Hotel Tomilho ( een serie monologen en dialogen die zich afspelen in diverse ruimtes van een fictief hotel) Kamer 1: Taxidermiste (Vrouw. Zit. Er zijn wat opgezette dieren aanwezig. Een man zit bij het raam, we zien hem op zijn rug.) Vrouw: Ik ben dol op dieren. Vogels. Koeien. Hamsters, katten… Zelfs insecten zie ik graag. Die kleine ingenieuze lijfjes, snuitjes, sprieten, schildjes. Neem bijvoorbeeld een mestkever. Of zelfs een strontvlieg. Als je daar goed naar kijkt, dat is gewoon ongelofelijk, die vormgeving. Toen ik zeven jaar was heb ik een jonge merel gered. Nibbles, noemde ik hem. Nibbles was uit het nest gedonderd. Met van die grote zwarte ogen keek ie me angstig aan. Die was verhongerd als ik die onder de struik had laten liggen. Oké, ik heb zo’n veertig wormen vermoord om één merel te redden. Doormidden geknipt met mijn moeders stofschaartje. Nibbles woonde boven op mijn kamertje in een grote bruine doos waarin zakjes chips hadden gezeten. Nibbles van Smith . Dat was zijn huisje, daarin zat hij, ineengedoken in een hoekje. Hele verhalen heb ik tegen Nibbles afgestoken. Na 77 halve wormen had Nibbles er genoeg van. Hij lag op zijn zij. Bekje open. Over zijn ogen lag een vlies. Ik heb het deksel gesloten. Doos onder m’n bed geschoven, met mijn eerste communiejurkje erover. Dat gaf wel iets van een begrafenis, vond ik. Ik bleef met Nibbles praten. Ik vroeg hem hoe het in de hemel was. En of het mogelijk was dat je daar ook uit kon vallen, net zoals uit een nest. Nibbles heeft me nooit geantwoord. Mijn moeder kreeg zowat een hartverzakking toen ze ontdekte waar die stank op mijn kamertje vandaan kwam. Met haar neusgaten vol wc-papier veegde ze de maden op het blik en smeet ze buiten op het gras. Daar was een andere merel waarschijnlijk weer blij mee. Ik weet niet wat mijn moeder een jaar later dacht toen ze alle spullen van mijn vader buiten gooide. Het gazon lag vol stropdassen, sokken, hemden en grote witte onderbroeken. Zijn hengel had ze met moeite in tweeën geknakt. Zo voelde zij zich ook, zei ze. In tweeën geknakt. Ik was een jaar of acht toen mijn vader op zijn oude brommertje ons leven uitreed. Jarenlang was het hotel de hele wereld voor hem, dag in dag uit had hij koffers gedragen voor de gasten, had hij gebogen voor Jan en alleman, tot zijn rug versleten was, maar zijn wil was onbuigzaam. En van de ene dag op de andere zag hij het niet meer zitten. Nog heel lang heb ik ‘ s avonds in bed liggen luisteren of ik niet ergens ver weg zijn brommertje hoorde, zoals altijd tegen een uur of acht ( geluid van een lang gerekte scheet) ‘Ah, daar is m’n scheetje’ zei mijn moeder dan altijd.
1
Er werd geroddeld over minnaressen, avontuurtjes, ‘ je vader droeg niet alleen de koffers van de gasten, hij mocht er ook graag met ze induiken.’ Mijn moeder liep met de grootste pan die ze had naar het benzinestation verderop. Met een rode kop en een pan vol kwam ze terug. In tien minuten was alles van mijn vader opgebrand. Ik heb mijn communiejurk er bovenop gegooid. Het was net een jurk van papier. Vlam! Afscheid nemen verteert een mens. Op de lage school heb ik een keer een werkstuk gemaakt over mummies. Ik had daarover gelezen in van die oude tijdschriften die mijn vader meebracht van het hotel. De National Geographic. Ik had zorgvuldig de plaatjes uitgeknipt van de doden die recht in de camera keken en via jouw ogen bij jou naar binnen leken te kruipen om bezit te kunnen nemen van jouw leven. Mummies onderweg van de ene wereld naar de andere. Mensen die ze van binnen leeggehaald hadden en van de buitenkant hadden ingesmeerd, met een soort zout waarschijnlijk, zoals mijn moeder dat deed bij de vis, zodat die langer goed bleef. Of misschien heel veel suiker, zoals in de kersenconfituur. Ik kreeg een negen voor mijn werkstuk, maar de juf ging achteraf bij mijn ouders op bezoek. Zoiets was toch geen onderwerp was voor een kind? ‘Een kind dat niet van horrorverhalen houdt,’ antwoordde mijn vader, ‘dat is geen kind meer, maar een oud wijf.’ En hij hield galant de deur voor haar open. Toen ze de piramiden van Egypte openmaakten, vonden ze kleren, eten en drinken, sieraden, parfum. Van alles voor de dode. Voor onderweg. Mijn papa was niet dood. Hij werd doodgezwegen. Hij had niets voor onderweg. Behalve zijn oude opgevoerde Vespa. Mijn vader was een soort mummie op een brommer. Onderweg naar een andere wereld. ‘We moeten haar een beetje afleiden’ moet mijn moeder gedacht hebben. Met haar bleke wegkwijnende dochter ging ze naar het asiel, waar het meisje een angstige witharige hond uitkoos, die jankte toen ze hem uit het hok haalden. De moeder probeerde haar dochter op andere gedachten te brengen, witte haren zie je ten slotte overal op het tapijt, maar het meisje was onverzettelijk. De hond heette Victor, en hij was net zo bang als het meisje. Na een tijd wende de hond aan zijn nieuwe vrijheid en het meisje aan de