Hygiëneprotocol Onderdeel van:
Preventiebeleid Besmettelijke ziekten
Inleiding Infectiepreventie is een onderdeel van de kwaliteit van zorg en van de kwaliteit van arbeid. Tijdens zorghandelingen zijn er vele onderlinge menselijke contacten en contacten met materialen die bij verschillende mensen gebruikt worden. Gebleken is dat door onzorgvuldige infectiepreventie deze contacten aanleiding kunnen zijn tot de overdracht van infecties. Een goede persoonlijke hygiëne en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen draagt bij aan infectiepreventie en beschermt de medewerker en cliënt tegen infecties. Het is van groot belang dat medewerkers meer inzicht krijgen in verspreidingsroutes van infecties en mogelijke preventiemaatregelen. Door ze de basis goed aan te dragen is het mogelijk dat de medewerkers zelf makkelijker keuzes maken tijdens de zorg. Door efficiënt werken wordt hygiënisch werken een automatisme. De praktische aspecten van hygiëne, reiniging en desinfectie staan in dit protocol uitgewerkt. Alle medewerkers van Amarant werken volgens dit protocol. Amarant zorgt dat aan alle voorwaarden is voldaan zodat medewerkers ook volgens protocol kunnen werken. Bijvoorbeeld, voorwaarden voor een goede handhygiëne zijn: aanwezigheid van zeepdispensers en papieren handdoeken, onderhoud aan dispensers, voorlichting handenwasrichtlijn (hoofdstuk 1.2.), aanwezigheid van afvalemmers voor gebruikte handdoekjes die regelmatig worden geleegd. In de RI&E zal aandacht worden besteed aan het aanwezig zijn van de juiste voorwaarden om hygiënisch te kunnen werken.
2
PROTOCOL HYGIËNE, REINIGING EN DESINFECTIE Gebruik is gemaakt van de richtlijnen infectiepreventie voor de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking 2003 van de Werkgroep Infectie Preventie. Inhoudsopgave: Hoofdstuk 1. Persoonlijke hygiëne van medewerkers 1.1. Handhygiëne 1.2. techniek handenwassen 1.3. Zeep 1.4. Handdesinfectie 1.5. Handschoenen 1.6. Niezen en snuiten 1.7. Wonden 1.8. Sieraden 1.9. Nagels 1.10. Haar 1.11. Kleding 1.12. Eten, drinken en roken 1.13. Infecties bij medewerkers Hoofdstuk 2. Persoonlijke hygiëne van cliënten 2.1. Niezen, hoesten en snuiten 2.2. Handenwassen 2.3. Lichaamsverzorging 2.4. Mondverzorging 2.5. Scheren, baarden en snorren 2.6. Gebitsprothesen 2.7. Verzorging van de ogen 2.8. Hoortoestellen 2.9. Oordoppen 2.10. Handen en voeten 2.11. Kleding 2.12. Familie, bezoek Hoofdstuk 3. Verpleegkundige en verzorgende handelingen 3.1. Wassen, douchen, baden 3.2. Toiletgang 3.3. Menstruatie 3.4. Diarree Hoofdstuk 4. Reiniging 4.1. Droog reinigen 4.2. Nat reinigen Hoofdstuk 5. Desinfectie 5.1. Thermische desinfectie textiel 5.2. Chemische desinfectie oppervlakken 5.2.1. Oppervlakken die besmet zijn met schadelijke micro-organismen (geen bloed) 5.2.2 Oppervlakken die met bloed of lichaamsvloeistoffen met zichtbare bloedsproren bevuild zijn of met andere zeer hardnekkige microorganismen (bijv. wondroos)
3
5.3. Chemische desinfectie instrumenten en voorwerpen 5.3.1 Instrumenten en voorwerpen die besmet zijn met schadelijke microorganismen (geen bloed) en ondergedompeld kunnen worden 5.3.2. Instrumenten en voorwerpen die met bloed of lichaamsvloeistoffen met zichtbare bloedsporen bevuild zijn of met andere zeer hardnekkige micro-organismen (bijv. wondroos) en ondergedompeld kunnen worden 5.4. Desinfectie van de huid, wondjes en handen 5.4.1. Huiddesinfectie 5.4.2. Wonddesinfectie 5.4.3. Handreiniging/-desinfectie Hoofdstuk 6. Veel voorkomende of gevreesde infecties 6.1. Hoofdluis 6.2. Schurft (scabiës) 6.3. Huidontstekingen (furunkel, erysipelas, impetigo, dermatitis, panaritium) 6.4. Ringworm (tinea capitis, tinea barbae, tinea corporis etc.) 6.5. Gordelroos 6.6. Nagel- en nagelriemontstekingen (onychomycose, paronychium) 6.7. Ooglidontstekingen (blepharitis) 6.8. Bindvliesontsteking (conjunctivitis) 6.9. Traanbuis- en traanzakontsteking (caniculitis/dacrocystitis) 6.10. Middenoorontsteking (otitis medis acuta=OMA) 6.11. Luchtweginfectie (algemeen) 6.12. Luchtweginfectie door tuberculose 6.13. Luchtweginfectie door veteranenziekte (legionairsziekte) 6.14. Geelzucht (hepatitis A) 6.15. Darmontsteking (enteritis) 6.16. Worminfectie door aarsmaden (enterobiasis) 6.17. Urineweginfecties 6.18. Seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA) 6.19. Voetschimmel (zwemmerseczeem) Hoofdstuk 7. Huisdieren 7.1. Honden en katten 7.2. Dieren in kooien (vogels en knaagdieren) 7.3. Aquaria, vissenkommen en terraria
4
Hoofdstuk 1.
Persoonlijke hygiëne van medewerkers
Inleiding Onder medewerkers wordt hier verstaan: allen die de directe cliëntenzorg verlenen. Dit deel van het protocol gaat in op algemene verzorgende handelingen. 1.1. Handhygiëne Veel besmettingen worden via de handen overgedragen. Een goede handhygiëne is dan ook een van de meest effectieve manieren om besmettingen te voorkomen. • Handenwassen dient altijd plaats te vinden: aan het begin van de werkzaamheden; bij iedere zichtbare verontreiniging van de handen; na niezen en snuiten; na het uittrekken van beschermende kleding; na toiletgang; vóórdat voedsel aangeraakt wordt; vóór het bereiden van voedsel; vóór het helpen bij eten; na lichamelijk onderzoek; vóór kleine ingrepen; vóór wondbehandeling en -verzorging; na contact met sputum, faeces, urine, bloed, braaksel e.d.; na alle verpleegkundige handelingen; na hulp bij toiletgang van een cliënt; na het wassen van een cliënt. • Handenwassen is niet nodig: voor en na vluchtig contact; vóór het wassen van een cliënt. 1.2. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Techniek handenwassen Draai de kraan open, zodanig dat de temperatuur van het water behaaglijk is voor de handen en het water flink stroomt. Maak de handen nat en voorzie ze vervolgens van een laag vloeibare zeep uit de zeepdispenser. Wrijf de handen nu gedurende 10 seconden over elkaar, vingertoppen, duimen en de gebieden tussen de vingers en de polsen moeten goed worden ingewreven. Spoel af onder flink stromend water, waarbij het water van bovenaf naar de vingertoppen toe moet vloeien. Droog de handen af met een papieren handdoek, ook tussen de vingers en de polsen. Sluit de kraan met een papieren handdoek. Werp de gebruikte handdoek in de daarvoor bestemde container.
