, p. 8; A.H. Bergen, 12 februari 2003, RG Nr. 1246).
131
Het is echter belangrijk om te wijzen op artikel 1017, lid 2, van het Gerechtelijk Wetboek dat bepaalt: « Behalve wanneer het geding roekeloos of tergend is, wordt de overheid of de instelling, belast met het toepassen van de wetten en verordeningen bedoeld in de artikelen 580 1° tot 17°, 581 en 582 1° en 2° ter zake van vorderingen ingesteld door of tegen de gerechtigden, steeds in de kosten verwezen ». Dit principe zou de lege ferenda kunnen worden uitgebreid tot andere betwistingen zoals deze van de inning van hospitalisatiekosten of energiefacturen… (zie § 10).
Het debat heeft uiteindelijk minder betrekking op de systematische tegenstelling tussen het verzoekschrift op tegenspraak en de dagvaarding, dan op de concrete modaliteiten van de toepassing ervan. Hoewel algemeen gezien de dagvaarding ontegensprekelijk de zekerste en meest efficiënte weg blijft, kunnen sommige situaties het gebruik van het verzoekschrift op tegenspraak verantwoorden. Wij moeten daar meer aandacht aan besteden omdat de eerste aanleg zou moeten worden geherwaardeerd en de rechtsmiddelen minder toegankelijk zouden moeten worden, Het is dus belangrijk dat wij ons ook vragen stellen over de impact van de gerechtelijke fiscaliteit en, dus zo lijkt het, om het tarief te herzien van de akten die de gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en handelszaken102 stellen. Gelijktijdig moeten wij toezien op de transparantie en de strikte naleving van het tarief, wat eveneens een hervorming van het tuchtstatuut103 van de gerechtsdeurwaarder betekent. Het is belangrijk om te verduidelijken dat beide pistes door de meeste gerechtsdeurwaarders zelf werden voorgesteld en dat ze verstandig kunnen worden uitgediept met hun vertegenwoordigers. Er zouden bovendien maatregelen kunnen worden getroffen om de betekeningen aan de persoon zoveel mogelijk te bevorderen.104
102
Het zou in dit opzicht buitengewoon interessant zijn om een vergelijkende studie te maken van de kostprijs van de inleiding van een zaak in de Europese ruimte. Deze reflectie is trouwens actueel in het kader van de toepassing van de Verordening (EG) Nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende de betekening en de kennisgeving in de Lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke akten in burgerlijke en handelszaken. 103 Het is niet enkel belangrijk om op disciplinaire vlak over een goed normatief geheel te beschikken, maar vooral om toe te kijken op de daadwerkelijke toepassing van deze regels, meer bepaald bij niet-naleving van de regels die gelden op het tarief in de brede zin (rechtsplegingvergoeding, tarief van de gerechtsdeurwaarders …). 104 We komen hierop terug in « De goede praktijken ».
132
Het is belangrijk om de kostprijs van de rechtspleging te beheersen en niet enkel het standpunt van de professionals te horen – de kans op (zelfs onvrijwillige) onderwerping aan het corporatisme is nooit uitgesloten – maar ook de gebruikers te raadplegen. De kritiek op een lichte procedure is soms terecht, maar vaak overdreven. Wanneer de vorm van de rechtspleging de grondslag niet langer wegdrukt, kan men geneigd zijn om dat wat een verbetering is, aan te klagen als een gebrek en dat wat beroepsschade is, aan te klagen als een aanslag op de vrijheden. In de ogen van de auteurs van huidig verslag moet in alle omstandigheden voorrang worden verleend aan de rechtzoekende.
*
Elke akte van rechtsingang zou de bestemmeling duidelijk moeten inlichten
over de gevolgen van een verstek – in een systeem waarin het verzet zeldzamer wordt (zie “De rechtsmiddelen”) – en over de doeltreffendheid van het vonnis dat kan worden geveld (voorlopige tenuitvoerlegging, zie “Het vonnis”).
C. De vorderingen van collectief belang
« De sociale en economische realiteiten van vandaag schijnen, hetzij langs wetgevende weg, hetzij langs de rechtspraak, een evolutie van het positieve recht aan te bevelen dat gunstig is voor de gerechtelijke actie van groeperingen die werden opgericht om bepaalde collectieve belangen te verdedigen » (A. Fettweis, Manuel de procédure civile, Luik, 1987, p. 43). Sinds de publicatie van dit werk week de wetgever door bijzondere wetten steeds meer af van artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek.105 Het principe zou moeten zijn dat de rechtspersoon een actierecht heeft om de vergoeding te krijgen van de schade die al zijn leden hebben ondervonden of die wordt aangebracht aan het doel dat de rechtspersoon moet verdedigen conform zijn oprichting (voor een voorstel van dit type dat op een diepgaande studie van de rechtspraak van het Hof van Cassatie, de Raad van State en het Arbitragehof steunt, met nadruk op het belang van dergelijke regel om de
105
Zie ook G. de LEVAL, Eléments de procédure civile, Larcier, 2003, p. 19 tot 21; over de draagwijdte van de rechtspraak van het Hof van cassatie, zie ook het jaarverslag van het Hof van cassatie van België, 1997-1998, p. 40 tot 42.
133
toegang tot justitie voor de minst begunstigde personen te bevorderen106, verwijzen wij naar het wetsvoorstel van 3 december 2003 tot aanvulling van artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 3 van de inleiding van het Wetboek van Strafvordering voor de invoering van een actie van collectief belang ten gunste van de verenigingen, Kamer, 2003-2004, Doc 51 0528; ook een wetsvoorstel ingediend op 28 juli 2003 tot invoeging in het Gerechtelijk Wetboek van een bepaling betreffende het actierecht van de consumentenorganisaties (Doc 51 0124/001)107). § 3. De nietigheden
A. Procedurele nietigheid en verlies van het stuitend effect van de verjaring – Ambt van de rechter en middel van verjaring
*
Terwijl artikel 2246 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt: « Ook de dagvaarding
voor een onbevoegde rechter, stuit de verjaring », voorziet artikel 2247 van hetzelfde wetboek daarentegen « indien de dagvaarding nietig is uit hoofde van een gebrek in de vorm … wordt de stuiting voor niet bestaande gehouden ».
« Samen met DE PAGE betreuren wij het feit dat de akte van rechtsingang die nietig is in de vorm, niet tot de stuiting van de verjaring leidt, terwijl dat wel het geval is wanneer de zaak aanhangig wordt gemaakt bij een onbevoegde rechter (art. 2246 B.W.). Waar is het verschil, vermits het stuitende effect van de dagvaarding voor het gerecht vandaag afhangt van de veruiterlijking van de wil die deze akte impliceert, eerder dan van de vormen die deze aanneemt?
De dagvaarding – of het
verzoekschrift – die nietig wordt verklaard in de zin van artikel 860 van het Gerechtelijk Wetboek, verandert niets aan de uitdrukking van de wil van zijn auteur, evenmin wanneer deze voor een onbevoegde rechter wordt gebracht. In een context die de vermenigvuldiging van de korte verjaringstermijnen en de gerechtelijke 106
V. GILLET, L. MISSON et J.P. JACQUES, L’action d’intérêt collectif in Cahiers de déontologie, Ordre des barreaux ; et de Verviers, 2004, p. 31 en v. en meer bepaald p. 47; J.P. BUYLE, Actions collectives: un défi à la déontologie, zelfde boek, p. 59 en 60. Adde. B. HANOTIAU, Faut-il ouvrir le for arbitral aux actions collectives ? in DE LEGE FERENDA, Réflexions sur le droit désirable en l’honneur du professeur Alain HIRSCH, Ed. SLATKINE, Genève 2004, p.87 e. v.. 107 De draagwijdte van deze twee voorstellen wordt uitstekend samengevat en besproken door J.P. BUYLE, o.c., p. 88 tot 93, meer bepaald p. 92 en 93; plus de suggestie als afsluiting van het verslag van V. GILLET, L. MISSION en J.P. JACQUES, p. 54.
134
achterstand combineert, kan de onzekerheid die deze regel oproept, bijzonder pervers zijn, wetende dat de rechter vaak na lange jaren rechtspleging – en dus na het vervallen van de verjaring – ambtshalve en in voorkomend geval bij verrassing (art. 862 Ger.W.), de akte van rechtsingang nietig verklaart ».
108
Afgezien daarvan
bepaalt artikel 40, lid 3, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken in deze materie: « De akten, nietig verklaard wegens overtreding van deze wet, stuiten de verjaring alsmede de termijnen van rechtspleging vastgelegd op straffe van verval ».
*
Wij mogen ons trouwens afvragen of artikel 2223 van het Burgerlijk wetboek
volgens hetwelk « de rechter het middel van verjaring niet ambtshalve mag toepassen » wel aangepast is aan de huidige concepten met betreking tot het ambt van de rechter inzake de vastlegging van de juridische norm die geldt voor het geschil dat aan hem wordt voorgelegd (plus P.Y. GAUTIER, L’influence de la doctrine sur la jurisprudence, Dalloz, 2003, p. 2843, nr. 16, voor wie « deze tekst indien hij niet wordt ingetrokken niet meer zou mogen worden toegepast; ofwel strijdig moet worden verklaard met artikel 6 van het Europese Verdrag van de rechten van de mens omdat hij niet overeenstemt met de verhouding van de rechter tot de pleiters, alsook met het herstel van het evenwicht onder hen, namelijk in de verhoudingen professionals-consumenten »). De toepassing – zo nodig ambtshalve – van de oplossing die het recht beveelt, behoort tot de fundamentele waarborgen voor een billijk proces (J.F. van DROOGHENBROECK, Cassatie en rechtsmacht, L.G.D.J. Bruylant 2004, p.453 nr 538 ; zie infra « De actieve rechter » § 2).
B. De dekking van de nietigheden
Het formalisme moet op meer functionele dan formele wijze worden beredeneerd op basis van criteria inzake proportionaliteit, nut, finaliteit van de akte en leesbaarheid van de boodschap. De algemene tendens is om voorrang te verlenen aan het herstel boven de vernietiging van de akte (de nietigheid wordt uitzonderlijk), wat overeenstemt met het principe van de besparing op het niveau van rechtspleging. De 108
J.F. van DROOGHENBROECK, La prescription libératoire: paradigme ou paradoxe de la sécurité juridique ?, J.T., 2004, p. 337. Plus infra § 4.
135
burger begrijpt bovendien soms moeilijk dat het materiële recht niet kan worden geconcretiseerd om zuiver procedurele redenen.
In dit opzicht realiseren de artikelen 860 tot 867 van het Gerechtelijk Wetboek een opmerkelijk evenwichtig geheel, behalve dat de exacte draagwijdte van artikel 867 van het Gerechtelijk Wetboek (opeenvolgend gewijzigd door artikel 38 van de wet van 8 augustus 1992 en artikel 2 van de wet van 23 november 1998) de kwestie open laat van de dekking van de niet-naleving van een verkorte termijn die voorzien is op straffe van nietigheid ( bijvoorbeeld de artt. 716, 1060, 1561, 1582, 1587 en 1622 G.W.) en zelfs van verval wanneer het niet gaat om de uitoefening van een voorziening van verhaal (voorbeeld art. 1334 Ger.W. inzake respijttermijnen). Moeten wij de niet-toepassing van de artikel 867 van het Gerechtelijk Wetboek109 in de hypothese bedoeld in artikel 865 van het Gerechtelijk Wetboek niet beperken tot de niet-naleving van een termijn (dat wil zeggen de termijnen die voorzien zijn om een voorziening in te stellen) zodat het zou volstaan om in artikel 865 te bepalen: « de regels van de artikelen 864 en 867 gelden niet voor het verval voorzien in artikel 860 lid 2 », terwijl artikel 867 van het Gerechtelijk Wetboek zou kunnen bepalen: « het weglaten of de onregelmatigheid van de vorm van een akte, inclusief de nietnaleving van de termijnen of de vermelding van een formaliteit … ».
Het is opmerkelijk dat dit streven om de sanctie van de nietigheid te besparen en deze slechts onder uiterst strikte voorwaarden uit te spreken, steeds sterker te merken is in de rechtspraak van het Hof van Cassatie.110
109
Zie ook Burg. Brussel, k. s., 21 juni 2000, P. en B./R.D.J.P., 2001, p. 31;H. BOULARBAH, Le nouvel article 867 du Code Judiciaire, J.T. ? 1999, p. 321 tot 324 en A. DEBRULE, Le nouvel article 867 du Code Judiciaire, J.J.P., 1999, p. 328 tot 331 110 Zie ook Cass., 7 juni 2001, J.T., 2001, p. 1278; Cass., 19 april 2002, J.L.M.B., 2003, p. 1000; plus in de recente rechtspraak van het Hof van cassatie in strafzaken M. SCHUERMANS, Cassatie wil af van « terreur van procedure » van 12 mei 2004, Nr. 81, p. 1 en 6 en verwijzing naar de arresten van het Hof van cassatie van 14 oktober 2003 en van 23 maart 2004. Plus de door de commissie Franchimont voorgestelde algemene theorie van de nietigheid, artt. 7 tot 10 van het wetsvoorstel houdende het Wetboek van strafprocesrecht (Gedr. St. Kamer 2002-2003, 51 2043/1, Gedr. St. Senaat 2003-2004, 3-450/1, advies van de Hoge Raad voor de Justitie, 23 juni 2004, nr. II, 3).
136
§ 4. De weglating van de algemene rol
*
Artikel 730 § 2 a van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt: « Elk jaar wordt,
binnen de eerste vijftien dagen van de maand december, door de voorzitters van de hoven en de rechtbanken een oproeping gehouden van alle zaken die sinds meer dan drie jaar op de rol zijn ingeschreven en waarvan de debatten geen aanvang hebben genomen of die sinds meer dan drie jaar niet zijn voortgezet. De lijst van de aldus opgeroepen zaken, wordt een maand tevoren aangeplakt aan de deur van de zittingszaal of ter inzage van de partijen en hun advocaten, neergelegd ter griffie. » (lid 1). « Alle zaken waarvoor geen verzoek tot handhaving op de algemene rol is gedaan, worden ambtshalve weggelaten. Dit wordt vermeld op het zittingsblad » (lid 2). « Een zaak die van de algemene rol werd weggelaten, kan terug ingeschreven worden op verzoek van de meest gerede partij » (lid 3).
In de versie van de wet van 3 augustus 1992 werden de twee laatste leden als volgt geformuleerd: « Alle zaken waarvoor geen verzoek tot handhaving op de algemene rol wordt gedaan, worden ambtshalve geschrapt ». « Een zaak die van de algemene rol geschrapt is, kan enkel terug ingeschreven worden door een nieuwe dagvaarding, behoudens het recht van de partijen om vrijwillig te verschijnen ». Het is een korte wet van 25 november 1993 die het bewuste artikel zijn huidige inhoud heeft gegeven omdat de balie vreesde dat de aansprakelijkheid van zijn leden abnormaal zou worden verzwaard in de mate waarin een zaak die wordt geschrapt bij afwezigheid van een verzoek tot handhaving op de algemene rol, niet opnieuw zou kunnen worden ingeschreven omdat de zaak verjaard zou zijn (eerste aanleg) of omdat het verhaal onontvankelijk zou geworden zijn omwille van de afloop van de termijn voor de formalisering ervan.
Wij wijzen op het feit dat de vrees betreffende het verlies van het voordeel van de stuiting van de verjaring niet gerechtvaardigd schijnt te zijn omdat de stuiting van de verjaring in burgerlijke zaken een verlengd effect heeft tijdens de duur van het proces zodat er bij schrapping een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen, onverminderd de voordelen die kunnen voortvloeien uit de betekening van een dagvaarding die de verjaring stuit (supra § 1). Het is waar dat het probleem blijft bestaan betreffende de 137
uitoefening van een verhaal binnen de wettelijke termijn wanneer er een voorafgaande betekening was en de zaak nadien wordt geschrapt.
In deze context is het systeem van de weglating van de rol verantwoord, maar om van een extreem zwaar en weinig nuttig formalisme af te stappen, volstaat het een automatische weglating te voorzien in artikel 730, § 2, zonder aanplakking van een lijst of neerlegging ervan ter griffie. Deze ambtshalve weglating zou enkel vermeld worden in het dossier, zodat de partijen die de rechtspleging opnieuw willen activeren, de zaak opnieuw op de algemene rol moeten inschrijven en dan een recht moeten betalen.
De zaken die in dergelijke omstandigheden van de algemene rol worden weggelaten, worden niet in aanmerking genomen bij de evaluatie van de gerechtelijke achterstand.
Dit systeem zou ook gelden voor de rol van de verzoekschriften en in kortgeding.
Reglementen eigen aan de balie zouden de advocaten moeten verplichten om de hoven en rechtbanken in te lichten over een afgesloten dading of elke handeling die het geschil beëindigt.
*
De rechter kan trouwens abnormaal machteloos zijn ten aanzien van de
houding van partijen die een zaak op het laatste ogenblik zonder geldige reden afzeggen. Waarom zouden wij artikel 730, b), lid 1, niet aanvullen met de woorden « of van de algemene rol » zodat de zaak bij niet ernstig gemotiveerd uitstel enkel opnieuw op de rol kan worden geplaatst bij betaling van een nieuw recht voor inschrijving op de rol?
Wij kunnen een variante voorstellen en opnemen onder de « goede praktijken »: bij toepassing van artikel 730, § 2, b), lid 1, (huidige versie) wordt de stafhouder van de orde waartoe de advocaat behoort, ingelicht over de weglating van de zittingsrol
138
omwille van een abnormale vertraging in het onderzoek van de zaak of een ander uitstel dat de partijen zonder geldige reden aanvragen. 111
Het is bovendien belangrijk om ook aandacht te besteden aan het uitstel van vastgestelde zaken112 op initiatief van de zetel. Het gaat op dit niveau om de aansprakelijkheid van de korpschef. § 5. De instaatstelling van de zaken en de conclusies
A)
Op de Ministerraad « Justitie – Binnenlandse Zaken » van 30 en 31 maart
2004, werd een kadernota betreffende de versoepeling van de instaatstelling van burgerlijke zaken en de organisatie van een rechtsplegingkalender in hoofdlijnen goedgekeurd.
Het gaat om:
-
de vereenvoudiging en de veralgemening van de instaatstelling op basis van
artikel 747, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek;
-
de modaliteiten voor de neerlegging en de communicatie van de conclusies;
-
het promoten van de actieve rol van de rechter door hem toe te laten om vóór
de zitting over het dossier van de stukken van de partijen te beschikken om op de zitting een echt interactief debat te kunnen ontwikkelen;
-
het verzekeren van een echte rechterlijke instaatstelling waarop alle gebreken
van de rechtspleging kunnen worden weggewerkt;
-
de versoepeling van het stelsel van artikel 748 van het Gerechtelijk Wetboek;
-
de herwaardering van de rechtspleging met beknopte debatten113;
111
Dit impliceert dat een reële opvolging op disciplinair vlak wordt verzekerd en dat er regelmatig overleg wordt gepleegd tussen de korpschef en de stafhouder. 112 Soms met overdreven lange pleidooien.
139
-
het aanmoedigen en versoepelen van de schriftelijke rechtspleging;
-
het intrekken van de artikelen 751 en 753 van het Gerechtelijk wetboek;
-
het beperken van het aantal conclusies en het verplicht maken van de
redactie van syntheseconclusies;
-
het verzekeren aan de rechtzoekende de termijnen voor beraad die in het
Gerechtelijk wetboek staan;
-
het bestraffen van het misbruik van de rechtspleging via het veralgemenen
van het systeem van artikel 1072bis van het Gerechtelijk Wetboek inzake beroep.
Dit indrukwekkende geheel van maatregelen vloeit in grote mate voort uit de suggesties die werden gemaakt in het kader van de justitiedialogen. Het is gerechtvaardigd om deze hier te vermelden en in bijlage over te nemen.114
B)
Op dit niveau beperken we ons tot de formulering van enkele bedenkingen
betreffende de conclusies: de vorm van de conclusies, hun inhoud en de syntheseconclusies.
Het samenvatten van de informatie voor de rechter is in het algemeen belangrijk omdat deze kan bedolven worden onder een stroom geschriften die de partijen uitwisselen.
« In heel wat processen raken de magistraten meer en meer bedolven onder een reeks conclusies, eerste aanvullende conclusies, tweede aanvullende conclusies,
113
De in de huidige tekst geboden middelen (art. 735) worden onvoldoende aangewend. Bovendien moet in geval van een geschil dat behoort tot de categorie van korte debatten, op dat geschil dezelfde versnelde procedurebehandeling worden toegepast zelfs indien het onsplitsbaar is. In de akte van rechtsingang moet in dat geval duidelijk “kleur worden bekend”. 114
De Hoge Raad voor de Justitie, de Orde van Vlaamse Balies en de ‘Ordre des Barreaux francophones et germanophone’ deelden hun advies over de inhoud van deze « kadernota » mee. Deze adviezen zijn als bijlage bij dit deel opgenomen.
140
enz. waarvan de inhoud vaak bestaat uit herhalingen of verwijzingen naar vorige conclusies. De rechter die verplicht is om een antwoord te geven op alle middelen die in de verschillende reeksen conclusies worden vermeld, moet een zorgvuldige « compilatie » realiseren, wat heel veel tijd in beslag neemt» (uiteenzettingen in het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 747 van het Gerechtelijk Wetboek teneinde het begrip syntheseconclusies erin op te nemen, Kamer, 2003, Doc 51 0097).
Het is dus belangrijk om « het werk van de rechter enigszins te verlichten zonder afbreuk te doen aan de rechterlijke functie, wel in tegendeel » (wetsvoorstel tot precisering van de motiveringsplicht van de rechter, Parl.Doc. zittingsperiode 1999, Nr. 39/1).
Kortom, het is belangrijk om de taak van de rechter te vergemakkelijken, zonder deze te verlichten of te beperken, wat enkel kan bijdragen tot een « efficiëntere procesgang » (ibidem).
Magistraten benadrukken herhaaldelijk en tijdens de justitiedialogen werd dit bevestigd, dat de « dictafonische » literatuur van de advocaten115 een van de grootste oorzaken is van de gerechtelijke achterstand: het spreekt vanzelf dat er veel tijd nodig is om op meerdere reeksen conclusies van een soms buitensporige lengte te reageren (De aan de Senaat op 20 april 2004 voorgestelde activiteitenverslagen 2003 van de hoven van beroep zijn in dat opzicht bijzonder leerzaam, zie Gedr. St. Senaat 2003-2004, 3-454/1 tot 4).
In dit perspectief kunnen wij drie maatregelen overwegen: a.
de gestandaardiseerde vorm van de conclusies
De conclusies moeten leesbaar zijn en worden voorgesteld op basis van een identiek model. Klassiek wordt verduidelijkt dat de conclusies de vorm van een vonnis aannemen; in deze omstandigheid is het dus belangrijk om de structuur van
115
We mogen niet vergeten dat de overdaad en de complexiteit van de normen in een « reticulaire » context de taak van de concluant niet vergemakkelijken!
141
de conclusies te blijven afstemmen op deze van de vonnissen. Wij mogen in deze van de rechter geen inspanning verwachten die wij niet aan de advocaat vragen. Ook in dit opzicht zouden precieze deontologische regels de zaken kunnen vergemakkelijken. b.
de inhoud van de conclusies
De rechtsplegingakte met de schriftelijke uiteenzetting van de middelen en de aanspraken van de partijen worden conclusies genoemd, waarop de rechter moet antwoorden in overeenstemming met artikel 149 van de Grondwet. Met andere woorden, deze akte bevat, naast de precieze identificatie van het geschil:
-
de middelen, dat wil zeggen de beknopte uiteenzetting van de feiten en de
juridische redenering ter ondersteuning van de aanspraken;
-
het beschikkende gedeelte, dat wil zeggen de complete samenvatting van de
aanspraken van de concluant.
Om de taak van de rechter niet te bemoeilijken: hij moet elke onzekerheid vermijden in de lezing van de geschriften van de partijen, dus is het belangrijk om verwijzingen en referenties naar andere conclusies die voordien in een andere zaak of een andere aanleg werden genomen, te verbieden.
Daarom en op inspiratie van hoger vermeld wetsvoorstel van 4 augustus 1999 tot verduidelijking van de motiveringsplicht van de rechter en van artikel 753 lid 1 van de Franse Code de procédure civile zou kunnen worden gesuggereerd om artikel 744 van het Gerechtelijk Wetboek aan te vullen met een lid 2 dat als volgt zou worden geformuleerd: « De conclusies moeten de aanspraken van de partijen en de feitelijke middelen en de middelen in rechte waarop elk van deze aanspraken steunt, uitdrukkelijk formuleren. De verwijzingen en referenties naar conclusies die voordien in een andere zaak of een andere aanleg werden genomen, worden verondersteld niet geschreven te zijn ».
142
Ditzelfde voorstel vult artikel 1047 van het Gerechtelijk wetboek aan wat betreft de akte van verzet en artikel 1057 wat betreft de akte van beroep om te verduidelijken dat de verwijzingen naar conclusies die voordien in een andere zaak of een andere aanleg werden genomen, worden verondersteld niet geschreven te zijn. Bovendien wordt een gelijkaardige regel in de artikelen 163 en 195 van het Wetboek van Strafvordering ingevoerd. c.
De syntheseconclusies
Vooral in een complex geschil is het niet normaal dat de rechter de betwisting moet begrijpen aan de hand van verschillende reeksen conclusies, te meer daar ten gevolge van de uitwisseling op tegenspraak van middelen, de eerste conclusies op het einde van het onderzoek geheel of gedeeltelijk zonder voorwerp of onaangepast zijn geworden. Zo wordt de magistraat geconfronteerd met geschriften die niet op elkaar zijn afgestemd. Dit vertraagt de redactie van het vonnis en de taak van de rechter kan kwetsbaar zijn in de zin dat er een zekere onzekerheid kan bestaan betreffende de duurzaamheid van bepaalde delen van de geschriften.
Het probleem van de geldigheid van de conclusies bestaat niet enkel in de loop van de opeenvolgende aanleggen, maar ook in de loop van eenzelfde aanleg.
In de huidige stand van de teksten kan de rechter zich niet beperken tot het beantwoorden van de middelen en uitspraak doen over de aanspraken van de laatste conclusies van een partij, behalve wanneer uit deze conclusies blijkt dat de partijen uitdrukkelijk of impliciet afzien van de middelen en aanspraken die in de vorige conclusies werden uitgedrukt.
Daarom moeten wij aandacht besteden aan het voorstel tot invoeging van volgende tekst tussen de leden 3 en 4 van artikel 747, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek: « Indien een partij nog aanvullende conclusies neemt, krijgen deze de vorm van syntheseconclusies en annuleren alle vorige conclusies van de betrokken partij» (wetsvoorstel tot wijziging van artikel 747 van het Gerechtelijk wetboek teneinde het begrip syntheseconclusies erin op te nemen, hoger vermelde Parl.Doc. Nr. 51 0097 143
van 18 juli 2003).116 In dit systeem zouden de aanvullende conclusies van de eiser moeten samenvloeien met de oorspronkelijke conclusies. Deze regel zou voor de verweerder slechts worden toegepast vanaf zijn derde reeks conclusies (het verschil wordt verklaard door het feit dat de akte van rechtsingang van de eiser al gemotiveerd is).
Hoewel het idee bruikbaar lijkt, moeten wij enkele korte opmerkingen formuleren:
-
het moet om een algemene bepaling gaan die zich niet beperkt tot de
instaatstelling in der minne van artikel 747, § 1;
-
het zou goed zijn te verduidelijken dat dergelijke conclusies werkelijk moeten
streven naar de synthese van de aanspraken en middelen die in de verschillende geschriften worden vermeld en zich niet mogen beperken tot de zuivere compilatie;
-
de sanctie moet goed beheerd worden qua toepassing en qua gevolgen. Wat
gebeurt er wanneer er geen syntheseconclusies zijn? (Bijvoorbeeld: in Frankrijk bepaalt het Code de procédure civile dat wordt aangenomen dat de partij afstand (deze term is niet synoniem voor nietigheid) doet van de vroegere conclusies die werden genomen voor het onderzoek werd afgesloten (dus met uitzondering van deze die later ontvankelijk zouden zijn, bijvoorbeeld om een eis te verhogen of in het kader van de heropening van de debatten), bij ontstentenis van dergelijke conclusies en dat de rechtbank enkel uitspraak doet over de laatst ingediende conclusies). Wat betekent « de nietigverklaring van de vorige conclusies van de betrokken partij » in geval van syntheseconclusies?
Heeft deze nietigverklaring een absolute
draagwijdte? Zo wordt in Frankrijk aanvaard dat de vorige geschriften hun effect ten aanzien van de stuiting van de verjaring behouden, in de zin dat dergelijke geschriften effecten hebben, los van de eindbeslissing van de rechter (zie R. PERROT, Jurisprudence française en matière de Droit judiciaire privé, Revue
116
We herinneren hier aan een tekstontwerp dat het College van eerste voorzitters van de hoven van beroep en de arbeidshoven overnamen tijdens het colloquium dat op vrijdag 26 mei 1989 in het Senaat werd gehouden over de gerechtelijke achterstand: « Wanneer een partij meerdere conclusies heeft ingediend, moet de rechter enkel uitspraak doen over de eisen en verdedigingen die in het laatste geschrift zijn vermeld of in de syntheseconclusies die deze eisen en verdedigingen precies opsomt » (p. 103).
144
Trimestrielle de Droit Civil, 2000, p. 896; zie ook in België in het geval van syntheseconclusies door een partij, Luik (1ste k.), 20 december 2000, J.T., 2001, p. 388; plus supra, § 3, A). Het is om preciezer te zijn, interessant om te wijzen op het feit dat een arrest van het Hof van cassatie van Frankrijk van 3 mei 2001 (Dalloz, 2003, p. 99) stelt dat de syntheseconclusies zich opdringen wanneer ze « het voorwerp van het geschil bepalen of een incident aantonen dat een einde maakt aan de betwisting ». Dus, schreef professor Perrot (ibidem p. 896) « indien de conclusies enkel betrekking hebben op een incident dat geen einde maakt aan de betwisting, zoals een verzoek tot provisie, een verzoek tot uitstel van de uitspraak of nog een vraag betreffende een onderzoeksmaatregel, om maar enkele voorbeelden te noemen, ontsnappen ze aan de plicht ze te hernemen en lopen dus geen kans op afstand indien ze niet in de laatste geschriften worden vermeld. Met andere woorden, de kans op afstand is beperkt tot de conclusies die betrekking hebben op de grond van het geschil of op een incident dat tot het verval van de vordering kan leiden ».
Deze materie is uiterst belangrijk voor de goede rechtsgang. Het fundamentele idee is om de last van de magistraat te verlichten en dit te verzekeren door de partijen, dat wil zeggen meestal hun raadslieden, te dwingen hun geschriften te herschrijven om de eenheid en de relevantie voor de rechter te behouden. De procedurele regels die ten uitvoer moeten worden gelegd, zijn dus uiterst belangrijk en ze moeten precies worden afgebakend, zonder regelmatig overleg tussen de magistraten en de balie met het oog op hun goede toepassing uit te sluiten. § 6. De zaken die aan het openbaar ministerie moeten worden meegedeeld
Het wetsontwerp betreffende diverse bepalingen betreffende de termijn, het verzoekschrift op tegenspraak, de kennisgeving en de rechtspleging in collectieve schuldenregeling wijzigt artikel 764, lid 1, 10°, van het Gerechtelijk Wetboek door de materies te beperken waarin de vorderingen, op straffe van nietigheid, aan het arbeidsauditoraat moeten worden meegedeeld: « het is de bedoeling hem toe te laten zijn inspanningen te concentreren in de geschillen en de materies waarin zijn interventie het nuttigste is, door hem een vergrote autonomie te laten ».
145
Er kunnen drie suggesties worden geformuleerd:
1.
Zou het niet verantwoord zijn om de termen « de vrederechter » weg te laten
in artikel 764 initio dat zegt « Uitgenomen voor de vrederechter, voor de rechter zitting houdend in kortgeding en voor de beslagrechter, worden op straffe van nietigheid aan het openbaar ministerie meegedeeld … »? De bevoegdheden van de vrederechter zijn immers aanzienlijk toegenomen.117 Wij moeten natuurlijk rekening houden met de werkoverlast die hieruit zou kunnen voortvloeien voor het parket zodat het openbaar ministerie de mogelijkheid zou moeten hebben om zich te beperken tot een schriftelijke mededeling, waarbij moet worden verduidelijkt dat, behoudens andersluidende bijzondere tekst, het feit dat een zaak aan het openbaar ministerie wordt meegedeeld, deze niet noodzakelijk verplicht om zijn advies mee te delen.
2.
Dan is er de vraag of de lijst van verplicht mee te delen zaken in de zin van
artikel 764, lid 1, verder moet worden beperkt zonder de middelen te vergeten die artikel 764, lid 2, biedt vermits deze tekst in het algemeen zegt: « het openbaar ministerie krijgt mededeling van alle andere zaken en houdt daarin zitting wanneer het zulks dienstig acht; de rechtbank of het hof kan de mededeling ook ambtshalve bevelen ». In dat laatste geval kan het gaan om een mededeling aan het openbaar ministerie waarvoor de zetel zijn advies nuttig acht, of om een mededeling ter informatie van de inhoud van een dossier die het parket kan interesseren in de uitoefening van zijn andere taken. In voorkomend geval kan met gepaste precisie het voorwerp van de mededeling worden omschreven.
3.
Alle zaken zouden op zijn minst facultatief mededeelbaar moeten zijn in
beroep wanneer het openbaar ministerie een schriftelijk advies voorstelde en aan de tegenspraak van de partijen in eerste aanleg voorlegde. In dat geval zou enkel artikel 764, lid 2, van kracht blijven voor de tweede graad van aanleg.
117
Het is trouwens al belangrijk om te wijzen op het belang van de taken die de wet van 29 april 2001 tot wijziging van verscheidene wetsbepalingen inzake de voogdij over minderjarigen, toevertrouwt aan het openbaar ministerie; zie de artikelen 390 in fine, 399, 405 § 2, 412 – betreffende het onderzoek, vgl. art. 872 G.W. – van het Burgerlijk wetboek en 1332 en volgende van het Gerechtelijk wetboek.
146
§ 7. Het kortgeding
A. De rechtspleging zoals in kortgeding
De bevoegdheden van de voorzitter (« zoals in kortgeding ») namen de afgelopen jaren pijlsnel toe. Op de datum van de publicatie in het Belgisch Staatsblad (9 september 2003) van de wet van 26 juni 2003 houdende het wederrechtelijk registreren van domeinnamen, werden 31 bijzondere wetten geteld die een rechtspleging « zoals in kortgeding » organiseren (C. DALCQ, « Les actions comme en référé », in « Le référé judiciare », Editions du Jeune Bareau de Bruxelles, 2003, p. 146 en v.). Deze « gespreide ontwikkeling van de rechtsplegingen van quasi-kort geding », ligt aan de basis « van een zekere wanorde en een kans op willekeur ». Kortom, « de invoering van een unieke en eenvormige rechtspleging zoals in kortgeding zou zeker een vooruitgang zijn » (ibidem). « Is het moment inderdaad niet aangebroken om een nieuwe titel in het Gerechtelijk wetboek in te voeren betreffende de inleiding en de behandeling van de vordering « zoals in kortgeding », waarvan de bepalingen in de toekomst het gemeen recht van deze bijzondere rechtspleging zou vormen? Op deze manier zouden wij de pleiters veel tegenvallers besparen, zouden we de leesbaarheid van de gerechtelijke akten verbeteren en, op voorwaarde dat men de rechtbanken de menselijke en materiële middelen geeft om al deze nieuwe taken waardig te vervullen, zou men de geloofwaardigheid van het rechterlijke werk verbeteren » (C. PANIER, Conclusions – Le référé dans tous ses états, même ouvrage, p. 431; zie ook M. STORME, Slotrede colloquium Interuniversitair Centrum Gerechtelijk Recht, Gent, 5 december 2003, in Piet Taelman en Marcel Storme, Dix ans d’application de la loi du 3 août 1992 et ses réformes – évaluation et projet d’avenir – Centre Interuniversitaire de Droit Judiciaire – La Charte, Die Keure, 2004, p. 183). Het zou volstaan om een speciaal hoofdstuk in te voeren in Titel VI van Boek II van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de inleiding en de behandeling van de vordering in kortgeding,118
119
de artikelen 1035
118
Hoger vermelde heel rijke studie van Mevrouw Dalcq zou namelijk toelaten om de principes af te leiden die de gemeenschappelijke stam van de rechtspleging zouden moeten worden zoals in het kort geding (voorwaarden inzake ontvankelijkheid en regelmaat, interferenties tussen de rechtspleging zoals in kort geding en de kort geding procedure, stelsel van opgelegde maatregelen, autoriteit van de beslissing enz.). 119 We zouden het principe moeten terugvinden van de « eenheid van de burgerlijke rechtspleging » dat één van de sterke punten was van de hervorming van 1967. Sindsdien werden er heel veel wetten gestemd die, zonder
147
tot 1041 (onder voorbehoud van artikel 1039, lid 1) zijn immers in het algemeen van toepassing op de « rechtsplegingen in kortgeding ».
Wat betreft het hoger beroep tegen beslissingen die zoals in kortgeding werden genomen, is het niettemin belangrijk om niet te vergeten dat het spoedeisende karakter als dusdanig geen voorwaarde is voor dit « quasi-kortgeding » (C. DALCQ, o.c., p. 182; zie ook Cass., 5 maart 1998, Pas., 1998, 295) en dat het daarom ongerechtvaardigd kan zijn om steeds een prioritaire behandeling voor te behouden aan dergelijke zaken in hoger beroep op gevaar van discriminatie ten opzichte van andere zaken, temeer nu niet langer betwist wordt dat de rechtspleging van beknopt debat in hoger beroep op basis van artikel 1066, lid 2, 1° van het Gerechtelijk Wetboek, nu ook geldt voor de beslissingen die « zoals in kortgeding » worden gewezen (zie ook H. BOULARBAH, L’effet dévolutif de l’appel et le sort en degré d’appel des déclinatoires de la compétence du juge siégeant en référé et comme en référé en matière commerciale, R.D.C., 1999, p. 103). De eerste voorzitter zou een snellere behandeling enkel mogen toelaten op gemotiveerd verzoek van een partij.
B. De rechtspleging in kortgeding
*
Bij kortgeding op eenzijdig verzoekschrift (art. 584, lid 3, Ger.W.), is het bevel
uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande iedere voorziening en zonder borgstelling, behalve indien de rechter anders beslist (art. 1029, lid 2). Zelfs indien het eenzijdige verzoekschrift enkel door een advocaat en in uitzonderlijke omstandigheden mag worden gebruikt, zou het stelsel van de voorlopige tenuitvoerlegging in dat geval evenwichtiger moeten zijn, zonder de situaties van onmiddellijk gevaar te vergeten die een onmiddellijke oplossing eisen.
reëel nut, procedurele bepalingen bevatten die soms heel slecht zijn geschreven en die afwijkingen op het gemeen recht invoeren (A. FETTWEIS, La modernisation du procès civil et ses difficultés, Tien jaar Gerechtelijk Wetboek, Ius, 1981, I, p. 22 en 23 en ref. cit. nota 79 tot 84). « Deze teksten zijn veroordeelbaar in de zin waarin ze een bron zijn van een complexiteit die tot fouten leidt; na onderzoek van deze bijzondere regels moeten we meestal vaststellen dat de meeste regels moeten worden ingetrokken om de eenheid van de rechtspleging te herstellen » (A. FETTWEIS, Prolégomènes, à l’adaptation de la procédure aux nécessités de notre temps, J.T., 1982, p. 202).
148
Om deze reden is het misschien verantwoord om een artikel 1039bis in het Gerechtelijk wetboek in te voeren dat stelt: « Behoudens speciaal gemotiveerde buitengewone omstandigheden, is het bevel op eenzijdig verzoekschrift dat de rechter in kort geding uitbrengt, ten vroegste op de tweede dag na zijn betekening uitvoerbaar bij voorraad en schort het derdeverzet dat binnen deze termijn wordt uitgeoefend, de uitvoering ervan op ».
Deze regel zou ook voorkomen dat de dwangsommen onder overdreven strikte voorwaarden beginnen te lopen.120 Voor het overige zou het stelsel van gemeen recht van artikel 1127 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing blijven wat betreft het eventuele schorsende effect van de later ingestelde voorziening.
*
Er moet voorrang worden verleend aan de gelijkheid tussen de partijen terwijl
er terzelfder tijd een einde moet worden gemaakt aan een betwisting betreffende de dagvaardingstermijn bij verzet of derdeverzet. Moet – bij gebreke aan een bijzondere regel – de gewone termijn van acht dagen of de verkorte termijn van twee dagen worden toegepast?
Daarom wordt gesuggereerd om de ingekorte termijn te veralgemenen voor alle voorzieningen zodat artikel 1040 van het Gerechtelijk Wetboek door volgende tekst zou worden vervangen: « De artikelen 1035 en 1036 zijn van toepassing op de verschijningstermijnen bij hoger beroep, verzet of derdeverzet ». § 8. De wraking
*
De artikelen 375 en 376 van de programmawet van 22 december 2003 (BS 31
december 2003, p. 62160) wijzigen de artikelen 835 et 837, lid 1 van het Gerechtelijk Wetboek « op een even betwistbare als nutteloze wijze » (H. BOULARBAH,
120
In de huidige stand van het recht – onverminderd de weinig gekende middelen van artikel 1029 alinea 2 en van artikel 1127 van het Gerechtelijk wetboek – kan de matiging van een uitgestelde tegenspraak onder de vorm van een derdeverzet inderdaad praktisch ongedaan worden gemaakt door de voorlopige tenuitvoerlegging die te vaak de onmacht zou kunnen bezegelen van de persoon die haar ondergaat.
149
Chronique de législation – Droit privé belge (1 juli - 31 december 2003), J.T., 2004, p. 472).
De dubbele eis van de ondertekening door een advocaat die meer dan tien jaar op de balie is ingeschreven, is in feite overdreven en kan de toegang tot de rechtspleging in gevaar brengen.121 Wij mogen ons op zijn minst afvragen waarom de voorwaarde van tien jaar balie moet worden opgelegd « terwijl dergelijke eis niet vereist is om een vordering tot onttrekking bij het Hof van Cassatie in te dienen, (art. 653 Ger.W.) terwijl dit toch een meer ernstige maatregel is dan de wraking vermits ze het geheel van één van de leden van een rechtsmacht betreft? « (H. BOULARBAH, ibidem).
Het nieuwe artikel 837, lid 1, was ten slotte volledig overbodig in de zin dat de oplossing werd gegeven door het arrest van het Hof van Cassatie van 10 december 2003 (J.T., 2003, p. 883): « De vordering tot wraking die niet afkomstig is van een partij in een proces vormt geen verzoekschrift tot wraking in de zin van de artikelen 828 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek en heeft bijgevolg geen schorsend effect ». Het bestaan van dit nieuwe artikel 837, lid 1, heeft op zijn minst de verdienste dat het in de wet een oplossing expliciteert die zich opdrong voor de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad.
*
Wij mogen ons afvragen of in artikel 841 lid 2 de veroordeling van de rechter
die geweigerd heeft zich van de zaak te onthouden moet worden gehandhaafd. Het debat over het bestaan van een reden voor wraking kan immers uiterst delicaat zijn.
Is er geen risico dat wij de rechter straffen die, in zijn binnenste, naar eer en geweten oordeelt dat hij de zaak kan beslechten of omgekeerd, dat we de rechter zo bang maken dat hij zich te systematisch zou onthouden van de zaak? We mogen niet vergeten dat de invoering van de gewettigde verdenking als reden voor de wraking de zogezegde afdoende redenen aanvulde met een oorzaak, die wordt onderworpen
121
Misschien werden de perverse effecten van dergelijke bepaling onderschat in de mate waarin dergelijke contentieuze rechtspraken de advocaat kunnen engageren in een opeenvolging van aansprakelijkheidsprocessen.
150
aan een brede beoordelingsbevoegdheid van de rechtsmacht, die uitspraak moet doen over het bestaan van deze nieuwe reden tot wraking.
*
Ten slotte is het belangrijk om in artikel 1691/2 van het Gerechtelijk Wetboek
te wijzen op het feit dat de laatste zin van dit lid nog bepaalt dat « Hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg wordt beslecht in overeenstemming met de bepalingen van de artikelen 843 en 847 van dit Wetboek » terwijl deze twee bepalingen werden ingetrokken door artikel 8 van de wet van 12 maart 1998.
*
Over deze kwestie heeft het openbaar ministerie bij het Hof van Cassatie
verschillende voorstellen de lege ferenda geformuleerd (Verslag voor het Hof van Cassatie, 2003-2, p. 164 tot 169 en 346 tot 350). § 9. Notariële procedure
A. De rechtsbijstand
De rechtsbijstand is van toepassing « op de proceshandelingen die behoren tot de bevoegdheid van een lid van de rechterlijke orde of waarbij een openbare of een ministeriële ambtenaar moet optreden » (art. 665, 4°; zie ook de art. 685 en v.). De rechtspleging zou zo log en de administratie zo complex zijn, dat het mechanisme de notarissen volledig afschrikt, wat nadelig kan zijn voor de persoon die, in theorie, rechtsbijstand kan genieten.
B. De verkoop van de onroerende goederen die tot een failliete boedel behoren
Krachtens artikel 1190, lid 2, gebeurt deze verkoop voor de vrederechter van het kanton waar de goederen zich bevinden. Het gaat om een overdreven en onverantwoord formalisme dat tot bijkomende kosten leidt waarvan de burger de gerechtelijke meerwaarde niet begrijpt. Het zou volstaan om deze bepaling te wijzigen via de introductie van de oplossing van artikel 1193bis van het Gerechtelijk 151
Wetboek: de verkoop moet niet langer voor de vrederechter gebeuren wanneer deze verloopt in overeenstemming met de door de vrederechter of de rechtbank aangenomen ontwerpakte.
C. De gerechtelijke verdeling
De notaris wordt in overeenstemming met artikel 1209 als uitvoerder van de rechtsbedeling met deze taak belast. Er is geen verantwoording voor de simultane aanstelling van meer dan één notaris omdat dergelijke situatie tot de verkeerde indruk bij het publiek leidt dat elke partij door « zijn » notaris wordt vertegenwoordigd in het kader van een procedure van vereffening-verdeling. Dergelijke situatie kan bovendien tot vertragingsmanoeuvres leiden. Daarom zouden de artikelen 1209 en 1214 moeten worden aangepast (vgl. afgezien daarvan, art. 1580 van het Gerechtelijk Wetboek inzake het uitvoerend beslag op onroerende goederen).
Variante: de keuze van twee notarissen zou kunnen worden toegelaten indien deze uit de overlegde suggestie van alle partijen voortvloeit. De rechter zou trouwens de mogelijkheid behouden om meer dan één notaris te benoemen wanneer de bijzondere aard of de complexiteit van het dossier het vereist.
Er was ten slotte de vraag of het niet verantwoord zou zijn om een beurtrol in te voeren tussen de notarissen die de rechter in deze moeten bijstaan?122
Net als inzake deskundigenonderzoek, gebeurt het ook dat de procedure van vereffening-verdeling aanzienlijke vertraging oploopt door de laattijdige mededeling door de partijen van de informatie en de stukken die de notaris nodig heeft om zijn taak te vervullen. Deze moet, onder de actieve controle van de rechter, vlijtig zijn,123 zodat het vonnis – net als bij deskundigenonderzoek – een termijn zou moeten vastleggen voor de redactie en de mededeling van een staat van vereffening en het
122
Uit een beslissing van de beslagrechter van Bergen van 28 februari 1997 (Rev. Not., 1997, p. 353) blijkt dat de rechter, in het kader van de investituur van artikel 1580 van het Gerechtelijk wetboek inzake uitvoerend beslag op onroerende goederen, een systeem van « objectieve rangregeling » mag toepassen. 123 Wat betreft de plicht voor de notaris om de redelijke termijn te respecteren verwijzen we naar het uitstekende arrest van het Hof van beroep van Luik van 27 maart 2003, J.L.M.B., 2003, p. 1750.
152
ontwerp van de verdelingsakte.124
125
Maar het is belangrijk dat de notaris de
middelen heeft om deze termijn na te leven en hiervoor moet hij, vanaf het begin van de rechtspleging, bij het proces-verbaal van opening van de werkzaamheden bijvoorbeeld, een bindende kalender kunnen vastleggen (voor het opleveren van de vereiste inlichtingen en stukken door de partijen).
Er wordt te vaak een inventaris gevraagd met als enig doel het afleggen van een eed uit te lokken (art. 1183, 11° Ger.W.) en vaak gaat het om een nutteloze handeling die het verloop van de rechtspleging vertraagt. Artikel 1213 bepaalt dat tijdens de opening van de werkzaamheden het ontbreken van een inventaris kan worden goedgemaakt of aangevuld naarmate er zich nieuwe gebeurtenissen voordoen. Deze tekst zou moeten worden aangevuld zodat bij de afsluiting van dit proces-verbaal de eed zou worden afgelegd bij ontstentenis van een vooraf vastgelegde inventaris of van een inventaris waarbij de eed werd afgelegd. § 10. Het verhalen van de erelonen van de advocaten
Deze vraag is heel actueel in het verlengde van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties en onder invloed van de evolutie van de rechtspraak en van de doctrine.
Een recente nota van de Franse orde der advocaten van de balie van Brussel met de titel « Note sur la répétibilité des honoraires » (document in bijlage), geeft een uitstekende synthese van de materie en stelt een evenwichtige oplossing voor, hoe betwistingen terzake kunnen worden vermeden, met het voorstel om artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek te wijzigen door volgende tekst: « Na het advies van de in artikel 488 bedoelde overheden te hebben ingewonnen, stelt de Koning een tarief vast van de sommen die invorderbare kosten zijn » (de rechtsplegingvergoeding zou niet langer beperkt zijn tot de enige vergoeding van materiële akten) en om het
124
In « De goede praktijken » meldt de OBFG een variante waarin de rechtbank een tussenliggende datum vastlegt om het verslag van de notaris over de evolutie van de vereffening-verdeling te horen 125 Vgl.inzake rangorde, artikel 1643 dat een termijn van een maand oplegt voor de redactie van het procesverbaal van verdeling van de opbrengst van de verkoop, maar de naleving ervan is helaas uiterst relatief. Een versterkte controle van de beslagrechter (art. 1396) zou gerechtvaardigd zijn en waar nodig zouden er sancties moeten worden opgelegd.
153
koninklijk besluit van 30 november 1970 tot vaststelling van het tarief van de invorderbare kosten bedoeld in artikel 1022 van het gerechtelijk wetboek te wijzigen zodat het toepasbaar zou worden op alle rechtsplegingen (inclusief strafzaken), om de voorziene bedragen aanzienlijk te verhogen en de rechter de bevoegdheid te geven om de financiële tussenkomst waartoe de verliezende partij wordt veroordeeld, te moduleren afhankelijk van gepaste criteria (vgl. art. 700 Fr. C.P.C. dat stelt dat de rechter rekening houdt met de billijkheid of de economische situatie van de veroordeelde partij).
Deze hervorming vereist:
-
de aanpassing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de
bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties;
-
een onderzoek, rekening houdend met artikel 1017 lid 2 betreffende de
veroordeling in de kosten inzake sociale zekerheid (plus supra, § 2, B).
Deze overwegingen moeten worden gekoppeld aan het hoofdstuk betreffende de invordering van schulden.
154
Bijlagen
Bijlage 1: Kadernota betreffende de versoepeling van het in gereedheid brengen van burgerlijke zaken en de regeling van een procedurekalender
Bjlage 2: Advies van de Hoge Raad voor de Justitie
Bijlage 3: Advies van de Orde van Vlaamse Balies
Bijlage 4: Advies van de OBFG
Bijlage 5: Nota over het verhalen van de erelonen
155
156
Bijlage 1
Kadernota betreffende de versoepeling van het in gereedheid brengen van burgerlijke zaken en de regeling van een procedurekalender Stand van zaken – motivering
Over het algemeen kan de duur van een rechtspleging in twee grote periodes worden onderverdeeld: het in gereedheid brengen, te weten de uitwisseling van de stukken en van de conclusies onder de partijen, en de termijn tussen het tijdstip waarop de argumenten zijn uitgewisseld (het geding is dan "in gereedheid") en de rechtsdag. Om de gerechtelijke achterstand te bestrijden moeten die twee periodes tot een minimumtermijn worden herleid zodat een volledig gerechtelijk onderzoek van het geschil wordt gewaarborgd en een vonnis wordt bekomen.
Deze nota strekt hoofdzakelijk ertoe gedingen zo spoedig en doeltreffend mogelijk in gereedheid te brengen. Dit kan immers een reden voor de gerechtelijke achterstand vormen ingeval zulks niet met spoed wordt uitgevoerd.
Overigens weet de justitiabele niet altijd in welke fase van de rechtspleging zijn dossier zich bevindt. Wanneer hij van oordeel is dat zijn dossier vertraging oploopt, kan hij niet altijd de oorzaak daarvan bepalen. Er moet evenwel aan de justitiabele zekerheid worden gegeven wat de termijnen betreft. In dezelfde gedachtegang moet aan de justitiabele worden gewaarborgd dat in de zaak binnen de termijnen waarin het Gerechtelijk Wetboek voorziet, een beslissing wordt genomen zodra de debatten zijn gesloten en de zaak is gepleit. Doelstelling
De praktijk heeft aangetoond dat de actoren in het werkveld die ermee zijn belast het geding in gereedheid te brengen, te weten hoofdzakelijk de advocaten en de magistraten een aantal pragmatische oplossingen hebben uitgewerkt. AI die werkwijzen, die overigens zijn aangepast aan de bijzondere situaties van elk gerecht, 157
kunnen niet worden omgezet in teksten, omdat zij op die manier kunnen worden vertekend. Op die manier zou de hervorming haar doel voorbijschieten. Veeleer dan tabula rasa te maken van het verleden, wordt voorgesteld de bestaande mechanismen te moderniseren en te verbeteren die het mogelijk maken een dossier sneller in gereedheid te brengen en een datum te bekomen voor het pleidooi. Deze hervorming moet worden uitgevoerd op grond van bestaande teksten en "goede praktijken" die bij de beroepsbeoefenaars konden worden vastgesteld.
Met uitzondering van de rechtsplegingen die in kort geding worden behandeld, moet een geding in gereedheid kunnen worden gebracht volgens twee wijzen die hoofdzakelijk ten principale moeten worden toegepast en een subsidiair. De principale werkwijzen zijn het gerechtelijk in gereedheid brengen, onder toezicht van de rechter, of de beknopte debatten, zulks onverminderd mogelijk uitstel naar vaste data. De subsidiaire mogelijkheid bestaat in de verwijzing naar de algemene roI.
Terzelfder tijd moet de procedure voor het in gereedheid brengen van een geding, worden versoepeld en optimaal worden aangewend teneinde alle incidenten te voorkomen die het onderzoek van het geschil ten gronde kunnen vertragen.
De voorgestelde hervorming moet ervoor zorgen dat de duur van de procedures aanzienlijk wordt ingekort en dat de partijen de gerechtelijke tijd beter kunnen benutten. Deze hervorming is gericht op 11 hoofdbeginselen. Concrete maatregelen:
1. De vereenvoudiging en de veralgemening van het in gereedheid brengen van een geding op grond van artikel 747, §2, van het Gerechtelijk Wetboek
De justitiabele moet duidelijk en nauwkeurig op de hoogte worden gebracht, in principe vanaf de inleiding van de rechtspleging, van de termijn waarbinnen het geding in gereedheid moet worden gebracht en kan worden bepleit. De vastlegging van een dwingende kalender voor de uitwisseling van de conclusies, evenals de bepaling van een dag voor het pleidooi moet het beginsel worden, waarbij de 158
verwijzing naar de rol zodoende uitzondering wordt, ingeval beide partijen daartoe de wens uiten.
De eisende partij kan in de akte van rechtsingang de termijnen aangeven die zij vraagt. Bij vrijwillige verschijning kunnen de partijen eveneens gezamenlijk om bijzondere termijnen verzoeken en zelfs ieder afzonderlijk verschillende termijnen voorstellen, waarover de rechter zal oordelen. De opgave van bijzondere termijnen kan eveneens mondeling op de terechtzitting worden gedaan, met inachtneming van het beginsel inzake de tegenspraak.
Teneinde het de partijen mogelijk te maken de tijd te ramen die zij nodig hebben om het geding in gereedheid te brengen en in voorkomend geval daarover debatten te houden, moet het geding binnen een korte termijn kunnen worden overgelegd.
De verschijning van de partijen is overigens niet noodzakelijk aangezien zij het eens zijn over het tijdschema voor het in gereedheid brengen van het geding. Het volstaat dat de partij of zijn advocaat een gewone brief zendt aan de rechter bij wie de zaak aanhangig is.
Het Gerechtelijk Wetboek zal overigens steeds een standaardtijdschema bevatten voor het in gereedheid brengen van het geding, dat zonder meer kan worden bekrachtigd bij gebreke van opmerkingen vanwege de partijen. Zij blijven verder de mogelijkheid behouden bijzondere termijnen te vragen. In tegenstelling tot de huidige situatie waarin artikel 747, §2, van het Gerechtelijk Wetboek voorziet, wordt dit tijdschema van achter naar voren opgesteld te rekenen van de datum die voor de terechtzitting is vastgelegd. Het is immers nutteloos om op rigoureuze wijze te voorzien in heel korte termijnen voor de uitwisseling van de conclusies ingeval de terechtzitting slechts verscheidene maanden na de toezending en de neerlegging van de laatste conclusies kan worden vastgelegd. Zodoende wordt voorkomen dat te vaak wordt gevraagd de termijnen te wijzigen die de partijen zijn overeengekomen of waartoe de rechter heeft beslist. De huidige termijnen waarin artikel 747, §1, van het Gerechtelijk Wetboek voorziet (een maand voor de verweerder, een maand voor de eiser, 15 dagen voor de verweerder) vormen evenwel onsamendrukbare termijnen, behoudens instemming van de partijen. 159
Deze veralgemeende regeling van de termijnen om de conclusies te nemen, moet derhalve in ruime mate voorkomen dat heel vaak een beroep wordt gedaan op het verzoekschrift waarin artikel 747, §2, van het Gerechtelijk Wetboek, thans voorziet. Dat moet bijgevolg niet langer aan de partijen bij gerechtsbrief ter kennis worden gebracht. De beslissing van de rechter wordt bij gewone brief toegezonden aan de raadslui van de partijen en aan de partijen zelf, behalve wanneer een partij zich zonder raadsman verdedigt. In dat geval wordt de beschikking voor het in gereedheid brengen van de zaak hem bij gerechtsbrief ter kennis gebracht.
Het verzoekschrift bedoeld in artikel 747, §2, van het Gerechtelijk Wetboek blijft niettemin nuttig ingeval de partijen zijn overeengekomen om het geding naar de rol te verwijzen. Ingeval een partij wenst de rechtsdag van een geding eenzijdig te bepalen, kan zij vanzelfsprekend een dergelijk verzoekschrift indienen.
Overeenkomstig de huidige regeling is tegen de vastlegging van het tijdschema geen verzet mogelijk.
Ingeval een partij op het inleidende geding verstek laat gaan, kan de eisende partij naar keuze vragen dat het geding wordt verdaagd naar een vaste datum overeenkomstig artikel 803 van het Gerechtelijk Wetboek, verstek tegen haar vorderen of vragen dat het geding naar de algemene roi wordt verwezen.
Hoewel de procedure in kort geding ertoe moet leiden dat het geding sneller in gereedheid wordt gebracht, moeten de partijen een beroep kunnen doen op de automatische bepaling van een tijdschema voor het in gereedheid brengen van een geding ingeval zij zulks wensen. Ingeval geen overeenstemming wordt bereikt, moet de rechter beslissen.
ln elk geval moet zoveel mogelijk de bestaande rechtspraak betreffende de toepassing van het huidige artikel 747, §2, worden gehandhaafd, dat steeds beter wordt beheerst door de actoren in het werkveld.
160
2. De conclusies moeten ter griffie worden neergelegd en aan de andere partijen ter kennis worden gebracht
Er bestaat thans een controverse betreffende de interpretatie van artikel 747, §2, van het Gerechtelijk Wetboek. Het is de vraag of bij het verstrijken van de termijnen die bij beschikking zijn vastgelegd voor het in gereedheid brengen van een zaak, de conclusies aan de tegenpartijen moeten worden meegedeeld of ter griffie worden neergelegd. Om een einde te maken aan de huidige controverse, is voorgesteld erin te voorzien dat de conclusies terzelfder tijd ter griffie moeten worden neergelegd en aan de andere partijen moeten worden meegedeeld. Door de neerlegging ter griffie weet de rechter dat de procedure voor het in gereedheid brengen van het geding werd gevolgd. Zulks bevordert de actieve rol van de rechter die kennis kan nemen van de argumentatie van de partijen voor de terechtzitting. De mededeling aan de andere partijen waarborgt de inachtneming van het beginsel op tegenspraak.
Door deze nadere bepaling kan artikel 745, tweede lid, worden geschrapt dat eveneens aanleiding gaf tot een bepaalde graad van rechtsonzekerheid.
In dezelfde geest moet worden benadrukt in de wet dat een partij het recht heeft haar argumenten mondeling uiteen te zetten tijdens de rechtszitting, zelfs ais zij haar conclusies niet tijdig heeft ingediend, onder voorbehoud dat de andere partijen, desgevallend kort nadien, een mondeling antwoord geven.
3. Bevordering van de actieve rol van de rechter door hem het dossier met de stukken van de partijen voor de terechtzitting ter beschikking te stellen
Teneinde het de rechters mogelijk te maken hun functie beter uit te oefenen en een actievere rol te spelen, inzonderheid tijdens de zitting betreffende de pleidooien, moeten zij voor de terechtzitting zowel over alle conclusies ais over de stukken van de partijen kunnen beschikken (artikel 1261, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, voorziet reeds daarin inzake de echtscheiding op grond van bepaalde feiten). Daardoor kunnen de dossiers optimaal worden voorbereid. Ingeval nog schemerzones blijven verder bestaan, kan de rechter de zitting ten voile benutten om de partijen te vragen naar de noodzakelijke gegevens en zodoende te voorkomen 161
dat tijdrovende debatten moeten worden heropend. Daartoe moet een afschrift van het dossier met de geïnventariseerde stukken van iedere partij derhalve eveneens ter griffie worden neergelegd samen met alle conclusies. Zoniet worden zij ambtshalve uit de debatten geweerd. Bij aanvullende conclusies moeten vanzelfsprekend enkel de stukken worden neergelegd waarvoor zulks nog niet is gebeurd.
Dat moet bijdragen tot de ontwikkeling van een daadwerkelijk interactief debat tussen de rechter en de partijen op de terechtzitting. Afhankelijk van de werkwijze van de gerechten kan dat bijdragen tot de ontwikkeling van meer soepele, doeltreffende "semi-schriftelijke" rechtspleging die vooral vaker wordt toegepast dan de volledig schriftelijke rechtspleging waarin artikel 755 van het Gerechtelijk Wetboek thans voorziet.
4. Zorgen voor het daadwerkelijk in gereedheid brengen van het geding. waarbij de rechtspleging kan worden gezuiverd van gebreken
Het is onaanvaardbaar dat nadat een geding verscheidene maanden of zelfs verscheidene jaren in gereedheid is gebracht, de rechter na een volledig onderzoek van het geding de nietigheid van de akte van rechtsingang uitspreekt. Teneinde zo weinig mogelijk tijd te verliezen, voorziet de hervorming in een echte jurisdictionele procedure voor het in gereedheid brengen van een geding, tijdens welke de partijen bepaalde uitzonderingen en voorvallen reeds moeten aanvoeren, zodat de geplande rechtsdag werkelijk aan de grond van het geding kan worden gewijd.
Excepties van onbevoegdheid, excepties van nietigheid van de reeds gestelde daden, hieronder begrepen de nietigheden die voortvloeien uit de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken, en een aantal gronden van niet-ontvankelijkheid (zoals bijvoorbeeld het feit dat een onderneming niet is ingeschreven bij de Kruispuntbank van Ondernemingen) moeten zodoende worden aangevoerd zodra de nadere regels voor het in gereedheid brengen van het geding worden onderzocht. Wanneer zij niet te berde worden gebracht vooraleer het tijdschema voor het in gereedheid brengen van het geding is opgesteld, wordt voorzien in een specifieke dekking, waardoor de rechtspleging vooraf gezuiverd is van gebreken. 162
Deze zuiveringsprocedure wordt in beginsel geleid volgens de beknopte debatten. Indien nodig en ingeval dit noodzakelijk blijkt, kan worden voorzien in een specifiek en snel in gereedheid brengen van het geding teneinde de exceptie van onbevoegdheid, de exceptie van nietigheid of de grond voor niet-ontvankelijkheid te behandelen.
Er moet worden opgemerkt dat identieke werkwijzen reeds bestaan voor bepaalde procedures (de artikelen 1580bis en ter, voorlaatste leden, artikel 1622 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 235bis, §5, van het Wetboek van Strafvordering).
Het laattijdig aanvoeren van hetzij een grond van niet-ontvankelijkheid, hetzij een grond van niet-toelaatbaarheid, hetzij beide, die later kan worden aangevoerd (zoals het gebrek aan kwaliteit of aan belang, voorwaarden die niet in de loop van de rechtspleging kunnen worden verworven) kan worden gestraft met schadevergoeding aan de andere partijen ingeval dit verzuim voortvloeit uit een voornemen tot opschorting, alsook met een burgerlijke boete, zoals gepreciseerd bij punt van 11 van deze nota.
5. Een versoepeling van artikel 748 van het Gerechtelijk Wetboek.
Ingeval de partijen akkoord gaan over een wijziging van het tijdschema voor het in gereedheid brengen van het geding, moet dit op eenvoudig schriftelijk verzoek van de partijen kunnen worden gewijzigd.
Overigens moet de in §2 bepaalde termijn van 30 dagen worden afgeschaft. Nieuwe en relevante stukken of feiten die nieuwe conclusies rechtvaardigen vanwege de partij die de conclusie heeft genomen, kunnen immers worden ontdekt minder dan 30 dagen voor de rechtsdag die voor de pleidooien is bepaald.
Dergelijke situaties worden evenwel zeldzamer door het opstellen van het tijdschema van de rechtspleging in omgekeerde richting, te rekenen van de datum van de zitting.
163
6. Een revalorisatie van de rechtspleging in beknopte debatten
Niet alle rechtsplegingen vereisen een complexe wijze van in gereedheid brengen. De rechtspleging in beknopte debatten moet worden gerevaloriseerd en haar voile betekenis krijgen door het waarborgen van een snelle afhandeling van de dossiers die geen uitgebreide toelichtingen vereisen. Er moet worden afgestapt van de huidige praktijk waarbij de gestandaardiseerde vermelding in de akte van rechtsingang dat het geding valt onder de beknopte debatten, dreigt te worden veralgemeend.
Daartoe worden in artikel 735 van het Gerechtelijk Wetboek een aantal gevallen opgesomd die, behoudens akkoord van de partijen, worden geacht automatisch tot de rechtspleging in beknopte debatten te behoren.
Ter zake wijzen wij erop dat in artikel 1066 van het Gerechtelijk Wetboek reeds verscheidene soorten geschillen worden opgesomd die, behoudens akkoord van de partijen, in hoger beroep in beknopte debatten moeten worden behandeld.
Het gaat om inningsprocedures, inzonderheid die welke gegrond zijn op een document van de schuldenaar, verzoeken om onderzoeksmaatregelen, excepties van onbevoegdheid, excepties van nietigheid, gronden van niet-ontvankelijkheid.
Het gaat om bindende beknopte debatten, in die zin dat slechts met de instemming van alle partijen ervan kan worden afgeweken.
Buiten deze gevallen kan de eisende partij ook in de akte van rechtsingang bepalen dat de rechtspleging onder de beknopte debatten valt. De rechter beoordeelt dan of dit wei degelijk het geval is. Ingeval dat niet zo is, kan een tijdschema voor het in gereedheid brengen van het geding worden opgesteld.
164
7. Aanmoediging en versoepeling van de schriftelijke rechtspleging
De schriftelijke rechtspleging, die sedert 1967 in het Gerechtelijk Wetboek is bepaald en tijdens de hervorming van 1992 is herzien, heeft nooit het verhoopte succes gekend.
Deze rechtspleging biedt nochtans de mogelijkheid tot aanzienlijke tijdswinst in een groot aantal dossiers waarin de zittingen al te vaak gewijd zijn aan het regelen van aangelegenheden waarvoor geen bijzondere mondelinge uitleg van de partijen of van hun advocaten en dus ook geen zitting vereist is.
Bijgevolg
moet
de
schriftelijke
rechtspleging
worden
vereenvoudigd
en
geoptimaliseerd en het gebruik ervan tevens worden aangemoedigd.
Op die manier kan een tijdschema worden bekomen voor de uitwisseling van de conclusies in het kader van de schriftelijke rechtspleging.
Aan de griffies wordt gevraagd standaardformulieren voor het gezamenlijk aanvragen van de schriftelijke rechtspleging ter beschikking van de partijen te stellen. Zij moeten eveneens erop toezien dat de partijen en hun raadslieden beter worden ingelicht over het bestaan en de voordelen van de schriftelijke rechtspleging (inzonderheid aan de hand van de verschillende kennisgevingen in het begin van de rechtspleging: ofwel bij de kennisgeving betreffende het inleidend verzoekschrift, ofwel bij de kennisgeving van de berichten van uitstel waarin artikel 754 voorziet).
Artikel 755 van het Gerechtelijk Wetboek wordt gewijzigd teneinde nader te bepalen dat de bijkomende opmerkingen eveneens schriftelijk kunnen worden verschaft. De rechter zal de termijn (tijdschema) bepalen waarin de partijen hun schriftelijke opmerkingen ter griffie moeten neerleggen. De partijen kunnen evenwel mondelinge ophelderingen verschaffen, op eenvoudig verzoek van een van de partijen of op verzoek van de rechter.
165
Dit moet naast de "semi-schriftelijke" rechtspleging worden gesteld, die mogelijk wordt gemaakt door de maatregelen die ertoe strekken de rechter een actievere rol te geven, inzonderheid tijdens de zitting.
8. De opheffing van de artikelen 751 en 753 van het Gerechtelijk Wetboek
De opheffing van deze bepalingen wordt gevraagd door het merendeel van de personen in het veld. Dit soort eenzijdige bepaling van de rechtsdag, hetgeen vaak wordt beschouwd ais een eenvoudige aanmaning om conclusie te nemen, leidt evenwel tot het bepalen van een rechtsdag, waarbij het geding meestal naar de rol wordt verwezen. Dit leidt tot een nodeloze overbelasting van de agenda van de gerechten en vormt overigens in het algemeen een redelijk traag middel om de rechtsdag te bepalen in vergelijking met de middelen geboden in artikel 747, §2, van het Gerechtelijk Wetboek. ln tegenstelling tot dit artikel biedt dit immers niet de mogelijkheid tot een volledig tijdschema van de rechtspleging te komen, maar alleen de andere partijen te verplichten binnen een termijn van twee maanden conclusie te nemen.
De
schrapping
van
dit
artikel
wordt
overigens
gerechtvaardigd
door
de
systematisering van de tijdschema's voor de rechtspleging.
9. Beperking van het aantal conclusies en verplichting om syntheseconclusies op te stellen
Om het gerechtelijk debat te beperken tot de essentiële elementen die aan de basis van het geschil liggen en om het onrechtmatige gebruik conclusierecht te vermijden, waarbij tegelijk de rechten van de verdediging gerespecteerd worden, zal het aantal stukken van de rechtspleging beperkt worden tot drie per partij, de akte van rechtsingang inbegrepen. De partijen kunnen na elk vonnis opnieuw drie schriftelijke procedurestukken uitwisselen.