afwezigheid van haar vader. Als het meisje troost nodig had, dan kwam Victor kwispelstaartend naast haar liggen, kop omhoog, de bruine ogen ingezoomd op haar verdriet. Toen Victor stierf was het een erg oude hond die blind was aan een oog en die regelmatig stinkende winden liet. Het meisje was een jonge vrouw geworden. Ik heb Victor opgezet, samen met een collega. Een echte specialist met veel liefde voor zijn vak. Een zoogdier opzetten: 1) Doe rubberen handschoenen aan. Maak met een scherp mes voorzichtig een stevige insnede even voor de anale opening tot aan de borst. Let op, snij altijd met de haargroei mee. Dit is van belang voor het latere dichtnaaien en de zichtbaarheid van de naad. 2) Verwijder de ogen, ingewanden, vocht en vet 2
3) Kuis de binnenkant met stijfsel aangemaakt met koud water en eventueel benzine of boraxoplossing. Breng het conserveringsmiddel aan en modelleer de houding door het aanbrengen van ijzer of koperdraad. Volg hierbij de natuurlijke houding. 4) Vul de binnenkant met watten omwikkeld met garen, gips, papier maché, een turfoplossing en zaagsel, afhankelijk van het formaat, het volume en de tactiliteit van het oorspronkelijke dier. Naai voorzichtig de huid toe. Denk eraan: in de afwerking toont zich de meester! 5) Wij beschikken over een grote collectie glazen ogen. Een specialist staat te uwer beschikking. www. taxidermist.be Een zakmes, wat buitenlandse munten, een nageletui, een verzilverde haarspeld in de vorm van een slakkenhuisje. Allemaal spullen die gasten van hotel Tomilho hadden achtergelaten, die mijn vader mij, zonder dat mijn moeder ervan wist, ‘s avonds in bed toestak. Voor mij waren de hotelgasten wezens van een andere wereld. Aliens, die gemakkelijk afscheid namen van hun bezittingen. Vonden ze hun spulletjes waardeloos dat ze zomaar alles vergaten, achterlieten? Ik was van plan dit eens aan mijn vader te vragen. Mijn ouders waren niet rijk, en ik koesterde alles wat ik kreeg. Maar toen ik het aan mijn vader wou vragen, was hij weg. Mijn moeder en ik waren de achtergelaten spulletjes. Voor geheimen en schatten moet je altijd een goede plek zoeken. Onder je bed dat is niks. Alle plekjes die je moeder kent, dat is niks. Je moet buiten de gevarenzone van je moeders ogen zijn. En die is vrij groot. Misschien heeft mijn vader dat ook gedacht. Mijn schatten zaten in een plastic zak in een holletje dat ik gemaakt had onder een boom in het park vlakbij. D’r zat ook een fotootje van mijn vader bij, dat ik had weten te redden van de brandstapel in onze tuin. Op een nacht sloop ik ‘ s avonds naar de keuken om iets te drinken. In het TL-licht zat mijn moeder, met precies zo’n plastic zak als die van mijn schatten over haar haar. Ik schrok, en zocht naar een fotootje van mijn pa. Niks. Mijn moeders dikke bos bruin haar was de volgende dag geel. Het schijnt een natuurlijke reactie bij vrouwen te zijn dat ze, in geval van hevige gemoedsaandoeningen, een dringende behoefte voelen van uiterlijk te veranderen. Ik weet niet meer waar ik dat gelezen heb. Waarschijnlijk in de National Geographic. Weet u nog hoe oud of jong u was, toen u uw maagdelijkheid verloor? Ik weet dat nog precies. Ik was drieëntwintig jaar en vijfenveertig dagen. Ik wou helemaal geen seks, want van seks kreeg je aids, kinderen, of bleef een vent aan je plakken, omdat ze daar nooit genoeg van kregen, volgens mijn tantes. Ik wou ook geen lief, omdat ik bang was achtergelaten te worden zoals mijn moeder met haar geel haar. De liefde, dat was een strohalm waar mensen zich aan vastklampten en die striemen aanbracht aan de binnenkant van je hart. 3
Een mens kan veel bedenken, het hart gaat zijn eigen gang. Ik was drieëntwintig jaar en vierendertig dagen. Ik werkte als assistente in de werkplaats van het museum voor natuurwetenschappen. Daar werkte een tijd lang een taxidermist voor een of ander project, die ik vaak moest assisteren. Van hem keek ik de kunst af, zonder dat hij het wist. Hij had een vreselijk gebit. Overal misten tanden. Hij snoepte graag en veel. Likstokken, koekjes, liefst geglazuurd en mierzoet. In de pauze las hij me voor uit het boek dat hij op dat moment las. Hij vertelde me verhalen, bracht vaak iets voor me mee. Een bloem. Een flesje glitternagellak, die ik nooit op durfde te doen. Een luciferdoosje met daarin een felgekleurde vlinder. En vaak een likstok. Ik heb ze allemaal geproefd. Op een keer in de middag pauze liepen we door het park, mijn lippen waren rood, de zijne felgroen. Hij deed alsof hij Dracula was, gromde en vroeg of ik zijn lippen wilde proeven. Hij fladderde met zijn armen, ik rende weg, hij er achteraan. Ik viel, hij kwam naast me liggen, kuste me. Het was net een fragment uit zo’n romantische jaren vijftig film. Ik ontweek hem, zoals altijd. Hij klemde me vast. ‘Het leven is een likstok,’ zei hij. ‘Elke dag een stukje minder, en ten slotte gaan we van ons stokje. Ik lik me dood, een zoet einde. Met een groene tong in het graf. Kus me. Nu of nooit.’ Ik deed niets. ‘Bangerik, scheitebroek. Je slikt nog liever je eigen tong in dan het achterste eindje ervan aan de liefde te tonen. Ode aan de moed. Ode aan de liefde. Ode aan de smaakpapillen die mij durven strelen, proeven en verteren.’ Dat kwam waarschijnlijk uit ‘t laatste boek dat hij had gelezen. Maar hij bracht het overtuigend. We kusten. Heel lang. Als twee filmsterren. Toen ik me later in de wc van het museum opfriste, zag ik een onze lieve Heersbeestje in mijn haar. Ik was verliefd. Ik wou het niet, maar ik was het wel. En niet zo’n beetje ook. Mijn verliefdheid groeide, net zoals mijn paniek. Een kille angst die door mijn lijf sloop. Ik was er zeker van dat Emilio me zou verlaten. Wat moest ik doen? Ik sliep bijna niet meer, ik viel af en ik werd steeds stiller en stiller. Op een nacht lag ik gillend in bed. Emilio maakte me wakker. Mijn nachtpon was kletsnat, mijn mond was kurkdroog. Hij dwong me te vertellen wat er aan de hand was. Toen ik uitgepraat was zei hij dat er aan elke liefde een eind komt, net zoals er aan elk leven een einde komt. Maar, zei hij, het is toch niet omdat er een eind aan het leven komt, dat je je alvast als een dode moet gedragen? Hij streelde mijn wangen, zonder te stoppen. Maria, zei hij, je kunt pas zeggen dat je écht geleefd hebt, als je er alles uit hebt durven halen, zelfs zover hebt durven gaan dat je de dood in de ogen gekeken hebt. En wat is een leven zonder liefde?’ Ik dacht even na en toen zei ik, een leven zonder liefde, dat is een levende dode. Emilio lachte, en hij zei dat hij van me hield. Dat ik daarop mocht vertrouwen. Hij kon alleen niet zeggen hoe lang dat dat bleef duren
4
Drie jaar heeft het geduurd. Achteraf heb ik begrepen wat hij me toen, die avond van mijn nachtmerrie wilde vertellen. Drie jaar ben ik gelukkig geweest, zoals ik nog nooit was geweest in àl die drieëntwintig jaar en vijfenveertig dagen ervoor. Toen Emilio stierf, scheen de zon niet, zolas je dat altijd leest in boeken. Het was mistig en koud. Hij had me een prachtige liefdesbrief nagelaten: Al die tijd had hij geweten dat hij ziek was, dat zijn tanden verder zouden uitvallen, dat onze tijd beperkt was. Hij was een levende dode en ik had hem opgewekt met mijn liefde. Hij had zijn ziekte geheim gehouden, omdat hij geen medelijden wilde. Hij wilde zich wentelen in liefde in plaats van in medelijden. Emilio schreef me dat ik moedig was geweest om hem te koesteren, in plaats van mijn angst. Ik moest moedig blijven en altijd de liefde een kans blijven geven. Ik mocht nooit mijn hart samen met hem begraven. Geen van beiden heb ik gedaan. ( draait de stoel om met Emilio erin) Emilio is voor altijd bij me. Hij is een ode aan de moed. Een ode aan de liefde. Mijn pronkstuk.
Kamer 2: : De Kopkussenmens ( man in rolstoel, veel kopkussens) Geef een vrouw een compliment en ze probeert je mee te lokken in haar hol. Geef een vrouw de kans en ze begint genadeloos te roddelen. Geef een vrouw geen aandacht en ze fixeert je, ze springt op je nek en duwt je kopje onder in de beken geil die er tussen haar benen stromen, net zolang tot je om genade smeekt. Een vrouw kan zo lang ze wil onder de douche staan, ze zal nooit schoon worden. De smeerlapperij is diep binnengedrongen. Vrouwen hebben een wond tussen hun benen. In plaats van het zaakje te laten genezen, laten ze zich keer op keer penetreren. Dat gaat stinken, ontsteken, bloeden. Wat doen vrouwen die bloeden? Elke maand opnieuw pakken ze hun tampons, mini piemels die opzwellen tussen hun benen. Ze sleuren de man mee in hun bloederige vuilstort. Slangen zijn het, gifslangen. Kijk eens nuchter naar een vrouw: da’s een gat van onder en een gat van boven. Van boven komt er gif uit, vanonder vuil. Het vuil dat is zoals luizen op kinderjasjes. Het springt vrolijk over. In de buurt zijn is voldoende. Douchen helpt niet tegen luizen. Blijf uit de buurt van mijn moeder. Ik ben een engel. Mijn moeders engel. Maar engelen mogen niet bestaan. Mensen hebben liever een engelbewaarder boven hun kop dan een engel in huis. Een goedkope levensverzekering voor je weet maar nooit. Zolang ik formaat baby was, was mijn moeder tevreden met haar kinderwagen vol onschuld. Hoeveel koppen heb ik niet gezien, die zich eerst schaamteloos door mijn aura boorden, hun inteeltbekken vlak voor mijn gezicht. En maar knijpen in mijn wangen, cou cou, mama’s engeltje hè? De stank uit hun monden was even ondraaglijk als hun imbeciele klankbraaksels in mijn oren. Daarna kreeg mijn moeder aandacht. Vrouwen, da’s gewoon één grote verziekte smeekbede om aandacht. 5
