MGv 2005 • januari opmaak 2
03-01-2005
13:56
Pagina 48
2005 • 1 Maandblad Geestelijke volksgezondheid • 60 • 48 - 60
a.m. de ruyter & m.w. rooze
Agrohulpverlening bij besmettelijke dierziekten In februari 2003 brak in de Gelderse Vallei ‘aviaire influenza’ oftewel vogelpest uit. Van maart tot en met mei van dat jaar werd de ziekte geconstateerd op 255 pluimveebedrijven. Al deze bedrijven werden geruimd. Daarnaast werden nog eens 1094 bedrijven preventief geruimd, en werd het pluimvee van 16.490 ‘hobbyhouders’ gedood. In totaal werden 30,7 miljoen dieren afgemaakt. De vogelpestepidemie was de derde grote uitbraak van een zeer besmettelijke dierziekte in Nederland, na die van de varkenspest (1997) en van mond- en klauwzeer (mkz; 2001). Voor de betrokken boeren is een dergelijke uitbraak een regelrechte ramp. Net als bij andersoortige catastrofes is er sprake van grote materiële verliezen en van een ernstige verstoring van het normale leven – alleen al doordat besmette, verdachte en bedreigde bedrijven worden afgesloten van de buitenwereld. De dieren van het bedrijf worden gedood en afgevoerd – meestal door derden, aan wie de boeren alles moeten overlaten. Het enige wat hun rest is werkeloos toekijken. Wat betekent een dergelijke veterinaire crisis voor de betrokken boeren? Dat ze er financieel onder te lijden hebben is duidelijk, maar welke psychische belasting levert het hun op? En brengt die gezondheidsrisico’s met zich mee? Na de mkz-crisis stelde Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte in Wageningen, daar een onderzoek naar in. In 2002 presenteerde ze de uitkomsten in het rapport Veerkracht (Van Haaften & Kersten, 2002). Veel boeren en boerinnen, zo bleek, hadden de ruiming van hun bedrijf als traumatisch ervaren. Ze rapporteerden slaapproblemen, geïrriteerdheid, onrust en gespannenheid, onzekerheid en angst, neerslachtigheid, verdriet, vermoeidheid en moeite om tot dingen te komen. Men gebruikte woorden als
MGv 2005 • januari opmaak 2
03-01-2005
13:56
Pagina 49
agrohulpverlening bij besmettelijke dierziekten
mkz-verdriet, het ‘Herman Brood’-gevoel en geestelijke uitputting. Veerkracht concludeert dan ook dat er sprake is van een traumatische ervaring die te definiëren is als een maatschappelijke ramp. Het was voor velen moeilijk om daarvan te herstellen en het dagelijks leven te hervatten. De opstellers van het rapport pleiten voor het erkennen van de sociaal-psychologische problemen van veehouders (en hun gezin) wier bedrijf getroffen wordt door een besmettelijke dierziekte. Bij de uitbraak van de vogelpest heeft minister Veerman van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (lnv) dan ook van meet af aan aandacht geschonken aan de psychosociale aspecten van deze crisis. Stichting Impact (het Landelijk Kenniscentrum Psychosociale Zorg na Rampen, dat in april 2003 werd opgericht door de Ministeries van vws, Binnenlandse Zaken en Defensie) werd om advies gevraagd. Impact moet de ervaringen en de wetenschappelijke kennis rond rampen bundelen en beschikbaar stellen aan uiteenlopende doelgroepen, en samenwerking tussen betrokken partijen bevorderen. Naar aanleiding van de vogelpestcrisis heeft Impact in kaart gebracht hoe de psychosociale zorg aan boeren is georganiseerd en welke partijen er zoal bij betrokken zijn. Het gaat hierbij om partijen die gelieerd zijn aan het Ministerie van lnv, maar ook om het openbaar bestuur en om instellingen voor (geestelijke) gezondheidszorg of maatschappelijke werk. Op basis van een uitgebreide literatuurstudie en gesprekken met betrokkenen geven we in dit artikel een overzicht van de organisatie van deze agrohulpverlening. We concentreren ons op de grootschalige uitbraken van dierziekten in Nederland en op de sociaal-emotionele gevolgen daarvan voor de betrokken boeren. Voor een juist begrip van hun situatie gaan we eerst in op hun veranderde maatschappelijke positie. Deze is vooral van belang omdat ze inzicht biedt in structurele stressfactoren. Vervolgens beschrijven we de hulpbehoeften van boeren en onderzoeken we waar ze die hulp kunnen vinden. In de laatste paragraaf doen we aanbevelingen voor het verbeteren van de zorg aan boeren.
De veranderde positie van boeren ’s Ochtends vroeg naar buiten, koeien in de wei, naar de lucht kijken, de geur van hooi, meegaan met het ritme van de seizoenen, buitenleven – dat is het idyllische beeld van het boerenbestaan. Er zit een kern van waarheid in, en dat verklaart misschien waarom het nog altijd in omloop is. Maar het steekt schril af bij de andere beelden die inmiddels ook wijd en zijd bekend zijn: met roodwit lint afgezette bedrijven, dode koeien, kippen of varkens in een grijper, en opstandige, boze boeren.