Met het oog op een zo helder mogelijk gerechtelijk debat, een zo groot mogelijk begrip ervan door de partijen, door de rechter en door de derden die moeten optreden (zoals een deskundige), en bijgevolg een sneller en gemakkelijker 166
onderzoek voor de rechter die ermee is belast het geschil te beslechten, moeten de derde conclusies syntheseconclusies zijn. Voor de eisende partij moeten de tweede conclusies de vorige annuleren en vervangen, zodat het geheel van zijn argumentatie hernomen wordt.
In voorkomend geval zal de rechter dan alleen nog moeten antwoorden op de argumenten die voorkomen in de syntheseconclusies of in de tweede en laatste conclusieronde van de eisende partij. 10. De justitiabele de in het Gerechtelijk Wetboek bepaalde beraadslagingstermijnen waarborgen
De beraadslagingen duren soms langer dan een maand zoals bepaald in artikel 770, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, en soms zelfs langer dan drie maanden zoals bepaald in het vierde lid van hetzelfde artikel. In de meeste gevallen krijgt de justitiabele geen enkele uitleg over de redenen voor deze vertraging. Toch moeten allen die een rol spelen bij de rechtspleging alles in het werk stellen opdat het geschil zo spoedig mogelijk wordt beslecht. Aangezien de partijen en hun raadsman worden verzocht het geding met spoed in gereedheid te brengen, is het normaal dat de zaken binnen de in het Gerechtelijk Wetboek bepaalde termijnen kunnen worden berecht.
Thans is bepaald dat ingeval de termijn van drie maanden wordt overschreden, de rechter bij wie het dossier aanhangig is gemaakt, dit zelf moet meedelen aan de Eerste Voorzitter van het Hof van Beroep of van het Arbeidshof.
Voortaan kunnen ook de partijen of een van de partijen dit doen, maar zij mogen ook de korpschef van de betrokken magistraat ervan op de hoogte brengen. Bovendien zal de griffier per kamer een speciaal register bijhouden, waarin hij de data optekent waarop de debatten zijn afgesloten en de vonnissen zijn uitgesproken. Ingeval na het sluiten van de debatten meer dan 3 maanden voorbijgaan zonder dat een vonnis is uitgesproken, brengt de griffier dit automatisch ter kennis van de Eerste Voorzitter van het Hof van Beroep of van het Arbeidshof en van de korpschef van de betrokken magistraat. 167
De naleving van de in artikel 770 bepaalde termijnen wordt formeel opgenomen in de wet ais een van de criteria die bij de evaluatie in aanmerking worden genomen. In geval van herhaalde en ongerechtvaardigde overschrijding van de termijn van 3 maanden wordt bij de beoordeling van de magistraten met deze opmerking rekening gehouden. In een dergelijk geval kan een magistraat niet de vermelding «zeer goed» krijgen bij zijn evaluatie.
11. Misbruiken van de rechtspleging straffen
De rechtspleging mag niet onrechtmatig worden gebruikt. Een goed beheer van de justitie vergt te veel financiële en menselijke middelen om van hun doel te worden onttrokken.
Men moet bijgevolg aan de rechter de bevoegdheid verlenen om ambtshalve een sanctie te kunnen opleggen, bij middel van een burgerlijke boete, waarvan de maximum- en minimumbedragen bij wet zullen worden bepaald, voor elk moedwillig gebruik van de procedure met kennelijk dilatoir, tergend of roekeloos inzicht.
Teneinde de rechten van de verdediging te respecteren, zullen de partijen hun opmerkingen over de boete die de rechter hen wil opleggen kunnen uitspreken. Tegen de beslissing van de rechter kan op de gewone manier beroep worden aangetekend.
Deze bepaling zal geen afbreuk doen aan het recht voor een partij om een vordering tot schadeloosstelling wegens tergend en roekeloos geding in te dienen. Algemene opmerking De hierboven omschreven maatregelen zijn uiteraard mutatis mutandis van toepassing op de rechtsplegingen in beroep.
168
Bijlage 2
Advies van de Hoge Raad voor de Justitie INLEIDING
Bij brief van 20 april 2004 heeft mevrouw de minister van Justitie de Hoge Raad voor de Justitie gevraagd advies uit te brengen omtrent de kadernota “betreffende de versoepeling van het in gereedheid brengen van burgerlijke zaken en d regeling van een procedurekalender”, die voor 30 juni 2004 moet worden omgezet in een voorontwerp van wet, dit overeenkomstig een beslissing van de ministerraad gehouden op 30 en 31 maart jongstleden.
De Hoge Raad voor de Justitie waardeert dat zijn advies wordt gevraagd in het eerste stadium van het wetgevend proces zodat hij kan deelnemen aan de reflectie die aan de basis ligt van de voorgenomen wetswijzigingen. Hoofdstuk I Stand van zaken – motivering
De Hoge Raad voor de Justitie deelt de zorg van de Minister van Justitie om de doorlooptijd van een zaak in te korten. Dit blijkt duidelijk uit de in het verleden reeds uitgebrachte adviezen126, die als bijlage aan dit advies worden gevoegd. Algemeen wordt aangenomen dat er, stricto sensu slechts sprake is van “gerechtelijke achterstand” wanneer de hoven en rechtbanken niet in de mogelijkheid zijn om een zaak die in staat is binnen een redelijke termijn in behandeling te nemen te beslechten door een eindvonnis. De rechtzoekende noch zijn raadsman hebben op die gerechtelijke achterstand enige vat, doordat zij
gebonden zijn door de
termijnen voor rechtsdagbepaling waaraan die achterstand gekoppeld is.
126
- Advies van 27 juni 2001 met betrekking tot het wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, wat de burgerlijke rechtspleging betreft, ingediend door de heren Geert Bourgeois en Karel Van Hoorebeeke; - Advies van 9 oktober 2002 met betrekking tot het voorontwerp van wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzake de rechtspleging.
169
De invulling van het begrip gerechtelijke achterstand door de rechtzoekende, die onwetend is over het beschikkingsbeginsel, is veel ruimer en omvat de tijdspanne die verloopt vanaf het voorleggen van een welbepaald geschil aan de rechter tot aan ogenblik dat een beslissing wordt gewezen. Volgens het beschikkingsbeginsel is het burgerlijk proces “de zaak van de partijen”, d.w.z. dat de partijen zelf de zaak aanhangig maken, opvolgen, ja zelfs stopzetten. De toepassing van dat beginsel beïnvloedt het geheel van de regels van ons burgerlijk procesrecht. Het beschikkingsbeginsel is een “postulat de notre droit judiciaire127”. Bijgevolg is de duurtijd, zelfs de lange duurtijd, die de instaatstelling van een zaak in beslag neemt, niet noodzakelijk een teken van “gerechtelijke achterstand” want partijen kunnen zo hun redenen hebben om de instaatstelling niet te benaarstigen.
De Hoge Raad voor de Justitie is er zich van bewust dat voor de rechtzoekende de uitgebreide invulling van het begrip gerechtelijke achterstand primeert.
Zo
blijkt
onder
meer
uit
de
klachtenbehanding
door
de
advies-
en
onderzoekscommissies van de HRJ dat de lange duur van de in staatstelling van de zaak in vele gevallen wordt toegeschreven aan de hoven en rechtbanken, terwijl die in werkelijkheid naar geldend burgerlijk procesrecht weinig nuttige middelen hebben om de instaatstelling te beïnvloeden en dus te versnellen indien nodig, d.w.z. wanneer de partijen op dat vlak in gebreke blijven.
Uit die vaststellingen volgt dat: -
de te nemen maatregelen moeten inwerken zowel op de fase van de instaatstelling als op de fase van de behandeling, met inbegrip van het beraad;
-
de instaatstelling niet meer louter mag worden overgelaten aan de partijen zelf, maar dat de rechter – in het algemeen belang en in het belang van beide
127
Verslag Van Reepinghen, Bruylant, p. 406.
170
partijen – moet kunnen ingrijpen wanneer de in staatstelling, buiten de wil van alle partijen – onredelijke vertraging oploopt128. Hoofdstuk II – Doelstelling
De kadernota stelt zich tot doel om, via een aanpassing van de bestaande teksten veeleer dan via een volledig nieuw concept, mogelijk te maken dat de instaatstelling van een zaak en de vaststelling van een rechtsdag voor de pleidooien sneller verlopen.
Om de doelstelling van versnelde instaatstelling van de zaak te bereiken stelt de kadernota twee afzonderlijke wijzen van instaatstelling voor. De eerste daarvan, die ten principale moet worden toegepast, behelst werkelijk het gerechtelijk in staat te stellen, dat al vanaf de inleidende terechtzitting zal gebeuren door een tussenkomst van de rechter voor de vaststelling van het tijdschema voor de uitwisseling van de conclusies.
De tweede wijze van instaatstelling die de kadernota voorstelt moet subsidiair worden toegepast en maakt het de partijen mogelijk te beslissen dat hun zaak naar de rol wordt verwezen. De verwijzing naar de rol wordt zo de uitzondering op de regel. Wat de wegwerking van de gerechtelijke achterstand sensu stricto betreft (zie hoger), suggereert de kadernota tal van maatregelen voor een vlotter verloop van de zaken voor de hoven en rechtbanken: teruggrijpen naar de schriftelijke rechtspleging, in toom houden van het aantal conclusies, indienen van stukken bij de rechtbank voor de terechtzitting, invoeren van een sanctie op de overschrijding van de termijn voor beraadslaging en op misbruiken van de rechtspleging.
De Hoge Raad voor de Justitie staat achter de geest van de voorgestelde hervorming, waarbij geopteerd wordt voor modernisering en verbetering van de
128
Over het principe van de actieve rol van de rechter, zie het advies van de HRJ d.d. 9 oktober 2002 met betrekking tot het voorontwerp van wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzake de rechtspleging, hoofdstuk II.
171
bestaande mechanismen op basis van “good practices” liever dan voor een complexe hervorming waarvan men de risico’s amper kan inschatten.
Niettemin is de Hoge Raad voor de Justitie de mening toegedaan dat het aangewezen is een aantal van de onderliggende principes uit de kadernota te nuanceren of zelfs, met name waar het om de korte debatten gaat, niet te volgen. Dit standpunt wordt hierna voor ieder principe afzonderlijk toegelicht. Hoofdstuk III – Concrete maatregelen 1. De instaatstelling overeenkomstig artikel 747, § 2, Gerechtelijk Wetboek
1.1. De HRJ kan zich aansluiten bij het beginsel dat artikel 747, §2, van het Gerechtelijk Wetboek, in navolging van de intussen gegroeide praktijk, de basis moet vormen van de gemeenrechtelijke instaatstelling. Dit betekent concreet dat, behoudens wanneer de partijen het eens zijn om op de inleidingszitting de zaak naar de algemene rol te verzenden, de procedure verloopt volgens een kalender bepaald op voorstel van de partijen of vastgesteld door de rechter indien daaromtrent geen overeenstemming tussen partijen bestaat.
1.2. De procedure om tot een regeling van de conclusietermijnen te komen, moet zo informeel mogelijk gehouden worden, met dien verstande dat wanneer bepaalde partijen een regeling willen, maar andere partijen zich hiertegen verzetten of verstek laten gaan, de rechter steeds een regeling van de termijnen kan opleggen.
Onder voorbehoud van de definitieve teksten ter zake, kan de HRJ zich vinden in de krachtlijnen van het voorgestelde systeem, maar de volgende opmerkingen dringen zich op.
1.3. Ook de verweerder ( c.q. de geïntimeerde) moet de gelegenheid krijgen om voor de inleidingszitting hetzij termijnen om te concluderen te vragen, hetzij te reageren op de termijnen voorgesteld door de eiser (c.q. appellant). Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de schriftelijke verklaring van verschijning bepaald in artikel 729 Ger.W. 172
1.4. Het is ongetwijfeld juist dat om procedurele complicaties te vermijden, het noodzakelijk is de vastgestelde datum voor pleidooien zo kort mogelijk te laten aansluiten op de laatste termijn om te concluderen. Om die reden wordt in de kadernota voorgesteld het tijdschema “ van achteren naar voren” vast te leggen uitgaande van de datum die voor de behandeling ter zitting is vastgesteld. De Hoge Raad voor de Justitie vindt dit mechanisme een uitstekende zaak dit evenwel slechts voor zover de zaken binnen een redelijke termijn kunnen worden vastgesteld. Is dat niet het geval, dan is dergelijk systeem de bevestiging van de bestaande voor de rechtszoekende nadelige toestand van lange vaststellingstermijnen. In ieder geval is dergelijke werkwijze geen “incentive” om binnen korte termijn rechtsdag te verlenen.
Wat voor nut heeft een versnelde instaatstelling wanneer partijen het eens zijn over de conclusietermijnen, maar de rechtsdag slechts maanden, zelfs jaren na de inleiding kan bepaald worden. De conclusietermijnen “ à rebours” vaststellen heeft dan voor gevolg dat er tussen de dagvaarding (c.q. het verzoekschrift in hoger beroep) en de eerste conclusie van de verweerder (c.q. geïntimeerde) een zeer lange termijn kan verlopen.
Dat betekent concreet dat zelfs indien partijen bereid zijn de zaak snel in staat te stellen, zij afhankelijk zijn van de datum waarop in de bevoegde kamer fixatie kan verleend worden. Het voorgestelde systeem staat dus haaks op een van de doelstellingen van de kadernota, te weten de inkorting van de doorlooptijd van de procedure.
De HRJ is er zich terdege van bewust dat er niet veel alternatieven bestaan, behoudens het op korte termijn wegwerken van de bestaande achterstand.
Niettemin bestaat er een aanzet tot een mogelijke wisseloplossing. Die bestaat erin te bepalen dat er tussen het verstrijken van de laatste termijn om te concluderen en de rechtsdag, maximaal een aantal maanden mag ( en dus niet moet) verstrijken. Dit lost alleszins het probleem op wanneer de partijen het eens zijn over de termijnen om conclusies te nemen. De invoering van dergelijke termijn veronderstel evenwel dat eerst de bestaande achterstand die in bepaalde 173
rechtscolleges bestaat wordt weggewerkt. Inderdaad, de naleving van die termijn zou in die rechtscolleges concreet betekenen dat regelmatig inhaalzittingen worden gehouden. Dit is uiteraard niet lang vol te houden. 1.5. Doordat de uitdrukking “termijnen om conclusie te nemen” zoals bedoeld in artikel 747, §2, Ger.W. aanleiding geeft tot betwistingen en uiteenlopende interpretaties, meer bepaald over de vraag wanneer de termijnen beginnen en aflopen, is het belangrijk dat de nieuwe teksten zich inspireren op de praktijk, waarbij precieze datums worden bepaald.
1.6. Een procedure is nooit een statische aangelegenheid. In de loop van de procedure kunnen een aantal parameters wijzigingen ondergaan, zo ondermeer de partijen. Inderdaad, in de loop van de procedure kunnen nieuwe partijen zich in het proces mengen, o.m. ingevolge vrijwillige of gedwongen tussenkomsten, maar ook ingevolge hervattingen van het geding. Door de tussenkomst van die nieuwe partijen, worden de verhoudingen tussen partijen gewijzigd. Bijvoorbeeld een verwerende partij wordt eiser op gedwongen tussenkomst of wordt eiser ingevolge een tussenvordering tegen een door een andere partij in de zaak betrokken partij. De kadernota biedt geen antwoord op de vraag, die zich ook de lege lata stelt, hoe die nieuwe partijen hun plaats krijgen in een reeds bepaalde regeling van de conclusietermijnen. Dit is nochtans een belangrijk probleem dat een oplossing moet krijgen, wil het systeem ook in complexe zaken functioneren. 2. Neerlegging en mededeling van conclusies
2.1. Het is niet geheel duidelijk wat er ter zake bedoeld wordt in de kadernota. Inderdaad, nu reeds bepaalt artikel 745, eerste lid, Ger.W.: “Alle conclusies worden aan de tegenpartij of aan haar advocaat gezonden terzelfder tijd als zij ter griffie worden neergelegd”. Wat de kadernota dus voorstelt is niet nieuw en lost de controverse waarnaar verwezen wordt niet op.
2.2. Het probleem waarnaar wellicht wordt verwezen is ontstaan door het feit dat artikel 747, §2, laatste lid bepaalt dat de conclusies die buiten termijn worden 174
“overgelegd” ambtshalve uit de debatten worden geweerd, terwijl uit artikel 745, tweede lid, Ger.W. blijkt dat met “overlegging” bedoeld wordt de mededeling aan de tegenpartij. Hiervan uitgaande rees de vraag of de neerlegging ter griffie determinerend was dan wel de mededeling aan de tegenpartij. Een letterlijke interpretatie van de teksten pleit voor de tweede oplossing, de praktische toepassing voor de eerste. Inderdaad, ingevolge de neerlegging ter griffie wordt de conclusie geregistreerd en krijgt een “vaste” datum door tussenkomst van de griffier. De datum van de mededeling aan de tegenpartij of haar advocaat is minder zeker en stelt problemen van bewijs van de datum van verzending. Inderdaad, zeker tussen advocaten, worden conclusies bij gewone brief medegedeeld dan wel via fax of email. Zolang er geen beveiligd elektronisch verkeer bestaat, bieden gewone brieven, fax of e-mail geen enkele garantie, noch van het materiële feit van de verzending noch van de datum en het uur ervan.
Het louter behouden van artikel 745, eerste lid, Ger.W., lost dat probleem niet op! Als de kadernota zo zou moeten worden gelezen dat de datum van de neerlegging ter griffie determinerend wordt voor de tijdigheid ervan, dan moet voor die oplossing geopteerd worden omdat zij heel wat betwistingen zal vermijden.
Als daarnaast de mededeling aan de tegenpartij enkel bedoeld is om de tegenspraak te verzekeren, dan blijft er uiteraard het probleem van het bewijs dat de verplichting is nageleefd en van de datum waarop zulks is gebeurd. Inderdaad, de mededeling van conclusies waarborgt enkel de tegenspraak indien ze ongeveer gelijktijdig met de neerlegging ter griffie gebeurt.
Dit is ongetwijfeld een punt dat moet worden uitgeklaard.
Als Phenix operationeel wordt, kan men eraan denken de partijen automatisch in lichten dat conclusies ter griffie werden neergelegd.
2.3. De verplichte neerlegging ter griffie maakt het voor de rechter mogelijk om na te gaan of de procedure zijn normaal verloop kent en of de conclusietermijnen
175
worden nageleefd. Daarenboven worden de conclusies bij het dossier van de rechtspleging gevoegd, zodat de rechter er kennis kan van nemen ter voorbereiding van de zitting.
2.4. Om een einde te maken aan een bestaande controverse, is het nuttig uitdrukkelijk te bepalen dat een partij in ieder geval het recht behoudt om mondeling ter zitting te concluderen, ook al zijn er geen of laattijdige conclusies neergelegd129. Het volstaat dat het recht van verdediging en van wederwoord van de tegenpartij wordt gewaarborgd.
2.5. Om verdere discussie dienaangaande te vermijden zou het wenselijk zijn dat de wetgever bepaalt dat het feit dat laattijdige conclusies “ambtshalve” uit de debatten worden geweerd, overeenkomstig artikel 747, §2, Ger.W., er niet aan in de weg staat dat partijen kunnen afzien van die sanctie. Dit zou een wettelijke regeling zijn van de thans bestaande rechtspraak van het Hof van Cassatie130. 3. Voorafgaandelijk terbeschikkingstelling van de stukken van partijen
3.1. Het is wellicht illusoir – behoudens in die gevallen waar partijen de schriftelijke procedure aanvaarden - ervan uit te gaan dat de rechter altijd in de mogelijkheid is om bij de voorbereiding van alle zaken voorafgaandelijk kennis te nemen, naast de processtukken (dagvaarding, akte van beroep, conclusies), van de stukken van partijen. In vele zaken is het trouwens niet nodig die stukken voorafgaandelijk te bestuderen.
De vraag kan dan ook worden gesteld of het wel zinvol is een algemene verplichting aan de partijen op te leggen om hun bewijsstukken vooraf ter griffie neer te leggen, als men daarenboven weet dat dergelijke maatregel een aantal ongunstige neveneffecten heeft, nl.:
129
In het advies met betrekking tot het voorontwerp van wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzake de rechtspleging, goedgekeurd door de algemene vergadering op 9 oktober 2002, heeft de HRJ zich gekant tegen het feit dat de partij die niet of laattijdig concludeert haar recht op pleidooi verbeurt. 130 Cassatie, 6 april 2001.
176
-
de partijen, die ook over hun dossier moeten beschikken om de pleidooien voor te bereiden, moeten dus een dubbel aanleggen van hun dossier. Zeker in belangrijke dossiers zal dit de kosten van de procedure voor de partijen aanzienlijk opdrijven.
-
de neerlegging van de dossiers betekent ook dat die dossiers ter griffie moeten beheerd worden, bewaard ofwel verdeeld worden, wat een grote werklast meebrengt en problemen van opslag en archivering.
3.2. De uitwerking van de voorgestelde voorafgaandelijke neerlegging van de stukken moet in ieder geval opnieuw bekeken worden. Inderdaad, de kadernota bepaalt dat de stukken moeten neergelegd worden samen met elke conclusie. M.a.w. in vele zaken zullen de stukken in verschillende “afleveringen” neergelegd worden. Dit verhoogt niet alleen de werklast m.b.t. het beheer en de verdeling van die dossiers, maar houdt ook een risico op verwarring in en zal voor onduidelijkheid zorgen. Aangezien een rechter toch nooit de zaak lange tijd voor de terechtzitting voorbereidt en in ieder geval niet voordat de laatste termijn om te concluderen is verstreken, lijkt het beter te bepalen dat de partijen het geheel van hun geïnventariseerde bewijsstukken zullen moeten neerleggen samen met hun laatste conclusie c.q. syntheseconclusie.
3.3. Er moet ook aan gedacht worden dat bepaalde bewijsstukken hetzij door hun aard (foto’s, films, of andere stukken dan documenten bijvoorbeeld nagemaakte producten), hetzij door hun staat ( oude documenten), hetzij door hun omvang (plans, volledige boekhouding) niet of zeer moeilijk kunnen gekopieerd worden. In dergelijke gevallen moet de neerlegging van de originelen voorzien worden, voor de sluiting der debatten. 4. Zuivering van de procedurele onregelmatigheden 4.1. De Hoge Raad voor de Justitie heeft er in eerdere adviezen al op gewezen131 dat wanneer de zaak in gereedheid is, de bevoegde kamer nog enkel uitspraak moet
131
Advies van 27 juni 2001 met betrekking tot het wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, wat de burgerlijke rechtspleging betreft, ingediend door de heren Geert Bourgeois en Karel Van Hoorebeeke, blz. 15;
177
kunnen doen over de grond van de zaak.
Dat veronderstelt dat de eventuele
procedure-incidenten voordien moeten opgelost zijn, d.i. voor de behandeling op de vastgestelde pleitdatum. De procedure-incidenten omvatten (zonder exhaustief te zijn) toewijzingsgeschillen, de regelmatigheid van stukken en conclusies, de excepties van onbevoegdheid of nietigheid, de problemen van samenhang en aanhangigheid, het uitvoerbaar verklaren van een beslissing a quo, het verzoek tot kantonnement
in
hoger
beroep,
en
de
onregelmatigheden
van
het
deskundigenonderzoek.
De HRJ kan bijgevolg volledig instemmen met het doel dat de kadernota voor ogen heeft.
Er is echter nog enige twijfel over hoe de procedure zal verlopen.
Het ziet ernaar uit dat er twee matregelen worden overwogen: - bepaalde excepties zullen, op straffe van verval, in limine litis moeten worden opgeworpen;
- de opgeworpen excepties zullen in een versnelde en voorafgaandelijke procedure beslecht worden.
Die regeling roept een aantal bedenkingen op. 4.2. Indien in limine litis betekent vóór het opstellen van de kalender voor de uitwisseling van de conclusies, dan ontstaat er toch een aanzienlijk probleem.
De excepties worden immers hoofdzakelijk door de verwerende partij opgeworpen. Die zal wellicht pas weten welke excepties zij zal opwerpen nadat zij materieel de tijd heeft gehad om kennis te nemen van de gedinginleidende akte en van het dossier.
Advies van 9 oktober 2002 met betrekking tot het voorontwerp van wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzake de rechtspleging, blz; 17-18.
178
De verwerende partij zal bijgevolg veeleer geneigd zijn op de inleidingszitting om uitstel te verzoeken zodat zij kan nagaan of de procedure niet behept is met onregelmatigheden. Logisch gevolg daarvan is dat de rechter, ondanks het feit dat de nieuwe rechtspleging hem de mogelijkheid biedt een tijdschema op te leggen indien de partijen onderling niet akkoord zijn, veeleer geneigd zal zijn, behalve in eenvoudige dossiers, recht te doen aan het verzoek tot uitstel van de verwerende partij, en dit uit voorzichtigheid.
Het valt dan ook te vrezen dat de vaststelling van een tijdschema op de inleidingszitting uitsluitend functie is van het bestaan van een akkoord tussen de partijen en dat de rechter zich derhalve zijn actieve rol ziet ontnomen worden die de hervorming hem wenst toe te bedelen. 4.3. De zuiveringsprocedure voor incidenten die niet in limine litis moeten worden opgeworpen, zou duidelijker kunnen worden gemaakt. Naar het oordeel van de Hoge Raad voor de Justitie moet die zuiveringsprocedure of voor de invoering van een “specifieke” instaatstelling voor de regeling van bepaalde procedure-incidenten de bevoegdheid worden van een kamer van instaatstelling, waarbij de gespecialiseerde pleitkamers niet langer worden overstelpt met alles wat louter de instaatstelling van een zaak aanbelangt.
In dit verband verwijst de Hoge Raad voor de Justitie naar zijn vorige adviezen, waarin hij ervoor pleitte dat de inleidingskamers zouden worden omgevormd tot kamers gelast met de in staatstelling van zaken. De argumenten voor een dergelijk systeem worden in die adviezen uitvoerig uiteengezet.
4.4. De Hoge Raad voor de Justitie wijst er op dat in het kader van de voorgestelde hervorming men oog zal moeten hebben voor de tegenwerpelijkheid van de zuivering aan partijen die nadien in de procedure zijn tussengekomen. Ter zake zou men de regeling misschien kunnen afstemmen op hetgeen bepaald is in artikel 812, eerste lid, Ger.W. met betrekking tot de tussenkomst.
179
4.5. Het verdient aanbeveling te verduidelijken in welke gevallen de kadernota de laattijdige aanvoering van een exceptie door een civiele boete en/of een schadevergoeding gesanctioneerd wil zien. 5. Versoepeling van artikel 748 van het Gerechtelijk Wetboek
5.1. De kadernota geeft in feite niet echt aan waaruit de versoepeling van de toepassing van artikel 748 Ger.W. bestaat. De enige wijzigingen die worden voorgesteld bestaan er in dat het verzoek bij gewone brief kan gebeuren en dat de termijn van dertig dagen, bepaald in artikel 748, §2, Ger.W. wordt afgeschaft.
5.2. De Hoge Raad voor de Justitie kan de afschaffing van de termijn van 30 dagen die is bepaald in artikel 748, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek enkel toejuichen. Zo wordt immers tegemoetgekomen aan de noodwendigheden van de praktijk.
5.3. Niettemin is het geen denkbeeldig risico dat een versoepeling van artikel 748 Ger.W. voor gevolg zal hebben dat partijen zich gemakkelijker op die bepaling gaan beroepen om bijkomende conclusietermijnen te vragen. De praktijk wijst uit dat een verzoek op grond van artikel 748 Ger.W. meestal voor gevolg heeft dat de zaak niet behandeld wordt op de vastgestelde zitting, maar verdaagd moet worden. Het gevolg is dat een zitting niet langer geheel is opgevuld en er blanco’s ontstaan, hetgeen maximaal moet vermeden worden.
5.4. Moet het voorstel van de kadernota dat het verzoek ex artikel 748 Ger.W. kan gebeuren “op eenvoudig schriftelijk verzoek van de partijen” aldus begrepen worden dat de bijkomende conclusietermijnen enkel mogelijk zijn met het akkoord van de partijen? Als daarentegen het verzoek eenzijdig mag geformuleerd worden “bij gewone brief”, dan komen de rechten van verdediging van de tegenpartij ernstig in het gedrang. 6. Herwaardering van de rechtspleging in korte debatten
6.1. De Hoe Raad voor de Justitie is geen voorstander van die maatregel en vindt het wenselijker de rechtspleging in korte debatten af te schaffen. 180
In de praktijk heeft de rechtspleging in korte debatten immers nooit het verwachte effect gehad, en wel om de volgende redenen:
-
in het merendeel van de zaken betwist een van de partijen dat aan de voorwaarden voor beknopte debatten is voldaan. Aangezien de rechter bij de inleiding van het geding zelden de belangrijkheid van het geschil kan inschatten, is het voor hem niet mogelijk de toepassing van artikel 735 op te leggen.
-
aangezien de verwerende partij het recht om conclusies te nemen wordt ontzegd, is het evenwicht met de eisende partij scheef getrokken. Bovendien wordt die situatie nog erger doordat volgens de in de kadernota voorgestelde hervorming, terecht overigens, de dagvaarding zou gelden als eerste conclusie van de eisende partij.
-
in tegenstelling tot wat de kadernota voorstelt, is het niet mogelijk een lijst op te stellen van bepaalde categorieën van zaken die vermoed worden slechts korte debatten te vragen. Het is een misvatting ervan uit te gaan dat de belangrijkheid van de zaak valt af te lezen louter uit de aard van de zaak. Op het eerste gezicht eenvoudige zaken (bv. invorderingen) kunnen aanleiding geven tot ernstige juridische betwistingen (bv. nietigheid van de overeenkomst waarop de invordering is gesteund ex artikel 81.1 EGVerdrag).
In het kader van de hervorming kan men het door de korte debatten beoogde doel ook bereiken door de rechter de mogelijkheid te bieden om, wanneer er geen akkoord van de partijen is, korte termijnen voor de uitwisseling van de conclusies vast te stellen.
In het kader van zijn actieve rol zou de rechter eveneens vaker artikel 19 kunnen toepassen voor de dringende maatregelen en “alvorens recht te spreken”.
6.2. Van de korte debatten zou volgens de kadernota slechts kunnen worden afgeweken met instemming van alle partijen. Men mag echter niet uit het oog verliezen dat op het ogenblik dat de korte debatten moeten plaatsvinden, de verwerende partij nog niet de kans heeft gekregen om ten gronde te concluderen. De 181
verwerende partij bevindt zich dan in een minder gunstige positie. Zij zal niet aan de korte debatten kunnen ontsnappen indien de eisende partij haar medewerking niet verleent.
6.3. Voor het geval men de voorgestelde regeling voor procedure in korte debatten toch zou behouden, dient men, behalve voor de gevallen van bindende korte debatten, te bepalen dat de verwerende partij eveneens voor de inleidingszitting mag vragen dat korte debatten worden gehouden. In dat geval moet ook het probleem van haar conclusies worden geregeld omdat de gedinginleidende akte of het tegensprekelijk verzoekschrift zouden gelden als eerste conclusie van de eisende partij.
6.4. Indien men, buiten de gevallen opgesomd in artikel 735 Ger.W., aan de eisende partij het recht geeft de korte debatten te vragen in de akte van rechtsingang, dan moet ook aan de verwerende partij de mogelijkheid gegeven worden om zulks te vragen voor de inleidingszitting. Die partij kan er immers ook belang bij hebben snel de afwijzing van een vordering te vragen.
6.5. Wanneer, buiten de opgesomde zaken, de korte debatten worden gevraagd, ligt de beslissing bij de rechter. De huidige praktijk lijkt uit te wijzen dat de rechters meestal niet geneigd zijn om op het verzoek in te gaan en dit om twee redenen:
-
het aantal in korte debatten te behandelen zaken is moeilijk op voorhand in te schatten zodat zij de op voorhand vastgestelde zittingen grondig kunnen verstoren.
-
de verwerende partij heeft nog niet te kans gehad om haar verweer op schrift te stellen en is dus benadeeld t.a.v. de eisende partij, zodat haar recht van verdediging in het gedrang komt.
7. Aanmoediging en versoepeling van de schriftelijke procedure
7.1. De kadernota stelt dat de schriftelijke procedure opnieuw moet worden aangemoedigd, hoewel wordt vastgesteld dat zij nooit het verhoopte succes heeft gekend, en dit ondanks de hervorming van 1992. 182
De kadernota gaat er als een axioma van uit dat de schriftelijke procedure de mogelijkheid biedt tot “aanzienlijke tijdswinst”. Alvorens op dit vlak te legifereren, is het daarom wellicht aangewezen na te gaan wat de redenen of oorzaken zijn van het gebrek aan succes en in ieder geval na te gaan of de toepassing van die procedure voordelen biedt daar waar ze thans reeds systematisch wordt toegepast.
7.2. Het probleem is evenwel niet hoeveel zaken een bepaalde kamer op een zitting in beraad kan nemen, maar wel hoeveel zaken de magistraten van die kamer binnen een redelijke termijn kunnen behandelen en er uitspraak in doen. M.a.w. het is niet omdat door de toepassing van de schriftelijke procedure de pleidooien veel minder tijd in beslag nemen en er dus meer zaken in beraad kunnen worden genomen, dat er uiteindelijk ook meer vonnissen of arresten kunnen gewezen worden. Men verplaatst het probleem gewoon van de fase van de instaatstelling naar de fase van het beraad.
De enige reële tijdswinst bestaat er in beginsel in dat door de toepassing van de schriftelijke procedure minder zittingen worden gehouden en dat de magistraten die uitgespaarde tijd aan andere taken kunnen besteden, bijvoorbeeld onderzoek van de zaak en redigeren van vonnissen of arresten.
7.3. Maar ook de partijen (cq. Hun advocaten) zien meestal niet echt veel voordeel in de schriftelijke procedure. De instaatstelling is dezelfde. Indien er mondelinge toelichting noodzakelijk is, dan is er toch een verplaatsing naar het gerechtsgebouw noodzakelijk.
Indien, zoals in de kadernota voorgesteld, ook schriftelijk ophelderingen kunnen gegeven worden, dan betekent dit in werkelijkheid dat er nog een extra rondje concluderen wordt georganiseerd, a fortiori wanneer die zgn. “ophelderingen” worden aangegrepen om nieuwe middelen of argumenten te gaan ontwikkelen.
Maar het grootste bezwaar van partijen tegen de schriftelijke procedure is dat zij, zoals deze thans geregeld is, geen enkele zekerheid hebben omtrent het tijdstip 183
waarop de zaak uiteindelijk in beraad wordt genomen en dus wanneer de uitspraak uiteindelijk zal volgen.
7.4. De voorgestelde procedure lijkt daarbij nodeloos ingewikkeld omdat in vele gevallen tweemaal een conclusiekalender zal moeten worden opgesteld, nl. eerst een tijdsschema voor het uitwisselen van de conclusies en daarna een tijdsschema voor het uitwisselen van de schriftelijke opmerkingen. 7.5. De HRJ wenst tenslotte dat het begrip “semi-schriftelijke” rechtspleging ( blz. 7 kadernota) wordt verduidelijkt, nu dergelijke rechtspleging blijkbaar nergens geregeld wordt. 8. De opheffing van de artikelen 751 en 752 van het Gerechtelijk Wetboek
De HRJ is onverdeeld voorstander van de afschaffing van de artikelen 751 en 753 Ger.W. die inderdaad overbodig worden bij een veralgemening van de in staatstelling op grond van artikel 747 Ger.W. dat voldoende sancties voorziet in het geval er niet of laattijdig wordt geconcludeerd of wanneer een partij op de vastgestelde rechtsdag niet verschijnt. 9.
Beperking
van
het
aantal
conclusies
en
verplichtend
stellen
van
syntheseconclusies
9.1. De HRJ is er zich van bewust dat in de praktijk, zowel in burgerlijke als in strafzaken, vaak teveel en té lange conclusies worden genomen. Dit is een spijtige evolutie die wellicht mede in de hand wordt gewerkt door de veralgemening van de informatica. Dit heeft echter voor gevolg dat de zaken dikwijls nodeloos ingewikkeld worden gemaakt en het werk van de rechter onredelijk wordt bemoeilijkt rekening gehouden met zijn grondwettelijke verplichting zijn beslissing te motiveren en de wijze waarop die verplichting wordt ingevuld door de rechtspraak van het Hof van Cassatie132.
132
De Hoge Raad heeft reeds de aandacht gevestigd op dit probleem en een aantal voorstellen geformuleerd in het advies van 27 juni 2001 met betrekking tot het wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, wat
184
Procureur-generaal Krings definieerde nochtans de conclusie als volgt: “Een conclusie is een bondige doch nauwkeurige samenvatting van de middelen, owel in feite als in rechte, die de partij doet gelden en waarop de rechter gehouden is te antwoorden”133. 9.2. Hierboven werd er reeds op gewezen134 dat een procedure geen statisch, maar een evolutief fenomeen is. Dat brengt mee dat het zeer moeilijk is om het aantal conclusies waarop partijen “recht” hebben absoluut te bepalen. Een aantal voorbeelden:
-
een partij komt tussen en neemt conclusies. Die conclusies kunnen een betwisting opwerpen die de reeds eerder in het geding zijnde partijen aanbelangt. Mogen die partijen dan nog tegen elkaar besluiten, ook al hebben zij hun aantal conclusies al “uitgeput”? Zo ja, hoeveel besluiten mogen zij nog nemen?
-
een tegenvordering kan tot aan de sluiting der debatten worden ingesteld. De verwerende partij doet dat in haar laatste conclusies, zonder dat er sprake is van procesmisbruik. Kan de eisende partij hier dan nog op repliceren?
Is het niet verkieslijk een minimumregeling te voorzien zoals nu in artikel 747, §1, Ger.W. en voor het overige de rechter toe te laten in het kader van de gerechtelijke instaatstelling, rekening gehouden met de aard van de zaak en de belangen van partijen, bijkomende conclusies toe te staan indien partijen hierom verzoeken, met dien verstande dat de verwerende partij altijd het laatste woord krijgt. Dergelijke oplossing kadert in een actieve tussenkomst van de rechter.
In ieder geval lijken drie conclusies als uitgangspunt op zichzelf reeds te veel. Als dit wettelijk bepaald wordt dan zullen de partijen hiervan bijna altijd gebruik willen maken, terwijl dat in eenvoudige zaken zeker overbodig is.
de burgerlijke rechtspleging betreft, ingediend door de heren Geert Bourgeois en Karel Van Hoorebeeke, blz. 36 t/m 38. 133 KRINGS, E., Het ambt van de rechter bij de leiding van het rechtsgeding, Rede uitgesproken op de plechtige openingszitting van het Hof van Cassatie op 1 september 1983, Arr. Cass., 1983-84, blz. 3, nr.20. 134 Zie Hoofdstuk III, punt 1.6.
185
9.3. Het is een goede zaak de akte van rechtsingang te beschouwen als de eerste conclusie van de eisende partij ( c.q. de eiser in hoger beroep). Dat zal de eiser dwingen bij het instellen van de eis zijn vordering zowel in feite als in rechte beter te onderbouwen, zodat de verwerende partij van bij de inleiding van de zaak beter op de hoogte is van de draagwijdte van de zaak en een meer gericht verweer kan voeren. Om dit doel te bereiken is het noodzakelijk om de verplichte vermeldingen in de dagvaarding ( art. 702, 3°, Ger.W.), in het tegensprekelijk verzoekschrift (art. 1034bis Ger. W.), en in de akte van hoger beroep ( art. 1057, 7°, Ger.W.) nauwkeuriger te omschrijven.
9.4. Het lijkt tevens nuttig een bepaling te voorzien die belet dat de partijen in hoger beroep kunnen volstaan met het verwijzen naar of het overnemen van de conclusies in eerste aanleg genomen135. Dergelijke praktijken die schering en inslag zijn geworden, staan haaks op de bedoeling van het hoger beroep, te weten een kritisch onderzoek in rechte en in feite van de beslissing in eerste aanleg gewezen. Nu beperken de partijen er zich te vaak toe de procedure in eerste aanleg gewoon nog eens over te doen.
9.5. Het lijkt onredelijk te bepalen dat na elk vonnis (wellicht wordt bedoeld een vonnis alvorens recht te doen) de partijen opnieuw driemaal kunnen concluderen.
In ieder geval moet een uitzondering voorzien worden na een vonnis dat de heropening der debatten beveelt nu, overeenkomstig artikel 775, eerste lid, Ger.W., het voorwerp van de verdere debatten per definitie beperkt is.
9.6. Ten einde het debat in de eindfase van de procedure opnieuw tot de essentie te herleiden en dus de pleidooien en het werk van de rechter te vergemakkelijken, meent de HRJ dat het aangewezen is dat, wanneer de partijen elk een hoofd- en een aanvullende
conclusie
hebben
syntheseconclusie moet zijn
135
genomen,
de
volgende
conclusie
een
136
.
Volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie is de rechter in hoger beroep niet gehouden te antwoorden op conclusies genomen in eerste aanleg naar dewelke enkel verwezen wordt, maar wel op conclusies die uitdrukkelijk - weze het door een stijlformule – worden “overgenomen”. 136 Zie het advies van de HRJ van 27 juni 2001, blz. 37-38.
186
Dergelijke syntheseconclusies kunnen hun doel slechts bereiken indien aan een aantal randvoorwaarden is voldaan, nl.:
-
de syntheseconclusie vervangt alle voorgaande conclusies, zodat de rechter alleen op die conclusie moet antwoorden;
-
in de syntheseconclusie mag geen nieuwe eis meer ingesteld worden of mag een reeds gestelde eis niet meer uitgebreid worden, met uitzondering van de toepassing van artikel 808 van het Gerechtelijk Wetboek. Indien zulks door omstandigheden nog nodig blijkt – hetgeen niet uitgesloten is – moet dit gebeuren via de toepassing van artikel 748 Ger.W.
9.7. Wanneer de kadernota in praktijk wordt gebracht, zal men moeten rekening houden met de voorgenomen hervorming tot vereenvoudiging van de rechtstoegang tot de arbeidsgerechten. 10. De termijn van beraad
10.1 De kadernota wijst er terecht op dat wanneer een zaak in beraad is genomen het voor de rechtzoekende van het grootste belang is dat het vonnis of arrest binnen een redelijke termijn wordt uitgesproken.
Het is immers zeer frustrerend voor de rechtzoekende dat de uitspraak herhaaldelijk wordt uitgesteld. Dat uitstellen is ook van aard om bij de rechtzoekende een zekere achterdocht te doen ontstaan nu in die fase van de procedure de partijen en hun advocaten geen zicht meer hebben op het dossier.
Het behoort dan ook tot de fundamentele taken (plichten) van de betrokken rechter om de wettelijke termijn van het beraad zo goed mogelijk te eerbiedigen en van de betrokken korpschef om systematisch toezicht uit te oefenen op die naleving137.
137
Het stelselmatig of herhaald niet naleven van de termijn van het beraad is een belangrijk signaal hetzij van een disfunctioneren van een individuele magistraat of een kamer, hetzij van een niet evenwichtige verdeling van de werklast binnen een rechtscollege.
187
De praktijk wijst uit, o.m. via de klachtenbehandeling van de HRJ en ook via zijn extern toezicht op de aanwending van de interne controle, dat in teveel gevallen noch het ene noch het andere gebeurt.
10.2. De HRJ is er zich ervan bewust dat in zaken van een zeker belang die behandeld worden door drie rechters, de termijn van een maand bepaald in artikel 770, eerste lid, Ger.W. moeilijk haalbaar is, rekening gehouden met de noodzaak van het beraad ook in het belang van de rechtzoekende138.
Wanneer de uitspraak dan toch uitgesteld moet worden, is het noodzakelijk dat op het proces-verbaal van de terechtzitting nauwkeurig de redenen van het uitstel worden vermeld. Thans wordt er vrijwel systematisch een beroep gedaan op een aantal
stereotiepe
formules.
Dit
laatste
fenomeen
wijst
erop
dat
het
controlemechanisme voorzien in artikel 788 Ger.W. in de praktijk niet goed functioneert.
10.3. In de huidige stand van de wetgeving kan niets een partij of haar advocaat beletten om, wanneer een zaak langer dan drie maanden in beraad is, dit te melden aan de hiërarchische overste van de betrokken magistraat die dan kan ingrijpen. Het is echter begrijpelijk dat partijen aarzelen om zulks te doen omdat zij vrezen dat die demarche de besluitvorming van de rechter in hun nadeel zou kunnen beïnvloeden.
De Hoge Raad voor de Justitie vindt het dan ook aangewezen dat in de wet wordt ingeschreven dat de partijen het recht hebben om de bevoegde overheden het onredelijk uitstel van de uitspraak te melden.
10.4. In de praktijk is het nu reeds zo dat in vele rechtscolleges de griffiers de opdracht hebben om maandelijks lijsten op te stellen van de zaken die langer dan drie maanden in beraad zijn.
138
De HRJ meent dat collegiale rechtspraak op het niveau van de kwaliteit belangrijke voordelen heeft. Maar dan is wel vereist dat er ook effectief een collegiaal beraad plaatsvindt waar elke rechter zijn kennis en ervaring inbrengt. Collegiale rechtspraak is vrij zinloos indien de ontwerp-beslissing door één magistraat wordt opgesteld en de andere twee magistraten de geboden oplossing zondermeer aanvaarden en bevestigen.
188
Hetgeen ter zake wordt voorgesteld in de kadernota is dan ook niet meer dan het officialiseren van een bestaande praktijk.
De Hoge Raad voor de Justitie wijst erop dat het echter noodzakelijk is dat de hiërarchisch verantwoordelijke met de lijsten ook effectief iets doet.
Het komt de HRJ voor dat het niet wenselijk is dat een griffier in eerste aanleg rechtstreeks de eerste voorzitter zou inlichten.
Het lijkt beter op dit vlak de hiërarchische weg te volgen en de korpschef van de betrokken magistraat in te lichten.
Indien er effectief een probleem rijst, moet dit in de eerste plaats worden opgelost binnen het rechtscollege en slechts in tweede orde door een eventuele disciplinaire tussenkomst.
10.5. De HRJ merkt op dat overeenkomstig artikel 259nonies, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, de evaluatiecriteria door de Koning worden bepaald op voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie.
De Hoge Raad voor de Justitie vestigt er de aandacht op dat in het koninklijk besluit van 20 juli 2000 tot vaststelling van de nadere regels voor de evaluatie van magistraten,
evaluatiecriteria
en
hun
weging139,
als
evaluatiecriterium
“doeltreffendheid en doelmatigheid” werd opgenomen en als indicator van dit evaluatiecriterium wordt vermeld “is stipt: respecteert vastgestelde uren en termijnen”.
Dit betekent concreet dat onder het thans geldend positief recht de naleving van de termijnen van het beraad al een evaluatiecriterium is.
Het is dus niet nodig in de wet in te schrijven dat de naleving van de termijnen van artikel 770 Ger.W. als evaluatiecriterium wordt gehanteerd.
139
B. S., 2 augustus 2000, blz. 26510.
189
11. Het sanctioneren van het procesmisbruik
11.1. De invoering van een burgerlijke boete in geval van procesmisbruik is ongetwijfeld een aanlokkelijke gedachte. Het is het ultieme middel om een partij te sanctioneren wanneer zij zich niet gedraagt zoals mag verwacht worden van een normaal zorgvuldige procespartij geplaatst in dezelfde omstandigheden.
De HRJ is niet gekant tegen het inrichten van deze finale remedie tegen onbehoorlijk procesgedrag, maar wenst hierbij toch een aantal kanttekeningen te plaatsen.
11.2. De civiele boete is de sanctie van een procesmisbruik, dus van een fout in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek. Volgens de kadernota kan een civiele boete opgelegd worden “ voor elk moedwillig gebruik van de procedure met kennelijk dilatoir, tergend of roekeloos inzicht”. Aldus geeft de wet een invulling aan het gehanteerde foutbegrip. Hierbij rijst de vraag of er geen ongelijkheid ten aanzien van de wet ontstaat wanneer de rechtscolleges dit foutbegrip verschillend gaan invullen of bepaalde rechtscolleges en/of rechters de burgerlijke boete systematisch gaan toepassen en andere niet.
11.3. De burgerlijke boete is altijd een sanctie achteraf. Het geniet de voorkeur van de Hoge Raad dat onbehoorlijk procesgedrag (o.m. ongepast vertragend optreden in het kader van de in staatstelling van de zaak) onmogelijk wordt gemaakt door de actieve tussenkomst van de rechter zodanig dat kennelijk dilatoire, tergende of roekeloze vorderingen snel worden afgedaan.
190
Bijlage 3
Advies van de Orde van Vlaamse Balies
Standpunt m.b.t. kadernota betreffende de versoepeling van het in gereedheid brengen van burgerlijke zaken en de regeling van een proceskalender
De minister van Justitie verzoekt de Orde van Vlaamse Balies in een brief van 20 april 2004 om haar ten laatste op 28 mei 2004 een advies over te maken met betrekking tot de kadernota betreffende de versoepeling van het in gereedheid brengen van burgerlijke zaken en de regeling van een proceskalender. I. Algemeen
1. De Orde van Vlaamse Balies is van oordeel dat de kadernota nauw aansluit bij de vigerende praktijk van de instaatstelling van burgerlijke zaken en de regeling van de procedurekalender.
De voorgestelde krijtlijnen beantwoorden in grote lijnen aan de verwachtingen van de Orde van Vlaamse Balies. De Orde van Vlaamse Balies verwijst in dit verband naar het wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, wat de instaatstelling en het beraad betreft dat tijdens de vorige regeerperiode in de Kamer van Volksvertegenwoordigers werd ingediend. Dit voorstel beantwoordt nog steeds aan de streefdoelen van de Orde van Vlaamse Balies140.
2. De Orde van Vlaamse Balies zal slechts definitief advies kunnen geven aan de hand van concrete wetgevende initiatieven. De Orde van Vlaamse Balies dringt er dan ook op aan om de ontwerpen van wet te mogen ontvangen.
140
Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, wat de instaatstelling en het beraad betreft, Parl. St., Kamer, 2001-2002, nr. 1942/001.
191
3. De initiatieven die thans worden genomen met betrekking tot de informatisering van de gerechtelijke procedure (het 'Phenix-project') dienen aan te sluiten bij en verenigbaar te zijn met de in de kadernota voorgestelde hervormingen.
4. De Orde van Vlaamse Balies betreurt de gebrekkige (Nederlandse) taal waarin de nota is opgesteld. De vertaling van de initiële Franse tekst in het Nederlands sluit niet aan bij de terminologie die wordt gehanteerd in het Gerechtelijk Wetboek (bijvoorbeeld: 'beknopte debatten' i.p.v. 'korte debatten'; ‘in gereedheid brengen' i.p.v. het gebruikelijke 'instaatstelling'). II. Bespreking van de Kadernota
Hierna volgen algemene beschouwingen van de Orde van Vlaamse Balies bij de kadernota. De indeling van de nota wordt gevolgd.
Stand van zaken – motivering
1. In de nota wordt ten onrechte aIs uitgangspunt bepaald dat de duur van een rechtspleging in twee grote periodes kan worden onderverdeeld: het in gereedheid brengen van de zaak (fase 1) en de termijn tussen het tijdstip waarop de conclusies zijn uitgewisseld en de rechtsdag (fase 2).
De gerechtelijke achterstand zou worden weggewerkt door deze twee fases tot een minimumtermijn te herleiden.
1.1. De Orde van Vlaamse Balies benadrukt dat de rechtspleging thans uit drie fases bestaat: de instaatstelling van de zaak; de termijn tussen de aanvraag van een rechtsdag en de rechtsdag en tot slot de fase van het beraad en het vonnis. De der de fase van het beraad en het vonnis komt ten onrechte niet aan bod in de motivering.
1.2. De Orde van Vlaamse Balies kan niet instemmen met het uitgangspunt. ln de nota wordt immers bepaald dat de termijn om een zaak in staat te stellen (fase 1) wordt geïncorporeerd in de wachttermijn (fase 2) zodat er geen sprake meer is van 192
twee onderscheiden periodes. Hierdoor wordt de schijn gewekt dat iets wordt gedaan aan de gerechtelijke achterstand, terwijl geen enkel initiatief wordt genomen om de eigenlijke gerechtelijke achterstand, die gelegen is in de fases 2 en 3 daadwerkelijk te verminderen.
2. De voorstellen die worden geformuleerd in de kadernota lossen het probleem van de gerechtelijke achterstand niet op, maar dragen weI bij tot een betere proceseconome.
Doelstelling
De Orde van Vlaamse Balies onthaalt gunstig het voornemen om geen 'tabula rasa van het verleden' te maken. De voorgestelde aanpak draagt bijgevolg de goedkeuring weg van de Orde van Vlaamse Balies, met dien verstande dat er slechts definitief zal kunnen worden ingestemd op basis van wetgevende teksten waaruit blijkt dat de 'goede praktijken' ook daadwerkelijk worden gecodificeerd.
Concrete maatregelen
ln afwachting van ontvangst van concrete wetgevende teksten formuleert de Orde van Vlaamse Balies volgende aanmerkingen bij de elf concreet voorgestelde maatregelen: 1. De vereenvoudiging en de veralgemening van het in gereedheid brengen van een geding op grond van artikel 747, §2, van het Gerechtelijk Wetboek
ln de nota wordt voorgesteld om op de inleidende zitting een 'dwingende' kalender vast te leggen voor de uitwisseling van de conclusies. Op de inleidende zitting wordt tevens de pleitdatum bepaald waarbij een verwijzing naar de roI de uitzondering wordt en enkel mogelijk blijft indien partijen zich akkoord verklaren met de verwijzing. Het nieuwe artikel 747, §2 Ger. W. heeft aIs gevolg dat de kalender van achter naar voren zal worden opgesteld rekening houdend met de datum die voor de terechtzitting is vastgesteld. 193
1.1 De Orde van Vlaamse Balies meent dat de pleitdatum niet verder dan drie maanden mag verwijderd zijn van de laatste conclusietermijnen.
1.2. AIs de regel een op de inleidende zitting (of via een beknopte debatten rechtspleging) vast te stellen procedurekalender wordt, verdient het met het oog op de rechtszekerheid aanbeveling de in de praktijk gegroeide en werkzaam gebleken technieken (op ter beschikking gestelde formulieren de tussen partijen gemaakte afspraken vastleggen) te behouden.
1.3. Het behoud van een 'standaardtijdschema', zoals voorgesteld in de nota, lijkt overbodig. Er worden immers drie mogelijkheden bepaald in het nieuwe art. 747, §2 Ger. W. :
- Ofwel komen partijen onderling termijnen overeen - Ofwel legt de rechter bij gebrek aan akkoord tussen partijen zelf termijnen op - Ofwel wordt de zaak naar de roI verwezen
1.4. De Orde van Vlaamse Balies kan niet instemmen met de invoering van de zogenaamde 'onsamendrukbare termijnen'. Het moet mogelijk zijn dat de rechter kortere termijnen kan toestaan op verzoek van één partij.
1.5. De Orde van Vlaamse Balies meent dat tegen een termijnregeling aIle rechtsmiddelen dienen te worden uitgesloten, niet enkel verzet.
1.6. De voorgestelde wijziging van art. 747, §2 Ger. W. dient volgens de Orde van Vlaamse Balies ook van toepassing te zijn op onsplitsbare geschillen. Dit veronderstelt dat t.a.v. de versteklatende partij het vonnis wordt geacht op tegenspraak te zijn gewezen (cf. art. 753 Ger. W.).
194
2. De conclusies moeten ter griffie worden neergelegd en aan de andere partijen ter kennis worden gebracht
2.1. De controverses waarvan in de kadernota gewag worden gemaakt, zijn ondertussen via de rechtspraak van het Hof van Cassatie beslecht. Een en ander dient inderdaad in de tekst van het Gerechtelijk Wetboek zelf te worden verduidelijkt.
2.2. De vooropgestelde (nieuwe) regel i.v.m. het pleiten holt de bekommernis van de wet van 3 augustus 1992 (efficiënt een uitspraak bekomen) volledig uit, miskent de ter zake tot stand gekomen zeer genuanceerde rechtspraak, botst met de proceseconomie en zal in de praktijk volstrekt onbruikbaar zijn. De nieuwe regel impliceert dat mondeling nog een incidenteel beroep kan worden geformuleerd of een aanvullende vordering, waarop - ook aIs het om zeer complexe middelen gaat nog mondeling mag worden geantwoord.
Wordt van de griffier verwacht dat hij de wederzijdse stellingen acteert, met aIle daarbij horende vertraging en interpretatiemoeilijkheden? De toekenning van het recht aan een partij om haar argumenten mondeling uiteen te zetten tijdens de rechtszitting is bovendien strijdig met het streven naar een 'terbeschikkingstelling van het dossier v66r de zitting'. Het is overigens intrinsiek tegenstrijdig enerzijds het aantal conclusies te beperken en anderzijds toe te laten om mondeling te concluderen. 2.3. Het verdient sterk aanbeveling om het zinvolle werk dat reeds werd gerealiseerd door de rechtspraak te behouden en de magistraten toe te laten om via de leer van het procesrechtsmisbruik de misbruiken genuanceerd te bestrijden. 3. Bevordering van de actieve roI van de rechter door hem het dossier met de stukken van de partijen vóór de terechtzitting ter beschikking te stellen
De Orde van Vlaamse Balies pleit voor de invoering van de mogelijkheid in hoofde van de rechter om het dossier met de stukken van partijen vóór de terechtzitting aan hem ter beschikking te doen stellen. Er dient immers te worden vastgesteld dat in de conclusies veelvuldig wordt geciteerd uit de overtuigingsstukken zodat de rechter toch vaak in de gelegenheid verkeert om de zaak degelijk voor te bereiden ook al 195
beschikt hij niet over de map met overtuigingsstukken. Er dient bijgevolg enkel te worden bepaald dat het neerleggen van de overtuigingsstukken door de rechtbank of het Hof kan worden gevraagd. 4. Zorgen voor het daadwerkelijk in gereedheid brengen van het geding, waarbij de rechtspleging kan worden gezuiverd van gebreken
Het geschil met excepties en middelen ten gronde maakt één geheel uit.
Het uit elkaar halen van de beoordeling (enerzijds bepaalde excepties en anderzijds de rest van het verweer) creëert een nieuw proces in het proces. Dit zal de procesgang verzwaren en onproductief werken, gezien het dossier (minstens) tweemaal door de rechter zal dienen bestudeerd en beoordeeld te worden.
De Orde van Vlaamse Balies is gekant tegen de voorgestelde zuiveringsprocedure. 5. Een versoepeling van artikel 748 Ger. W.
De Orde van Vlaamse Balies meent dat deze bepaling in de praktijk geen noemenswaardige problemen veroorzaakt. Het voorstel is overbodig en riskeert meer problemen te scheppen dan op te lossen. 6. Een revalorisatie van de rechtspleging in beknopte debatten
De Orde van Vlaamse Balies is voorstander van een herwaardering van de korte debatten.
De Orde zal ter zake een definitief advies formuleren wanneer een ontwerp van wet aan haar wordt overgemaakt.
196
7. Aanmoediging en versoepeling van de schriftelijke rechtspleging
De Orde van Vlaamse Balies meent dat een veralgemening van de schriftelijke procedure, zoals thans uitgewerkt in art. 755 Ger. W., volledig ingaat tegen elk beginsel van management van de zitting en beheersing van de werklast ervan. 8. De opheffing van de artikelen 751 en 753 Ger. W.
De Orde van Vlaamse Balies opteert voor een vereenvoudiging van de instaatstelling. Er dient dus vermeden te worden dat er verschillende alternatieven blijven bestaan.
De schrapping van deze bepalingen is gerechtvaardigd indien wordt geopteerd voor een kalenderregeling op de inleidende zitting. 9. Beperking van het aantal conclusies en verplichting om syntheseconclusies op te stellen
9.1. Het neerleggen van meer dan een beperkt aantal conclusies dient volgens de Orde van Vlaamse Balies mogelijk te zijn mits akkoord tussen partijen of mits toestemming van de rechter.
9.2. De Orde van Vlaamse Balies is van oordeel dat syntheseconclusies onder geen enkel beding in de plaats kunnen komen van eerder neergelegde conclusies.
Alvorens de Orde van Vlaamse Balies een definitief standpunt ter zake zal innemen, dient eerst een definitie van de notie 'syntheseconclusie' te worden bepaald.
197
10. De justitiabele de in het Gerechtelijk Wetboek bepaalde beraadslagingstermijnen waarborgen
De Orde van Vlaamse Balies verwijst naar art. 8 van het wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, wat de instaatstelling en het beraad betreft, zoals tijdens de vorige legislatuur in de Kamer van Volksvertegenwoordigers ingediend141.
Het principe is dat de rechter uitspraak doet binnen een termijn van drie maanden. Indien geen uitspraak kan worden gedaan binnen deze periode dient de betrokken magistraat te motiveren om welke redenen deze termijn niet volstaat. 11. Misbruiken van de rechtspleging straffen
De Orde van Vlaamse Balies gaat niet akkoord met het voorstel om aan de rechter automatisch de bevoegdheid te verlenen om misbruiken van de rechtspleging te beteugelen door middel van een burgerlijke boete. Deze mogelijkheid dient weI geboden te worden aan de rechter indien partijen erom verzoeken.
Orde van Vlaamse Balies 26 mei 2004
141
Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, wat de instaatstelling en het beraad betreft, Parl. St. Kamer, 2001-2002, nr. 1942/001.
198
Bijlage 4
Advies van de OBFG
Observations sur la « note cadre relative à l’assouplissement de la mise en état des affaires civiles et à l’aménagement d’un calendrier de procédure »
1) Etat des lieux - motivation et objectif
L'OBFG partage l'analyse qui est formulée par la note cadre quant à l'état des lieux ainsi que la motivation développée et les objectifs poursuivis.
L'assouplissement de la mise en état a déjà donné lieu à des solutions pragmatiques dégagées par des protocoles d'accord conclus entre les acteurs de terrain. Il est dès lors particulièrement opportun que la note cadre s'en inspire afin de les couler dans un texte de loi. S'il convient que des solutions générales de type législatif interviennent, il faut que soit parallèlement encouragée la conclusion de protocoles d'accord entre les acteurs de terrain que sont le siège, le Parquet, le greffe et le Barreau.
L'OBFG tient par ailleurs à rappeler que la durée des procédures comporte plusieurs parties: (1) l'introduction de l'affaire, (2) la mise en état, (3) le délai qui sépare le moment où l'affaire est mise en état et celui où la cause peut être plaidée, (4) la plaidoirie et ce qui l'accompagne, (5) le délai qui sépare la clôture des débats du prononcé de la décision et (6) l'exécution.
Dans l'ensemble et sous réserve des cas pathologiques qui constituent chaque fois l'exception à la règle, les phases 1, 2 et 5 se déroulent généralement à la satisfaction des parties et des avocats, eu égard notamment aux instruments que constituent les articles 747 et 751 du Code judiciaire.
La note cadre relative à l'assouplissement de la mise en état des affaires civiles et à l'aménagement d'un calendrier de procédure concerne essentiellement la phase 2 199
c'est-à-dire celle qui, dans l'administration de la justice, suscite aujourd'hui le moins de difficulté en matière civile. Même dans cette phase 2, elle ne concerne pas ce qui est le phénomène le plus irritant de la justice, à savoir la durée des procédures d'expertise. Or, certains tribunaux s'attaquent à la difficulté. Par exemple, la Commission Vie au Palais du barreau de Liège a mis au point un accord avec les représentants des experts et des tribunaux, un cahier des charges permettant de raccourcir la durée des expertises. L'accélération de la justice devra nécessairement passer par le raccourcissement des délais d'expertise. 2) Mesures concrètes
1/ Généralisation de la mise en état sur pied de l'article 747, G 2 du Code judiciaire
L'O.B.F.G. ne peut marquer son accord sur l'opportunité et l'intérêt de toute réforme donnant au juge un rôle actif indépendamment de la demande de l'une des parties.
1.1. Un litige de nature civile est essentiellement le litige des parties à la cause. Toute intervention à l'initiative du juge ne peut être considérée que comme une intrusion fondamentalement inacceptable. Telle partie qui introduit une citation en divorce doit rester maître de la décision de diligenter ou non la procédure.
L'immixtion des pouvoirs publics dans cette sphère d'autonomie de tout citoyen ou de toute partie à un procès relève d'une intrusion qui heurte l'indépendance du citoyen et son autonomie.
(L'expérience du Québec suite à l'entrée en vigueur du nouveau code de procédure civile devrait, à cet égard, être mise à profit: voir notamment Journal du Barreau du Québec du 15 mars 2004, vol. 37, nOS, p.1).
1.2. La mise en état automatique méconnaît l'importance du facteur « temps» comme élément de solution ou à tout le moins de décantation d'un litige.
1.3. Une mise en état automatique est d'autant plus surprenante que, par ailleurs, les parties sont invitées à recourir aux modes alternatifs de règlement des conflits. 200
L'opportunité de mettre en place ceux-ci, une fois l'action introduite, ne peut sérieusement être contestée.
1.4. Par ailleurs, la fixation automatique dès l'audience d'introduction des délais d'échanges de conclusions "à rebours" ne pourrait s'avérer judicieuse que si les juridictions étaient en mesure de statuer dans des délais raisonnables.
Elle est tout à fait négative et à proscrire devant les juridictions dont les rôles sont encombrés (Tribunal de Première Instance de BRUXELLES, Cours d'Appel d'ANVERS et de BRUXELLES, ...). A-t-on imaginé la réaction du justiciable qui apprendra en 2004 que sa cause ne sera examinée en 2009 au terme d'une mise en état fixée à rebours qui aura duré 5 ans compte tenu des délais réservés aux affaires qui, entre-temps, auront perdu tout objet ou auront fait l'objet d'un règlement par un mode alternatif?
La refixation de l'affaire à une date plus rapprochée en cas de règlement d'affaires antérieurement fixées peut s'avérer tout à fait utopique si les délais de mise en état ont été arrêtés en fonction de la date initiale retenue pour la plaidoirie.
De telles perspectives de fixation risquent d'aggraver encore l'effet tout à fait déplorable de la situation actuelle sur le justiciable et sur le sentiment de justice et, en définitive, sur le déni de justice imputable à l'Etat et de nature à provoquer la multiplication des recours devant la Cour Européenne des Droits de l'Homme sur la base des articles 6 et 13 de la Convention Européenne des Droits de l'Homme.
En conclusion, l'O.B.F.G. rejoint sans réserve l'avis exprimé par l'Q.V.B. et conteste toute opportunité et intérêt à donner un quelconque rôle actif d'initiative au juge pour la mise en état des causes.
2/ Simplification de la mise en état sur pied de l'article 747 & 2 du Code Judiciaire
2.1.
La fixation de l'audience de plaidoiries et d'un agenda contenant les délais de
communication des conclusions dès l'audience d'introduction ou lors d'une audience de remise à date rapprochée peut être approuvée pour autant qu'elle soit demandée 201
par une partie. La partie demanderesse doit pouvoir imposer, sous le contrôle du Juge, l'aménagement des délais pour la mise en état de la cause et ce dès l'audience d'introduction ou lors d'une audience de remise.
II conviendra toutefois de pouvoir s'assurer que le dossier de pièces du demandeur a été communiqué au défendeur avant l'audience d'introduction et que le demandeur puisse apporter la preuve de cette communication (par ex. par la production de la lettre officielle de communication de son dossier, ...). Des délais ne peuvent en effet être fixés avant la communication de ce dossier. A défaut, la cause devra être remise à une audience ultérieure afin de permettre au défendeur d'examiner le dossier du demandeur et de se prononcer en connaissance de cause sur les délais de conclusions qu'il y a lieu de fixer.
Par ailleurs, le succès du système implique que les causes soient, dans la mesure du possible, directement introduites devant la chambre de la juridiction appelée à en connaître au fond ou, à tout le moins, que des chambres de mises en état siégeant en même temps que les chambres d'introduction (des chambres «bis» dédoublant les chambres d'introduction) soient constituées afin de trancher les questions de mises en état. A défaut, les débats sur les délais d'échange de conclusions ne pourront être organisés de manière satisfaisante devant les chambres d'introduction devant lesquelles un très grand nombre d'affaires sont parfois introduites (par ex. plus de 150 affaires par audience d'introduction dans certains tribunaux...)
2.2.
La formule de la mise en état dès l'audience d'introduction ou lors d'une
audience de remise évite les formalités parfois lourdes de l'article 747 § 2 du Code Judiciaire (rédaction d'une requête, notification de la requête par le greffe, délai pour formuler des observations, examen de celles-ci, rédaction d'une ordonnance et notification de celle-ci).
L'agenda des délais de conclusions pourrait être acté au procès-verbal d'audience, celui-ci pouvant être notifié par le greffe, par pli simple aux avocats ou par pli judiciaire aux parties qui en sont dépourvues.
202
Ce système ne remplacerait pas l'article 747 § 2 du Code Judiciaire mais coexisterait avec celui-ci.
2.3.
Par ailleurs, pour que la date d'audience des plaidoiries puisse être donnée
dès l'audience d'introduction, il est indispensable de mettre à la disposition de la chambre d'introduction et des «chambres bis», l'ensemble des rôles particuliers de chaque chambre de plaidoiries (voir ci-dessus, 2.1., al. 3).
2.4.
La
note cadre
précise
que si une
partie fait défaut à l'audience
d'introduction, la partie demanderesse pourra au choix, solliciter une remise à date fixe conformément à l'article 803 du Code judiciaire, prendre défaut ou encore demander que la cause soit renvoyée au rôle général. Il ne peut pas être considéré que ce serait uniquement la partie défenderesse qui fasse défaut à l'audience d'introduction.
2.5.
Par ailleurs, il devrait pouvoir être possible d'obtenir une fixation de délais
contraignants conformément à l'article 747, §2, par défaut à l'audience d'introduction ou à une audience ultérieure de la chambre d'introduction si une partie ne comparaît pas. En effet, il peut être important pour une partie de ne pas prendre un simple jugement par défaut contre lequel l'opposition est possible, mais bien de mettre en œuvre une procédure contradictoire fondée sur l'article 747, §2, avec des délais contraignants.
Si la demande de délai de mise en état est formulée dans l'acte introductif d'instance qui a été signifié à la partie adverse et qu'elle a été invitée à comparaître à l'audience d'introduction pour discuter de ces délais et voir un calendrier fixé, on ne voit pas ce qui pourrait s'opposer à ce que le calendrier d'échange de conclusions soit arrêté par défaut à son égard et que le P.V. d'audience lui soit ensuite notifié.
3/ Dépôt et communication des conclusions
3.1.
L'OBFG estime important que les conclusions soient concomitamment
203
déposées au greffe et communiquées aux parties même si cela ne résout en rien la controverse qui existe actuellement quant à la question de savoir comment doit se prouver la communication des conclusions.
Il faudrait toutefois clairement préciser que seule compte, pour garantir le respect du contradictoire, la communication à l'autre partie et qu'en conséquence, seule cette formalité doit être prescrite à peine d'écartement d'office des conclusions. Il serait sans doute utile de préciser que la communication peut se faire par tout moyen généralement quelconque (porteur, pli simple, courrier électronique ou télécopie, ...) pour autant que la partie qui communique se réserve la preuve de la réception des conclusions par l'autre partie dans le délai fixé par le juge conformément à l'article 747, §2. Dans ces conditions, l'article 745 alinéa 2 pourrait être supprimé dès lors qu'il n'est d'aucun secours pour prouver la communication et qu'il déplace uniquement la formalité qui doit être prouvée (preuve de l'envoi 5 jours avant l'échéance du délai).