1.3. Zeep Voor reiniging van de handen wordt altijd vloeibare zeep gebruikt. Het zeepreservoir is disposable en is voorzien van een dispenser. Het zeepreservoir mag niet worden bijgevuld. Het gebruik van elleboogkranen is aan te bevelen. 1.4. Handdesinfectie Desinfectie van de handen is in de regel niet nodig. Handreiniging wordt als gelijkwaardig beschouwd aan handdesinfectie. Een nadeel van handdesinfectie is dat handalcohol zowel toxisch als brandbaar is. Handdesinfectie vereist echter geen wastafel. Wanneer gewerkt wordt in ruimten zonder wastafel kan handdesinfectie daarom een praktische oplossing zijn.
5
1.5. Handschoenen Disposable latexarme handschoenen worden altijd gedragen wanneer er kans bestaat op bloed- of lichaamsvochtcontact. Dit is onder andere het geval bij: hulp bij tandenpoetsen, wondverzorging, stomaverzorging, verzorgen van een cliënt met een darminfectie, verzamelen van vuile was en het wisselen van maandverband. Tenzij anders vermeld hoeven disposable latexarme handschoenen niet steriel te zijn. Bij de verzorging van huidaandoeningen dienen handschoenen te worden gedragen. Wanneer geen infectie aanwezig is, kan ook een vingercondoom worden gebruikt. Per cliënt worden nieuwe handschoenen/vingercondooms gebruikt. Het dragen van handschoenen voorkomt dat besmettelijke huidaandoeningen worden overgedragen op de medewerker (en vervolgens op andere cliënten). Een andere reden om handschoenen te dragen is het vermijden van huidcontact met zalven. Na gebruik worden de handschoenen of vingercondooms binnenstebuiten weggegooid en worden de handen gewassen. Dat laatste is noodzakelijk omdat bij het uittrekken van (besmette) handschoenen de handen vrijwel altijd besmet raken. 1.6. Niezen en snuiten Medewerkers dienen voor het snuiten uitsluitend gebruik te maken van papieren zakdoeken die meteen na gebruik weggegooid worden. In de neus kunnen micro-organismen voorkomen die bij anderen ziekte kunnen veroorzaken. Gezonde 'dragers' kunnen bij het snuiten (katoenen) zakdoeken en handen besmetten. Gebruikte zakdoeken zijn een bron van micro-organismen. 1.7. Wonden Wondjes op de handen worden voorzien van een waterafstotende pleister. Bij verzorgende handelingen worden vervolgens handschoenen gedragen. 1.8. Sieraden In groepen met cliënten die dagelijks intensieve lichamelijke verzorging nodig hebben, worden geen ringen, horloges en armbanden gedragen. In groepen met cliënten die slechts incidenteel lichamelijke verzorging nodig hebben, worden ringen, horloges en armbanden bij verpleegkundige handelingen afgedaan. Het dragen van oorbellen is vanwege veiligheidsoverwegingen af te raden. 1.9. Nagels De nagels zijn kortgeknipt en schoon. Er worden geen kunstnagels gedragen. Onder lange nagels en geschilferde of gebrokkelde nagellak kunnen zich micro-organismen vermeerderen. Ook onder kunstnagels kunnen micro-organismen lang in leven blijven, ondanks regelmatig handenwassen. 1.10. Haar Het haar wordt kort, opgestoken of bijeengebonden gedragen. Het haar wordt zo gedragen dat het bijvoorbeeld tijdens het eten niet in het eten kan vallen. Baarden en snorren zijn kortgeknipt.
1.11. Kleding Bovenkleding heeft bij voorkeur korte mouwen. Dat geldt in het bijzonder wanneer de cliënten intensieve lichamelijke verzorging nodig hebben. Kledingstukken die met bloed of andere lichaamsproducten zijn verontreinigd, worden direct vervangen door schone. 1.12. Eten, drinken en roken
6
In ruimtes waarin verzorgende handelingen worden verricht, wordt niet gegeten, gedronken of gerookt. 1.13. Infecties bij medewerkers Wanneer een medewerker zelf een infectie heeft opgelopen moeten de risico’s voor de cliënten tot een minimum worden teruggebracht. Amarant heeft een meldpunt voor medewerkers met een infectie. Via e-mail:
[email protected] Altijd gemeld worden: ernstige diarree, huidaandoeningen, pussende wonden en langdurig hoesten (verdenking van TBC).
7
Hoofdstuk 2.
Persoonlijke hygiëne cliënten
Inleiding In veel instellingen zal het streven dat cliënten zichzelf leren verzorgen, onderdeel uitmaken van het zorgplan. Geen cliënt is hetzelfde; er zal een grote variatie bestaan in de mate waarin cliënten in hun eigen lichamelijke verzorging kunnen voorzien. Het is een taak van de groepsleiding om hygiënisch gedrag van cliënten te stimuleren en om onhygiënisch gedrag (hoesten, spugen, smeren met faeces etc.) te beïnvloeden. Hieronder staan alle aspecten van de persoonlijke verzorging genoemd die cliënten, hetzij zelf – wanneer zij daartoe in staat zijn –, hetzij met meer of minder hulp en/of supervisie van de groepsleiding in acht moeten nemen. 2.1. Niezen, hoesten en snuiten Cliënten worden gestimuleerd te niezen en hoesten met de hand voor de mond. Ze maken bij het snuiten uitsluitend gebruik van papieren zakdoeken. 2.2. Handenwassen Cliënten worden gestimuleerd de handen te wassen: bij verontreiniging; na toiletgang; voor het eten; na ieder contact met lichaamsvloeistoffen; na het snuiten van de neus. 2.3. Lichaamsverzorging Iedere cliënt heeft zijn eigen toiletartikelen: tandenborstel, kam, haarborstel, scheerapparaat, zeep. Ook op vaste zeep kunnen bacteriën groeien. Bewaar het stuk zeep zo droog mogelijk en gooi het weg wanneer het sterk verontreinigd is (bijvoorbeeld met faeces). 2.4. Mondverzorging Iedere cliënt heeft zijn eigen tandenborstel en beker. Tandenborstels worden zo bewaard dat ze elkaar niet kunnen raken. 2.5. Scheren, baarden en snorren Iedere cliënt heeft (indien van toepassing) een eigen scheerapparaat of baardtrimmer en een borstel om het apparaat schoon te maken. Scheren met mes wordt afgeraden, omdat een verhoogde kans op wondjes ontstaat die gemakkelijk kunnen infecteren. Scheerapparaten en baardtrimmers worden na ieder gebruik boven een afvalemmer uitgeborsteld. Van reservescheerapparaten (voor algemeen gebruik) worden de koppen na iedere scheerbeurt gereinigd en vervolgens gedesinfecteerd met alcohol 70%. 2.6. Gebitsprothesen Gebitsprotheses worden door middel van regelmatig tandartsbezoek gecontroleerd en tijdig vervangen. Lang gedragen protheses zijn minder goed te reinigen. Gebitsprotheses worden bij voorkeur na iedere maaltijd gereinigd met een tandenborstel en dagelijks met een gebitsreiniger. 2.7. Verzorging van de ogen Bij iedere wasbeurt worden de ogen schoongemaakt. Dat gebeurt met een schone washand en leidingwater van de buitenkant van het oog naar de neuskant. Men laat de kraan vooraf ongeveer 10 seconden doorlopen, om eventuele micro-organismen in de kraan weg te spoelen.