49
MGv 2005 • januari opmaak 2
03-01-2005
13:56
Pagina 50
de ruyter & rooze
In het boerenbestaan is de afgelopen decennia enorm veranderd. In de eerste decennia na de oorlog en de ingrijpende hongerwinter was het agrarische beleid vooral gericht op expansie, door middel van schaalvergroting (ruilverkaveling) en mechanisering. De Nederlandse landbouw en veeteelt zouden zoveel moeten produceren dat ze in ieder geval zouden kunnen voorzien in de nationale voedselbehoefte. In 1945 kon Nederland in 15 tot 20% van deze behoefte voorzien; een halve eeuw later was dit toegenomen tot 200-300%. De export groeide dan ook snel, mede onder invloed van exportsubsidies die een belangrijk onderdeel waren van het landbouwbeleid van de eu. De eerste grote veranderingen kwamen in de jaren tachtig: De eu voerde toen dalingen in de prijsondersteuning door om haar uitgaven te beperken, en de overproductie, het dierenwelzijn en de belastbaarheid van het milieu baarden velen zorgen (Grin, 2005). Sindsdien krijgen Nederlandse boeren te maken met steeds meer wetten, regels en verdere schaalvergroting. Dit vraagt van hen een omschakeling naar zakelijk ondernemerschap, met een hele papierwinkel en de daarbij behorende automatisering en controles. Dit is treffend beschreven in Boerenkringen in beweging (De Jong e.a., 2000). Boeren moeten zien dat ze bijblijven, door vakliteratuur te lezen en cursussen te volgen, bijvoorbeeld over financieel management, mineralenstromen en preventie van ziekten. Boeren zijn ondernemers en de boerderij is een bedrijf geworden – maar wel een bedrijf dat sterk verweven blijft met het gezin en de verdere familie. Boeren wonen vrijwel altijd met hun gezin op de boerderij en ze zijn vaak sterk gehecht aan de grond, die niet zelden al generaties lang in de familie is. De rol van vrouwen is prominenter geworden. Op meer dan 20% van de bedrijven fungeren ze als bedrijfshoofd of dragen ze anderszins (door middel van werk op de boerderij of daarbuiten) aanzienlijk bij aan het inkomen. Het aantal boeren neemt af. Van de driehonderdduizend boerenbedrijven die Nederland in 1960 telde, waren er in 2000 nog maar honderdduizend over. Per jaar stoppen er tweeënhalf- à drieduizend. Men verwacht dat er in 2010 nog maar 75.000 agrarische bedrijven zullen zijn, waarvan er niet meer dan veertigduizend zo groot dat er fulltime in gewerkt kan worden. Boeren nemen er soms extra activiteiten bij om te overleven: ze beginnen een zorgboerderij, kampeerboerderij, caravanstalling of manege, ontwikkelen zich tot ‘landschapsbeheerder’, verkopen landbouwproducten aan huis of kiezen een andere vorm van ‘agrotoerisme’, bijvoorbeeld door een bezoekersontvangstruimte in te richten (Schnabel, 2001). Ook het imago van boeren is veranderd. Waar ze vroeger werden geëerd als nobele natuurbeheerders en voedselproducenten, worden ze nu gekritiseerd omdat ze zich te weinig gelegen zouden laten liggen aan dierenwelzijn en voedselveiligheid. Boeren zijn ook een economisch kwetsbare groep (Schnabel,
MGv 2005 • januari opmaak 2
03-01-2005
13:56
Pagina 51
agrohulpverlening bij besmettelijke dierziekten
2001). Sluipenderwijs verslechtert hun financiële situatie. Een kwart van hen verdient minder dan het minimuminkomen. Als je alleen de opbrengsten van het eigen bedrijf meetelt, geldt dat zelfs voor 45%. Sommige boeren hebben wel eigen vermogen, in de vorm van machinerie en grond (die overigens wel in waarde stijgt). ‘Boeren leven arm en sterven rijk,’ zeggen ze zelf. Sommigen gaan naast het bedrijf buitenshuis werken, maar dat biedt geen structurele oplossing, en de hoge werkdruk die een dergelijke dubbele baan met zich meebrengt heeft ook zijn weerslag. Wie nog eigen vermogen heeft, komt niet in aanmerking voor subsidies of bijstand. Voor boeren heeft dit alles directe gevolgen. Hun toegenomen kwetsbaarheid, de hogere financiële risico’s, maar ook de verwevenheid van bedrijf en gezin en de emotionele binding met het bedrijf kunnen veel spanningen geven. Die zijn echter vaak niet zichtbaar, doordat boeren in een vrij gesloten, naar binnen gerichte wereld leven en hun bedrijven in het buitengebied staan. Maar de genoemde veranderingen gaan gepaard met sterke emoties. De financiële zorgen, jaar in jaar uit, brengen langdurige onzekerheid, twijfel en spanningen met zich mee, die van invloed zijn op het hele gezin. Het besluit tot bedrijfsbeëindiging is zeer ingrijpend omdat het bedrijf het leven bepaalt: het wonen, de sociale contacten, het eigen baas zijn, de band met voorgaande generaties. Mannen willen vaak koste wat het kost doorgaan, terwijl vrouwen (doordat ze veelal de boekhouding doen) eerder inzien dat dit niet mogelijk is. De spanningen uiten zich onder andere in extra hard werken, zich afzonderen, afname van de strijdlust, gevoelens van machteloosheid, moedeloosheid, gelatenheid en twijfel aan de eigen mogelijkheden.