La preuve de la réception pourra se faire par tout moyen tel qu'un accusé de réception, un accusé de réception par e-mail avec signature électronique, un envoi recommandé avec accusé de réception, etc... Ce dernier mode pourrait être obligatoire lorsqu'une des parties se défend en personne sans avocat.
3.2.
La question de savoir s'il y a lieu de reconnaître le droit, pour une partie qui
n'a pas valablement déposé ou communiqué ses conclusions, de plaider à l'audience à laquelle l'affaire est fixée, reste délicate et mériterait de faire l'objet d'un plus large débat, notamment au regard de l'arrêt de la Cour de cassation du 27 septembre 2001.
4/ Dépôt des dossiers
4.1.
Si l'on peut comprendre l'idée louable que le Juge prenne connaissance du
dossier avant l'audience, force est de constater que cette pratique va augmenter le coût pour les justiciables.
204
En effet, l'avocat prendra soin de conserver un exemplaire du dossier qu'il aura déposé avec ses conclusions pour préparer la suite du dossier (conclusions additionnelles et plaidoiries).
C'est peut-être le prix à payer pour une justice interactive pour autant alors qu'il y ait une véritable interaction et que les magistrats disposent des moyens et du temps nécessaire pour prendre connaissance des dossiers et des conclusions avant l'audience.
4.2.
Il ne semble toutefois pas nécessaire à cette fin d'exiger qu'une copie du
dossier des pièces inventoriées de chacune des parties soit déposée au greffe en même temps que chaque jeu de conclusions. Cette exigence peut en pratique s'avérer extrêmement lourde. Elle est par ailleurs tout à fait disproportionnée par rapport au but qu'elle souhaite atteindre. S'il est heureux qu'un juge puisse prendre connaissance du dossier avant l'audience, il est très probable qu'il ne le fera pas plusieurs mois avant l'audience.
La règle prévue dans le protocole Magistrature/Barreau conclu entre la cour d'appel de Bruxelles et les Barreaux de Bruxelles et Nivelles qui prévoit que les parties doivent déposer leur dossier inventorié au greffe au minimum 15 jours avant l'audience paraît nettement plus efficace.
4.3.
Il paraît en toute hypothèse tout à fait disproportionné d'écarter des débats les
pièces non déposées au greffe en même temps que les conclusions dès lors que ces pièces ont été régulièrement communiquées à la partie adverse.
5/ Purge des vices
5.1.
L'OBFG s'interroge sur le mécanisme de « purge des vices» esquissé dans la
note cadre. L'OBFG ne perçoit pas l'intérêt d'avoir deux audiences de plaidoirie au lieu d'une seule consacrée à l'ensemble de l'affaire. A tout le moins, il conviendrait de définir avec la plus grande précision les vices pouvant être purgés lors de l'audience rapprochée. L'OBFG s'interroge en particulier sur le mécanisme que les auteurs de la réforme envisagée souhaitent créer. 205
(i). S'agit-il de prévoir que certaines exceptions de procédure doivent être soulevées au plus tard au moment du règlement de la mise en état de la cause (c'est-à-dire lors de l'audience d'introduction ou lors de l'audience de remise à date rapprochée) à défaut de quoi elles seraient couvertes, étant entendu, qu'elles ne doivent pas nécessairement être traitées à ce moment là ?
Si cette solution paraît intellectuellement séduisante sa mise en œuvre sur le plan pratique paraît très délicate. Comment, par exemple, soulever un déclinatoire de compétence lorsque l'on n'a pas encore pu examiner l'ensemble des pièces du dossier? Par ailleurs, il est évident que le mécanisme ne pourrait être utilisé pour l'ensemble des questions de procédure. Certaines d'entre elles (on pense aux exceptions et déclinatoires d'ordre public, aux fins de non recevoir,...) devront encore pouvoir être invoquées ultérieurement. (ii). S'agit-il en revanche de créer une «sous mise en état» dans le cadre de la procédure, qui serait consacrée uniquement au traitement et au règlement judiciaire des exceptions soulevées?
Un tel système doit absolument être écarté. Il risquerait au lieu d'abréger les procédures, de les allonger, d'augmenter le nombre d'audiences pour une même affaire, de créer un surcroît de travail pour le greffe et les magistrats et donc finalement d'accroître la lenteur et le coût de la justice.
5.2.
La comparaison qui est faite à cet égard dans la note cadre avec l'article 235
bis § 5 du Code d'instruction criminelle ne paraît pas pertinente.
L'article 235bis § 5 du Code d'instruction criminelle suppose l'existence d'une instruction pénale dans le cadre de laquelle les parties ont déjà pu agir et prendre connaissance du dossier et donc d'éventuels moyens d'irrecevabilité.
Cette disposition n'ajoute aucune procédure aux débats puisque de toute façon l'instruction doit se clôturer par une ordonnance et/ou un arrêt de règlement de la procédure et les parties disposent d'un délai, certes court mais suffisant pour 206
examiner les irrégularités, omissions ou causes de nullité visées à l'article 131 § 1er du Code d'instruction criminelle.
6/ Assouplissement de l'article 748 du Code Judiciaire
6.1.
II va de soi que l'accord des parties doit toujours primer, c'est déjà la règle à
l'heure actuelle.
6.2.
La suppression du délai de 30 jours n'est pas nécessairement une bonne
idée. II semblerait que ce délai de 30 jours soit mal compris en général par les tribunaux, notamment quand ils refusent de fixer une affaire dans un délai plus court que 30 jours à dater de la communication et du dépôt des dernières conclusions prévues par le calendrier.
Ce délai de 30 jours avait été introduit dans la loi dans le seul but d'éviter des abus de demande de réouverture du droit de conclure déposée à un moment où le juge ne pourrait pas traiter cette demande avant l'audience, ce qui aurait pour effet de la reporter automatiquement. L'idée qui a présidé à la réforme de 1992 était que si une pièce ou un fait nouveau et pertinent était découvert, par exemple, six mois avant l'audience, il n'était pas admissible qu'une partie attende de se trouver dans le dernier mois avant l'audience pour déposer sa requête avec pour effet de reporter automatiquement l'audience vu les délais mis en œuvre par la procédure de l'article 748.
Il apparaît toutefois en pratique que très peu d'abus ont pu être constatés dans l'application de l'article 748. En outre, il est actuellement admis que la survenance d'un fait nouveau et pertinent après l'expiration du délai de trente jours constitue un cas de force majeure qui autorise encore le dépôt d'une requête en réouverture du droit de conclure.
Il est par ailleurs tout à fait exact que l'application de cet article viendra à se raréfier si les délais pour conclure sont fixés à rebours à partir de la date d'audience et en remontant. 207
7/ Débats succincts
7.1.
Il faut effectivement constater que beaucoup de praticiens se contentent
d'invoquer les débats succincts sans cependant motiver le recours à ceux-ci comme le prévoit pourtant le texte même de l'article 735 du Code judiciaire.
La possibilité d'énumérer dans le Code une série d'hypothèses qui, par définition, relèveraient automatiquement de la procédure en débats succincts est intéressante. Mais il y a lieu de ne pas confondre procédure en débats succincts et caractère succinct des débats. Ainsi, par exemple, une demande de mesure d'instruction peut très bien nécessiter des débats extrêmement développés. A supposer que la loi prévoie que de telles mesures seraient traitées automatiquement en débats succincts, cela ne signifie par pour autant que les débats seront effectivement succincts. A tout le moins, par respect des droits de la défense, la partie défenderesse devrait pouvoir apporter la preuve contraire de ce qui ne serait qu'une présomption.
On relèvera que s'il est exact que l'article 1066 du Code judiciaire énumère déjà plusieurs types de litiges qui sauf accord des parties doivent être instruits dans le cadre des débats succincts «assimilés» en degré d'appel, cela signifie que pour ces hypothèses, présumées urgentes par le législateur, elles doivent bénéficier de la procédure en débats succincts (c'est-à-dire fixation dans les 3 mois de l'audience de plaidoiries au plus tard), sans qu'il soit nullement prévu .qu'elles doivent être plaidées succinctement.
On peut enfin se demander si l'augmentation des cas devant être traités au premier degré dans le cadre des débats succincts ne risque pas de générer à ce stade un arriéré tel que la disposition restera lettre morte. On rappellera à cet égard que l'article 1066 du Code judiciaire n'est que très rarement respecté en pratique.
8/ Un encouragement et un assouplissement de la procédure écrite
8.1.
A partir du moment où les parties sont d'accord quant au recours à la
procédure écrite, il faut effectivement encourager et assouplir le système. 208
Il faut toutefois rappeler que beaucoup de magistrats sont opposés à la procédure écrite parce qu'un débat actif avec par ailleurs une connaissance préalable des conclusions et des dossiers des parties, permet au juge de mieux cerner la vérité.
8.2.
Il faudrait également attirer l'attention des praticiens sur la faculté qui existe à
l'heure actuelle sur base de l'article 706, alinéa 4, de combiner l'introduction par comparution volontaire avec la procédure écrite.
Il s'agit d'une pratique très efficace qui veut que les parties (mais cela suppose à chaque fois le recours à un avocat) aient préalablement échangé leurs arguments et leurs dossiers et aient rédigé un procès-verbal de comparution volontaire motivé contenant leurs conclusions.
Dès l'audience d'introduction, les parties peuvent déposer ce procès-verbal de comparution volontaire (dûment motivé et complété par leur argumentation) et leur dossier pour solliciter que la cause soit mise en délibéré.
Certains magistrats répugnent à ce genre de pratique car ils craignent d'être débordés.
Certains imposent dès lors le renvoi au rôle ou à une audience ultérieure, contrairement à la demande commune des parties.
Sauf à considérer que le Juge doit retenir l'affaire sur base de l'article 735 § 2, n'est-il pas possible de prévoir un système qui impose au Juge de prendre l'affaire en délibéré dès l'audience d'introduction et dans le mois: soit de prononcer son jugement soit de demander des explications orales ou écrites sur les points qu'il indique?
9/ Abrogation des articles 751 et 753 du Code Judiciaire
9.1.
L'OBFG est favorable au maintien - moyennant leur modification - de ces
dispositions ou, à tout le moins, d'une disposition permettant - dans les cas où la 209
cause aura été renvoyée au rôle lors de l'audience d'introduction soit du commun accord des parties soit en raison du défaut de l'une des parties - de contraindre une partie à conclure sans que la partie la plus diligente s'enferme elle-même dans des délais contraignants.
9.2.
Le système pourrait par exemple être modifié en ce qu'il n'y aurait plus de
fixation automatique de la cause à une audience, ce qui évite un encombrement inutile et un travail inutile du greffe et du siège mais simplement par un avis du greffe à la partie défenderesse lui intimant de déposer ses conclusions et son dossier dans le délai indiqué sans pour autant que l'affaire soit fixée à une audience.
A l'issue du délai indiqué, si la partie mise en demeure de conclure et de déposer son dossier ne l'a pas fait, le demandeur « sur 751 », pourrait alors requérir fixation de la cause sans que la partie adverse puisse encore déposer ses conclusions et son dossier. Un jugement réputé contradictoire pourrait alors être pris à son encontre le jour de l'audience.
9.3.
Dès lors que normalement, puisque le principe sera que toutes les affaires
sauf exception feront l'objet d'un traitement en ce qui concerne la mise en état dès l'audience d'introduction, les cas de demandes de fixation, que ce soit sur pied des articles 750 ou 747, §2, ou 751 devraient être très fortement réduits, ce qui pourrait justifier que l'on conserve malgré tout les articles 751 et 753.
9.4.
Prenons un exemple relativement fréquent où ces dispositions pourraient
demeurer utiles.
La partie demanderesse a accepté qu'à l'audience d'introduction, l'affaire soit renvoyée au rôle.
Elle ne communique pas son dossier mais la partie défenderesse veut faire avancer la cause.
210
Celle-ci ne va pas accepter une mise en état consensuelle ou le recours à l'article 747 § 2 du Code Judiciaire puisque par hypothèse, elle n'a pas encore le dossier de son adversaire.
Le recours à l'article 751 lui permet d'imposer à son adversaire la communication de son dossier par une procédure plus légère et moins coûteuse qu'un 747.
10/ Limitation des conclusions et conclusions de synthèse
10.1.
L'OBFG estime judicieuses la limitation du nombre de conclusions ainsi
que l'obligation de rédiger des conclusions de synthèse..
10.2.
Le projet n'est cependant pas clair quant à savoir si la limitation du
nombre d'écrits de procédure à trois, en ce compris la citation, s'applique également pour les affaires qui seront renvoyées au rôle général et, le cas échéant, mises en état de façon consensuelle. Il conviendrait de le préciser.
10.3.
Par ailleurs, il serait sans doute nécessaire de saisir cette occasion pour
définir ce que peuvent contenir des conclusions additionnelles ou des conclusions de synthèse. Peut-on ainsi introduire une demande nouvelle, un appel incident etc. dans les conclusions de synthèse?
Il serait également nécessaire de préciser clairement dans la loi que des secondes ou troisièmes conclusions ne pourraient être prises qu'à condition que des premières conclusions aient été valablement communiquées. Il devrait être posé comme principe qu'une partie ne peut conclure à titre « additionnel» qu'à la condition d'une part, qu'elle ait elle-même préalablement conclu valablement et d'autre part, que la partie adverse ait entre-temps conclu à son tour. Il faudrait donc insister sur la notion de réponse et réplique plutôt que sur les notions de conclusions « additionnelles ».
11/ Sanctionner les abus de procédure
11.1. Selon le Barreau, les abus de procédure devraient être sanctionnés en priorité par l'allocation de dommages et intérêts et, par la possibilité pour le juge de 211
condamner la partie succombante à supporter une partie des frais et honoraires d'avocat de l'autre partie (répétibilité des honoraires)
11.2. A supposer que l'on généralise la possibilité - qui existe actuellement dans certains cas limités (dessaisissement, récusation et appel) - d'infliger une amende civile du chef d'abus de procédure, il y aurait lieu de la limiter aux abus manifestes.
Le Barreau estime toutefois qu'une telle mesure est dangereuse car elle pourrait constituer une grave entrave à la liberté de la demande et de la défense en justice, garantie par l'article 6 de la Convention européenne de sauvegarde des droits de l'homme.
Par ailleurs, la procédure actuelle, telle qu'elle existe par exemple aux articles 656/ alinéas 2 et 3/ 838/ alinéas 2 et 3/ et 1072bis du Code judiciaire, devrait toutefois être assouplie afin de pouvoir tenir, le débat contradictoire sur l'amende civile du chef d'abus de procédure, le jour même de l'audience des plaidoiries ou, dans le cadre d'une procédure écrite comparable à celle prévue pour la réplique à l'avis du ministère public (article 767 du Code judiciaire). La procédure actuelle a en effet pour conséquence d'allonger à nouveau les procédures et multiplier les audiences puisque cela crée un nouveau débat à l'issue du débat de fond, ce que ne souhaite pas forcément la partie défenderesse et augmente ses frais de défense.
212
TROISIEME VOIE D'ACCES A LA MAGISTRATURE
L'Ordre des barreaux francophones et germanophone est extrêmement favorable à la création d'une troisième voie d'accès à la magistrature.
Cette nouvelle voie d'accès à la magistrature serait accessible aux avocats bénéficiant de vingt années d'expérience au barreau ainsi que les professionnels combinant au moins quinze années d'expérience au barreau avec l'exercice pendant cinq ans au moins d'une fonction nécessitant une bonne connaissance du droit.
Ainsi que la ministre de la justice l'exprime dans le communiqué de pressé porté à la connaissance de l'Ordre, il est exact que "les professionnels (qui ont vingt années d'expérience) ont pour la plupart atteint un niveau de carrière qui ne les motive pas à présenter un examen écrit traditionnel pour accéder à la magistrature". Cette périphrase exprime de manière particulièrement adéquate la réalité en telle sorte que si les structures actuelles n'étaient pas modifiées, le pouvoir judiciaire persisterait à se priver d'une compétence et d'une expertise irremplaçables.
Le maintien d'un examen oral est indispensable pour évaluer de manière approfondie les motivations réelles du candidat afin de permettre au conseil supérieur de la justice de donner un avis éclairé à madame la ministre.
Si l'on peut s'interroger à propos de la limite de 12%, qui n'est pas objectivement justifiée, on sait par ailleurs que la ministre de la justice a déjà répondu en précisant qu'il s'agissait d'un arbitrage gouvernemental. Il est bien vrai que toute disposition n'a de sens que si sa mise en application est susceptible d'un contrôle. Il faut cependant se méfier de l'effet "quota" que ce type de limitation peut provoquer.
213
214
Bijlage 5
J. CRUYPLANTS, Ordre français des avocats du barreau de Bruxelles
Nota over het verhalen van de erelonen 1.
Inleidende overwegingen
Toegang tot de justitie is een fundamenteel recht voor iedereen en de onvoorspelbaarheid van de kosten van het proces vormen vaak een hinderpaal voor de vrije uitoefening van dit recht.
De invorderbare kosten, zoals gedefinieerd door de artikelen 1018 en 1022 van het Gerechtelijk Wetboek dekken niet alle kosten waartoe de redelijke verdediging van de belangen van de partijen kan leiden.
Hoewel de lijst van kosten die artikel 1018 van het Gerechtelijk Wetboek opsomt, niet beperkend is, worden de erelonen van de advocaten echter nooit beschouwd als kosten in de zin van deze bepalingen, behoudens via de rechtsplegingvergoeding.142 De sommen die invorderbare kosten in de zin van artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek vormen, dekken slechts een klein deel van de erelonen van de advocaten zodra deze het begrip van materiële akten van dit artikel overschrijden.
Het gebeurt vandaag zelden dat de erelonen van de advocaten in het beperkte kader van bepaalde geschillen inzake contractuele of quasi-delictuele aansprakelijkheid in de te vergoeden schade is inbegrepen.143 De artikelen van het Gerechtelijk Wetboek zijn alleszins niet van toepassing in strafzaken.
142
Ze worden vermeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek Voor een recente staat van de kwestie verwijzen we naar B. De Coninck, ‘La répétibilité des honoraires d’avocat dans le contentieux de la réparation du dommage.’, R.G.A.R., 2003, 13730. Voor vooruitgang inzake de invordering van kosten en erelonen van de technische deskundige verwijzen we naar Cass. 1ste Nederlandstalige kamer, 28 februari 2002, R.G.A.R., 2003, 13794 en nota F. Glansdorff. 143
215
Op het vlak van de aansprakelijkheid voor het initiatief van het proces, is de toekenning van een schadevergoeding voor tergende of roekeloze rechtspleging144 weinig frequent en heeft zeker niet het ‘automatische’ karakter van de veroordeling in de kosten.
Wanneer er dan al een vergoeding wordt toegekend, is het bedrag vaak belachelijk klein. In een aanverwant register maken de hoven van beroep zelden gebruik van de bepalingen die hen toelaten om het ongegronde beroep te straffen.145
Het feit dat de persoon die, omdat hij beroep deed op rechtscolleges of zich voor rechtscolleges verdedigde, gelijk krijgt en daarom alle lasten van het proces moet dragen, is moeilijk te verzoenen met het huidige streven naar billijkheid en besef van de aansprakelijkheden. Dergelijke ongelijkheid is nog minder aanvaardbaar wanneer de inzet van een proces niet louter materieel is.
De wetgeving van heel wat Europese landen laat toe om de kosten van de rechtspleging en/of de erelonen van de advocaat van de partij die het proces wint, geheel of gedeeltelijk aan te rekenen aan de partij die in het ongelijk wordt gesteld. Hetzelfde geldt voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap en voor het Hof van Straatsburg.146
Dergelijk systeem zal trouwens ontmoedigend werken op de partijen die misbruik maken van hun recht om in rechte op te treden of zich voor de rechtbank te verdedigen en zou kunnen helpen om de werklast van de rechtbanken te verlichten en het verloop van de justitie te versnellen. Om de toegang tot justitie niet te sluiten, is het echter belangrijk om dergelijk initiatief binnen de grenzen van het redelijke te houden.
144
Lees voor tergende of roekeloze verdediging. Artikel 1072bis van het Gerechtelijk Wetboek dat de mogelijkheid voorziet om iemand te veroordelen tot een schadevergoeding voor ongegrond beroep. Zie hoofdstuk 4 hoger over de aanbeveling om deze procedure te vereenvoudigen om het risico op overconsumptie te vermijden. 146 Zie J. Linsmeau, La répétibilité des honoraires d’avocat, Cahiers de droit judiciaire, nr. 8, 1992, p. 36; J. Linsmeau, Pour la répétibilité des honoraires d’avocat, R.G.A.R., 1998, 12915; E. Boigelot, Vers la légalisation prochaine d’un système permettant la répétibilité des frais et honoraires d’avocats, J.T., 1999, pp.471 v.; E. Boigelot, La répétibilité des honoraires, uiteenzetting op het Congres van de Orde van de Franstalige en Duitstalige Balies van 28 maart 2003 over de toegang tot jusitie; Verslag van de commissie ‘Répétibilité des honoraires’ van het congres van de O.B.F.G. van 28 maart 2003, La Tribune nr. 11, pp. 14 en v. 145
216
De afgelopen jaren werden diverse parlementaire initiatieven in deze zin genomen om het beginsel van de herhaalbaarheid van de proceskosten, ook wel ‘fee shifting’ genoemd147, in ons Gerechtelijk wetboek in te voegen.
Naar aanleiding van de indiening van één van deze voorstellen vaardigde de Raad van de Orde van Brussel op 2 maart 1999 een resolutie148 terzake uit.
Op basis van het Franse systeem van artikel 700 N.C.P.C. is de raad voorstander van de herhaalbaarheid van de kosten waaraan een partij in een burgerlijk rechtsgeding149 of een strafzaak150 zich blootstelt. In het kader van het debat betreffende de financiering van de toegang tot justitie pleitte de raad van de Orde van Brussel er later, in zijn beslissing van 10 november 2003, voor om het systeem van de rechtsplegingvergoeding uit te breiden tot alle soorten rechtspleging en om het bedrag van de vergoedingen sterk te verhogen om
147
Wetsvoorstellen Viseur en Glot van 5 juni 1998 (Parl.Doc. K. 1588/1-97/98), Destexhe van 27 augustus 1998 (Parl.Doc. Senaat, 1-1091-1), Destexhe en co van 19 november 1999 (Parl.Doc. Senaat, 2-171/1), Nyssens van 29 november 1999 (Parl.Doc. Senaat, 2-207/1), Nyssens van 9 juli 2003 (Parl.Doc. Senaat, 3-51). 148 De Raad van de Orde vindt dat deze maatregel een positieve weerslag kan hebben op de toegang tot de justitie en het wegwerken van de gerechtelijke achterstand dankzij het retributief gevolg voor de persoon die zijn proces wint. Ze moet de rechtzoekende ertoe aanzetten om zijn “goed recht” te doen gelden (Linsmeau (sit.loc.) maakt gewag van de resultaten van een vergelijkende studie van de Amerikaanse en Canadese systemen. Volgens J. Wilson (Atorney fees and the decision to commence litigation: analysis, comparison and an application to the shareholders’ derivative action) heeft de herhaalbaarheid geen weerslag op de beslissing van de rechtzoekende om een vordering in te stellen indien hij zijn kansen op succes op 50% schat. Indien zijn kansen op succes lager zijn, heeft de herhaalbaarheid een afschrikkend effect en indien de kansen op succes hoger zijn, is de herhaalbaarheid een stimulans. De impact van de herhaalbaarheid is ook gunstig in de gevallen waarin het onmogelijk is om de afloop redelijkerwijze te voorspellen) en een afschrikkend effect hebben op overmoedige, onbeduidende, onzekere of bittere rechtsplegingen of verdedigingen. De raad wees op het feit dat de gelijkheid van de partijen in een proces een logisch gevolg is van het recht op een billijk proces dat iedereen heeft en dat veronderstelt dan weer de interventie van een advocaat voor elk van de partijen. De raad benadrukt verder dat het belang van de kostprijs van deze interventie door de herhaalbaarheid, kleiner wordt voor de persoon tegen wie een rechtspleging wordt ingesteld, terwijl zijn rechten vaststaan en dat ze personen met beperkte financiële mogelijkheden in staat stellen om het proces in te stellen, daar waar ze anders vaak aarzelen. Op 15 maart 1998 had de raad van de Orde trouwens een vorige resolutie uitgevaardigd met de bedoeling om een forfaitair aandeel van de erelonen ten laste te leggen van de partij die het proces geheel of gedeeltelijk wint (gelijkstelling met de rechtsplegingvergoeding). Voor meer details verwijzen we naar J. Linsmeau, Cahier de droit judiciaire, nr. 1, 1991, p.12. 149 Invoeging van een nieuw artikel 1024bis in het Gerechtelijk Wetboek: ‘De rechter veroordeelt de partij die tot de gerechtskosten werd veroordeeld, tot de betaling aan de andere partij van de som die hij vastligt ten titel van de kosten die deze gemaakt heeft en die niet in de gerechtskosten zijn inbegrepen. De rechter houdt rekening met de billijkheid of de economische situatie van de veroordeelde partij. Hij mag, zelfs automatisch, om redenen die uit dezelfde overwegingen worden geput, verklaren dat er geen reden is voor deze veroordeling.’ 150 Wijziging van de artikelen 162, 194 en 369 van het Wetboek van strafvordering.
217
de verdedigingskosten van de winnende partij in grotere mate ten laste te leggen van de partij die in het ongelijk wordt gesteld. Ook de Hoge Raad voor de Justitie151 pleit voor de invoering van dergelijk systeem152en legt hierbij de nadruk op het feit dat het huidige stelsel van de rechtsplegingvergoeding zou kunnen worden aangepast via de uitbreiding tot alle rechtsgedingen en door de sterke stijging van de vastgelegde bedragen.
Om te vermijden dat het ingevoerde systeem aanleiding zou geven tot nieuwe betwistingen over de omvang en het relevante karakter van de aangerekende bedragen, met de bijkomende moeilijkheid die uit het vertrouwelijke karakter van de betrokken gegevens voortvloeit, moeten we ons hetzij aan een forfaitaire evaluatie van de erelonen, hetzij aan een evaluatie in abstracto op basis van enkele refertecriteria houden.
Aangezien het mechanisme van ‘fee shifting’ de stijging veroorzaakt van het financiële risico waaraan de persoon die zijn rechten wil doen gelden,
wordt
blootgesteld - zonder enige zekerheid dat hij de overhand zal hebben – zou dit de minder begunstigden kunnen afschrikken.
Het lijkt ons daarom nodig een systeem te voorzien dat de rechter de bevoegdheid geeft om de financiële interventie waartoe hij de partij die in het ongelijk wordt gesteld, veroordeelt, in functie van gepaste criteria153 te moduleren.
In het Franse systeem spreekt de rechter zich via een gemotiveerde beslissing uit over de vordering van een partij, rekening houdend met de billijkheid of de economische situatie van de veroordeelde partij. Hij mag, zelfs automatisch, om redenen die uit dezelfde overwegingen worden geput, verklaren dat er geen reden is voor deze veroordeling. 151
De sector van de verzekering “rechtsbijstand” is ook voorstander van dergelijk systeem in de mate waarin hij op deze manier een deel van het bedrag van zijn interventie zou kunnen terugkrijgen. 152 In zijn advies van 15 december 2002 betreffende het voorontwerp Onkelinx, nr. 9.7. 153 In voorkomend geval zal de rechter een beoordelingsbevoegdheid hebben, hetzij tussen enkele bedragen, hetzij binnen een marge die de wetgever bepaalt. De omvang van de vereiste bedragen, het min of meer ernstige karakter van de rechtspleging of de verdediging, lees het inkomenspeil van de partij die in het ongelijk wordt gesteld… kunnen als beoordelingscriteria worden gebruikt.
218
Om
hetzelfde
doel
te
bereiken
kan
in
een
aangepast
systeem
van
rechtsplegingvergoedingen worden bepaald dat de rechter een beoordelingsmarge heeft, hetzij tussen enkele bedragen, hetzij binnen een marge die de wetgever bepaalt.
De omvang van de vereiste bedragen, het min of meer ernstige karakter van de rechtspleging of de verdediging, lees het inkomenspeil van de partij die in het ongelijk wordt gesteld… kunnen als beoordelingscriteria worden gebruikt. Aanbevolen oplossingen
2.
We pleiten voor hetzij: •
de wijziging van artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek door volgende tekst: “Nadat hij de raad van de Algemene Raad van de Nationale Orde der advocaten heeft ingewonnen, bepaalt de Koning een tarief van de sommen die de invorderbare kosten vormen”.
•
De wijziging van het koninklijk besluit van 30 november 1970 tot vaststelling van het tarief van de invorderbare kosten bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek in volgende zin:
o het schrappen in alinea 1 van artikel 1 van de referentie naar de ‘uitvoering van bepaalde materiële daden’; o het schrappen in alinea 3 van de uitsluiting voor de strafrechters; o de vermeerdering van de vergoedingen van artikel 2 met, voor elk geval, een marge en de bevoegdheid van de rechter om het bedrag vast te leggen op basis van de omvang van de vereiste bedragen, het min of meer ernstige karakter van de rechtspleging of de verdediging, lees het inkomenspeil van de partij die in het ongelijk wordt gesteld; o de vermeerdering van de aanvullende vergoedingen van artikel 4 met eenzelfde margesysteem voor elk geval; 219
•
en de wijziging van de artikelen 162, 194 en 369 van het Wetboek van strafvordering om het begrip kosten te vervangen door het begrip gerechtskosten;
hetzij: •
de invoeging in het Gerechtelijk Wetboek van een nieuw artikel 1024bis: ‘De rechter veroordeelt de partij die tot de gerechtskosten werd veroordeeld, tot de betaling aan de andere partij van de som die hij vastligt ten titel van de kosten die deze gemaakt heeft en die niet in de gerechtskosten zijn inbegrepen. De rechter houdt rekening met de billijkheid of de economische situatie van de veroordeelde partij. Hij mag, zelfs automatisch, om redenen die uit dezelfde overwegingen worden geput, verklaren dat er geen reden is voor deze veroordeling.’
•
de wijziging van de artikelen 162, 194 en 369 van het Wetboek van strafvordering door volgende tekst: ‘Het hof (de rechtbank) veroordeelt de auteur van de inbreuk tot de betaling aan de burgerlijke partij van de som die het (ze) bepaalt ten titel van kosten die deze maakte. Bij vrijspraak veroordeelt het (ze) de persoon die zich bij de Onderzoeksrechter burgerlijke partij stelde of die rechtstreeks dagvaardde, tot de betaling aan beklaagde van een som die volgens hetzelfde principe wordt vastgelegd. Het Hof (de rechtbank) houdt rekening met de billijkheid of de economische situatie van de veroordeelde partij en mag, zelfs automatisch, om redenen die uit dezelfde overwegingen worden geput, verklaren dat er geen reden is voor deze veroordeling.’
220
DE ACTIEVE RECHTER § 1. Procedurele taak van de rechter
« Het voorwerp van het proces behoort ongetwijfeld aan de partijen, maar de rechtspleging niet. Ze kunnen verkiezen niet te pleiten; maar, vermits zij zich tot de rechter richten, is het zijn taak om het verloop van het proces te sturen. De Staat is gerechtigheid verschuldigd; hij is deze verschuldigd op een snelle en eenvoudige wijze; hij mag de pleiters, {of de pleitbezorgers} of advocaten, niet vrij laten om het proces te rekken, te bemoeilijken en op deze manier het verloop de justitie tegenover alle rechtzoekenden te hinderen en te vertragen … De rechter die de rechtspleging leidt, daar ligt volgens ons de sleutel tot de hervorming, het enige middel om de traagheid en de gevaren van het proces te verminderen, om de rechtspleging terug te brengen tot zijn functie die ten dienste is van het recht, van het openbare goed, van de sociale vrede». Het is in deze termen dat
Albert TISSIER zich in 1910
uitdrukte154.
Grondige overwegingen komen vaak tot de conclusie dat een « actieve rechter» nodig is155. Het is dus niet alleen de taak van de rechter om een rechterlijke functie uit te oefenen, maar ook om een procedurele taak uit te oefenen en te waken over het
goede
verloop
van
de
aanleg.
Deze
procedurele
impuls-
en
reguleringsbevoegdheid heeft zowel betrekking op de keuze van een rechtspleging (versneld of normaal), als op de vastlegging van de kalender van de rechtspleging, de behandeling van de zaak en het verloop van de zitting (voor deze aspecten verwijzen wij naar het hoofdstuk over de rechtspleging en meer bepaald de beslissingen van de Ministerraad van 30 en 31 maart 2004, alsook het hoofdstuk over de goede praktijken en het hoofdstuk over de onderzoeksmaatregelen ).
154
« Le rôle social et économique des règles de la procédure civile, Les méthodes juridiques »; Les aan het « Collège libre des sciences sociales » in 1910, Giard en Brière, 1911, p. 121 en 122. 155 Zie bijvoorbeeld M. STORME, « L’activisme du juge dans le domaine de la procédure – une étude comparative », in “Le rôle respectif du juge et des parties dans le procès civil », Interuniversitair centrum voor procesrecht, uitgevers Jacqueline Linsmeau en Marcel Storme, Bruylant Kluwer, 1999, p. 1 tot 31; J.F. van DROOGHENBROECK, Cassatie en rechtscollege – Iura dicit Curia, thesis, voorgesteld aan de Katholieke Universiteit van Leuven voor het verkrijgen van de graad van doctor in de rechten, 13 oktober 2003, Bruylant, L.G.D.J., 2004, 919 p. Zie ook de adviezen van de Hoge Raad voor de Justitie.
221
§ 2. Gerechtelijke taak van de rechter
Ook in het kader van de rechterlijke taak van de rechter moet hij een actieve rol spelen, met een strikt respect van de rechten van de verdediging. Binnen de grenzen van de vordering moet hij recht spreken door aan de feiten, die hem worden voorgelegd, hun juiste kwalificatie te geven en door te bepalen welke rechtsnorm van toepassing is op de vordering die bij hem wordt ingediend, los van de kwalificaties die worden gegeven door de partijen en de juridische normen die deze suggereren.
Om de controverses van het verleden te overwinnen, zouden deze principes beter in de wetgeving moeten worden ingeschreven « met respect voor de politieke en pretoriaanse dimensie die haar betrouwbaarheid en evolutie verzekeren » (J.F. van Drooghenbroeck, Casser, juger et toujours dire le droit, Annales de Droit de Louvain, 2004, p. 443 e.v.; het gaat om de synthese van hoger vermelde thesis). Wanneer wij de suggestie van de heer van Drooghenbroeck nemen, moeten wij artikel 774, lid 2, « zijn oorspronkelijke frasering en zijn instelling», deze van de auteur van het Gerechtelijk wetboek zelf, aan het artikel teruggeven.
Artikel 774 van het Gerechtelijk wetboek zou door volgende bepaling kunnen worden vervangen:
« De rechter kan de heropening van de debatten ambtshalve bevelen ». « Hij moet dit bevelen alvorens de vordering of het verhaal af te wijzen of te aanvaarden op grond van een middel of een verdediging die de partijen niet voor hem hadden kunnen bespreken »
Met andere woorden, de bepaling – die vandaag enkel betrekking heeft op het ambtshalve inroepen van de « exceptie » die tot « het verwerpen van de vordering » leidt, zou kunnen worden gewijzigd om “in de wet de gelijkheid tussen vordering en verdediging te herstellen, wat al gedaan werd door het Hof van Cassatie”. Deze nieuwe tekst zou vervolgens het voordeel bieden dat hij de uitbreiding van de bevoegdheden van de rechter impliciet, maar op volledig definitieve en plechtige wijze bekrachtigt … ». « De toevoeging van de term « verhaal » wil benadrukken – voor zover dat nog nodig is (zie ook artikel 1042 van het Gerechtelijk wetboek) – dat 222
de contradictieverplichting op alle rechters weegt, met inbegrip van het Hof van Cassatie. De vervanging van de woorden « niet hadden ingeroepen» door de perifrase « niet hadden kunnen bespreken », streeft bovendien twee doelstellingen na. In de eerste plaats rekening houden met de hypothese dat de ijverige rechter de partijen, vanaf de pleitzitting – of gebruik makend van een uitstel dat tijdens deze zitting werd toegestaan – al heeft uitgenodigd om hun opmerkingen uiteen te zetten op grond van een middel of verdediging die het stramien van hun discussies kan ontzenuwen. In deze hypothese is de heropening van de debatten niet langer nodig en dus ook niet vereist. De uitdrukking « niet hadden kunnen bespreken » moet ook de voorkeur krijgen boven de uitdrukking « niet hadden besproken » omwille van de soepelheid die wij willen geven aan de vraag naar de noodzaak om de debatten te heropenen. De gekozen uitdrukking weerspiegelt de idee dat een potentiële contradictie zou volstaan om de rechter vrij te stellen van de heropening van de debatten » (J.F. van Drooghenbroeck, o.c., Annales de Droit de Louvain, 2004, p. 466, voetnoot 3).
In diezelfde geest benadrukken wij in het hoofdstuk over de rechtspleging (§ 3) dat artikel 2223 van het Burgerlijk wetboek dat zegt « de rechter mag het middel van verjaring niet ambtshalve toepassen» in onze ogen niet aangepast is aan het huidig concept en de inhoud van het ambt van de rechter inzake de bepaling van de rechtsnorm die geldt voor het geschil, dat hem wordt voorgelegd.
Het herschrijven van artikel 774 zou moeten leiden tot de herziening van artikel 775 van het Gerechtelijk wetboek om het beginsel van de tegenspraak en het beginsel van de besparing op het niveau van de rechtsplegingen te verzoenen; dit laatste deel van de rechtspleging zou schriftelijk – met bepaling van een termijn – en/of mondeling kunnen verlopen.
Artikel 775 zou als volgt luiden: « Indien de heropening van de debatten wordt bevolen, nodigt de rechter de partijen uit om hun schriftelijke opmerkingen over het middel of het verweer die de heropening rechtvaardigt, uit te wisselen en aan hem te overhandigen, binnen de termijn die hij bepaalt en/of bepaalt de dag en het uur waarop de verschenen partijen over het door hem bepaalde onderwerp zullen worden gehoord». 223
« De partijen en in voorkomend geval hun advocaten worden door de griffier bij gerechtsbrief verwittigd binnen de dagvaardingstermijn. § 3. Het bedrag van de onderhoudsbijdrage ten gunste van een kind 156
Het bepalen van een onderhoudsbijdrage in verhouding tot de middelen van de ouders zou op meer objectieve, vaststaande, egalitaire en voorspelbare wijze kunnen gebeuren op basis van de methode Renard die al gebruikt wordt in de rechtspraak en die ongetwijfeld bestemd is om te worden verduidelijkt of geamendeerd157.
Het is in deze context dat de heer Voorzitter Franeau voorstelt om de artikelen 203 § 1 en 203bis van het Burgerlijk wetboek als volgt te wijzigen: « Art. 203 § 1– De ouders dienen naar evenredigheid van hun middelen te zorgen voor de huisvesting, de gezondheid, het levensonderhoud, het toezicht, de opvoeding en de opleiding van hun kinderen. Het aandeel van hun gecumuleerde beschikbare middelen die moeten worden besteed aan alle uitgaven die uit voornoemde verplichting voortvloeien is, behoudens bijzondere situatie, evenredig met deze middelen, zonder lager te zijn dan een minimum bedrag dat de Koning heeft vastgelegd. De Koning bepaalt trouwens het evenredigheidscoëfficiënt dat moet worden toegepast en dat varieert op basis van het aantal en de leeftijd van de kinderen. Indien de opleiding niet voltooid is, loopt de verplichting door na de meerderjarigheid van het kind ».
156
Vergelijking inzake de vergoeding van lichamelijke schade M. VAN DEN BOSSCHE, De indicatieve tabel – een situering, N.j.W., 2004, 614 en v. En de bijlage bij deze levering nr. 72 dat de nieuwe versie van deze tabel bevat. Zie ook de formule CLAEYS wat betreft de berekening van de verbrekingsvergoeding van de arbeidsovereenkomst. Plus de gedachtewisseling die in de Senaat volgde op de voorstelling van het activiteitenverslag 2003 van het hof van beroep en van het parket-generaal te Luik, tussenkomst van de heer ZENNER, Gedr. St. Senaat, 20 april 2004, 3-454/3. 157 Voor deze methode verwijzen we naar J.F. FRANEAU, « La méthode Renard: une réponse cohérente à la problématique des relations à l’argent familial » in L’argent pour vivre, vers une réforme de l’obligation alimentaire, Akten van het colloquium van de eenheid gezinsrecht van de ULB van 19 november 1999, Kluwer, 2000, p. 9 tot 28; zie ook J.F. FRANEAU, Proportionnalité, statistiques et arithmétique: un principe et deux outils pour fixer le montant de la contribution alimentaire au profit d’un enfant, opm. onder J.P. Soignies Le Roeulx, 15 maart 2002, Rev. Trim. Dr. Fam., 2002, p. 510; R. RENARD, « Divorce, coût de l’enfant, pension alimentaire et fiscalité », J.T., 1986, p. 101 tot 110. Plus « Hof van beroep van Brussel: nota betreffende de stukken die inzake onderhoudsbijdrage moeten worden voorgelegd », J.T., 2004, 528.
224
« Art. 203bis - Elk van de ouders draagt, naar evenredigheid van zijn beschikbare middelen, bij tot de kosten die voortvloeien uit de verplichting die wordt vastgelegd in artikel 203 § 1. Onverminderd de rechten van het kind kan elk van de ouders van de andere ouder diens bijdrage in deze kosten vorderen, rekening houdend met het feit dat de financiering van deze kosten rechtstreeks gebeurt wanneer de kinderen inwonen ».
Sommigen vinden dat het gebruik van evenredigheidscoëfficiënten enkel mogelijk is in de gevallen waarin de beschikbare netto middelen van het koppel gekend zijn, terwijl dit « gegeven niet gemakkelijk is vast te leggen » (zie J.F. Taymans, “La détermination du montant de la contribution alimentaire au profit des enfants” in “Le divorce par consentement mutuel”, onder leiding van Michel Grégoire en Georges Mahieux, Bruylant, 1993, p. 199); maar deze bewering, die de evidentie zelf is, kan geen bezwaar zijn tegen het hanteren van de tabel van Roland Renard, en ook niet tegen de objectieve berekeningswijze van een onderhoudsbijdrage. De geldigheid van een wiskundige formule die een correcte redenering synthetiseert, wordt niet beïnvloed door de omstandigheid dat enkele parameters van deze formule onbekend blijven of moeilijk precies te meten zijn. Afgezien daarvan moeten we vaststellen dat deze moeilijkheid steeds bestaat, ongeacht de gekozen methode en zullen sommige rechtzoekenden steeds trachten om « hun middelen » te verbergen. De huidige bepalingen
van
het
Gerechtelijk
wetboek
maken
het
mogelijk
om
het
samenwerkingsbeginsel van de partijen en derden, bij de vaststelling van de elementen die nodig zijn om een zaak te beoordelen, te verzekeren. Wij kunnen ons geen geschil inbeelden waar de rechter geen enkele aanwijzing zou hebben om – zelfs ex aequo et bono – het economische vermogen van de partijen te beoordelen.
Nog anderen benadrukken dat de scheiding van de ouders tot een verarming van het gezin leidt en verwijt de methode Renard dat deze geen rekening houdt met de gevolgen van deze verarming voor het kind. Het is nochtans duidelijk dat het kind dat niet meer met de twee ouders samen woont, niet langer het levenspeil geniet dat – ten tijde van het gemeenschappelijke leven – uit de cumul van de inkomsten van zijn twee ouders voortvloeide. De heer Voorzitter Franeau toonde, met cijfermateriaal ter ondersteuning, aan dat de vermindering van het evenredigheidscoëfficiënt van de kostprijs van het kind, bij scheiding van de ouders, enkel nadelig is voor het kind, 225
maar niet voor zijn ouders, wat onrechtvaardig is (zie opm. onder J.P. Soignies, 15 maart 2002, R.T.D.F., 2002, p. 510).
Anderen verwijten deze methode ten slotte dat ze de rechter opsluit in een keurslijf waarbij hij zijn vrijheid van beoordeling verliest (J.P. Tournai, 2de kanton, 1 september 1992, onuitgegeven verhalen uit het gezinsrecht, J.L.M.B., 1993, p. 767). Dit is een klassiek bezwaar tegen de statistische gegevens, maar welk ander betrouwbaar instrument kan het gebrek aan precieze beoordelingselementen verhelpen? Zijn de statistieken bij ontstentenis van controleerbare inlichtingen over de kostprijs van een kind, niet te verkiezen boven de schattende intuïtie van een rechter of nog boven « barema’s » die willekeurig door enkele personen op onzekere basissen worden vastgelegd?
Zo vormt de voorgestelde methode een objectieve discussiebasis die de partijen en de rechter helpt om het beginsel van de tegenspraak op intelligente wijze ten uitvoer te leggen. Een wetgevende tussenkomst zou de daadwerkelijke gelijkheid in de toepassing van het recht versterken en ook de prerogatieven van de rechter verduidelijken158.
Tot besluit, lijkt het nuttig om een uittreksel te publiceren uit de Aanbeveling nr. A (84) 5 van 28 februari 1984 van de Raad van Europa over de beginsels van de burgerlijke rechtspleging die de werking van de justitie kunnen verbeteren: « De rechter zou, op zijn minst tijdens de inleidende zitting, maar indien mogelijk in alle stadia van de rechtspleging een actieve rol moeten spelen om, met respect van de rechten van de partijen en het beginsel van hun gelijkheid, het snelle verloop van de rechtsplegingen te verzekeren. Hij zou meer bepaald ambtshalve de bevoegdheden moeten hebben om alle nuttige ophelderingen te vragen aan de partijen, om ze persoonlijk te laten verschijnen, om rechtsvragen aan te halen, om bewijzen te zoeken ten minste in gevallen waarin de grondslag van het geschil niet ter beschikking staat van de partijen, het beheer van de bewijzen te leiden, getuigen uit te sluiten indien hun eventuele verklaring niet relevant is, het aantal getuigen dat voor dezelfde feiten wordt opgeroepen, te beperken indien het overdreven is. Deze 158
Deze bedenkingen zijn hoofdzakelijk geïnspireerd op de opmerkingen die de heer Jean -Louis FRANEAU, Voorzitter van de Kamer bij het Hof van Beroep van Bergen, heeft willen meedelen.
226
bevoegdheden zouden moeten worden uitgeoefend zonder het voorwerp van de vordering te overschrijden » (Principe 3). « Het vonnis zou onmiddellijk na afloop van de rechtspleging of zo snel mogelijk daarna moeten worden geveld. Het moet zo beknopt mogelijk zijn. Het kan vrij steunen op elke juridische regel, maar moet op vaststaande, uitdrukkelijke of impliciete wijze antwoorden op alle vorderingen die de partijen formuleerden» (Principe 6).
227
228
DE ONDERZOEKSMAATREGELEN
Voor het hoger beroep tegen vonnissen alvorens recht te doen verwijzen wij naar het hoofdstuk over de rechtsmiddelen. § 1. Het onderzoek
De rechtspleging m.b.t. het toelaten van bewijs door getuigenverhoor of het houden van een getuigenverhoor vormt een bijzonder zware onderzoeksmaatregel, vooral in de rechtscolleges die overbelast zijn, in die mate dat lange maanden rechtspleging nodig kunnen zijn om de getuigen te horen met verhoren die elkaar opvolgen, niet noodzakelijk op dezelfde dag (rechtsreeks verhoor van getuigen, tegenverhoor, enz.).
Het is niet de bedoeling om een wijziging van de artikelen 915 tot 961 van het Gerechtelijk wetboek voor te stellen, maar wel om deze bepalingen te laten voorafgaan door een nieuwe afdeling betreffende de verklaringen van derden in navolging van wat de artikelen 200 tot 203 van het Franse Wetboek van burgerlijke rechtsvordering bepalen159. Het succes van deze onderzoeksmaatregel is zo groot in Frankrijk dat het getuigenverhoor quasi voorbijgestreefd is. Dit is begrijpelijk omdat de schriftelijke verklaring voordelen van beknoptheid, van beheersing van de gedachte en snelheid biedt, die wij niet noodzakelijk terugvinden in een mondelinge verklaring. De rechter die de ophelderingen van een schriftelijke verklaring onvoldoende acht, kan de auteur van een verklaring steeds verhoren. Indien deze suggestie zou worden gekozen, zou de afdeling betreffende het getuigenverhoor de titel “verklaringen van derden” krijgen en een eerste subafdeling bevatten betreffende de verklaringen en een tweede subafdeling betreffende het getuigenverhoor.
Het eerste algemene artikel zou, net als in het Franse recht kunnen bepalen: « wanneer het bewijs door getuigen toegelaten is, kan de rechter verklaringen van derden ontvangen die verheldering moeten geven over betwiste feiten waarvan ze 159
Zie ook het wetsvoorstel tot aanvulling van het Gerechtelijk wetboek inzake bewijsvoering, Parl. Doc. K. 1997-1998, nr. 1239. Deze tot op vandaag niet gereglementeerde bewijsvoering is niet onbekend in de rechtspraak (vb. Bergen, 17 februari 2004, J.T., 2004, 524).
229
persoonlijk kennis hebben. Deze verklaringen worden afgelegd via verklaringen bij verhoor, ongeacht of deze schriftelijk of mondeling zijn ».
Indien we het Franse recht volgen, zou de subafdeling betreffende de verklaringen vier artikelen bevatten:
I)
« De verklaringen worden voorgelegd door de partijen of op verzoek van de
rechter ».
lid 2: « De rechter deelt de getuigenissen die hij rechtstreeks ontvangt, aan de partijen mee ».
II)
« De verklaringen moeten worden opgesteld door personen die voldoen aan
de voorwaarden die moeten worden vervuld om als getuige te worden gehoord ».
III)
« De verklaring bevat het relaas van de feiten die zijn auteur bijwoonde of die
hij persoonlijk vaststelde ».
lid 2. « Ze vermeldt de naam, voornamen, datum en geboorteplaats, woonplaats en beroep van zijn auteur, alsook, indien nodig, zijn graad van verwantschap of aanverwantschap met de partijen, van ondergeschiktheid, van samenwerking of van gemeenschappelijke belangen met hen ».
lid 3. « Verder wordt vermeld dat de verklaring werd opgesteld met het oog op het gebruik in rechte en dat haar auteur weet dat een valse verklaring hem aan strafrechtelijke sancties blootstelt »160.
lid 4. « De verklaring is schriftelijk, gedateerd en door de auteur ondertekend. Deze moet een officieel document dat zijn identiteit aantoont en dat zijn handtekening bevat, als origineel of fotokopie aan de verklaring toevoegen »161. 160
Uit deze diverse elementen blijkt dat er duidelijk geen risico is op verwarring met de voorlegging van documenten. 161 We stellen vast dat deze bepaling als dusdanig niet voorgeschreven is op straffe van nietigheid; Afgezien daarvan maken de teksten van het Belgisch recht over het onderzoek een verregaande besparing op het niveau van de theorie van de nietigheden. In deze context betekent dit dat verklaringen die niet aan dergelijke eisen
230
IV)
« De rechter kan steeds tot het verhoor als getuige van de auteur van een
verklaring overgaan» 162. § 2. Het deskundigenonderzoek
A. De aanbevelingen van de Hoge Raad voor de Justitie en een blik op bepaalde praktijken
De H.R.J. bracht twee adviezen uit: één op 9 oktober 2002 in het kader van het voorontwerp van wet tot wijziging van het Gerechtelijk wetboek wat betreft de rechtspleging en één op 14 mei 2003 met de titel « Aanbevelingen over het deskundigenonderzoek in strafzaken en sociale zaken ».
De diagnose is duidelijk gesteld: er wordt te gemakkelijk beroep gedaan op het deskundigenonderzoek163 en de kosten voor het onderzoek zijn soms veel hoger dan de waarde van het geschil; er bestaat geen lijst van deskundigen hoewel artikel 991 van het Gerechtelijk wetboek zegt « De hoven en rechtbanken mogen lijsten van deskundigen opmaken, overeenkomstig de regels die de Koning bepaalt ». De traagheid van de rechtspleging wordt benadrukt; de aangehaalde redenen zijn dat de deskundigen overbelast zijn (maar ze kunnen verplicht zijn om een andere beroepsactiviteit voorrang te geven), dat de rechter niet actief genoeg is en dat de partijen de deskundige wat te gemakkelijk ontheffen van de naleving van de termijnen. 1. De aanduiding van deskundigen: opmaken van lijsten van deskundigen
Volgens het voorontwerp van wet zouden de deskundigen in principe enkel kunnen worden aangeduid in de mate waarin ze worden vermeld op de lijsten die werden opgemaakt volgens de modaliteiten die bij koninklijk besluit moeten worden voldoen, zouden kunnen worden geregulariseerd (zie bv. Cass. fr., 2de burgerlijke kamer, 21 november 1979, D, 1980, Inf. Rap. 471 en opm. JULIEN). 162 De mogelijkheid voor de rechter om de auteur van een verklaring als getuige te horen, valt onder zijn beoordelingsvermogen (Cass. fr., 28 februari 1979, Dalloz, 1979, Inf. Rap. 509, opm. JULIEN). 163 In dit opzicht vindt de Hoge Raad voor de Justitie terecht dat het gewenst is dat artikel 962 het deskundigenonderzoek moet voorbehouden voor de gevallen waarin er geen andere bewijsmiddelen bestaan of indien deze zijn uitgeput.
231
vastgelegd (zie terzake het ontwerp van koninklijk besluit betreffende de lijsten van deskundigen in rechtszaken; tekst van 1999) 164. Aangezien het gerechtelijk recht het gemeenrecht is van de rechtspleging, geldt deze lijst ook voor strafzaken. 2. Het probleem van de bezoldiging
Terwijl de honorering in strafzaken en in bepaalde sociale zaken op een forfaitaire basis wordt aangerekend, is er in burgerlijke zaken geen tarifering en gebeurt de honorering meestal op uurbasis. De H.R.J. vindt dat een uurbarema moet worden veralgemeend.
Wat betreft het systeem van de consignatie bij de griffie stelt het H.R.J. in zijn eerste advies voor om het ingewikkelde systeem te herzien door de provisie voor kosten rechtstreeks aan de deskundige te betalen en door de provisie voor erelonen voor de helft vrij te maken na de mededeling van het voorlopig advies en onverminderd een tussentijdse betaling na een gemotiveerde vraag van de deskundige. 3. Moeilijkheden eigen aan de deskundigenonderzoeken in strafzaken: het respect van de tegenspraak
Er wordt verwezen naar het ontwerp Franchimont (Voorontwerp van Wetboek van strafprocesrecht, Parl. St. Kamer, 2002-2003, nr. 50-2043/1; Parl. St. Senaat, 2003-
164
Het doel van dit ontwerp van KB wordt goed verduidelijkt in de memorie van toelichting: « Om zich te vergewissen van de kwaliteit van de gerechtelijke deskundigen en een doeltreffende en juridisch correcte uitvoering van het deskundigenonderzoek te bevorderen, moeten wij erop toezien dat enkel de personen met een reële ervaring als gerechtelijke deskundige in het betrokken domein, een degelijke opleiding inzake gerechtelijk deskundigenonderzoek, een goede kennis van de specifieke juridische regels terzake en wiens integriteit niet in twijfel kunnen worden getrokken, als gerechtelijke deskundige worden aangesteld ». In tegenstelling tot het ontwerp van koninklijk besluit dat voorziet om lijsten per rechtscollege op te maken, is de Hoge Raad voor de Justitie voorstander van het opmaken van nationale lijsten om over goed uitgeruste deskundigen te kunnen beschikken die van deskundigenonderzoek hun hoofdactiviteit kunnen maken en om specialiteiten op nationaal vlak te ontwikkelen zonder overbelasting. Op deze nationale lijst zouden de deskundigen per gerechtelijk arrondissement of per rechtsgebied van hof van beroep worden vermeld zodat de magistraten bij voorkeur – bij gelijkwaardige competentie – een deskundige kunnen aanstellen afkomstig uit een geografisch dichterbij gelegen gebied, om onnodige verplaatsingskosten te vermijden (zie ook het eerder vernoemd advies van de Hoge Raad voor de Justitie van 23 juni 2004, nr. II, 9.2.3.). Het werk van de deskundigen moet trouwens permanent worden geëvalueerd (bijvoorbeeld door de magistraat die uiteindelijk op basis van het deskundigenverslag uitspraak doet) en de aldus verkregen informatie moet worden gecentraliseerd. In de huidige stand van zaken is het niet verplicht om een deskundige aan te duiden die op een lijst staat en kunnen de partijen een deskundige die de rechter aanduidt, steeds vervangen door een deskundige die ze bij overeenkomst kiezen (artikel 964 van het Gerechtelijk wetboek).
232
2004, nr. 3-450/1 ; Advies van de Hoge Raad voor de Justitie van 23 juni 2004, nr. II.9). 4. De controle op het goede verloop van het deskundigenonderzoek
Artikel 973 van het Gerechtelijk wetboek geeft de rechter een actieve rol in deze materie. Hij moet toekijken op de naleving van de termijnen, onverminderd de mogelijkheden voor de partijen om tot een overeenkomst te komen. Het is niet zeker dat het Gerechtelijk wetboek moet worden gewijzigd, maar het is belangrijk om goede praktijken te ontwikkelen, bijvoorbeeld door een voorafgaande vergadering tussen de magistraat, de gevraagde deskundige en de partijen te veralgemenen om de gepastheid van dergelijke onderzoeksmaatregel te bestuderen in het kader van de inzet van het proces, van de prijs en van de duur van het deskundigenonderzoek.
Wij verwijzen hier naar de goede praktijken van Charleroi en van Luik. 1)
De praktijk in Charleroi
Rekening houdend met de opgedane ervaring, wordt verduidelijkt dat wij niet op een hervorming moeten wachten om een beter, meer systematisch en doeltreffend toezicht op de deskundigenonderzoeken te organiseren.
Op het niveau van het rechtscollege bestaat een centralisering van alle dossiers van deskundigenonderzoek en een controle van hun opvolging. Zo wordt er een dienst ingevoerd van het type dat de Hoge Raad voor de Justitie wenste.
Het is interessant te wijzen op het feit dat de niet-naleving van de termijnen in Charleroi in 95% van de gevallen het enige echte probleem is.
Het controlesysteem door de rechter, die de zaak op een vaste datum uitstelt, blijkt niet geschikt om de vorderingsstaat of de moeilijkheden betreffende het deskundigenonderzoek te onderzoeken: bepaalde partijen laten verstek op deze zitting en sommige advocaten zijn niet op de hoogte van de technische 233
vergaderingen die zonder hun aanwezigheid werden gehouden. Ten slotte is vooral de kostprijs van de opeenvolgende verschijningen te hoog voor de rechtzoekenden.
Kortom, men moet de naleving van de termijnen verzekeren door enerzijds een onderscheid te maken tussen het administratieve toezicht op de termijnen en het rechterlijke toezicht en anderzijds de centralisering van de administratieve controle te ontwikkelen.
In Charleroi blijkt artikel 990 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de consignatie van de provisie in onbruik te zijn geraakt. In het kader van een wetgevende hervorming zou het gebrek aan betaling van de provisie moeten worden bestraft.
Wij stellen tenslotte vast dat de verplichting voor de deskundigen om systematisch een verzoek tot verlenging in te dienen zonder zich te beperken tot het akkoord van de partijen om de termijn te verlengen, meer werk voor de griffie zou kunnen betekenen.
Een andere praktijk die in Charleroi moet worden vermeld: de overeenkomst tussen de balie en het nationale college van deskundigen architecten van België om de deskundigenonderzoeken te versnellen, hun kostprijs te verminderen en de verzoening te promoten in kleine geschillen met een inzet tot 7437€. Er wordt een snelle vergadering tussen de deskundige en de partijen gepland. Op deze vergadering worden de dossiers aan de deskundige overhandigd en binnen de maand na de vergadering wordt een vertrouwelijk voorstel voor verzoening met een voorlopige schatting van de kosten en de erelonen, alsook de verwachte duur van het deskundigenonderzoek bij mislukking van de verzoening overhandigd door de deskundige. Bij verzoening wordt de staat van kosten en erelonen vastgelegd op een maximum bedrag van 743,68€. 2)
De praktijk in Luik
De noodzaak van een voorafgaande vergadering tussen de deskundige en de partijen wordt benadrukt. Het is belangrijk dat de volledige en gerichte dossiers (geen 234
overbodige documenten) ten laatste op dat ogenblik aan de deskundige worden overhandigd. Het dossier moet ook volledig zijn wat betreft de gerechtvaardigde cijfers, in voorkomend geval en in de mate van het mogelijke via bestekken. Er kan een kalender worden vastgelegd. Er kan informatie worden verstrekt over de kostprijs van het deskundigenonderzoek. De transparantie inzake erelonen is fundamenteel: de betwistingen vloeien meestal voort uit de verrassing van de cliënt, vooral wanneer hij een nieuwe vraag naar provisies krijgt.
Een bezoek ter plaatse, vooral in bouwzaken, kan heel nuttig zijn, maar ook hier moeten de toegepaste prijzen gekend zijn, want deze kunnen schommelen.
De naleving van de termijnen is een belangrijke zorg. Er moet een intense medewerking van de balie zijn. De sanctie van de niet-naleving van de termijnen kan het voorwerp zijn van een proces-verbaal van in gebreke blijven.
Het belang van de voorafgaande vaststellingen is essentieel. Ze moeten een eerste oriëntatie, lees voorlopige conclusies bevatten die in vraag kunnen worden gesteld: het is tenslotte maar een advies. Deze preliminaria zouden « voorlopige conclusies » moeten heten, zodat het deskundigenonderzoek drie momenten telt:
-
de voorafgaande vergadering en vaststelling;
-
de preliminaria of voorlopige conclusies;
-
het eindverslag.
De deskundigen vinden de consignatie rampzalig. De rechters zijn niet noodzakelijk dezelfde mening toegedaan.
Ten slotte zou elke deskundige op het einde van de maand oktober en ten laatste op 15 november een globaal verslag van de achterstal moeten neerleggen.
235
B. Enkele pistes
Het lijkt op het vlak van het deskundigenonderzoek belangrijk om de wetgevende wijzigingen zoveel mogelijk te beperken en toe te zien op de betere toepassing van de bestaande teksten.
De belangrijkste problemen houden verband met de naleving van de termijnen en de kostprijs van het deskundigenonderzoek.
Het is essentieel om slechts in ondergeschikte orde beroep te doen op een deskundigenonderzoek, wanneer de “lichtere” onderzoeksmaatregelen niet blijken te volstaan (vaststelling, bezoek ter plaatse165, advies, consultaties, verslag op de zitting, enz.) of wanneer de zetel geen specialist ter zake heeft (vb. de “échevinage”regeling, zie “Het herstel van het vertrouwen…”, Deel 2 , § 6, B). 1. De voorafgaande vergadering onder leiding van de rechter, de naleving van de termijnen en het gecentraliseerd toezicht
a.
Installatievergadering onder leiding van de rechter
Uit de experimenten die in enkele rechtscolleges werden opgezet, blijkt dat een vergadering voorafgaand aan de uitvoering van het deskundigenonderzoek, behoudens naar behoren gemotiveerde andersluidende beslissing, die rekening houdt
met
de
omstandigheden
van
de
zaak,
systematisch
kan
worden
georganiseerd. Ze staat onder leiding van de rechter die het deskundigenonderzoek beveelt en verenigt, naast de griffier, de aangestelde deskundige die deze taak ondertussen aanvaardde, de partijen en hun raadslieden.
Alle relevante stukken moeten ten laatste op deze vergadering aan de deskundige worden overhandigd (bepaalde elementen van de dossiers werden reeds voorgelegd aan de rechter die de maatregel van het deskundigenonderzoek beveelt. In dat geval kunnen ze op deze vergadering rechtstreeks aan de deskundige worden 165
Het bezoek ter plaatse kan trouwens deel uitmaken van de vergadering voorafgaand aan het deskundigenonderzoek (infra p. 243).
236
overhandigd door de griffier). Het is belangrijk te vermijden dat de dossiers op niet geordende wijze worden overhandigd onder de vorm van een map met niet relevante documenten166. In de mate van het mogelijke moeten de voorlopig of definitief begrote vorderingen met bewijsstukken aangevuld worden167.
Op deze vergadering worden, onder leiding en impuls van de rechter, volgende aspecten aangekaart: Ø de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de deskundige: de deskundige kan worden uitgenodigd om te verduidelijken dat, wat hem betreft, er geen omstandigheden of elementen zijn die gewettigde twijfels over zijn onpartijdigheid of zijn onafhankelijkheid kunnen doen ontstaan. Dit wordt vermeld in het proces-verbaal; Ø eventuele aanpassing van de opdracht van de deskundige: vanaf dat ogenblik kan een aanpassing van de opdracht worden overwogen en kunnen de effecten van de beslissing alvorens recht te doen tot andere partijen worden uitgebreid, zonder natuurlijk een vorm van permanente saisine uit te sluiten (zo bepaalt een beschikking in kortgeding – Burg. Luik, 9 september 2003, nr. 03/395/C – dat « voor het overige verwijzen we de zaak naar de rol, en kan ze worden opgeroepen in de hypothese van moeilijkheden in het kader van het vervolg van het deskundigenonderzoek »; zo wordt een permanente saisine mogelijk gemaakt, deze stemt overeen met artikel 973 van het Gerechtelijk wetboek)168; Ø de
schatting
van
de
kostprijs
van
het
deskundigenonderzoek:
de
transparantie van de kosten en erelonen is essentieel. De rechter kan een
166
Het nazicht van de relevantie van de dossiers heeft hoofdzakelijk betrekking op de elementen van de zaak en de protagonisten, op de verantwoordelijkheden en de evaluatie van de bedragen in de brede zin. 167 Het is belangrijk om de methode aan het voorwerp van het deskundigenonderzoek aan te passen. Bij medisch deskundigenonderzoek is een evaluatie vooraf niet mogelijk, net zo min als een verzoeningspoging; er moet bovendien rekening worden gehouden met de weerslag van het medisch geheim. 168 Zie ook O. MIGNOLET en D. KASMAECKER , La saisie en matière de contrefaçon: le Code judiciaire à la rencontre des droits intellectuels, J.T., 2004, p. 67, nrs. 65 tot 67. We wijzen onder meer op een arrest van het Hof van cassatie van Frankrijk van 5 maart 2003 (J.C.P., 2003, p. 1209) waaruit blijkt dat « de rechters ten gronde het recht hebben om het advies van de deskundige over te nemen, zelfs indien deze een mening gaf die de grenzen van zijn taak overschrijdt ».
237
gematigde provisie voor de kosten en erelonen vastleggen en de betalingsmodaliteiten onder de vorm van gespreide betalingen, rechtstreeks bepalen (in dat geval zou artikel 990 van het Gerechtelijk wetboek niet van toepassing zijn. Ter indicatie: het maximum bedrag van de provisie kan berekend worden op basis van het barema inzake deskundig onderzoek in sociale zaken of strafzaken); Ø indien de maatregel
van het deskundigenonderzoek nodig blijkt kan in
bepaalde gevallen een bezoek ter plaatse een voorafgaande noodzaak zijn (wat gebeurt bij onteigening, art. 4 W. 10 mei 1926 tot instelling van een rechtspleging bij dringende omstandigheden inzake onteigeningen ten algemenen nutte) en meer bepaald in zaken betreffende vastgoed. Het kan gebeuren dat dit bezoek ter plaatse volstaat. Op deze vergadering moet er een kalender worden vastgelegd en op dat ogenblik kan de termijn voor de uitvoering van de opdracht worden vastgelegd met verduidelijking van een ultieme datum voor het indienen van het verslag.
b.
De naleving van de termijnen
1)
De partijen kunnen geen verlenging van de termijn toestaan. Het is zo dat wij
opeenvolgende verschijningen voor de rechter moeten vermijden, maar - rekening houdend met het werk dat vooraf werd geleverd – en om elke druk van de deskundige op de partijen om hun akkoord voor een verlenging te krijgen, kan deze enkel worden toegelaten door de rechter op basis van een sterk vereenvoudigde schriftelijke rechtspleging. Elk akkoord moet daarom worden gehomologeerd.
2)
De niet-naleving van de termijnen en gebrek aan benaarstiging moet worden
bestraft: Ø ten opzichte van de deskundige op basis van de artikelen 975 en 976 van het Gerechtelijk wetboek onverminderd de schadevergoeding die op het eindbedrag van de kosten en erelonen moet worden aangerekend;
238
Ø ten opzichte van de partijen op basis van artikel 875 van het Gerechtelijk wetboek. Krachtens deze tekst zou de rechter de partij het recht ontnemen om de onderzoeksmaatregel te vervolgen (vgl. Inzake getuigenverhoor Cass., 24 januari 1980, Pas., 1980, I, 58; Cass., 12 februari 1999, Pas., 1999, I, 196). De afwijzing ten gronde kan een perfecte aanvulling zijn op het verval van het recht om de onderzoeksmaatregel te vervolgen in de mate waarin de vragende partij in haar bewijslast mislukt.
c.
Het gecentraliseerd toezicht op het deskundigenonderzoek169
Het gaat om een centralisering van het administratieve type dat een beeld in real time biedt van de evolutie van alle deskundigenonderzoeken. Het rechterlijke toezicht komt, op basis van artikel 973 van het Gerechtelijk wetboek, toe aan de rechter die de onderzoeksmaatregel bevolen heeft. d.
Samengevat, zou de taak van het deskundigenonderzoek bestaan uit drie
belangrijke fasen, onverminderd de mogelijkheden voor verzoeningen: « de deskundigen horen de partijen en bevorderen hun verzoening » (art. 972 al. 3 G.w.) en « de partijen kunnen hun overeenkomst ook bij vonnis doen bekrachtigen » (art. 972 al. 5 G.w.): Ø de installatievergadering, in voorkomend geval gekoppeld aan een bezoek ter plaatse, onder actieve controle van de rechter; Ø « de preliminaria » die voorlopige conclusies of nog een eerste beknopt advies van de deskundige zouden worden; Ø een eindverslag.
169
Het is interessant te noteren dat de Koninklijke Commissaris van de Gerechtelijke hervorming, de heer Van Reepinghen in zijn verslag melding maakte van de controle die de rechtbank van eerste aanleg van Brussel, waar de deskundigenonderzoeken zijn genoteerd, instelde en dat de vice-voorzitter de uitvoering van de deskundigenonderzoeken en het verzenden van herinneringen om de zes maanden controleert en verslag uitbrengt over nalatige deskundigen.
239
De griffie zou de eindbeslissing die op het deskundigenonderzoek volgt systematisch moeten overhandigen aan de deskundige die natuurlijk belangstelling heeft voor de gerechtelijke gevolgen van zijn deskundigenonderzoek.
Op het niveau van elk rechtscollege wordt een gecentraliseerd toezicht van de deskundigenonderzoeken georganiseerd. 2. Het probleem van de opleiding van de deskundigen, van de lijsten van deskundigen en van de controle hiervan
a.
Het paard niet achter de wagen spannen
Artikel 991 van het Gerechtelijk wetboek bepaalt « De hoven en rechtbanken mogen lijsten van deskundigen opmaken, overeenkomstig de regels die de Koning bepaalt ». Er werd tot op heden geen uitvoeringsbesluit genomen. De heer Fettweis merkte op « dat dit tot een te grote keuzevrijheid en de afwezigheid van het tuchtstatuut leidt » (Manuel de procedure civile, 1987, p. 383, nr. 519).
Moeten wij nationale lijsten overwegen met plaatselijke sublijsten en aanvullende lijsten voor de superspecialisten (zie het advies van de H.R.J.)?