8
2.8. Hoortoestellen Het oorstukje van een hoortoestel wordt eenmaal per twee weken schoongemaakt. Bij veel oorsmeer gebeurt dit vaker. Het oorstukje wordt daartoe losgemaakt en geweekt in lauw water met afwasmiddel (20-30 minuten). Vervolgens wordt het onder de kraan afgespoeld. Na afdrogen wordt het geluidskanaal en (indien aanwezig) het ontluchtingskanaal drooggeblazen met een speciaal balgje (niet met de mond!). Men kan ook gebruik maken van speciale reinigingssets voor hoortoestellen. Het hoortoestel zelf mag niet nat worden, maar wordt aan de buitenkant schoongemaakt met behulp van een tissue met alcohol 70%. Minihoortoestellen worden direct in het oor gedragen en mogen niet in water gelegd worden. Reiniging kan het beste plaatsvinden met een tissue met alcohol 70%. Vuil in de telefoonopening kan verwijderd worden met een bijgeleverd lusje of een naainaald. Na afloop wordt het lusje of de naald gedesinfecteerd met alcohol 70%. 2.9. Oordoppen Oordoppen worden droog weggezet en bewaard in een open potje. Vocht bevordert bacteriegroei. 2.10. Handen en voeten Het verdient aanbeveling om de verzorging van de voeten aan een deskundige zoals een pedicure of podotherapeut over te laten. Handen en voeten worden regelmatig gecontroleerd op beschadigingen en infecties. Kleine wondjes aan handen en voeten kunnen snel geïnfecteerd raken. Bij cliënten met Diabetes Mellitus of een slechte bloedcirculatie kan dagelijkse inspectie nodig zijn. Schoeisel wordt regelmatig op pasvorm en scherpe delen gecontroleerd. Slecht zittend schoeisel veroorzaakt huidbeschadigingen, een slechte circulatie, eeltvorming en likdoorns. Vóór het knippen van de nagels zijn de nagels schoon(gemaakt). Hiervoor wordt een kunststof nagelborsteltje en een zeepoplossing gebruikt. Teen- en vingernagels worden regelmatig geknipt. Vingernagels worden geknipt met een nagelschaar, teennagels met een nageltang. Om ingroei van nagels te voorkomen worden vingernagels rond afgeknipt en teennagels recht. De tang of schaar wordt na het knippen gedesinfecteerd met alcohol 70%. 2.11. Kleding Kleding wordt direct verschoond na bevuiling met bloed of excreta. 2.12. Familie, bezoek Familie en andere bezoekers volgen de hygiëneregels die voor de groep gelden.
9
Hoofdstuk 3.
Verpleegkundige en verzorgende handelingen
Inleiding Verpleegkundige en verzorgende handelingen worden uitsluitend verricht in de badkamer of in de slaapkamer van de cliënt. 3.1. Wassen, douchen, baden Per cliënt wordt een schoon washandje en een schone handdoek gebruikt. De cliënt wordt van 'boven naar onderen' gewassen. Zo wordt voorkomen dat microorganismen, afkomstig uit de anaalstreek zich verspreiden over het hele lichaam. Bij mannen worden de geslachtsdelen gewassen nadat de voorhuid is teruggetrokken. Het is van belang dat de geslachtsdelen van boven (buikzijde) naar onderen (anaalzijde) gewassen worden. Zo is te voorkomen dat micro-organismen vanuit de anus in de urinewegen terechtkomen. Goed afdrogen is belangrijk, met name de handen, voeten en huidplooien. 3.2. Toiletgang Handenreiniging vindt plaats: na hulp bij het schikken of uitdoen van de kleding; na hulp bij gebruik van het toilet, postoel, urinaal of bedpan; na ieder contact met faeces en urine; na ieder contact met door faeces, urine of braaksel verontreinigd materiaal; NB: ook na het met de hand controleren of een luier al dan niet nat is. 3.3. Menstruatie Bij het helpen verwisselen van maandverband worden handschoenen gedragen. Op ieder toilet is een gesloten afvalemmer met plastic zak aanwezig voor de afvoer van gebruikt maandverband. Wanneer bloed gemorst wordt op bijvoorbeeld de wc-bril, wordt de plek gereinigd en gedesinfecteerd met alcohol 70%. Voor grote oppervlakken wordt chloor gebruikt (zie 5.2.2). 3.4. Diarree Wanneer een cliënt diarree heeft, worden bij toiletgang en verschoning beschermende kleding, zoals een plastic schort, en handschoenen gedragen. Met diarree verontreinigde kleding en linnengoed wordt zo snel mogelijk afgevoerd en gewassen. Defaecatie vindt bij voorkeur op een aparte persoonsgebonden postoel, bedpan of toilet plaats. De bedpan (van de stoel) en het toilet wordt na ieder gebruik gereinigd. Een cliënt die incontinentiemateriaal draagt, wordt verschoond in de sanitaire eenheid, of op de slaapkamer. Er is een aparte afvalzak voor het incontinentiemateriaal, deze wordt dus niet op de grond gedeponeerd. Deze zak mag niet te vol worden. Sluiting van de zak moet mogelijk zijn, zonder dat de handen in contact komen met het besmette materiaal.
10
Hoofdstuk 4.
Reiniging
Inleiding Onder reinigen wordt verstaan het verwijderen van zichtbaar en onzichtbaar vuil en organisch materiaal om te voorkomen dat micro-organismen zich kunnen handhaven, vermeerderen en worden verspreid. De keuze voor nat of droog reinigen is afhankelijk van de aard van de vervuiling. Reiniging van de vloer gebeurt bij voorkeur met een droog systeem omdat de vloer dan na reiniging direct weer begaanbaar is. Bij aangehecht vuil is droge reiniging niet afdoende en moet een nat systeem gebruikt worden. 4.1.
Droog reinigen
Stof afnemen Met een stofbindende of vochtige (wegwerp)doek stof verwijderen van het meubilair en voorwerpen. Gebruik van stofdoeken wordt afgeraden omdat daarmee stof en ziektekiemen in de lucht worden verspreid. Stofzuigen Met een stofzuiger het tapijt en andere poreuze vloeroppervlakken door middel van mechanisch opgewekte luchtstroom schoon zuigen, waarbij ook het onzichtbare (diepliggende) vuil verwijderd wordt. Het nadeel van stofzuigen is dat stofdeeltjes in de lucht gaan dwarrelen, zorg daarom dat de stofzuiger is voorzien van een stoffilter. Een gewoon stoffilter houdt echter zeer kleine stofdeeltjes niet tegen, daarvoor is een HEPA (High Efficiency Particulate Air) filter nodig. Stofwissen Met behulp van een stofwisapparaat en een stofbindende wegwerpdoek stof en losliggend vuil verwijderen. Dit heeft sterk de voorkeur op gladde vloeren, ook in verband met het verwijderen van deeltjes die allergische reacties kunnen veroorzaken. Bij verontreiniging met zand, kruimels, e.d. kan voor het stofwissen eerst geveegd worden. Vegen Met een bezem een gladde vloer schoonmaken. Het nadeel van vegen is dat het vuil grotendeels wordt verplaatst. Een gladde vloer daarom liever stofwissen. 4.2.