De hulpvraag van boeren Naar de psychische gevolgen van ruimingen of grootschalige uitbraken van dierziekten voor de getroffen boeren en boerinnen is weinig onderzoek gedaan. Je mag evenwel aannemen dat ze er wel zijn. Niet alleen de dieren en de boeren, maar de hele plaatselijke gemeenschap maakte in veel gevallen een crisis door. De indringende beelden van de ruimingen (en van het verzet daartegen, dat de kop werd ingedrukt door de me) staan velen nog helder voor de geest. De heftigheid van de emoties was overduidelijk, onder meer (maar niet alleen) doordat de media ze groot in het nieuws brachten. Inzicht in de problemen verschaft ook het verslag van het project ‘agrohulpverlening’ in Barneveld in 1999, dus nog voor de uitbraak vogelpest en de mkz-crisis, waarbij zeventien agrarische gezinnen hulp ontvingen (Huizer, 2000). De maatschappelijk werker die dit verslag schreef, constateerde relatieproblemen, rouw over het verlies van het bedrijf,
51
MGv 2005 • januari opmaak 2
03-01-2005
13:57
Pagina 52
de ruyter & rooze
schuldgevoelens en depressie, identiteitsproblemen, suïcidaal gedrag, alcoholverslaving, vereenzaming, financiële problemen en andere problemen in het gezin. Deze hingen niet samen met de vogelpest (het project in kwestie ging immers al voor die tijd van start), maar met de sociaal-economische positie van de boeren. Soortgelijke berichten lazen we over de Sociaal-emotionele Begeleiding Agrariërs (Seba), een hulpprogramma dat wordt aangeboden door Synthese, Onderneming voor zorg en welzijn (Seba, 2002). Synthese is voornamelijk actief in Limburg. Hun verslag heeft betrekking op de periode van de oprichting van Seba in 1997, tot en met 2002. De uitbraak van de varkenspest en de mkz-crisis vallen beide binnen deze periode. Volgens de opstellers van dit rapport heeft grofweg de helft van de problemen waarmee boeren zich bij Seba melden, betrekking op concrete, materiële zaken van beroep en bedrijf. De andere helft houdt verband met de lichamelijke of geestelijke gezondheid, relatieproblemen en psychische problemen. In het eerdergenoemde rapport Veerkracht wordt verslag gedaan van een eerste, belangrijk onderzoek op dit gebied, in opdracht van het Ministerie van vws, het Ministerie van lnv , het Innovatie Netwerk Groene Ruimte en Agrocluster. Dit netwerk, gefinancierd door het Ministerie van lnv, stelt zich ten doel om een vitale en duurzame ontwikkeling van De achtste kaart van het gezelschapsspel het nationale en internationale agrocluster ‘Boerenschroom’, dat kort na 1813 verscheen en en de groene ruimte te bevorderen. Het snel populair werd onderzoek werd gehouden onder 661 melkveehouders op de Veluwe en geeft een beeld van hun sociaal-psychologische conditie na de ruimingen wegens mkz. In deze groep constateerden de onderzoekers dat er sprake was van ‘marginalisatie’: de boeren bleken het gevoel te hebben dat ze niet begrepen werden en dat ze alleen stonden. Er bleek sprake van hoge stress, die zich uitte in slaapproblemen, onrust, gespannenheid, onzekerheid en angst. Depressieve klachten speelden vooral in de geruimde gebieden. Mentale uitputting, opgebrand zijn en het gevoel aan het eind van je Latijn te zijn. Het algehele gevoel van welzijn is aangetast door herbelevingen, boosheid, woede of zelfs razernij. Veel getroffen boeren en boerinnen voelen
MGv 2005 • januari opmaak 2
03-01-2005
13:57
Pagina 53
agrohulpverlening bij besmettelijke dierziekten
zich onbegrepen, wantrouwen de overheid, of geloven überhaupt niet meer in rechtvaardigheid. De onderzoekers concluderen dat er sprake is van traumatisering, die onder meer tot uitdrukking komt in een verslechterde gezondheidssituatie en een verminderde veerkracht. Het gaat hierbij om een grote bevolkingsgroep met ernstige gezondheidsklachten die invloed hebben op het dagelijks leven. Deze problemen komen nog eens bovenop eerdere problemen. De veerkracht van een hele groep wordt hiermee aangetast en onder invloed van de sociale en maatschappelijke veranderingen staan de netwerkverhoudingen ook nog eens sterk onder druk: verenigingen, nabuurschapsverhoudingen, de relatie tot de kerk. Het sociale verband van deze groep dreigt verloren te gaan, er wordt gesproken van een maatschappelijke ramp met verstrekkende gevolgen. Olff e.a. (2004) onderzochten in welke mate de mkz-crisis had geleid tot een posttraumatische stressstoornis onder melkveehouders. Met de Impact of Event Scale (Brom & Kleber, 1985) stelden ze vast dat niet minder dan 50% van hen ptss had ontwikkeld. Zelfs in gebieden waar niet geruimd was, werden bij een op de vijf boeren ptss-symptomen gevonden Bij ouderen, lager opgeleiden en bij vrouwen werden meer ptss-symptomen gemeld. Ook deze auteurs spreken van een situatie die bedreigend is voor de volksgezondheid – al gaat het in