Indien de lijst
federaal is, kan de keuze van de deskundige worden beperkt door overwegingen betreffende het taalgebruik in rechtszaken. Misschien moeten wij lijsten per rechtsgebied van hof van beroep overwegen? Ze zijn niet bindend, noch voor de rechter, noch voor de partijen (art. 964 Ger.W.; zie ook deze mogelijkheid in Frankrijk: art. 1 van de wet nr. 71-498 van 29 juni 1971 betreffende de gerechtelijke deskundigen, gewijzigd door art. 46 W. nr. 2004-130 van 11 februari 2004, J.O., 12 februari 2004, 2847, alsook over de « voorlopige « lijsten: art. 2 W. 1971, gewijzigd door art. 47 W. 2004).
Wij kunnen de fundamentele vraag stellen of er geen grote middelen moeten worden gemobiliseerd voor het opmaken van dergelijke lijsten, rekening houdend met het hoge aantal potentiële kandidaten (het ontwerp van koninklijk besluit van 1999 onthult de complexiteit van de taak zelf). Wij kunnen ons bovendien afvragen of 240
dergelijke officiële lijsten geen bron zullen zijn van ergerlijke betwistingen ten gevolge van een weigering van inschrijving of een beslissing om iemand te schrappen. Wij moeten ten slotte overeenstemming vinden over de juiste rol van de verenigingen van deskundigen en hun statuut. In dit stadium kunnen wij ons, gelet op de verwachtingen van de rechtzoekende en de noodzaak om een contraproductieve bureaucratisering te voorkomen, afvragen of het niet beter is om te wachten op de resultaten van hoger beschreven functionele aanpak (1), rekening houdend met de lessen uit de vergelijkende rechtswetenschap?
b.
De eisen betreffende de geschiktheid en de bekwaamheid van de deskundige
Het staat vast dat de deskundige aan bepaalde eisen inzake technische, juridische en praktische opleiding moet voldoen: Ø opleiding in zijn discipline en in het recht van het deskundigenonderzoek, wat onder meer de kennis impliceert van de regels van rechtspleging die gelden voor de onderzoeksmaatregelen die aan een technicus worden toevertrouwd en van de belangrijkste beginselen van het proces; Ø bijscholen en ervaring opdoen
in zijn discipline (gevaar van de voltijdse
deskundigen); Ø permanente pluridisciplinaire en interprofessionele opleiding; Ø afdoende
beschikbaarheid
en
regelmatige
praktijk
van
het
deskundigenonderzoek, kortom een gedeeltelijke (lees heel gedeeltelijke) professionalisering is gewenst.
De opleiding die de universiteiten of de beroepsverenigingen organiseren (in de discipline van deskundige en inzake deskundigenonderzoek) zijn essentieel maar niet noodzakelijk onmisbaar170; alles hangt af van de diploma’s en de beroepskennis van elke deskundige. Op dit niveau kan de opleiding « op het terrein » door ervaring
170
Vgl. wetsvoorstel tot wijziging van artikel 962 van het Gerechtelijk wetboek betreffende de kwalificatie van de geneesheren-deskundigen, Parl. Doc. K., 2003-2004, nr. 51-0991.
241
doorslaggevend zijn171. Bovendien voorkomt de begeleiding door een actieve rechter eventuele uitschuivers.
c.
Controle voor en na
Kunnen wij geen schema voorzien dat steunt op het beoordelingsvermogen van de rechter die zelf door de algemene vergadering wordt gecontroleerd? Concreet: Ø de rechter die een deskundigenonderzoek beveelt, duidt een deskundige aan die voldoet aan de eisen inzake bekwaamheid en geschiktheid; Ø de algemene vergadering (van het rechtscollege of van de vrederechters en de politierechters) onderzoekt de staat van de deskundigenonderzoeken jaarlijks (of elk semester) op basis van: a) de informatie van de magistraat die het deskundigenonderzoek beval en opvolgde172 b) de inlichtingen van de centrale dienst van het rechtscollege met de balans van het verloop van alle lopende deskundigenonderzoeken c) klachten die werden ingediend bij de H.R.J., het parket (art. 140 G.w.), lees de centrale dienst enz. Ø de resultaten van deze evaluatie kunnen worden besproken met de betrokkenen of hun representatieve beroepsvereniging en tot akkoordprotocols leiden, wat het voordeel van de soepelheid biedt: de oplossing wordt eerder « besproken » dan « opgelegd ».
Dit open en participatieve model moet de objectieve aanduiding toelaten van deskundigen die voldoen aan de criteria van geschiktheid en bekwaamheid. Een eventuele interventie van de wetgever kan pas in een later stadium worden overwogen173.
171
Zo dringt de keuze van een architect zich in het domein van de bouw niet in alle omstandigheden op, soms is het onderzoek door een aannemer in alle opzichten beter. 172 We kunnen ons voorstellen dat elke rechter verslag uitbrengt over de staat van de deskundigenonderzoeken en hun vertraging, alsook over de beoordeling van het werk dat de deskundigen hebben geleverd. Dergelijke verslagen zouden jaarlijks op de algemene vergadering van de rechtbank worden voorgesteld (zie ook wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk wetboek betreffende het gerechtelijke deskundigenonderzoek, bij het Senaat ingediend door Mevrouw Clotilde, 2001-2002, nr. 2-994/1). 173 De actoren van de justitie vragen maar al te vaak wetgevende hervormingen waarvan de perfecte articulatie met de rechtmatige verwachtingen (naleving van de termijnen en van het principe van de besparing op het niveau
242
3. De lege ferenda
a.
De veralgemening van het vereenvoudigde deskundigenonderzoek
Artikel 989 van het Gerechtelijk wetboek laat de rechter toe om, in de zaken in hoger beroep, een deskundige te benoemen om mondeling verslag uit te brengen op de daartoe vastgestelde zitting.
Ondanks de termen van deze tekst, wordt soms toegelaten een “verlichte” onderzoeksmaatregel in eerste aanleg toe te passen.
Om deze nuttige praktijk aan te moedigen en te veralgemenen en een eind te maken aan elke aarzeling, volstaat het om de eerste woorden van artikel 989 (« In de zaken in hoger beroep ») te schrappen 174.
b.
De honorering en de consignaties
Wij verwijzen hier naar dat wat eerder (§ 2, B, 1) werd voorgesteld en wat artikel 990 van het Gerechtelijk wetboek (in voorkomend geval aangepast), aanvullend toepasbaar maakt, wanneer er op de installatievergadering geen beslissing werd genomen betreffende het bedrag van de provisie van de kosten en erelonen en hun betaling.
Wij ontdekten een interessante suggestie: in het kader van de openstelling van justitie voor iedereen en de interventie van pro deo advocaten zou het nuttig zijn om de interventie van pro deo deskundigen te voorzien in justitiehuizen om de rechtzoekenden te oriënteren, om een eerste technisch advies over het geschil te geven en hen informatie te geven over de risico’s en de kostprijs van de rechtsplegingen. Dergelijke technische bijstand zou moeten worden gefinancierd in
van de rechtspleging) van de rechtzoekende niet steeds concreet wordt beredeneerd. We mogen zeker geen indruk van « autistische terugtrekking » of van « bureaucratisch eiland » wekken. 174 Zie in deze zin het Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 965, 981 en 989 van het Gerechtelijk wetboek om de rechtsplegingen van het deskundigenonderzoek te versnellen (K., 2003-2004, nr. 51-1025).
243
het kader van het pro deo systeem. Het is belangrijk na te gaan of dergelijke aanpassing van het Gerechtelijk wetboek de lege ferenda haalbaar is.
244
RECHTSPLEGING VAN DE INVORDERING VAN SCHULDVORDERINGEN
Dit is een omvangrijk terrein door het aantal rechtsplegingen dat wordt ingeleid om de betaling van een som geld te verkrijgen. Wij moeten een doeltreffende rechtspleging invoeren die de rechten van de verdediging respecteert, rekening houdend met de noodzaak voor ons land om in dit domein uitvoerbare titels af te leveren onder voorwaarden die vergelijkbaar zijn met deze die in de andere Lidstaten van de Europese Unie bestaan (cf. o.a. Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen – PB L 143 van 30.4.2004, blz. 15 – die in werking treedt op 21 januari 2005175 176, COM/2003/0341 def. – COD 2002/0090, definitief goedgekeurd door het Europees Parlement op 30 maart 2004, en het Groenboek betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen, Brussel 20 december 2002, COM/2002/0746 def., dat onlangs heeft geleid tot een belangrijk voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, die – facultatief – zowel intern als grensoverschrijdend geldt, COM/2004/0173 def./3 – COD 2004/0055).
Het is interessant dat de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties (BS 7 augustus 2002) in uitvoering van de Richtlijn 2000/35/EG van het Europees parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties (J.O.C.E., 8.8.2000 – W 200/35) de belgische rechtspleging niet wijzigde, terwijl artikel 5 van deze richtlijn eist dat de Lidstaten ervoor moeten zorgen dat normaliter binnen een periode van 90 kalenderdagen na de inleiding van de vordering een uitvoerbare titel voor de schuldvorderingen kan worden verkregen. Het Belgisch gerechtelijk recht voldoet aan deze eis dankzij de toepassing van artikel 735 van het
175
De tenuitvoerlegging van deze Verordening vereist aanpassingen van het nationale recht teneinde sommige teksten, inzonderheid inzake certificatie, daadwerkelijk te kunnen toepassen.
245
Gerechtelijk wetboek. Naast het juridisch kader moeten wij rekening houden met de werkelijke doeltreffendheid van de rechtspleging. Het ogenblik schijnt aangebroken om enkele suggesties te formuleren.
Het staat vast dat het probleem van de kostprijs van de invordering in ruime zin een belangrijke zorg is van de schuldeiser die zich niet wil blootstellen aan kosten waarvan het bedrag de inzet van het geschil tot nihil kan herleiden177
178
; vooral in
deze materie zou de impact van de regel van het verhalen van de erelonen van de advocaten groot zijn (zie “De rechtspleging”, § 10). § 1. Algemeen: een rechtspleging op tegenspraak betreffende de invordering van niet-betwiste schuldvorderingen
-
definitie van de niet-betwiste schuldvordering: de definitie overnemen van
artikel 1338 inzake betalingsbevel (zonder beperking van het bedrag) met toevoeging van de gevallen voorzien in artikel 3, lid 1, a) tot c) van voornoemde Europese Verordening179;
177
Wat de erelonen van de advocaat betreft, zie ook Balie van Brussel – Franse Orde van Advocaten – De erelonen – Supplement bij nr. 2 BRIEF VAN DE BALIE– 2003-2004, 1ste trimester. We wijzen op de scherpzinnige opmerkingen van de heer Jean CRUYPLANTS, stafhouder van de Franse Orde van Advocaten van de Balie van Brussel: het gaat erom de cliënt in te lichten en de kosten voor de interventies van de advocaat zoveel mogelijk te beperken: « De eerste factor van de beschadiging van ons imago bij het publiek, is de budgettaire onzekerheid waarin we onze cliënten te vaak laten. Ze vormt een bron van angst en achterdocht voor hen ». « Indien we de pistes voor vooruitgang betreffende de voorspelbaarheid van onze erelonen niet concreet toepassen, zal de poging om het imago van ons beroep op te poetsen, een slag in het water zijn ». 178 Inzake de minnelijke invordering, zie « Les bonnes pratiques », Hoofdtuk 2, Deel 1, § 1, c en nota 219 voor de door gerechtsdeurwaarders gefactureerde kosten. Er kan worden vastgesteld dat de wet moet worden verduidelijkt teneinde te bepalen of de aanmaningskosten en het inningsrecht omschreven in het KB tot vaststelling van het tarief voor akten van gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en handelszaken al dan niet “wettelijk toegestane bedragen” vormen in de zin van art. 3, § 2, vierde streepje, van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument (zie L. GUINOTTE, “Le recouvrement amiable des dettes du consommateur après la loi du 20 décembre 2002”, Act. dr. 2003, 744-745). 179 Een schuldvordering wordt als niet-betwist beschouwd indien: a) de schuldenaar uitdrukkelijk met de schuldvordering heeft ingestemd door het bestaan van de schuld te erkennen door middel van een schikking die door een gerecht is goedgekeurd of die in de loop van de gerechtelijke procedure voor een gerecht is getroffen; of b) de schuldenaar zich niet, overeenkomstig de toepasselijke vormvoorschriften volgens het recht van de lidstaat van oorsprong, in de loop van de gerechtelijke procedure tegen de schuldvordering heeft verweerd; of c) de schuldenaar tijdens de terechtzitting over de schuldvordering niet is verschenen of was vertegenwoordigd, nadat hij die schuldvordering in de loop van de procedure aanvankelijk had betwist, op voorwaarde dat deze handelwijze volgens het recht van de lidstaat van oorsprong gelijkstaat met een stilzwijgende erkenning van de schuldvordering of van de door de schuldeiser beweerde feiten.
246
-
de inleidende dagvaarding: het gemeenrecht toepassen met verwijzing naar
de gerechtelijke fiscaliteit en het KB van 30 november 1976 tot vaststelling van het tarief voor akten van gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en handelszaken en van het tarief van sommige toelagen. De inleidende dagvaarding moet bovendien melding maken van de mogelijkheid om voor de zitting een vermindering te krijgen van de rechtsplegingvergoeding (art. 3 al. 2 KB 30 november 1970 tot vaststelling van het tarief van de invorderbare kosten bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk wetboek, bijvoorbeeld Vred. Roeselare, 19 januari 1986, JJP 2004, 161).
-
de rechtspleging valt van rechtswege onder het « korte circuit » dat wil zeggen
beknopte debatten in de zin van artikel 735 van het Gerechtelijk wetboek, behoudens andersluidend akkoord van de partijen en onverminderd de overgang naar het « lange circuit » wanneer de zaak in staat van wijzen moet worden gesteld;
-
het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande verzet of hoger
beroep, er is bovendien noch borgstelling, noch kantonnement, behoudens indien de rechter anders beslist heeft;
-
het verzet en het hoger beroep: cfr. de voorstellen betreffende de
rechtsmiddelen (vermindering van het verzet en filtering van het hoger beroep) en de uitbreiding van de rechtspleging van artikel 1021, lid 2, indien het rechtscollege naliet over de vordering te statueren.
Meer bepaald wat betreft de schuldenaar (waarbij deze suggesties een algemene draagwijdte krijgen en niet worden beperkt tot de invordering van niet-betwiste schuldvorderingen):
a)
toerekening van de betalingen: artikel 1254 B.W. omkeren en er een
bindende regel (behalve onder handelaars) van maken, behalve indien de rechter anders beslist, rekening houdend met de omstandigheden.
Het volstaat te schrijven:
247
« De schuldenaar van een schuld die intrest geeft of rentetermijnen opbrengt, mag de betaling die hij doet, op de rentetermijnen of intresten eerder dan op het kapitaal toerekenen, behalve indien de rechter anders beslist. Behoudens tussen handelaars, is elke andersluidende overeenkomst die dateert van voor het ontstaan van het geschil, van rechtswege nietig ».
b)
uitstel van betaling: uitstel van betaling kan worden gevraagd of de
modaliteiten kunnen worden gewijzigd, (niettegenstaande de onttrekking van de rechter) in overeenstemming met artikel 1021, lid 2180. Dergelijk verzoek vereist instemming met de beslissing ten gronde.
Dergelijke bepaling zou artikel 1333, lid 2, vervangen.
c)
De territoriale bevoegdheid: voor het vredegerecht geldt het beginsel van de
bevoegdheid van de vrederechter van de woonplaats van de verweerder, het gaat om de bindende regel van territoriale bevoegdheid (cfr het hoofdstuk betreffende de bevoegdheidsregels). § 2. In het bijzonder: de summiere rechtspleging om betaling te bevelen
Het Interuniversitair centrum van gerechtelijk recht deed enkele voorstellen (Act. Dr. Luik, 2003, 497). Misschien is het moeilijk om vandaag dergelijke verregaande hervorming door te voeren.
Het zou echter redelijk zijn in geval van een vaststaande, opeisbare schuldvordering van een zeker bedrag dat vastgesteld wordt door een geschrift van de schuldenaar om de grens van 1860 € niet aan te houden en enkel te bepalen dat het verzoekschrift tot beloop van dat bedrag door de eiser of zijn advocaat kan worden ondertekend.
In dergelijk systeem moet de bevoegdheid van de vrederechter worden aangepast:
180
Deze tekst is niet van toepassing wanneer de beslissing genomen werd.
248
-
ratione materiae: ongeacht het bedrag
-
ratione loci: exclusieve bevoegdheid van de vrederechter van de woonplaats van de schuldenaar.
Deze voorstellen gaan misschien niet ver genoeg gelet op de talrijke ontwikkelingen op Europees niveau, die direct gevolgen hebben voor de nationale rechtsorde. De Europese betalingsbevelprocedure zou immers moeten gelden voor iedereen, “zonder onderscheid tussen interne en grensoverschrijdende zaken”. Er moet tevens rekening worden gehouden met het wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en houdende invoering van een summiere rechtspleging van invordering (Gedr. St. Kamer, zitting 2000-2001, 50ste legislatuur, nr. 1104), met het wetsvoorstel van 26 april 2004 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde het begrip "omkering van het geschil" op te nemen in een nieuwe summiere rechtspleging om betaling te bevelen (Gedr. St. Kamer, zitting 2003-2004, 51ste legislatuur, nr. 1050/001) en met het wetsvoorstel (kennelijk grotendeels geïnspireerd door de werkzaamheden van het Interuniversitair Centrum voor Gerechtelijk Privaatrecht, Act. dr. 2003, 497) tot invoering van een betalingsbevel in het Gerechtelijk Wetboek (Gedr. St. Kamer, zitting 2003-2004, 51ste legislatuur, nr. 1215/001). Een vergelijkende analyse van deze drie voorstellen en het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure
(COM/2004/0173
def./3)
zou
bijzonder
nuttig
en
vernieuwend kunnen zijn181.
Teneinde het enorme belang van dit dossier te benadrukken, kan op grond van voornoemd Europees document, erop worden onderstreept dat “wanneer volledige statistische gegevens beschikbaar zijn, niet-betwiste schuldvorderingen tussen 50% en meer dan 80% van alle door de gewone lagere burgerlijke rechtbanken behandelde zaken uitmaken” en dat “het aandeel van opzettelijke vertragingen bij betaling in de Europese Unie in haar geheel op 35%” wordt geraamd.
181
Zie ook Ch. CAPITAINE, “Bestaat er een “nieuwe toekomst” voor de summiere rechtspleging tot betaling?”, T. Vred. 2004, 142.
249
250
HET VONNIS § 1. Aan de rechtzoekende de termijnen voor de uitspraak bepaald door het Gerechtelijk wetboek verzekeren Zie Ministerraad « Justitie-Binnenlandse Zaken » van 30-31 maart 2004: a)
artikel 770, lid 4, zou kunnen voorzien: Indien de rechter het beraad langer dan drie maanden aanhoudt, waarschuwt hij de eerste voorzitter van het Hof van beroep of van het Arbeidshof onverminderd de mogelijkheid voor een partij om het initiatief te nemen.
b)
de niet-naleving van de termijn voor de uitspraak in de evaluatie opnemen, onverminderd de tuchtrechtelijke gevolgen (zie wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk wetboek wat de instaatstelling en het beraad betreft, Kam. 2001-2002, Doc. 50 1942/001).
c)
ingeval een vordering tot onttrekking aan de rechter die gedurende meer dan zes maanden verzuimt de zaak die hij in beraad heeft genomen te berechten (art. 652 Ger.W.), zijn de formaliteiten van artikel 656 van het Gerechtelijk Wetboek nutteloos en verlengen zinloos de duur van het proces.
Voor dergelijk type vordering moet « het Hof van Cassatie de toelating krijgen om de plano182 te beslissen met de bijkomende mogelijkheid dat, indien het Hof niet onmiddellijk een uitspraak doet, het ook kan toelaten dat de korpschef en de betrokken rechter op korte termijn een memorie neerleggen bij het Hof » (Verslag van het Hof van cassatie 2003, p. 591-592; ook wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk wetboek betreffende de rechtspleging van onttrekking van de rechter die gedurende meer dan zes maanden verzuimt de zaak te berechten, Kam. 2003-2004, Doc. 51 0893/001). Misschien moet er een lid aan artikel 652 worden toegevoegd: « In afwijking op artikel 656 doet het Hof van Cassatie onmiddellijk en zonder formaliteiten uitspraak, behalve indien het Hof de korpschef en de betrokken rechter toelaat om een memorie neer te leggen in de korte termijn die het bepaalt ».
182
Dat wil zeggen onmiddellijk en zonder formaliteiten.
251
§ 2. De formulering en de inhoud van de beslissing
De intellectuele toegang tot de justitie is een vereiste voor een billijk proces. A) « Goede praktijken » moeten worden benadrukt: de nieuwe voorstelling van de arresten van het Hof van Cassatie maakt deze duidelijker en beter leesbaar. Zie de werken van de Association Syndicale der Magistrats « Dire le droit et être compris » Vademecum pour la préparation des jugements, Creadif en Bruylant, 2003 183. Het is goed te herhalen dat de partij in het geding de eerste bestemmeling van een gerechtelijke beslissing is en dat deze het vonnis of het arrest dat betrekking op hem heeft, onmiddellijk moet kunnen begrijpen. B)
De motivatie van het vonnis die de essentiële en meest veeleisende taak van
de magistraat is, moet in de beste omstandigheden kunnen worden opgesteld. Er zijn heel wat suggesties over de manier om deze indien nodig te vergemakkelijken via aanpassingen van de wetgeving (M. REGOUT-MASSON, Réflexions sur la motivation des jugements et arrêts en matière civile et commerciale, Liber amicorum Lucien Simont, Bruylant, 2002, 195 tot 209 die ook voorbeelden geeft van de besparing op het niveau van de motivatie lege lata184; zie ook S. DUFRENE, Questions actuelles relatives à l’appel – FUSL – Recyclage en droit – Session 2003, p. 36 en v. en ref. cit.; over de motivatie van beslissingen in hoger beroep). Elke magistraat zou in staat moeten zijn om een beslissing op te stellen zonder overdreven uitweiding.
183
Dergelijk document heeft de immense verdienste te bestaan en bij te dragen tot een beter begrip van de beslissing, maar is voor verbetering vatbaar. Zo kan de structuur waarin de motieven op het beschikkend gedeelte volgen, tot discussie leiden, net als het onvoldoende bindende karakter van het beschikkend gedeelte met het risico dat er moeilijkheden zijn bij de uitvoering (zie de Goede praktijken). 184 De auteur citeert ook artikel 705 van het Portugese C.P.C. dat het Hof van beroep toelaat, wanneer de zaak identiek is aan een andere zaak die al op uniforme en herhaalde wijze werd gevonnist, om een beknopte beslissing te nemen door te verwijzen naar de vroegere beslissingen en een afschrift ervan toe te voegen. Deze suggestie is weinig compatibel met artikel 6 van het Gerechtelijk wetboek dat de rechters verplicht om in de zaken die aan hun oordeel onderworpen zijn, uitspraak te doen bij wege van algemene en als regel geldende beschikking. De middelen van de tekstverwerking maken het vandaag trouwens mogelijk om veel betere resultaten te krijgen. Wordt ook vermeld: artikel 417 van het Oostenrijkse C.P.C. dat – om de appelrechters aan te zetten om onmiddellijk bij de afsluiting van de zitting uitspraak te doen – een vereenvoudigde motivatie van de beslissing toelaat met enkel een samenvatting van de beweringen van de partijen en de feiten die de rechtbank weerhield. Bij gebrek aan beroep door een partij binnen de vijftien dagen na de uitspraak, is deze motivatie definitief, maar in zekere zin bestaat er al een verlichte motivatie door de overname van de motieven van de eerste rechter of door de precieze verwijzing naar de conclusies van de partijen (Ib. p. 203).
252
De kwestie is nauw verbonden met de redactie van de conclusies door de partijen en hun raadslieden. Deze kwestie wordt in het deel rechtspleging behandeld (§ 5, B). C)
Informatie over eventuele rechtsmiddelen
Het volstaat niet om een beslissing begrijpbaar te maken voor een rechtzoekende, zelfs indien deze niet wordt bijgestaan. Het is ook belangrijk om hem duidelijk te informeren over de eventele mogelijkheden om nuttig te reageren door een betwisting en over de mogelijke gevolgen van zijn stilzitten. Artikel 46bis van het Gerechtelijk Wetboek dat zegt « de akte van betekening of kennisgeving van de beslissing moet, op straffe van nietigheid, de termijn van verzet, hoger beroep of voorziening in cassatie vermelden indien één van deze rechtsmiddelen mogelijk is, alsook de modaliteiten volgens welke de voorziening kan worden uitgeoefend ». Deze tekst (Parl. St. Senaat, sessie 1994-1995, nr. 1279/1)185 werd nooit in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd omwille van de toepassingsmoeilijkheden en de problemen van verantwoordelijkheid die deze opriep door de afwezigheid van een afdoende harmonisering van de termijnen (zie “de rechtsmiddelen”) waarvan de niet-naleving door de rechtzoekende met absoluut verval wordt gestraft (art. 860 lid 2, 862 § 1, 1° en 865 G.w.)! Kunnen wij deze moeilijkheden niet overwinnen door, in navolging van dat wat voor de administratieve beslissingen werd voorzien (vb. art. 14 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van « het handvest » van de sociaal verzekerde), te bepalen dat « elke beslissing het rechtsmiddel vermeldt waarvan ze het voorwerp kan zijn, alsook de termijn en de uitvoeringsmodaliteiten ervan » (Al. 1). « Indien de beslissing de in het eerste lid genoemde vermeldingen niet bevat, gaat de termijn om een rechtsmiddel in te stellen niet in » (Al. 2). Een laatste alinea zou als volgt moeten bepalen: « Indien een rechtsmiddel gesteund op de rechtsgeldigheid van de informatie die de aangevochten beslissing bevatte, onontvankelijk wordt verklaard om de enige reden dat deze aanduiding verkeerd is, begint een nieuwe termijn van dezelfde duur als deze die werd verleend voor het
185
Het gaat om de veralgemening van een regel die vandaag in enkele geschillen bestaat (zie de art. 424 al. 3, 792 al. 2 en 3 en 1343 § 2 G.w.; art. 8 § 2 van de wet van 26 juni 1990 houdende de bescherming van de persoon van de geesteszieke en art. 13 al. 2 van de wet van 8 augustus 1997 op de faillissementen; vgl. Hof van arbitrage, 1 oktober 2003, nr. 128/2003: « Artikel 1253quater, b), van het Gerechtelijk wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in die zin dat de kennisgeving van de beschikking de vermeldingen bedoeld in de artikelen 751, 753 en 792 van het Gerechtelijk wetboek niet moet bevatten».
253
indienen van het rechtsmiddel dat had kunnen worden ingesteld, te lopen vanaf de betekening van de beslissing van onontvankelijkheid »186. Op basis van dergelijke informatie zou kunnen worden toegevoegd « indien ze in België gebeurt, vermeldt de betekening of de kennisgeving die een termijn om een rechtsmiddel in te stellen doet lopen, op straffe van nietigheid, de laatste nuttige dag van de termijn » (variante of de aanwijzingen voor de berekening van de termijn om een rechtsmiddel in te stellen; zie artikel 53bis G.w. in het wetsontwerp houdende diverse bepalingen betreffende de termijnen, het verzoekschrift en de rechtspleging van collectieve schuldenregeling). Deze kleine wijziging zou grote gevolgen moeten hebben n.l. de betwistingen in de rechtspraak ten gevolge van de niet-naleving van de termijnen om een rechtsmiddel in te stellen, doen verdwijnen of op zijn minst in aanzienlijke mate doen afnemen, terwijl ze de informatie voor de rechtzoekende werkelijk doeltreffend maakt. Indien ten slotte geen rechtsmiddel tegen de beslissing kan worden ingesteld, dan moet ze deze eigenschap uitdrukkelijk vermelden zonder zich te beperken tot formuleringen (« uitspraak doende in eerste en laatste aanleg »; « uitspraak doende bij verstek voor de opposant » …) « waarvan de implicaties enkel verstaanbaar zijn voor de vaklui » 187. § 3. De veralgemeende voorlopige tenuitvoerlegging
In de huidige stand van de teksten is de voorlopige tenuitvoerlegging van het vonnis hetzij wettelijk, hetzij gerechtelijk (indien ze niet verboden is, art. 1399 Ger. W.). Wat de vraag oproept of artikel 1398, lid 1, van het Gerechtelijk Wetboek niet moet worden aangepast om de voorlopige tenuitvoerlegging te veralgemenen, met behoud van een zekere beoordelingsbevoegdheid voor de rechter:
186
Deze bepaling is verantwoord in die zin dat de aard van het vonnis wordt bepaald door het karakter dat de wet vastlegt en niet door de aanduiding die het krijgt van de rechter. Toch worden de kansen op fouten niet langer gedragen door de meest kwetsbaren, dat wil zeggen de burger die vertrouwen stelt in de hoven en de rechtbanken. 187 Recht zeggen en begrepen worden, Association Syndicale des Magistrats, Creadif en Bruylant, 2003, p. 86.
254
« Behoudens de uitzonderingen die de wet bepaalt, kan de rechter de voorlopige tenuitvoerlegging van het vonnis toestaan,188 behalve indien hij door een speciaal gemotiveerde beslissing189 anders beslist 190 ». In dat geval moeten de artikelen 1397 en 1495 van het Gerechtelijk wetboek worden aangepast. Deze hervorming past in een context die gunstig is voor het volle gebruik van de eerste aanleg en de herwaardering van de beslissing van de eerste rechter (J. du JARDIN, Réflexions sur la justice aux XXIème siècle, Rev. Fac. Dr. Luik, 2004, 173). Dergelijke wijziging zou een aanzienlijk effect hebben op de daling van de gewone rechtsmiddelen (vooral het hoger beroep) die zuiver om redenen van vertraging worden gebruikt omwille van de schorsende werking dat dergelijk rechtsmiddel heeft, (behalve meer bepaald in het geval van de voorlopige tenuitvoerlegging). Ze is genuanceerd en ontneemt de rechter niet al zijn beoordelingsbevoegdheden: hij kan weigeren zijn beslissing onmiddellijk operationeel te maken, maar het mechanisme wordt omgekeerd in vergelijking met het huidige artikel 1398, lid 1. Ze past in het verlengde van de reflectie van M. DIRIX: « De rechters stellen zich in de regel nogal terughoudend op bij het toestaan van de voorlopige uitvoerbaarheid. Er is geen duidelijk verzet tegen de voorlopige uitvoerbaarheid als automatisme. De vraag kan worden gesteld of het niet tijd wordt om het roer om te gooien en om het principe van de schorsende werking van het hoger beroep in vraag te stellen » (Recente rechtspraak inzake beslag en executierecht, in Rechtskroniek voor het Notariaat – deel 4 – Beslagrecht – RUG – Die Keure, 2003-2004, p. 10, nr. 13 en ref. cit.). De voorlopige gerechtelijke tenuitvoerlegging blijft onderscheiden van de voorlopige wettelijke tenuitvoerlegging in die zin dat ze moet worden bevolen, onverminderd een speciaal gemotiveerde andersluidende beslissing. Voor het overige moet rekening worden gehouden met de andere bepalingen (art. 1066 al. 2, 6°, 1400 tot 1402, 1404 en 1406 Ger.W.; zelf vatbaar voor aanpassing) die deze maatregel een evenwichtige status geven.
188
En evenmin « mag toekennen ». Dit voorrecht wordt ambtshalve uitgeoefend. Vgl. art. 1675/12 § 4 en 1675/13 § 5 G.w. 190 Vgl. art. 1414 G.w. 189
255
Opmerkingen: 1) Deze kwestie wordt al gericht aangekaart in het hoofdstuk over de invorderingen, maar in dat geval gaat het om een wettelijke voorlopige tenuitvoerlegging en kan de andersluidende beslissing enkel betrekking hebben op de afwezigheid van borgstelling of cantonnement. 2)
We kunnen het huidige stelsel hoe dan ook niet aanvaarden bij beslissingen
die in hoger beroep bij verstek werden genomen (adde. een variante op « De rechtsmiddelen », §2, A) § 4. Het afschaffen van de regel van het verval van het verstekvonnis
Krachtens artikel 806 van het Gerechtelijk Wetboek: « moet het verstekvonnis binnen een jaar betekend worden, anders wordt het als niet bestaande beschouwd ». Deze bepaling leidt tot ergernis en een uitvoerige rechtspraak en vele betwistingen (o.m. mbt. het toepassingsgebied; aard van de rechtspleging m.b.t. heropleven van de betwistingen; rol van de rechter; kan de kennisgeving in de gevallen die de wet voorziet beschouwd worden als betekening …)191. In het Verslag van de werkgroep « Burgerlijke rechtspleging en gerechtelijke achterstand » (onder leiding van de heer MEEUS) 192 lezen wij: « De werkgroep vindt dat het verval van het verstekvonnis dat niet binnen een jaar betekend werd, een historisch overblijfsel is en dat de bepaling van artikel 806 dat dit vermoeden invoert, niet langer gerechtvaardigd is (zie in deze zin J. LAENENS, Kroniek van het Gerechtelijk Recht, R.W., 17 mei 1986, col. 2523, nr. 25 en ref. cit.; GARSONNET en CEZAR-BRU, Traité de procédure civile, 3de ed., t. VI, nrs. 267 en v.) … De werkgroep vindt dat artikel 806 moet worden afgeschaft ». Deze relevante overwegingen zijn actueler dan ooit, niet alleen omwille van de hardnekkigheid van de betwistingen (die de neiging hebben om toe te nemen), maar 191
A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, nrs. 400 en v.; G. de LEVAL, Eléments de procédure civile, Larcier, 2003, p.167, nr. 121 en ref. cit.; zie onlangs J.P. Gent, 2dekanton, 15 juli 2002, R.W., 2003-2004, 914 en opm. J. LAENENS, « Moet een contradictoir geacht vonnis binnen een jaar na de uitspraak worden betekend? » 192 Vermeld in de bijlagen bij de akten van het colloquium dat op vrijdag 21 mei 1989 in de senaat werd georganiseerd rond het thema « gerechtelijke achterstand », p. 163.
256
ook omwille van het ongerechtvaardigde karakter van dergelijke bepaling, rekening houdend met de voorrechten van de rechter die uitspraak doet bij verstek en met het streven naar het beperken van de gevallen van verzet. Deze tekst straft bovendien de schuldeiser die zijn schuldenaar betalingstermijnen toekent en hierbij een verstekvonnis achter de hand houdt, dat als niet bestaande wordt beschouwd indien het niet binnen een jaar wordt betekend. Variante: « Elke verstekvonnis dat vatbaar is voor verzet en waarvan de betekening of de kennisgeving niet werd gedaan binnen een jaar, is niet langer uitvoerbaar bij voorraad ». § 5. Het herstel van de nalatigheden en de ambtshalve verbetering van fouten
A) De materie van de arbitrage, gereglementeerd door het VIde deel van het Gerechtelijk Wetboek is in dit opzicht interessant, omdat artikel 1708 het scheidsgerecht toelaat zijn uitspraak aan te vullen indien het nagelaten heeft om uitspraak te doen over één of meer geschilpunten die kunnen worden gescheiden van die waarover het wel uitspraak deed. Deze doeltreffende bepaling is bijzonder duidelijk voor een rechtspraak die het overmatig gebruik van rechtsmiddelen vermijdt en dergelijke overweging is niet vreemd aan de betwistingen die de staatsgerechten worden voorgelegd. Bovendien moet het beginsel van de besparing op het niveau van de rechtspleging de aandacht trekken: de toevoeging van een ontbrekend element aan de beslissing, door zijn auteur, kan gebeuren zonder bijzonder formalisme, binnen de kortste termijnen en zonder kosten, wat wordt verklaard door het feit dat het gaat om het herstel van een nalatigheid van de magistraat. Daarom zou artikel 1021, lid 2, van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing moeten worden op een « niet genomen » beslissing wanneer het gerecht nalaat uitspraak te doen over een deel van de vordering. Wij kunnen ons hierbij inspireren op artikel 463 Franse C.P.C. waarvan de eerste zin zegt: « Het rechtscollege dat nalaat uitspraak te doen over één van de punten van de vordering, kan zijn vonnis eveneens aanvullen zonder nadeel voor de kracht van gewijsde van de andere punten, onverminderd het herstel, indien nodig, van de juiste uiteenzetting van de respectieve vorderingen van de partijen en van hun
257
middelen »193. Bovendien gebiedt de gelijkheid tussen de partijen dat diezelfde regel, in omgekeerde richting - zoals artikel 464 van het Franse C.P.C. bepaalt - van toepassing is « indien de rechter uitspraak deed over niet gevorderde zaken of indien hij meer toekende dan er werd gevraagd» (vgl. met art. 1138, 2° en 3° Ger.W.). Dergelijke bepaling kan dus heel nuttig zijn wanneer de rechter nalaat verwijlintresten toe te kennen (zie het hoofdstuk over de invordering van schulden en de uitbreiding van de suggestie betreffende het betalingsuitstel). 194 Deze bepalingen zouden een nuttige aanvulling kunnen zijn op de artikelen 793 tot 801 (uitlegging en verbetering van het vonnis). B)
Het is interessant te wijzen op het feit dat artikel 1702 bis/2 van het
Gerechtelijk Wetboek (art. 10 L. 19 mei 1998) het scheidsgerecht toelaat om elke fout bedoeld in lid 1 van dezelfde bepaling uit eigen beweging te verbeteren (wat kosten en formalisme vermijdt). Kunnen wij dit niet overdragen naar de materie van de verbetering, terwijl de « uitlegging (wat niet kan worden betwist) en de verbetering niet ambtshalve mogen worden beslist » (art. 797 Ger.W.)?
193 Suggestie overgenomen in het werk « Recht zeggen en begrepen worden », Association Syndicale des Magistrats, Creadif en Bruylant, 2003, p. 87. 194 Indien dergelijke hervorming wordt doorgevoerd, moet artikel 1401 betreffende de nalatigheid om uitspraak te doen over een vordering van voorlopige tenuitvoerlegging worden aangepast.
258
DE RECHTSMIDDELEN § 1. De termijnen en de gewone rechtsmiddelen
Voortaan zou de beslissing, in voorkomend geval, melding moeten maken van de termijn om een rechtsmiddel in te stellen en de modaliteiten om dit te doen. Idealiter moet ook de ultieme datum voor de formalisering van het rechtsmiddel worden meegedeeld aan de bestemmeling van een betekening of een kennisgeving van een vonnis of van een arrest (Zie “Het vonnis”).
Op deze manier kan de straf van het verval voor niet-eerbiediging van de voorziene termijn voor het instellen van het rechtsmiddel of voor elke fout in de tijdberekening van de termijn meestal vermeden worden en zal de – naar behoren – ingelichte gebruiker enkel voor zijn eigen nalatigheid verantwoordelijk kunnen zijn.
Los van deze voorstellen is het ogenblik misschien aangebroken om de duur van de termijnen om een gewoon rechtsmiddel in te stellen (hoger beroep en verzet) gelijk te schakelen en, op strikte manier, bepaalde uitzonderingen vast te leggen195.
Ondanks eerbare inspanningen is het niet zeker dat de diversiteit van alle termijnen voor de uitoefening van gewone rechtsmiddelen volledig wordt beheerst, (wat verklaart waarom artikel 46bis van het Gerechtelijk wetboek vandaag nog steeds niet in werking getreden is). Er zijn bovendien vragen over de bestaansreden van dergelijke variëteit, temeer omdat de voorlopige tenuitvoerlegging veralgemeend zou kunnen worden.
De eenmaking biedt dan ook enkel voordelen; het gaat trouwens om een eis in overeenkomst met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet (zie ook desbetreffende art 7bis van de wet van 28 februari 1882 op de jacht, Hof v.B., 16 oktober 2001, J.L.M.B., 2002, 299 en art 145 lid 3 B.w. inzake verzet tegen het huwelijk, Hof v.B., 30 januari 2003, J.T., 2003, 192). 195
Zie reeds het wetsontwerp van 6 oktober 1999 tot uniformisering van de termijnen van verzet en hoger beroep, zowel in burgerlijke zaken als in strafzaken met invoering van de betekening van de vonnissen die op tegenspraak in deze laatste materie werden geveld, Parl. Doc. Kamer nr. 120.
259
Concreet gezien is het belangrijk na te gaan of bepaalde uitzonderingen gerechtvaardigd zijn (vb. art. 14, lid 4, van de wet van 8 augustus 1997 op de faillissementen; art. 6 van de wet van 5 mei 1872 houdende herziening van de bepalingen van het Wetboek van koophandel houdende het pand en de commissie; art. 1 KB nr. 261 van 24 maart 1939 betreffende de termijnen om een rechtsmiddel in te stellen inzake tucht, Cass., 1 februari 2001, Pas., 2001, 215 en concl. van M. DE RIEMAECKER) en te voorzien dat de enige uitzonderingen die gelden op de termijn van één maand (het gaat niet om dertig dagen, zie art. 52 en 54 Ger.W.) die worden bepaald in de artikelen 1048 en 1051, moeten worden vermeld in een speciale tekst die deze groepeert (vb. hiervoor een artikel 1048bis en een artikel 1051bis invoegen). § 2. Het verzet
A. Beperking van de mogelijkheid van het verzet
Men heeft het Gerechtelijk Wetboek vaak verweten dat het een te grote plaats geeft aan het verzet, dat open is voor elke niet-verschijnende partij tegen wie een verstekvonnis werd uitgesproken, en dit ongeacht het bedrag van de vordering.
Er is een duidelijk risico van vertragingsmanoeuvres en nutteloze overlast van de rechtscolleges. Dit risico is evenwel beperkt in die zin dat het aantal verstekgevallen sinds de wet van 1992 is afgenomen (zie de art. 747, § 2, in fine, 748, § 2, in fine, 804, lid 2, …). Ze zullen nog sterker afnemen bij veralgemening van de voorlopige tenuitvoerlegging zodat het verzet in principe geen opschortend gevolg meer zal hebben.
De mogelijkheid van het verzet zou nog verder kunnen worden beperkt naar het voorbeeld van de Franse oplossing (art. 473 C.P.C.) dat het verzet uitsluit wanneer de beslissing vatbaar is voor hoger beroep of nog wanneer de dagvaarding aan de verweerder in persoon ter hand werd gesteld. Zo neemt een wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat betreft het verstekvonnis (Parl. Doc. K., 3 juli 2003, nr. 51/0049) artikel 473 van het Franse C.P.C. quasi letterlijk over: 260
« Wanneer één van de partijen niet {op de inleidende zitting} verschijnt196, kan een verstekvonnis tegen haar worden gevraagd197, indien de beslissing in laatste aanleg wordt genomen en de dagvaarding niet aan de persoon ter hand werd gesteld ».
« Het vonnis wordt geacht op tegenspraak te zijn gewezen wanneer de beslissing vatbaar is voor hoger beroep of wanneer de dagvaarding aan de verweerder in persoon werd ter hand werd gesteld ».
De mogelijkheid van het verzet wanneer de beslissing bij verstek vatbaar is voor hoger beroep zou op zijn minst moeten worden geschrapt.
B. Rechtspleging
Artikel 1047, lid 2, zou kunnen worden aangevuld met: « het verzet kan echter worden ingesteld met een verzoekschrift op tegenspraak in de materies waarin de oorspronkelijke vordering op deze manier kan worden ingesteld ». Aldus wordt een regeling ingevoerd voor de betwisting betreffende de ontvankelijkheid van een verzet dat bij verzoekschrift wordt ingesteld wanneer de oorspronkelijke vordering (vb. de materie van de huurcontracten) op deze manier mag worden ingesteld. Artikel 1047 alinea 2 sluit deze oplossing nu tekstueel uit, dan wanneer dit - vooral ten opzichte van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet - moeilijk te verantwoorden is. § 3. Het hoger beroep
A. De filtering van het hoger beroep?
« We moeten de beslissing van de eerste rechter herwaarderen; het hoger beroep moet niet systematisch zijn; in navolging van Groot-Brittannië198 zouden we zelfs een evaluatiekamer voor de hogere beroepen moeten overwegen, om een zaak pas aanhangig te maken bij het hogere rechtscollege wanneer er een reëel probleem is
196
Wij denken dat deze termen terecht niet in artikel 473 van het Franse Wetboek van burgerlijke rechtsvordering staan. 197 De Franse tekst zegt eigenlijk: « het vonnis wordt bij verstek gewezen indien … ». 198 Zie ook artikel 26 van het Quebecse Wetboek van burgerlijke rechtsvordering.
261
met de beslissing die in eerste aanleg werd gewezen » (J. du JARDIN, Reflections sur la justice au XXIème siècle, Rev. Fac. Dr. Luik, 2004, 173).
De kwestie van de filtering van het hoger beroep stelt zich in het bijzonder wanneer de beslissing niet vatbaar is voor hoger beroep ratione summae, meer bepaald indien het bedrag van de aanleg zou worden verhoogd (vb. verhoging van het bedrag van de aanleg van 1240 € tot 2000 € voor de vonnissen van de vrederechter of de politierechtbank en van 1860 € tot 2500 € voor de vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg en de rechtbank van koophandel, zie wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzake de bevoegdheid en de rechtspleging, Gedr. St. Kamer, 51/1252, art. 33.). Zelfs indien de mogelijkheden van hoger beroep tot het strikte minimum moeten worden herleid, mogen wij niet vergeten dat het criterium van het bedrag van de vordering niet noodzakelijk het meest relevante is omdat de sociale impact van beslissingen met een waarde van 2000 € of van 2500 € heel groot kan zijn voor bepaalde rechtzoekenden die over weinig middelen beschikken. Eigenlijk is de vraag van de filtering van het hoger beroep verantwoord, ongeacht het bedrag van de aanleg (of men nu het huidige bedrag van de aanleg behoudt, of zelfs indien men het verhoogt).
In zijn relevante commentaar (“La compétence ratione summae, le ressort et le règlement des incidents de compétence” in “Het vernieuwd gerechtelijk recht – Eerste commentaar op de wet van 3 augustus 1992 tot wijziging van het Gerechtelijk wetboek”, Kluwer, 1992, p. 72), schreef professor Laenens: « De wetgever is helaas niet ingegaan op de interessante suggestie van Procureur-generaal Krings om de stijging van de grens van het hoger beroep te matigen, door het hoger beroep tegen een vonnis, dat in principe niet vatbaar is voor hoger beroep, te laten voorafgaan door een toelating van een afdeling van het Hof van beroep, dat bepaald heeft of er prima facie voldoende redenen zijn om hoger beroep aan te tekenen. Het College van Eerste Voorzitters van de Hoven van beroep en de arbeidshoven schreef trouwens een tekst in die zin ».
Ook verwijzen wij naar een advies over het voorontwerp van wet tot wijziging van het Gerechtelijk wetboek wat betreft de rechtspleging van Minister Verwilghen (een tekst die thans is geformaliseerd in het parlementair stuk van de Kamer 2003-2004, 262
51/1252): « De Hoge Raad voor de Justitie vond dat de samenvoeging van deze nieuwe bepalingen de mogelijkheid van verhaal sterk beperkt, wat een maatschappelijke keuze inhoudt. Er hadden andere, niet rechtlijnige maatregelen moeten worden overwogen, zoals de voorafgaande toelating om hoger beroep in te stellen of zich in cassatie te voorzien ».
In 1989 werd in naam van de Conferentie van de Eerste Voorzitters al een tekstontwerp in deze zin gesuggereerd door Mevr. De Man, Eerste Voorzitter van het Hof van beroep van Antwerpen. Artikel 617 van het Gerechtelijk wetboek zou worden aangevuld met een § 2 waarvan het eerste lid bepaalde:
« In de gevallen die belangrijk zijn of wanneer flagrante onregelmatigheden een beslissing in laatste aanleg aantasten kan de voorzitter van het hogere rechtscollege een partij, op diens verzoek, toelaten om hoger beroep in te stellen » 199. Wat de rechtspleging200 betreft zouden wij een speciaal gemotiveerd verzoekschrift voorzien, in te dienen ten laatste binnen een maand na de betekening van het vonnis en door een – in principe – schriftelijke rechtspleging georganiseerd op het model van artikel 747, § 2, met onmiddellijke bepaling van de rechtsdag van de zaak, en behandeling in korte debatten in de zin van artikel 1066 lid 2, indien het verzoek wordt ingewilligd. In elke stand van het geding zou de beslissing die in laatste aanleg werd genomen, uitvoerbaar zijn en blijven.
De vraag moet worden gesteld of op niet meer algemene wijze in deze filtering moet worden voorzien (los van voornoemd geval wanneer het bedrag van de vordering niet het bedrag beneden welk beroep onmogelijk is niet overschrijdt) vermits een
199
De gerechtelijke achterstand – Akten van het colloquium van het Senaat van vrijdag 26 mei 1989, p. 101. Volgens ons te zwaar in voornoemd voorstel: « Binnen de drie maanden na de uitspraak van het vonnis legt de eiser zijn gemotiveerd verzoekschrift in dubbel exemplaar, getekend door zijn advocaat en dienst Stafhouder, neer bij de griffie van het hoger rechtscollege. Hij voegt een kopie van de aangeklaagde beslissing, een kopie van de procedurestukken die hij in eerste aanleg neerlegde en alle stukken die zijn dossier van hoger beroep vormen aan zijn vordering toe. Onmiddellijk bij ontvangst van het verzoekschrift waarschuwt de griffier van de rechter waarbij de zaak aanhangig wordt gemaakt, de griffier van eerste aanleg en roept de partijen in de zaak op via gerechtsbrief die de dag bepaalt waarin ze door de voorzitter van het hogere rechtscollege worden gehoord. Deze doet binnen de vijftien werkdagen na de indiening van de zaak uitspraak bij beschikking. De aldus uitgesproken beschikking die niet vatbaar is voor hoger beroep, wordt via gerechtsbrief aan de partijen betekend. Hoger bedoelde toelatingsprocedure schort de termijn van artikel 1051 op, van de neerlegging van het verzoekschrift tot de dag van betekening van de beschikking ». 200
263
stelsel dat de ontvankelijkheid van een beroep afhankelijk stelt van een machtiging, of op zijn minst van de formulering van een advies, van de lagere rechter perfect verenigbaar is met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Uiteraard moet het beginsel van de tegenspraak in acht worden genomen (zie in het bijzonder EHRM, arrest Nideröst – Huber vs. Suisse van 18 februari 1997).
B. Het uitgesteld hoger beroep 1. De beslissingen inzake bevoegdheid of toewijzing
Artikel 1050, lid 2, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt: « tegen een beslissing inzake bevoegdheid of een toewijzingsincident, kan slechts hoger beroep worden ingesteld samen met het hoger beroep tegen het eindvonnis ». Deze bepaling die het onmiddellijke hoger beroep verbiedt, voorkomt dat de rollen van de hogere rechtscolleges nutteloos worden overbelast. Deze tekst maakt mogelijk dat de meeste bevoegdheidsincidenten door de rechter zelf worden opgelost, zonder verplicht te worden beroep te doen op de arrondissementsrechtbank. Door ook het toewijzingsincident op te nemen, wil men de regel een algemene draagwijdte geven201.
Na enkele aarzelingen in de rechtspraak wordt vandaag aangenomen (sinds het arrest van het Hof van cassatie van 13 februari 2003, R.W., 2002-2003, p. 1538 en nota P. VAN RILLAER) dat de termen « beslissing inzake bevoegdheid » betrekking hebben op de beslissingen inzake bevoegdheid, ongeacht of de rechter bevoegd of onbevoegd wordt verklaard. Om de tekst volledig af te stemmen op dergelijke interpretatie, zou hij lichtjes verbeterd kunnen worden door te bepalen: « tegen een beslissing inzake bevoegdheid, kan een hoger beroep enkel worden gevormd samen met het hoger beroep tegen het eindvonnis ».
201
Voor een geval van niet-toepassing van het huidige artikel 1050 alinea 2 op een incident inzake toewijzing, zie Brussel, 10 oktober 2003, J.T., 2004, 504.
264
2. Het hoger beroep tegen vonnissen alvorens recht te doen
Het vonnis alvorens recht te doen is het vonnis waarmee de rechter een voorafgaande maatregel beveelt om de vordering te onderzoeken of om de toestand van de partijen voorlopig te regelen (art. 19, lid 2, Ger.W.).
Meerdere bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek beperken de gewone rechtsmiddelen tegen beslissingen die een onderzoeksmaatregel bevelen of sluiten deze uit: artikel 880 inzake de bescherming van documenten; artikel 893 inzake schriftonderzoek; artikel 996 inzake de ondervraging van de partijen en de artikelen 1008 en 1013 inzake de plaatsopneming. Zouden wij de huidige wetgeving niet kunnen vereenvoudigen door het verbod op het hoger beroep en het verzet uit te breiden
tot
vonnissen
die
zich
beperken
tot
het
bevelen
van
een
onderzoeksmaatregel of die een incident tijdens het onderzoek regelen? Dergelijke hervorming
zou
hoofdzakelijk
betrekking hebben op het vonnis dat een
deskundigenonderzoek beveelt, terwijl nu geen enkele beperking voor het instellen van een rechtsmiddel voorzien is; hetzelfde zou kunnen voor het vonnis dat een onderzoek toelaat of beveelt en dat niet vatbaar is voor verzet (art. 919 Ger.W.).
Dergelijke oplossing zou ook worden verantwoord door artikel 1496 van het Gerechtelijk Wetboek, dat bepaalt dat deze beslissingen van rechtswege uitvoerbaar zijn bij voorraad. Dergelijke hervorming zou het verloop van het gerecht versnellen en de rollen van de hogere hoven verlichten door het werk van eerste aanleg te herwaarderen.
In deze optiek zou artikel 1050 van het Gerechtelijk Wetboek kunnen worden herschreven:
lid 1: « In alle zaken kan hoger beroep worden ingesteld zodra het eindvonnis is uitgesproken, zelfs al is dit een verstekvonnis ».202
202
Dit laatste deel van de zin (zelfs indien het een verstekvonnis betreft) moet worden aangepast ingeval het verzet zeldzamer wordt (supra § 2 A).
265
lid 2: « Tegen een vonnis alvorens recht te doen of tegen een beslissing inzake bevoegdheid, kan slechts hoger beroep worden ingesteld samen met het hoger beroep tegen het eindvonnis» (plus voornoemd wetsvoorstel, Parl. St. 51/1252, art. 113).
Dergelijke bepaling moet worden vergeleken met artikel 1055 dat zegt « Tegen ieder vonnis alvorens recht te doen, zelfs al is het zonder voorbehoud ten uitvoer gelegd, kan enkel hoger beroep worden ingesteld samen met het beroep tegen het eindvonnis ». 203
In de mate waarin artikel 1050, lid 2, zoals het wordt gepland en artikel 1055 gedeeltelijk dubbel gebruik zouden uitmaken, zouden beide bepalingen moeten worden samengebracht: « Tegen ieder vonnis alvorens recht te doen of inzake bevoegdheid, zelfs al is het zonder voorbehoud ten uitvoer gelegd, kan hoger beroep worden ingesteld samen met hoger beroep tegen het eindvonnis ».
Het is interessant te vermelden het Franse Wetboek van burgerlijke rechtsvordering in dezelfde zin gaat, aangezien artikel 150 C.P.C. bepaalt dat: « De beslissing die een onderzoeksmaatregel beveelt of wijzigt, is niet vatbaar voor verzet; ze is enkel vatbaar voor hoger beroep of voorziening in cassatie los van het vonnis ten gronde in de gevallen die de wet bepaalt. Hetzelfde geldt voor de beslissing die weigert om een maatregel te bevelen of te wijzigen ». We moeten verduidelijken dat artikel 272, lid 1, van datzelfde Wetboek inzake deskundigenonderzoek bepaalt dat « De beslissing die het deskundigenonderzoek beveelt, is vatbaar voor hoger beroep los van het vonnis ten gronde mits toelating van de eerste voorzitter van het Hof van beroep om ernstige en gegronde redenen ». Indien deze matiging in het belgisch recht zou worden overgenomen, zou de toelatingsprocedure deze kunnen zijn die voor de filtering van het hoger beroep wordt gesuggereerd (zie hoger § 3, A)204.
203
De draagwijdte van deze bepaling is duidelijk vastgelegd in de rechtspraak van het Hof van cassatie. Zie meer bepaald Cass., 23 maart 1990, Arr. Cass., 1989-1990, p. 963 en concl.van de heer Procureur-generaal KRINGS; Cass., 1ste Kamer, 11 maart 2004, onuitgegeven. 204 Dergelijke matiging wordt verklaard door het feit dat een deskundigenonderzoek omwille van zijn kostprijs het rechtmatige verzet van een pleiter kan verantwoorden. Er werd een andere, zeer aanlokkelijke oplossing terzake voorgesteld: « het nadeel van de schrapping van het hoger beroep tegen het alvorens recht te doen kan, met aanpassing van artikel 1017 van het Gerechtelijk wetboek, worden afgewenteld door het recht om de rechter in de tweede graad voor te stellen om de kostprijs van een onderzoeksmaatregel waarvan het nut uiteindelijk te
266
Dergelijke wijziging zou tot twee andere aanpassingen moeten leiden:
-
artikel 1066 lid 2, 2° van het gerechtelijk wetboek, (beknopte debatten
wanneer de genomen beslissing een alvorens recht te doen of een voorlopige maatregel bevat) zou moeten worden ingetrokken omdat dergelijk hoger beroep enkel wordt toegelaten samen met het hoger beroep tegen het eindvonnis; met andere woorden het is de zaak als geheel, en niet enkel een deel ervan, die wordt voorgelegd aan de rechter in hoger beroep; het huidige artikel 1066 lid 2, 2° van het Gerechtelijk wetboek schijnt enkel de hypothese te regelen waarin de genomen beslissing een vonnis alvorens recht te doen en niet een gemengde beslissing bevat (behalve natuurlijk indien het onderzoek van de gegrondheid van de beslissing alvorens recht te doen wordt losgekoppeld van de eindbeslissing 205) maar dergelijke mogelijkheid zou in het kader van de geplande hervorming net onmogelijk zijn;
-
voortaan zou het uitgebreide devolutieve effect van het hoger beroep zonder
voorbehoud kunnen worden ontwikkeld en zouden artikel 1068, lid 2, van het Gerechtelijk Wetboek, alsook artikel 1072 kunnen worden ingetrokken (artikel 1068 luidt dan: « hoger beroep tegen een eindvonnis maakt het geschil zelf aanhangig bij de rechter in hoger beroep », zie in die zin artikel 119 van voornoemd voorstel, Gedr. St. 51/1252, art. 119).
Om problemen te vermijden, moeten we eraan herinneren dat een eindvonnis een incidenteel eindvonnis kan zijn (bijvoorbeeld de regeling van een kwestie van ontvankelijkheid of nietigheid of nog het vonnis dat zich uitspreekt over het beginsel van een aansprakelijkheid zonder het bedrag van de schade te bepalen). In dergelijke hypothese zou onmiddellijk een hoger beroep tegen dergelijk vonnis kunnen worden ingesteld.
klein zou blijken te zijn, geheel of gedeeltelijk ten laste te leggen van de partij die het proces wint. Dergelijke hervorming kan – zonder grote ingrijpende veranderingen – de pleiter tot voorzichtigheid aanzetten wanneer hij – vaak overijld – een onderzoeksmaatregel vraagt die later nutteloos of ongepast blijkt te zijn » (J. van COMPERNOLLE, Uiteenzetting op het colloquium in het Senaat van vrijdag 26 mei 1989 over het thema van de gerechtelijke achterstand, p. 58). 205 H. BOULARBAH, “Questions d’actualité relatives aux débats succints”, in “Actualités et développements récents en droit judiciaire”, Commission Université-Palais, Larcier, 03/2004, vol. 70, p. 92.
267
Door de mogelijkheden voor hoger beroep op deze manier te beperken tot definitief gevonniste zaken (al was het maar gedeeltelijk), zou de hervorming de gerechtelijke achterstand van de hoven van hoger beroep kunnen wegwerken of op zijn minst aanzienlijk kunnen verkleinen.
C. In de goede praktijken meer beroep doen op de gespecialiseerde alleenrechtsprekende raadsheer
Het idee zou zijn om zaken van dezelfde aard te groeperen voor een alleenrechtsprekende magistraat die gespecialiseerd is in de sector (bijvoorbeeld in bouwzaken).
Wij kunnen hier een reflectie ontwikkelen over het teamwerk van de griffier, de referendaris (zie « De goede praktijken », Hoofdstuk 2, Deel 2, § 1, noot 230) en de magistraat. Wij zouden ons kunnen inspireren op een experiment dat veel succes kende in het buitenland: « in een eerste fase wordt een fiche gecreëerd die nuttige inlichtingen bevat (naam van de partijen, van de advocaten, hun gegevens, de naam van de rechter in eerste aanleg, de duur van het proces, de datum van het vonnis)206. In een tweede fase wordt de fiche aangevuld door permanente juristen die de feiten beknopt vermelden en de vragen vermelden die de voorziening opriep. … Het is in deze fase dat gelijkaardige dossiers gegroepeerd worden. … »207.
In deze context kunnen wij ons afvragen of artikel 109bis § 2 van het Gerechtelijk wetboek niet zou kunnen worden aangepast, opdat enkel van de toewijzing van de zaak aan een alleenrechtsprekende raadsheer kan worden afgeweken bij consensus van de partijen, maar onverminderd de mogelijkheid voor de korpschef, op verzoek van de alleenrechtsprekende magistraat en rekening houdend met de kenmerken van de zaak, om deze naar de collegiale kamer te verwijzen (een gelijkaardige regel zou artikel 91 voor de rechtbank van eerste aanleg kunnen aanvullen) (zie tevens De gerechtelijke instellingen, afdeling II/3, en het activiteitenverslag 2003 van het hof
206
Het spreekt voor zich dat deze lijst kan worden aangevuld en dat de regelmatigheid van de rechtspleging ook kan worden nagegaan. 207 Hof van beroep van Quebec, “La réduction des délais à la Cour d’Appel du Québec: la somme de plusieurs mesures (syllabus)”.
268
van beroep en van het parket-generaal te Antwerpen, Gedr. St. Senaat 2003-2004, 3-454/1, blz. 6, en te Gent, 3-454/2, blz. 11).
D. Moeten de voorwaarden voor incidenteel hoger beroep worden versoepeld?
Het werk van het Hof van cassatie om de delicate vragen te vatten die worden opgeworpen door het incidenteel hoger beroep is belangrijk en opmerkelijk (zie onlangs nog Cass., 19 september 2003, J.L.M.B., 2003, p. 1571) 208.
E. Versoepeling van de veroordeling voor ongegrond hoger beroep
De noodzaak om de partijen opnieuw per gerechtsbrief te dagvaarden om te verschijnen op de vastgelegde zitting, wanneer de rechter de toepassing van artikel 1072bis overweegt, dat wil zeggen dat hij het ongegrond hoofdberoep met een boete wil bestraffen, wordt als afschrikking beschouwd door vele magistraten in hoger beroep, die de tenuitvoerlegging van dergelijke tekst zouden overwegen.
Dergelijk procedurele volgorde is in elk geval onverantwoord indien het hogere rechtscollege de eventuele gevorderde schadevergoeding wegens tergend of roekeloos hoger beroep al heeft ingewilligd, vermits de toepassingscriteria voor de boete dezelfde zijn en deze kwestie dus zeker al besproken zal zijn.
208
Wij vestigen de aandacht echter op het feit dat de tekst van het Gerechtelijk wetboek niet toelaat om zo ver te gaan als het verslag Van Reepinghen plande;de Koninklijke Commissaris van de Gerechtelijke hervorming vond namelijk dat het incidenteel hoger beroep kan worden gevormd tegen een partij in eerste aanleg: « Indien de borg in het geding in eerste aanleg was, kan de gewaarborgde partij - in beroep gedaagd door de derde - de garant in hoger beroep via incidenteel hoger beroep dagvaarden» (verslag Van Reepinghen, Pasin., 1967, p. 466). In de huidige stand van de teksten, is artikel 1054 veeleisender omdat de actieve partij en de passieve partij in incidenteel hoger beroep, partijen in het geding zijn voor de rechter in hoger beroep moeten zijn. Rekening houdend met de kenmerken van de echtscheidingsprocedure besloot het Hof van cassatie net dat wanneer het vonnis dat de echtscheiding uitspreekt, kracht van gewijsde kreeg, het incidenteel hoger beroep onontvankelijk is indien het wordt geformaliseerd nadat de beslissing kracht van gewijsde kreeg zonder dat de middelen van artikel 1054 alinea 2 van het Gerechtelijk wetboek door de incidentele appellant kan worden gebruikt (Cass., 4 juni 1996, Echtscheiding Nieuws, 1997, p. 11 en obs. F. SENAEVE; voor beslissingen inzake afwijzing geldt daarentegen het gemeen recht, Cass., 10 april 2003, J.T., 2003, 706; Afdv., 2003, p. 145 en E.J., 2004, p. 18 en de opmerkingen van Sv. MOSSELMANS, « Incidenteel hoger beroep inzake echtscheiding geldt artikel 1054, 1ste lid Ger. W. onverkort ? ». Wij zijn er niet van overtuigd dat de onmiddellijke interventie van de wetgever zich opdringt in deze materie, behalve misschien om artikel 1054 alinea 2 als volgt te formuleren: « Een incidenteel hoger beroep kan echter nooit worden toegelaten indien het hoger hoofdberoep nietig of laattijdig wordt verklaard of indien het de wijziging van de staat van de personen in vraag stelt ».
269
Daarom zou artikel 1072bis, lid 2, van het Gerechtelijk Wetboek moeten worden versoepeld door ook rekening te houden met de voorgestelde aanpassing van artikel 775 van het Gerechtelijk Wetboek (mogelijkheid van schriftelijke rechtspleging bij heropening van de debatten). We zouden een bepaling van dit type kunnen overwegen: « Indien bovendien een boete wegens tergend of roekeloos hoger beroep gerechtvaardigd is, wordt daarover uitspraak gedaan in dezelfde beslissing door de rechter in hoger beroep in de mate waarin hij de eventuele gevorderde schadevergoeding wegens tergend of roekeloos hoger beroep inwilligt. Indien dat niet het geval is, worden de partijen in overeenstemming met artikel 775 uitgenodigd om te worden gehoord» (tekst die door onderhavig verslag wordt gesuggereerd in het hoofdstuk « De actieve rechter » p. 221). § 4. De voorziening in cassatie
Een filteringskamer blijkt nuttiger te zijn voor de hoven van hoger beroep dan voor het Hof van Cassatie. Dit wordt waarschijnlijk verklaard door de rol van de advocaten aan het Hof van Cassatie in burgerlijke zaken. Terwijl voor burgerlijke en sociale zaken, waarin de balie van Cassatie optreedt, het aantal vernietigingen in 2001 40% bedroeg, is voor fiscale zaken en strafzaken, waarin de balie niet optreedt, slechts sprake van respectievelijk 27% en 10% (jaarverslag van het Hof van Cassatie 20012002, blz. 272 en 273).
Wat leidt tot de vraag of er geen versnelde rechtspleging voor het Hof van Cassatie moet worden voorzien bij geformaliseerde voorziening tegen een arrest dat uitspraak doet in kortgeding.
270
TENUITVOERLEGGING
§ 1. Een virtuele wet die al gedeeltelijk gewijzigd is …
De wet van 29 mei 2000 houdende oprichting van een centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling, alsook tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek trad tot op heden slechts gedeeltelijk in werking (krachtens het koninklijk besluit van 31 mei 2001, BS van 20 juni 2001 traden de artikelen 1, 5, 6, 7, 8, 11 1° en 2°, 13, 14, 16 tot 23, 25 en 29 op 1 juli 2001 in werking. Vandaag is bijvoorbeeld het belangrijke deel betreffende het geïnformatiseerde bestand
209
of artikel 1514 van het Gerechtelijk Wetboek
houdende vordering tot revindicatie in het kader van een uitvoerend beslag op roerende goederen nog steeds niet in werking (een incident dat nochtans vaak voorkomt in deze materie).
Deze wet van 29 mei 2000 werd aangepast door de wet van 27 maart 2003 die enkele bepalingen betreffende het geïnformatiseerde bestand wijzigde en ook artikel 1524 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het uitvoerend beslag op roerende goederen bij vergelijking en uitbreiding heeft gewijzigd, maar de teksten, die in voormelde wet van 29 mei 2000 werden opgenomen (BS 9 augustus 2000, p. 27284) zijn evenmin in werking getreden.
Vermits het de bedoeling is om het huidige invorderingsrecht aanzienlijk te verbeteren zodat het krachtiger, evenwichtiger en goedkoper wordt, is het gewenst dat de teksten zo snel mogelijk toepasselijk worden gemaakt. Misschien zal de weerslag van het project PHENIX gunstig zijn voor de gecentraliseerde geïnformatiseerde bestanden.
209
De Koninklijke Federatie van het Belgische Notariaat wijst in dit kader op de noodzakelijke invoering van een centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling. Het huidige systeem dat op de systematische consultatie van elk van de betrokken griffies steunt, is voorbijgestreefd. De Koninklijke Federatie van het Belgische Notariaat blijft bereid om mee te werken aan de creatie van dit centrale bestand. Het staat vast dat de federatie een reële ervaring in de materie heeft (zie K. TOBBACK, brief van 22 januari 2004 aan de coördinatoren van de justitiedialogen, ref. VPCOR/AJ/jpc).
271
§ 2. Patrimoniale transparantie
De regels ter bescherming van zaken niet vatbaar voor beslag moeten de patrimoniale transparantie en de vatbaarheid van niet-vrijgestelde goederen als logisch gevolg hebben. Een werkzaam opzoekingssysteem voor informatie verbetert de doeltreffendheid van de procedures en beperkt de kosten ervan. Dit is een prioriteit in de Europese ruimte210 . In de meeste Lidstaten vormt de patrimoniale transparantie in het nationale recht het voorwerp van een steeds meer nauwkeurige reglementering211. In België werd een wetsvoorstel ingediend tot invoeging van een onderzoeks- en informatierecht van de gerechtsdeurwaarder in het Gerechtelijk Wetboek (Kamer 2003, nr. 50-1388/001)212 met nadruk op de middelen die het bestand van berichten biedt, vooral wanneer het daadwerkelijk geïnformatiseerd zal zijn. § 3. De doeltreffendheid van de invordering van onderhoudsuitkeringen
De middelen van het beslag onder derden op basis van het nieuwe artikel 1494, lid 2, van het Gerechtelijk Wetboek mogen niet worden onderschat.
Verder moet de bedenking worden uitgediept over de mogelijkheid om de procedure van het uitvoerend beslag onder derden te verlichten bij « betekening » van de akte van het uitvoerend beslag onder derden in handen van een « institutionele » derde (het zou ook interessant kunnen zijn om de « klassieke » procedure te vergelijken met de verlichte procedures van beslag onder derden en de argumenten betreffende de kennisgeving of de betekening van de akte van bewarend beslag onder derden die in de voorbereidende werkzaamheden van het Gerechtelijk wetboek werden
210
Zie het programma van maatregelen voor de tenuitvoerlegging van het beginsel van de wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en commerciële zaken, J.O.C.E., 15 januari 2001, C/12/1. 211 Vb. in Frankrijk zegt artikel 39 van de wet van 9 juli 1991 houdende hervorming van de burgerlijke executieprocedures, gewijzigd bij artikel 59 van de wet nr. 2004-130 van 11 februari 2004 – JO, 12 februari 2004, p. 2847) –dat « de gerechtsdeurwaarder die belast is met de executie, houder van een uitvoerbare titel, bij het fiscale bestuur rechtstreeks het adres kan vragen van de organismen bij wie de schuldenaar rekeningen heeft ». In Frankrijk beheert het Fiscale Bestuur namelijk een geïnformatiseerd bestand van alle rekeningen die in Frankrijk zijn geopend (FICOBA). 212 De kwestie wordt behandeld in de uitstekende studie van E. LEROY, « L’efficacité des procedures judiciaires au sein de l’Union européenne et les garanties des droits de la défense » in « L’efficacité de la justice civile en Europe », Brussel Larcier, 1999, p. 271 tot 402; plus G. de LEVAL, « Eléments de procedure civile », Larcier, 2003, p. 361 tot 366 en ref. cit.