Nat reinigen
Nat reinigen doe je met een huishoudelijk schoonmaakmiddel. Er zijn verschillende huishoudelijke schoonmaakmiddelen, die voor verschillende doeleinden gebruikt worden, o.a. : - Een allesreiniger, een middel dat eiwitten en vetten oplost en voor de meest voorkomende vervuiling te gebruiken is. - Een kalkoplosser voor kalkaanslag in douches en toiletten en urinesteen in toiletten. - Een glasreiniger, voor het streeploos verwijderen van vingerafdrukken e.d.
Meubilair en voorwerpen Met behulp van een sopje (= allesreiniger met handwarm water) voorwerpen en materialen ontdoen van aangekoekt vuil. Werkwijze: -
Gebruik een schone doek of borstel. Draag bij het reinigen van mogelijk besmette materialen plastic handschoenen.
11
-
Na het afsoppen de voorwerpen en materialen afspoelen met schoon water en laten drogen aan de lucht.
Vloeren Schoonmaken met een 2-emmersysteem met mop (dweil aan een stok) en pers, zodat er een scheiding tussen ‘schoon’ en ‘vuil’ water is. Het schone water bevat allesreiniger. Werkwijze : - Voordat de vloer nat wordt schoongemaakt altijd eerst stofwissen, vegen of stofzuigen. - Na het soppen van de vloer de mop uitpersen in de vuile emmer. - De vloer blijft na reiniging nat achter en is korte tijd onbegaanbaar dit wordt door middel van markering aangegeven. Sanitair Sanitair is te onderscheiden in ‘schoon’ (wastafel, tegels) en ‘vuil’ sanitair (binnenkant toiletpot, lage tegels naast toilet). Voor schoon en vuil sanitair aparte emmers gebruiken (bijvoorbeeld met aparte kleuren) Werkwijze : - Gebruik bij dagelijkse reiniging van schoon en vuil sanitair een sanitairreiniger, een kalkoplosser of een allesreiniger. - Gebruik wegwerpdoekjes of opnieuw te gebruiken sopdoeken, die wasbaar zijn op 60 graden. Werkvolgorde reinigen Het is belangrijk dat medewerkers bij het schoonmaken de juiste volgorde hanteren, omdat anders een oppervlak juist vuil wordt gemaakt. Werk dus altijd van schoon naar vuil. Gebruik schoonmaakmaterialen na een vuil gedeelte niet weer voor een schoner gedeelte. - Begin met schoon schoonmaakmateriaal. - Eerst droog reinigen. Werk van schoon naar vuil en van hoog naar laag. Eerst stof afnemen, vervolgens de vloer stofwissen of zuigen. - Maak een emmer met sopwater klaar. De temperatuur van het sopwater moet handwarm zijn om te zorgen dat het schoonmaakmiddel goed oplost. - Zorg voor een juiste dosering. Lees goed de gebruiksaanwijzing op de verpakking. - Meng verschillende schoonmaakmiddelen nooit met elkaar, dit kan gevaarlijk zijn en de werking kan verminderen. - Vervolgens nat reinigen: nat afsoppen of onderdompelen, naspoelen met heet water en nadrogen met een schone doek (naspoelen gebeurt in de meeste gevallen door met een schone doek schoon water over het gereinigde oppervlak te halen teneinde alle resten van schoonmaakmiddelen te verwijderen. Instrumenten kunnen ondergedompeld worden in schoon water). - Maak daarna een emmer met sop klaar om de vloer te dweilen. Vul ook een emmer met alleen water waarin de mop kan worden uitgespoeld. Volgorde van schoonmaken : Maak altijd eerst de minst vuile ruimte schoon en vervolgens de vuilere ruimten. Neem zowel voor de keuken als voor de douche- en toiletruimte altijd schoon sop. Na het soppen van de vloer naspoelen met water en eventueel nadrogen. Bij voorkeur aan de lucht drogen. - Als het sopwater zichtbaar vervuild is, moet het tussendoor ververst worden. - Na afloop van het schoonmaken het sopwater direct weggooien in een uitstortgootsteen. Als die er niet is, gebruik dan het toilet (en vergeet niet daarna het toilet schoon te maken).
Onderhoud schoonmaakmateriaal Het is belangrijk de schoonmaakmaterialen dagelijks en/of na de werkzaamheden op de juiste wijze te reinigen, te drogen en op te ruimen en indien nodig te vervangen. Zo kan men voorkomen dat oppervlakken en voorwerpen besmet raken door het gebruik van vuil schoonmaakmateriaal.
12
-
-
-
Stofdoeken: een stofbindende doek is voor eenmalig gebruik. Vochtige doeken: na gebruik wassen op minimaal 60 graden. Stofzuiger: papierzak tijdig verwisselen. Stoffilter regelmatig verwisselen. Stofzuigermond na gebruik ophangen. Dweilen/moppen: na gebruik weggooien en anders minimaal dagelijks op 60 graden wassen en droog opbergen. Emmers: na gebruik goed schoonspoelen met heet water en daarna goed drogen. Indien een emmer goed wordt gedroogd, hebben bacteriën geen kans om te groeien waardoor er geen verspreiding kan plaatsvinden. Kunststofborstels: na gebruik grondig met heet water uitspoelen, uitslaan en ophangen. Bezems, trekkers e.d.: van hangend vuil ontdoen. Hang het materiaal op om te zorgen dat eventueel vocht er uit kan druppelen en de bezemharen niet uit elkaar gaan staan. Emmers, kunststofborstels, bezems, trekkers, etc. die gebruikt zijn bij de reiniging van iets dat mogelijk besmet was met bloed, andere lichaamsvochten en zeer hardnekkige micro-organismen moeten na reiniging minstens 5 minuten gedesinfecteerd worden zoals beschreven wordt bij 5.3.2. Materiaalwagen: wekelijks huishoudelijk reinigen. Sopdoeken: Na gebruik wegwerpen of wassen op 60 graden. Laat nooit natte sopdoeken in emmer staan. Dit om uitgroei van bacteriën in de natte doekjes te voorkomen. Sponzen: niet gebruiken omdat een spons niet goed te drogen is en dus gemakkelijk een voedingsbodem kan worden voor de uitgroei van micro-organismen. Toiletborstel: na gebruik goed naspoelen en regelmatig vernieuwen.
Berg de schoonmaakmaterialen en middelen op in een aparte werkkast met uitstortgootsteen. De werkkast minimaal eenmaal per maand huishoudelijk reinigen.
Eisen met betrekking tot reiniging en desinfectie: Alle vertrekken worden volgens een vast rooster schoongehouden. Er is een vaste lijst van schoonmaaktaken. Soms zal dit de taak zijn van de schoonmaakdienst van de instelling. Waar dit niet het geval is, stellen medewerkers zelf een plan op schrift en evalueren dit regelmatig. Wanneer de schoonmaak is uitbesteed, worden afspraken gemaakt over wie wat doet. Er is een (beperkte) lijst van reinigingsmiddelen en desinfectantia die gebruikt worden. Er wordt uitsluitend gebruik gemaakt van wettelijk toegelaten desinfectantia, zie onderstaande lijst: Chloortabletten 250 ppm Chloortabletten 1000 ppm Alcohol 70 % Chloorhexidine 0.5% in alcolhol 70% Povidon jodium 10%
13
Hoofdstuk 5.