eerste instantie om een dierziekte. Het recente onderzoek van Bosman e.a. (2004) naar gezondheid en zorgbehoefte bij pluimveehouders en andere betrokkenen bij de vogelpestepidemie, leverde een aantal belangrijke gegevens op over de psychosociale gevolgen. Pluimveehouders van geruimde bedrijven rapporteerden meer stressreacties (33%), vermoeidheid (29%) en depressieve klachten (32%) dan andere groepen werkenden uit de Nederlandse beroepsbevolking (respectievelijk 16, 16 en 20%). Opvallend daarbij is dat er geen verschil gerapporteerd werd tussen de pluimveehouders van de geruimde en die van de niet-geruimde bedrijven. Al met al wordt duidelijk dat deze crises grote impact hebben op de boeren en hun gezinnen. De sociaal-emotionele gevolgen zouden wel eens net zo groot kunnen zijn als bij crises en rampen met vooral menselijke slachtoffers.
Boeren en hulpverlening Tussen agrariërs en hulpverleners gaapt een kloof, zo constateerden De Jong e.a. (2000). Voor die kloof zijn verschillende oorzaken aan te wijzen: boeren zijn, zoals gezegd, ‘naar binnen gericht’. Ze vertrouwen van oudsher vooral op lokale sociale steun – door de buurtschap, de kerken, de plaatselijke dierenarts, een eigen
53
MGv 2005 • januari opmaak 2
03-01-2005
13:57
Pagina 54
de ruyter & rooze
telefonische hulpdienst en eigen belangenorganisaties (boerenbonden). Land- en TuinbouwOrganisatie (lto) Nederland (en sommige regionale afdelingen daarvan) hebben behalve bedrijfsadviseurs ook maatschappelijk werkers en pastoraal werkers in dienst voor het verlenen van psychosociale hulp. Het onderzoek van Bosma e.a. (2004) laat zien dat een groot deel van de pluimveehouders die getroffen waren door de vogelpest en die veel stressgerelateerde gezondheidsklachten hadden, contact hadden met voor hen bekende partijen (afhankelijk van de partij was dat 40-75%), maar dat maar 4% gebruik heeft gemaakt van de ggz. Mede als gevolg van deze eigen boerenarrangementen vinden buitenstaanders de agrarische sector soms gesloten. Boeren hebben vooroordelen over hulpverleners. Ze beschouwen hen (vooral maatschappelijk werkers) als ‘rooie rakkers’, als ‘stadsmensen’ die hun taal niet zouden spreken, en in het gunstigste geval als ‘softe praters’ die niets afweten van de problemen in de agrarische sector. Dat laatste is niet helemaal bezijden de waarheid, want veel hulpverleners weten inderdaad weinig af van het boerenbestaan en het aanbod van de belangenorganisaties. Hun manier van werken sluit bovendien slecht aan bij het dagelijkse leven van boeren. Dezen vinden bij doorverwijzing vaak dat ze van het kastje naar de muur gestuurd worden en laten zich ontmoedigen door de afwachtende houding die hulpverleners gewoonlijk aannemen (die gaan uit van een ‘hulpvraag’) en door wachtlijsten. Voor veel boeren is het al een hele stap om naar het kantoor van een instelling te komen, zeker tijdens kantooruren. Dan moeten ze immers de dieren verzorgen of is er anderszins werk aan de winkel. Bosma e.a. (2004) vroegen aan de pluimveehouders of ze bij ernstige psychische problemen hulp zouden zoeken bij de ggz of het maatschappelijk werk en zo nee, waarom niet. 40% van de ondervraagden zei zeker hulp te zullen zoeken bij deze instellingen en 60% niet, of met tegenzin. Als redenen voor dit laatste noemen de onderzoekers het negatieve beeld dat boeren hebben van de ggz en het gebrek aan vertrouwen erin, het idee dat je zelf je problemen moet oplossen, en dat men liever spreekt met mensen die de praktijk kennen en de situatie begrijpen. Er zijn hulpverleners die er wél in slagen om in contact te komen met boeren. Zij wijzen op het belang van zaken als het afleggen van huisbezoek, inclusief een wandeling over het erf en een gesprek aan de keukentafel. Ook moeten hulpverleners deel uitmaken van het agrarische netwerk. Dat wil zeggen een vertrouwd gezicht zijn in het netwerk van huisarts, dierenarts, kerkelijke- en belangenorganisaties, plattelandsjongeren- en vrouwenorganisaties, gemeenten, bedrijfshulpverleners, en banken. De hulpverlener moet zelf de moeilijke situatie van boeren aankaarten, liefst aan de hand van een actueel onderwerp. Hij moet de problemen van individuele boeren of boerinnen in het wijdere verband van familie, bedrijf en samenleving
MGv 2005 • januari opmaak 2
03-01-2005
13:57
Pagina 55
agrohulpverlening bij besmettelijke dierziekten
bespreken. Het lijkt een open deur, maar de hulpverlener moet werkelijke interesse tonen, goed doorvragen en naar concrete oplossingen zoeken. Dit soort hulp vergt veel tijd. Een huisbezoek (inclusief reistijd, een wandelingetje over het bedrijf, een gesprek over koeien en kalveren en een inventarisatie van de problemen) duurt al gauw twee tot drie uur. In de volgende paragraaf beschrijven we enkele succesvolle initiatieven op dit terrein.