Ik, bolwangige baby, werd de mond gesnoeid met speen, puree, fruitpap. Allemaal witte producten, hoe goedkoper, hoe beter. Less is more, nietwaar? Ik was een witte productenkind, een lastig huisdier dat nog weg te steken was. Maar helaas. Eenmaal een loopse teef, altijd een loopse teef. Mijn moeder die zich aan hotelgasten laafde werd door haar kleuter gedwongen zich op andere dingen te richten. Ze stopte me weg in bedden met zoveel kussens dat niemand mijn gehuil zou horen. Ik bleef krijsen met mijn hoog engelenstemmetje. Ze vulde mijn kamer met kussens. Voller en voller. Er was geen ruimte om te leren lopen. Het leven zou mij nooit bezeren. Ik werd omhelsd door een wit wezen, dat groeide, dat warm was, een grote engel, zonder gezicht. Een stille engel, een engel der wrake, die mij zou verstikken, maar dat was voor later. Een kleuter kortwieken, dat kan iedereen. Mijn moeder was haar engeltje zat. Ze vulde de kussens met mijn veren. Ze plukte me kaal. Tot ik met blote armpjes voor haar stond. Maar natuurlijk mag jij vliegen. Neerstorten was onmogelijk, net zoals wegvluchten. De zon had ik niet gezien voor mijn vijfde. Mijn moeder speelde verstoppertje met mij. De kleine bastaard mocht nooit ontdekt worden. Zeven acht, negen tien. Wie niet weg is, is gezien. Ik kroop door mijn leven met verweekte gewrichten, een bloedeloos gezicht. Ik verveelde me in mijn zachte kooi. Ik schuifelde langs de muren om iets van de wereld te horen. Wat hoorde ik? Een zacht gekreun. Mijn moeder liet zich weer pijn doen door een onbekende. Uit angst trok ik de kussens open. Schreef brieven aan de buitenwereld op mijn spierwitte vel. Rode krassen, hiërogliefen die druppelden, stolden. Niemand die mijn rode boodschappen las. Niemand die mijn klopsignalen snapte. Ik bleef klein. Onzichtbaar. Maar ook onzichtbaren groeien zonder dat de wereld dat ziet. Ik ontdekte een raam. Daarachter dag en nacht. Kleuren. Hoofden van mensen die soms gezichten werden. Ik begon mensen te herkennen. In stilte. Woorden kende ik niet. Ik zag andere engeltjes. Ze zaten op fietsjes, ze hinkelden, schreeuwden, vochten met elkaar en aten snoep. De wereld buiten lonkte naar mij. Het was alsof iedereen onder een stolp zat, gezellig bij elkaar, maar ik paste daar niet bij. De stolp bleef gesloten, hoe hard ik ook tikte op het raam. Op een dag ging de deur open. Ik durfde niet naar buiten. Mijn moeder had een man ontmoet die een winkel had. Een delicatessenwinkel. Hij zou haar weghalen uit het hotel en ik was de uitkoopsom: een kleine gastarbeider, handig in gebruik, goedkoop in de portemonnee. Hij kon wel een hulpje gebruiken achter in zijn winkel. In één jaar tijd moest ik volwassen worden. De schade van jaren inhalen. Rekenen, taal. Ik werd de wereld ingeschopt, de engel in mij werd uitgebannen. Ik was een albino op school, een lichtgevende halve gare in korte broek, een achterlijk kalf dat klanken uitstootte, klaar voor de slachtbank van alles en iedereen. 6
Ik werd overdonderd door de buitenwereld. Ik had geen verweer. Ik sloot me op. Leerde lezen, schrijven. Las boeken. Kilo’s en kilo’s. Ik vrat mij vol aan verhalen om de realiteit buiten te houden. De wereld bestond niet, de wereld was een tromp l ’œuil. Ik wou terug naar mijn kamer vol kussens. Mijn larvenbestaan. De stilte. Het wit. Ik wilde warme muren tussen mij en de wereld. Ik keerde terug. Steeds opnieuw. Mijn moeder sleurde mij naar de winkel. Steeds opnieuw. Wat moest ik doen zodat mijn moeder mij met rust liet? Dat ik onbruikbaar werd voor haar dekhengst met zijn delicatessentent? Alles en iedereen plant zich maar voort. Er is maar weinig nodig voor een mens om op een ander te kruipen. Iedereen heeft het recht op seks, spruiten van eigen vlees... democratie van de menselijke charcuterie. Afschieten die hap. Het grootste deel van de wereldbevolking mogen ze steriliseren, te beginnen bij mijn ma. Die Zweden, ze hebben gelijk. Mentaal gehandicapten steriliseren. Laten we wel wezen. Wie is er eigenlijk niet mentaal gehandicapt? Dadelijk gaat elke onvruchtbare randdebiel zich laten klonen. Het is toch bij de konijnen af! ‘Intelligente mensen moeten meer kinderen maken,’ stond er laatst in de krant. Een Deense professor. Daar in het noorden houden ze hun hoofd ten minste koel. Hier neukt elke stomkop zich door z’n bestaan, zoals maden door een kaasklomp. Elk gat is er een om in te kruipen. Domheid vermenigvuldigt zich met de snelheid van het licht. Mensen met een beetje intelligentie in hun kop planten zich niet voort. Die weten wel beter. Had mijn ma een stel hersens tussen haar benen gehad, dan was er misschien nog iets van intelligentie gestimuleerd. Maar nee, mijn moeder had een broeinest tussen haar benen, waar ze mij in gelegd had, een ongewenst duivelsei dat ze ten slotte liet barsten. Waarom? Omdat het haar ingang blokkeerde. Laten we een voorbeeld nemen aan de dieren. De zwarte weduwespin, de bidsprinkhaan, deze dames maken genadeloos het mannetje af, zodra zijn zaad geloosd is. De bijenkoningin scheurt geslachtsdelen van haar zaadleveranciers af. Haar werksters zorgen voor de verdere darrenslacht! Vissenmoeders, muizen, ratten, hamsters bijten hun eigen kleintjes