272
vermeld zouden moeten herhaald worden, zie « De goede praktijken », Hoofdstuk 2, Deel 1, § 8 in fine en voetnoot 229).
Er werd ten slotte veel hoop gesteld op een Dienst voor alimentatievorderingen bij de Federale Overheidsdienst Financiën (wet van 21 februari 2003, BS 28 maart 2003, tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, gewijzigd door de programmawet van 22 december 2003, BS 31 december 2003, art. 328 en v.) maar de wetgeving vult deze verwachting in zijn laatste stand slechts in geringe mate in (zie A.Ch. VAN GYSEL, Chronique de législation – Droit privé belge (1 juli tot 31 december 2003), J.T., 2004, p. 461; zie ook Voorstel voor een resolutie betreffende een fonds voor alimentatievorderingen, K. 2003-2004, Doc 51 – 1067/001 voor de wederwaardigheden van deze wetgeving).
We vermelden, wat de Europese ruimte betreft, dat een omvangrijk dossier over « De invordering van alimentatievorderingen in Europa » on-line werd geplaatst op de site van het Directoraat Justitie en Interne Zaken (december 2003) en dat deze een
instructief
syntheseverslag
en
belangrijke
nationale
verslagen
bevat
(http://europ.eu.int/comm/justice_home). § 4. Gerichte voorstellen
A. In zekere gevallen wordt de korte duur van bepaalde termijnen betreurd, omdat ze het beschermde belang denkbeeldig maken.
Dat is bijvoorbeeld het geval voor (zie ook art. 1564 in fine en art. 1568, 4°):
a)
de termijn van vijf dagen (op straffe van verval) in artikel 1408 § 3 alinea 1
b)
de termijn van tien dagen (op straffe van verval) in artikel 1526bis alinea 2.
Dergelijke termijnen zouden kunnen worden verdubbeld.
273
B. Bewarend beslag onder derden
Het probleem van de vertalingen bij bewarend beslag onder derden dat via kennisgeving ten uitvoer wordt gelegd is reëel. Suggestie om de regel die voor de collectieve schuldenregeling wordt overwogen, tot deze hypothese uit te breiden (zie “De goede praktijken”, Hoofdstuk 2, Deel 1, § 8, laatste alinea).
C. De bekendmaking en de doeltreffendheid van kantonnementen
Het kantonnement, geregeld door de artikelen 1403 tot 1407 van het Gerechtelijk Wetboek, is een verzamelnaam voor uiteenlopende mechanismen die hoofdzakelijk bestaan uit de storting van een som geld op een rekening, in afwachting van de definitieve bestemming van de betrokken fondsen.
Deze mechanismen worden vandaag op geen enkele wijze bekendgemaakt. Deze situatie is ongeschikt omdat de doeltreffendheid van het beslagrecht afhangt van een krachtig systeem van bekendmaking, dat betrokken derden op de hoogte houdt van zowel het bestaan als de evolutie van de beslagmaatregelen en van de geformaliseerde middelen van uitvoering tegen een schuldenaar.
De wet van 29 mei 2000 houdende oprichting van een centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling, alsook tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek stippelde de weg uit naar een betere bekendmaking van het uitvoeringsrecht. Het centrale en geïnformatiseerde bestand, dat het moest oprichten, en dat nog niet in werking getreden is, vermeldt echter niets m.b.t. de bekendmaking van de kantonnementen.
Daarom wordt voorgesteld om het Gerechtelijk wetboek te wijzigen zodat het centrale bestand informatie zou bevatten over de verschillende kantonnementen, die in de loop van de beslagprocedure kunnen optreden.
274
Voorgestelde wijzigingen:
Art. 1: artikel 1403 van het Gerechtelijk Wetboek aanvullen met volgend lid:
« De griffie van het rechtscollege bij wie de zaak aanhangig werd gemaakt, verstuurt aan het bestand van berichten, ten laatste op de eerste dag volgend op de uitspraak, een afschrift van elk vonnis of arrest dat het kantonnement toekent. De modaliteiten van dit kantonnement, meer bepaald de identiteit van de kredietinstelling waar de fondsen moeten worden gestort en het bedrag van deze fondsen, worden op het betrokken bericht van beslag genoteerd ».
Art. 2: het begin van de tweede alinea van artikel 1404, lid 2, van het Gerechtelijk Wetboek met volgende woorden aanvullen: « Enkel in dat geval, ».
Art. 3: tussen de leden 4 en 5 van artikel 1405 van het Gerechtelijk Wetboek volgend nieuw lid toevoegen:
« Binnen de vijf dagen volgend op de datum van vermelding zoals bedoeld in de vorige alinea, deelt de instrumenterende gerechtsdeurwaarder het bestaan en het bedrag van het doorgevoerde kantonnement mee aan het bestand van berichten die deze gegevens op het betrokken bericht van beslag vermeldt ».
Art. 4: artikel 1407 van het Gerechtelijk Wetboek met volgende twee leden aanvullen:
« De griffie van het rechtscollege waarbij de zaak aanhangig werd gemaakt verstuurt aan het bestand van berichten, ten laatste op de eerste dag volgend op de uitspraak, een afschrift van elk vonnis of arrest dat het kantonnement toekent. De modaliteiten van dit kantonnement, meer bepaald de identiteit van de depositaris van deze fondsen of effecten, alsook hun bedrag worden op het betrokken bericht van beslag genoteerd.
Bij unaniem akkoord van de verschillende partijen om het kantonnement bedoeld in lid 1 zonder voorafgaande toelating van de beslagrechter uit te voeren, deelt de instrumenterende deurwaarder of de eerst gevraagde deurwaarder die informatie die 275
in vorig lid wordt vermeld, onverwijld en onder zijn aansprakelijkheid mee aan het bestand van berichten. De informatie wordt op het betrokken bericht van beslag vermeld. Het kantonnement is pas tegenstelbaar aan derden vanaf de ontvangst van deze informatie door het bestand der beslagleggingen ».
Art. 5: artikel 1421 van het Gerechtelijk Wetboek aanvullen met volgend lid:
« De griffie van het rechtscollege waarbij de zaak aanhangig werd gemaakt verstuurt aan het bestand van berichten, ten laatste op de eerste dag volgend op de uitspraak, een vrij afschrift van het vonnis bedoeld in de vorige alinea. Dit wordt op het betrokken bericht van beslag genoteerd».
Art. 6: artikel 1506 van het Gerechtelijk Wetboek aanvullen met volgende lid:
« De instrumenterende deurwaarder licht het bestand van berichten onverwijld in. Dit wordt op het betrokken bericht van beslag genoteerd».
Art. 7: Met uitzondering van artikel 2 dat in werking treedt op de eerste dag van de maand volgend op de bekendmaking van onderhavige wet in het Belgisch Staatsblad, treden de bepalingen van deze laatste op dezelfde dag in werking als de bepalingen van de wet van 29 mei 2000 houdende oprichting van een centraal bestand
van
berichten
van
beslag,
delegatie,
overdracht
en
collectieve
schuldenregeling, alsook tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek.
Afhankelijk van het feit of het kantonnement op grond van het beslag wordt toegelaten door de beslagrechter of door de schuldenaar wordt gevormd zonder interventie van de magistraat, wordt het Gerechtelijk Wetboek zo aangevuld dat het centrale bestand de gegevens betreffende het kantonnement krijgt (artikelen 1 en 3 van het ontwerp).
In een identiek streven naar de efficiëntie van de bekendmaking vult artikel 4 van het ontwerp artikel 1407 van het Gerechtelijk Wetboek, dat het kantonnement van het voorwerp van het beslag regelt, aan. De twee toegevoegde leden maken een 276
onderscheid op basis van de tussenkomst of niet van de beslagrechter in deze procedure.
De artikelen 5 en 6 van het ontwerp hebben betrekking op de specifieke kantonnementen voorzien in de artikelen 1421 en 1506 van het Gerechtelijk Wetboek. Het gaat respectievelijk om de opbrengst van de verkoop van bederfelijke goederen waarop bewarend beslag werd gelegd en om het bedrag van het gereed geld dat de gerechtsdeurwaarder bij een uitvoerend beslag op roerende goederen ontdekte. Artikel 2 wil een eind maken aan een vervelende betwisting. De vraag wordt gesteld of een kantonnement, uitgevoerd in afwezigheid van een gedwongen invordering of zonder de formaliteiten van het Gerechtelijk wetboek, mag worden gedaan tot enige voldoening van een schuldeiser, niettegenstaande de latere samenloop waarmee de in bewaring gegeven fondsen worden getroffen (meer bepaald, maar niet exclusief het faillissement). Zowel de doctrine als de rechtspraak zijn verdeeld. Een arrest van het Hof van Cassatie van 9 november 1990 zou de tegenstelbaarheid van het minnelijke kantonnement hebben bekrachtigd, maar heeft niet voor gerechtelijke vrede gezorgd213.
Met de voorgestelde wijziging wordt vastgelegd dat enkel het kantonnement dat wordt gerealiseerd in de omstandigheden en vormen vermeld in artikel 1404 van het Gerechtelijk Wetboek, geldt als betaling aan de persoon ten gunste van wie het werd gerealiseerd.
Artikel 7 ten slotte regelt de inwerkingtreding van deze wijzigingen.
D. Evenredige verdeling
In artikel 1634, de woorden « en sluit de tabel van de verdeling der gelden af » schrappen.
213
Cass. (1ste kam.), 9 nov. 1990, Pas., 1991, I, p. 256, R.W., 1991-1992, p. 535 met nota E. DIRIX; zie F. GEORGES, Cantonnementen en consignaties, J.T., 2004, 125; deze publicatie ligt aan de basis van deze suggesties, zie nochtans M. STORME, Minnelijk kantonneren: een perfect geldige delegatie, T.P.R., 2003, 1299.
277
In navolging van de rangregeling die aan de notaris wordt toevertrouwd, is het belangrijk dat de rechter, bij tegenspraak betreffende het ontwerp van verdeling, zich beperkt tot « een uitspraak over de vóór hem gemaakte zwarigheden » (Zie “De goede praktijken”, Hoofdstuk 2, Deel 2, § 3).
E. Het onroerend beslag en de rangregeling
Teneinde de overschrijving van akten binnen de termijn mogelijk te maken door te voorzien in één enkel exploot (beginsel van de proceseconomie) wanneer het beslag op onroerend goed betrekking heeft op onroerende goederen gelegen in het ambtsgebied van verschillende kantoren van bewaring der hypotheken of in verschillende gerechtelijke arrondissementen, zouden de artikelen 1570, tweede lid, en 1580, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek moeten worden aangepast met het oog op de gelijkstelling van de originelen en de afschriften ervan (zie artikel 2 van de Hypotheekwet op grond waarvan een woordelijk uittreksel kan worden overgelegd). Voor « De orde » wordt verwezen naar het hoofdstuk « De rechtspleging » § 9, C (inachtneming van de termijnen door de notaris en toezicht op de naleving ervan door de beslagrechter, voetnoot 125).
278
V. DE GOEDE PRAKTIJKEN GOOD PRACTICES « Het verloop van elke zaak optimaliseren, van vóór de inleiding tot de uitspraak en de tenuitvoerlegging van het vonnis » Gemeenschappelijke intentieverklaring van de actoren van de justitie, ondertekend in Brussel op 29 februari 1996 (J.T., 1996, 288)
Het jaarverslag 2002 van de Hoge Raad voor de Justitie benadrukt zijn wettig streven om « een ondersteunende en stimulerende rol te vervullen, bijvoorbeeld door de ‘ best practices ‘, die navolging verdienen, in het licht te stellen zodat gelijkgerichtheid en onderling afstemmen kunnen groeien; door interne en externe expertise samen te brengen om, met respect voor de noodzakelijke verscheidenheid, eenvormige werkwijzen en werkinstrumenten te ontwikkelen » (p. 90).
Tijdens de justitiedialogen werd herhaaldelijk verwezen naar de « goede praktijken » die in het algemeen toelaten om het verloop van justitie te verbeteren, zodat deze op gepaste wijze en tijdig tussenkomt.214
De gesprekspartners werden uitgenodigd om de « goede praktijken » op hun terrein mee te delen. De inventaris van deze praktijken toont vaak aan dat wij minder moeten trachten de norm te veranderen, dan wel zijn eenvormige en dynamische toepassing te verzekeren. « Het slagen van de burgerlijke rechtspleging en justitie hangt niet zozeer af van de voortdurende herwerking van de teksten die hen regelen, dan wel van de goede wil, het gezonde verstand en de loyaliteit van alle politieke en
214
In het begin van deze legislatuur wees het memorandum dat de Vlaamse Juristenvereniging naar de formateur stuurde, er heel relevant op dat: « - De burger vraagt niet enkel meer veiligheid. Hij verwacht van de justitie ook een krachtige organisatie om conflicten op te lossen. De gerechtelijke achterstand mag geen maatschappelijke plaag blijven en moet daarom dringend met alle middelen worden bestreden. De rechtspleging moet grondig worden herzien in akkoord en in overleg met alle actoren van de justitie. Er is een globale benadering nodig, zelfs indien gedeeltelijke oplossingen zoals inzake bemiddeling en deskundigenonderzoek, niet steeds negatief zijn. - We moeten dringend werken aan de vereenvoudiging en de doeltreffendheid van de federale wetgeving en de decreten. We moeten overreglementering bestrijden. Het is hoog tijd om de waarde van een aantal wetgevende initiatieven op prijs te stellen. We moeten een ernstige evaluatie van de wetten doorvoeren. Er zijn pilootprojecten nodig om toekomstgericht te werken en nieuwe gerechtelijk hervormingen door te voeren.».
279
gerechtelijke actoren die het goede verloop ervan dagelijks moeten verzekeren » (nota van de OBFG die aan de coördinatoren van de « Justitiedialogen » werd overhandigd en de titel « Bonnes pratiques– Bonne réforme » draagt).
Afgezien van de samenwerkingsprotocols tussen enkele rechtsmachten en de Minister van Justitie, is de catalogus die hier voorgesteld wordt slechts een voorbeeld en voor aanvulling vatbaar. Niet alle « goede praktijken » werden noodzakelijk meegedeeld en dus meegeteld. Dat betekent dat deze inventaris dus met nieuwe gegevens zou moeten worden verrijkt.
Hoofdstuk 1. De principes § 1. De goede praktijken
Omschrijving: een houding aannemen, methodes vastleggen of de modus operandi gebruiken waarbij de toepassing van de norm wordt geoptimaliseerd en hierbij soms verder gaan dan dat wat deze oplegt. Dus ook nutteloze, contraproductieve of te formalistische praktijken vermijden, zelfs indien deze als dusdanig niet verboden zijn door de wet. Deze praktijken vloeien voort uit een ingesteldheid, ze worden versterkt door de zin voor aansprakelijkheid en loyaliteit, ze eisen professionele bekwaamheid en plichtsbesef. Ze drukken een streven naar doeltreffendheid uit.
De mentaliteiten en de gewoonten moeten zich aan de nieuwe vereisten aanpassen door de middelen, die de procedurewetten bieden, zo goed mogelijk uit te baten. Een inspanning die steeds moet worden herhaald vermits wij hebben vastgesteld dat een procedureregel steeds gemakkelijker wordt aanvaard dan een materiële regel. « Waarom wordt er toch steeds een coalitie gevormd om de onvermijdelijke onvolmaaktheden van de hervormingen aan te tonen en ze naar hartelust op te blazen, om naderhand een inerte houding aan te nemen tegenover hun toepassing en zelfs te trachten ze van hun essentie te ontdoen, zodat niet langer het recht, maar de rechtspleging, dat wil zeggen het ondergeschikte, wordt aangegrepen? » (M. AYDALOT, Magistrat, Laffont, 1976, p. 186).
280
In de hoger vermelde nota van de OBFG lezen we:« de veelbelovende teksten blijven dode letter indien hun geest niet doordringt in de mentaliteiten van de gerechtelijke actoren (vb. het korte circuit in hoger beroep, art. 1066 Ger.W.; of nog de schriftelijke rechtspleging, art. 755 Ger.W.) maar vooral -
en gelukkig – de
belangrijkste overwinningen op de gerechtelijke achterstand worden vaak gerealiseerd door protocols of methodes die op minder spectaculaire teksten steunen » (zoals de goede praktijken ten uitvoer van artikel 747, § 2, verder dan wat de tekst kon eisen; de veralgemening van de neerlegging van het dossier op basis van wat artikel 1261, lid 2, van het Gerechtelijk Wetboek inzake echtscheiding op grond van bepaalde
feiten
toelaat;
de
gerechtelijke
opvolging
van
de
burgerlijke
deskundigenonderzoeken « daar waar artikel 973 van het Gerechtelijk Wetboek het wezen van een principeverklaring aanneemt »). § 2. De slechte praktijken en de betwistbare praktijken
De bedenkingen in de al vermelde studie van Albert Tissier (« Le rôle social et économique des règles de la procédure civile. Les méthodes juridiques », Leçon faite au Collège libre des sciences sociales en 1910, Giard en Brière, 1911, p. 105 e.v.) zijn zo baanbrekend, dat ze onze aandacht verdienen. Zo schreef hij: « de vormen van de rechtspleging moeten eenvoudig zijn, strikt beperkt tot dat wat het gezond verstand, de rede, de ervaring eisen. Een te ingewikkelde rechtspleging mist uiteraard haar doel, ze gaat tegen haar beschermende rol in … En de misbruiken van het formalisme van de wet worden aangevuld met alle, vaak ergere misbruiken van de praktijk. Dat de rechtzoekenden die onder deze onverdedigbare complicaties lijden of geleden hebben, de rechtspleging zo sterk haten en vrezen om in aanraking te komen met de justitie, verbaast niet. De te ingewikkelde rechtspleging bereikt haar maatschappelijk doel niet, ze is soms slechter en gevaarlijker dan het slechte of het gevaar zelf dat ze moet vermijden » (p. 114 en 115). Tissier onderscheidt het formalisme van de wet terecht van het formalisme dat uit bepaalde praktijken « contra legem » voortvloeit. Het gebeurt soms dat de vaklui klagen over het slechte dat ze voortbrengen. De rechtspleging is een instrument voor de verwezenlijking van het recht en geen instrument om zijn uitvoering te verhinderen. Wij moeten recht doen en niet aan rechtspleging doen. Deze verleiding is nochtans vaak onweerstaanbaar voor de overbelaste advocaat of de pleiter van een zaak die ten 281
gronde delicaat is of zelfs voor de magistraat die vindt dat hij al te veel dossiers te behandelen heeft. De eerlijkheid beveelt ons te erkennen dat sommige proceduredaden om geldelijke redenen worden vervuld of herhaald. Wij denken hierbij aan ongerechtvaardigde rechtsplegingen, abnormaal late conclusies, opschortende voorzieningen, het verzet tegen de toepassing van vereenvoudigde rechtsplegingen (zoals korte debatten), de ongerechtvaardigde heropening van de debatten, de nutteloze maar dure vermenigvuldiging van rechtsplegingdaden, het ongepaste gebruik van de burgerlijke partijstelling, de toegekende uitstellen die ongerechtvaardigd, lees schadelijk zijn voor de partijen en voor de openbare dienstverlening van justitie enz. § 3. Het aanmoedigen van de goede praktijken en het bestraffen van de slechte praktijken of van de betwistbare praktijken
Zowel de goede als de slechte praktijken moeten gekend zijn: de eerste om ze te veralgemenen en het vertrouwen van de rechtzoekende in de werking van justitie te herstellen, de tweede om ze energiek te bestraffen omdat ze de geloofwaardigheid aantasten van de overheidsdienst justitie die ten dienste van de gebruiker moet staan.
In de mate waarin de actieve rol van de rechter in de rechtspleging wordt erkend, hebben we hier een fundamentele sleutel, het gaat om het belangrijkste middel om de trage rechtsgang en de gevaren van het proces te verminderen door de rechtspleging terug te brengen tot zijn functie, ten dienste van het recht, het openbare goed en de sociale vrede (A. TISSIER, ibidem, p. 121 en 122; zie het hoofdstuk betreffende de « actieve rechter »).
De controles en sancties moeten daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd: de schadevergoeding voor tergend of roekeloos geding; de boete voor ongegrond hoger beroep en morgen de verwachte veralgemening in eerste aanleg van artikel 1072bis van het Gerechtelijk wetboek; de tuchtrechtelijke en burgerlijke sancties, zie o.a. art.
282
866 Ger.W.; de behandeling van klachten; de lessen trekken uit de evaluaties enz…215.
Om de goede toepassing van de procedureregels aan te moedigen en het uitsluiten van ongerechtvaardigde methodes te verzekeren, moet regelmatig overleg tussen de magistraten en alle uitvoerende organen van justitie worden aangemoedigd (Zie “De goede praktijken”, Hoofdstuk 2, Deel 2, § 3). Soms is de juiste draagwijdte van een tekst slecht omschreven of verkeerd begrepen, zodat de praktijken van kamer tot kamer van eenzelfde rechtsmacht kunnen verschillen. De procesregels die onzeker zijn in hun toepassing staan niet borg voor de harmonie van het proces en verzwakken de rechten van de verdediging. Dergelijke overleg-ontmoetingen moeten het mogelijk maken om deze moeilijkheden te overwinnen door te getuigen van creativiteit in de toepasselijke juridische kaders.216 § 4. De noodzakelijke eenvormigheid van de praktijken
Het is belangrijk dat het recht eenvormig wordt toegepast want, volgens Voltaire, is het te hopen dat datgene wat correct of waar is in de Champagne, niet als verkeerd of onwaar wordt beschouwd in Normandië, zodat we niet kunnen zeggen dat er evenveel rechtspraken zijn als er steden zijn en dat een postbediende in Frankrijk vaker van wet verandert dan van paarden (Le siècle de Louis XIV, hoofdstuk 29; zie ook P. TAELMAN, « N’est-ce pas une chose absurde et affreuse que ce qui est vrai dans un village se trouve faux dans un autre? », T.R.D., 1994-09, p. 917 en verwijzing naar Voltaire, Dialogues et anecdotes philosophiques, Parijs Garnier, 1866 – 8 – 12 – 10).
Advocaten onderstrepen terecht dat het gebrek aan eenvormigheid in de toepassing van de procedureregels een bron is voor onveiligheid en onrechtvaardigheid voor de 215
Zie ook Aanbeveling nr. R (84) 5 van 28 februari 1984 over de procedureprincipes die de werking van de justitie kunnen verbeteren: « Er moeten sancties worden voorzien wanneer een partij, eventueel nadat deze in gebreke werd gesteld, een proceshandeling niet uitvoerde binnen de termijnen die de wet of de rechter bepaalt. Afhankelijk van het geval kunnen deze sancties bestaan uit de nietigheid van de handeling, de betaling van schadevergoeding, kosten of een boete, alsook de schrapping van de zaak van de rol » (Principe 2/2). 216 Vooral op het vlak van de rechtspleging, wanneer het erom gaat de zaak te laten vooruitgaan met respect van de rechten van de verdediging, kan het recht worden beperkt « tot een praktisch idee … dat een doel aangeeft » (R. von IHERING, Le combat pour le droit, trad. A.F. MEYDIEU, Durand et Pedone-Lauriel, 1875, nr. 1, aangehaald door Ch. JAMIN, nota onder Cass. fr., 21 januari 2004, D., 2004, 1151).
283
rechtzoekende en de taak bemoeilijkt van de advocaat die zijn activiteiten steeds meer in een uitgebreid territoriaal kader moet uitoefenen.
In principe moet de verscheidenheid van de praktijken worden vermeden. « Het is onaanvaardbaar dat de leidende principes van de aanleg en de fundamentele waarborgen
van
het
billijke
proces
worden
versplinterd
in
evenveel
arrondissementen, kantons en kamers die het Koninkrijk telt. Het is gewenst de kenmerken van één of andere rechtspraak, lees één of ander type rechtsmacht te behouden, maar wij kunnen moeilijk aanvaarden dat de provisie die de deskundige vraagt, hier bij de griffie moet worden geconsigneerd en daar aan de deskundige moet worden betaald; dat hier de mededeling van de conclusies volstaat om hun auteur tegen elke sanctie te beschermen, terwijl het niet-neerleggen van de conclusies elders automatisch leidt tot de verwijdering uit de debatten; dat men hier steeds kan pleiten – zelfs over de inhoud van terecht afgewezen conclusies – terwijl de praktijk van de neerlegging van de dossiers ter zitting elders de regel zou zijn, enz. » (hoger vermelde nota van de OBFG).
Hoofdstuk 2. Toelichting Deel 1. Functionele benadering
§1. De alternatieve wijzen: bemiddeling – verzoening – dading A. Gerechtelijke bemiddeling door de rechter
*
Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen de verzoening die tot
de natuurlijke bevoegdheden van de rechter behoort en de bemiddeling die door de rechter kan worden bewerkstelligd, maar zich toch in een staat van pilootexperiment bevindt, « de huidige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek geven hen een wettelijke basis die hen toelaat doeltreffend te functioneren » (tussenkomst van Mevrouw de Minister van Justitie voor de Commissie Justitie van de Kamer van
284
Volksvertegenwoordigers op 20 april 2004 in het kader van de debatten over de samengevoegde wetsvoorstellen betreffende de bemiddeling)217 218.
Wij kunnen meerdere experimenten van gerechtelijke bemiddeling, begeleid door magistraten, vermelden:
1.
Het Hof van beroep te Antwerpen kent een dienst rechterlijke bemiddeling.
Hetzelfde werd opgericht in de rechtbank van eerste aanleg en in de rechtbank van koophandel van Antwerpen;
2.
Het Hof van beroep van Bergen, « verzoening voor het Hof van beroep van
Bergen ». In een eerste fase wordt deze oplossing enkel toegepast op zaken die in de brede zin onder het handelsrecht vallen. Er is in dit geval geen sprake van bemiddeling, maar van verzoening hoewel de rechtspleging « het doel en de finaliteit nastreeft om de partijen in een geschil te helpen om snel een minnelijke en definitieve oplossing voor hun meningsverschil te vinden met behulp van een – zittende of plaatsvervangende - magistraat van het Hof », wat, volgens de algemeen aanvaarde definities, meer overeenstemt met bemiddeling;
3.
de rechtbank van koophandel van Brussel, « de gerechtelijke bemiddeling » of
« een snelle en doeltreffende alternatieve oplossing om een einde te maken aan geschillen of kansen op geschillen »;
217
Deze interessante mededeling verduidelijkt dat « de bemiddeling in de zin van het gerechtelijke recht een vrijwillig en vertrouwelijk proces van conflictbeheersing is waarmee de partijen beroep doen op een onafhankelijke en onpartijdige bemiddelaar. Hij moet de partijen helpen om zelf, met kennis van zaken, een billijke overeenkomst te bereiken die de behoeften van elk van de interveniënten respecteert ». De verzoening is daarentegen het werk van een derde en de bemiddelaar « is gemachtigd om aanbevelingen te doen over de grond van de zaak, oplossingen voor te stellen, te proberen invloed uit te oefenen bij het zoeken naar een akkoord » (advies van de Hoge Raad voor de Justitie van 4 februari 2004). 218 Verder wordt de vrees uitgedrukt dat deze Pretoriaanse praktijk op initiatief van de rechters het huidige ritme van de zittingen zou verstoren. We moeten evenwel verduidelijken dat tijdens de justitiedialogen werd gewezen op het feit deze situatie – indien de bemiddeling slaagt - , de rechter niet enkel de tijd van de zitting, maar ook en vooral de onderzoekstijd van het dossier en de redactietijd van de beslissing bespaart. Een opmerking die ook in het buitenland wordt gemaakt.
285
4.
de bemiddeling in de brede zin wordt informeel toegepast in het vredegerecht
(familiale bemiddeling; de bemiddeling in burgerlijke belangen, zie “Het strafproces” §6).
Bij de arbeidsrechtbank van Brussel wordt er onderscheid gemaakt tussen de gerechtelijke verzoening onder auspiciën van de rechtbank in overeenstemming met de artikelen 731 tot 734 van het Gerechtelijk Wetboek (en in voorkomend geval van artikel 1043 van hetzelfde wetboek) en de bemiddeling door een derde dat wil zeggen « de poging tot minnelijke oplossing van een geschil door de partijen zelf, onder het zegel der vertrouwelijkheid en met behulp van een bemiddelaar die optreedt om de voorwaarden voor een dialoog te creëren of om opmerkingen te maken over de oplossingen die de partijen overwegen ». In overeenstemming met artikel 1043 van het Gerechtelijk Wetboek kan de rechtbank vervolgens akte nemen van het akkoord.
Concreet gezien is het ook belangrijk om stil te staan bij de evaluatie van deze praktijken. Een aanvaarde bemiddeling wordt meestal wel met succes bekroond, maar het aantal bemiddelingen dat wordt ondernomen, blijft relatief laag. B. Verzoening en deskundig onderzoek
*
Wij kunnen nog andere goede praktijken vermelden, zelfs buiten elk
gerechtelijk kader, zoals het beslechten van geschillen inzake vastgoed door de Chambre de conciliation et d’arbitrage de Nivelles, georganiseerd na tussenkomst van twee « bemiddelaars »: een erkende technicus en een jurist. De verzoening leidt tot een contract in de zin van artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek en er is geen behoefte aan een uitvoerbare titel.
Wij vermelden verder de overeenkomst tussen de Orde van advocaten van de balie van Charleroi en het Nationaal College van Deskundigen Architecten van België die, met eerbiediging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het deskundig onderzoek, de verzoening in kleine bouwgeschillen wil bevorderen (Zie « De onderzoeksmaatregelen », § 2, A, 4, 1). 286
*
Deze initiatieven bewijzen de rijke mogelijkheden van het Gerechtelijk
Wetboek. De veelzijdigheid van de gevallen rechtvaardigt een zekere diversiteit. Wij moeten in oplossingen van dit type misschien oppassen voor « totaliserende analyses die soms tegen de realiteit indruisen » en erkennen dat « de grondslag (van de vordering) de rechtspleging volgens zijn eigen vereisten modeleert ».219 C. Minnelijke schikking
*
Om de conventionele dimensie en de rechterlijke dimensie van de beslechting
van geschillen beter te articuleren, kunnen kleine wetgevende aanpassingen worden overwogen (zie § 1 en § 2 van het hoofdstuk over de rechtspleging, de suggesties voor de minnelijke schikking en de overgang van de fase van de verzoening naar deze van de tegensprekelijke rechtspleging).
*
Wij voegen de « goede praktijk » toe van de minnelijke invordering zoals deze
door de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders wordt voorgesteld.220
« De minnelijke invordering door de deurwaarder biedt talrijke voordelen:
o de procedure wordt opgestart door een ministerieel en openbaar ambtenaar die de rechtmatigheid van de aanspraken van de schuldeiser controleert, wordt meestal goed aanvaard door de rechtzoekenden en (in tegenstelling tot enkele vooroordelen die door bepaalde corporatistische strekkingen worden verspreid), roept ze vertrouwen op omdat ze in de meeste gevallen tot een dialoog leidt;
219
Ph. THERY, Le juge dans le Code civil, in 1807-2004 – Le Code civil – un passé, un présent, un avenir. Université Panthéon-Assas Parijs II, Dalloz, 2004, p. 608. Le rôle d’une jurisprudence créative est très appréciable; dat is het geval voor het arrest van het Arbeidshof van Luik van 27 april 2004, J.L.M.B., 2004, 1066, zie noot 178. 220 Zie ter zake de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument, de vraag van Mevr. Magda De Meyer aan de vice-eerste minister en minister van justitie over « de invorderingsactiviteiten van de gerechtsdeurwaarders » (nr. 2939) wat betreft de kosten die deze aanrekenen en het antwoord van Mevrouw Onkelinx, K., 2003-2004, CRABV COM 268 van 24 mei 2004, p. 21 (K. « Invorderingsprocedure van schulden » nota 177).
287
o via de tussenpersoon van de deurwaarder worden de partijen verplicht om « open kaart » te spelen: de schuldenaar onthult zijn situatie, de deurwaarder controleert de oprechtheid van alle of een deel van de verklaringen die de schuldenaar aflegt en brengt verslag uit bij de schuldeiser en raadt deze laatste aan om gemakkelijke betalingsvoorwaarden toe te staan, lees clementie te betonen (verlaging van de intrestvoet of van de boetebedingen, prioritaire boeking van de betalingen op de hoofdsom, minnelijke schikking op een gearbitreerd bedrag, enz.).
Het zou een echt krachtig instrument zijn indien de wetgever:
o de onderzoeksmiddelen van de deurwaarder naar het patremonium een wettelijke omkadering zou geven en de minnelijke stappen van de deurwaarder zou institutionaliseren (Zie « Tenuitvoerlegging », § 2);
o de deurwaarder, in zijn hoedanigheid van ministerieel en openbaar ambtenaar, de bevoegdheid zou geven om akte te nemen van de minnelijke schikkingen of de terugbetalingsplannen tussen partijen (Zie ook en vgl. met « De rechtspleging » § 1);
o echte bruggen zou slaan tussen de minnelijke en de gerechtelijke fasen die tot een vereenvoudigde saisine van de rechter zou leiden wanneer er geen onderhandelde oplossing kon worden gevonden (Zie ook en vgl. met « De rechtspleging », § 2, A).
§ 2. Justitie toegankelijk, verstaanbaar en informatief maken
Het beste wat we hier kunnen doen, is het verslag weergeven van de « Commissie voor de humanisering van de rechtbank » van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt:
288
A. Doelstellingen van de commissie voor de humanisering van de rechtsbank Op initiatief van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt werd een Commissie voor de Humanisering van de Rechtbank opgericht, waarin thans reeds vertegenwoordigd zijn de Rechtbank van Eerste Aanleg en de Griffie te Hasselt, de Balie te Hasselt en de Gerechtsdeurwaarders te Hasselt en te Tongeren. Ondanks de vele initiatieven en projecten die reeds werden ontwikkeld, dient te worden vastgesteld dat de rechtbank niet altijd even toegankelijk is voor elk burger, niet-jurist. Een bijzonder vlotte toegankelijkheid is nochtans zeer noodzakelijk nu immers maar contact met de rechtbank wordt gezocht of zich opdringt naar aanleiding van problemen, waarvan men de oplossing hoopt te vinden bij de rechtbank. Dit gebrek aan toegankelijkheid ontstaat doordat de man of vrouw die met de rechtbank geconfronteerd wordt of er een oplossing zoekt voor zijn of haar problemen onvoldoende vertrouwd is met het gebeuren in en rond de rechtbank. Daardoor zal hij of zij zich ook niet begrepen voelen door de rechtbank. Hij of zij zal zich in de steek gelaten voelen. Meer humanisering van de rechtbank moet dan ook leiden tot een groter gevoelen van begrepen zijn, zodat ook het gebeuren binnen de rechtbank en de oplossingen gegeven aan individuele problemen meer aanvaardbaar worden. Een grotere graad van tevredenheid bij de burger over de werking van de rechtbank zou aldus kunnen worden bereikt. B. Middelen tot het bereiken van deze doelstelling Een middel om deze doelstelling te bereiken is gelegen in een optimalisering van de contacten met de burger.
289
Dit optimaliseren kan gebeuren door enerzijds meer te communiceren met de rechtzoekenden en hen derhalve meer uit te leggen wat er binnen de muren van een gerechtsgebouw gebeurt en anderzijds beter te communiceren of zich in de communicatie meer te verplaatsen in de positie van de rechtzoekenden. De commissie voor de humanisering heeft gepoogd deze communicatie uit te breiden en te verbeteren door: -
De briefwisseling, die uitgaat van de rechtbank, wordt systematisch
onderzocht op zijn begrijpbaarheid. De meest gebruikte kennisgevingen aan de rechtszoekende werden reeds herschreven. Archaïsche taal wordt vermeden en noodzakelijke juridische termen worden uitgelegd. -
Er werd een informatiebrochure samengesteld, die aan de ontvangstbalie ter
beschikking ligt van de bezoekers. Deze informatiebrochure bevat enerzijds algemene informatie met betrekking tot de rechtbank en doet anderzijds via een inlegblad opgave van de zittingen die op de dag dat de bezoeker zich aanbiedt worden georganiseerd. -
Er wordt thans een enquête georganiseerd, waarbij de bezoeker naar zijn
mening wordt gevraagd over de werking van de rechtbank en dus ook over het optreden
van
haar
actoren.
Daartoe
worden
hoofdzakelijk
via
de
zittingsdeurwaarders formulieren verspreid, die de bezoekers al dan niet anoniem kunnen invullen en terugbezorgen aan de zittingsdeurwaarders of deponeren in een urne (Rechter Peter HOET, Hasselt, 16 november 2003).
290
§ 3. De inleiding van het geschil A. De vrijwillige verschijning
Zoals gezegd in artikel 700 van het Gerechtelijk Wetboek « worden hoofdvorderingen bij dagvaarding voor de rechter gebracht, onverminderd de bijzondere regels inzake vrijwillige verschijning en rechtspleging op verzoekschrift ».
De inleiding door vrijwillige verschijning zou in elke omstandigheid voorrang moeten krijgen. Ze laat toe vrijwillig tot de rechtspleging toe te treden, maakt het mogelijk om besparingen op het niveau van de rechtspleging te verwezenlijken en de ongemakken betreffende de naleving van de termijnen voor dagvaarding te vermijden.221 Wanneer deze wijze om een zaak in te leiden wordt aangevuld met het akkoord van de partijen over de instaatstelling van de zaak, waarvan de rechter akte nam, realiseert men een soort procedureel ideaal. Wij herinneren eraan dat artikel 706 van het Gerechtelijk wetboek zou kunnen worden verbeterd door het ontwerp dat bepaalde regels vastlegt voor de aanpassing van het gerechtelijk privaatrecht en het strafprocesrecht aan de elektronische rechtspleging (zie « De rechtspleging », § 2, A, voetnoot 99 en B).
Misschien wanneer de aanmaning de verjaring zou stuiten (zie het hoofdstuk over de rechtspleging, § 1) zou dit de gerechtelijke actoren kunnen aanzetten om meer gebruik te maken van de vrijwillige verschijning.
221
Wij wijzen erop dat de verzekeringsmaatschappijen inzake verkeersongevallen bij hun raadslieden aandringen om de zaken onder de vorm van een vrijwillige verschijning in te dienen, zodat beide partijen, van bij het begin, een standpunt kunnen innemen en hun respectieve eisen kunnen formuleren. Deze wijze van inleiding vermijdt de dagvaardingskosten en wordt vandaag in de huidige stand van de teksten meestal gevolgd door een wisselen van conclusies binnen een korte termijn. Nog steeds inzake vrijwillige verschijning hanteert de politierechtbank van Luik een praktijk die steunt op een regeling tussen advocaten die gespecialiseerd zijn in verkeersongevallen: ze dienen hun dossier via vrijwillige verschijning in nadat de zaak werd ingeleid. Op dat ogenblik wordt de zaak op de inleiding bepleit en kan het vonnis binnen een termijn van 15 dagen worden uitgesproken. Wanneer het dossier niet in orde is, is er geen eigenlijke doorverwijzing naar de rol, maar oordeelt de rechtbank dat de zaak niet aanhangig werd gemaakt tot het dossier in orde is. Wanneer de rechtspleging bij dagvaarding wordt ingeleid, wordt een snelle instaatstelling georganiseerd op basis van een mechanisme van « relaisdata ».
291
B. De dagvaarding
*
Los van zijn kostprijs (zie het hoofdstuk over de rechtspleging, § 2, B en « Het
strafproces », § 14, voor de gerechtelijke fiscaliteit en tarief, inclusief in strafzaken), is het – uit hoofde van de « goede praktijken » - belangrijk te benadrukken dat men de gerechtelijke taal van deze rechtsplegingakte wil vereenvoudigen, het perfect begrijpen ervan wil vergemakkelijken en de bestemmeling van de akte correct en duidelijk wil informeren (zie Dermagne, Journal des Proces, nr. 451, 24 januari 2003, p.
30
« Style
et
vocabulaire
juridiques »).
De
Nationale
Kamer
van
Gerechtsdeurwaarders is actief op dit domein en de gerechtsdeurwaarders nemen diverse maatregelen om het begrip van hun akten te verbeteren (Zie ook « De rechtspleging », § 2, B, in fine).
Deze overwegingen moeten worden gekoppeld aan de bedenkingen en suggesties betreffende de gerechtelijke taak (“Het herstel van het vertrouwen van de gebruiker in de justitie”, Deel 2, § 3).
*
Het spreekt vanzelf dat de betekening in handen van de persoon de ideale
betekeningswijze is. Ze moet voorrang krijgen met respect van het privé-leven van de rechtzoekende (vandaar de beperkingen van artikel 47 van het Gerechtelijk Wetboek).
Sommigen vinden dat « het verbod om zaterdag te betekenen heel verbazend is » wanneer het gaat om het bevorderen van de betekening in de handen van de persoon (B. MENUT, Les systèmes judiciaires de la Belgique et de l’Italie in Droit et procédures, nr. 3/2004 – Les rencontres européennes de procédure, p. 10, nr. 12); daarentegen vindt de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders van België dat het een illusie is te denken dat de betekening in de handen van de persoon – de vorm die een grotere juridische veiligheid biedt en toelaat om de rechtzoekenden beter te informeren – in bepaalde stadscentra gemakkelijker kan worden uitgevoerd op een zaterdag, lees een zondag. Volgens de Kamer verliest men uit het oog dat de interventie van een ministerieel ambtenaar op die dagen meestal en vooral in onze 292
moderne maatschappij wordt ervaren als een inbreuk op de individuele vrijheid en de intimiteit van het privé-leven. Waarom trachten wij dan niet om een « goede praktijk » te veralgemenen, zoals deze door enkele gerechtsdeurwaarders in strafzaken wordt toegepast, namelijk de oproeping van de bestemmeling op het kantoor van de deurwaarder om er de akte te ontvangen die voor hem bestemd is: dit bevordert de betekening in handen van de persoon
en verbetert het klimaat waarin de
communicatie gebeurt. (Het kan natuurlijk gebeuren dat de termijnen bijna verlopen zijn zodat deze modaliteit te riskant wordt). Ook in dat stadium zou een betere coördinatie en een beter begrip van de respectieve taken van de verschillende actoren (parket / deurwaarder – balie / deurwaarder) van groot nut kunnen zijn (Zie « Het strafproces », § 14).
§ 4. De instaatstelling, de inleiding van de zaken en de vaststellingstermijn
*
Wij kunnen vier goede praktijken in het kort weergeven (in de volgorde die de
OBFG in voornoemde nota voorstelt):
a)
de overeenkomst over de instaatstelling van zaken zou bindende kracht
hebben (Cass., 1 juni 2001, C.980405.N; Cass., 8 juni 1995, R.D.J.P./P en B., 1995, p. 189). Dergelijke akkoorden streven de vaststelling na van termijnen voor het wisselen van de stukken, de conclusies en voor de redactie van syntheseconclusies en ten slotte – indien mogelijk – een datum voor de zitting. Statistisch gezien lijkt deze praktijk « de instaatstelling van zaken gemiddeld een jaar sneller te laten verlopen. En dan spreken we nog niet van de daling van de kosten waartoe deze praktijk leidt». 222
b)
De uitnodiging van de rechter aan de partijen om syntheseconclusies te
schrijven (wij verwijzen naar het hoofdstuk over de rechtspleging, § 5, B, c).
222
In strafzaken wijzen we op het bestaan bij het Hof van beroep van Antwerpen van een akkoordprotocol van 15 januari 2002 betreffende het « grievenformulier » in strafzaken (Aanvullend akkoordprotocol inhoudend het invoeren van een grievenformulier in strafzaken) (Plus het activiteitenverslag 2003 van het hof van beroep en van het parket-generaal te Antwerpen, Gedr. St. Senaat 2003-2004, 3-454/1, blz. 8, en van het hof van beroep en van het parket-generaal te Gent, Gedr. St. Senaat 2003-2004, 3-454/2, blz. 10 en 17). Zo gebeurt het dat artikel 747 van het Gerechtelijk wetboek analoog wordt toegepast in gespecialiseerde geschillen van strafrechtelijke aard (ruimtelijke ordening, leefmilieu, fiscale en douanegebonden materie …)(Zie ook « Het strafproces » § 12) .
293
c)
De neerlegging van de dossiers op de griffie vóór de zitting vastgesteld voor
pleidooien zodat de magistraten ze vooraf kunnen inkijken omdat dit het interactieve debat
tussen
de
rechter
en
de
partijen
bevordert
en
heropening
van
debatten vermijdt. Het resultaat is dat de zittingen minder talrijk en minder chronofaag zijn en dat ze op kortere termijn kunnen worden vastgesteld (plus de schriftelijke rechtspleging bij de Rechtbank van eerste aanleg van Mechelen, zie verder § 5, B en § 6, C).
d)
De actieve rol van de rechter inzake burgerlijk deskundigenonderzoek zoals
het wordt bepaald door artikel 973 van het Gerechtelijk Wetboek: « deze bepaling is in ruime bewoordingen geschreven en laat dynamische en verbeeldingrijke magistraten toe om elke maatregel te nemen die geschikt is om de duur, de kostprijs en zelfs het aantal gerechtelijke deskundigenonderzoeken te verminderen.»223 Dit idee wordt versterkt in het hoofdstuk over de onderzoeksmaatregelen dat de « goede praktijken » van de Rechtbank van eerste aanleg van Charleroi en van de Rechtbank van eerste aanleg van Luik gedetailleerd weergeeft.
*
Dankzij de samenloop van deze goede praktijken worden de termijnen voor de
instaatstelling in grote mate verminderd en is de gerechtelijke achterstand (die we niet mogen overschatten) niet langer een fataliteit. Illustratie: op 15 januari 2004 werden de zaken bij de Rechtbank van eerste aanleg van Luik in de eerste kamer op drie maanden vastgesteld, bij de tweede kamer op drie maanden, bij de derde kamer op vijftien dagen, bij de vierde kamer op een datum die tussen een maand en vier maanden en een half schommelt, bij de vijfde kamer op een datum die tussen een en drie maanden schommelt, bij de zesde kamer op een datum die tussen een en twee maanden schommelt, bij de zevende kamer op een datum die tussen anderhalve maand en drie maanden en een half schommelt, bij de negentiende kamer op vijftien dagen, bij de twintigste kamer op vijftien dagen, bij de beslagkamer op een maand, bij de onderzoekzitting op anderhalve maand, bij de arrondissementsrechtbank op
223
De nota van de OBFG citeert: AF. FETTWEIS , « Comment éviter que le coût d’une expertise ne ruine le proces ? » in « Le coût de la justice’, uitg.van de Jonge Balie van Luik, 1998, p. 148 en v.; L.M. HENRION, « L’expertise revisitée. Quelques suggestions pratiques », R.D.C., 1997, p. 589 en v.
294
een maand, bij het kantoor voor rechtsbijstand op vijftien dagen, inzake verzoening op een maand.
Een andere illustratie komt van het Hof van beroep van Gent. Net als bij de andere rechtsmachten (zie nota van de OVB « Afspraken balie-magistratuur)
224
bestaat er
een akkoord tussen het Hof van beroep en het arbeidshof van Gent en de balies van het ambtsgebied: « Afsprakennota teneinde tot een efficiënter procesverloop te komen in het hof van beroep en het arbeidshof te Gent » (zie tevens het activiteitenverslag 2003 van het hof van beroep en van het parket-generaal te Gent, Gedr. St. Senaat 2003-2004, 3-454/2, blz. 7).
Wij stellen vast dat 70% van de zaken op de inleidende zitting aanleiding geeft tot een bindend akkoord over de instaatstelling (de instaatstelling van de andere zaken gebeurt op basis van artikel 747, van artikel 750, § 2, en van artikel 748). Het formulier van de agenda is dus uiterst belangrijk op de inleidende zitting.
Wat de duur van de pleidooien betreft, voorziet het formulier: « De duur der pleidooien wordt in zijn totaliteit geschat op .. minuten (bij gebrek aan specificering wordt een pleidooiduur van 30 minuten voorzien ». In praktijk wordt de duur van 30 minuten vaak toegepast en gebeurt het zelfs dat de duur nog korter is. Hoewel het formulier niets zegt over dit onderwerp, gebeurt het zelfs dat de pleidooien voor de kamers met alleenrechtsprekende raadsheren, niet meer dan 20 minuten duren (vb. bouwzaken of beslag) onder voorbehoud van geschillen met diverse problemen, in welk geval de duur uitzonderlijk langer is dan 30 minuten.
224
Wij hernemen de inleiding van dit interessante document: « In de rechtsgebieden van Gent, Antwerpen en Brussel werden afspraken gemaakt tussen balie, griffie en magistratuur (zetel en parket) om de gerechtelijke procedure efficiënter te laten verlopen. Deze afspraken worden nu eens gebundeld in een « afsprakennota » (Gent), dan weer in een « akkoordprotocol » (Antwerpen) of kort weg een « protocol » (Brussel). De akkoorden hebben uitsluitend betrekking op de regeling van de rechtspleging in graad van beroep. De afspraken worden hierna in schematische vorm naast elkaar gelegd om de bespreking ervan enigszins te vergemakkelijken ». Plus in de Franse taal, het « Protocole barreau-magistrature » dat op 23 juni 2003 werd ondertekend door de eerste voorzitter van het Hof van Beroep van Brussel en de stafhouder van de balies van Brussel (F/N), Nijvel en Leuven (J.T., 2003, 569), alsook de dossiers die de OBFG inzamelde (« Bonnes pratiques – bonnes reformes ») betreffende de lopende praktijken in Aarlen, Brussel, Charleroi, Dinant, Luik, Marche, Nijvel en Verviers.
295
§ 5. De schriftelijke rechtspleging en zijn gunstige aanpassingen
Terwijl de lege ferenda voorzien is om « de schriftelijke rechtspleging aan te moedigen en te versoepelen » (zie de beslissingen van de Ministerraad « Justitie – Binnenlandse Zaken » van 30 en 31 maart 2004), is het de lege lata belangrijk om de nadruk te leggen op bepaalde « bestaande goede praktijken » dankzij dewelke bijzonder doordacht rechtspreken kan gebeuren binnen korte termijn, in voorkomend geval door het hoofdzakelijk schriftelijke karakter van een rechtspleging te koppelen aan de mogelijkheid van een kort of interactief debat, op basis van een dossier dat vooraf werd bestudeerd door de rechter. A. Algemene benadering
Een recente studie van de heer Jean-François van Drooghenbroeck (La procédure écrite ou le paradigme des promesses non tenues d’une réforme à repenser, Actualités et développements recents en droit judiciaire, Commission UniversitéPalais de Liège, CUP Larcier 03/2004, vol. 70, p. 159 en v.) wijst op het bestaan van een « quasi-schriftelijke » rechtspleging die wordt gekenmerkt door het neerleggen van het dossier op de zitting zonder dat de zaak evenwel gepleit wordt, wat ook het geval is voor de politierechtbanken. Vermits het dossier niet vooraf op de griffie wordt neergelegd (wat meestal (ten onrechte?) als contraproductief wordt ervaren) gaat het eigenlijk niet om een toepassing van de schriftelijke rechtspleging in de zin van artikel 755 van het Gerechtelijk Wetboek, maar « de herhaling en de goede werking (van deze methode) leiden tot de formulering van een grote kritische noot rond de ontnuchterende bewering dat de schriftelijke rechtspleging (sensu lato) geen succes kent. Vanuit de macrogerechtelijke hoek heeft deze « quasi-schriftelijke » rechtspleging zeker de grote verdienste dat ze de behandeling van de zaken versnelt en intensifieert en volgens ons dus volledig tot eer strekt van de magistraten die zich aan deze rechtspleging houden, temeer daar ze in het verlengde ligt van de wens van de wetgever van 1992 » (p. 172, nr. 15; zie ook hoger voetnoot 220 over de vrijwillige verschijning, de praktijk van de politierechtbank van Luik).
296
B. Meer bepaald: « De schriftelijke procedure » - Rechtbank van Eerste Aanleg te Mechelen
Sinds de dag waarop het Gerechtelijk Wetboek in werking trad, onderscheidde de rechtbank van eerste aanleg van Mechelen zich door de ontwikkeling van een uitstekende praktijk inzake de schriftelijke rechtspleging op basis van een « modus operandi » die de rechtbank en de balie hebben afgesproken.
Deze schriftelijke rechtspleging verloopt volgens de modaliteiten die Mevrouw Destrijcker, Voorzitter van de rechtbank, beschreef in een verslag dat ze op 5 november 2003 naar de auteurs van dit verslag opstuurde: « Werkwijze 1.
Op de zitting waarop een zaak voor behandeling voor de burgerlijke rechtbank
wordt vastgesteld wordt niet gepleit. Advocaten leggen hun dossiers met overtuigingsstukken neer. 2.
De rechtbank stelt vervolgens de zaak voor sluiting der debatten op twee of
drie weken. - Op deze zitting zal de rechter de debatten sluiten, de zaak in beraad nemen en een datum voor uitspraak bepalen. - Indien nodig kan de rechter op de datum van de zitting waarop de zaak is verdaagd voor sluiting der debatten, bijkomende vragen stellen, waarna de zaak in beraad genomen wordt. 3.
Indien de raadslieden dit wensen kunnen zij steeds het verzoek richten om de
zaak te mogen pleiten. Deze aanvraag wordt op voorhand ingediend, namelijk bij het aanvragen van een rechtsdag waarop de zaak vastgesteld wordt. Uit een brief van mijn voorganger, Voorzitter J. Kiekens d.d. 5 mei 1978 aan de Eerste Voorzitter van het Hof van Beroep blijkt dat proefondervindelijk vastgesteld werd dat de schriftelijke procedure in burgerlijke zaken toeliet de zaken sneller af te 297
handelen en dus meer zaken te behandelen. Vaststelling van een rechtsdag kon gebeuren binnen een termijn van zes tot acht weken. Deze conclusie geldt tot op heden ».
De voordelen zijn duidelijk: de tijd die op de zitting wordt gewonnen, kan worden gebruikt voor de voorafgaande studie van het dossier, voor juridische opzoekingen en de redactie van het vonnis; een groter aantal zaken kan in beraad worden genomen en het systeem van « vragen-antwoorden » vermijdt vonnissen alvorens recht te doen en de heropening van de debatten.
Deze
rechtspleging
is
bijzonder
geschikt
voor
een
kamer
met
een
alleenrechtsprekende magistraat. Voor een kamer met drie rechters kunnen de advocaten beter een korte samenvatting van de zaak geven, met de nadruk op de aspecten die volgens hen belangrijk zijn (verg. supra in § 4 in fine de praktijk van het Hof van beroep van Gent). Kortom, hoewel het systeem niet kan worden toegepast wanneer een partij in persoon verschijnt, is het een uitstekende praktijk om bij te dragen tot het wegwerken van de gerechtelijke achterstand.
§ 6. De zitting: vaststelling – afspraak op een vast uur – voorbereiding – naleven van de gerechtelijke afspraak A. De vaststelling en de duur van het proces
*
Wij stellen in het algemeen vast dat de tijd tussen de inleiding van de zaak en
het vonnis aanzienlijk kan worden ingekort dankzij de « goede praktijken » inzake de instaatstelling, de volledige benutting van de zittingstijd of de schriftelijke rechtspleging (zie supra § 4 en 5).
In de ogen van de gebruiker moet de duur van een proces globaal worden berekend met cumul van de termijn van de instaatstelling van de zaak en de vaststellingstermijn. Met andere woorden, er is een gedeelde aansprakelijkheid van
298
de magistratuur en de balie om de tijd van justitie in het belang van de rechtzoekende te beheersen. Het is belangrijk, zowel voor strafzaken225 als voor burgerlijke zaken, om een beleid voor de beheersing van de gerechtelijke stromen en het beheer van de vaststellingen met een prioriteit voor de behandeling van dringende zaken in te voeren.
Het is ten slotte belangrijk dat de zaken onder de magistraten worden verdeeld op basis van hun specialisatie (zie « De rechtsmiddelen » , §3, c betreffende de alleenrechtsprekende raadsheer) en dat de duur van de pleidooien noch door de partijen, noch door de rechtsmacht wordt overschat (zonder afbreuk te doen aan het belang van een goed pleidooi). B. Onaanvaardbare en soms vruchteloze wachttijden
*
De oproeping van alle rechtszoekenden en alle raadslieden op hetzelfde uur
voor een zelfde zitting is geen kwalitatieve justitie waardig omdat ze allemaal een onbepaalde tijd zullen moeten wachten. We moeten de gerechtelijke afspraken daarom veralgemenen met vooraf bepaalde tijdsindelingen (M. BENICHOU, Les demandes des professionnels de la justice in “La qualité de la justice”, Documentation française, 2002, p. 43 betreffende de zittingen in strafrecht – zie « Het strafproces », §13 – maar volgens ons moet deze regel voor alle zittingen worden veralgemeend). Het systeem waardoor de advocaat voorrang heeft op een rechtzoekende die niet door een advocaat wordt bijgestaan en die van bij het begin van de zitting aanwezig is, en op het einde van de zitting misschien niet werd gehoord door de rechter, leidt tot een gewettigd onbegrip en irritatie bij de gebruiker
225
Zo is de rechtbank van eerste aanleg van Charleroi er op 3 jaar tijd in geslaagd om de achterstand die ten tijde van de « zaak Dutroux » bestond, in te halen. De dossiers worden nu in enkele maanden tijd vastgesteld en gevonnist dankzij een beheerinstrument voor de vaststelling van strafzaken dat steunt op het overleg tussen de voorzitter van de rechtbank, de procureur des Konings en de rollengriffier. Ten minste een zitting per week is voorbehouden voor dossiers met personen die opgesloten zijn. De belangrijkste redenen voor uitstel worden aandachtig geanalyseerd en in overleg met het parket en de balie worden er remedies gezocht. Voor burgerlijke zaken werd een kamer van instaatstelling ingevoerd en sommige dossiers kunnen op zes maanden tijd gevonnist worden … Ook de rechtbank van eerste aanleg van Mechelen onderscheidt zich door het uitstekende ritme waarmee deze dossiers in strafzaken afhandelt (Mechelse onderzoeksrechter buigt zich alleen nog over hoofdfeiten – Gerechtelijke achterstand gehalveerd , De Standaard, dinsdag 4 mei 2004, p. 7).
299
van justitie. Deze irritatie wordt nog vergroot door het feit dat het beantwoorden van een gerechtelijke oproeping, los van de angst die deze teweegbrengt bij elke persoon die niet vaak in aanraking komt met het gerecht, vaak reële ongemakken op privé-vlak of professioneel vlak veroorzaakt. De burger moet concreet werkelijk duidelijk bewust zijn van het feit dat recht werd gesproken, dat wil zeggen dat hem recht werd gedaan.
In 1982 schreef professor Albert FETTWEIS: « We moeten de burger die niet wordt bijgestaan door een advocaat, in een verstaanbare taal aanspreken met de belangrijkste zorg om de psychologische stress van het contact met de personen die de opdracht aanvaarden om recht te spreken, te milderen ». « In dit perspectief zou men bij de organisatie van de zittingen meer rekening moeten houden met de noodzaak om de tijd van de rechtzoekenden, de getuigen, de deskundigen en de leden van de balie te ontzien. Hiervoor moeten we de mogelijkheid bestuderen om bepaalde zittingen op het einde van de dag te plannen en soms zaterdag in de voormiddag te zetelen » (Prolégomènes à l’adaptation de la procédure aux nécessités de notre temps, J.T., 1982, p. 201, nr. 2).
In een dergelijk systeem van afspraken op vaste uren zou de niet-naleving van de gerechtelijke afspraak een zeldzame uitzondering moeten worden.
Deze kwestie is in onze ogen zinnebeeldig. Het gebeurt dat het aanvoelen van hoogdringendheid of de verontwaardiging van de actoren enerzijds en van de gebruikers anderzijds niet samenvallen en dat deze laatsten minder doeltreffend worden gehoord dan de eersten. Het herstel van het vertrouwen van de gebruiker in justitie vereist dat de gewettigde verwachtingen van de gebruiker in justitie voorrang krijgen. C. De voorbereiding van de zitting
Een zitting voorbereiden betekent dat het ongelegen uitstel op initiatief van de rechtbank, omdat het dossier procedureel niet in orde is, kan worden beperkt, lees weggewerkt. De magistraat en de griffier moeten meer dan ooit teamwerk verrichten. Wij pleiten voor de herwaardering van het werk van de griffier van de zitting, die de 300
staat van de rechtspleging en de regelmatigheid van de stukken aan de hand van een gestandaardiseerde checklist226 moet controleren en de rechter moet inlichten over de rechtzettingen of de lacunes die voor de zitting moeten worden opgelost (voorbeeld: onvolledig dossier, invloed van een wijziging van toestand of van woonplaats enz.); zo wordt het mogelijk om dergelijke onregelmatigheden die anders tot het uitstel van de behandeling zouden leiden, vooraf op te lossen door de betrokkenen tijdig in te lichten.
Het principe van het interactieve debat op initiatief van de rechter moet worden gekoppeld aan hetzelfde idee van optimalisering van de tijd van de zitting en het vermijden van de heropening van de debatten. De eis betreffende de gelijktijdigheid van de mededeling en de neerlegging van de conclusies zou de rechter moeten toelaten om voor de zitting kennis te nemen van de conclusies. Afgezien daarvan gebeurt het, zoals we gezegd hebben, dat bepaalde rechtsmachten « de lege lata » vooruitlopen op de veralgemening van artikel 1261, lid 2, van het Gerechtelijk Wetboek inzake de echtscheiding op grond van bepaalde feiten dat zegt « De dossiers worden op de griffie neergelegd ten minste acht dagen vóór de zitting die voor de pleidooien is vastgesteld » zodat de rechter de dossiers van de partijen voor de zitting aandachtig kan bestuderen (zie supra § 4 en 5). D. De naleving van de gerechtelijke afspraken
Het is belangrijk om blanco zittingen te vermijden.
Op het colloquium betreffende de gerechtelijke achterstand dat op vrijdag 26 mei 1989 in het Senaat werd georganiseerd, leidde de heer Ernest KRINGS, procureurgeneraal bij het Hof van cassatie, de studiedag in met de bespreking van de « gerechtelijke achterstand in België ». Hoewel hij voorzichtig aandrong op het feit dat dit niet de enige reden voor de achterstand is, wees hij op een zekere achteloosheid van de pleiters. Zo schreef hij « De heer Voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg van Brussel meldde van zijn kant dat van de 907 zaken die in dezelfde periode (april 1989) werden vastgesteld voor pleidooien, slechts 490 zaken, of 54%
226
De griffie van het Hof van beroep van Antwerpen stelde een model voor een checklist voor.
301
werden gepleit. Op deze manier gingen op twee weken tijd 168 uren verloren, waarvan 136 omwille van opschortingen door afwezigheid van pleiters, van uitstel dat door de advocaten werd gevraagd of van afwezigheid van de raadslieden van de partijen. Volgens de berekeningen van de voorzitter van de rechtbank zou dit tijdverlies ongeveer het equivalent van 39 zittingen vertegenwoordigen». « Controles bij de rechtbank van eerste aanleg van Leuven bevestigen deze bevindingen, zonder dat deze echter even omvangrijk zijn. Dat is ook het geval bij de rechtbank van eerste aanleg van Nijvel … » (Senaat van België, Gerechtelijke achterstand, akten van het colloquium dat op vrijdag 26 mei 1989 in het Senaat werd georganiseerd, nr. 44, p. 37 en 38; in nota 2 wees de heer Krings erop dat « de heer Verheyden in zijn openingsrede van 1 september 1983 al opmerkte dat « het absenteïsme v an bepaalde leden van de balie zelfs voor de vredegerechten totaal onaanvaardbaar is en een belangrijke bron voor vertraging vormt »).
Dankzij de verbeteringen aan de instaatstelling van zaken en het reële streven van bepaalde balies om dergelijke tekortkomingen te verhelpen, schijnt het aantal volledig of gedeeltelijk blanco zittingen sterk afgenomen te zijn.
Om deze situatie nog verder te verbeteren, wordt in het hoofdstuk betreffende de rechtspleging (§ 4) voorgesteld om, in geval van een onverantwoorde vraag tot uitstel, artikel 730, b), eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan te passen door mogelijk het weglaten van de algemene rol te voorzien (met de noodzaak om een nieuw recht voor rolzetting te betalen ingeval de rechtspleging terug wordt opgestart). Dus niet langer enkel een weglating van de zittingsrol (onschuldig, maar storend voor het gerechtelijke tijdsgebruik). Er is een variante voorzien: behoud van de huidige tekst met melding aan de stafhouder (zie bijvoorbeeld het activiteitenverslag 2003 van het hof van beroep en van het parket-generaal te Antwerpen, Gedr. St. 20032004, 3-454/1, blz. 21). Er moet concreet worden nagegaan of een dergelijke oplossing toereikend is omdat in beginsel, in geval van een gekarakteriseerde fout van de advocaat, een blanke zitting aanleiding zou moeten kunnen geven tot disciplinaire maatregelen.
Wanneer een zaak om geldige redenen moet worden uitgesteld, zou de informatie in de mate van het mogelijke, met een zekere aanzegging (bijvoorbeeld ten laatste 48 302
uur voor de zitting) worden meegedeeld, zodat een « zaak die in reserve werd gehouden » in voorkomend geval kan worden tussengevoegd.
De zittingstijd moet in het algemeen volledig worden gebruikt voor de behandeling van de dossiers en de vooruitgang van de zaken en mag niet worden onderbroken door opeenvolgend beraad of door het uitspreken van beslissingen, noch ingekort door ongerechtvaardigd uitstel op initiatief van de zetel. Het is goed te herinneren aan dat wat de heer van REEPINGHEN in zijn verslag over de gerechtelijke hervorming schreef (Pasin., 1967, p. 425): « We willen vanaf heden het betreurenswaardige spektakel van de blanco zittingen en nutteloze verplaatsingen vermijden. Met uitzondering van het geval van overmacht moet het mogelijk zijn dat de pleiter tijdig meedeelt dat hij verhinderd is wanneer men op zijn aanwezigheid rekent. De tijd van de zittingen zelf zal volledig gebruikt worden voor de pleidooien en niet langer voor omslachtige uitwisselingen van standpunten over de staat van de rollen in aanwezigheid van een college van magistraten, dat een meer leerrijk tijdsgebruik waardig is ».
De magistraat moet ten slotte luisteren naar de rechtzoekende die zich niet “afgesnauwd” mag voelen.
Deze overwegingen blijven heel actueel, maar de mentaliteit schijnt vandaag een evolutie te hebben gestart die moet worden vervolgd en die door meer dwingende maatregelen – die ook voor verbetering vatbaar zijn – ten uitvoer kan worden gelegd.
§ 7. Het vonnis A. De goede praktijk van de tarieflijsten
In bepaalde materies wordt de taak van de partijen, van hun raadslieden en van de rechter in grote mate vereenvoudigd door het bestaan van betrouwbare tarieflijsten die – zonder inbreuk op de beoordelingsbevoegdheid van de rechter – een (extragerechtelijke of gerechtelijke) regeling toelaat die beter voorspelbaar, zekerder, eenvormiger en dus meer egalitair, sneller en goedkoper is dan het geschil. 303
Dat is het geval op het gevoelige terrein van de vergoeding van de lichamelijke schade in het opmerkelijke werk dat het resultaat is van de samenwerking tussen twee grote verenigingen van magistraten227 (zie M. VAN DEN BOSSCHE, De indicatieve tabel – een situering, N.j.W., nr. 72, 19 mei 2004, 614 en de tabel in bijlage; M. BURTON, “Quelques aspects du nouveau tableau indicatif” in “Le tribunal de police en mouvement”, J.B. Luik, 2002, 71 e.v.)228 De vraag of dergelijke tarieven al dan niet moeten worden gelegaliseerd, is een debat waard (zie bijvoorbeeld de suggestie met betrekking tot de onderhoudsbijdrage, « De actieve rechter », § 3). B. « Recht spreken en begrepen worden »
Het gaat om reeds vermelde inspanningen (zie « Het vonnis », § 2, A) van de “Association Syndicale des Magistrats” voor de verbetering van de leesbaarheid van het vonnis door de inhoud van de informatie op te helderen, door vervallen terminologie te bannen en een vlottere syntaxis te gebruiken. Er bestaan nog andere initiatieven. Deze bestrijden het hermetisme dat in de ogen van de nietrechtzoekende (wie hij ook is) kenschetsend is voor de gerechtelijke taal. Het gaat er uiteindelijk om beter te communiceren en beter in te lichten. C. Een eenvoudig en concreet vonnis
De gekozen formuleringen moeten afgestemd zijn op de inhoud van de veroordeling die in feite moet worden vertaald. In dit opzicht verwoorden specialisten van het tenuitvoerleggingsrecht hun vrees wat betreft de « kwaliteit onder oge van uitvoerbaarheid » van het beschikkend gedeelte: het is belangrijk een verzachte taal te vermijden (bijvoorbeeld: de term « veroordeelde » niet gebruiken) of onduidelijke taal af te zweren (wanneer het bijvoorbeeld gaat om de omschrijving van de modaliteiten voor het verschuldigd zijn van een dwangsom). Dit zou immers leiden tot moeilijkheden in het stadium van de invordering of de tenuitvoerlegging in natura
227
Het koninklijk verbond van vrede- en politierechters en het Nationaal verbond van magistraten van eerste aanleg. 228 Zo heeft men « bij het hof van beroep van Luik (…) in samenwerking met de balies tabellen opgemaakt van burgerlijke belangen op grond van leeftijd, ernst van de verwondingen, enz. Dat heeft veel beroepen doen wegvallen » (actitviteitenverslag 2003 van het hof van beroep en van het parket-generaal te Luik, Gedr. St. Senaat 2003-2004, 3-454/3).
304
van de titel met uitvoeringsincidenten, die het concreet maken van het recht duurder maken of vertragen, en dit tot grote wanhoop van de begunstigde van het vonnis die merkt dat hij enkel een « naakte titel » heeft. D. De communicatie met de media
De openbaarheid van de zittingen (art. 148 Grondwet) wordt hoofdzakelijk gerealiseerd dankzij de media die een grote verantwoordelijkheid terzake dragen (zie vb. Brussel, 3 december 1997, Pas., 1997, II, 15). Door de wettelijke voorschriften ter zake krijgen de journalisten echter niet steeds gemakkelijk toegang tot de informatie of verkrijgen ze geen afschrift van de beslissingen (vb. Burg. Antwerpen, 9 november 1999, A.J.T., 1999-2000, 631). Daarom verwelkomen wij de « goede praktijken » die de communicatie tussen de rechtsmachten en de journalisten vergemakkelijken229 (zie « Het herstel van het vertrouwen… » Deel 3, § 2).
§ 8. De problemen van het bewarend beslag en van de middelen van tenuitvoerlegging
*
Op 20 april 2004 stuurde de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders een
nota met de titel « Enkele goede praktijken » bij de gerechtsdeurwaarders naar de auteurs van dit verslag.
Het lijkt ons nuttig om de wijze weer te geven waarop het beroep zelf de beroepspraktijken van de gerechtsdeurwaarders inzake bewarende maatregelen en middelen van tenuitvoerlegging expliciteert: « In het stadium van de bewarende maatregelen:
De
deurwaarder
wordt
nu
beschouwd
als
een
specialist
van
het
tenuitvoerleggingsrecht en in het bewarend stadium wordt beroep op hem gedaan om: 229
Zoals het geval van de gratis mededeling via elektronische weg van de samengevatte en gedepersonaliseerde inhoud van de arresten van het Hof van beroep van Gent.