Nieuwe initiatieven Sociaal Economisch Plan In 2000 begon het Ministerie van lnv het Sociaal Economisch Plan (sep) Veehouderij, een uitbreiding van het in 1997 gelanceerde sep Varkenshouderij. In dit project kregen veehouders advies en begeleiding op bedrijfseconomisch en sociaal-emotioneel gebied. Op 1 januari 2003 stopte het reguliere sep Veehouderij, maar wegens het uitbreken van de vogelpest werd het voortgezet tot eind 2003. Zo subsidieerde het Ministerie van lnv via sep Veehouderij het begeleiden en adviseren van getroffen pluimveehouders. Voor de verschillende activiteiten van sep Veehouderij werden adviseurs opgeleid en gecertificeerd. Dit waren veelal maatschappelijk werkers met een bijzondere affiniteit met boeren (www.sepveehouderij.nl). Ze verleenden telefonische hulp, gaven advies en persoonlijke begeleiding of organiseerden groepsbijeenkomsten. De telefonische hulp werd direct na de ruimingen verleend: sep-adviseurs vingen pluimveehouders op en ondersteunden hen bij het omgaan met de spanningen rond de ruiming en de leegstand van de stallen. Deze eerste gesprekken werden telefonisch gehouden omdat voor de geruimde bedrijven beperkende maatregelen golden, zodat de adviseurs er moeilijk op huisbezoek konden komen. In noodsituaties deden ze dit echter wel. Wanneer naar het oordeel van de sep-adviseurs meer hulp geïndiceerd was (in die gevallen waarin kennelijk meer aan de hand was dan ruiming) verwezen ze naar de persoonlijk begeleiders van sep of naar de reguliere hulpverlening (ggz, amw, ggd of de Geneeskundige Hulp bij Ongevallen en Rampen). In deze gesprekken ging het zowel over de emotionele als de financiële en bedrijfsmatige aspecten van de ruimingen. Deze gesprekken werden aangeboden aan alle pluimveehouders wier bedrijf was geruimd. In het eerste gesprek ging het vaak over de onzekere toekomst, en over de keuzes die gemaakt moesten worden: opnieuw beginnen, omschakelen, uitbouwen of definitief stoppen. Drie tot zes maanden na de ruiming zocht men weer contact met de pluimveehouders om na te gaan hoe ze ervoor stonden. Tegen die tijd moesten er immers keuzes voor de toekomst worden gemaakt. In de verdere contacten werd ook ruim aandacht besteed aan de emoties en het gezinsleven.