dood als er iets mis is. Maar de mens houdt elk misbaksel in leven. Totdat de aardbol overbevolkt met oversekste sukkelaars die elkaar klef aan het bevruchten zijn, totdat onze planeet het verliest van de zwaartekracht en neerstort in een groot diep zwart gat. Ik staarde uren naar de wereld van kussens. Hoe kwam ik van mijn ma af? Het stof boorde zich in mijn neus, hersens. Ik begon te niesen. Witte klodders uit mijn neus. Vloeibare larven. Toen landde het idee in mijn hoofd. Ik stak mijn trui, broekzakken vol veren. Ik vulde mijn mouwen, broekspijpen. Als een Michelin-mannetje liep ik door de nacht, sloop de winkel binnen. Ik gaf alle delicatessen vleugels. Geverderde lekkernijen, pasteitjes vulden de toonbank. Witte worsten in de etalage. Ik werkte de hele nacht door, tot alle delicatessen doorboord waren met slagpennen. Een bloedeloze winkel vol witte producten. Toen keerde ik terug naar mijn eigen nest.
7
De volgende ochtend. Mijn moeder schudde mij door elkaar. Ik beet nog meer kussens open. Mijn bek vol veren. De kamer bewoog. Het sneeuwde in mijn stolp. ‘Ik wil je nooit meer zien,’ gilde mijn moeder. Ze opende het raam. Verdwijn uit mijn ogen! Ik wilde mijn moeder nooit meer zien. Ik sprong. De wind suisde om mijn oren, maar vertikte het mij te dragen. Hoe kon ik weten dat ik engel af was? Hoe kon ik weten dat vliegen iets is voor dromers? Ik wou alleen maar iemand die ja tegen me zei. Die verstoppertje met me speelde, niet om me te laten zitten, zoals mijn ma, maar om mij te willen vinden. Lopen en vliegen lukt niet meer. Verstoppertje spelen ook niet. Hier ben ik. Een vuilbekkende engel die niemand bewaart. Uitstervende diersoort. ( geeft een wit veertje) U heeft me gevonden. Naar me geluisterd. U bent een engel. Oren zijn een soort van vleugels.
Kamer 3: De spoelkeuken. ( aanwezig: de afwasser.) Als u mij helpt afwassen, vertel ik u mijn verhaal. Als u toekijkt, zwijg ik. Gespoelde borden, gespoelde hersens, daar gaat het hier om. U hebt een hekel aan participatie? Ik heb een hekel aan pottenkijkers ( als en zolang publiek mee helpt vertelt de afwasser) Een hotel dat is eigenlijk een lichaam. De receptie dat zijn de hersens, het personeel, dat zijn de cellen, of de rode bloedlichaampjes en hier, hier bent u in de darmen. Pas op, ik ben er trots op. Een lichaam zonder darmen zou zichzelf hopeloos vervuilen zoals een baby die niet verschoond wordt. Vergiftigen, zelfs. Een mens is geen varken dat zich graag in de stront wentelt, en u ziet het, ook ik ben geen varken. Ik ben een onderbetaalde werknemer die de afvalberg beetje bij beetje verkleint en afvoert, zodat u straks weer kunt eten van een fris bord. Een hotel, da’s een microkosmos, een wereld vol kleine wereldjes, kamers vol verhalen. Dat moeten wij allemaal schoonhouden. Anders groeien die verhalen uit tot een onzichtbaar spinnenweb, ze mengen, vermenigvuldigen zich, groeien boven je hoofd en voordat je het in de gaten hebt heeft het hotel een naam. Een slechte naam die zich verspreidt als een overenthousiast kankergezwel. U wilt toch ook een schoon bord, een fris bed, een smetteloos toilet? Witwassen, daar gaat het om. Daarom zijn er afwassers. En afwassers zijn gemankeerde acteurs, gefrustreerde schrijvers, would be kunstenaars wachtend tot de spotlights zich op hun leven richten. Aardwormen die langzaam maar o zo artistiek naar het licht kruipen. Geef mij het donker maar. Laat mij maar wegkruipen door onderaardse gangen. Ik ben een gloeiworm, een mijnwerker die al lang weet dat het goud onder de grond zit. Ik ben een kunstenaar die afwasser werd
8
U denkt misschien dat ik getikt ben. Dat is ook zo. De lange vinger van het onweer heeft zich geroerd in mijn hersenpan. Heel lang geleden is de bliksem ingeslagen. Bij mijn geboorte. Mijn ma lag te kronkelen, mijn pa wist niet waar te kijken, fototoestel in de aanslag om de pijn van mijn ma maar niet te hoeven zien. Bloed en Pijn, twee grootheden die mijn pa deden krimpen tot het formaat worm dat tussen zijn benen hing. Mijn ma gilde, mijn kop wrong zich tussen haar benen, het eerste wat ik zag was een bliksemflits, of was het de flash van mijn vader die door het venster de bliksem fotografeerde zodat de grimassen op mijn moeders gezicht buiten beeld bleven? Nog altijd wordt er op familiefeestjes de grap gemaakt: die foto van Ludo, met die bliksemflits da’s precies de kopnaad van Eddy als baby! En dan moest iedereen aan mijn hoofdje voelen terwijl ze ondertussen dachten aan de spleet van mijn moeder die ik toen met mijn kop in tweeën reet. De bliksem, een litteken van licht aan de hemel, werd in litteken in mijn kop. Stroomstoten vanuit de hemel, almachtige vonken, inspiratie, of hoe u het ook maar wil noemen. Getikte mensen voeren we af naar een gesticht, of we noemen ze kunstenaar. Want een mens moet toch wel diepgestoord zijn om tegenwoordig kunstenaar te worden. Mij probeerden ze te redden. De