305
o te oordelen in welke gevallen snel moet worden gehandeld; o de opzoekingen te doen om de activa te bepalen en te lokaliseren om er vervolgens met de bewarende maatregelen beslag op te leggen voor ze verdwijnen; o de regelmatigheid van de voorgelegde titels en de haalbaarheid van de overwogen bewarende maatregelen te onderzoeken. In het stadium van de tenuitvoerlegging:
o onder dekking van het gedeelde beroepsgeheim wisselen de deurwaarders kostbare informatie uit om nutteloze rechtsplegingen te vermijden. ü zo intensifiëren ze het collectieve karakter van het beslag: in de meeste arrondissementen organiseerde de arrondissementskamer
een
informatiesysteem om de gerechtelijke verkopen en hun resultaat mee te delen; ü worden eveneens geregistreerd: de uitzettingen en de diverse berichten die de plaatselijke politie of de rechtzoekenden hebben overhandigd om mee te delen welke personen hun woonplaats hebben verlaten zonder een adreswijziging door te voeren; ü om de doeltreffendheid en de snelheid van hun interventies te versnellen, wisselen de deurwaarders nog veel andere informatie uit: afgifte van het afschrift van een proces-verbaal waarin er staat dat er geen akkoord is bereikt of van de lijst van toegewezen voorwerpen; informatie over de resultaten van een beslag; enz.
o wanneer de deurwaarder meerdere dossiers tegen een zelfde schuldenaar heeft, kan hij de invordering beheren met respect van het principe van de besparing op het niveau van de rechtsplegingen door bijvoorbeeld met een en hetzelfde exploot een uitvoerend beslag (beslag op roerende goederen of bewarend beslag) te doen dat gemeenschappelijk is voor de diverse schuldeisers die dat vroegen: deze manier van werken leidt meestal tot terugbetalingsplannen die alle partijen samen hebben afgesproken.
306
o bij
evenredige
verdeling
op
bewarend
beslag-uitvoering,
bereikt
de
deurwaarder ook vaak oplossingen die hij met de partijen besproken heeft: soms betrekt hij schuldeisers erbij die nog geen executoriale titel hebben en die de deurwaarder dus niet kon kennen, maar die naar aanleiding van een dialoog met de schuldenaar, door de deurwaarder worden uitgenodigd om een schuldvordering in te dienen. Soms bespreekt hij een grens voor de maandelijkse betalingen waarbij hij rekening houdt met het belang van elke partij, soms stelt hij alle schuldeisers samen, met de medewerking van de schuldenaar, aanvullende maandelijkse betalingen voor op de quotiteiten die voor beslag vatbaar zijn en in nog andere gevallen wordt de aangeklaagde schuldenaar naar de procedure voor collectieve schuldenregeling verwezen. In al deze gevallen wordt een overzicht opgesteld van de globale financiële situatie van de schuldenaar, worden de uitvoeringen gekristalliseerd en wordt de beste manier gezocht om een situatie van schulden of te hoge schulden op te lossen. »
Dit totaalbeeld getuigt van de belangrijke rol die de gerechtsdeurwaarder in deze moeilijke en delicate materie speelt, want het gaat om de ontmoeting van « het gerechtelijke en het viscerale » die de verzoening van essentiële waarden vereist: respect voor de menselijke waardigheid en het levensminimum versus de voorlegging van de executoriale titel, dat wil zeggen de (vrijwillige, lijdzame of gedwongen) betaling van de sommen die aan de schuldeiser verschuldigd zijn, omdat hij anders grote moeilijkheden zou ondervinden en alle vertrouwen in de rechtmatigheid en de doeltreffendheid van de gerechtelijke instelling zou verliezen.
Zoals wij trouwens al stelden (zie « De rechtspleging », § 2, B), is het belangrijk op dit domein dat de materie van de tarieven wordt herzien in een streven naar doorzichtigheid, betere aanpassing en eenvormige toepassing.
Het volstaat trouwens niet om melding te maken van de goede praktijken in het algemeen, het is belangrijk dat ze dagelijks ten uitvoer worden gebracht en, op een zo consensueel mogelijke manier, aanleiding geven tot een regelmatige evaluatie. Soms kan de beoordeling van de beslagrechter, die de beste waarnemer is van de praktijk van de deurwaarders in de materie, kostbaar zijn om de beroepspraktijken te 307
verbeteren (zie ook artikel 1396 van het Gerechtelijk Wetboek). Zo wijst een beslagrechter op het feit dat er nog heel veel disfuncties zijn op het vlak van de evenredige verdeling, dat de rechter veel tijd moet besteden aan het opstellen van afrekeningen
–
meer
bepaald
bij
onderhoudsuitkeringen
–
terwijl
de
gerechtsdeurwaarder die met de evenredige verdeling belast is, dit werk had moeten uitvoeren op basis van de meegedeelde informatie. Indien de rekeningen van bij het begin correct zijn opgesteld, is de kans groot dat er een minnelijke oplossing wordt gevonden, zoals deze uitdrukkelijk wordt voorzien door de wet op de evenredige verdeling. Diezelfde magistraat benadrukt ook dat heel wat deurwaarders niet steeds in staat zijn om bezwaren van de advocaten van de partijen over de projecten van evenredige verdeling te weerleggen en dat de beslagrechter daardoor vaak een ander beroep moet uitoefenen dan recht te spreken. Zo kan het zijn dat de dossiers niet voorbereid zijn, wat de taak van de rechter buitensporig moeilijk maakt.
De lege ferenda (zie het hoofdstuk over de tenuitvoerlegging, § 4, D) zou artikel 1634 van het Gerechtelijk Wetboek moeten worden aangepast in die zin dat het zich zou beperken tot de opmerking « De beslagrechter doet uitspraak over de vóór hem gemaakte zwarigheden ». Kortom, het laatste deel van de zin « en sluit de tabel van de verdeling der gelden af » zou moeten verdwijnen zodat de deurwaarder met deze opdracht zou worden belast, in navolging van de notaris wat de rangregeling betreft. In de mate waarin de gerechtsdeurwaarder, zoals de Nationale Kamer vermeldt, een specialist
van
taakverdeling
het in
de
tenuitvoerleggingsrecht zin
van
een
veel
is
geworden,
groter
zou
deze
professionalisme
betere
bijzonder
gerechtvaardigd zijn.
*
Het is belangrijk om de gevolgen van de regel van de territoriale bevoegdheid
inzake bewarend beslag (het criterium van de woonplaats van de beslagen schuldenaar) in de praktijk te beheersen, wanneer de kennisgeving aan een derdebeslagene moet worden vertaald. In het stadium van het bewarend beslag onder derden, kan kennis worden gegeven van de beslagakte of kan deze worden
308
betekend maar in sommige arrondissementen worden vooral kennisgevingen gegeven.230 In dit stadium zijn er twee mogelijkheden:
-
ofwel wordt de vertaling « op het budget van het parket » gedaan, maar omdat
deze nooit binnen de drie dagen kan worden uitgevoerd en de kennisgeving snel moet gebeuren, wordt de kennisgeving soms eerst uitgevoerd in de taal van de territoriaal bevoegde rechter en wordt daarna een kennisgeving in de andere taal toegestuurd, speculerend op een ruime toepassing van artikel 40 van de wet op het gebruik der talen in rechtszaken …
-
ofwel via de griffie – uitdrukkelijk voorzien in de voorbereidingen van het
Gerechtelijk Wetboek (Rapport HERMANS in « Le Code judiciaire », travaux préparatoires, Bruylant, 1967, p. 992) – maar de kosten voor de vertaling zouden op het budget « heel dringend » moeten kunnen worden geboekt, maar deze boeking wordt niet erkend door de dienst gerechtskosten van het Ministerie van Justitie (zie ook art. 38 in fine W. 15 april 1935 op het gebruik der talen in rechtszaken).
Het gebeurt dan ook regelmatig dat de beslagleggende partij verplicht is om de stukken waarvan kennis moet worden gegeven, zelf te laten vertalen. Waarom niet overstappen op de regel die wordt overwogen voor de collectieve schuldenregeling en die artikel 38 van de wet van 15 april 1935 wil aanvullen: « in afwijking op de alinea’s 1, 2, 3, 4 en 5, deelt de kennisgeving van artikel 1449 van het Gerechtelijk Wetboek, de derde-beslagene mee dat hij een vertaling van de inhoud van deze zending mag vragen … op voorwaarde dat hij zijn verzoek - op straffe van verval binnen een maand na de kennisgeving en via aangetekend schrijven met
230
Het verslag VAN REEPINGHEN verduidelijkt dat de formaliteit van de kennisgeving in dat geval deze van de betekening vervangt, maar het artikel 1450 erkent dat de verzoekende partij een wettig belang kan hebben om de beschikking van vergunning die hij kreeg, dringend door de deurwaarder te laten betekenen. Artikel 1450 kent hem deze mogelijkheid toe (Pasin., 1967, p. 511). Zie ook Advies van de Raad van State, p. 773 betreffende de problemen die de griffie ondervindt om de kennisgevingen binnen een korte termijn te laten uitvoeren; het Rapport DE BAECK, p. 885: « de beslagrechter beoordeelt, indien nodig, de gepastheid van de rechtspleging en de gemaakte kosten » en het Rapport HERMANS, p. 992: « Een lid vroeg zich af of de gerechtsbrief de rechten van de verdediging voldoende waarborgt. Hij kreeg het antwoord dat het in dit geval niet gaat om de rechten van de schuldenaar, noch om de rechten van de derde-beslagene, maar om de rechten van de schuldeiser. Het is immers de schuldeiser alleen die de gevolgen draagt van de vertraging waarmee de gerechtsbrief bij de derdebeslagene aankomt. Het is trouwens om die reden dat artikel 1450 de schuldeiser het recht geeft om het beslag bij exploot te laten betekenen om het beslag in handen van de derde-beslagene sneller en met meer zekerheid te laten uitvoeren ».
309
ontvangstbewijs naar de griffie stuurt aan de hand van een formulier waarvan de Koning het model bepaalt » ? Deel 2. Beroepsbenadering
§ 1. Gemeenschappelijke teams
Meer en meer verantwoordelijken van rechtsmachten worden zich bewust van de noodzaak om te overleggen en hun taken beter op elkaar af te stemmen en hiervoor voorrang te verlenen aan teamwerk en transversale communicatie.
Dit is een terugkerend idee (zie ook « De rechtsmiddelen », § 3, C). Wij beperken ons hier tot het benadrukken van het partnerschap tussen de voorzitter van de rechtbank, het parket en de griffie in verband met de vaststellingen in strafzaken en de nauwe samenwerking tussen de magistraat, de griffier en, in voorkomend geval, de referendaris 231 in het kader van de voorbereiding van de burgerlijke zittingen.
Teamwerk leidt vaak tot betere zekerheid en een versterkte doeltreffendheid.
231
Concreet gezien is het dagelijks werk van de parketjurist/referendaris parallel aan dat van de magistraat: De referendaris analyseert en vat de dossiers samen, stelt ontwerpen van vonnissen/arresten/beschikkingen op, woont de zittingen en het beraad bij, maakt verslagen; De referendaris bij de onderzoeksrechter analyseert en vat de dossiers samen, stelt ontwerpen van apostilles, vorderingen, rogatoire commissies, beschikkingen en mandaten (van aanhouding, van huiszoeking, …) op; De referendaris bij de jeugdrechter woont de zittingen en de verhoren van minderjarigen bij, stelt verslagen op, stelt ontwerpen van vonnissen op, neemt contact met de externe diensten; De parketjurist stelt ontwerpen van apostilles, van directe dagvaardingen (voor vooronderzoeken), vorderingen (voor de onderzoeken) op, schrijft de nota’s van de zitting, de adviezen van het openbaar ministerie (in burgerlijke zaken), stelt seponeringen of andere wijzen van verval van de strafvordering voor (zoals de minnelijke schikking of de strafrechtelijke bemiddeling). De parketjuristen/referendarissen staan ook in voor bepaalde administratieve taken, bepaalde contacten met de politiediensten en andere actoren van de justitie, gerechtelijke onderzoeken, de verslaggeving van vergaderingen, van zittingen, van de plaatsopnemingen die ze bijwoonden » (Uittreksel uit een brief die de vertegenwoordigers van juristen en de referendarissen bij de parketten, hoven en rechtbanken op 22 september 2003 naar de auteurs van dit verslag stuurden).
310
§ 2. De beroepsontmoetingen
Een afdoende eenvormigheid van de oplossingen kan enkel worden bereikt via overleg tussen magistraten die gelijkaardige zaken behandelen.232
De ontmoetingen tussen gespecialiseerde magistraten uit eenzelfde sector zijn nogal frequent geworden. Ze begunstigen de nuttige uitwisseling van ervaringen en dragen bij tot een betere beheersing van delicate kwesties en tot de eenvormigheid van de rechtspraak. Dit type uitwisseling is vooral nuttig in evoluerende, nieuwe materies of deze die aanleiding geven tot een complexe rechtspraak. Nederlandstalige beslagrechters nemen al enkele jaren dergelijke initiatieven en
werden hierin
gevolgd door de franstalige beslagrechters: dit heeft bijgedragen tot het ontstaan van een heel homogene rechtspraak die het tenuitvoerleggingsrecht een duidelijke klaarheid biedt. In sommige gevallen institutionaliseert de wetgever dergelijke ontmoetingen tussen de korpschefs van het parket (College van procureursgeneraal, Raad van de procureurs des Konings, Raad van de arbeidsauditeurs …), terwijl de voorzitters van de zetel in « Conferentie » vergaderen (Conferentie van de Eerste Voorzitters, Conferentie van de voorzitters). Het zou misschien ook nuttig zijn om de horizontale ontmoetingen en de verticale ontmoetingen te kruisen.
Het idee is overal hetzelfde: ontzuilen en zich verrijken dankzij een wederzijdse inbreng, de goede praktijken ontwikkelen, veralgemenen en evalueren.
§ 3. De interprofessionele ontmoetingen en de functionele gesprekken (zie supra, Hoofdstuk 1, § 3)
Er moet overleg komen tussen gerechtelijke actoren in de ruime zin van het woord die, op verschillende niveaus in hetzelfde geschil optreden en indien nodig moeten vertegenwoordigers
van
andere
beroepen
bij
de
zaak
worden
betrokken
(psychologen, sociologen, criminologen, artsen, economen, enz.). 232
Binnen eenzelfde rechtscollege wordt een goede verspreiding van de rechtspraak (met inbegrip van de beslissingen bij beroep) tussen alle kamers gerealiseerd. Soms worden de documentatie- en informatietaken met succes aan de referendarissen toevertrouwd, zie tevens de initiatieven van het hof van beroep te Gent in verband met « een Directiecomité » en de organisatie van gespecialiseerde kamers (activiteitenverslag 2003 van het hof van beroep en van het parket-generaal te Gent, Gedr. St. Senaat 2003-2004, 3-454/2, blz. 9 tot 11).
311
Dit type ontmoetingen tussen de magistratuur en de balie is « klassiek ».
Wij kunnen andere vormen van uitwisseling van ervaring en kennis tussen de magistraten, de advocaten en de deskundigen overwegen om de inleiding van het proces te verbeteren; ook tussen het parket en de gerechtsdeurwaarders op het vlak van de betekeningen in strafzaken (supra Deel 1, § 3, B, en « Het strafproces », § 14)
en ook tussen de beslagrechters en de gerechtsdeurwaarders233 of de
notarissen.
In bepaalde gevallen zijn « voltallige » ontmoetingen tussen de gerechtelijke actoren uiterst gunstig (vb. de manier waarop het onthaal van de rechtzoekende door de rechtbank van eerste aanleg van Hasselt wordt georganiseerd, supra Deel 1, § 2). 234
Zo wenst de Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (brief van 22 januari 2004) een dergelijk soort overleg om een eenvormige visie te krijgen op de verschillende aspecten betreffende de collectieve schuldenregeling (verkoop van onroerend goed, concurrentie tussen het uitvoerend beslag op onroerende goederen en de collectieve schuldenregeling, lot van de voorrechten en hypotheken, aanvaarding van erfenissen …).
Er zou op nationaal niveau ook overleg kunnen worden georganiseerd tussen de verschillende parketten en het notariaat om een gemeenschappelijk standpunt te
233
Ook de verbetering van het invorderingssysteem voor openbare schulden in de brede zin (inzake inkomstenbelasting, zie La réforme de la procédure fiscale contentieuse, Act. Droit., 1999, p. 514) et des amendes pénales (zie meer bepaald Vraag nr. 313 van dhr. Carl DEVLIES van 17 maart 2004 aan de Minister van Financiën en het Antwoord van dhr. Didier REYNDERS, QRVA 51/030 – 2003-2004, p. 4643) zou op een nauw overleg, lees de redactie van akkoordprotocols tussen de betrokken besturen en de gerechtsdeurwaarders kunnen steunen, maar we moeten ons vragen stellen over de evenwichtige verdeling van de dossiers tussen hen (vgl. met « De rechtspleging » § 9 C, noot 123, met betrekking tot de “beurtrol” in notariële procedures). Plus Akkoordprotocol tussen de FOD Financiën en de OBFG inzake de vertegenwoordiging van de Staat in gerechte door een ambtenaar (Rev. Gen. Cont. Fisc., 2004, 60) en administratieve omzendbrief van 18 december 2003 met commentaar op dit protocol (Rev. Gen. Cont. Fisc., 2004, 74). 234 Zie ook meer algemeen de « gemeenschappelijke intentieverklaring tussen de actoren van justitie », J.T., 1996, 288 die vier prioritaire doelstellingen nastreven, die we toejuichen: 1° het verloop van elke zaak, van voor zijn inleiding tot de uitspraak en de tenuitvoerlegging van de vonnissen optimaliseren; 2° de gerechtelijke achterstand inhalen, in een eerste fase op het niveau van de hoven van beroep; 3° het beheer van de hoven en rechtbanken versterken; 4° het imago van de justitie en de communicatie verbeteren.
312
ontwikkelen betreffende de overeenkomsten die worden afgesloten voor een echtscheiding bij onderlinge toestemming. De Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen benadrukt immers de te grote dispariteit tussen de verschillende parketten: sommige aanvaarden deze of een andere clausule of modaliteit – het gaat meer bepaald om de gemeenschappelijke kinderen -, terwijl andere zich tegen diezelfde clausule of modaliteit verzetten. Wijzigingen inzake beleid of standpunt binnen elk parket worden niet op systematische en structurele wijze meegedeeld, met tot gevolg dat het notariaat en de burger daar regelmatig de dupe van zijn, omdat ze met een niet-uitgelegde ommezwaai van de « rechtspraak » vanwege de parketten worden geconfronteerd. Volgens de Federatie zou de visie van de parketten op de inhoud van deze voorafgaande voorwaarden, in het belang van de betrokken burgers, op meer transparante wijze moeten worden meegedeeld. De visie van elk parket over het toestaan van de echtscheiding door onderlinge toestemming tussen buitenlanders (internationaal privaatrecht) is een ander voorbeeld van het gebrek aan doorzichtigheid en eenvormigheid ten opzichte van het publiek via de notarissen. Volgens de Federatie, zou overleg met het oog op uniformisering het vertrouwen in justitie verhogen ». 235
Door de institutionalisering van interprofessionele en functionele gesprekken kan een geheel van goede informatie en goede praktijken ontstaan en worden veralgemeend langs een preventieve en prospectieve weg, die minder deze van de dwang dan deze van de dialoog en de consensus is.
§ 4. De opleidingen
Wij mogen in dit opzicht verwijzen naar dat wat in het hoofdstuk over de Hoge Raad voor de Justitie en de opleiding wordt uiteengezet (zie « De gerechtelijke instellingen », Deel 1, § 4, en Deel 2, § 1).
235
Ook inzake de boedelscheiding-verdeling (zie de rechtspleging § 9 C) kan overleg tussen de magistratuur, het notariaat, de griffie en de balie heel nuttig zijn. In de « goede praktijken » die verworpen werden door de OBFG vermelden we in deze materie « en in een streven om te helpen bij de naleving van de redelijke termijn die inzake burgerlijke zaken geldt, de vaststelling door de rechtbank van een tussenliggende datum om het verslag van de notarissen over de evolutie van de verrichtingen van boedelscheiding-verdeling te horen ».
313
Het schijnt nuttig om, in de context van deze goede praktijken, te wijzen op het feit dat pluridisciplinaire en interprofessionele opleidingen – met respect van de kenmerken van elk beroep – zeker tot vruchtbare samenspraak kunnen leiden, met het oog op een betere « afgestemde » beroepspraktijk en het behoud van een gemeenschappelijke juridische cultuur, die dan zeker ten goede zal komen van de gebruiker.236 Kortom, er moeten in alle opzichten interprofessionele ontmoetings- en opleidingsruimten bestaan, zonder natuurlijk de opleidingen uit te sluiten die voor een enkele categorie actoren bestemd zijn.
Besluiten …
De doelstellingen zijn gekend.
Er zijn heel veel goede praktijken en er is heel veel goede wil. De verbetering en de evaluatie van de toegepaste werkmethodes, hun spreiding en hun betere coördinatie zijn gewenst om enerzijds de overheidsdienst justitie te optimaliseren, maar anderzijds ook om de gebruiker beter bewust te maken van de nu reeds geleverde inspanningen, die soms zelfs ten koste gaan van de gezondheid van bepaalde personen voor wie het werkritme ondraaglijk wordt. Wij moeten hier benadrukken dat Justitie, algemeen gezien, haar slechte reputatie zeker niet verdient.
Wij zeiden het al, deze inventaris is onvolledig. Hij illustreert een grote mobilisatie en een wijziging van mentaliteit die leiden tot betere werkmethodes, die het op hun beurt mogelijk maken om beter op de uitdrukkelijke wensen van de rechtzoekende in te spelen.
Het overleg vooraf zal vaak aan een gevoel van onmacht moeten verhelpen en de wetgevende interventies moeten beperken, waarvan wij – onder voorbehoud van latere evaluatie – het geheel van positieve en negatieve gevolgen ook vooraf moeten voorzien. 237
236
Zie de doordringende analyses van H. HAENEL en M.A. FRISON-ROCHE, Le juge et le politique, PUF, 1998, pp. 252 tot 257. 237 Dit – het onderwerp is reeds eerder aangehaald in Deel 2, § 4 van “De rechtspleging” - zou het geval kunnen zijn voor de problematiek die bestaat rond de plaats van het openbaar ministerie op de zitting (zie Vraag van
314
Wij kunnen niet eeuwig blijven dialogeren. Een waaier verslagen, vaststellingen en projecten leiden nu al decennialang tot steeds samenvallende, lees identieke conclusies.
Indien wij de tijd die wij aan de reflectie over de verbetering van de werking van justitie besteden, zouden gebruiken voor een daadwerkelijke concretisering « van een stap-voor-stap politiek en de omwenteling van de geesten» zouden wij snel tastbare en zichtbare resultaten boeken. Kortom, het herstel van het vertrouwen van de burger in een justitie die verstaanbaar, toegankelijk en doeltreffend geworden is, hangt in grote mate af van de dagelijkse actie van de actor van de justitie.
dhr. O. MAINGAIN aan de vice-eerste minister en minister van justitie over « de onpartijdigheid van het openbaar ministerie » en het Antwoord van Mevr. ONKELINX, CRABV 51 COM 224, p. 3; Plus Advies van 26 november 2003 van de H.R.J. over de plaats van het openbaar ministerie op de zitting in strafzaken; Wetsvoorstel van 1 december 2003 tot wijziging van de artikelen 768 en 1107 van het Gerechtelijk wetboek en invoeging van een artikel 29bis in het Wetboek van Strafvordering, K., 2003-2004, Doc 51 – 0516/001; P. de le COURT en P. DHAEYER, Het openbaar ministerie op zijn plaats, J.T., 2004, p. 529 en v.; D. MAYER, Kunnen de gesprekken tussen magistraten het principe van de rechtspraak op tegenspraak in gevaar brengen ?, opm. onder Cass. fr., 9 juli 2003, Dalloz, 2004, 23 tot 25) of het gebrek aan voldoende afstand tussen de balie en de magistratuur (opmerking die werd genoteerd tijdens de « justitiedialogen »).
315
316
BIJLAGEN
317
318
Lijst van de gesprekspartners in de Justitiedialoog (met vermelding van de datum van de vergadering)
319
320
1. De Eerste Voorzitter van het Hof van Cassatie en de Procureur- generaal bij het Hof van Cassatie op 14 oktober 2003.
2. De Eerste Voorzitters van de Hoven van Beroep, de Eerste Voorzitters van de Arbeidshoven en de Eerste Voorzitter van het Militair Gerechtshof op 15 oktober 2003.
3. De Voorzitters van de Commissies voor de Justitie van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat op 15 oktober 2003.
4. Het College van de Procureurs-generaal bij de Hoven van Beroep, de Auditeurgeneraal bij het Militair Gerechtshof en de Federale Procureur op 21 oktober 2003.
5. Raad van de Procureurs des Konings op 21 oktober 2003.
6. De Ordre des Barreaux francophones et germanophone en de Orde van Vlaamse Balies op 22 oktober 2003.
7. De Hoge Raad voor de Justitie op 22 oktober 2003 op 22 oktober 2003.
8. De Voorzitters van de Rechtbanken van eerste Aanleg op 4 november 2003.
9. Koninklijk Verbond der Vrede- en Politierechters (KVVP) op 4 november 2003.
10. L’Union Professionelle des magistrats op 5 november 2003.
11. Magistratuur en Maatschappij et l'Association syndicale des magistrats op 5 november 2003.
12. Voorzitters van de rechtbanken van koophandel op 12 november 2003.
13. Voorzitters van de arbeidsrechtbanken op 12 november 2003
14. Arbeidsauditeurs op 12 november 2003. 321
15. De Justitiehuizen op 12 november 2003.
16. CENEGER op 18 november 2003.
17. De Raad van Hoofdsecretarissen van de parketten en auditoraten, de Koninklijke Federatie van de secretarissen en personeel der parketten op 18 november 2003.
18. La Fédération Royale du Notariat Belge (F.R.N.B.) en la Chambre Nationale des Notaires Belges (C.N.N.B.) op 25 november 2003.
19. De Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders van België op 25 november 2003.
20. Het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring (C.O.I.V.) op 25 november 2003.
21. Test Aankoop, Liga voor de Rechten van de Mens + Plate-forme Justice pour tous op 26 november 23003.
22. De decanen van de rechtsfaculteiten op 26 november 2003.
23. De Dienst Strafrechtelijk Beleid op 26 november 2003 .
24. Child Focus, De Witte Comités en de VZW Steunpunt Blijvend Ouderschap (S.B.O.) op 3 december 2003.
25. De Gerechtelijke stagiairs, parketjuristen en referendarissen op 3 december 2003.
26. Professor Van Houtte op 9 december 2003.
27. De vakbonden op 9 december 2003. 322
28. De Vlaamse juristenvereniging op 9 december 2003.
29. De Media op 10 december 2003.
30. De Voorzitter van het Directiecomité en de Directeurs-generaal op 16 december 2003.
31. De Federale Ombudsmannen op 17 december 2003.
32. Vereniging van magistraten van de Arbeidsgerechten, Unie van de magistraten der hoven van Hoger Beroep, Nationale Unie van de magistraten van Eerste Aanleg, Overlegplatform van de actoren van Justitie, Internationale Unie van magistraten Belgische afdeling op 17 december 2003.
33. Vereniging van onderzoeksrechters van België, Nationale federatie van jeugdmagistraten, Union nationale des magistrats de la jeunesse francophones op 17 december 2003.
34. De Gerechtsdeskundigen op 17 december 2003.
35. Justice de proximité et la Groupe de réflexion et d'échange de praticiens de l'aide juridique (GREPA) op 17 december 2003.
36. Justitiehuis Antwerpen op 13 januari 2004.
37. Justitiehuis Brussel op 14 januari 2004.
38. Het Interuniversitair Centrum voor Gerechtelijk Recht op 21 januari 2003.
39. Vergadering van 27.01.04 in de Louizalaan 283 over de bemiddeling.
40. Het OCMW van Antwerpen op 23 februari 2004.
41. Universiteit Luik op 8 maart 2004 323
42. St.-Louis Brussel op 11 maart 2004-06-04
43. Alumnidag K.U.L. op 12 maart 2004
44. Universitaire Instelling Antwerpen op 16 maart 2004
45. Universiteit Louvain-La-Neuve op 25 maart
46. Delegatie studenten St.-Louis op 29 maart 2004
47. Vergadering met Professor Brice De Ruyver op 29 april 2004
324
Overzicht van de documentatie
325
NUM
TREFWOORDEN
OORSPRONG
Achterstand
eerste voorzitter Hof van Beroep Antwerpen
2.
DATUM
Hoedanigheid
MER 1.
AUTEUR +
Werklast gerechten, 238
Agora, Muna
De Vel Chr., eerste voorzitter Hof van Beroep Antwerpen
kenmerk 25.09.03
Gerechtelijke achterstand bij de hoven van beroep
13.10.03
eerste voorzitter Hof van
OPSCHRIFT +
Beroep Antwerpen
Nota over de M.U.N.A.S. van de hoven van beroep
3.
Advocaten bij het Hof van
Parlement, Kamer
Cassatie
Cl. Desmedt en F.
05.10.00
Talhaoui
wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 1107 en 1109 van het Ger. W. en de artikelen 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafvordering; wetsontwerp tot wijziging van het Ger. W. inzake de tussenkomst van het openbaar ministerie in de procedure voor het Hof van Cassatie en, in burgerlijke zaken voor de feitenrechters; Biesch. Kamer, Doc 50 0545/007
4.
Bibliografie van werken
de Borle, Adviseur,
over de Justitie
hoofd van de bibliotheek
13.10.03
Justitie 5.
6.
13.10.03
Achterstand bij het
Mouvement réformateur
gerecht
(Franstalige Liberale
de l'action; dossier de
Partij)
presse
Hoge Raad voor de
Hoge Raad
Justitie, maatregelen te
Algemene vergadering
24.09.03
Au-dela de la réflexion
Memorandum voor de minister van Justitie +
nemen door de Minister
brief met uitleg van 2
van Justitie
bladzijden d.d. 02.1003
238
Moyennes unitaires nationales d'activités sectorielles
326
7.
Hoge Raad voor de
Hoge Raad
Justitie, jaarverslag 2002 8.
Rechtshulp
Jaarverslag 2002
Algemene vergadering
Orde van Vlaamse
Algemene
Balies
vergadering
07.05.03
Analyse van voorstellen betreffende de toegang tot justitie
9.
24.02.03
Voorstellen en eisen,
Orde van Franstalige en
rechtshulp, rechten van
Duitstalige Balies
revendications
Resolutie over de
Orde van Franstalige en
Résolution sur l’accès
rechtshulp
Duitstalige Balies
à la justice met brief
Propositions et
verdediging, verbetering van rechtsregels, eisen van de Duitstalige Gemeenschap, verbering van het statuut van de advocaten 10.
aan eerste minister d.d. 06.10.03 en brief aan minister van justitie d.d. 07.10.03 11.
Statistieken, gerechtelijke
FOD Justitie, Directie
29.10.03
Samenvattende nota
Statistiek en Logistieke
m.b.t. de gerechtelijke
Middelen
statistieken + bijlagen (8)
12.
Achterstand bij het
Centre Interuniversitaire
Synthèse des
Gerecht, hervorming
de Droit Judiciaire
propositions et idées
gerechtelijke organisatie
du Centre Interuniversitaire de Droit Judiciaire
13.
Enquête imago Justitie
K. U. Leuven, ULG
Enquête: Attitudes du citoyen envers la Justice
14.
Enquête imago Justitie
Strategic Creative Consult
Enquête over het imago van Justitie, uitgevoerd in opdracht van l’Institut d’Etudes sur la Justice + bijlagen (3)
327
15.
Verstek, voorkomen
Parlement, Kamer
Ph. Monfils
03.07.03
Wetsvoorstel tot
misbruik
wijziging van het
verzetsprocedure
Gerechtelijk Wetboek, wat de berechting bij verstek betreft, Kamer DOC 51 0049/001
16.
Instaatstelling, beraad, in
Parlement, Kamer
E. Haegeman, F.
15.07.03
Wetsvoorstel tot
gereedheid brengen van
Erdman, P.
wijziging van het
de zaak
Vanvelthoven
Gerechtelijk Wetboek, wat de instaatstelling en het beraad betreft, Kamer DOC 50 1942/001
17.
Justitie, moeilijkheden,
Vlaamse
voorstellen lobby
Juristenvereniging
J. Laenens
03.06.03
“Justitie in moeilijkheden” (Justice en Difficulté): memorandum van de Vlaamse Juristenvereniging
18.
Modelakten
FOD Justitie
Ontwerp van wet tot wijziging van bepalingen in het Gerechtelijk Wetboek en tot het maken van modelakten voor de burgerlijke procedure
19.
23.10.03
Echtscheiding onderlinge
Koninklijke Federatie
Verslag van de
toestemming, commissie
van het Belgisch
commissie ad hoc
ad hoc
Notariaat
echtscheiding omtrent echtscheiding door onderlinge toestemming
20.
Protocollen in het gerecht De Eerste Voorzitter van teneinde tot een
het Arbeidshof te Gent
R. Van
23.10.03
Afsprakennota
Grembergen,
teneinde tot een
efficiënter procesverloop
Eerste Voorzitter
efficiënter
te komen
van het
procesverloop te
Arbeidshof te
komen in het Hof van
Gent
Beroep en het Arbeidshof te Gent
328
21.
Soft Law
Marc Cottyn
Europese
29.10.03
Commissie
Studie uitgevoerd in opdracht van de EC: “La meilleure pratique dans le recours a des normes juridiques “douces” et son application aux consommateurs au sein de l’union Européenne”
22.
Tijdschrift
Union Professionelle de
Diverse
??.09.03
la Magistrature
Bulletin de l’UPM, Aflevering 6, september 2003
23.
Nota ASM
05.11.03
L’Association Syndicale des Magistrats
Synthesenota van de Association Syndicale des Magistrats
24.
Achterstand bij het
CDH
gerecht
J. Milquet, C.
30.10.03
Persmap van
Nyssens, M.
persconferentie 30
Wathelet
oktober 2003, voorstellen CDH ter bestrijding gerechtelijke achterstand
25.
Instaatstelling
Magistratuur en
05.11.03
Maatschappij
Voorstellen van M&M voor een vlotter en menselijker procesverloop
26.
Memorandum aan
Magistratuur en
formateur
Maatschappij
04.06.03
Memorandum aan formateur van Magistratuur en Maatschappij
27.
02.06.03
Memorandum aan
La Plate-forme de
Memorandum aan
formateur
Concertation des
formateur van La
Acteurs de la Justice
Plate-forme de Concertation des Acteurs de la Justice
329
28.
Memorandum aan
CENEGER
A. Crabbe,
02.06.03
Memorandum aan
formateur, griffies en
Voorzitter van
formateur van
parketpersoneel
CENEGER
CENEGER: Nederlandstalige en Franstalige versie (Franstalige versie met begeleidende brief voor Mevrouw de Minister)
29.
Gerechtelijke
Rechter Malengreau van
Rechter
deskundigen
de Rechtbank van
Malengreau
13.11.03
Perspectives de lege ferenda de la pratique
Eerste Aanleg te Nijvel
des expertises au tribunal de première instance de Nivelles par des propositions de modification du Code judiciaire
30.
protocols balie-
Studiedienst Orde van
magistratuur
Vlaamse Balies
Nele Staessens
13.11.03
Schematische weergave van de afspraken tussen balie, griffie en magistratuur in de rechtsgebieden van Gent, Antwerpen en Brussel
31.
Jeugdelinquenten,
V.U.B., Vakgroep
C. Eliaerts, J.
uithandengeving
Criminologie
Christiaens, A.
20.10.03
Tussentijds rapport, augustus 2003:
Nuytiens
“Ernstige jeugddelinquenten worden gestraft: een onderzoek naar de praktijk van de uithandengeving (art. 38 Wjb)”
32.
Lijst onderzoeken
V.U.B., Vakgroep
20.10.03
Criminologie
Overzicht projecten Vakgroep Criminologie, 19972003
33.
17.11.03
Gerechtelijke organisatie,
Conferentie van
procedures en
arbeidsauditeurs van het
Voorstellen van de Conferentie van
bevoegdheden
Rijk
arbeidsauditeurs van het Rijk
330
34.
Slachtoffers
Nationaal Forum voor
Daniël Martin
Aanbevelingen van het
Slachtofferbeleid
Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid, Panopticon 2003
35.
Lekenrechters
Marcel Storme
24.10.03
Tekst van Storme: “L’Europe Judiciaire vers une laïcisation du statut judiciaire?”
36.
Parketsecretariaten
De Raad van
Begeleidende nota bij
Hoofdsecretarissen, de
het interview van 18
Koninklijke Federatie
november van De
van de secretarissen en
Raad van
personeel der parketten
Hoofdsecretarissen, de Koninklijke Federatie van de secretarissen en personeel der parketten
37.
Paul Vrancken
Griffie, informatieplicht en
??.10.03
consultverbod
Tekst van Paul Vrancken: “Informatieplicht en consultverbod voor de griffiers van hoven en rechtbanken”
38.
August Crabbe
02.06.03
Memorandum aan
De griffies en de
formateur
parketten van de
formateur van de
rechterlijke orde,
griffies en de parketten
CENEGER
van de rechterlijke
Memorandum aan de
orde 39.
CENEGER
CENEGER
18.11.03
Begeleidende nota bij het interview van 18 november van CENEGER
40.
Afsprakennota Hof van
Gemengde werkgroep
23.10.03
Afsprakennota
Beroep en Arbeidshof
teneinde tot een
Gent, protocollen
efficiënter procesverloop te komen in het Hof van Beroep en het Arbeidshof te Gent
331
41.
COIV, CARIN-netwerk
COIV
25.11.03
Nota van het COIV: “Le rôle du nouvel Organe Central pour la saisie et la Confiscation (OCSC) créé en Belgique au sein du ministère public. Le réseau CARIN “The Criminal Assets Recovery InterAgency Network”.”
42.
Victoria Videgain
Eerstelijns juridische
25.11.03
Powerpoint-
bijstand, La Service
voorstelling: “Congrès
Justice de Proximité de la
du 28 mars 2003 de
Commune de Saint-Gilles
l’OBFG sur l’Accès à la Justice, L’aide juridique de première ligne: Le Service Justice de Proximité de la Commune de Saint-Gilles”
43.
Memorandum,
Gerechtelijke stagiairs
gerechtelijke stage
(Nederlandstalige)
03.12.03
Memorandum van de gerechtelijke stagiairs: “Voorstellen van de gerechtelijke stagiairs inzake de hervorming van de gerechtelijke stage”
44.
Memorandum,
Gerechtelijke stagiairs
gerechtelijke stage
(Franstalige)
03.12.03
Memorandum van de gerechtelijke stagiairs: “Propositions des stagiaires judiciaires francophones concernant la réforme du stage judiciaire”
45.
Memorandum, Collectif
Collectif Citoyen
Citoyen
(bestaat uit: VZW
03.12.03
Memorandum van het Collectif Citoyen
Réseau des Comités blancs en VZW Observatoire Citoyen) 46.
Brief aan de Eerste Minister
332
Collectif Citoyen
09.06.03
Brief van het Collectif Citoyen
47.
Ronny De Smet
21.11.03
Parketpersoneel,
Koninklijke Nationale
functieomschrijvingen
Vereniging van de
van de hoofdsecretaris
hoofdsecretaris en
Secretarissen en het
en de vertaler, evenals
vertaler, belangrijkste
personeel van de
voorbeelden van
resultaatgebieden
Parketten.
Functieomschrijvingen
activiteiten die
secretarissen
behoren tot de belangrijkste resultaatgebieden van de secretarissen.
48.
Commissie Humanisering
Voorzitter van de
J.P. Palms
02.12.03
Toelichting over de
Rechtbank van Eerste
Commissie
Aanleg te Hasselt.
Humanisering + vbn. van formulieren burgerlijke rechtspleging die in verstaanbare taal werden omgezet + onthaalfolder + enquêtes. (kopies)
49.
Brochure Justitiehuis
de onthaaldienst van het
14.01.04
Inlichtingenbrochure
Franstalige Justitiehuis
van de Onthaal dienst
van Brussel
van het Franstalige Justitiehuis van Brussel waarin het Justitiehuis kort wordt voorgesteld aan het publiek.
50.
30.12.03
Meetinstrumenten
De Interuniversitaire
strafrecht
onderzoeksgroep
zaken van een project
Voorstel en stand van
Sociale
dat tot doel heeft een
Veiligheidsanalyse
meet- en
(SVA)
opvolgingsinstrument te ontwikkelen voor instroom en selectie in de strafrechtelijke keten.
333
51.
11.12.03
Communicatie met de
l’Ordre des barreaux
Bundel met een
burger,
francophones et
voorstelling van de
informatieverstrekking,
germanophone de
verschillende
Balies
Belgique
initiatieven van de Orde om de gewone burger in te lichten over het beroep van advocaat en de werking van Justitie in het algemeen
52.
Eerstelijnsbijstand
Justice de Proximité
Videgain, Ruelle,
19.12.04
Jaarverslag van de
Degezelle,
dienst Justice de
Hellemans
Proximité van de gemeente Saint-Gilles voor het jaar 2002.
53.
Automatisering,
CENEGER
summiere rechtspleging
Duitse Ministerium
??.12.03
der Justiz
Rapport over de geautomatiseerde verwerking van de procedure ”Mahnverfahren” in de Duitse deelstaat Rheinland-Pfalz. (niet volledig, CENEGER heeft ons alleen de oneven pagina’s opgestuurd)
54.
Griffie, klachten
CENEGER
H.
??.12.03
Twee artikels die
Vanmaldeghem
verschenen zijn in het
Hoofdgriffier
tijdschrift “De Schakel”
rechtbank van
van CENEGER op
koophandel
10.12.03. Zij verwoorden de grootste bezorgdheden van de griffiers.
55.
Griffie, inspectie van de griffies
CENEGER
Karin Gerard,
27.05.02
Proces-verbaal van de
Hoge Raad voor
vergadering over de
de Justitie
inspectie van de griffies die op 13 december 2001 op de Hoge Raad werd gehouden.
334
56.
Arbeidsrechtbank Brussel
Henri Funck
17.12.03
Uittreksel uit het Jaarlijks Verslag van de Arbeidsrechtbank te Brussel (N & F)
57.
Goede praktijk,
Henri Funck
17.12.03
“Beschrijving van een
vonnissen
goede praktijk. De
Arbeidsrechtbank te
vonnissen van de
Brussel
Arbeidsrechtbank te Brussel: betrokkenheid van alle belanghebbenden en klaarheid voor de burger.” (N & F)
58.
Protocollen, arbeidsrecht,
Henri Funck
17.12.03
Ontwerp van
verzoening en
protocolakkoord
bemiddeling
betreffende de verzoening en de bemiddeling in zaken van individueel arbeidsrecht bij de Arbeidsrechtbank te Brussel. (N & F)
59.
Protocollen, geschillen
Henri Funck
17.12.03
Protocolakkoord
maatschappelijke
betreffende de
dienstverlening
geschillen inzake maatschappelijke dienstverlening bij de Arbeidsrechtbank te Brussel. (N & F)
60.
Voorstellen Justitie
Henri Funck
17.12.03
Voorstellen over de Justitie van de Voorzitter in de Arbeidsrechtbank te Brussel, nota van 10 december 2003. (N & F)
61.
Voorstellen Justitie, wetswijzigingen
Henri Funck
17.12.03
Voorstellen van wetswijziging, annex aan de nota van docu 66.
335
62.
Communicatie met de
De Orde van Vlaamse
burger,
Balies
24.12.03
Brochure van de Orde: “Advocaat in de
informatieverstrekking,
school, maak “vrij-
Balies
blijvend” kennis met het gerecht.”
63.
Deskundigenonderzoek
Rechtbank van Eerste
J.C. Lacroix
06.01.04
Aanleg te Charleroi
Verslag met betrekking tot de ervaringen met deskundigenonderzoe ken bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Charleroi + annexen. Titel: ”La contrôle des expertises. Expérience menée au tribunal de première instance de Charleroi en 2003.”
64.
Gerechtstolken en -
Dienst Algemeen en
vertalers
Internationaal Strafrecht
Nancy Colpaert.
??.11.03
Boek “Aequalitas. Legal access to Justice across Language and Culture in the EU. Grotius Project 2001/GRP/015.”
65.
Gerechtstolken en -
Dienst Algemeen en
vertalers
Internationaal Strafrecht
Nancy Colpaert.
??.11.03
Voorstel tot erkenning en bescherming van de titel van beëdigd vertaler en beëdigd tolk, neergelegd door de Belgische Kamer van Vertalers, Tolken en Filologen VZW.
66.
Justitiehuis, eerstelijnsbijstand
Justitiehuis Antwerpen
13.01.04
Map bevattende statistieken betreffende de eerstelijnswerking, een dienstorder aan de justitiehuizen en een taakomschrijving van de Justitieassistenten van slachtofferonthaal.
336
67.
Bemiddeling,
Test Aankoop
22.12.03
Jaarverslag 2003 van
Verzoeningscommissie
de
bouw
Verzoeningscommissi e Bouw
68.
Bemiddeling,
Test Aankoop
22.12.03
Jaarverslag 2002 van
Geschillencommissie
de
reizen
Geschillencommissie reizen
69.
Commissie Humanisering
02.12.03
Rechtbank van Eerste
J.P. Palms,
Onthaalbrochure van
Aanleg te Hasselt
Voorzitter van de
de Rechtbank van
Rechtbank
Eerste Aanleg, ontworpen door de Commissie (origineel)
70.
Commissie Humanisering
02.12.03
Rechtbank van Eerste
J.P. Palms,
Rapport met
Aanleg te Hasselt
Voorzitter van de
toelichting over de
Rechtbank
Commissie Humanisering + Voorbeelden van formulieren burgerlijke rechtspleging die in verstaanbare taal werden omgezet (origineel)
71.
Commissie Humanisering
02.12.03
Rechtbank van Eerste
J.P. Palms,
3 enquêteformulieren
Aanleg te Hasselt
Voorzitter van de
betreffende het
Rechtbank
verloop van de zitting, de oproeping bij de onderzoeksrechter en het onthaal ter griffie (origineel)
72.
01.12.03
Justitiehuizen,
Directoraat-generaal
J. Vanacker,
alternatieve straffen
Uitvoering van Straffen
Directeur-
van het Directoraat-
en Maatregelen
generaal
generaal over de
Bundel met informatie
Justitiehuizen en over alternatieve straffen
337
73.
Justitiehuizen
02.12.03
Directoraat-generaal
J. Vanacker,
Uitvoering van Straffen
Directeur-
van het Directoraat-
en Maatregelen en
generaal, en C.
generaal over de
Directoraat-generaal
Cheruy, Directeur-
Justitiehuizen,
Rechterlijke Organisatie
generaal
waaronder een tekst
Bundel met informatie
over de structuur en de opdrachten van de Justitiehuizen, de actuele problemen van de Justitiehuizen, een bundeling van de wetteksten voor de Justitiehuizen en de jaarverslagen van de dienst Justitiehuizen 74.
Memorandum Vlaamse
Vlaamse
Jean Laenens,
Juristenvereniging
Juristenvereniging
Voorzitter van de
09.12.03
Memorandum van de Vlaamse
VJV
Juristenvereniging: “Justitie in ademnood”
75.
Belgische Kamer van
Belgische Kamer van
Deskundigen, leden
Deskundigen VZW
17.12.03
Boek met ledenlijst van de VZW Belgische Kamer van Deskundigen gelast met Gerechtelijke en Scheidsrechtelijke Opdrachten
76.
Associatie van Belgische
ABEX
17.12.03
Experten, ABEX 77.
Associatie van Belgische
Jaarboek 2002-2003 van de ABEX
ABEX
17.12.03
Experten, ABEX
Voorstel van ABEX met betrekking tot de herziening van het gerechtelijk wetboek
78.
Associatie van Belgische
ABEX
17.12.03
Experten, ABEX
Persmededeling van de ABEX van 28 juli 2003 over de gerechtsdeskundigen in België
79.
Gerechtsdeskundigen,
P. Ickx, T.
statuut, Orde
Mansvelt
17.12.03
Document dat handelt over een statuut en een orde voor de gerechtsdeskundigen
338
80.
Gerechtsdeskundigen
P. Doms
17.12.03
Document dat handelt verscheidene onderwerpen die betrekking hebben op de gerechtsdeskundigen
81.
Gerechtelijke
N.V.M. VZW / U.N.M.
achterstand, hervorming
ASBL
??.??.03
41-puntenplan van de NVM ter bestrijding
gerechtelijke organisatie,
van de gerechtelijke
kwaliteitsjustitie
achterstand, hervorming van de gerechtelijke organisatie en nastreving van een kwaliteitsjustitie
82.
09.12.03
Centrum voor
Centrum voor
Selectieve
rechtssociologie,
rechtssociologie,
thematische
bibliografie
Universiteit Antwerpen
bibliografie van het Centrum voor rechtssociologie
83.
Gerechtelijke achterstand
09.12.03
Centrum voor
Demuylder,
Artikel uit Panopticon
rechtssociologie,
Franssen, Van
2000: “De
Universiteit Antwerpen
Houtte, Van Loon
gerechtelijke achterstand in België: enkele concrete cijfers.”
84.
Kwaliteit van het recht
Koning Boudewijn
S. Parmentier
09.12.03
Stichting
Rapport van de Koning Boudewijn Stichting: “Het recht van de mensen. Naar een kwaliteitsvolle verhouding tussen burger, recht en samenleving.”
85.
09.12.03
Arbeidsgerechten
Franssen, Van
Boek: “De
Antwerpen, statistieken
Loon, Van Houtte,
arbeidsgerechten in
Cuypers en
het rechtsgebied
Laenens
Antwerpen. Een kwantitatieve analyse van de behandelde zaken.”
339
86.
17.12.03
Gerechtsdeskundigen, tarieven
Indicatieve tabel met tarieven voor gerechtsdeskundigen.
87.
Beleidsnota Onkelinx
Vlaamse
J. Laenens,
juristenvereniging
Voorzitter VJV
09.12.03
Bespreking van de beleidsnota van onze Minister van Justitie
88.
26.12.03
Franstalige rechtbanken
De Voorzitters van de
Lebeau, Lannoy,
van koophandel, nota
rechtbanken van
Gregoire,
Franstalige voorzitters
koophandel te Charleroi,
Gillardin, Schaar,
van de rechtbanken
Huy, Mons, Namur,
Evrard, Moreau,
van Koophandel over
Nivelles, Liège, Tournai,
Troisfontaines
volgende
Verviers
Nota van de
onderwerpen: rechterlijke organisatie, bevoegdheid rechtbank van koophandel, de procedure, de bemiddeling, de leesbaarheid van vonnissen en de curators.
89.
Griffies, parketten
?
Voorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek m.b.t. de griffies en de parketten.
90.
Arbeidsauditeurs
De Arbeidsauditeurs
12.11.03
Voorstellen van de conferentie van Arbeidsauditeurs van het Rijk
91.
Interuniversitair centrum
Marcel Storme
21.01.04
Nota van de Heer Storme
340
92.
25.08.03
Nota van de
Functiehistoriek en –
parketjuristen en de
omschrijving,
referendarissen bij de
vaststellingen en
hoven en rechtbanken
knelpunten binnen de functie, aanbevelingen m.b.t. statuut, toekomstperspectieve n, verloning en carrièremogelijkheden, mobiliteit, opleidingen en vormingen
93.
09.12.03
Nederlandstalige
De Nederlandstalige
T. Lysens,
rechtbanken van
voorzitters van de
Voorzitter van de
Nederlandstalige
koophandel, nota
rechtbanken van
Rechtbank van
voorzitters van de
koophandel
Koophandel te
rechtbanken van
Tongeren
Koophandel over
Nota van de
volgende onderwerpen: statuut, organisatie, werkingsmiddelen, voorstellen op korte termijn. 94.
15.12.03
Griffiers, achterstand,
VZW Beroepsvereniging
L. Vanalme,
actieve rechter
van Hoofdgriffiers
Secretaris van de
van de Heer Vanalme:
VZW
toegang tot Justitie,
Beroepsverenigin
leiding griffies,
g van
adviesraad griffiers,
Hoofdgriffiers
korpschefs,
Verschillende nota’s
werklastmeting, actieve rechter, gerechtelijke vakantie, statuut hoofdgriffier, 95.
Griffieformulieren, aanvulling docu 64 en 65
H. Funck
18.12.03
Griffieformulieren die horen bij de protocolakkoorden waarvan sprake in document 64 en 65
341
96.
19.12.03
Gerechtsdeskundigen
Dieter Deforce,
erkende laboratoria, KB
Labo van
van artikel 23, §2 van
24/02/2002
Farmaceutische
het KB van 4 februari
Biotechnologie,
2002
Voorstel tot wijziging
Faculteit Farmaceutische Wetenschappen, UGent 97.
NICC, Lijst rapporten en publicaties
98.
16.01.04
Nationaal Instituut voor
Lijst van rapporten en
Criminalistiek en
publicaties van het
Criminologie (NICC)
NICC
Bemiddeling
Christian De Vel,
27.01.04
Document “La
Eerste Voorzitter
médiation dans le
van het Hof van
code judiciaire” met
Beroep te
daarin verschillende
Antwerpen
teksten over bemiddeling van de volgende auteurs: De Vel, Laenens, Bergé, de le Court, Allemeersch.
99.
Bemiddeling
27.01.04
La Cour d’appel de Mons
“Conciliation à la Cour d’Appel de Mons”. Tekst met o.a. Standaardformulieren voor een bemiddeling.
100.
Opiniepeiling
??.??.03
Strategic Creative Consult
"L' image de la justice", opiniepeiling voor het instituut voor studies betreffende het recht over het functioneren ervan.
101.
Mobiliteit van de
Conferentie
I. Moyersoen,
magistraten
Nederlandstalige
voorzitter
30.09.03
Openingsrede Eerste Voorzitter Hof van
voorzitters van de
Beroep van Mons,
rechtbanken van eerste
standpunt Conferentie
aanleg
van Nederlandstalige voorzitters van eerste aanleg
342
102.
Expertise in strafzaken
NICC
Bertrand Renard
12.03.03
Inventaris van
en Samuel
gebruikte praktijken bij
Deltenre
onderzoek in strafzaken
103.
Synthese van voorstellen Interuniversitair centrum en ideeën van het
Reflecties over enkele
voor gerechtelijk recht
krachtlijnen
interuniversitair centrum
betreffende de
voor gerechtelijk recht
hervorming van de juridische organisatie
104.
"Zachte" normen en de
Groupement européen
Toevlucht tot "zachte"
toepassing ervan op
d' intérêt économique
juridische normen en
Europese consumenten
de toepassing op Europese consumenten
105
Actieplan justitie
Beleidsnota met als krachtlijnen het afbouwen van de gerechtelijke achterstand en de herstructurering van de parketten met het oog op een efficiënter strafvervolgingsbeleid
106.
??.??.00
De gerechtelijke
Centrum voor
P. Demuylder, G.
achterstand in België:
rechtssociologie, UFSIA
Franssen, J. Van
achterstand bij
Houtte, F. Van
burgerlijke en
Loon
strafgerechtshoven:
1970-1997
Absolute en relatieve
enkele concrete cijfers. 107.
Een beter toegankelijke
Besluiten 2e think tank
Conclusies
justitie, een meer
Koninklijke Vrede- en
voorgesteld door
met de betrokkenen
humane justitie
Politierechtersbond
Prof. Dr. Hendrik
na te denken over het
Vuye
profiel, de taak en de
11.10.03
Oproep om samen
bevoegdheden van de politie- en vrederechters 108.
Deskundigenonderzoek
Hoge Raad voor de
in straf- en sociale zaken
Justitie
15.05.03
Deskundigenonderzoe ken vertragen de afloop van de procedures, voorstellen tot hervorming
343
109.
Werkomstandigheden,
L' association syndical
collegialiteit, juridisch
des magistrats
29.10.03
taalgebruik, carrièreplanning 110.
Statistische gegevens
Rechtbank van Eerste aanleg Charleroi
Raymond Hens, Gevangenisdirect eur Jamioulx
08.07.03
Statistische gegevens over gevangenisbevolking Jamioulx
111.
Advies instituut gerechtelijk recht Gent
Hof van Beroep Bergen
Prof. Dr. Piet Taelman
16.01.04
Grotere mobiliteit binnen de Hoven van Beroep, carrièremogelijkheden voor magistraten, gerechtelijke achterstand
112.
Nieuwe verzoeningscommissie bouwdelicten
Ordre des barreaux francophones et germanophone
Lucette Defalque
26.02.02
Geen studie binnen de sector, experten hebben geen informatie gekregen, vlugge regeling van zaken?, sommige principes niet in overeenstemming met aanbevelingen van de Europese Commissie, verleiding toch advocaat te raadplegen
113.
Synthesenota
L' association syndicale des magistrats
L' association syndicale des magistrats
29.10.03
Werkomstandigheden, wethouderschap en collegialiteit, autonomie parketten, juridisch taalgebruik, vorming magistraten en personeel, actieve rol van de rechter in de procedure, carrièreplanning, evaluatie magistraten, toegankelijkheid justitie
August Crabbe, hoofdgriffier HvB Brussel
??.01.00
Huidige situatie, 3ledige structuur, logistieke ondersteuning, griffie en parket, ontbrekende structuur, Samenwerkingsverban d, horizontale coördinatie, bedrijfsvoering
C.O.I.V.
18.11.03
Perspectives, priorités, conclusions
114.
De hoofdgriffier, manager Eindwerk van de griffie of van de managementsopleiding rechtbank?
115.
Korte weergave prioritaire taken Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring Noodzakelijke middelen voor het functioneren van het C.O.I.V.+ Nota Verwilghen +
344
C.O.I.V.
Copie brief aan min. Onkelinx
Ex min. Verwilghen F. Maillard, directrice adjointe et magistrat
25.01.01
Champ d'application, missions, direction, autorité, moyens
26.01.04
Onmogelijkheid wettelijke opdracht uit te voeren, nl beheer van in beslag genomen gelden en goederen inbegrepen bewaring en opslag van deze goederen.
116.
Veralgemening verzoekschrift naar arbeidshoven
Chambre nationale des huissiers de justice
Chambre nationale…
27.01.04
Toegang tot justitie, essentieel karakter van de verzending van gerechtelijke en buitengerechtelijke acten, de betekening draagt bij tot een makkelijker toegang tot justitie, effectiviteit van de toezending, bruikbaarheid ervan, authentificatie en certificatie, snelheid en doeltreffendheid, verdeling van de kosten, voorstellen om toegang tot het gerecht te vergemakkelijken…
117.
Advies voorontwerp wetboek strafprocesrecht
Hof van beroep Antwerpen
Yves Liégois, Eerste AdvokaatGeneraal
15.07.03
Streven naar samenhang en continuïteit, vernieuwing en coördinatie, leesbaarheid en doorzichtigheid, proportionaliteit en subsidiariteit, algemene theorie van de nietigheden, rechterlijk gewijsde, verjaring…
118.
Rapport fonctionnement de la juridiction
Tribunal de commerces, Bruxelles
Anne SpiritusDassesse, président
01.12.03
L'activité, fonctionnement, personnel, équipement informatique, l' hébergement, recettes.
119.
Coopération européenne dans l 'enquête criminelle
Ministère de l'intérieur France
Police médicine légale justice
04.02.04
CD-rom
120.
Gerechtsdeurwaarder
Mail meester Erdman
06.02.04
Artikel Juristenkrant
Tarifering
Marcel Briers
Tucht voorbeelden
Marcel Briers
Vergoedingen voor kosten en prestaties ambtelijke/geen ambtelijke verrichtingen, gemengde verrichtingen, tuchtrechtspleging
345
121.
Hervorming Ger.W.
Federatie van Belgische expertenverenigingen, bijz.com. rechtszaken
122.
Rechterlijke bemiddeling
Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen
123.
werklastmeting
Ad Rem
Schriftelijke procedure Mechelen
124.
125.
126.
Febex
02.02.04
Voorstellen tot verbetering van de werking van het gerecht in burgerlijke en strafrechtelijke zaken.
18.02.04
Voorbeelden verzoekschrift, lijst bemiddelaars, regels bemiddeling.
Marc Cottyn, bestuurder departement communicatie en Informatie
??.02.04
Doordrukken van een wetenschappelijk onderbouwde meting van de werklast van de magistraten om tot een beter personeelsbeleid te komen
Rechtbank van eerste aanleg Mechelen
K. Destrijcker, voorzitter
05.11.03
Werkwijze schriftelijke procedure.
Themisplan
R.W. 2003-2004
Christine Dekkers, procureurgeneraal
24.01.04
Beslag- en executierecht,
Intersentia
Eric Dirix en Piet
2001
Rede van Christine Deckers openingszitting HvB Antwerpen Inrichting en
naar een collectief
rechtswetenschappen
Taelman
organisatie van het
beslagrecht
“bestand van berichten”
127.
128.
129.
Het recht van de mensen
Rapport van de commissie Burger, Recht en Samenleving aan de Koning Boudewijnstichting
Stephan Parmentier, docent KUL
??.??.01
Fundamentele tendensen in de samenleving, productie en resultaten van regelgeving, toegang tot het recht, strategieën en functies van het recht.
L'assurance de protection juridique
Assuralia
Assuralia
??.??.04
Gerechtsdeurwaarders
Chambre nationale des
Marcel Mignon,
20.04.04
Une voie moderne d'accès au droit et a la justice, état de la question de l'accès à la justice Dialoog met partijen,
en “bonnes pratiques”
huissiers de justice
voorzitter
vrijwaren van hun rechten, betekening in repressieve zaken en terugvorderen van geldsommen, discipline
130.
20 voorstellen voor een justitie op mensenmaat
CCOD
CCOD
131.
Slachtofferhulp in Vlaanderen
Steunpunt algemeen welzijnswerk
Steunpunt
??.??.03
Rechten slachtoffer, slachtofferhulp vandaag
132.
Slachtofferbejegening
Welzijnsteam Mechelen
Arrondissementel e Raad
??.??.04
Stappenplan slachtofferbejegening
346
Personeel, aanpak, middelen justitie
Slachtofferbeleid Mechelen 133.
Bonnes pratiques
Ordre des barreaux francophones et germanophone de Belgique
Commission droit et pratiques judiciaires
04.03.04
Situatie in Aarlen, Brussel, Charleroi, Dinant, Luik, Marche, Nijvel
134.
20 voorstellen van het cdH ter bestrijding van de gerechtelijke traagheid
Persconferentie cdH
Joëlle Milquet, Clothilde Nyssens, Melchior Wathelet
30.10.03
Réduire le coût et la longueur des expertises, un plus grand pouvoir de direction, un juge de la mise en état, conclusions de synthèse, exposé succinct, procédure écrite…
135.
Het statuut van de gerechtsdeskundige
Pierre Ickx, Thierry Mansvelt
28.04.03
Lenteur, compétences en matière de droit, le coût
136.
Voorstellen gerechtelijke stagiairs inzake hervorming gerechtelijke stage.
Gerechtelijke stagiairs
17.12.03
Invoeren éénvormige stage, toegangsvoorwaarden, vergelijkend examen, voorrangregeling, gedeeltelijke vrijstelling
137.
Memorandum voor Justitie
Overlegplatform van de actoren van justitie
02.06.03
Communicatie en overleg met de actoren, werking gerechtelijke instanties, bezoldiging en werkvoorwaarden, budget FOD Justitie
138.
Ceneger, tijdschrift
De Schakel
139.
Art. 991 Ger. W.
140.
Ontmoetingsdag lokaal sociaal beleid
OCMW Antwerpen
141.
Hervorming Ger.W.
142.
Jan Geysen, voorzitter
??.02.04 Paul Doms, professeur honoraire
?
Voorwaarden en regels om op de lijst van deskundigen ingeschreven te worden, honoraria, termijnen, neerlegging rapport
Lokaal sociaal beleid
30.03.04
Lokaal sociaal beleid draagt bij tot bescherming van de rechten en de vrijwaring van psychische, fysische en materiële integriteit
Studiedienst OVB
30.09.02
Hervorming op het vlak van de burgerlijke rechtspleging: status questionis recente pogingen
Advies bemiddeling
Orde van Vlaamse Balies
??.12.03
Advies aan de minister van justitie
143.
Gerechtelijke achterstand
Maison des Parlementaires
F. Gosselin, advocaat, assistent ULB
24.10.03
Een einde stellen aan de achterstand: een noodzaak voor de democratie.
144.
Problématique de la
Eurocertice
M. Binard,
01.12.03
Propositions de
347
certification des experts et solution
administrateurdélégué
modifications du Code judiciaire relative à l'expertise judiciaire
145.
Arbeidsauditoraat
Hasselt
E. Van Thielt, hoofdsecretaris
26.11.03
Functie, opdrachten, rol van het secretariaat, bevoegdheden, maatschappelijk belang
146.
Brief minister van justitie
Kabinet
Mevrouw de minister
21.04.04
Brief van en aan voorzitter Beaucourt
147.
Jaarverslag 2003 notariaat (nederlandstalig)
Koninklijke federatie vh. Belgisch notariaat
K.F.B.N.
??.??.03
De notaris staat voor zekerheid (juridische, financiële, informatica, rechtszekerheid); de K.F.B.N., de Gemeenschapsraden en instellingen.
148.
Jaarverslag 2003 notariaat (franstalig)
149.
Experten
Eurocertice
Eurocertice
01.12.03
Problematiek van de gerechtsdeskundigen en oplossingen, wijziging Ger.W.
Verslag Hof van Cassatie 2003
Belgische Senaat
Dhr. Zenner
03.02.04
Gedachtewisseling over activiteitenverslag 2003.
L'expertise
CNEAB-NCDAB
Pierre Francotte, Architect-expert
??.03.04
Samenwerkingsprotocoll
Minister van justitie
Mission exploratoire, calendrier de l'expertise, pas de désignation à l'aveuglette, l'intervention du magistrat, contenu du rapport, critères honoraires… Met het oog op de
150.
151.
152.
??.03.04
en HvB Antwerpen,
versterking van de
Brussel en de P.-G. bij
strijd tegen de
het HvB Brussel
gerechtelijke achterstand
153.
Reglement ombudsman,
Lettre du barreau,
L’ordre français
de honoraria van
2003-2004
des avocats du
klachten over
barreau de
advocaten en nota
Bruxelles
over de honoraria van
advocaten
04.11.03
Behandeling van
advocaten. 154.
155.
348
Rechters in
Unie der rechters in
?
handelszaken
handelszaken van
rekrutering,
België
selectie,…
Rendre la confiance aux
Chambre belge des
P. Somja,
justiciables
experts judiciaires en
voorzitter
18.02.04
Eind 2003
Functie, opdracht,
Vergissingen, expertise verbeteren,
matière automobile et
begrijpen wat er is
accidentologie
gebeurd, snelheid en
kostprijs 156.
Arrest 8 januari 2003 concernant la mise en activité à titre expérimental d’ un bureau cantonal de médiation en matière d’administration judiciaire
Conseil d’ Etat du canton de Vaud
?
08.01.03
Doel van het bureau, toepassingsgebied, procedure.
157.
Bemiddeling in de strafrechterlijke context: suggesties voor regelgeving op basis van jarenlange bemiddelingspraktijk
Forum voor herstelrecht en bemiddeling
Leo Van Garsse, Medewerker Forum
24.10.04
Een meer slachtofferen herstelgerichte benadering van criminaliteit
158.
Comptabilité et fonctionnement des études d’ huissier de justice
Chambre nationale des huissiers de justice
Chambre nationale
?
Réflexions en vue d’ une modernisation du tarif des huissiers
349
350
Publicaties FOD Justitie
351
352
N°
Titre de la publication du SPF JUSTICE
Langue
Titel van de publicatie van de FOD JUSTITIE
Taal
1 Le service d'accueil des victimes au sein des parquets et
FR
tribunaux 2 Slachtofferonthaal bij parket en rechtbank
NL
3 Les maisons de justice
FR
4 Justitiehuizen
NL
5 Justizhaüser
D
6 La conciliation
FR
7 De verzoening of minnelijke schikking
NL
8 Vous êtes cité : devant la justice de paix
FR
9 U bent gedaagd : voor het vredegerecht
NL
10 Le juge de paix : le juge le plus proche du citoyen
FR
11 De vrederechter : de rechter die het dichtst bij de burger
NL
staat 12 Changer de nom ou de prénom
FR
13 Veranderen van naam of voornaam
NL
14 Vos droits en tant que victime d'infraction
FR
15 Uw rechten als slachtoffer van een misdrijf
NL
16 Ihre rechte als opfer einer straftat
D
17 Vous êtes victime
FR
18 U bent slachtoffer
NL
19 Sie sind Opfer
D
20 Vous êtes témoin
FR
21 U bent getuige
NL
22 Sie sind zeuge einer straftat
D
23 Vous êtes condamné
FR
24 U bent veroordeeld
NL
25 Sie Sind strafrechtlich verurteilt
D
27 Aide financière aux victimes d'actes intentionnels de violence
FR
28 Financiële
NL
hulp
aan
slachtoffers
van
opzettelijke
353
gewelddaden 29 Finanziellen
Unterstützung
für
die
Opfern
von
D
Gewaltverbrechen 33 Enlèvement international d'enfants
FR
34 Internationale kinderontvoeringen
NL
35 Enfants victimes de la route (petit folder)
FR
36 Kinderen slachtoffer van het verkeer (klein folder)
NL
37 Kinder Als Verkehrsopfer
D
38 Enfants victimes de la route (affiche)
FR
39 Kinderen slachtoffer van het verkeer (affiche)
NL
40 Quand l'auteur du délit disparaît derrière les barreaux ….
FR
41 Wanneer de dader achter tralies verdwijnt …
NL
42 Wenn der Täter hinter gittern verschindet … was hat man als
D
opfer zu erwarten ? 43 L'enquête commerciale
FR
44 Het handelsonderzoek
NL
45 Die handelsuntersuschung
D
46 Légalisation (Qu'est-ce que la légalisation ?)
FR
47 Légalisatie (Wat is légalisatie ?)
NL
48 Beglaubigung (Wat ist eine Beglaubigung ?)
D
49 Legalisation (What is legalisation ?)
E
50 Qu'est-ce que la suspension, le sursis et la probation ?
FR
51 Wat is probatieopschorting en wat is probatieuitstel ?
NL
52 Qu'est-ce que la médiation pénale ?
FR
53 Wat is de bemiddeling in strafzaken ?
NL
54 Qu'est-ce que l'alternative à la détention préventive ?
FR
55 Wat is vrijheid onder voorwaarden ?
NL
56 Qu'est-ce que la libération conditionnelle ?
FR
57 Wat is voorwaardelijke invrijheidstelling ?
NL
58 Qu'est-ce que l'internement ?
FR
59 Wat is internering ?
NL
354
60 Qu'est-ce que l'étude sociale civile ?
FR
61 Wat is een burgerrechtelijke opdracht ?
NL
62 Fardes "Peines alternatives" (6 brochures)
FR
63 Map "Alternatieve straffen" (6 brochures)
NL
67 De jaarlijkse statistieken van de hoven en de rechtbanken
NL
jaar 1999 68 Statistiques annuelles des cours et tribunaux année 1999 69 International Child abduction
FR E
70 Vous êtes cité
FR
71 U bent gedagvaard
NL
72 Sie werden vorgeladen
D
73 La Loi sur les Loyers 5ème édition - Octobre 2003
FR
74 De Huurwet 5de editie - Oktober 2003
NL
75 L'aide juridique : un meilleur accès à la justice
FR
76 Rechtsbijstand : een betere toegang tot justitie
NL
77 L'avocat et ses honoraires
FR
78 Les ASBL
FR
79 VZW
NL
355
356
Nota FOD Justitie verspreiding informatiebrochures
357
358
De informatiebrochures die uitgegeven worden door de Federale overheidsdienst Justitie worden, zonder beperking, gratis ter beschikking gesteld van de burger en de organismen die er om verzoeken.