Desinfectie
Inleiding Onder desinfectie wordt verstaan de inactivering of reductie van de schadelijke microorganismen op levenloze oppervlakken alsmede op de huid en de slijmvliezen tot een aanvaardbaar niveau. Desinfectie van oppervlakken en instrumenten kan zowel chemisch als thermisch worden gerealiseerd. Thermische desinfectie verdient, waar dat mogelijk is, de voorkeur boven chemische desinfectie. Desinfectie is ook nodig voor oppervlakken en instrumenten die bevuild zijn met schadelijke micro-organismen of met bloed of lichaamsvloeistoffen met zichtbare bloedsporen. 5.1.
Thermische desinfectie textiel
De meest effectieve vorm van desinfectie is blootstelling aan heet water van 60 – 100 graden of aan stoom. Thermische desinfectie is bedoeld voor instrumenten en materialen die niet voor invasieve ingrepen worden gebruikt. Instrumenten die wel voor invasieve ingrepen worden gebruikt moeten steriel zijn. Werkwijze : -
Verzamel het textiel in een wasmand. Was met gebruik van een totaalwasmiddel (dus geen fijnwasmiddel of wasmiddelen die bestemd zijn voor speciale kleuren etc.) bij een temperatuur van 60 graden. Was op een standaardwasprogramma met centrifugeren. Gebruik geen verkorte wasprogramma’s. Het gebruik van een wasdroger wordt aangeraden. Bewaar schoon en vuil textiel niet in dezelfde ruimte. Bewaar het schoon textiel in een schone en stofvrije ruimte tot gebruik.
5.2. Chemische desinfectie oppervlakken Bij chemische desinfectie moet er verschil gemaakt worden tussen oppervlakken en voorwerpen die besmet zijn met schadelijke micro-organismen en oppervlakken die met bloed of lichaamsvloeistoffen met zichtbare bloedsporen besmet zijn. Bij de laatst genoemde moeten hogere doseringen van het desinfectans gebruikt worden en zijn tevens meer persoonlijke beschermingsmaatregelen nodig. Verder wordt er verschil gemaakt tussen kleine en grote oppervlakken. Voor kleine oppervlakken is het gebruik van alcohol 70% toegestaan (gemakkelijk in gebruik en makkelijk te verkrijgen), maar voor grote oppervlakken mag dit niet gebruikt worden in verband met de brandbaarheid en de kans op bedwelming. Voor grote oppervlakken wordt in deze standaardmethoden een chloorverbinding geadviseerd. N.B.: Het gebruik van huishoudchloor (bleekmiddel) als desinfectiemiddel is bij de wet verboden. 5.2.1. Oppervlakken die besmet zijn met schadelijke micro-organismen (geen bloed) Werkwijze : Voordat iets gedesinfecteerd kan worden moet er eerst gereinigd worden. Begin met schoon schoonmaakmateriaal en draag plastic handschoenen om jezelf te beschermen. A. Kleine oppervlakken (<1/2 m2) - Trek plastic handschoenen aan. - Neem bevuiling op met keukenrolpapier. - Gooi vervuild papier en handschoenen direct weg. - Trek nieuwe handschoenen aan. - Reinig het oppervlak met allesreiniger. - Spoel het oppervlak na met schoon water en droog het met een schone doek of papier.
14
-
Dep op de plek waar de bevuiling zat met alcohol 70% en laat de alcohol aan de lucht drogen.
B. Grote oppervlakken - Trek plastic handschoenen aan. - Neem bevuiling op met grote hoeveelheden keukenrolpapier en gooi dit weg in een plastic vuilniszak. Gooi de handschoenen direct weg. - Trek nieuwe handschoenen aan. - Reinig het oppervlak met allesreiniger. - Spoel het oppervlak na met schoon water en droog het met een schone doek of papier. - Dosering 250 ppm chloor - Los 1 chloortablet op in 6 liter handwarm water. Hierbij wordt uitgegaan van tabletten met 1,5 gram actief chloor per tablet. Er zijn ook tabletten met 1,0 gram actief chloor per tablet, in dat geval moet er 1 tablet opgelost worden in 4 liter water. - Sop het oppervlak hiermee en laat het minimaal 5 minuten inwerken. - Spoel het oppervlak daarna schoon met schoon water. - Gooi na het desinfecteren de schoonmaakmaterialen weg of was ze op 60 graden. 5.2.2. Oppervlakken die met bloed of lichaamsvloeistoffen met zichtbare bloedsporen bevuild zijn of met andere zeer hardnekkige micro-organismen (bijv. wondroos) Werkwijze : A. Kleine oppervlakken - Trek plastic handschoenen aan. - Neem bevuiling op met keukenrolpapier. - Gooi vervuild papier en de handschoenen direct weg. - Trek nieuwe handschoenen aan. - Reinig het oppervlak met allesreiniger. - Spoel het oppervlak na met schoon water en droog het met een schone doek of papier. - Dep op de plek waar de bevuiling zat met alcohol 70% en laat de alcohol aan de lucht drogen. B. Grote oppervlakken - Trek plastic handschoenen aan. - Draag een veiligheidsbril. - Ventileer de ruimte waarin je werkt (zet een raam open). - Neem de bevuiling op met grote hoeveelheden keukenrolpapier en gooi dit weg in een plastic vuilniszak. Gooi de handschoenen direct weg. - Trek nieuwe plastic handschoenen aan. - Reinig het oppervlak met een allesreiniger. - Spoel het oppervlak na met schoon water en droog het oppervlak met een schone doek of papier- Dosering 1000 ppm chloor. - Los 1 chloortablet op in anderhalve liter handwarm water. Hierbij wordt uitgegaan van tabletten van 1,5 gram actief chloor per tablet. Er zijn ook tabletten van 1,0 gram actief chloor per tablet, in dat geval moet er 1 tablet opgelost worden in 1 liter water. - Sop het oppervlak hiermee en laat het minimaal 5 minuten inwerken. - Spoel het oppervlak daarna schoon met schoon water. - Gooi na het desinfecteren de schoonmaakmaterialen weg of was ze op 60 graden. 5.3.
Chemische desinfectie instrumenten en voorwerpen
5.3.1. Instrumenten en voorwerpen die besmet zijn met schadelijke micro-organismen (geen bloed) en ondergedompeld kunnen worden Werkwijze : - Trek plastic handschoenen aan.
15
-
-
Reinig het instrument met een allesreiniger. Spoel het instrument na met schoon water en droog het met een schone doek of papier. Dosering 250 ppm chloor. Los 1 chloortablet op in 6 liter handwarm water. Hierbij wordt uitgegaan van tabletten met 1,5 gram actief chloor per tablet. Er zijn ook tabletten met 1,0 gram actief chloor per tablet, in dat geval moet er 1 tablet chloor opgelost worden in 4 liter handwarm water. Zorg dat de materialen die gedesinfecteerd moeten worden goed gereinigd, afgespoeld en gedroogd zijn. Dompel de gereinigde materialen onder in het water met chlooroplossing. Laat de materialen minimaal 5 minuten ondergedompeld liggen. Neem de materialen met schone handschoenen uit de bak. Spoel ze na met schoon water. Leg ze te drogen op een schone doek. Berg ze bij voorkeur op in een schone lade of kast. Gooi de chlooroplossing na gebruik weg.