psychiater liet me naar vlekken kijken. Rohrschach vlekken. Zo van die vreemde vormen…kent u dat? (houdt het publiek een vuil bord voor) En? Wat ziet u hier in? Het bloed dat uw moeder verloor om u een plekje op deze wereld te gunnen? Sporen van het spook dat u ‘ s nachts wurgt in uw dromen? Spermatozoïden die werkloos wachten op de schoot van een vrouw? Een beetje slimmerik doorziet die hele flauwekul en fantaseert zijn genezing voor het oog van de zichzelf opgeilende psychiater. Vroeger verzamelde ik water. Flitswater en knalwater. ’s Nachts in de velden, een eind verderop. Ik wachtte op het onweer. De bliksem. Het water ving ik op in potten. Potten die hier afgewassen werden. Erwten, bonen in tomatensaus, wortels. Glanzende rijen, klaar voor de glasbak. Flitswater is regenwater opgevangen als het onweer alleen maar een lampje was dat even aan en uit ging, zo’n blauwvertakte wortel aan donkere hemel. Bij knalwater: eerst een flits, dan een knal. Al die potten water verzamelde ik. Soms zat er een spinnenweb overheen, dreef een vlieg op de waterspiegel, waren blaadjes of bessen gezonken. Ik had mijn eigen watermuseum. Links het flitswater, rechts het knalwater. Ik wachtte. Water en elektriciteit, da’s een spannende combinatie. U weet het, zwemmen bij onweer is gevaarlijk, water geleidt elektriciteit en wham, uw hersens branden door . Kijk maar eens rond, wie heeft er hier gezwommen bij onweer? Wie is er hier getikt, goed verborgen, maar toch? Urenlang bekeek ik de potten water, ik zocht naar verschillen tussen het flits en knalwater, kleine veranderingen, kleurverschillen, geheimen die groeiden in het stille water. Ik droomde weg bij nieuwe werelden die ontstonden in deze potten, ik presenteerde mijn Waterwerken in de Kunstwereld. 9
( smijt een bord kapot) Kunst da’s een verschrikking. Geen hond die er iets van snapt, en de kunstenaar zich maar kapot werken voor een bot dat door velen voor hem al afgekloven is. Ik maakte kunst met water, en werd door iedereen afgezeken. Een regen van verwijten, kritiek kreeg ik over me heen. ‘Een Beetje Aanrotzooien Is Geen Kunst. Dit Kan Mijn Kind Ook!! Dit is geen kunst, dit is kut!’ Alles en iedereen heeft een mening: Kunst moet behagen. Kunst moet alles behalve behagen!. Kunst moet shockeren, ons een spiegel, vergankelijkheid én de juiste moraal voorhouden. Kunst moet verheven zijn, nee, kunst moet plat en pervers zijn, nee meerduidig en dubbelzinnig zijn, een mysterie… Voor mij werd het hele zaakje een hedendaagse mythe, een gehypte melkkoe in de stal van een gehaaide galerijhouder, dankbaar doelwit voor de recensent die zijn ego & intelligentie wil etaleren. Recensies gaan niet meer over de kunst, dat gaat over profilering van verborgen ijdeltuiterij van de recensent. Kunst werd onverteerbare kost voor mij, een ver van mijn bedshow waar ik niet langer aan mee wilde doen, een loden last met de hele kunstgeschiedenis op mijn schouders en de recensenten als mijn nieuwe maar ongewenste ouders. U bent gewend niets van beeldende kunst te snappen, nietwaar? Kunst da’s een stel cryptische rotsblokken waarop je je kop stoot, waarop je hersens splijten. Wat zie ik eigenlijk? Zie ik wel wat ik moet zien? Zie ik wat ik denk te zien? Moet ik dat mooi vinden? Mag ik dat mooi vinden( smijt een bord of twee weg, nodigt het publiek uit dat ook te doen) Ga uw gang, dat lucht op. Weg met de moralisten, kunstmaffiosi: ik werd een afwasser. De enige kleur die er in mijn bestaan was, dat was het bleekroze van mijn doorweekte geribbelde vingers. Witwassen. Zuiverheid. Schuim in vlokken wegblazen, doorspoelen. Afwassen kalmeert een mens. Alle meningen van anderen spoelen van je af. Ik besefte, een bord dat heeft twee kanten. De bovenkant, die krijgt de klant te zien, met een smakelijk kunstwerk er op. De onderkant zit vol barsten, verhalen. Zoals ik. Barsten en verhalen die houd je maar beter voor je...Zwijgen en afwassen. Maar à la limite, een kunstenaar kan niet zwijgen, dat gaat wringen. Ik zette alles op een rijtje. Omdat de gast een perfect schoon bord wil was ik hier mijn handen kapot. Het afval, het overtollige, het vuil moet zo snel mogelijk uit zicht. Da’s de utopie van de zuiverheid, de ideale wereld, het universele geluk. Heb ik overigens al indruk op u gemaakt met mijn intelligentie, mijn beeldspraken? Ziet u dit bord, het is een metafoor voor het utopische eiland omgeven door een azuurblauwe zee, hola di jee, we zijn allemaal gelukkig, geen vlekje aan de hemel, geen smetje op uw servet, kost wat kost moeten we het betere krijgen, het imperfecte moet uit beeld, zoals de verwrongen kop van mijn ma niet op de foto mocht. En om dat perfecte, dat zuivere te houden, moeten we natuurlijk regels stellen, moeten de storende factoren verwijderd worden. Mijn moeder las ons vroeger bijbelverhalen voor. Stichtelijke literatuur voor het slapengaan. Zzzzzzzzz dat slijt lekker in in je onderbewuste.