55
MGv 2005 • januari opmaak 2
03-01-2005
13:57
Pagina 56
de ruyter & rooze
Die emoties hebben veel te maken met de spanning van een dreigende ruiming, de schrik, de fouten die bij de ruimingen werden gemaakt, het onnodig dierenleed dat daarbij werd veroorzaakt, boosheid over de taxaties, vragen over de legitimiteit van (preventieve) ruimingen en zorgen over de toekomst. Tijdens de uitbraak van de vogelpest werden in alle getroffen regio’s (de Gelderse Vallei, Beneden-Leeuwen, Noord-Brabant, Zeeland en Limburg) groepsbijeenkomsten belegd, door onder meer de belangenorganisaties glto, zlto, lltb, veelal in samenwerking met het sep. Deze bijeenkomsten (in totaal enkele tientallen) werden zeer goed bezocht door de boeren van de geruimde bedrijven. Ze werden ook hogelijk gewaardeerd: velen bleken er behoefte aan te hebben om ervaringen te delen met lotgenoten. Van de pluimveehouders met gezondheidsklachten heeft 60% gebruik gemaakt van het aanbod van sep Veehouderij (Bosma e.a., 2004). Sociaal-emotionele begeleiding agrariërs Naar aanleiding van de ervaring dat het reguliere maatschappelijk werk onvoldoende kennis had van de agrarische sector en te ver van de boeren afstond, ontwikkelde Synthese het programma ‘Sociaal-emotionele Begeleiding Agrariërs’, Seba. Twee maatschappelijk werkers die al langer bijzondere aandacht besteedden aan de agrarische sector werden voor dit project vrijgesteld. Ten tijde van de varkenspestcrisis werkten ze vanuit het Landbouwhuis, de hoofdvestiging van de lltb in Roermond. Om met hen in contact te komen, konden boeren gewoon hun ‘eigen’ lltb bellen. De maatschappelijk werkers kwamen dan bij hen op huisbezoek, meestal ’s avonds of op zaterdag. Vrouwelijke hulpverleners bleken soms gemakkelijker contact te leggen met boerinnen, die vaak het initiatief hadden genomen om hulp te vragen. De Seba-medewerkers boden diverse vormen van psychosociale begeleiding aan: naast individuele gesprekken belegden ze ‘huiskamergesprekken’. Deze zijn te beschouwen als een vorm van lotgenotencontact in een huiselijke omgeving rond thema’s als ‘bedrijfsbeëindiging’ of ‘omgaan met psychische problematiek’. Men organiseerde voorlichtingsbijeenkomsten over zaken als omgaan met spanning en stress, en workshops met thema’s als ‘kernkwaliteiten’ en ‘omgaan met je eigen talenten en valkuilen’ (Wierda, 2004). Omdat partners en kinderen ook hun bijdrage leveren aan het bedrijf, richtte de hulpverlening zich indien nodig op het verbeteren van de gezins- en familierelaties. Indien geïndiceerd, verwezen ze cliënten door naar specialisten, bijvoorbeeld financieel adviseurs of ggz-professionals. In zulke gevallen bleven ze zelf betrokken als casemanager. Huisartsen en andere reguliere zorginstellingen schakelden slechts zelden Seba in. Seba werkte niet alleen samen met de lltb maar ook met andere boerenorganisaties, waaronder vrouwenverenigingen. Daardoor namen
MGv 2005 • januari opmaak 2
03-01-2005
13:57
Pagina 57
agrohulpverlening bij besmettelijke dierziekten
maatschappelijk werkers (net als dierenartsen, leveranciers, banken en kerken) deel aan het netwerk rond de boeren. Ze bezochten informatieavonden, lltbbijeenkomsten en bleven zo goed op de hoogte van de ontwikkelingen. Vaak legden ze samen met een bedrijfseconomisch adviseur huisbezoeken af. In de periode 1997-2002 kwamen er jaarlijks zo’n vijftig nieuwe aanmeldingen binnen. In 1999 slaagde Synthese erin om 8,1% van de zelfstandigen (inclusief agrariërs) te bereiken; dat is veel meer dan het landelijk gemiddelde voor het amw (2,1%) (De Jong e.a., 2000). Dankzij financiële steun van sep-Varkenshouderij, sep-Veehouderij en sep-Vogelpest konden Seba-medewerkers ook hulp verlenen aan agrariërs in de rest van Limburg, en (incidenteel) in Noord-Brabant en Gelderland. Het project werd eind 2002 afgesloten. Het amw Midden Limburg blijft zich echter inzetten voor agrariërs en ook drie andere Limburgse instellingen voor maatschappelijk werk hebben een medewerker hiervoor aangewezen of zelfs vrijgesteld. Agrohulpverlening In 1999 begon HdS, oorspronkelijk de Hervormde Diaconale Stichting, nu Christelijke organisatie voor Zorg en Welzijn’ in Barneveld een project Agrohulpverlening. Ze had namelijk geconstateerd dat boeren ontbraken onder haar cliënten, terwijl de problemen in deze groep groot waren. De kern van het project was: ‘Naar de boeren toe gaan,’ ter bevordering van ‘het welzijn van het agrarische gezin’. Door boeren en hun gezinnen op te zoeken, hoopte HdS hen bekend te maken met de hulpverlening en zo de drempel te verlagen. De medewerkers legden geen wachtlijsten aan, en staken veel tijd in het bekendmaken van het project in het boerennetwerk, bij de gemeente, huisartsen, dierenartsen, veevoederleveranciers, accountants, banken, kerken en instellingen voor onderwijs en arbeidsvoorziening. Gedurende het projectjaar (mei 1999- mei 2000) gingen medewerkers van HdS een hulpverleningsrelatie aan met zeventien boerengezinnen. In hun contacten gingen ze uit van de benadering van Ivan Boszormeny-Nagy, geboren in 1920 in Boedapest en vanaf 1950 in de Verenigde Staten werkzaam als psychiater en gezinstherapeut. Hij ontwikkelde de ‘contextuele benadering’, waarbij symptomen gezien worden als bewijs van loyaliteit en opofferingsgezindheid ten bate van gezin en familie, en informatie uit voorgaande generaties strategisch wordt ingezet om een interventie kracht bij te zetten (Boszormeny-Nagy, 1973). Dit sluit goed aan bij de problemen in familiebedrijven die vaak een intergenerationeel aspect hebben. Het project werd voor de duur van een jaar gefinancierd door een particulier fonds. Sindsdien financiert de HdS de agrohulpverlening uit eigen financiële middelen. De gemeente Barneveld vond daarvoor in haar begroting geen ruimte.