Al de brochures: zijn voor consultatie beschikbaar in een PDF-versie op het internet kunnen on-line besteld worden (met een maximum van 9 exemplaren); de verdeling wordt verder verzorgd door de diensten van het Belgisch Staatsblad worden op verzoek (schriftelijk, telefonisch, via mail) van elke aanvrager toegezonden door de Dienst Informatie…, indien het een zeer beperkt aantal exemplaren betreft. worden ter beschikking gesteld van de bezoekers, aan het onthaal van de drie hoofdgebouwen van de FOD Justitie (Waterloolaan, Eversstraat, Hallepoort) worden voor verdere verspreiding toegezonden aan de verschillende Justitiehuizen, Hoven en rechtbanken, die de drukwerken op hun beurt ter beschikking stellen van hun bezoekers en overhandigen aan diegenen die er om vragen
Deze algemene procedure die toegepast wordt voor elke informatiebrochure, wordt nog aangevuld met een speciale verzending naar enkele specifieke bestemmelingen volgens het thema of de problematiek die inhoudelijk behandeld wordt. Enkele voorbeelden: “Uw rechten als slachtoffer van een misdrijf” werd ook toegezonden aan de diensten voor slachtofferhulp en aan sommige politiediensten “Het handelsonderzoek” werd gezien het doelgericht publiek, toegezonden aan alle handelsrechtbanken. “U bent veroordeeld” is beschikbaar in de gevangenissen voor de personen in hechtenis. Voor elke publicatie wordt dus als het ware een eigen verspreidingsplan opgesteld.
359
360
De website van de F.O.D. Justitie: www.just.fgov.be
361
362
De website van het Departement Justitie biedt een waaier aan mogelijkheden en is een bijzonder uitgebreide bron van informatie voor de burger die toegang heeft tot internet. De website van het Departement Justitie is zonder twijfel een van de nuttigste Belgische sites voor zowel de burger als de juridische professional.
De belangrijkste functies van de website, naast de burger informatie geven over het Departement, zijn: -
weergave van het Belgisch Staatsblad;
-
toegang bieden tot de Belgische wetgeving en rechtspraak, zelfs in geconsolideerde versie;
-
een overzicht bieden van de rechtsleer die aanwezig is in de door Justitie beheerde bibliotheken;
-
het aanbieden van enkele nuttige instrumenten voor de burger, zoals een database van de gerechtelijke adressen en een zoekmachine voor territoriale bevoegdheid;
-
links leggen naar andere nationale en internationale instellingen;
-
de communicatie verzorgen tussen het Departement en de burger, onder andere door het ter beschikking stellen van alle brochures die ontwikkeld zijn binnen de schoot van het Departement.
Het gebruik van de diverse instrumenten werd zo eenvoudig mogelijk gehouden. Zowel de methode als de lay-out blijven gelijk in de verschillende instrumenten.
Deze methode bestaat uit drie stappen: -
invullen van een aantal zoekparameters;
-
drukken op de knop “opzoeking”. Meestal volgt dan een cijfermatige uitdrukking van het aantal zoekresultaten;
-
drukken op de knop “lijst”. Hierna volgt een overzicht van de zoekresultaten.
Laat ons deze methode toelichten met een praktijkvoorbeeld. Stel dat een burger het adres wil weten van het Justitiehuis in Leuven. De burger surft naar de site en klikt op “gerechtelijke adressen”. Daarna volgt men de gewone drie stappen-methode: -
invullen zoekparameters: bij “gemeente” selecteert men “Leuven” en bij “dienst” selecteert men “Justitiehuis”; 363
-
druk op knop “opzoeking”: het programma meldt dat er twee zoekresultaten zijn;
-
druk op de knop “lijst”: men krijgt het adres van het Justitiehuis van Leuven, zowel van het hoofd- als van het bijgebouw.
De hier gedemonstreerde methode komt terug in alle instrumenten die de website aanbiedt en is gemakkelijk onder de knie te krijgen.
Eens men de methodiek beheerst vormt de site een bijzonder krachtig hulpmiddel, zeker voor juristen. In de praktijk stelt men vast dat alle juristen van het Departement Justitie dagelijks meermaals van de site gebruikmaken voor hun opzoekingswerk. Ook buiten het Departement wordt de site steeds meer naar waarde geschat door de juridische professionals.
Naast de centrale website van de F.O.D. Justitie zijn er ook tal van lokale initiatieven buiten het Departement om waarbij internet een sleutelrol speelt in de communicatie met de burger.
Een van deze initiatieven is de website van opsporingen politie en parket arrondissement Mechelen (http://www.opam.be) De site bestaat reeds meer dan drie jaar. Het is een gezamenlijk initiatief van de federale en lokale politiediensten van het arrondissement, het parket en het arrondissementeel informatiekruispunt (AIK) Mechelen. Het AIK zorgt voor het dagelijks beheer van de site en de inhoud wordt o.a. geleverd door het parket en de politiediensten. De site kwam er in navolging van een gelijkaardig initiatief in Turnhout. Ook het Leuvense parket beschikt over een website en staat in voor het beheer ervan.
364
Lijst wetsvoorstellen Kamer van Volksvertegenwoordigers: juni 2003 – juli 2004
365
366
26 juin 2003 - 26 juni 2003 PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 1385bis du Code judiciaire en vue d’interdire l’application d’astreintes lors de contestations qui résultent de conflits collectifs du travail (déposée par Mme Zoé Genot) WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 1385bis van het Gerechtelijk Wetboek teneinde de toepassing van dwangsommen te verbieden bij geschillen die zijn gerezen naar aanleiding van collectieve arbeidsconflicten DOC 51 0038/001 3 juillet 2003 - 3 juli 2003
WETSVOORSTEL tot invoeging van een artikel 1383bis in het Burgerlijk Wetboek (ingediend door mevrouw Joëlle Milquet) PROPOSITION DE LOI insérant un article 1383bis dans le Code civil (déposée par Mme Joëlle Milquet) DOC 51 0047/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 43, § 5, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, teneinde de werking van de rechtbanken in het arrondissement Brussel te verbeteren (ingediend door mevrouw Joëlle Milquet) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 43, § 5, de la loi du 15 juin 1935 concernant l’emploi des langues en matière judiciaire, en vue d’améliorer le fonctionnement des juridictions de l’arrondissement de Bruxelles (déposée par Mme Joëlle Milquet) DOC 51 0048/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, wat de berechting bij verstek betreft (ingediend door de heer Philippe Monfils) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne le jugement par défaut (déposée par M. Philippe Monfils) DOC 51 0049/001 8 juli 2003 - 8 juillet 2003
367
WETSVOORSTEL tot wijziging van de gecoördineerde wetten van 3 juni 1970 betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten en van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, teneinde in de burgerrechtelijke aansprakelijkheidsregeling van de werkgever het begrip opzettelijke fout te schrappen inzake arbeidsongevallen en beroepsziekten (ingediend door mevrouw Karine Lalieux) PROPOSITION DE LOI modifiant les lois relatives à la réparation des dommages résultant des maladies professionnelles coordonnées le 3 juin 1970 et la loi du 10 avril 1971 sur les accidents du travail en vue de supprimer la notion de faute intentionnelle dans le régime de la responsabilité civile de l’employeur en matière d’accidents du travail et de maladies professionnelles (déposée par Mme Karine Lalieux) DOC 51 0053/001 9 juli 2003 - 9 juillet 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen met het oog een grotere transparantie van de vereffeningsprocedures ten aanzien van derden (ingediend door de heer Jean-Jacques Viseur) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code des sociétés afin d’améliorer la transparence des procédures de liquidation à l’égard des tiers (déposée par M. Jean-Jacques Viseur) DOC 51 0060/001 14 juillet 2003 - 14 juli 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, alsook tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, teneinde een Vaste Beroepscommissie voor Vreemdelingen in te stellen (ingediend door mevrouw Marie Nagy) PROPOSITION DE LOI modifiant, en vue d’instaurer une Commission permanente de recours des étrangers, la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers ainsi que le Code judiciaire (déposée par Mme Marie Nagy) DOC 51 0069/001
368
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 975 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het voortgangsrapport van de deskundigen (ingediend door de heer Philippe Monfils) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 975 du Code judiciaire, en ce qui concerne le rapport sur l’état d’avancement des experts (déposée par M. Philippe Monfils) DOC 51 0073/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 751 van het Gerechtelijk Wetboek, wat betreft de bijkomende termijn om conclusies te nemen (ingediend door de heer Philippe Monfils) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 751 du Code judiciaire, en ce qui concerne le délai supplémentaire pour conclure (déposée par M. Philippe Monfils) DOC 51 0075/001 15 juillet 2003 - 15 juli 2003
WETSVOORSTEL strekkende tot invoeging in het Gerechtelijk Wetboek van een artikel 770bis betreffende het misbruik van het vorderingsrecht (ingediend door mevrouw Joëlle Milquet) PROPOSITION DE LOI insérant dans le Code judiciaire un article 770bis relatif à l’abus de procédure (déposée par Mme Joëlle Milquet) DOC 51 0078/001
WETSVOORSTEL tot aanvulling van artikel 410 van het Strafwetboek (ingediend door de heren Olivier Maingain en c.s.) PROPOSITION DE LOI complétant l’article 410 du Code pénal (déposée par MM. Olivier Maingain et c.s DOC 51 0080/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betreffende de wettelijke samenwoning (ingediend door de heer Olivier Maingain en c.s.) PROPOSITION DE LOI portant modification des dispositions du Code civil relatives à la cohabitation légale
369
(déposée par M. Olivier Maingain et c.s.) DOC 51 0110/001 16 juli 2003 - 16 juillet 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de toekenning van de naam van het kind (ingediend door de dames Zoé Genot en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 335 du Code civil en ce qui concerne l’attribution du nom de l’enfant (déposée par Mmes Zoé Genot et c.s.) DOC 51 0089/001 WETSVOORSTEL tot invoeging van een artikel 1383bis in het Burgerlijk Wetboek, waarin wordt gepreciseerd dat iemands geboorte op zich niet als schade kan worden aangemerkt (ingediend door de heer Daniel Bacquelaine) PROPOSITION DE LOI insérant un article 1383bis dans le Code civil précisant qu’il n’y a pas de préjudice du seul fait de sa naissance (déposée par M. Daniel Bacquelaine) DOC 51 0090/001 17 juli 2003 - 17 juillet 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 283 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten (ingediend door de heer Philippe Monfils) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 283 du Code des droits d’enregistrement, d’hypothèque et de greffe (déposée par M. Philippe Monfils) DOC 51 0094/001
PROPOSITION DE LOI modifiant la loi du 8 avril 1965 relative à la protection de la jeunesse (déposée par Mme Muriel Gerkens et c.s.) WETSVOORSTEL
tot
wijziging
van
de
wet
jeugdbescherming (ingediend door mevrouw Muriel Gerkens en c.s.) DOC 51 0099/001
370
van
8
april
1965
betreffende
de
WETSVOORSTEL
tot
wijziging
van
de
wet
van
8
april
1965
betreffende
de
jeugdbescherming (ingediend door mevrouw Muriel Gerkens) PROPOSITION DE LOI modifiant la loi du 8 avril 1965 relative à la Protection de la jeunesse (déposée par Mme Muriel Gerkens) DOC 51 0100/001 18 juli 2003 - 18 juillet 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 747 van het Gerechtelijk Wetboek teneinde het begrip syntheseconclusies erin op te nemen (ingediend door de heer Philippe Monfils) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 747 du Code judiciaire en vue d’y introduire la notion de conclusions de synthèse (déposée par M. Philippe Monfils) DOC 51 0097/001 22 juli 2003 - 22 juillet 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindings- octrooien teneinde rechtsbescherming te verlenen aan biotechnologische uitvindingen (ingediend door de heer Philippe Monfils) PROPOSITION DE LOI modifiant la loi du 28 mars 1984 sur les brevets d’invention afin de permettre la protection juridique des inventions biotechnologiques (déposée par M. Philippe Monfils) DOC 51 0108/001 28 juli 2003 - 28 juillet 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 406 van het Strafwetboek ter vrijwaring van het stakingsrecht (ingediend door mevrouw Magda De Meyer en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 406 du Code pénal en vue de sauvegarder le droit de grève (déposée par Mme Magda De Meyer et c.s.) DOC 51 0118/001
371
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, wat de interesten en schadebedingen bij contractuele wanuitvoering betreft (ingediend door mevrouw Magda De Meyer) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code civil, en ce qui concerne les intérêts et les clauses pénales en cas de défaut d’exécution des obligations contractuelles (déposée par Mme Magda De Meyer) DOC 51 0122/001
WETSVOORSTEL tot aanvulling van het Gerechtelijk Wetboek met een bepaling inzake het vorderingsrecht van consumentenorganisaties (ingediend door mevrouw Magda De Meyer) PROPOSITION DE LOI insérant, dans le Code judiciaire, une disposition relative au droit d’action des organisations de consommateurs DOC 51 0124/001 WETSVOORSTEL waarbij aan huurdersbonden het recht van vertegenwoordiging in rechte wordt toegekend (ingediend door mevrouw Magda De Meyer en c.s.) PROPOSITION DE LOI octroyant le droit de représentation en justice aux syndicats de locataires (déposée par Mme Magda De Meyer et c.s.) DOC 51 0127/001 30 juli 2003 - 30 juillet 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen met betrekking tot het strafrecht en de strafrechtspleging, teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken (ingediend door de heer Thierry Giet) PROPOSITION DE LOI modifiant diverses dispositions légales en matière pénale et de procédure pénale en vue de lutter contre l’arriéré judiciaire (déposée par M. Thierry Giet) DOC 51 0136/001 31 juli 2003 - 31 juillet 2003
372
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Gerechtelijk Wetboek, wat de ontvangstmachtiging aan onderhoudsgerechtigden betreft (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code civil et le Code judiciaire en ce qui concerne l’autorisation de percevoir accordée aux créanciers d’aliments (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0139/001 WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 391bis van het Strafwetboek (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 391bis du Code pénal (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0140/001 4 augustus 2003 - 4 août 2003 WETSVOORSTEL tot aanvulling van artikel 5bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering met betrekking tot het informatierecht van de slachtoffers (ingediend door de heer Philippe Monfils) PROPOSITION DE LOI complétant l’article 5bis du Titre préliminaire du Code de procédure pénale, en ce qui concerne le droit à l’information des victimes (déposée par M. Philippe Monfils) DOC 51 0149/001 WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering, alsook van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968,
teneinde
het
openbaar
ministerie
de
mogelijkheid
te
bieden
inzake
verkeersovertredingen een alternatieve maatregel voor te stellen, in plaats van de gebruikelijke gerechtelijke vervolging (ingediend door de heren François Bellot en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 216bis du Code d’instruction criminelle ainsi que les lois relatives à la police de la circulation routière, coordonnées le 16 mars 1968, en vue de permettre au ministère public de proposer une réponse alternative aux poursuites judiciaires traditionnelles en matière de roulage (déposée par MM. François Bellot et c.s.) DOC 51 0154/001
373
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de op 14 juli 1994 gecoördineerde wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, alsook de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, teneinde de mogelijkheid in te voeren om naamloos te bevallen (ingediend door de heer Philippe Monfils) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code civil, la loi relative à l’assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994 et la loi du 8 décembre 1992 relative à la protection de la vie privée à l’égard des traitements de données à caractère personnel, afin de permettre l’accouchement anonyme (déposée par Philippe Monfils) DOC 51 0155/001 6 augustus 2003 - 6 août 2003
WETSVOORSTEL tot invoeging van een onderzoeks- en informatierecht van de gerechtsdeurwaarder in het Gerechtelijk Wetboek (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI prévoyant un droit d’enquête et d’information de l’huissier de justice dans le Code judiciaire (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0157/001 7 augustus 2003 - 7 août 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 43 van het Gerechtelijk Wetboek en ter bevordering van een begrijpelijke rechtstaal (ingediend door de heren Thierry Giet en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 43 du Code judiciaire, en vue de simplifier le langage judiciaire (déposée par MM. Thierry Giet et c.s.) DOC 51 0158/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van de regeling van de dubbele strafbaarstelling en tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (ingediend door de heer Thierry Giet en c.s.)
374
PROPOSITION DE LOI mettant fin au système de la double peine et modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers (déposée par M. Thierry Giet et c.s.) DOC 51 0160/001
WETSVOORSTEL tot wijziging, wat de mededeling van de strafrechterlijke beslissing betreft, van de artikelen 163, 176, 195 en 211 van het Wetboek van strafvordering (ingediend door de heer Thierry Giet ) PROPOSITION DE LOI modifiant, en ce qui concerne la communication de la décision pénale, les articles 163, 176, 195 et 211 du Code d’instruction criminelle (déposée par M. Thierry Giet) DOC 51 0162/001 WETSVOORSTEL tot invoeging van een boek IIIter in het tweede deel van het Gerechtelijk Wetboek, met betrekking tot de gerechtelijk bemiddelaar (ingediend door de heer Thierry Giet en c.s.) PROPOSITION DE LOI insérant un livre IIIter dans la deuxième partie du Code judiciaire relatif au conciliateur de justice (déposée par M Thierry Giet et c.s.) DOC 51 0165/001
WETSVOORSTEL tot instelling en bescherming van de vrije keuze van arts en van de therapeutische vrijheid in de strafinrichting (ingediend door de heer Thierry Giet) PROPOSITION DE LOI visant à instaurer et à protéger le libre choix du médecin et la liberté thérapeutique en milieu carcéral (déposée par M. Thierry Giet) DOC 51 0163/001 14 août 2003 - 14 augustus 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van de faillissementswet van 8 augustus 1997 met betrekking tot de procedure van verificatie van schuldvorderingen (ingediend door mevrouw Martine Taelman) PROPOSITION DE LOI modifiant la loi du 8 août 1997 sur les faillites en ce qui concerne la procédure de vérification des créances
375
(déposée par Mme Martine Taelman) DOC 51 0169/001 18 augustus 2003 - 18 août 2003
WETSVOORSTEL tot aanvulling van artikel 508/19 van het Gerechtelijk Wetboek, in verband met de vergoeding van de met rechtsbijstand belaste advocaten (ingediend door de heren Thierry Giet en c.s.) PROPOSITION DE LOI complétant l’article 508/19 du Code judiciaire en ce qui concerne l’indémnisation des avocats chargés de l’aide juridique (déposée par MM. Thierry Giet et c.s.) DOC 51 0171/001
WETSVOORSTEL tot bestrijding van het zwartwerk, tot invoering van een financiële hoofdelijkheid tussen de opdrachtgevers en de aannemers of onderaannemers en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie (ingediend door de heren Thierry Giet en c.s.) PROPOSITION DE LOI relative à la lutte contre le travail clandestin, instaurant une solidarité financière entre les donneurs d’ordres et les entrepreneurs ou sous-traitants et modifiant le Code judiciaire et la loi du 16 novembre 1972 concernant l’inspection du travail (déposée par MM. Thierry Giet et c.s.) DOC 51 0172/001 27 augustus 2003 - 27 août 2003
WETSVOORSTEL tot uitbreiding van de bevoegdheden van de algemene vergadering van de afdeling administratie van de Raad van State en tot wijziging van de wetten op deRaad van State gecoördineerd op 13 januari 1973 (ingediend door de heer Jean-Jacques Viseur) PROPOSITION DE LOI élargissant les compétences de l’assemblée générale de la section d’administration du Conseil d’État, modifiant les lois sur le Conseil d’État coordonnées le 13 janvier 1973 (déposée par M. Jean-Jacques Viseur) DOC 51 0179/001 29 augustus 2003 - 29 août 2003
376
WETSVOORSTEL met betrekking tot het verlies van bepaalde burgerlijke en politieke rechten, tot wijziging van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, alsmede van de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd (ingediend door de heer Claude Eerdekens) PROPOSITION DE LOI concernant la privation de certains droits civils et politiques, modifiant la loi du 30 juillet 1981 tendant à réprimer certains actes inspirés par le racisme ou la xénophobie, ainsi que la loi du 23 mars 1995 tendant à réprimer la négation, la minimisation, la justification ou l’approbation du génocide commis par le régime national-socialiste allemand pendant la seconde guerre mondiale (déposée par M. Claude Eerdekens) DOC 51 0185/001 4 september 2003 - 4 septembre 2003 WETSVOORSTEL tot wijziging van de artikelen 702, 1026 en 1034ter van het Gerechtelijk Wetboek (ingediend door mevrouw Magda De Meyer) PROPOSITION DE LOI modifiant les articles 702, 1026 et 1034ter du Code judiciaire (déposée par Mme Magda De Meyer) DOC 51 0190/001 5 september 2003 - 5 septembre 2003
WETSVOORSTEL
betreffende
de
erkenning
van
bepaalde
verenigingen
zonder
winstoogmerk die bemiddelend optreden tussen dader en slachtoffer, met het oog op herstel van schade (ingediend door de heer Jean-Pierre Malmendier) PROPOSITION DE LOI relative à l’agrément de certaines associations sans but lucratif organisant la médiation auteur-victime orientée vers la réparation (déposée par M. Jean-Pierre Malmendier) DOC 51 0194/001 10 september 2003 - 10 septembre 2003
377
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de collectieve schuldenregeling (ingediend door de dames Magda De Meyer en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne le règlement collectif de dettes (déposée par Mmes Magda De Meyer et c.s.) DOC 51 0199/001 19 september 2003 - 19 septembre 2003
VOORSTEL VAN BIJZONDERE WET tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof (ingediend door de heren Olivier Maingain en c.s.) PROPOSITION DE LOI SPÉCIALE modifiant la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage (déposée par MM. Olivier Maingain et c.s.) DOC 51 0206/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 319, § 3 en § 4, van het Burgerlijk Wetboek, teneinde het door het Arbitragehof vastgestelde discriminerende karakter ervan weg te werken (ingediend door de heren Olivier Maingain en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 319, §§ 3 et 4, du Code civil en vue d’éliminer son caractère discriminatoire relevé par la Cour d’arbitrage (déposée par MM. Olivier Maingain et c.s.) DOC 51 0209/001 22 september 2003 - 22 septembre 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging, wat de arbeidsrechtbank van Tongeren betreft, van de wet van 7 juli 1969 tot vaststelling van de personeelsformatie van de arbeidshoven en rechtbanken (ingediend door de heer Jo Vandeurzen) PROPOSITION DE LOI modifiant la loi du 7 juillet 1969 déterminant le cadre du personnel des cours et tribunaux du travail, pour ce qui concerne le tribunal du travail de Tongres (déposée par M. Jo Vandeurzen)
378
DOC 51 0211/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van de wet van 15 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van koophandel en tot wijziging van de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (ingediend door de heer Jo Vandeurzen) PROPOSITION DE LOI modifiant la loi du 15 juillet 1970 déterminant le cadre du personnel des tribunaux de commerce et modifiant la loi du 10 octobre 1967 contenant le Code judiciaire (déposée par M. Jo Vandeurzen) DOC 51 0212/001
WETSVOORSTEL tot aanvulling van artikel 143bis van het Gerechtelijk Wetboek (ingediend door de heer Jo Vandeurzen) PROPOSITION DE LOI complétant l’article 143bis du Code judiciaire (déposée par M. Jo Vandeurzen) DOC 51 0213/001 25 september 2003 - 25 septembre 2003 WETSVOORSTEL tot invoeging van een artikel 233bis in het Burgerlijk Wetboek en tot wijziging van artikel 1 van de wet van 27 juni 1960 op de toelaatbaarheid van de echtscheiding wanneer ten minste een van de echtgenoten een vreemdeling is (ingediend door mevrouw Marie Nagy) PROPOSITION DE LOI insérant un article 233bis dans le Code civil et modifiant l’article 1er de la loi du 27 juin 1960 sur l’admissibilité du divorce lorsqu’un des conjoints au moins est étranger (déposée par Mme Marie Nagy) DOC 51 0223/001 29 september 2003 - 29 septembre 2003
VOORSTEL VAN BASISWET betreffende het gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden (ingediend door de heer Tony Van Parys en c.s) PROPOSITION DE LOI DE PRINCIPES concernant l’administration pénitentiaire et le statut juridique des détenus
379
(déposée par M. Tony Van Parys et c.s) DOC 51 0231/001
WETSVOORSTEL tot aanvulling van het Strafwetboek ter bescherming, onder andere, van de Belgische vlag (ingediend door de heren Daniel Bacquelaine en c.s.) PROPOSITION DE LOI complétant le Code pénal en vue de protéger entre autres le drapeau national belge (déposée par MM. Daniel Bacquelaine et c.s.) DOC 51 0234/001 30 september 2003 - 30 septembre 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Wetboek van strafvordering om de rechter in strafzaken de mogelijkheid te bieden de partijen voor te stellen het dossier naar een ambtenaar van de Dienst Justitiehuizen te verwijzen (ingediend door de dames Corinne De Permentier en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code d’instruction criminelle afin de permettre au juge, en matière pénale, de proposer aux parties de renvoyer le dossier vers un agent du service des maisons de justice (déposée par Mmes Corinne De Permentier et c.s.) DOC 51 0235/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling, wat betreft de rechten van de slachtoffers (ingediend door de heer Philippe Monfils) PROPOSITION DE LOI modifiant la loi du 5 mars 1998 relative à la libération conditionnelle, en ce qui concerne les droits des victimes (déposée par M. Philippe Monfils) DOC 51 0237/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 1057 van het Gerechtelijk Wetboek, met betrekking tot de inhoud van de akte van hoger beroep (ingediend door de heer Philippe Monfils) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 1057 du Code judiciaire, en ce qui concerne le contenu de l’acte d’appel (déposée par M. Philippe Monfils)
380
DOC 51 0238/001
WETSVOORSTEL ter bestrijding van de sociale marginalisering van de personen die zich prostitueren (ingediend door de heer Philippe Monfils) PROPOSITION DE LOI visant à lutter contre la marginalisation sociale des personnes prostituées (déposée par M. Philippe Monfils) DOC 51 0236/001 2 oktober 2003 - 2 octobre 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen en van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen, teneinde te voorzien in de transparantie van de salarissen en de andersoortige voordelen van onverschillig welke aard die de bedrijfsleiders ontvangen (ingediend door de heer Yvan Mayeur ) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code des sociétés et la loi du 2 mars 1989 relative à la publicité des participations dans les sociétés cotées en bourse et réglementant les offres publiques d’acquisition en vue de garantir la transparence des salaires et avantages de toute nature dont jouissent les dirigeants d’entreprise (déposée par M. Yvan Mayeur) DOC 51 0243/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, wat de familienaam betreft (ingediend door de dames Dalila Douifi en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code civil en ce qui concerne le nom patronymique (déposée par Mmes Dalila Douifi et c.s.) DOC 51 0248/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit (ingediend door de heer Jo Vandeurzen en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code de la nationalité belge (déposée par M. Jo Vandeurzen et c.s.) DOC 51 0252/001 3 oktober 2003 - 3 octobre 2003
381
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 3, § 6, van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling II, van het Burgerlijk Wetboek (ingediend door de heer Jo Vandeurzen) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 3, § 6, du livre III, titre VIII, chapitre II, section 2, du Code civil (déposée par M. Jo Vandeurzen) DOC 51 0257/001 7 oktober 2003 - 7 octobre 2003
WETSVOORSTEL tot herstel van artikel 20 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 (ingediend door de heren Olivier Maingain en c.s) PROPOSITION DE LOI rétablissant l’article 20 des lois sur le Conseil d’État, coordonnées le 12 janvier 1973 (déposée par MM. Olivier Maingain et c.s) DOC 51 0259/001 8 oktober 2003 - 8 octobre 2003
WETSVOORSTEL tot regeling van de teelt, de distributie, en de verkoop van cannabis (ingediend door de dames Marie Nagy en c.s.) PROPOSITION DE LOI visant à réglementer la production, la distribution et la vente du cannabis (déposée par mmes Marie Nagy et c.s.) DOC 51 0262/001 9 oktober 2003 - 9 octobre 2003
WETSVOORSTEL tot invoering van een verzwarende omstandigheid voor daders van misdrijven tegen bestuurders en begeleiders van het gemeenschappelijk vervoer en tegen taxichauffeurs (ingediend door de heren Servais Verherstraeten en c.s) PROPOSITION DE LOI instaurant une circonstance aggravante pour les auteurs d’infractions
commises
envers
des
membres
du
personnel
de
conduite
et
d’accompagnement des sociétés de transports en commun et envers des chauffeurs de taxis
382
(déposée par MM. Servais Verherstraeten et c.s.) DOC 51 0269/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, betreffende de bevoegdheid om authentieke akten te verlijden (ingediend door de heer Jan Peeters) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code civil, en ce qui concerne la compétence de recevoir des actes authentiques (déposée par M. Jan Peeters) DOC 51 0270/001 WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 1385bis van het Gerechtelijk Wetboek (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 1385bis du Code judiciaire (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0272/001
WETSVOORSTEL tot aanvulling van het Gerechtelijk Wetboek met een rechtspleging voor geschillen met betrekking tot de uitoefening van het persoonlijk contact (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI prévoyant dans le Code judiciaire une procédure applicable aux litiges relatifs à l’exercice du droit d’entretenir des relations personnelles (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0273/001 14 octobre 2003 - 14 oktober 2003
WETSONTWERP betreffende het Europees aanhoudingsbevel PROJET DE LOI relative au mandat d.arrêt européen DOC 51 279/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 183 van het Wetboek van Strafvordering (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 183 du Code d’instruction criminelle (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0287/001
383
15 oktober 2003 - 15 octobre 2003
WETSVOORSTEL
tot
wijziging
van
de
wet
van
8
april
1965
betreffende
de
jeugdbescherming (ingediend door de heren Geert Bourgeois en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant la loi du 8 avril 1965 relative à la protection de la jeunesse (déposée par MM. Geert Bourgeois et c.s.) DOC 51 0288/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 17 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973 teneinde de schorsingsbevoegdheid van de Raad van State uit te breiden tot de in laatste instantie door de administratieve rechtbanken gewezen beslissingen in betwiste zaken (ingediend door de heer Olivier Maingain en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant les lois sur le Conseil d’État, coordonnées le 12 janvier 1973 en vue d’étendre la compétence de suspension du Conseil d’État aux décisions contentieuses rendues en dernier ressort par les juridictions administratives (déposée par M. Olivier Maingain et c.s.) DOC 51 0291/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 14, § 1, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 (ingediend door de heer Olivier Maingain en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 14, § 1er, des lois sur le Conseil d’État, coordonnées le 12 janvier 1973 (déposée par M. Olivier Maingain et c.s.) DOC 51 0292/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende echtscheiding en tot invoering van de echtscheiding op grond van een onherstelbare ontwrichting van het huwelijk (ingediend door de heren Servais Verherstraeten en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant un certain nombre de dispositions relatives au divorce et instaurant le divorce pour cause de désunion irrémédiable des époux (déposée par MM. Servais Verherstraeten et c.s.) DOC 51 0295/001
384
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 183 van het Wetboek van Strafvordering (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 183 du Code d’instruction criminelle (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0287/001 15 oktober 2003 - 15 octobre 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende echtscheiding en tot invoering van de echtscheiding op grond van een onherstelbare ontwrichting van het huwelijk (ingediend door de heren Servais Verherstraeten en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant un certain nombre de dispositions relatives au divorce et instaurant le divorce pour cause de désunion irrémédiable des époux (déposée par MM. Servais Verherstraeten et c.s.) DOC 51 0295/001 16 oktober 2003 - 16 octobre 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van de wet van 17 juli 1977 betreffende het gerechtelijk akkoord, teneinde de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid op gelijke voet te plaatsen met de belastingadministratie, wat de garanties betreft in het raam van de akkoordprocedure (ingediend door de heer Yvan Mayeur) PROPOSITION DE LOI modifiant la loi du 17 juillet 1997 relative au concordat judiciaire en vue de mettre sur pied d’égalité l’Office national de sécurité sociale et l’administration fiscale en matière de garanties offertes dans le cadre de la procédure concordataire (déposée par M. Yvan Mayeur) DOC 51 0298/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code de la nationalité belge (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0299/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot 385
bescherming
van
de
maatschappij
tegen
de
abnormalen
en
de
gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, om het slachtoffer de mogelijkheid te bieden zich voor de commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling te laten vertegenwoordigen (ingediend door de heren Daniel Bacquelaine en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant la loi du 5 mars 1998 relative à la libération conditionnelle et modifiant la loi du 9 avril 1930 de défense sociale à l’égard des anormaux et des délinquants d’habitude, remplacée par la loi du 1er juillet 1964 afin de permettre à la victime de se faire représenter devant la commission de libération conditionnelle (déposée par MM. Daniel Bacquelaine et c.s.) DOC 51 0301/001
WETSONTWERP tot wijziging van artikel 627, 6°, van het Gerechtelijk Wetboek PROJET DE LOI modifiant l’article 627, 6°, du Code judiciaire DOC 51 0303/001 20 oktober 2003 - 20 octobre 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van de artikelen 55 en 56 van het Burgerlijk Wetboek betreffende de aangifte van geboorte (ingediend door de heren Yves Leterme en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant les articles 55 et 56 du Code civil relatifs à la déclaration de naissance (déposée par MM. Yves Leterme et c.s.) DOC 51 0308/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek betreffende de persoonlijke banden tussen broers en zusters (ingediend door de dames Pierrette Cahay-André en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code civil relative aux liens personnels entre frères et soeurs (déposée par Mmes Pierrette Cahay-André et c.s.) DOC 51 0311/001 22 oktober 2003 - 22 octobre 2003
386
WETSVOORSTEL tot bestraffing van het bedrieglijk misbruik van iemands zwakke positie, met de bedoeling hem of haar te dwingen een daad te stellen of te verzuimen een daad te stellen (ingediend door de heer Philippe Monfils) PROPOSITION DE LOI visant à réprimer l’abus frauduleux de la situation de faiblesse des personnes afin de les pousser à un acte ou une abstention (déposée par M. Philippe Monfils) DOC 51 0322/001 23 oktober 2003 - 23 octobre 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek in verband met de bemiddeling (ingediend door de heren Richard Fournaux en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne la médiation (déposée par MM. Richard Fournaux et c.s.) DOC 51 0327/001
WETSVOORSTEL tot vaststelling in het Gerechtelijk Wetboek, van een niet voor beslag vatbaar minimumbedrag voor alle bezoldigingen en sociale uitkeringen, met inbegrip van de onderhoudsverplichtingen, en tot opheffing van het op grond van de homoseksualiteit discriminerende karakter van artikel 68bis van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (ingediend door de heer Yvan Mayeur en c.s.) PROPOSITION DE LOI visant à établir dans le Code judiciaire un montant minimal insaisissable pour toutes les rémunérations et les prestations sociales, y compris en matière d’obligations
alimentaires
et
supprimant
le
caractère
discriminatoire
fondé
sur
l’homosexualité de l’article 68bis de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d’aide sociale (déposée par M. Yvan Mayeur et c.s.) DOC 51 0330/001 24 oktober 2003 - 24 octobre 2003
WETSVOORSTEL tot opheffing van artikel 335, § 3, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (ingediend door de heer Olivier Chastel) PROPOSITION DE LOI abrogeant l’article 335, § 3, alinéa 2, du Code civil
387
(déposée par M. Olivier Chastel) DOC 51 0338/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant la loi du 1er août 1985 portant des mesures fiscales et autres (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0342/001 WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 259ter van het Gerechtelijk Wetboek (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 259ter du Code judiciaire (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0341/001 WETSVOORSTEL tot invoeging van een artikel 992bis in het Gerechtelijk Wetboek (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI insérant un article 992bis dans le Code judiciaire (déposée par M Geert Bourgeois) DOC 51 0345/001 29 oktober 2003 - 29 octobre 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Strafwetboek, inzake roofmoord (ingediend door de heren Servais Verherstraeten en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code pénal en ce qui concerne le meurtre pour vol (déposée par MM. Servais Verherstraeten et c.s.) DOC 51 0350/001
WETSVOORSTEL tot invoering van een spijtoptantenregeling (ingediend door de heren Tony Van Parys en c.s.) PROPOSITION DE LOI instaurant le régime des repentis (déposée par MM. Tony Van Parys et c.s.) DOC 51 0358/001
388
WETSVOORSTEL tot invoeging van de artikelen 164 en 195ter in het Wetboek van Strafvordering (ingediend door de heren Tony Van Parys en c.s.) PROPOSITION DE LOI insérant des articles 164 et 195ter dans le Code d’instruction criminelle (déposée par MM. Tony Van Parys en c.s.) DOC 51 0359/001 30 oktober 2003 - 30 octobre 2003
WETSVOORSTEL tot strafbaarstelling van het kraken van gebouwen en tot uitbreiding van de strafbaarstelling van woonstschennis (ingediend door de heer Tony Van Parys) PROPOSITION DE LOI incriminant le squat d’immeubles et étendant l’incrimination de la violation de domicile (déposée par M. Tony Van Parys) DOC 51 0366/001 3 november 2003 - 3 novembre 2003
WETSVOORSTEL tot het verlenen van machtiging om in rechte op te treden namens de Staat (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI autorisant à ester en justice au nom de l’État (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0388/001 6 november 2003 - 6 novembre 2003
WETSVOORSTEL tot aanvulling van het Burgerlijk Wetboek, met bepalingen inzake het zorgouderschap (ingediend door de heren Servais Verherstraeten en c.s.) PROPOSITION DE LOI complétant le Code civil par des dispositions relatives à la parenté sociale (déposée par MM. Servais Verherstraeten et c.s.) DOC 51 0393/001
389
WETSVOORSTEL tot aanvulling van het Strafwetboek om misbruik van de vrijgevigheid van de bevolking strafbaar te stellen (ingediend door de heren Yves Leterme en c.s.) PROPOSITION DE LOI complétant le Code pénal afin de réprimer les appels abusifs à la générosité de la population (déposée par MM. Yves Leterme et c.s.) DOC 51 0396/001
WETSVOORSTEL betreffende de invoering van een regeling voor medewerkers met het gerecht (ingediend door mevrouw Martine Taelman en c.s.) PROPOSITION DE LOI instaurant un régime pour les collaborateurs de la justice (déposée par Mme Martine Taelman et c.s.) DOC 51 0399/001 10 november 2003 - 10 novembre 2003 WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 259ter van het Gerechtelijk Wetboek, teneinde de benoemingsprocedure van magistraten te versnellen (ingediend door de heer Melchior Wathelet) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 259ter du Code judiciaire, en vue d’accélérer la procédure de nomination des magistrats (déposée par M. Melchior Wathelet) DOC 51 0416/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en het Wetboek van strafvordering in verband met de terugbetaling van de gerechtskosten (ingediend door de heer Melchior Wathelet) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire et le Code d’instruction criminelle en ce qui concerne le remboursement des frais de justice (déposée par M. Melchior Wathelet) DOC 51 0417/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken in burgerlijke zaken (ingediend door de heer Melchior Wathelet)
390
PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire afin de résorber l’arriéré judiciaire en matière civile (déposée par M. Melchior Wathelet) DOC 51 0418/001 13 november 2003 - 13 novembre 2003
WETSVOORSTEL ter bestraffing van de omzeiling van de strafwet door de overheid (ingediend door mevrouw Alexandra Colen) PROPOSITION DE LOI sanctionnant les autorités publiques qui contournent la loi pénale (déposée par Mme Alexandra Colen) DOC 51 0429/001 14 november 2003 - 14 novembre 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het deskundigenonderzoek (ingediend door de heer Melchior Wathelet) PROPOSITION DE LOI modifiant les dispositions du Code judiciaire relatives à l’expertise judiciaire (déposée par M. Melchior Wathelet) DOC 51 0432/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Gerechtelijk Wetboek teneinde de procedures in familiezaken menselijker te doen verlopen (ingediend door de heer Melchior Wathelet) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code civil et le Code judiciaire en vue d’une humanisation des procédures en matière familiale (déposée par M. Melchior Wathelet) DOC 51 0433/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, in verband met de gedwongen tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen die maatregelen inhouden met betrekking tot de persoon van kinderen (ingediend door de heer Melchior Wathelet) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne l’exécution forcée des décisions judiciaires contenant des mesures relatives à la personne des enfants
391
(déposée par M. Melchior Wathelet) DOC 51 0434/001 WETSVOORSTEL betreffende de oprichting van ontmoetingsruimten in het kader van een gerechtelijke procedure (ingediend door de heer Melchior Wathelet) PROPOSITION DE LOI relative à la création des espaces-rencontre et à leur fonctionnement dans le cadre d’une procédure judiciaire (déposée par M. Melchior Wathelet) DOC 51 0435/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, in verband met de wedde van de magistraten van het Hof van Cassatie (ingediend door de heer Melchior Wathelet) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne le traitement des magistrats de la Cour de cassation (déposée par M. Melchior Wathelet) DOC 51 0436/001 17 november 2003 - 17 novembre 2003
VOORSTEL VAN RESOLUTIE betreffende de strafuitvoeringsrechtbanken, de externe rechtspositie van de gedetineerden, de straftoemeting en de verbetering van de positie van het slachtoffer (ingediend door de heren Daniel Bacquelaine en c.s.) PROPOSITION DE RÉSOLUTION relative aux tribunaux de l’application des peines, au statut juridique externe des détenus, à la fixation de la peine et à l’amélioration du statut de la victime (déposée par MM. Daniel Bacquelaine et c.s.) DOC 51 0438/001 18 november 2003 - 18 novembre 2003 WETSVOORSTEL houdende wijziging van artikel 216bis van het Gerechtelijk Wetboek, wat de toegevoegde magistraten betreft (ingediend door de heer Thierry Giet) PROPOSITION DE LOI modifiant, en ce qui concerne les magistrats de complément, l’article 216bis du Code judiciaire
392
(déposée par M. Thierry Giet) DOC 51 0441/001
VOORSTEL VAN RESOLUTIE betreffende het sluiten van een samenwerkingsakkoord over de integratie en de stroomlijning van het beleid ten gunste van de slachtoffers (ingediend door de heren Daniel Bacquelaine en c.s.) PROPOSITION DE RÉSOLUTION relative à la conclusion d’un accord de coopération relatif à l’intégration et l’harmonisation de la politique en faveur des victimes (déposée par MM. Daniel Bacquelaine et c.s.) DOC 51 0446/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Strafwetboek en het Wetboek van strafvordering in verband met de bescherming van kwetsbare personen (ingediend door de heer Melchior Wathelet) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code pénal et le Code d’instruction criminelle en ce qui concerne la protection des personnes vulnérables (déposée par M. Melchior Wathelet) DOC 51 0448/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de bevoegdheid van de arbeidsrechtbanken betreft (ingediend door de heer Melchior Wathelet) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne la compétence des juridictions du travail (déposée par M. Melchior Wathelet) DOC 51 0449/001 WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 2277bis van het Burgerlijk Wetboek (ingediend door de heer Olivier Chastel) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 2277bis du Code civil (déposée par M. Olivier Chastel) DOC 51 0450/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat betreft het statuut van de referendarissen bij het Hof van Cassatie (ingediend door de heer Melchior Wathelet)
393
PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire, en ce qui concerne le statut des référendaires près la Cour de cassation (déposée par M. Melchior Wathelet) DOC 51 0451/001
WETSVOORSTEL
tot
wijziging
van
de
wet
van
8
april
1965
betreffende
de
jeugdbescherming, wat de plaatsing van minderjarigen betreft (ingediend door de heer Melchior Wathelet) PROPOSITION DE LOI modifiant la loi du 8 avril 1965 relative à la protection de la jeunesse en ce qui concerne le placement des mineurs (déposée par M. Melchior Wathelet) DOC 51 0452/001 19 november 2003 - 19 novembre 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Wetboek van strafvordering wat de toepassing van de bepalingen inzake het Centraal Strafregister betreft, teneinde ze ook te laten gelden voor rechtspersonen (ingediend door de heer Thierry Giet) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code d’instruction criminelle en ce qui concerne l’application des dispositions relatives au Casier judiciaire central aux personnes morales (déposée par M. Thierry Giet) DOC 51 0457/001 20 november 2003 - 20 novembre 2003
WETSVOORSTEL tot het verlenen van rechtspersoonlijkheid aan het ongeboren kind (ingediend door de heer Gerolf Annemans en c.s.) PROPOSITION DE LOI accordant la personnalité civile à l’enfant à naître (déposée par M. Gerolf Annemans et c.s.) DOC 51 0461/001 WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek, wat de uitkering tot levensonderhoud in het kader van de echtscheiding op grond van feitelijke scheiding betreft (ingediend door de dames Anne Barzin en c.s.)
394
PROPOSITION DE LOI modifiant, en ce qui concerne la pension alimentaire dans le cadre du divorce pour cause de séparation de fait, l’article 307bis du Code civil (déposée par Mmes Anne Barzin et c.s.) DOC 51 0463/001 24 november 2003 - 24 novembre 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 407 du Code d’instruction criminelle (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0478/001
WETSVOORSTEL tot aanvulling van artikel 1226 van het Burgerlijk Wetboek (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI complétant l’article 1226 du Code civil (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0480/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van de bepalingen inzake mede-eigendom (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant les dispositions relatives à la copropriété (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0481/001
WETSVOORSTEL betreffende de kennisgeving van strafrechtelijke uitspraken (ingediend door de heren Bart Laeremans en c.s.) PROPOSITION DE LOI relative à la notification des décisions pénales (déposée par MM. Bart Laeremans et c.s.) DOC 51 0482/001 25 november 2003 - 25 novembre 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek inzake het parket-generaal bij het Hof van Cassatie (ingediend door de heer Melchior Wathelet)
395
PROPOSITION DE LOI modifiant certaines dispositions du Code judiciaire en ce qui concerne le parquet général près la Cour de cassation (déposée par M. Melchior Wathelet) DOC 51 0490/001 26 november 2003 - 26 novembre 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 332 van het Burgerlijk Wetboek om de termijn waarbinnen de echtgenoot het vaderschap kan betwisten, te verlengen (ingediend door de heer Guy Swennen) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 332 du Code civil en vue de prolonger le délai dans lequel la paternité peut être contestée par le mari (déposée par M. Guy Swennen) DOC 51 0495/001
VOORSTEL VAN ALGEMENE WET BESTUURSRECHT (ingediend door de heren Yves Leterme en c.s.) PROPOSITION DE LOI GÉNÉRALE D’ADMINISTRATION (déposée par MM. Yves Leterme et c.s.) DOC 51 0496/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 19 van de hypotheekwet van 16 december 1851 houdende invoering van een algemeen voorrecht op roerende goederen ten voordele van de slachtoffers van strafrechtelijke misdrijven (ingediend door de heren Servais Verherstraeten en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 19 de la loi hypothécaire du 16 décembre 1851 afin d’instaurer un privilège général sur les meubles en faveur des victimes d’infractions criminelles (déposée par MM. Servais Verherstraeten et c.s.) DOC 51 0498/001 28 november 2003 - 28 novembre 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de oprichting van Nederlandstalige en Franstalige rechtbanken van eerste aanleg en de splitsing van het parket bij de rechtbank van eerste aanleg in het gerechtelijk arrondissement Brussel-HalleVilvoorde
396
(ingediend door de heren Tony Van Parys en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant diverses dispositions en vue de créer des tribunaux de première instance francophones et néerlandophones et de scinder le ministère public près le tribunal de première instance dans l’arrondissement judiciaire de Bruxelles-Hal-Vilvorde (déposée par MM. Tony Van Parys et c.s.) DOC 51 0506/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 236 van 20 januari 1936 tot vereenvoudiging van sommige vormen van de strafvordering ten opzichte van de gedetineerden (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant l’arrêté royal n° 236 du 20 janvier 1936 simplifiant certaines formes de la procédure pénale à l’égard des détenus (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0511/001 WETSVOORSTEL tot invoeging van een artikel 442bis in het Wetboek van strafvordering (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI insérant un article 442bis dans le Code d’instruction criminelle (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0514/001 1 december 2003 - 1er décembre 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van de artikelen 768 en 1107 van het Gerechtelijk Wetboek en tot invoeging van een artikel 29bis in het Wetboek van strafvordering (ingediend door de dames Marie Nagy en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant les articles 768 et 1107 du Code judiciaire et insérant un article 29bis dans le Code d’instruction criminelle (déposée par Mmes Marie Nagy et c.s.) DOC 51 0516/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erkenning van de afstamming betreft (ingediend door mevrouw Zoé Genot) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code civil en ce qui concerne la reconnaissance de filiation
397
(déposée par Mme Zoé Genot) DOC 51 0520/001 2 december 2003 - 2 décembre 2003 WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 43quater van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 43quater de la loi du 15 juin 1935 concernant l’emploi des langues en matière judiciaire (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0523/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van de taalverhouding en het aantal magistraten bij het Hof van Cassatie (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant le cadre linguistique et le nombre des magistrats de la Cour de cassation (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0524/001
WETSVOORSTEL tot precisering van de motiveringsplicht van de rechter (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI précisant l’obligation de motivation du juge (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0525/001 3 december 2003 - 3 décembre 2003
WETSVOORSTEL tot aanvulling van artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 3 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering met het oog op de instelling ten voordele van de verenigingen van een rechtsvordering ter verdediging van collectieve belangen (ingediend door de heer Melchior Wathelet) PROPOSITION DE LOI complétant l’article 17 du Code judiciaire et l’article 3 du titre préliminaire du Code d’instruction criminelle en vue d’instaurer au profit des associations une action d’intérêt collectif
398
(déposée par M. Melchior Wathelet) DOC 51 0528/001 WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van Strafvordering (ingediend door mevrouw Hilde Claes) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 90ter du Code d’instruction criminelle (déposée par Mme Hilde Claes) DOC 51 0534/001 5 december 2003 - 5 décembre 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van de artikelen 7 en 14 van de wet tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant les articles 7 et 14 de la loi de défense sociale à l’égard des anormaux et des délinquants d’habitude (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0555/001
WETSVOORSTEL ter herinvoering van abortus in het strafrecht (ingediend door de heer Gerolf Annemans) PROPOSITION DE LOI repénalisant l’avortement (déposée par M. Gerolf Annemans) DOC 51 0556/001 11 december 2003 - 11 décembre 2003
WETSVOORSTEL
tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, wat de burgerlijke
rechtspleging betreft (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne la procédure civile (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0574/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 478 van het Gerechtelijk Wetboek (ingediend door mevrouw Martine Taelman en c.s.)
399
PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 478 du Code judiciaire (déposée par Mme Martine Taelman et c.s.) DOC 51 0577/001 16 december 2003 - 16 décembre 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte en de wet van 17 april 1835 op de onteigening ten algemenen nutte (ingediend door de heer Claude Marinower en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant la loi du 26 juillet 1962 relative à la procédure d’extrême urgence en matière d’expropriation pour cause d’utilité publique et la loi du 17 avril 1835 sur l’expropriation pour cause d’utilité publique (déposée par M. Claude Marinower et c.s.) DOC 51 0589/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek (ingediend door de heren Servais Verherstraeten en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 374 du Code civil (déposée par MM. Servais Verherstraeten et c.s.) DOC 51 0591/001 17 december 2003 - 17 décembre 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan (ingediend door de heer Thierry Giet en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant des dispositions du Code civil relatives à l’établissement de la filiation et aux effets de celle-ci (déposée par M. Thierry Giet et c.s.) DOC 51 0597/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, wat de rechtsbijstand betreft (ingediend door mevrouw Marie Nagy en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en matière d’assistance judiciaire (déposée par Mme Marie Nagy et c.s.) DOC 51 0598/001
400
19 december 2003 - 19 décembre 2003
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de regels betreffende de handelshuur (ingediend door de heer Claude Marinower en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code civil en ce qui concerne les règles relatives aux baux commerciaux (déposée par M. Claude Marinower et c.s.) DOC 51 0609/001
WETSVOORSTEL tot bescherming van de uitoefening van de door de Grondwet en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en van de fundamentele vrijheden gewaarborgde rechten (ingediend door de heer Philippe Monfils) PROPOSITION DE LOI visant à protéger l’exercice des droits garantis par la Constitution et par la Convention de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales (déposée par M. Philippe Monfils) DOC 51 0611/001
WETSONTWERP
tot
wijziging
van
verschillende
bepalingen
over
het
recht
van
minderjarigen om door de rechter te worden gehoord PROJET DE LOI modifiant diverses dispositions relatives au droit des mineurs d’être entendus par le juge DOC 51 0634/001
WETSONTWERP betreffende de erkenning van verenigingen zonder winstoogmerk die slachtoffers van opzettelijke gewelddaden begeleiden PROJET DE LOI relatif à l’agrément de certaines associations sans but lucratif d’accompagnement des victimes d’actes intentionnels de violence DOC 51 0636/001
WETSONTWERP tot wijziging van de wet van 9 juli 1971 tot regeling van de woningbouw en de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen en de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect PROJET DE LOI modifiant la loi du 9 juillet 1971 réglementant la construction d’habitations et la vente d’habitations à construire ou en voie de construction et la loi du
401
20 février 1939 sur la protection du titre et de la profession d’architecte DOC 51 0638/001 29 december 2003 - 29 décembre 2003
PROPOSITION DE LOI modifiant les dispositions légales relatives à l’absence et à la déclaration judiciaire de décès (déposée par MM. Alfons Borginon et c.s.) WETSVOORSTEL tot wijziging van de wetsbepalingen betreffende de afwezigheid en de gerechtelijke verklaring van overlijden (ingediend door de heren Alfons Borginon en c.s.) DOC 51 0614/001 WETSONTWERP betreffende het recht van minderjarigen op toegang tot de rechter PROJET DE LOI ouvrant l’accès à la justice aux mineurs DOC 51 0643/001
WETSONTWERP tot instelling van advocaten voor minderjarigen PROJET DE LOI loi instituant les avocats des mineurs DOC 51 0644/001 5 januari 2004 - 5 janvier 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken teneinde de werking van de gerechten in het arrondissement Brussel te verbeteren (ingediend door de heren Olivier Maingain en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant la loi du 15 juin 1935 concernant l’emploi des langues en matière judiciaire, en vue d’améliorer le fonctionnement des juridictions de l’arrondissement de Bruxelles (déposée par MM. Olivier Maingain et c.s.) DOC 51 0647/001 6 januari 2004 - 6 janvier 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van een aantal bepalingen met betrekking tot de rechterlijke organisatie (ingediend door de heer Geert Bourgeois)
402
PROPOSITION DE LOI modifiant certaines dispositions relatives à l’organisation judiciaire (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0650/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van de wettelijke regeling inzake noodweer en tot invoering van de algemene schulduitsluitingsgrond ‘noodweerexces’ (ingediend door de heer Bart Laeremans en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant les règles légales relatives à la légitime défense et introduisant la cause absolutoire générale de l’excès de légitime défense (déposée par M. Bart Laeremans et c.s.) DOC 51 0651/001
WETSVOORSTEL tot invoering van het recht op kosteloze rechtsbijstand voor slachtoffers van misdaden (ingediend door de heren Francis Van den Eynde en c.s.) PROPOSITION DE LOI instaurant le droit à l’aide juridique gratuite pour les victimes de crimes (déposée par MM. Francis Van den Eynde et c.s.) DOC 51 0652/001 7 januari 2004 - 7 janvier 2004
WETSVOORSTEL betreffende de vervaardiging van, de handel in en het vervoer van wapens en munitie (ingediend door de heer Philippe Monfils) PROPOSITION DE LOI relative à la fabrication, à la commercialisation et au transport des armes et des munitions (déposée par M.Philippe Monfils) DOC 51 0655/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek teneinde adoptie door koppels van gelijk geslacht toe te laten (ingediend door de heer Guy Swennen) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code civil afin d’autoriser l’adoption par des couples homosexuels (déposée par M. Guy Swennen) DOC 51 0664/001+ DOC 51 0666/001+ DOC 51 0667/001
403
WETSVOORSTEL tot wijziging van de wet van 1 september 1920 waarbij aan minderjarigen beneden 16 jaar toegang tot de bioscoopzalen wordt ontzegd (ingediend door de heer Philippe Monfils) PROPOSITION DE LOI modifiant la loi du 1er septembre 1920 interdisant l’entrée des salles de spectacle cinématographique aux mineurs âgés de moins de 16 ans (déposée par M. Philippe Monfils) DOC 51 0665/001 8 januari 2004 - 8 janvier 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de procedure betreft met het oog op een voorafgaande minnelijke schikking inzake huurovereenkomsten die betrekking hebben op de hoofdverblijfplaats (ingediend door de heren Daniel Bacquelaine en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne la procédure de conciliation préalable en matière de baux de résidence principale (déposée par MM. Daniel Bacquelaine et c.s.) DOC 51 0668/001
WETSVOORSTEL
tot
wijziging
van
het
Gerechtelijk
Wetboek
om
er
een
bemiddelingsprocedure in te voegen (ingediend door mevrouw Marie-Christine Marghem en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en vue d’y insérer une procédure de médiation (déposée par Mme Marie-Christine Marghem et c.s.) DOC 51 0669/001 9 januari 2004 - 9 janvier 2004
WETSVOORSTEL tot verbetering van het recht op huisvesting en houdende wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betreffende de huurovereenkomsten met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet (ingediend door mevrouw Karine Lalieux c.s.) PROPOSITION DE LOI en vue d’améliorer le droit au logement et modifiant les dispositions du Code civil sur les baux de résidence principale et la loi du 4 août 1992 relative au crédit hypothécaire
404
(déposée par Mme Karine Lalieux et consorts) DOC 51 0670/001
VOORSTEL
VAN
RESOLUTIE
betreffende
het
opstellen
van
een
internationale
overeenkomst die de mededeling ten doel heeft van het strafregister van personen die betrokken zijn bij ernstige feiten in geval van grensoverschrijdende wijziging van de woonplaats van die personen (ingediend door mevrouw Dominique Tilmans en c.s.) PROPOSITION DE RÉSOLUTION relative à l’établissement d’une convention internationale visant la communication du casier judiciaire des personnes impliquées dans des faits graves en cas de modification transnationale du domicile de celles-ci (déposée par Mme Dominique Tilmans et c.s.) DOC 51 0671/001 13 januari 2004 - 13 janvier 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van de artikelen 78 en 79 van het Burgerlijk Wetboek betreffende de aangifte en de akten van overlijden (ingediend door mevrouw Liesbeth Van der Auwera) PROPOSITION DE LOI modifiant les articles 78 et 79 du Code civil concernant la déclaration et les actes de décès (déposée par Mme Liesbeth Van der Auwera) DOC 51 0675/001 WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 307bis du Code civil (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0679/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 276 van het Burgerlijk Wetboek (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 276 du Code civil (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0680/001
405
WETSVOORSTEL tot regeling van de gerechtelijke procedure van beëindiging van de wettelijke en feitelijke samenwoning (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI réglant la procédure judiciaire de cessation de la cohabitation légale et de fait (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0681/001 WETSVOORSTEL tot wijziging van de wet van 30 mei 1892 «sur l’ hypnotisme» en tot vaststelling van de Nederlandse tekst van dezelfde wet (ingediend door de heren Bart Laeremans en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant la loi du 30 mai 1892 sur l’hypnotisme et portant le texte néerlandais de ladite loi (déposée par MM. Bart Laeremans et c.s.) DOC 51 0684/001 15 januari 2004 - 15 janvier 2004 WETSVOORSTEL tot wijziging van het decreet van 22-28 juli 1791 «qui règle la couleur des affiches» en tot vaststelling van de Nederlandstalige tekst van hetzelfde decreet (ingediend door de heren Bart Laeremans en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le décret des 22-28 juillet 1791 qui règle la couleur des affiches et portant le texte néerlandais dudit décret (déposée par MM. Bart Laeremans et c.s.) DOC 51 0698/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 350, tweede lid, 6°, van het Strafwetboek (ingediend door mevrouw Alexandra Colen) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 350, alinéa 2, 6°, du Code pénal (déposée par Mme Alexandra Colen) DOC 51 0699/001 16 januari 2004 - 16 janvier 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 321 van het Burgerlijk Wetboek, teneinde een door het Arbitragehof aangestipte vorm van discriminatie weg te werken (ingediend door mevrouw Marie-Christine Marghem en c.s.)
406
PROPOSITION DE LOI modifiant, en vue de supprimer une discrimination relevée par la Cour d’arbitrage, l’article 321 du Code civil (déposée par Mme Marie-Christine Marghem et c.s.) DOC 51 0701/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de bestraffing van de vernietiging, de beschadiging of het onbruikbaar maken van verkeerstekens of onbemande automatisch werkende toestellen (ingediend door de heren Jos Ansoms en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code pénal en vue de réprimer la destruction, la dégradation ou la mise hors d’usage de la signalisation routière ou de dispositifs automatiques fonctionnant en l’absence d’agents qualifiés (déposée par MM. Jos Ansoms et c.s.) DOC 51 0703/001 19 januari 2004 - 19 janvier 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 1798, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek betreffende de rechtstreekse vordering van een onderaannemer tegen zijn opdrachtgever (ingediend door de heer Fons Borginon) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 1798, alinéa 1er, du Code civil relatif à l’action directe intentée par un sous-traitant contre le maître de l’ouvrage (déposée par M. Fons Borginon) DOC 51 0706/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 313 van het Burgerlijk Wetboek (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 313 du Code civil (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0707/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State met het oog op de bekendmaking van de adviezen van de afdeling wetgeving en de wijziging van de wijze van verdeling van de verzoeken om advies aan de afdeling wetgeving (ingediend door de heer Geert Bourgeois)
407
PROPOSITION DE LOI modifiant les lois coordonnées sur le Conseil d’État en vue de la publication des avis de la section de législation et de la modification des modalités de la répartition des demandes d’avis adressées à cette section (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0708/001 22 januari 2004 - 22 janvier 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van de bevoegdheden van de vrederechter (ingediend door de heren Servais Verherstraeten en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant les compétences du juge de paix (déposée par MM. Servais Verherstraeten et c.s.) DOC 51 0728/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek inzake de gevolgen van afstamming en adoptie wat de naam betreft (ingediend door de dames Els Van Weert en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le code Civil en ce qui concerne les effets de la filiation et de l’adoption sur le nom de l’enfant (déposée par Mmes Els Van Weert et c.s.) DOC 51 0724/001
WETSVOORSTEL houdende wijziging van het Burgerlijk Wetboek inzake het beschikbaar gedeelte der goederen (ingediend door de heer Guy Swennen) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code civil en ce qui concerne la portion de biens disponible (déposée par M. Guy Swennen) DOC 51 0726/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 727 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de onwaardigheid om te erven (ingediend door de heer Guy Swennen) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 727 du Code civil relatif à l’indignité successorale (déposée par M. Guy Swennen) DOC 51 0727/001
408
WETSVOORSTEL tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende echtscheiding (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant certaines dispositions relatives au divorce (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0729/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzake de herziening van de overeenkomst bij echtscheiding door onderlinge toestemming (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne la révision de la convention conclue en cas de divorce par consentement mutuel (déposée par M. Geert Bourgeois) 26 januari 2004 - 26 janvier 2004
WETSVOORSTEL tot aanvulling van artikel 31, tweede lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, betreffende de onregelmatigheid van de procedure als gevolg van problemen in verband met de hoedanigheid van beëdigd tolk (ingediend door mevrouw Joëlle Milquet) PROPOSITION DE L OI complétant l’article 31, alinéa 2, de la loi du 15 juin 1935 relative à l’emploi des langues en matière judiciaire en ce qui concerne l’irrégularité de la procédure liée à la qualité d’interprète juré (déposée par Joëlle Milquet) DOC 51 0732/001 27 januari 2004 - 27 janvier 2004
WETSVOORSTEL tot hervorming van het echtscheidingsrecht en de invoering van de foutloze echtscheiding (ingediend door mevrouw Martine Taelman en c.s.) PROPOSITION DE LOI réformant le droit du divorce et instaurant le divorce sans faute (déposée par Mme Martine Taelman et c.s.) DOC 51 0737/001
409
WETSVOORSTEL tot wijziging van sommige bepalingen van het Strafwetboek inzake noodweer (ingediend door de heer Servais Verherstraeten en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant certaines dispositions du Code pénal en matière de légitime défense (déposée par M. Servais Verherstraeten et c.s.) DOC 51 0741/001 28 januari 2004 - 28 janvier 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 516 van het Gerechtelijk Wetboek (ingediend door de heer Claude Marinower en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 516 du Code judiciaire (déposée par M. Claude Marinower et c.s.) DOC 51 0744/001
WETSVOORSTEL
betreffende de administratiefrechtelijke afhandeling van bepaalde
inbreuken op de wetgeving inzake het wegverkeer (ingediend door de heer Guido De Padt) PROPOSITION DE LOI relative au règlement administratif de certaines infractions à la législation sur la circulation routière (déposée par M. Guido De Padt) DOC 51 0746/001
WETSVOORSTEL
tot
aanvulling
van
het
Wetboek
van
strafvordering
wat
de
verstekprocedure voor het hof van assisen betreft (ingediend door de heren Olivier Maingain en c.s.) PROPOSITION DE LOI visant à compléter le Code d’instruction criminelle en ce qui concerne la procédure par défaut devant la cour d’assises (déposée par MM. Olivier Maingain et c.s.) DOC 51 0750/001 29 januari 2004 - 29 janvier 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 1675 van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de collectieve schuldenregeling (ingediend door de heer Servais Verherstraeten)
410
PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 1675 du Code judiciaire en ce qui concerne le règlement collectif de dettes (déposée par M. Servais Verherstraeten) DOC 51 0755/001
WETSVOORSTEL betreffende de bestraffing van het vernielen of het beschadigen van andermans roerende goederen (ingediend door de heren Hagen Goyvaerts en c.s.) PROPOSITION DE LOI réprimant la destruction ou l’endommagement de biens meubles d’autrui (déposée par MM. Hagen Goyvaerts et c.s.) DOC 51 0756/001 4 februari 2004 - 4 février 2004
WETSVOORSTEL tot herinvoering in de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen van de bevoegdheid van officieren van gerechtelijk politie om ’s nachts alle plaatsen te betreden en te doorzoeken zonder voorafgaande toelating van de politierechtbank (ingediend door de heer Tony Van Parys en c.s.) PROPOSITION DE LOI insérant dans la loi du 24 février 1921 concernant le trafic des substances vénéneuses, soporifiques, stupéfiantes, psychotropes, désinfectantes ou antiseptiques et des substances pouvant servir à la fabrication illicite de substances stupéfiantes et psychotropes une disposition réautorisant les officiers de police judiciaire à pénétrer et à fouiller dans tout lieu pendant la nuit sans autorisation préalable du tribunal de police (déposée par M. Tony Van Parys et c.s.) DOC 51 0768/001
Verlenging van de werkzaamheden van de aanvullende kamers van de hoven van beroep Prorogation de la durée de fonctionnement des chambres supplémentaires des cours d’appels DOC 51 0771/001 WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde ondersteunende rechters en substituten en mobiele ondersteunende rechters aan te stellen
411
(ingediend door de heren Olivier Maingain en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire afin d’instituer des juges et substituts de renfort et des juges de renfort mobiles (déposée par MM. Olivier Maingain et c.s.) DOC 51 0776/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, wat de aanwijzing van in rust gestelde magistraten als plaatsvervangend magistraat betreft (ingediend door de heren Olivier Maingain en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne la désignation de magistrats admis à la retraite en tant que magistrats suppléants (déposée par MM. Olivier Maingain et c.s.) DOC 51 0777/001 5 februari 2004 - 5 février 2004
WETSVOORSTEL houdende instelling van een familierechtbank (ingediend door mevrouw Joëlle Milquet) PROPOSITION DE LOI créant un tribunal de la famille (déposée par Mme Joëlle Milquet) DOC 51 0765/001
WETSVOORSTEL betreffende de lijsten van deskundigen op te maken door de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken en de rechtbanken van koophandel (ingediend door de heren Bart Laeremans en c.s.) PROPOSITION DE LOI relative aux listes d’experts à établir par les tribunaux de première instance, les tribunaux du travail et les tribunaux de commerce (déposée par MM. Bart Laeremans et c.s.) DOC 51 0780/001
WETSVOORSTEL tot opheffing van artikel 43, § 2, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken (ingediend door de heer Bart Laeremans en c.s.) PROPOSITION DE LOI abrogeant l’article 43, §2, alinéa 3, de la loi du 15 juin 1935 concernant l’emploi des langues en matière judiciaire (déposée par M. Bart Laeremans et c.s.) DOC 51 0781/001
412
6 februari 2004- 6 février 2004
WETSVOORSTEL tot legalisering van de dracht en het gebruik van weerloos makende stoffen verspreidende spuitbussen door handelaars en beoefenaars van vrije beroepen in bepaalde gevallen (ingediend door de heer Filip De Man en c.s.) PROPOSITION DE LOI légalisant le port et l’usage, dans certains cas, d’aérosols diffusant des substances incapacitantes par les commerçants et les titulaires de profession libérale (déposée par M. Filip De Man et c.s.) DOC 51 0791/001 10 februari 2004 - 10 février 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde te voorzien in de voorlopige tenuitvoerlegging van rechtswege wat de verplichtingen tot onderhoud betreft, alsmede de rechter de mogelijkheid te bieden de alimentatieplichtige van ambtswege betalings- en uitsteltermijnen toe te staan (ingediend door de heer Yvan Mayeur en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire afin de rendre l’exécution provisoire de plein droit en ce qui concerne les obligations alimentaires et de permettre au juge d’accorder d’office au débiteur d’aliments des termes et délais (déposée par M. Yvan Mayeur et c.s.) DOC 51 0797/001 12 februari 2004-12 février 2004
WETSVOORSTEL ter vervanging van artikel 1050 van het Gerechtelijk Wetboek teneinde de mogelijkheid af te schaffen om tegen vonnissen hoger beroep in te stellen alvorens recht te doen (ingediend door de heren Jean-Pierre Malmendier en c.s.)