10
Ik had graag het verhaal van de apocalyps, de ondergang, geschreven door Johannes, die op het eiland Patmos lekker in ‘t zonnetje de apostel uithing. Dat verhaal was zo gek nog niet. God strooit rampen uit over de mensheid, laat de zaak maar wegrotten, spoel die hele hap maar door. Het einde van de mensheid, hallelujah. Dat is een grote inspiratiebron, de apocalyps. Voor kunstenaars, sekten, terroristen. The Concerned Christians, al van gehoord? Negentien drieënzestig: Beng! Aanslag op Jeruzalem. De sekte wilde de komst van de messias te bespoedigen, dat snapt u wel, want hebben we niet allemaal behoefte aan een messias, een instant schoonmaakbedrijf dat ons bevrijdt van alle rampen: criminaliteit, terrorisme, genociden, ’n holocaustje hier en daar, een windhoos racisme, ecologische rampen, drugs, verslavingen. Dat alles bedacht ik tijdens het afwassen van kilometers borden, bestek, kopjes. En ineens snapte ik het. Daarom mochten mijn waterwerken niet bestaan! Het vuil, het afval, het niet gesmaakte, het overtollige, dat moet zo snel mogelijk weg, uit zicht, dat mag zeker geen kunst heten. Ik heb alles weer tevoorschijn gehaald, aangevuld. Ik heb mijn eigen museum gemaakt. U kunt het gratis gaan bezoeken. (neemt het publiek mee naar een tweede ruimte vol rottend eten en drank, prachtig gepresenteerd) Ik laat u naar vlekken kijken, andere werelden vol schimmels, droom weg, walg, haal uw neus op. Mijn kunst kost niets, is niet te koop. Ik zou ze ook nog niet aan de straatstenen kwijt raken. Mijn kunst is de kunst van het niets. Het is een dikke opgestoken middelvinger naar de utopie die maar doormaalt in de koppen van de verwende burger. Mijn kunst is een klok van verrotting. Gaat dat zien, zelfgroeiende kunst, kunst die zichzelf aantast, ontbindt. Geen haast, geen verhaal, geen symbool, u ziet wat u ziet. De esthetiek van afval, la condition humaine in een paar liter afwaswater! Goede smaak staat hier niet op het menu. In mijn museum mag u dromen en verdwalen. Veel plezier. En denk eraan. Nooit zwemmen bij onweer. Kamer 5: Zolder. (Aanwezig: Vrouw. Ze bekijkt de persoon die binnenkomt, kiest een muziekje voor de bezoeker uit. Speldt hem/haar een roos op. Ruikt aan de roos, aan de persoon, fluistert in oor) Wat zou het leven zijn zonder geur? (Neemt de hand van de persoon vast, danst met hem/haar) Wat zou het leven zijn zonder muziek? Ruik de geur van ons samenzijn. Wij zijn een gemengd boeket, walsend door onze herinneringen. Twee loten aan de zelfde tak, gevoed door de muziek die door onze aderen stroomt, ontluikend op het ritme van onze hartslag. Een pas de deux, hoort u wel? Ons soortelijk gewicht schrijft geschiedenis. Sporen op de dansvloer. U doet mij denken aan….. Geen denken aan. Niet denken, dansen. Dansen als …aandenken. ( neemt ten slotte een blaadje van de opgespelde roos, steekt die in haar mond. Laat de persoon los.) Ik dank u. Ons samenzijn heeft mij bijzonder gesmaakt. Ik hoop u nog eens te ruiken. 11
Kamer 6 De linnenkamer: (De kamer is donker, het publiek loopt door een doolhof van lakens, met daarop per laken een tekst geborduurd) -De wolken hebben zich tussen de lakens verstopt. -Wonen er in havensteden ook meer gehavende mensen? -De liefde logeert bij de buren -Onder de lakens kan men een tentje en een grote mond opzetten -Kruimels in mijn bed. Kruimels in mijn hoofd. -Dit is een undercover chocoladevlek. -Vandaag vijf zwarte matrozen gezien. -Zou Manneken Pis ook Belgisch bier drinken? -Deze matras heeft zwijgplicht -Bel me: 0475 – 23 17 59 -Wilde vrouwen. Woeste nachten. -Tu me manques -De wc is verstopt en ik ook! -De zakdoeken zijn hier wel heel groot! -Jij zuipt & de wastafel boert. -Roomservice: Een paracetamol en twee aspirines aub! -Zelfs de stiltes en de pornofilms zijn ondertiteld. -Er ligt een dode vlieg in de vensterbank -Buiten stormt het. Wij zijn windstil -De mot is verslaafd aan de gloeilamp. -Zingende kamermeisjes. Zingende stofzuigers -Balkon met uitzicht op blinde muur -Pissen in de wastafel. Ontbijt op bed. Seks onder de douche -De maan is mijn nachtlampje -Twee slaapwandelaars dromen over elkaar -De muren zweten mee -5-2-2003 Yoeri: 3554 gram, 58 cm lang -23-1-2004 Jasper. Rouwrandjes onder mijn nagels, rouwrandjes om mijn ziel. -7.15: Symfonie voor twintig douches en een mengkraan