57
MGv 2005 • januari opmaak 2
03-01-2005
13:57
Pagina 58
de ruyter & rooze
Pastoraal werk Om de drempel voor de hulpverlening te verlagen, besloot de Zuidelijke Landen Tuinbouw Organisatie zlto in 1994 om in plaats van maatschappelijk werkers twee fulltime sociaal-pastoraal werkers in dienst te nemen. Zij hebben een theologisch-pastorale opleiding en hun belangrijkste taak is de hulpverlening aan agrariërs en hun gezinsleden binnen het werkgebied van de zlto: Noord-Brabant en Zeeland. Gesprekken vinden bijna altijd plaats bij de agrariërs thuis. Tijdens crises in de agrarische sector, zoals die bij de dierziekten werkt men nauw samen met de telefonische infolijn van de zlto. Zo nodig bellen de sociaal-pastoraal werkers snel terug of gaan ze op huisbezoek. Sinds 1994 krijgen ze jaarlijks 160 à 170 nieuwe aanmeldingen. De meeste zijn op initiatief van de boeren zelf; verwijzingen zijn er van de zlto en bedrijfsadviseurs. Voor leden van de zlto is deze hulpverlening gratis. Indien er een verwijzing nodig is naar het reguliere ggz-circuit, dan begeleidt de sociaal-pastoraal werker de mensen via de huisarts naar de geïndiceerde hulpverlening.
Resultaten In Nederland hebben we een aantal dierziekte-crises achter de rug. De komende jaren zullen zich meer uitbraken van dierziekten aandienen, met de beschreven psychische belasting tot gevolg. Tot voor kort werd een dierziektecrisis alleen als veterinaire crisis gezien, maar de elkaar opvolgende crises hebben ons geleerd dat ook de (geestelijke) volksgezondheid in het geding is. De impact is groot en de nasleep van een dierziektecrisis kan lang zijn, mede als gevolg van de financiële onzekerheden die de situatie met zich meebrengt. Veel boeren zullen de komende jaren onafhankelijk van deze crises overgaan tot bedrijfsbeëindiging, een zeer ingrijpend besluit in hun leven. Boeren zijn een risicogroep. Psychosociale zorg aan getroffenen dient van meet af aan aandacht te krijgen. Boeren hebben meer nodig dan alleen bedrijfseconomische ondersteuning. De agrohulpverlening voorziet hierin. De aansluiting met ggz en maatschappelijk werk lukt echter nog onvoldoende. Men is nog erg onbekend met elkaars mogelijkheden. Om te kunnen samenwerken is een impuls nodig, zodat een goed (na)zorgplan beschikbaar komt. Vaak is het bieden van consultatie door de ggz al voldoende, mede om medicalisering en onnodige verwijzingen te voorkomen. Een vast contactpersoon kan de agrohulpverleners de gelegenheid bieden om te overleggen over cliënten. Regelmatig overleg zou de basis kunnen leggen voor ad hoc-consultaties in crisissituaties. Daarnaast is bijscholing over bijvoorbeeld normale stress-
MGv 2005 • januari opmaak 2
03-01-2005
13:57
Pagina 59
agrohulpverlening bij besmettelijke dierziekten
reacties met betrekking tot dierziekten en ruimingen van belang: acute stressstoornis, posttraumatische stressstoornis en andere traumagerelateerde gezondheidsklachten, werkzame vroege interventies en evidence-based behandelingen. Agrohulpverleners hebben in incidentele gevallen dringend behoefte aan soepele, niet-reguliere verwijzingen naar de crisisdienst. Deelname aan het netwerk rond agrariërs is van belang: de regionale ggzinstellingen dienen kennis te hebben en gebruik te kunnen maken van lokale netwerken als huiskamerbijeenkomsten, informatieavonden en de activiteiten van kerken en belangenorganisaties. Preventiemedewerkers kunnen hier samen met de agrohulpverleners voorlichting geven over bijvoorbeeld het omgaan met stressgerelateerde gezondheidsklachten, maar ook over de mogelijkheden en werkwijze van de ggz. Naar aanleiding van de recente uitbraken van dierziekten pleit Impact voor het versterken van de agrohulpverlening. De enkelingen (!) die in Nederland nu ervaring hebben op dit terrein, zouden landelijk kunnen samenwerken met de reguliere hulpverlening om deze methodiek verder te ontwikkelen. De genoemde initiatieven leggen hiervoor de basis. De ggz kan deelnemen via de crisisdienst, sociale psychiatrie en jeugdafdeling. Het algemeen maatschappelijk werk moet ook vertegenwoordigd zijn. Deze landelijke groep zou zich vooral bezig moeten houden met actieve benadering van boeren, groepswerk, lotgenotencontact, aandacht voor partners en kinderen, voorlichting op scholen, aan huisartsen en de media. Inhoudelijke ondersteuning kan geboden worden door het Trimbos-instituut, het expertisecentrum van het Ministerie van lnv en Impact. De koepelorganisaties ggz Nederland, Maatschappelijk Ondernemers Groep, de brancheorganisatie voor Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening, en lto-Nederland moeten dit beleidsmatig ondersteunen. a