PROPOSITION DE LOI remplaçant l’article 1050 du Code judiciaire en vue de supprimer la possibilité de former un appel contre les jugements avant dire droit (déposée par MM. Jean-Pierre Malmendier et c.s.) DOC 51 0800/001 13 februari 2004 - 13 février 2004
413
WETSVOORSTEL tot aanvulling van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betreffende de aannemings- en de onderaannemingsovereenkomst (ingediend door de heer Servais Verherstraeten) PROPOSITION DE LOI complétant les dispositions du Code civil relatives aux contrats d’entreprise et de sous-traitance (déposée par M. Servais Verherstraeten) DOC 51 0809/001 16 februari 2004 - 16 février 2004
WETSVOORSTEL tot invoering van het zorgouderschap in het Burgerlijk Wetboek (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI introduisant la parenté sociale dans le Code civil (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0815/001 WETSVOORSTEL tot opheffing van artikel 1344septies van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de verplichte poging tot minnelijke schikking inzake huurcontracten (ingediend door de heer Melchior Wathelet) PROPOSITION DE LOI visant à supprimer l’article 1344septies du Code judiciaire relatif à la tentative de conciliation obligatoire en matière de baux à loyer (déposée par M. Melchior Wathelet) DOC 51 0812/001 18 februari 2004 - 18 février 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering inzake de kennisgeving van het cassatieberoep (ingediend door de heer Alfons Borginon en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code d’instruction criminelle en ce qui concerne la notification du recours en cassation (déposée par M. Alfons Borginon et c.s.) DOC 51 0820/001 19 februari 2004 - 19 février 2004
414
WETSVOORSTEL tot afschaffing van de mogelijkheid om de vertaling van bepaalde adviezen van de Raad van State uit te stellen (ingediend door de heren Gerolf Annemans en c.s.) PROPOSITION DE LOI supprimant la possibilité de surseoir à la traduction de certains avis du Conseil d’État (déposée par MM. Gerolf Annemans et c.s.) DOC 51 0826/001 20 februari 2004 - 20 février 2004
WETSVOORSTEL tot aanvulling van artikel 205 van het Gerechtelijk Wetboek (ingediend door de heer Fons Borginon en c.s.) PROPOSITION DE LOI complétant l’article 205 du Code judiciaire (déposée par M. Fons Borginon et c.s.) DOC 51 0830/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 28 van de wet betreffende de vergoeding voor de onwerkzame voorlopige hechtenis (ingediend door de heer Fons Borginon en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 28 de la loi relative à l’indemnité en cas de détention préventive inopérante (déposée par M. Fons Borginon et c.s.) DOC 51 0831/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van de artikelen 153 en 190 van het Wetboek van Strafvordering (ingediend door de heer Alfons Borginon)
PROPOSITION DE LOI modifiant les articles 153 et 190 du Code d’instruction criminelle (déposée par M. Alfons Borginon)
DOC 51 0834/001 25 februari 2004 - 25 février 2004
WETSVOORSTEL tot invoering van een intestaat erfrecht voor samenwonenden (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI instaurant un droit successoral ab intestat pour les cohabitants (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 0846/001
415
26 februari 2004 - 26 février 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde de mobiliteit van de magistraten in de hand te werken (ingediend door de heer Melchior Wathelet en c.s.) PROPOSITION DE LOI Modifiant le Code judiciaire en vue d’encourager la mobilité des magistrats (déposée par M. Melchior Wathelet et c.s.) DOC 51 0848/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde de bevoegdheid inzake de magistratenopleiding over te hevelen naar de Hoge Raad voor de Justitie (ingediend door de heren Melchior Wathelet en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en vue de transférer la compétence en matière de formation des magistrats au Conseil supérieur de la Justice (déposée par MM. Melchior Wathelet et c.s.) DOC 51 0849/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, teneinde de rechters in handelszaken en de rechters in sociale zaken in staat te stellen zitting te houden in kort geding (ingediend door de heer Melchior Wathelet en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en vue de permettre aux juges consulaires et sociaux de siéger en référé (déposée par M. Melchior Wathelet et c.s.) DOC 51 0850/001 27 februari 2004 - 27 février 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van de artikelen 340 en 747 van het Gerechtelijk Wetboek (ingediend door de heren Jo Vandeurzen en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant les articles 340 et 747 du Code judiciaire (déposée par MM. Jo Vandeurzen et c.s.) DOC 51 0851/001
416
WETSVOORSTEL tot versoepeling van de vervolgingen en opsporingen in het kader van het drugbeleid (ingediend door de heren Gerolf Annemans en c.s.) PROPOSITION DE LOI assouplissant les règles relatives aux poursuites et aux recherches dans le cadre de la politique en matière de drogue (déposée par MM. Gerolf Annemans et c.s.) DOC 51 0852/001 4 maart 2004 - 4 mars 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat betreft het bewijs van de geboorte bij gebreke van een akte van geboorte (ingediend door de heer Melchior Wathelet) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code civil en ce qui concerne la preuve de la naissance à défaut d’acte de naissance (déposée par M. Melchior Wathelet) DOC 51 0867/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, in verband met de herziening van de veroordelingen (ingediend door de heer Melchior Wathelet) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code d’instruction criminelle en ce qui concerne la révision des condamnations (déposée par M. Melchior Wathelet) DOC 51 0868/001 5 maart 2004 - 5 mars 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van de artikelen 577-8 en 577-11 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de taken van de syndicus (ingediend door de heren François-Xavier en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant les articles 577-8 et 577-11 du Code civil, en ce qui concerne les missions du syndic (déposée par MM. François-Xavier en c.s.) DOC 51 0869/001 8 maart 2004 - 8 mars 2004
417
WETSVOORSTEL tot wijziging van de regelgeving betreffende levenloos geboren kinderen (ingediend door mevrouw Liesbeth Van der Auwera en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant la réglementation concernant les enfants nés sans vie (déposée par Mme Liesbeth Van der Auwera et c.s.) DOC 51 0879/001
WETSVOORSTEL tot invoeging in het Strafwetboek van een verbod op het dragen van gelaatverhullende gewaden in openbare ruimten en op openbare plaatsen (ingediend door mevrouw Gerda van Steenberge en c.s.) PROPOSITION DE LOI insérant dans le Code pénal une disposition interdisant de porter dans les lieux publics des tenues vestimentaires masquant le visage (déposée par Mme Gerda Van Steenberge et c.s.) DOC 51 0880/001 9 maart 2004 - 9 mars 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek inzake de aangifte van het doodgeboren kind (ingediend door de heer Guido De Padt en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code civil en ce qui concerne la déclaration d’enfant sans vie (déposée par M. Guido De Padt et c.s.) DOC 51 0883/001
10 maart 2004 - 10 mars 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de procedure van rechtsbijstand voor het Hof van Cassatie betreft (ingediend door de heren Alain Courtois en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en matière de procédure d’assistance judiciaire devant la Cour de cassation (déposée par MM. Alain Courtois et c.s.) DOC 51 0889/001
418
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de termijnen om conclusie te nemen en de neerlegging van conclusies ter griffie betreft (ingediend door de heren Alain Courtois en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne les délais pour conclure et la remise des conclusions (déposée par MM. Alain Courtois et c.s.) DOC 51 0890/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek ten einde, in geval van onttrekking van een zaak aan een rechter, het Hof van Cassatie in staat te stellen de zaak te verwijzen naar een rechtbank van een ander ressort (ingediend door de heren Alain Courtois en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en vue de permettre, en cas de dessaisissement, le renvoi par la Cour de cassation à un tribunal d’un autre ressort (déposée par MM. Alain Courtois et c.s.) DOC 51 0891/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde te voorzien in toezicht op de toegang tot cassatieberoep (ingediend door de heren Alain Courtois en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire afin d’organiser un contrôle de l’accès au pourvoi en cassation (déposée par MM. Alain Courtois et c.s.) DOC 51 0892/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de procedure tot onttrekking aan de rechter die verzuimt de zaak te berechten die hij in beraad heeft genomen (ingediend door de heren Alain Courtois en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne la procédure de dessaisissement du juge qui néglige de juger l’affaire qu’il a prise en délibéré (déposée par MM. Alain Courtois et c.s.) DOC 51 0893/001
419
WETSVOORSTEL tot aanvulling van de Hypotheekwet wat betreft de toekenning aan de vereniging van mede-eigenaars van een voorrecht op onroerende goederen (ingediend door de heer Alfons Borginon) PROPOSITION DE LOI complétant la loi hypothécaire en ce qui concerne l’octroi à l’association des copropriétaires d’un privilège sur les immeubles (déposée par M. Alfons Borginon) DOC 51 0894/001 11 maart 2004 - 11 mars 2004
WETSVOORSTEL betreffende de transseksualiteit (ingediend door de dames Hilde Vautmans en c.s.) PROPOSITION DE LOI relative à la transsexualité (déposée par Mmes Hilde Vautmans et c.s.) DOC 51 0903/001
WETSVOORSTEL betreffende de internering van delinquenten met een geestesstoornis (ingediend door de heren Servais Verherstraeten en c.s.) PROPOSITION DE LOI relative à l’internement des délinquants atteints d’un trouble mental (déposée par MM. Servais Verherstraeten et c.s.) DOC 51 0899/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde de referendarissenstagiairs bij het Hof van Cassatie tijdens hun stage te evalueren (ingediend door de heren Alain Courtois en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en vue d’organiser une évaluation des référendaires près la Cour de cassation en cours de stage (déposée par MM. Alain Courtois et c.s.) DOC 51 0905/001 16 maart 2004 - 16 mars 2004 WETSVOORSTEL tot invoeging in het Burgerlijk Wetboek van een artikel 1584bis, inzake de koopovereenkomst betreffende een woning (ingediend door mevrouw Josée Lejeune en c.s.) PROPOSITION DE LOI insérant un article 1584bis dans le Code civil concernant à la convention de vente d’une habitation
420
(déposée par Mme Josée Lejeune et c.s.) DOC 51 0919/001 18 maart 2004 - 18 mars 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 53 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, teneinde de vereiste tweetaligheid voor de griffiers te beperken tot 2/3 van de personeelsformatie (ingediend door de heer Melchior Wathelet en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 53 de la loi du 15 juin 1935 concernant l’emploi des langues en matière judiciaire, en vue de limiter l’exigence de bilinguisme pour les greffiers aux 2/3 du cadre (déposée par M. Melchior Wathelet et c.s.) DOC 51 0930/001 24 maart 2004 - 24 mars 2004 VOORSTEL VAN RESOLUTIE over het gevangenisbeleid (ingediend door de heer Jo Vandeurzen en c.s.) PROPOSITION DE RÉSOLUTION relative à la politique pénitentiaire (déposée par M. Jo Vandeurzen et c.s.) DOC 51 0950/001 25 maart 2004 - 25 mars 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de hypotheekwet van 16 december 1851, teneinde overmatige schuldenlast tegen te gaan (ingediend door de heren Eric Massin en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire et la loi hypothécaire du 16 décembre 1851 afin de lutter contre le surendettement (déposée par MM. Eric Massin et c.s.) DOC 51 0959/001 30 maart 2004 - 30 mars 2004
WETSVOORSTEL betreffende de verblijfsregeling van minderjarige kinderen bij hun nietsamenlevende ouders (ingediend door de heer Guy Swennen)
421
PROPOSITION DE LOI relative au régime de résidence des enfants mineurs de parents qui ne vivent pas ensemble (déposée par M. Guy Swennen) DOC 51 0975/001
WETSVOORSTEL tot het waarborgen van het omgangsrecht tussen ouders en kinderen en tussen grootouders en kleinkinderen (ingediend door de heer Guy Swennen) PROPOSITION DE LOI garantissant le droit aux relations personnelles entre parents et enfants et entre grands-parents et petits-enfants (déposée par M. Guy Swennen) DOC 51 0976/001
WETSVOORSTEL tot wijziging, wat de betekening betreft, van de artikelen 37 en 38 van het Gerechtelijk Wetboek alsook de artikelen 172, 203 en 373 van het Wetboek van strafvordering (ingediend door de heren Alain Courtois en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant, en ce qui concerne la signification, les articles 37 et 38 du Code judiciaire ainsi que les articles 172, 203 et 373 du Code d’instruction criminelle (déposée par MM. Alain Courtois et c.s.) DOC 51 0978/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van sommige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, teneinde adoptie door ouders van hetzelfde geslacht mogelijk te maken (ingediend door mevrouw Zoé Genot) PROPOSITION DE LOI modifiant certaines dispositions du Code civil en vue de permettre l’adoption par des personnes de même sexe (déposée par Mme Zoé Genot) DOC 51 0980/001
31 maart 2004 - 31 mars 2004
WETSVOORSTEL tot opheffing van de bestraffing van waarzeggerij in het Strafwetboek (ingediend door mevrouw Annemie Turtelboom en c.s.) PROPOSITION DE LOI supprimant l’incrimination de la voyance dans le Code pénal
422
(déposée par Mme Annemie Turtelboom et c.s.) DOC 51 0985/001 1 april 2004 1er avril 2004 1 april 2004 - 1er avril 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 962 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de kwalificatie van de geneesheren-deskundigen (ingediend door de heren Daniel Bacquelaine en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 962 du Code judiciaire relatif à la qualification des médecins experts (déposée par MM. Daniel Bacquelaine et c.s.) DOC 51 0991/001 7 april 2004 - 7 avril 2004 WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 1253quater van het Gerechtelijk Wetboek (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 1253quater du Code judiciaire (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 1008/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 320 van het Burgerlijk Wetboek (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 320 du Code civil (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 1009/001 19 april 2004 - 19 avril 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van de artikelen 965, 981 en 989 van het Gerechtelijk Wetboek, teneinde de procedures voor het deskundigenonderzoek te versnellen (ingediend door de heer Melchior Wathelet en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant les articles 965, 981 et 989 du Code judiciaire en vue d’accélérer les procédures d’expertise (déposée par M. Melchior Wathelet et c.s.) DOC 51 1025/001
423
20 april 2004 - 20 avril 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van de artikelen 172, 203 en 373 van het Wetboek van strafvordering, ter bepaling van het ogenblik waarop de termijn ingaat waarbinnen hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissingen die geacht worden op tegenspraak te zijn (ingediend door de heer Alain Courtois) PROPOSITION DE LOI modifiant les articles 172, 203 et 373 du Code d’instruction criminelle afin de fixer le point de départ des délais de recours contre les décisions réputées contradictoires (déposée par M. Alain Courtois) DOC 51 1028/001 22 april 2004 - 22 avril 2004
WETSVOORSTEL houdende oprichting van een adviesraad van de griffiers (ingediend door de heer Alfons Borginon) PROPOSITION DE LOI relative à la création d’un conseil consultatif des greffiers (déposée par M. Alfons Borginon) DOC 51 1043/001 23 april 2004 - 23 avril 2004 WETSVOORSTEL tot opheffing van het voorbehouden erfdeel van bloedverwanten in de opgaande lijn (ingediend door de heer Geert Bourgeois) PROPOSITION DE LOI visant à supprimer la réserve légale des ascendants (déposée par M. Geert Bourgeois) DOC 51 1044/001 26 april 2004 - 26 avril 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde het begrip «omkering van het geschil» op te nemen in een nieuwe summiere rechtspleging om betaling te bevelen (ingediend door de heren Pierre-Yves Jeholet en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire afin d’intégrer la notion d’inversion du contentieux dans une nouvelle procédure sommaire d’injonction de payer
424
(déposée par MM. Pierre-Yves Jeholet et c.s.) DOC 51 1050/001 28 april 2004 - 28 avril 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van diverse bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek (ingediend door de heren Alfons Borginon en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant diverses dispositions du Code judiciaire (déposée par MM. Alfons Borginon et c.s.) DOC 51 1055/001 29 april 2004 - 29 avril 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek betreffende het ouderlijk gezag en de huisvesting van de kinderen wanneer de vader en de moeder niet samenleven, teneinde in dat artikel het beginsel op te nemen dat moet worden nagegaan of rechterlijke beslissingen inzake het secundair recht van huisvesting worden nageleefd (ingediend door mevrouw Corinne De Permentier en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 374 du Code civil concernant l’autorité parentale et l’hébergement des enfants lorsque les père et mère ne vivent pas ensemble afin d’y intégrer la notion de suivi du respect des décisions de justice en matière d’hébergement secondaire (déposée par Mme Corinne De Permentier et c.s.) DOC 51 1070/001 WETSVOORSTEL tot invoeging van een artikel 1067bis in het Gerechtelijk Wetboek (ingediend door de heren Melchior Wathelet en c.s.) PROPOSITION DE LOI insérant un article 1067bis dans le Code judiciaire (déposée par MM. Melchior Wathelet et c.s.) DOC 51 1071/001 5 mei 2004 - 5 mai 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering (ingediend door de heren Geert Bourgeois en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code d’instruction criminelle (déposée par MM. Geert Bourgeois et c.s.) DOC 51 1099/001
425
WETSVOORSTEL tot wijziging van sommige in het Burgerlijk Wetboek vervatte bepalingen betreffende de bijdrage van de vader en moeder tot de opvoeding van hun kinderen (ingediend door mevrouw Muriel Gerkens) PROPOSITION DE LOI modifiant certaines dispositions du Code civil relatives à la contribution des père et mère à l’éducation de leurs enfants (déposée par Mme Muriel Gerkens) DOC 51 1101/001 6 mei 2004 - 6 mai 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Wetboek van strafvordering wat het verstek betreft (ingediend door de heer Melchior Wathelet en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code d'instruction criminelle en ce qui concerne le défaut (déposée par M. Melchior Wathelet et c.s.) DOC 51 1104/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Wetboek van strafvordering wat het verstek betreft (ingediend door de heer Melchior Wathelet en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code d'instruction criminelle en ce qui concerne le défaut (déposée par M. Melchior Wathelet et c.s.) DOC 51 1104/001
7 mei 2004 - 7 mai 2004
WETSVOORSTEL houdende bestraffing van personen die minderjarigen inzetten om een misdaad of een wanbedrijf te plegen (ingediend door mevrouw Hilde Claes) PROPOSITION DE LOI punissant les personnes qui utilisent des mineurs pour commettre un crime ou un délit (déposée par Mme Hilde Claes) DOC 51 1109/001
426
WETSVOORSTEL tot wijziging van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering met het oog op burgerlijke-partijstelling van de Staat tot herstel van de schade veroorzaakt door de niet-inning van belastingen en toebehoren ten gevolge van strafbare wanprestaties (ingediend door de heren Yvan Mayeu en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le titre préliminaire du Code de procédure pénale en vue de permettre à l’État de se constituer partie civile afin d’obtenir la réparation du dommage que lui cause la non-perception des impôts et de leurs accessoires en raison de comportements fautifs et pénalement punissables (déposée par MM. Yvan Mayeur et c.s.) DOC 51 1113/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Strafwetboek, teneinde onherkenbaarmaking met de bedoeling misdrijven te plegen, strafbaar te stellen (ingediend door de heren Daniel Bacquelaine en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code pénal en vue d’ériger en infraction le fait de masquer son identité dans le but de commettre des infractions (déposée par MM. Daniel Bacquelaine et c.s.) DOC 51 1114/001 11 mei 2004 - 11 mai 2004
WETSVOORSTEL houdende wijziging van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (ingediend door mevrouw Corinne De Permentier en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant la loi du 4 août 1996 relative au bien-être des travailleurs lors de l’exécution de leur travail (déposée par Mme Corinne De Permentier et c.s.) DOC 51 1122/001 18 mei 2004 - 18 mai 2004
VOORSTEL VAN RESOLUTIE tot opvoering van de bescherming van de minderjarigen in de informatiemaatschappij (ingediend door de heren Claude Eerdekens en c.s.)
427
PROPOSITION DE RÉSOLUTION visant à renforcer la protection des mineurs dans la société de l’information (déposée par MM. Claude Eerdekens et c.s.) DOC 51 1136/001 19 mei 2004 - 19 mai 2004 WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 216ter van het Wetboek van strafvordering, teneinde de afschaffing te voorkomen van de dienstverlening in het kader van de bemiddeling in strafzaken (ingediend door de heren Daniel Bacquelaine en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 216ter du Code d’instruction criminelle en vue d’éviter la disparition des travaux d’intérêt général dans le cadre de la médiation pénale (déposée par MM. Daniel Bacquelaine et c.s.) DOC 51 1146/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van het Wetboek van strafvordering, teneinde niet langer te voorzien in de bijzitters van het hof van assisen (ingediend door mevrouw Marie-Christine Marghem en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire et le Code d’instruction criminelle afin de supprimer les juges assesseurs de la cour d’assises (déposée par Mme Marie-Christine Marghem et c.s.) DOC 51 1148/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van een aantal bepalingen van het Burgerlijk Wetboek teneinde de adoptie door personen van hetzelfde geslacht mogelijk te maken (ingediend door de dames Valérie Déom en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant certaines dispositions du Code civil en vue de permettre l’adoption par des personnes de même sexe (déposée par Mmes Valérie Déom et c.s.) DOC 51 1144/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, teneinde te voorzien in een objectieve berekening van de door de vader en de moeder te betalen onderhoudsbijdragen voor hun kinderen (ingediend door de heren Melchior Wathelet en c.s.)
428
PROPOSITION DE LOI modifiant le Code civil en vue d’objectiver le calcul des contributions alimentaires des père et mère au profit de leurs enfants (déposée par MM. Melchior Wathelet et c.s.) DOC 51 1145/001 WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 216ter van het Wetboek van strafvordering, teneinde de afschaffing te voorkomen van de dienstverlening in het kader van de bemiddeling in strafzaken (ingediend door de heren Daniel Bacquelaine en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 216ter du Code d’instruction criminelle en vue d’éviter la disparition des travaux d’intérêt général dans le cadre de la médiation pénale (déposée par MM. Daniel Bacquelaine et c.s.) DOC 51 1146/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van het Wetboek van strafvordering, teneinde niet langer te voorzien in de bijzitters van het hof van assisen (ingediend door mevrouw Marie-Christine Marghem en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire et le Code d’instruction criminelle afin de supprimer les juges assesseurs de la cour d’assises (déposée par Mme Marie-Christine Marghem et c.s.) DOC 51 1148/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 1394 van het Burgerlijk Wetboek betreffende de afstand van het recht van natrekking tussen in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten (ingediend door mevrouw Marie-Christine Marghem) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 1394 du Code civil en ce qui concerne la renonciation à l’accession entre époux communs en biens (déposée par Mme Marie-Christine Marghem) DOC 51 1152/001 27 mei 2004 - 27 mai 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging, wat de kunstenaars betreft, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering (ingediend door de heer Philippe Monfils)
429
PROPOSITION DE LOI modifiant l’arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage en ce qui concerne les artistes (déposée par M. Philippe Monfils) DOC 51 1166/001 3 juin 2004 - 3 juni 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot het vonnis als op tegenspraak (ingediend door de heer Alfons Borginon) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code d’instruction criminelle en ce qui concerne le jugement réputé contradictoire (déposée par M. Alfons Borginon) DOC 51 1185/001
WETSVOORSTEL tot uitlegging van artikel 1499 van het Gerechtelijk Wetboek teneinde het begrip bevel te verduidelijken (ingediend door de heren Eric Massin en c.s.) PROPOSITION DE LOI interprétative de l’article 1499 du Code judiciaire en vue de préciser la notion de commandement (déposée par MM. Eric Massin et c.s.) DOC 51 1186/001
WETSVOORSTEL tot oprichting van een Waarnemingscentrum voor huiselijk geweld (ingediend door mevrouw Joëlle Milquet en c.s.) PROPOSITION DE LOI portant création d’un Observatoire des violences conjugales et familiales (déposée par Mme Joëlle Milquet et c.s.) DOC 51 1188/001 9 juni 2004 - 9 juin 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 81 van het Gerechtelijk Wetboek teneinde het rechters in sociale zaken mogelijk te maken zitting te hebben in aangelegenheden betreffende de onderwerping aan de sociale zekerheid voor werknemers of aan het sociaal statuut der zelfstandigen en in aangelegenheden betreffende rust- en overlevingspensioenen (ingediend door de heer Melchior Wathelet en c.s.)
430
PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 81 du Code judiciaire en vue de permettre aux juges sociaux de siéger dans les matières relatives à l’assujettissement à la sécurité sociale des travailleurs salariés ou au statut social des travailleurs indépendants et en matière de pensions de retraite et de survie (déposée par M. Melchior Wathelet et c.s.) DOC 51 1198/001
16 juni 2004 - 16 juin 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van het Wetboek van vennootschappen, teneinde alle inzake vennootschappen specifieke geschillen samen te brengen bij de rechtbank van koophandel (ingediend door de heren Jean-Jacques Viseur en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire et le Code des sociétés afin de regrouper l’ensemble du contentieux spécifique aux sociétés auprès du tribunal de commerce (déposée par MM. Jean-Jacques Viseur et c.s.) DOC 51 1214/001
WETSVOORSTEL tot invoering van een betalingsbevel in het Gerechtelijk Wetboek (ingediend door de heer Alfons Borginon en c.s.) PROPOSITION DE LOI introduisant l’injonction de payer dans le Code judiciaire (déposée par M. Alfons Borginon et c.s.) DOC 51 1215/001 18 juni 2004 - 18 juin 2004
WETSVOORSTEL tot wijziging van de artikelen 77, 80 en 84 van het Burgerlijk Wetboek inzake de vaststelling van overlijden en het vervoer van lijken (ingediend door mevrouw Liesbeth Van der Auwera) PROPOSITION DE LOI modifiant les articles 77, 80 et 84 du Code civil en ce qui concerne le constat de décès et le transport des dépouilles mortelles (déposée par Mme Liesbeth Van der Auwera) DOC 51 1220/001
431
22 juni 2004 - 22 juin 2004
WETSVOORSTEL houdende registratie van de huurovereenkomst bij de verandering van woonplaats en het houden van een gemeentelijk register van de huurprijzen (ingediend door de dames Anne-Marie Baeke en c.s.) PROPOSITION DE LOI portant l’enregistrement du contrat de bail lors du changement de domicile et la tenue d’un registre communal des loyers (déposée par Mmes Anne-Marie Baeke et c.s.) DOC 51 1230/001
WETSVOORSTEL houdende specifieke maatregelen met betrekking tot de huur van studentenkamers (ingediend door mevrouw Anne-Marie Baeke en c.s.) PROPOSITION DE LOI portant des mesures spécifiques concernant la location de chambres d’étudiant (déposée par Mme Anne-Marie Baeke et c.s.) DOC 51 1231/001
WETSVOORSTEL tot verstrenging van de straffen zoals bepaald in de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica (ingediend door de heren Gerolf Annemans en c.s.) PROPOSITION DE LOI renforçant les peines prévues par la loi du 24 février 1921 concernant le trafic des substances vénéneuses, soporifiques, stupéfiantes, désinfectantes ou antiseptiques (déposée par MM. Gerolf Annemans et c.s.) DOC 51 1233/001 23 juni 2004 - 23 juin 2004
PROJET DE LOI supprimant l’interdiction légale WETSONTWERP tot afschaffing van de wettelijke onbekwaamheid DOC 51 1238/001 24 juni 2004 - 24 juin 2004 WETSVOORSTEL tot wijziging van artikel 1344septies van het Gerechtelijk Wetboek
432
(ingediend door de heer Guido De Padt) PROPOSITION DE LOI modifiant l’article 1344septies du Code judiciaire (déposée par M. Guido De Padt) DOC 51 1241/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van de artikelen 55 en 56 van het Burgerlijk Wetboek houdende de reglementering inzake de akten van geboorte (ingediend door mevrouw Josée Lejeune) PROPOSITION DE LOI modifiant les articles 55 et 56 du Code civil portant réglementation des actes de naissance (déposée par Mme Josée Lejeune) DOC 51 1242/001 25 juni - 25 juin 2004 PROJET DE LOI modifiant les articles 259bis-9 et 259bis-10 du Code judiciaire et insérant les articles 187bis, 187ter, 191bis, 191ter, 194bis et 194ter dans le Code judiciaire WETSONTWERP tot wijziging van de artikelen 259bis-9 en 259bis-10 van het Gerechtelijk Wetboek en tot invoeging van de artikelen 187bis, 187ter, 191bis, 191ter, 194bis en 194ter in het Gerechtelijk Wetboek DOC 51 1247/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzake de bevoegdheid en de rechtspleging (ingediend door de heer Fons Borginon en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne la compétence et la procédure (déposée par M. Fons Borginon et c.s.)
DOC 51 1252/001 29 juni 2004 - 29 juin 2004
WETSVOORSTEL tot invoering in het Strafwetboek van een verzwarende omstandigheid bij misdrijven tegen bestuurders, begeleiders en medereizigers van het gemeenschappelijk vervoer en bij misdrijven tegen taxichauffeurs (ingediend door de heren Miguel Chevalier en c.s.)
433
PROPOSITION DE LOI instaurant dans le Code pénal une circonstance aggravante si les infractions ont été commises envers des conducteurs, des accompagnateurs ou des voyageurs des transports en commun ou envers des chauffeurs de taxis (déposée par MM. Miguel Chevalier et c.s.) DOC 51 1258/001
WETSVOORSTEL tot wijziging van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, van de wet van 29 november 2001 tot vaststelling van een tijdelijke personeelsformatie van raadsheren teneinde de gerechtelijke achterstand bij het hof van beroep te Antwerpen weg te werken en van artikel 156ter van het Gerechtelijk Wetboek (ingediend door de heer Servais Verherstraeten en c.s.) PROPOSITION DE LOI modifiant, pour ce qui concerne la cour d’appel d’Anvers, la loi du 3 avril 1953 d’organisation judiciaire, la loi du 29 novembre 2001 fixant un cadre temporaire de conseillers en vue de résorber l’arriéré judiciaire dans les cours d’appel et l’article 156ter du Code judiciaire (déposée par M. Servais Verherstraeten et c.s.) DOC 51 1259/001 30 juni 2004 - 30 juin 2004
WETSVOORSTEL tot strafbaarstelling van de niet-naleving van de taalwetgeving door spoedgevallen- of mobiele hulpdiensten van de ziekenhuizen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad (ingediend door de heren Hagen Goyvaerts en c.s.) PROPOSITION DE LOI incriminant le non-respect de la législation linguistique par les services d’urgence ou les services mobiles de secours des hôpitaux de la région bilingue de Bruxelles-Capitale
(déposée par MM. Hagen Goyvaerts et c.s.) DOC 51 1260/001 7 juli 2004 - 7 juillet 2004
PROJET DE LOI modifiant diverses dispositions légales en matière pénale et de procédure pénale en vue de lutter contre l’arriéré judiciaire WETSONTWERP tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen met betrekking tot het strafrecht en de strafrechtspleging, teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken DOC 51 1273/001
434
12 juli 2004 - 12 juillet 2004
WETSVOORSTEL tot aanvulling van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA – analyse in strafzaken (ingediend door de heren Tony Van Parys en c.s.) PROPOSITION DE LOI complétant la loi du 22 mars 1999 relative à la procédure d’identification par analyse ADN en matière pénale (déposée par MM. Tony Van Parys et c.s.)
DOC 51 1280/001 PROJET DE LOI sur l’entraide judiciaire internationale en matière pénale WETSONTWERP betreffende internationale rechtshulp in strafzaken DOC 51 1278/001 13 juli 2004 - 13 juillet 2004
VOORSTEL VAN RESOLUTIE over de aanpak van schijnhuwelijken (ingediend door mevrouw Nahima Lanjri en c.s.) PROPOSITION DE RÉSOLUTION relative à la lutte contre les mariages de complaisance (déposée par Mme Nahima Lanjri et c.s.) DOC 51 1283/001 15 juli 2004 - 15 juillet 2004
WETSVOORSTEL teneinde de afdwingbaarheid van de persoonlijke omgang met de kinderen naar aanleiding van een echt- of feitelijke scheiding te verbeteren (ingediend door mevrouw Martine Taelman en c.s.) PROPOSITION DE LOI visant à mieux faire respecter le droit aux relations personnelles avec les enfants à la suite d’un divorce ou d’une séparation de fait (déposée par Mme Martine Taelman et c.s.) DOC 51 1288/001
435
436
Lijst wetsvoorstellen Senaat: Juli 2003 – juli 2004
437
438
03.07.2003
3-11 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 22 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het beginsel in te voeren van de dubbele nationaliteit voor Belgische burgers die vrijwillig een vreemde nationaliteit verkrijgen Philippe Mahoux
Proposition de loi modifiant l'article 22 du Code de la nationalité belge en vue d'instaurer le principe de la double nationalité pour les ressortissants belges qui acquièrent volontairement une nationalité étrangère
3-17 Wetsvoorstel tot aanvulling van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorvoertuigen Francis Poty
Proposition de loi complétant la loi du 21 novembre 1989 relative à l'assurance obligatoire de la responsabilité en matière de véhicules automoteurs
3-18 Wetsvoorstel houdende maatregelen om het terrorisme aan banden te leggen Anne-Marie Lizin
Proposition de loi visant à renforcer la répression du terrorisme
3-20 Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorvoertuigen Anne-Marie Lizin
Proposition de loi modifiant la loi du 21 novembre 1989 relative à l'assurance obligatoire de la responsabilité en matière de véhicules automoteurs
3-26 Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 4 maart 1870 op de temporaliën der erediensten Anne-Marie Lizin Proposition de loi modifiant la loi du 4 mars 1870 sur le temporel des cultes
08.07.2003 439
3-28 Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 1344ter en 1344quater van het Gerechtelijk Wetboek Marie-José Laloy
Proposition de loi modifiant les articles 1344ter et 1344quater du Code judiciaire
3-29 Wetsvoorstel tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan Marie-José Laloy
Proposition de loi modifiant les dispositions du Code civil relatives à l'établissement de la filiation et aux effets de celle-ci
3-30 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 331octies van het Burgerlijk Wetboek ten einde perken te stellen aan genetisch onderzoek bij overledenen met het oog op het vaststellen van de afstamming Philippe Mahoux
Proposition de loi modifiant l'article 331octies du Code civil, visant à limiter les tests génétiques après le décès en vue d'établir la filiation
3-31 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Gerechtelijk Wetboek wat betreft de regeling van de echtscheiding en de scheiding van tafel en bed in het internationaal privaatrecht en tot opheffing van de wet van 27 juni 1960 op de toelaatbaarheid van de echtscheiding wanneer ten minste een van de echtegenoten een vreemdeling is Jean-François Istasse
Proposition de loi modifiant le Code civil et le Code judiciaire en ce qui concerne le régime du divorce et de la séparation de corps en droit international privé, et abrogeant la loi du 27 juin 1960 sur l'admissibilité du divorce lorsqu'un des conjoints au moins est étranger
3-35 Wetsvoorstel tot instelling van internationale bemiddelaars Marie-José Laloy
Proposition de loi instituant les médiateurs internationaux 440
3-39 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 505 van het Strafwetboek betreffende de heling François Roelants du Vivier
Proposition de loi modifiant l'article 505 du Code pénal en ce qui concerne le recel
3-40 Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van de persoonsgegevens met het oog op het instellen van een Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bij de federale wetgevende Kamers François Roelants du Vivier
Proposition de loi modifiant la loi du 8 décembre 1992 relative à la protection de la vie privée à l'égard des traitements de données à caractère personnel en vue d'instituer la Commission de la protection de la vie privée auprès des Chambres législatives fédérales
3-42 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 22 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit met het oog op de instelling van de dubbele nationaliteit voor de Belgische
onderdanen
die
een
vreemde
nationaliteit
aannemen
François
Roelants du Vivier
Proposition de loi modifiant l'article 22 du Code de la nationalité belge en vue d'instaurer le principe de la double nationalité pour les ressortissants belges qui acquièrent volontairement une nationalité étrangère
09.07.03
3-45 Wetsvoorstel tot oprichting van een economisch en sociaal auditoraat Clotilde Nyssens
Proposition de loi visant à la création d'un auditorat économique et social
441
3-46 Wetsvoorstel betreffende de oprichting van ontmoetingsruimten in het kader van een gerechtelijke procedure Clotilde Nyssens
Proposition de loi relative à la création des espaces-rencontre et à leur fonctionnement dans le cadre d'une procédure judiciaire
3-47 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 579 van het Gerechtelijk Wetboek Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant l'article 579 du Code judiciaire
3-48 Wetsvoorstel tot invoeging in het Gerechtelijk Wetboek van een artikel 360quinquies betreffende de weddeverhogingen van de magistraten van het Hof van Cassatie Clotilde Nyssens
Proposition de loi insérant un article 360quinquies dans le Code judiciaire relatif aux majorations de traitements des magistrats de la Cour de cassation
3-50 Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 3 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering met het oog op de instelling ten voordele van de verenigingen van een rechtsvordering ter verdediging van collectieve belangen Clotilde Nyssens
Proposition de loi complétant l'article 17 du Code judiciaire et l'article 3 du titre préliminaire du Code d'instruction criminelle en vue d'instaurer au profit des associations une action d'intérêt collectif
3-51 Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en het Wetboek van strafvordering in verband met de terugbetaling van de gerechtskosten Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant le Code judiciaire et le Code d'instruction criminelle en ce qui concerne le remboursement des frais de justice 442
3-52 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de voorafgaande titel van
het
Wetboek
van
strafvordering,
inzake
de
burgerrechtelijke
en
de
strafrechtelijke aansprakelijkheid Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant le Code civil et le titre préliminaire du Code d'instruction criminelle en ce qui concerne les responsabilités civile et pénale
3-53 Wetsvoorstel houdende diverse structurele maatregelen teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken in burgerlijke zaken Clotilde Nyssens
Proposition de loi portant diverses mesures structurelles tendant à résorber l'arriéré judiciaire en matière civile 3-54 Wetsvoorstel strekkende om artikel 61 van het Burgerlijk Wetboek opnieuw in te voeren wat betreft het bewijs van de geboorte bij gebreke van een akte van geboorte Clotilde Nyssens
Proposition de loi rétablissant l'article 61 du Code civil en ce qui concerne la preuve de la naissance à défaut d'acte de naissance
3-55 Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 447ter in het Wetboek van strafvordering Clotilde Nyssens
Proposition de loi insérant un article 447ter dans le Code d'instruction criminelle
3-56 Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 131 en 326 van het Gerechtelijk Wetboek Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant les articles 131 et 326 du Code judiciaire
3-58 Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 1322bis in het Gerechtelijk Wetboek betreffende de gedwongen tenuitvoerlegging van gerechtelijke beslissingen die maatregelen inhouden met betrekking tot de persoon van kinderen Clotilde Nyssens
443
Proposition de loi insérant un article 1322bis dans le Code judiciaire, relatif à l'exécution forcée des décisions judiciaires contenant des mesures relatives à la personne des enfants
3-59 Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming wat de plaatsing van minderjarigen betreft Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant la loi du 8 avril 1965 relative à la protection de la jeunesse en ce qui concerne le placement des mineurs 3-60 Wetsvoorstel tot wijziging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het deskundigenonderzoek Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant les dispositions du Code judiciaire relatives à l'expertise judiciaire
3-61 Wetsvoorstel betreffende de strafrechtelijke bescherming van kwetsbare personen Clotilde Nyssens
Proposition de loi relative à la protection pénale des personnes vulnérables
3-62 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 259ter van het Gerechtelijk Wetboek, teneinde de benoemingsprocedure van magistraten te versnellen Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant l'article 259ter du Code judiciaire, en vue d'accélérer la procédure de nomination des magistrats
3-63 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Gerechtelijk Wetboek teneinde de procedures in familiezaken menselijker te doen verlopen Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant le Code civil et le Code judiciaire en vue d'une humanisation des procédures en matière familiale
11.07.03 444
3-72 Wetsvoorstel tot invoering van een artikel 26bis in de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, betreffende de burgerlijke rechtsvordering inzake fiscale misdrijven Jean Cornil
Proposition de loi insérant un article 26bis dans le titre préliminaire du Code d'instruction criminelle, relatif à l'action civile en matière d'infractions fiscales
14.07.03
3-75 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Gerechtelijk Wetboek, met het oog op de bescherming van de natuurlijke persoon die zich hoofdelijk borg stelt Francis Poty
Proposition de loi modifiant le Code civil et le Code judiciaire, en vue de protéger la personne physique qui se porte caution solidaire
3-77 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 207 van het Gerechtelijk Wetboek wat betreft het statuut van de referendarissen bij het Hof van Cassatie Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant l'article 207 du Code judiciaire, en ce qui concerne le statut des référendaires près la Cour de Cassation
15.07.03
3-78 Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 317 in het Strafwetboek Hugo Vandenberghe
Proposition de loi insérant un article 317 dans le Code pénal
17.07.03
3-80 Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 242bis in het Burgerlijk Wetboek inzake het ouderschapsboekje Isabelle Durant 445
Proposition de loi insérant un article 242bis dans le Code civil, relatif au livret de parentalité
3-84 Wetsvoorstel tot wijziging van de echtscheidingsregeling naar aanleiding van de invoering van de schuldloze echtscheiding Isabelle Durant
Proposition de loi modifiant le régime du divorce par suite de l'instauration du divorce sans faute
18.07.03
3-90 Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, wat de berechting bij verstek betreft Nathalie de T' Serclaes
Proposition de loi modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne le jugement par défaut
3-91 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 751 van het Gerechtelijk Wetboek, wat betreft de bijkomende termijn om conclusies te nemen Nathalie de T' Serclaes
Proposition de loi modifiant l'article 751 du Code judiciaire, en ce qui concerne le délai supplémentaire pour conclure
3-92 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 747 van het Gerechtelijk Wetboek teneinde het begrip syntheseconclusies erin op te nemen Nathalie de T' Serclaes
Proposition de loi modifiant l'article 747 du Code judiciaire en vue d'y introduire la notion de conclusions de synthèse
3-93 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1057 van het Gerechtelijk Wetboek, met betrekking tot de inhoud van de akte van hoger beroep Nathalie de T' Serclaes
446
Proposition de loi modifiant l'article 1057 du Code judiciaire, en ce qui concerne le contenu de l'acte d'appel
3-94 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 975 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het voortgangsrapport van de deskundigen Nathalie de T' Serclaes Proposition de loi modifiant l'article 975 du Code judiciaire, en ce qui concerne le rapport sur l'état d'avancement des experts
22.07.03
3-97 Wetsvoorstel tot reglementering van het gebruik van genetische analyses voor identificatiedoeleinden inzake afstamming Clotilde Nyssens
Proposition de loi visant à réglementer l'usage des analyses génétiques à des fins d'identification en matière de filiation
3-101 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 43, § 5, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, teneinde de werking van de rechtbanken in het arrondissement Brussel te verbeteren Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant l'article 43, § 5, de la loi du 15 juin 1935 concernant l'emploi des langues en matière judiciaire, en vue d'améliorer le fonctionnement des juridictions de l'arrondissement de Bruxelles
22.07.03
3-123 Wetsvoorstel houdende instelling van een familierechtbank Clotilde Nyssens
Proposition de loi créant un tribunal de la famille
23.07.03 447
3-128 Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van artikel 162 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, wat betreft de procedure voor het verlenen van betalingsfaciliteiten inzake consumentenkrediet Marie-José Laloy
Proposition de loi modifiant le Code judiciaire et l'article 162 du Code des droits d'enregistrement, d'hypothèque et de greffe, en ce qui concerne la procédure d'octroi de facilités de paiement en matière de crédit à la consommation
3-129 Wetsvoorstel tot uitlegging van de artikelen 6, 584 en 1385bis van het Gerechtelijk Wetboek Philippe Mahoux
Proposition de loi interprétative des articles 6, 584 et 1385bis du Code judiciaire
24.07.03
3-134 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, betreffende de bevoegdheid om authentieke akten te verlijden Ludwig Vandenhove
Proposition de loi interprétative des articles 6, 584 et 1385bis du Code judiciaire
31.07.03
3-141 Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 233bis in het Burgerlijk Wetboek en tot wijziging van artikel 1 van de wet van 27 juni 1960 op de toelaatbaarheid van de echtscheiding wanneer ten minste een van de echtgenoten een vreemdeling is AnneMarie Lizin
Proposition de loi insérant un article 233bis dans le Code civil et modifiant l'article 1er de la loi du 27 juin 1960 sur l'admissibilité du divorce lorsqu'un des conjoints au moins est étranger
01.08.03 448
3-140 Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 380quater in het Strafwetboek over het betalen voor seksuele dienstverlening Anne-Marie Lizin
Proposition de loi insérant un article 380quater dans le Code pénal relatif à l'achat de services sexuels
11.08.03
3-144 Wetsvoorstel betreffende het recht van antwoord en het recht van informatie -------------------- (De artikelen 12 en 18 worden door artikel 77 van de Grondwet geregeld) Hugo Vandenberghe
Proposition de loi relative au droit de réponse et au droit d'information ------------------(Les articles 12 et 18 sont règlés par l'article 77 de la Constitution)
3-145 Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 398 en 420 van het Strafwetboek Hugo Vandenberghe
Proposition de loi modifiant les articles 398 et 420 du Code pénal
20.08.03
3-146 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 22 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit Sabine de Bethune
Proposition de loi modifiant l'article 22 du Code de la nationalité belge
3-149 Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 371bis in het Burgerlijk Wetboek Sabine de Bethune
Proposition de loi insérant un article 371bis dans le Code civil
449
3-151 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 205 van het Gerechtelijk Wetboek teneinde het ambt van werkend of plaatsvervangend rechter in handelszaken open te stellen voor meewerkende echtgenoten Sabine de Bethune
Proposition de loi modifiant l'article 205 du Code judiciaire en vue d'ouvrir la fonction de juge consulaire effectif ou suppléant aux conjoints aidants
3-152 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Gerechtelijk Wetboek, wat het gebruik van de naam van de echtgenoot betreft Sabine de Bethune
Proposition de loi modifiant le Code civil et le Code judiciaire en ce qui concerne l'utilisation du nom du conjoint
3-154 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek inzake de familienaam van het kind Sabine de Bethune
Proposition de loi modifiant l'article 335 du Code civil en ce qui concerne le nom de famille de l'enfant
3-159 Wetsvoorstel tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de oprichting van Nederlandstalige en Franstalige rechtbanken van eerste aanleg en de splitsing van het parket bij de rechtbank van eerste aanleg in het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde Hugo Vandenberghe
Proposition de loi modifiant diverses dispositions en vue de créer des tribunaux de première instance francophones et néerlandophones et de scinder le ministère public près le tribunal de première instance dans l'arrondissement judiciaire de BruxellesHal-Vilvorde
3-163 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 70 van het Burgerlijk Wetboek Sabine de Bethune
Proposition de loi modifiant l'article 70 du Code civil 450
3-167 Wetsvoorstel tot aanvulling van het Burgerlijk Wetboek met bepalingen inzake het zorgouderschap Sabine de Bethune
Proposition de loi complétant le Code civil par des dispositions relatives à la parenté sociale
3-173 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 129 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 69 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State om een evenwichtige aanwezigheid van vrouwen en mannen in de hogere rechtscolleges te waarborgen Sabine de Bethune
Proposition de loi modifiant l'article 129 du Code judiciaire et l'article 69 des lois coordonnées sur le Conseil d'État en vue d'assurer une présence équilibrée des femmes et des hommes au sein des juridictions supérieures
3-174 Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van artikel 31 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof om een evenwichtige aanwezigheid van vrouwen en mannen in dat Hof te waarborgen Sabine de Bethune
Proposition de loi spéciale modifiant l'article 31 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage en vue de garantir une présence équilibrée des femmes et des hommes à cette Cour
29.08.03
3-180 Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 442bis van het Strafwetboek Mia De Schamphelaere
Proposition de loi complétant l'article 442bis du Code pénal
02.09.03
3-188 Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 561, 1°, van het Strafwetboek Ludwig Caluwé 451
Proposition de loi complétant l'article 561, 1°, du Code pénal
3-189 Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 161 van het Burgerlijk Wetboek Ludwig Caluwé
Proposition de loi complétant l'article 161 du Code civil
3-190 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1340, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek Ludwig Caluwé
Proposition de loi modifiant l'article 1340, alinéa 1er, du Code judiciaire
3-197 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 276 van het Strafwetboek Ludwig Caluwé
Proposition de loi modifiant l'article 276 du Code pénal
3-200 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1391 van het Gerechtelijk Wetboek Mia De Schamphelaere
Proposition de loi modifiant l'article 1391 du Code judiciaire
3-201 Wetsvoorstel tot aanvulling van het Strafwetboek met het oog op de bestrijding van psychisch geweld Mia De Schamphelaere
Proposition de loi complétant le Code pénal en vue de lutter contre la violence psychique
09.09.03
3-204 Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en het Wetboek van strafvordering, betreffende de terugbetaling van de uitgaven die niet bij de kosten inbegrepen zijn Alain Destexhe 452
Proposition de loi modifiant le Code judiciaire et le Code d'instruction criminelle, en ce qui concerne le remboursement des frais non compris dans les dépens
18.09.03
3-211 Wetsvoorstel tot toekenning van een vergunning aan prostituees Erika Thijs
Proposition de loi visant à octroyer une licence aux prostituées
09.10.03
3-225 Wetsvoorstel dat ertoe strekt artikel 1344septies van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de verplichte poging tot minnelijke schikking inzake huurcontracten op te heffen Clotilde Nyssens
Proposition de loi visant à supprimer l'article 1344septies du Code judiciaire relatif à la tentative de conciliation obligatoire en matière de baux à loyer
3-226 Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek in verband met de bemiddeling Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne la médiation
3-227 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 145 van het Burgerlijk Wetboek Ludwig Vandenhove
Proposition de loi modifiant l'article 145 du Code civil
3-228 Wetsvoorstel houdende reglementering van de prostitutie Ludwig Vandenhove
Proposition de loi réglementant la prostitution 453
3-236 Wetsvoorstel betreffende het instellen van de verschijning van de gedetineerden voor de onderzoeksgerechten in een videoconferentie Christine Defraigne
Proposition de loi modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne la médiation
15.10.03
3-243 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met betrekking tot de regeling inzake noodweer en tot invoering van de algemene schulduitsluitingsgrond "noodweerexces" Frank Vanhecke
Proposition de loi modifiant le Code pénal en ce qui concerne les règles relatives à la légitime défense et introduisant la cause absolutoire générale de l'excès de légitime défense
20.10.03
3-266 Wetsvoorstel tot invoering van het elektronisch toezicht als autonome straf Christine Defraigne Proposition de loi instaurant la surveillance électronique comme peine autonome
3-268 Wetsvoorstel tot wijziging van de regelgeving betreffende levenloos geboren kinderen Sabine de Bethune Proposition de loi modifiant la réglementation concernant les enfants nés sans vie
22.10.03
3-281 Wetsvoorstel inzake de reglementering van het vrijwillig tegen betaling verrichten van seksuele dienstverlening Jean-Marie Dedecker 454
Proposition de loi réglementant la prestation volontaire de services sexuels contre paiement
23.10.03
3-286 Wetsvoorstel tot invoering van een procedure van klachtenbehandeling binnen de rechterlijke orde en tot wijziging van artikel 259bis van het Gerechtelijk Wetboek teneinde de Hoge Raad voor de Justitie, aan te wijzen als beroepsinstantie met een ombudsfunctie inzake justitie Clotilde Nyssens
Proposition de loi instaurant une procédure du règlement des plaintes au sein de l'ordre judiciaire et modifiant l'article 259bis du Code judiciaire, en vue d'instituer le Conseil supérieur de la Justice, instance de recours et médiateur de justice
3-288 Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit Erika Thijs
Proposition de loi modifiant le Code de la nationalité belge
30.10.03
3-294 Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden Stefaan De Clerck
Proposition de loi de principes concernant l'administration pénitentiaire et le statut juridique des détenus
04.11.03
3-296 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 203 van het Wetboek van strafvordering betreffende de akte van hoger beroep in correctionele zaken Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant l'article 203 du Code d'instruction criminelle, en ce qui concerne l'acte d'appel en matière correctionnelle 455
05.11.03
3-303 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erkenning van de afstamming betreft Michel Guilbert
Proposition de loi modifiant le Code civil en ce qui concerne la reconnaissance de filiation
06.11.03
3-304 Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen, en tot wijziging van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken Louis Siquet
Proposition de loi modifiant la loi du 31 mai 1961 relative à l'emploi des langues en matière législative, à la présentation, à la publication et à l'entrée en vigueur des textes légaux et réglementaires, et modifiant les lois coordonnées du 18 juillet 1966 sur l'emploi des langues en matière administrative
3-305 Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de bevoegdheid inzake milieu betreft Jacinta De Roeck
Proposition de loi modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne la compétence en matière d'environnement
3-307 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de regels betreffende de handelshuur Hugo Coveliers
Proposition de loi modifiant le Code civil en ce qui concerne les règles relatives aux baux commerciaux
456
3-308 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 478 van het Gerechtelijk Wetboek Hugo Coveliers
Proposition de loi modifiant l'article 478 du Code judiciaire
12.11.03
3-326 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 22 van het Wetboek van Belgische nationaliteit met het oog op het instellen van een dubbele nationaliteit voor de Belgische onderdanen die een vreemde nationaliteit aannemen Sabine de Bethune
Proposition de loi modifiant l'article 22 du Code de la nationalité belge en vue d'instaurer le principe de la double nationalité pour les ressortissants belges qui acquièrent volontairement une nationalité étrangère
13.11.03
3-328 Wetsvoorstel betreffende de internering van delinquenten met een geestesstoornis Stefaan De Clerck
Proposition de loi relative à l'internement des délinquants atteints d'un trouble mental
3-329 Wetsvoorstel tot wijziging van de wetten betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke Stefaan De Clerck
Proposition de loi modifiant les lois relatives à la libération conditionnelle et modifiant la loi du 26 juin 1990 relative à la protection de la personne des malades mentaux
3-331 Wetsvoorstel betreffende de administratieve afdoening van bepaalde inbreuken op de wetgeving inzake het wegverkeer Didier Ramoudt
Proposition de loi relative au règlement administratif de certaines infractions à la législation sur la circulation routière 457
3-343 Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek om er een bemiddelingsprocedure in te voegen Nathalie de T' Serclaes
Proposition de loi modifiant le Code judiciaire en vue d'y insérer une procédure de médiation
25.11.03
3-365 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 390 van het Gerechtelijk Wetboek om rechters in sociale zaken en in handelszaken de mogelijkheid te bieden zitting te hebben na het bereiken van de leeftijd van zevenenzestig jaar Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant l'article 390 du Code judiciaire en vue de permettre aux juges consulaires et sociaux de siéger après avoir atteint l'âge de 67 ans
3-367 Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 2016 en 2017 van het Burgerlijk Wetboek, wat de omvang van de borgtocht betreft Christine Defraigne
Proposition de loi modifiant les articles 2016 et 2017 du Code civil en ce qui concerne l'étendue du cautionnement
3-369 Wetsvoorstel houdende verticale integratie van het openbaar ministerie Hugo Coveliers
Proposition de loi portant intégration verticale du ministère public
3-370 Wetsvoorstel betreffende de invoering van een regeling voor medewerkers met het gerecht Hugo Coveliers
Proposition de loi instaurant un régime pour les collaborateurs de la justice 458
3-371 Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte en de wet van 17 april 1835 op de onteigening ten algemenen nutte Hugo Coveliers Proposition de loi modifiant la loi du 26 juillet 1962 relative à la procédure d'extrême urgence en matière d'expropriation pour cause d'utilité publique et la loi du 17 avril 1835 sur l'expropriation pour cause d'utilité publique
3-372 Wetsvoorstel tot hervorming van het echtscheidingsrecht en invoering van de foutloze echtscheiding Hugo Coveliers
Proposition de loi réformant le droit du divorce et instaurant le divorce sans faute
04.12.03
3-382 Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 321bis in het Strafwetboek met het oog op de strafbaarstelling van het schijnhuwelijk Mia De Schamphelaere
Proposition de loi insérant un article 321bis dans le Code pénal en vue de la répression des mariages de complaisance
3-383 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 23 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit met het oog op de strafbaarstelling van het schijnhuwelijk
Mia
De Schamphelaere
Proposition de loi modifiant l'article 23 du Code de la nationalité belge en vue de la répression des mariages de complaisance
05.12.03
3-394 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek Clotilde Nyssens 459
Proposition de loi modifiant l'article 346 du Code judiciaire 3-406 Wetsvoorstel tot opheffing van artikel 276 van het Burgerlijk Wetboek Christine Defraigne
Proposition de loi abrogeant l'article 276 du Code civil
3-409 Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 416 en 417 van het Strafwetboek Jean-Marie Dedecker
Proposition de loi modifiant les articles 416 et 417 du Code pénal
06.01.04
3-440 Wetsvoorstel tot invoering van een eenvormige procedure voor de behandeling
van
klachten
betreffende
de
rechterlijke
organisatie
Nathalie
de T' Serclaes
Proposition de loi visant à introduire une procédure unique de traitement des plaintes relatives à l'organisation judiciaire
08.01.04
3-442 Wetsvoorstel tot aanvulling van het Gerechtelijk Wetboek met een zevende deel betreffende de buitengerechtelijke bemiddeling Marie-Hélène Crombé-Berton
Proposition de loi complétant le Code judiciaire par une septième partie relative à la procédure de médiation extrajudiciaire
12.01.04
460
3-447 Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 1067bis in het Gerechtelijk Wetboek Clotilde Nyssens
Proposition de loi insérant un article 1067bis dans le Code judiciaire
3-448 Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 31, tweede lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken Clotilde Nyssens
Proposition de loi complétant l'article 31, alinéa 2, de la loi du 15 juin 1935 concernant l'emploi des langues en matière judiciaire
13.01.04
3-450
Wetsvoorstel
houdende
het
Wetboek
van
strafprocesrecht
Hugo
Vandenberghe
Proposition de loi contenant le Code de procédure pénale
15.01.04
3-456 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1412 van het Gerechtelijk Wetboek om de onderhoudsgerechtigde in staat te stellen de gerechtskosten te verhalen op het niet voor beslag vatbare bedrag van het inkomen Christine Defraigne
Proposition de loi modifiant l'article 1412 du Code judiciaire en vue de permettre au créancier d'aliments de récupérer les frais de justice sur la quotité insaisissable du revenu
3-461 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 22 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit Clotilde Nyssens
Proposition de loi visant à modifier l'article 22 du Code de la nationalité belge
19.01.04 461
3-463 Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 563 van het Strafwetboek met een verbod op het dragen van gelaatverhullende gewaden in openbare ruimten en op openbare plaatsen Anke Van dermeersch
Proposition de loi complétant l'article 563 du Code pénal par une disposition interdisant de porter dans les lieux publics des tenues vestimentaires masquant le visage
22.01.04
3-469 Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit met het oog op vereenvoudiging en de invoering van een dubbele nationaliteit voor Belgen die een vreemde nationaliteit aannemen Christel Geerts
Proposition de loi modifiant le Code de la nationalité belge en vue de le simplifier et d'instaurer une double nationalité pour les Belges qui acquièrent volontairement une nationalité étrangère
3-472 Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 559 van het Strafwetboek Ludwig Vandenhove
Proposition de loi complétant l'article 559 du Code pénal
29.01.04
3-488 Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit Michel Delacroix
Proposition de loi modifiant le Code de la nationalité belge
04.02.04 462
3-492 Voorstel van resolutie met betrekking tot het statuut van journalisten en redacties ten einde de optimale uitoefening van de vrijheid van informatie en van hun overige democratische opdrachten van openbare dienstverlening te waarborgen Philippe Mahoux
Proposition de résolution relative aux statuts des journalistes et des rédactions permettant de garantir l'exercice optimal de leur liberté d'information et de leurs autres missions démocratiques de service public
05.02.04
3-498 Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit en van het Strafwetboek om het schijnhuwelijk als misdrijf te beschouwen Christine Defraigne
Proposition de loi modifiant le Code de la nationalité ainsi que le Code pénal en vue d'ériger le mariage de complaisance en délit
3-500 Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen Berni Collas Proposition de loi modifiant la loi du 31 mai 1961 relative à l'emploi des langues en matière législative, à la présentation, à la publication et à l'entrée en vigueur des textes légaux et réglementaires
10.02.04
3-508 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 77 van het Burgerlijk Wetboek, wat de repatriëring van de overledene betreft Fatma Pehlivan
Proposition de loi modifiant l'article 77 du Code civil en ce qui concerne le rapatriement de la personne décédée
463
3-509 Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 491 en 496 van het Strafwetboek om het bedrieglijke gebruik van vrijgevigheid te beteugelen Ludwig Vandenhove
Proposition de loi modifiant les articles 491 et 496 du Code pénal en vue de réprimer l'appel frauduleux à la générosité
3-511 Wetsvoorstel tot wijziging van sommige bepalingen van het Strafwetboek inzake noodweer Stefaan De Clerck
Proposition de loi modifiant certaines dispositions du Code pénal en matière de légitime défense
26.02.04
3-528 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 98 van het Gerechtelijk Wetboek, teneinde de mobiliteit van de magistraten aan te moedigen Clotilde Nyssens
Proposition de loi remplaçant l'article 98 du Code judiciaire en vue d'encourager la mobilité des magistrats
02.03.04
3-531 Wetsvoorstel tot aanvulling van de wet van 15 mei 1987 betreffende de namen en voornamen en tot wijziging van artikel 1383 van het Gerechtelijk Wetboek, met het oog op de invoering van een administratieve procedure tot naamsverbetering Fatma Pehlivan
Proposition de loi complétant la loi du 15 mai 1987 relative aux noms et prénoms et modifiant l'article 1383 du Code judiciaire, en vue d'instaurer une procédure de rectification de nom
03.03.04
464
3-534 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 590 van het Wetboek van strafvordering Jean-Marie Dedecker
Proposition de loi modifiant l'article 590 du Code d'instruction criminelle
3-538 Wetsvoorstel tot aanvulling van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen Jean-Marie Dedecker
Proposition de loi complétant la loi du 24 février 1921 concernant le trafic des substances vénéneuses, soporifiques, stupéfiantes, psychotropes, désinfectantes ou antispetiques et des substances pouvant servir à la fabrication illicite de substances stupéfiantes et psychotropes 08.03.04
3-550 Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 965, 981 en 989 van het Gerechtelijk Wetboek, teneinde de procedures voor het deskundigenonderzoek te versnellen Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant les articles 965, 981 et 989 du Code judiciaire en vue d'accélérer les procédures d'expertise
09.03.04
3-551
Wetsvoorstel
tot
wijziging
van
het
Gerechtelijk
Wetboek
teneinde
ondersteunende rechters en substituten evenals mobiele ondersteunende rechters aan te stellen Christine Defraigne
Proposition de loi modifiant le Code judiciaire en vue d'instituer des juges et des substituts de renfort et des juges de renfort mobiles
11.03.04 465
3-560 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 314bis van het Strafwetboek en de artikelen 90ter en 90quater van het Wetboek van strafvordering, teneinde in de mogelijkheid te voorzien alarmknoppen te gebruiken bij overvallen op handelszaken en bedreiging van bepaalde categorieën van uitoefenaars van vrije beroepen Stefaan De Clerck
Proposition de loi visant à modifier l'article 314bis du Code pénal et les articles 90ter et 90quater du Code d'instruction criminelle, pour permettre l'utilisation de boutons d'alarme en cas de braquages de commerces et en cas de menaces visant certaines catégories de titulaires de professions libérales
12.03.04
3-561 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 53 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, met het oog op de beperking van de vereiste tweetaligheid voor de griffiers tot 2/3 van de personeelsformatie Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant l'article 53 de la loi du 15 juin 1935 concernant l'emploi des langues en matière judiciaire, en vue de limiter l'exigence de bilinguisme pour les greffiers aux 2/3 du cadre
3-565 Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van strafvordering wat het verstek betreft Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant le Code d'instruction criminelle en ce qui concerne le défaut
19.04.04
3-634 Wetsvoorstel tot aanvulling van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betreffende de aannemings- en de onderaannemingsovereenkomst Stefaan De Clerck 466
Proposition de loi complétant les dispositions du Code civil relatives aux contrats d'entreprise et de sous-traitance
20.04.04
3-637 Wetsvoorstel tot wijziging van verscheidene bepalingen teneinde het recht op huisvesting beter te waarborgen Jean Cornil Proposition de loi modifiant diverses dispositions en vue de mieux garantir le droit au logement
23.04.04
3-650 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Strafwetboek, om gedwongen huwelijken tegen te gaan Mimount Bousakla
Proposition de loi modifiant le Code civil et le Code pénal en vue de faire obstacle aux mariages forcés
3-651 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 259terdecies van het Gerechtelijk Wetboek Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant l'article 259terdecies du Code judiciaire 3-652 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1280 van het Gerechtelijk Wetboek Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant l'article 1280 du Code judiciaire
3-654 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 658 van het Gerechtelijk Wetboek Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant l'article 658 du Code judiciaire
3-655 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 682 van het Gerechtelijk Wetboek en tot invoeging van een artikel 682bis in hetzelfde wetboek betreffende de procedure voor 467
het onderzoek door het Hof van Cassatie van de verzoeken om rechtsbijstand Clotilde Nyssens Proposition de loi modifiant l'article 682 du Code judiciaire et insérant un article 682bis dans le même code en ce qui concerne la procédure d'examen par la Cour de cassation des demandes d'assistance judiciaire
30.04.04
3-663 Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 648, 652, 654, 655 en 656 van het Gerechtelijk Wetboek, met het oog op de invoering van een vereenvoudigde onttrekking van de zaak aan de rechter die gedurende meer dan zes maanden verzuimt de zaak die hij in beraad heeft genomen, te berechten Nathalie de T' Serclaes
Proposition de loi modifiant les articles 648, 652, 654, 655 et 656 du Code judiciaire, en vue d'organiser un dessaisissement simplifié du juge qui pendant plus de six mois néglige de juger la cause qu'il a prise en délibéré
07.05.04
3-672 Wetsvoorstel tot wijziging, wat de arbeidsrechtbanken van Brugge en NamenDinant betreft, van de wet van 7 juli 1969 tot vaststelling van de personeelsformatie van de arbeidshoven en -rechtbanken Ludwig Vandenhove
Proposition de loi modifiant la loi du 7 juillet 1969 déterminant le cadre du personnel des cours et tribunaux du travail en ce qui concerne les tribunaux du travail de Bruges et de Namur-Dinant
3-674 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 14 van de wet van 31 december 1851 betreffende de consulaten en de consulaire rechtsmacht Alain Destexhe
Proposition de loi modifiant l'article 14 de la loi du 31 décembre 1851 sur les consulats et la juridiction consulaire 13.05.04 468
3-682 Wetsvoorstel tot aanvulling van het Strafwetboek wat betreft de ontvluchting van gevangenen Christine Defraigne
Proposition de loi complétant le Code pénal en ce qui concerne l'évasion des détenus
3-685 Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 747, 748 en 751 van het Gerechtelijk Wetboek, teneinde de datum van het neerleggen van de conclusies door de partijen en de gevolgen van het laattijdig neerleggen van die akten te bepalen Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant les articles 747, 748 et 751 du Code judiciaire, en vue de préciser la date du dépôt des conclusions par les parties et les conséquences liées au dépôt tardif de ces actes
14.05.04
3-701 Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 223, 1447 en 1479 van het Burgerlijk Wetboek en van de artikelen 587, 594 en 1280 van het Gerechtelijk Wetboek, inzake preventieve uithuisplaatsing en houdende andere maatregelen ter opvolging en beteugeling van het partnergeweld Sabine de Bethune
Proposition de loi modifiant les articles 223, 1447 et 1479 du Code civil et les articles 587, 594 et 1280 du Code judiciaire en matière d'éloignement préventif du domicile familial et portant d'autres mesures de suivi et de répression de la violence entre partenaires
26.05.04
469
3-715 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek, teneinde de rechters in handelszaken en de rechters in sociale zaken in staat te stellen zitting te houden in kort geding Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant l'article 584 du Code judiciaire en vue de permettre aux juges consulaires et sociaux de siéger en référé
3-716 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 259bis-9 van het Gerechtelijk Wetboek, teneinde de bevoegdheid inzake de magistratenopleiding over te hevelen naar de Hoge Raad voor de Justitie Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant l'article 259bis-9 du Code judiciaire, en vue de transférer la compétence en matière de formation des magistrats au Conseil supérieur de la Justice
17.06.04
3-754 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, teneinde te voorzien in een objectieve berekening van de door de vader en de moeder te betalen onderhoudsbijdragen voor hun kinderen Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant le Code civil en vue d'objectiver le calcul des contributions alimentaires des père et mère au profit de leurs enfants
3-757 Wetsvoorstel tot wijziging van de drugswet van 24 februari 1921 en de geneesmiddelenwet van 25 maart 1964 Hugo Vandenberghe
Proposition de loi modifiant la loi du 24 février 1921 concernant le trafic des substances vénéneuses, soporifiques, stupéfiantes, psychotropes, désinfectantes ou antiseptiques et des substances pouvant servir à la fabrication illicite de susbtances stupéfiantes et psychotropes et la loi du 25 mars 1964 sur les médicaments
3-758 Wetsvoorstel houdende de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken Hugo Vandenberghe 470
Proposition de loi instaurant des tribunaux de l'application des peines
3-759 Wetsvoorstel betreffende de strafuitvoeringsrechtbanken en de externe rechtspositie van de gedetineerden Stefaan De Clerck
Proposition de loi relative au tribunal de l'application des peines et au statut juridique externe des détenus
3-762 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 6 van de drugswet van 24 februari 1921 Jacques Germeaux
Proposition de loi modifiant l'article 6 de la loi du 24 février 1921 concernant le trafic des
substances
vénéneuses,
soporifiques,
stupéfiantes,
psychotropes,
désinfectantes ou antiseptiques et des substances pouvant servir à la fabrication illicite de substances stupéfiantes et psychotropes
3-763 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 574 van het Gerechtelijk Wetboek en van artikel 182 van het Wetboek van vennootschappen, met het oog op de hergroepering van de geschillen die eigen zijn aan de ondernemingen bij de rechtbank van koophandel Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant l'article 574 du Code judiciaire et l'article 182 du Code des sociétés, en vue de regrouper l'ensemble du contentieux spécifique aux sociétés auprès du tribunal de commerce 24.06.04
3-776 Wetsvoorstel ter beteugeling van het familiaal geweld en tot aanvulling van artikel 458 van het Strafwetboek Fatma Pehlivan
Proposition de loi visant à réprimer la violence familiale et à compléter l'article 458 du Code pénal
471
3-777 Wetsvoorstel tot uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van bijzonder kwetsbare personen tegen mishandeling en misbehandeling Sabine de Bethune
Proposition de loi étendant la protection pénale des personnes vulnérables contre la maltraitance et la malmenance
28.06.04
3-787 Wetsvoorstel tot aanvulling van boek II, titel Iter, van het Strafwetboek teneinde het aanzetten tot of de verheerlijking van terrorisme te beteugelen Alain Destexhe
Proposition de loi complétant le livre II, titre Iter, du Code pénal en vue de réprimer l'incitation au ou l'apologie du terrorisme
01.07.04
3-786 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 2 van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling teneinde er in geval van wettelijke herhaling voor te zorgen dat een groter gedeelte van de vrijheidsbenemende straf wordt uitgezeten Marie-Hélène Crombé-Berton Proposition de loi modifiant l'article 2 de la loi du 5 mars 1998 relative à la libération conditionnelle en vue d'allonger la période d'exécution de la peine privative de liberté en cas de récidive légale
3-790 Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 60, 65 en 70 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de politierechtbanken en de vrederechters Christian Brotcorne
Proposition de loi modifiant les articles 60, 65 et 70 du Code judiciaire en ce qui concerne les tribunaux de police et les justices de paix
02.07.04 472
3-794 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek, wat de mishandeling van bejaarden betreft Christine Defraigne
Proposition de loi modifiant le Code pénal, en ce qui concerne la maltraitance des personnes âgées
07.07.04 3-804 Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie Jeannine Leduc
Proposition de loi modifiant la loi du 28 mai 2002 relative à l'euthanasie
08.07.04
3-815 Wetsontwerp tot oprichting van een Commissie belast met de hernieuwing van de organen van de islamitische eredienst Thierry Giet
Projet de loi portant création d'une Commission chargée du renouvellement des organes du culte musulman
14.07.04
3-813 Wetsvoorstel houdende instelling van een register met het oog op de preventie van seksuele misdaden en wanbedrijven ten aanzien van minderjarigen Anne-Marie Lizin
Proposition de loi visant à la création d'un registre en vue de la prévention des crimes et délits de nature sexuelle à l'égard des mineurs
16.07.04
3-822 Wetsvoorstel tot wijziging van een aantal wetsbepalingen betreffende de werkstraf en de dienstverlening 473
Clotilde Nyssens
Proposition de loi modifiant certaines dispositions légales concernant la peine de travail et le travail d'intérêt général
3-823 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 259bis-9 van het Gerechtelijk Wetboek teneinde
het
opnieuw
mogelijk
te
maken
om
het
examen
inzake
beroepsbekwaamheid en het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage in het Duits af te leggen Berni Collas
Proposition de loi modifiant l'article 259bis-9 du Code judiciaire, afin de réintroduire la possibilité de passer l'examen d'aptitude professionnelle des magistrats et le concours d'admission au stage judiciaire en langue allemande
3-824 Wetsvoorstel tot wijziging van de bijlage van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, teneinde de personeelsformaties van het gerechtelijk arrondissement Eupen aan te passen aan de werkelijke behoeften Berni Collas
Proposition de loi modifiant l'annexe à la loi du 3 avril 1953 d'organisation judiciaire, afin d'adapter les cadres de l'arrondissement judiciaire d'Eupen aux nécessités réelles
474