5.3.2. Instrumenten en voorwerpen die met bloed of lichaamsvloeistoffen met zichtbare bloedsporen bevuild zijn of met andere zeer hardnekkige microorganismen (bijv. wondroos) en ondergedompeld kunnen worden Werkwijze: - Ventileer de ruimte waarin je werkt (zet een raam open). - Draag een veiligheidsbril. - Trek plastic handschoenen aan. - Reinig het instrument met een allesreiniger. - Spoel het instrument na met schoon water en droog het met een schone doek of papier. - Dosering 1000 ppm chloor. - Los 1 chloortablet op in 1,5 liter handwarm water. Hierbij wordt uitgegaan van tabletten met 1,5 gram actief chloor per tablet. Er zijn ook tabletten in de handel met 1,0 gram actief chloor per tablet, in dat geval moet 1 tablet opgelost worden in 1 liter handwarm water. - Zorg dat de materialen die gedesinfecteerd moeten worden goed gereinigd, afgespoeld en gedroogd zijn. - Dompel de gereinigde materialen onder in het water met de chlooroplossing. - Laat de materialen minimaal 5 minuten ondergedompeld liggen. - Neem de materialen met schone handschoenen uit de bak. - Spoel ze na met schoon water. - Leg ze te drogen op een schone doek. - Berg ze bij voorkeur op in een schone lade of kast. - Gooi de chlooroplossing na gebruik weg. 5.4.
Desinfectie van de huid, wondjes en handen
5.4.1 Huiddesinfectie Huiddesinfectie is nodig voorafgaand aan een invasieve ingreep. Dit betreft ingrepen waarbij huid- en/of slijmvliesbarrière wordt doorbroken, maar die niet op de operatiekamer plaatsvinden. Huiddesinfectie is niet nodig bij het geven van injecties. Aanbevolen desinfectantia voor de huid : Chloorhexidine 0,5% in alcohol 70% of Alcohol 70% Aanbevolen desinfectantia voor het slijmvlies : Povidon jodium 10% of Inwerktijd : 10 tot 60 seconden Wacht totdat het desinfectans op de huid gedroogd is
16
5.4.2. Wonddesinfectie Wonddesinfectie is nodig wanneer er sprake is van een beet-, snij-, of schaafwond. Aanbevolen desinfectantia: Chloorhexidine 0,5% in alcohol 70% of Alcohol 70% 5.4.3. Handreiniging /-desinfectie Handreiniging of –desinfectie vindt plaats ter voorkoming van overdracht van transiente flora. Handreiniging of –desinfectie wordt beschouwd als de belangrijkste maatregel om het risico van overdracht van micro-organismen van de ene naar de andere of het ene lichaamsdeel naar het andere te verminderen. Handreiniging is het verwijderen van zichtbaar vuil op de handen. De handen worden gewassen met water en vloeibare zeep en vervolgens goed gedroogd aan een papieren handdoek. Handdesinfectie is het verminderen van het zichtbaar en onzichtbaar vuil cq. Bacteriën die op de handen aanwezig zijn. De handen worden ingewreven met handalcohol. De handen aan de lucht laten drogen. In principe kunnen handreiniging en handdesinfectie als gelijkwaardige methoden beschouwd worden. De keuze voor reiniging of desinfectie zal dan ook bepaald worden door de praktische uitvoerbaarheid en de mate en de soort bevuiling van de handen.
17
Hoofdstuk 6.
Veel voorkomende of gevreesde infecties
Inleiding Wie een infectie heeft moet naar de dokter. Daaraan verandert ook dit hoofdstuk niets. Hier worden echter vooral infecties of infectieverwekkers genoemd voor zover ze vragen kunnen oproepen als 'Is het besmettelijk voor de groep?' en 'Wat zijn de voornaamste risico's?'. De korte beschrijvingen zijn dan ook niet bedoeld als spoedcursus infectieziekten, maar volstaan met een aanduiding die voldoende lijkt voor een goed begrip van wat onder de kopjes daaronder volgt. Vermeld zijn alle aandoeningen die binnen huizen of instellingen voor verstandelijk gehandicapten relatief vaak voorkomen, of infecties die regelmatig 'in opspraak zijn'. Als indeling is gekozen voor een groepering 'van boven naar beneden'. Aandoening van huid en nagels staan voorop omdat die zich aan een dergelijke indeling enigszins onttrekken. Voor behandeling van een infectie kunnen verschillende redenen bestaan. Hier wordt alleen behandeling genoemd wanneer het voorkomen van verspreiding van de ziekte daarom vraagt. Wie een infectie heeft moet naar de dokter, maar wie 'behandelt' een epidemie? Daarvoor bestaat aparte deskundigheid die in Nederland vooral te vinden is bij de GGD, de medisch microbioloog of de infectioloog. Omdat het van de plaatselijke situatie afhangt tot wie van de drie men zich het beste kan wenden, wordt in de tekst volstaan met het advies 'deskundige hulp in te roepen'. 6.1. Hoofdluis Korte omschrijving: Vestiging van de hoofdluis (Pediculus humanus capitis) op de behaarde huid. Kenmerkend zijn de witgele eieren of neten die op de haarschacht vastgeplakt zitten. Na één of twee weken komen de eieren uit en treedt jeuk op. Individuele risicofactoren: Epidemietjes treden regelmatig op onder schoolkinderen en binnen instellingen. Risico's voor de groep: Verspreiding vindt plaats door direct of indirect contact via kammen, mutsen, dassen, knuffels, meubels etc. Epidemische maatregelen: Vroege opsporing (iedereen zorgvuldig onderzoeken) en gelijktijdige behandeling van geïnfecteerden en contacten. Reiniging kleding en beddengoed van degenen bij wie hoofdluis werd aangetroffen. Kleding kan ook gedurende een week in een plastic zak worden opgeborgen, de luizen gaan dan dood door uitdroging. 6.2. Schurft (Scabiës) Korte omschrijving: Huidontsteking door de schurftmijt die gepaard gaat met papels, roodheid en hevige jeuk. De eerste keer ontstaat jeuk twee tot zes weken nadat de mijt zich op de huid heeft gevestigd. Bij reïnfectie treedt jeuk al na enkele dagen op. Door krabben kunnen secundair ook bacteriële infecties ontstaan. Individuele risicofactoren: Slechte hygiëne is vaak genoemd als de belangrijkste risicofactor, het is echter zeer de vraag of dat terecht is. Risico's voor de groep: De meest voorkomende vorm van schurft is in zeer geringe mate besmettelijk. De meer zeldzame Noorse schurft (scabies norvegicus) kan veel gemakkelijker leiden tot verspreiding naar huis- of groepsgenoten. Naast direct contact kunnen bij de overdracht ook ondergoed, lakens en dekens een – zij het beperkte – rol spelen. Epidemische maatregelen: Vroege opsporing en behandeling van geïnfecteerden en contacten. Wanneer zich in een groep eenmaal schurft heeft voorgedaan wordt iedere eruptie van de huid die daarna wordt gezien gemakkelijk voor een nieuw geval versleten. Bevestiging dat het echt om schurft gaat is in die gevallen dan ook zinvol.