59
MGv 2005 • januari opmaak 2
03-01-2005
13:57
Pagina 60
de ruyter & rooze
Literatuur Bosman, A., Y.M. Mulder, J.R.J. de Leeuw, A. Meijer, M. Du Ry van Beest Holle, R.A. Kamst, P.G. van der Velden, M.A.E, Conyn-van Spaendonck, M.P.G. Koopmans, M.W.M.M. Ruijten (2004). Vogelpest Epidemie 2003: gevolgen voor de volksgezondheid. Risicofactoren, gezondheid, welbevinden, zorgbehoefte en preventieve maatregelen tijden de bestrijding van Aviaire Influenza H7N7 in Nederland. Bilthoven: rivm. Boszormenyi-Nagy, I.G. (1973). Sparks, invisible loyalties. New York: Harper and Row. Brom, D., & Kleber, R.J. (1985). De SchokVerwerkingsLijst. Nederlands tijdschrift voor Psychologie, 40, 164-168. Dierziektebeleid met draagvlak. Advies van de Raad voor Dieraangelegenheden over de bestrijding van zeer besmettelijke dierziekten. (2003). Amersfoort/Den Haag; Raad voor het Landelijke Gebied en de Raad voor Dierenaangelegenheden. Grin, J. (2005). Reflexive modernization as a governance issue- or: designing and shaping restructuration. In J.P. Voß, D. Bauknecht & R. Kemp (eds). Reflexive Governance for Sustainable Development. Cheltenham: Edward Elgar. Haaften, E.H. van, & P.H. Kersten (2002). Veerkracht. Wageningen: Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte. Rapport nr. 539. Huizer, A.P. (2000). Projectverslag Agrohulpverlening. Een jaar ‘boeren’ in Barneveld. Barneveld: HdS Maatschappelijk Werk, Afdeling Projecten. Jong, R. de, L. Noorduyn, M. van Schagen, & C. Vonk (2000). Boerenkringen in beweging: Handreikingen om de kloof tussen agrariërs en hulpverlening te verkleinen. Zutphen: Uitgeverij Roodbont. Olff, M., M.W.J. Koeter, E.H. van Haaften, P.H. Kersten & B.P.R. Gersons. The foot and mouth disease crisis causes posttraumatic stress in farmers. British Journal of Psychiatry. (in druk) Reil, C. (2001). mkz in ‘Groot Oene’, feiten, emoties en financiën. 20 interviews over mond- en klauwzeer in ‘de driehoek’. Heerde: Bureau Christa Reil. Seba (2002). Informatiemap. Brochuren, klanttevredenheidsmeting 2002, resultaten (in aantallen) 1997 -2002. Venray: Seba. Stichting Impact (2004). Monitor organisatie psychosociale zorg naar aanleiding van Aviaire Influenza onder pluimvee. Amsterdam: Stichting Impact. Schnabel, P. (2001). Waarom blijven boeren? Over voortgang en beëindiging van het boerenbedrijf.
Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Wierda, W.D. (2004). De boer op…. Hulpverlening aan agrariërs. Afstudeerproject. Summary Ruyter, A.M. de, & M.W. Rooze ‘Psychosocial care to farmers after livestock disease crises’ Large-scale outbreaks of infectious livestock diseases are more than just animal health epidemics. They give rise to serious mental and physical health problems for the farmers involved. Effective aftercare is essential. Since the 1997 swine fever epidemic and the subsequent outbreaks of foot and mouth disease and bird flu, the Dutch mental health services have gained valuable experience in helping farmers who suffer from psychosocial distress. The Dutch expertise centre for psychosocial disaster aftercare, Impact, has systematically documented the organisational context of that care, and has evaluated its efficiency and effectiveness. After reporting these findings, the authors draw lessons for the future and make recommendations for improvement. Personalia Drs M.W. Rooze (1953), mba, psycholoog, is directeur van Stichting Impact, Landelijk kenniscentrum Psychosociale Zorg na Rampen. Adres: Tafelbergweg 25, 1105 BC Amsterdam. Email:
[email protected]. Drs A.M. de Ruijter (1962), orthopedagoog en psychotherapeut, is senior-beleidsmedewerker zorg bij Impact. Email:
[email protected]