18
6.3. Huidontstekingen (furunkel, erysipelas, impetigo, dermatitis, panaritium) Korte omschrijving: Ontstekingen van de huid worden meestal veroorzaakt door bacteriën zoals Staphylococcus aureus of hemolytische streptokokken. Soms is een schimmel de oorzaak. Individuele risicofactoren: Stafylokokken-infecties treden vaker op bij een aantal syndromen, o.a. Downsyndroom. Risico's voor de groep: Over het algemeen een gering risico. Indirect wel, bijvoorbeeld wanneer iemand met een staphylokokken-huidinfectie voedsel bereidt. Epidemische maatregelen: Behalve de gebruikelijke hygiëne geen. 6.4. Ringworm (tinea capitis, tinea barbae, tinea corporis etc.) Korte omschrijving: Schimmelinfectie van de schedel, baardstreek of andere delen van het lichaam, soms – maar lang niet altijd – in de vorm van ringvormige aandoeningen. Individuele risicofactoren: Geen. Risico's voor de groep: Overdracht is mogelijk zowel direct (door contact van huid tegen huid) als indirect (via stoelleuningen, door gemeenschappelijk gebruik van kammen of borstels of door contact langs andere wegen met haren van geïnfecteerde mensen, honden, katten of kleinvee en knaagdieren (zoals hamsters of muizen) Vroege opsporing en behandeling van infectiebronnen. Mogelijke overdrachtswegen blokkeren. Epidemische maatregelen: - vroege opsporing en behandeling van infectiebronnen - mogelijke overdrachtswegen blokkeren 6.5. Gordelroos Korte omschrijving: Ontsteking door het Herpes Zoster Virus (HZV) waarbij in een, meestal scherp afgegrensd gebied, roodheid en blaasjesvorming optreden. De aandoening kan zeer pijnlijk zijn. Waterpokken (primaire infectie op kinderleeftijd) en gordelroos (secundaire infectie: ziekte van volwassenen) worden door hetzelfde virus veroorzaakt en kunnen gepaard gaan met heftige jeuk. Wie als kind waterpokken heeft doorgemaakt houdt het HZV levenslang bij zich. Op oudere leeftijd kan het virus weer actief worden en gordelroos veroorzaken. Individuele risicofactoren: Bij volwassenen met een gestoorde afweer, bijvoorbeeld door tumor of aids< kan gordelroos ernstiger verlopen. Epidemische maatregelen: Nabijheid van kleine kinderen met verminderde afweer die geen waterpokken hebben doorgemaakt vermijden. 6.6. Nagel- en nagelriemontstekingen (onychomycose, paronychium) Korte omschrijving: Ontstekingen van het nagelbed of de nagelriem. Meestal is een bacterie, soms een schimmel of gist de oorzaak. Individuele risicofactoren: Geen. Risico's voor de groep: Geen. Epidemische maatregelen: Geen. 6.7. Ooglidontsteking (blepharitis) Korte omschrijving: Ontsteking van een of meer ooglidranden, meestal door bacteriën veroorzaakt. Individuele risicofactoren: Komt vaker voor bij Down-syndroom. Risico's voor de groep: Geen. Epidemische maatregelen: Geen. 6.8. Bindvliesontsteking (Conjunctivitis) Korte omschrijving: Ontsteking van het bindvlies (conjunctiva) van een of beide ogen, kan zowel door bacteriën als door virussen worden veroorzaakt. Individuele risicofactoren: Komt vaker voor bij Down-syndroom.
19
Risico's voor de groep: Bij virale oorzaak is, naast overdracht via de handen, ook verspreiding door gemeenschappelijk gebruik van oogdruppels mogelijk. Epidemische maatregelen: Persoonsgebonden oogdruppels, handhygiëne. Vroege opsporing. 6.9. Traanbuis- en traanzakontsteking (caniculitis/dacryocystitis) Korte omschrijving: Ontsteking van de afvoerende traanwegen, meestal door bacteriën veroorzaakt. Individuele risicofactoren: Komt vaker voor bij Down-syndroom. Risico's voor de groep: Geen. Epidemische maatregelen: Geen. 6.10. Middenoorontsteking (Otitis Media Acuta, OMA) Korte omschrijving: Pijnlijke, meestal bacteriële ontsteking van het middenoor. Individuele risicofactoren: Komt vaker voor bij Down-syndroom. Risico's voor de groep: Bij gesloten trommelvlies geen. Na perforatie zeer beperkt risico. Natuurlijk dient een loopoor, evenals een loopneus, alleen al uit het oogpunt van algemene hygiëne en wellevendheid schoongemaakt te worden. Beide zijn echter als directe infectiebron voor de omgeving van zeer gering belang. Overdracht van infectieuze microorganismen vindt naar alle waarschijnlijkheid vaker plaats door aanhoesten of via handcontact. Epidemische maatregelen: Geen. Alleen wanneer verschillende gevallen tegelijk optreden nagaan of een gemeenschappelijke bron, bij voorbeeld zwemwater, een rol zou kunnen spelen. 6.11. Luchtweginfectie (Algemeen) Korte omschrijving: Meestal wordt hieronder verstaan ontsteking van de onderste luchtwegen, dat wil zeggen van de luchtpijp (bronchitis) of de longen (pneumonie) of een combinatie van beide (bronchopneumonie). De ziekte kan worden veroorzaakt door bacteriën, virussen of andere micro-organismen. Individuele risicofactoren: Afwijking aan de longen (bijv. taaislijmziekte) of vermindering van de ademhalingsfunctie door bijvoorbeeld vergroeiing van de wervelkolom (kyfoscoliose) of door verlies van spierkracht (myastenie of spierdystrofie). Risico's voor de groep: Verwekkers van luchtweginfecties worden onder andere door aanhoesten van mens op mens overgedragen. Wel is het zo dat over het algemeen slechts in een klein gedeelte van de gevallen overdracht ook tot ziekte leidt. Epidemische maatregelen: Zo mogelijk de zieke leren met de hand voor de mond te hoesten. 6.12. Luchtweginfectie door tuberculose Korte omschrijving: Ontsteking van de longen door de bacterie Mycobacterium tuberculosis. Individuele risicofactoren: Behalve de bij luchtweginfectie (algemeen) genoemde factoren ook verminderde afweer door eenzijdige voeding, overmatig alcoholgebruik of door medicatie (corticosteroïden). Risico's voor de groep: De ziekte kan, zeker wanneer nog geen therapie wordt gegeven, zeer besmettelijk zijn en wordt door aanhoesten van mens op mens overgedragen. Epidemische maatregelen: Zieke apart verplegen. 6.13. Luchtweginfectie door veteranenziekte (Legionairsziekte) Korte omschrijving: Ontsteking van de longen door de bacterie Legionella pneumoniae. Individuele risicofactoren: Behalve de bij luchtweginfectie (algemeen) genoemde factoren, ook verminderde afweer door eenzijdige voeding, overmatig alcoholgebruik of door medicatie (corticosteroïden). Risico's voor de groep: De bacterie kan zich nestelen in airconditioningsystemen, warmwatervoorzieningen of luchtbevochtigers en zo epidemietjes veroorzaken.
20
Epidemische maatregelen: Bij epidemisch verloop met deskundige hulp een gemeenschappelijke bron opsporen. De oorzaak kan bij voorbeeld zijn een warmwatersysteem waarin niet op alle punten 60° C wordt gehaald. 6.14. Geelzucht (Hepatitis A) Korte omschrijving: Virale ontsteking van de lever met als belangrijkste verschijnselen: gele verkleuring van de huid, slijmvliezen en het wit van de ogen, donkere urine, ontkleurde, stopverfachtige ontlasting, misselijkheid, malaise en koorts. Individuele risicofactoren: Ieder die de infectie niet heeft doorgemaakt en blootgesteld is aan onhygiënische omstandigheden loopt een verhoogd risico. Risico's voor de groep: Overdracht vindt plaats van persoon naar persoon via de faeco-orale route. De incubatietijd bedraagt gemiddeld een maand. De kans op overdracht is het grootst gedurende de twee weken die aan het optreden van de ziekteverschijnselen voorafgaan. Epidemische maatregelen: Cliënt met vermoede of bewezen Hepatitis A bij voorkeur van een eigen toilet gebruik laten maken. Na de stoelgang handen en alles wat met faeces in aanraking gekomen kan zijn reinigen en vervolgens desinfecteren. Passieve immunisatie van huisgenoten is te overwegen, op advies van huisarts of instellingsarts. 6.15. Darmontsteking (Enteritis) Korte omschrijving: Ontsteking van de darmen, vaak gekenmerkt door buikpijn, misselijkheid, overgeven of diarree. De oorzaak kan zowel een bacterie als een virus of parasiet zijn. Individuele risicofactoren: Consumptie van onvoldoende verhit varkensvlees, kip of eidooier kan leiden tot bacteriële enteritis (door Salmonella of Campylobacter). Risico's voor de groep: De virussen die virale darmontstekingen veroorzaken kunnen zich gemakkelijk verspreiden van mens tot mens. Epidemische maatregelen: Bij epidemisch optreden nagaan of gemeenschappelijk voedsel mogelijk de oorzaak zou kunnen zijn. Lijkt dat laatste het geval dan distributie van het mogelijk besmette voedsel stoppen en deskundige hulp inroepen. Kan geen gemeenschappelijke (bacterile) bron worden aangewezen dan gaat het in de regel om een virale infectie. Bij deze vorm blijkt een variant van cohortverpleging goed te werken, waarbij de zieken worden verzorgd door personeel dat de infectie al heeft doorgemaakt. 6.16. Worminfectie door aarsmaden (Enterobiasis) Korte omschrijving: Darmontsteking door de "1 cm lange aarsmade (Enterobius vermicularis). De aandoening gaat vaak gepaard met hevige, vooral nachtelijke, jeuk aan de anus. De eerste verschijnselen treden meestal pas enkele maanden na het begin van de infectie op. Individuele risicofactoren: Geen. Risico's voor de groep: Door krabben kunnen eieren verspreid worden over beddegoed, kleding, toiletbril, stof etc. De infectie kan zo zeer gemakkelijk op groeps- of huisgenoten overgaan. Epidemische maatregelen: Vroege opsporing en behandeling. Effectieve bestrijding vereist meestal dat ook contacten worden behandeld en hygiënische maatregelen worden getroffen. 6.17 . Urineweginfecties Korte omschrijving: Ontsteking van de urinewegen die door verschillende bacteriën kan worden veroorzaakt. Individuele risicofactoren: - Verkeerde toilethygiëne waardoor bacteriën van de anus naar het urethragebied worden versleept. - Onvoldoende lediging van de blaas door spierzwakte, neurale storing of andere oorzaak. - Verstopping van een permanente catheter (verblijfskatheter of suprapubische). - Nierstenen. Risico's voor de groep: Geen.
21
Epidemische maatregelen: Geen. 6.18. Seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA) Korte omschrijving: Tijdens intiem contact kunnen veel ziekten, bijv ook een gewone verkoudheid, van mens op mens worden overgedragen. Als SOA in strikte zin worden echter alleen die ziekten beschouwd die vrijwel uitsluitend tijdens geslachtsgemeenschap worden overgedragen. De belangrijkste zijn Syfilis (Lues), Gonorroe, genitale infectie door Chlamydia trachomatis en Schaamluis (pediculus pubis). Individuele risicofactoren: Geen. Risico's voor de groep: Afgezien van seksuele gemeenschap geen. Epidemische maatregelen: Vroege opsporing, behandeling en onderzoek eventuele contacten. 6.19. Voetschimmel Korte omschrijving: Huidontsteking aan de voet door schimmel of gist. Individuele risicofactoren: Naast mogelijk constitutionele factoren wordt voetschimmel bevorderd wanneer na het douchen, zwemmen of baden de voeten, met name de huidplooien tussen de tenen, onvoldoende worden afgedroogd. Risico's voor de groep: Besmetting kan plaatsvinden via vloeren van bad- en doucheruimten, en door gemeenschappelijk gebruik van (gym)-schoenen of sokken. Epidemische maatregelen: - Na baden en douchen goed voeten afdrogen. - Vloeren van bad- en doucheruimtes regelmatig reinigen en vooral goed laten drogen. - Persoonsgebonden (gym)schoenen en sokken.
22
Hoofdstuk 7.
Huisdieren
7.1. Honden en Katten Van alle huisdieren vormen honden en katten het grootste risico voor het overdragen van infecties. Ze kunnen stafylokokken, darmbacteriën als Salmonella, schimmels en parasieten verspreiden. De kat is ook een verspreider van Campylobacterbacteriën en Toxoplasma gondii, een parasiet die ook bij vogels voorkomt. Honden zoeken urinelucht op, hetgeen ook problemen kan geven bij incontinente bewoners. Wanneer een hond of kat toegelaten wordt, gelden de volgende richtlijnen: - Voordat een hond of kat in huis komt, wordt de dierenarts geraadpleegd inzake ziektecontrole en vaccinatie. - De dieren worden behandeld met een anti-vlooienmiddel (volgens de gebruiksaanwijzing). - De deuren mogen alleen op de gemeenschappelijke ruimte en in de gang komen. - De dieren krijgen geen rauw vlees te eten. - Geopende blikken voer worden goed afgesloten in de koelkast bewaard. - Voer- en drinkbakken worden dagelijks gereinigd. - Kattenbakken worden dagelijks gereinigd. - Zwangere medewerkers maken geen kattenbakken schoon, in verband met het risico een infectie met Toxoplasma gondii op te lopen. - De dieren hebben een eigen slaapmand of –bak. 7.2. Dieren in kooien (vogels en knaagdieren) Vogels kunnen darminfectie overdragen (Salmonellae) en daarnaast zijn ze vooral bekend als verspreider van psittaccose. De verwekker, Chlamydia psittaci veroorzaakt een longontsteking. Chlamydiae verspreiden zich door het opdwarrelen van stof en gedroogde faeces, die door de mens ingeademd kunnen worden. - Voordat een vogel of knaagdier in huis komt, wordt de dierenarts geraadpleegd inzake ziektecontrole. - Met name bij kromsnavelige volgens is overleg met de dierenarts nodig in verband met mogelijk dragerschap van Chlamydia psittaci. - Behandelkamers en keukens zijn verboden terrein. - Kooien worde een- of tweemaal per week gereinigd afhankelijk van het aantal dieren in de kooi. Niet alleen de bodem, maar ook de zitstokken worden gereinigd. Een papegaaienkooi wordt dagelijks gereinigd. 7.3. Aquaria, vissenkommen en terraria Landschildpadjes kunnen Salmonellae verspreiden. Vissen leveren de minste kans op het overdragen van infecties. Een bekende bacterie in aquaria is Mycobacterium marinum. Bij besmetting van een huidwond ontstaat een moeilijk te genezen wond (zwembadgranuloom). Voor de verzoring van aquaria gelden de volgende regels: - Aquaria, vissenkommen en terraria worden goed onderhouden. - Met een wond op de handen of onderarm wordt geen aquarium of terrarium schoongemaakt.
23