12
Kamer 7: Badkamer. (Meisje staat onder de douche, aangekleed, paraplu boven het hoofd) Kom. ( nodigt een persoon van het publiek uit onder de paraplu, onder de douche) U moet niet bang zijn. Niet voor mij. Niet voor het water. Allez, kom. Een mens moet elke dag een risico nemen. Elke dag, hoe klein ook. U bent in de badkamer van de klaproos. Klaprozen kunnen niet zonder regen en ook niet zonder zon. Hier is het allemaal gebeurd. Het was herfst. Pikkedonker. Regen kletterde tegen de ramen. De populieren op het pad, bogen diep voor de vreemdeling die doorweekt het hotel binnenging. Hij kreeg kamer 11, nam lachend de sleutel aan en sleepte zijn glanzende koffer door de gang. Mannen uit andere landen, lachen ook anders. Is u dat wel eens opgevallen? Een tijdje later belde de natte man de roomservice. Hij klappertandde. Ik heb een zwak voor klappertandende mannen. Ze zijn aandoenlijk kwetsbaar en tegelijkertijd zijn het roofdieren die elk moment kunnen toeslaan. Hij had het koud. Of er geen kruik was. Ik liep naar de voorraadkamer, vulde het roze rubber en vroeg me af welk deel van zijn lichaam de kruik zou verwarmen. Ik stiftte mijn lippen en klopte aan. Hoorde niks, behalve het klappertanden van de natte, verkleumde man. Of misschien verzin ik dat er nu bij. Ik ging binnen. In een kamerjas zat hij op bed. Hij had het glas van de badkamer in zijn handen, lachte, rilde. Opende zijn koffer. Haalde een fles champagne tevoorschijn. Als een goochelaar opende hij de fles. Stijlvol en vliegensvlug. Goochelaars, daar moest mijn moeder niets van hebben. We hebben ooit eens met de hele familie naar zo’n show op tv gekeken. Ik zat tussen mijn pa en ma op de bank te kijken naar tovenaars die lachend vrouwen doormidden zaagden, konijnen, duiven tevoorschijn haalden en mensen lieten verdwijnen als zij dat wilden. Later ging ik een goochelaar trouwen en als mijn moeder dan weer eens begon te zagen dan liet ik haar gewoon verdwijnen. Mijn moeder was niet onder de indruk. ‘Als je zo’n gladjakker bij je in de buurt hebt, ben je zwanger voor je het weet.’ ‘Ach kom,’ zei mijn vader, ’t zijn allemaal homo’s, dat zie je zo.’ Dat ging er allemaal door mijn kop, terwijl ik naar de natte man in z’n badkamerjas keek. Zou ’t een homo zijn? Hij vulde de glazen met champagne, tikte met zijn hand op het bed. We proostten. Dronken. Het borrelde van binnen. Het bruiste daar beneden. Ik werd helemaal wee van zijn ogen, ik was precies zo’n een konijn, verblind door een stel koplampen. Ik liet me achterover vallen. Ik had die dag nog geen risico genomen. ‘Are you sure?’ vroeg hij.
13
Als een warme kruik vleide ik me tegen hem aan. Mannen uit een ander land ruiken anders, is u dat wel eens opgevallen? En hun kussen, die smaken anders ‘You magician,’ vroeg ik in mijn beste Engels, en ik wees op zijn koffer. ‘I’m a man,’ lachte hij, and if you want me to, I’ll be magic.’ Hij deed het licht uit, gordijnen open. Een blauw licht viel over het bed. We luisterden naar de wind, het geroffel van de regen tegen de vensters. Ik verwachtte een storm, maar hij kleedde me voorzichtig uit, bekeek me van top tot teen. Hij warmde zijn koude handen aan de kruik en liet zijn handen dansen over mijn buik, borsten. Ik voelde de warmte overgaan op mijn lijf. Zijn natte haar op mijn huid. Hij zei allemaal woorden die ik niet begreep, maar die lief klonken. Langzaam pakte zijn lichaam het mijne in. Ik was bang en blij. Deze kamer zou me veranderen. Ik zou buitengaan als een vrouw. Mijn leven zou vanaf nu opwindend zijn. Hij was een goochelaar, een magiër, het kingsize bed was ons podium, buiten keken alle sterren toe. Een vlijmscherpe pijn drong door me heen. Werd ik doormidden gezaagd? Achteraf toonde hij me het bloed op het laken, liep naar het raam en opende de vensters. De wind bolde de gordijnen op. Het was alsof hij me voorstelde aan de wereld die aan mijn voeten lag. Aan de sterren boven ons hoofd. Adam en Eva waren we. Onze naakte lichamen blauw in de nacht. Hij vouwde het laken op als een kostbaar cadeau. ‘This rose is for you.’ Hij legde het laken in mijn handen. Een laken met een klaproos. ‘Thank you,’ zei hij. ‘You were my present.’ Uit zijn koffer haalde hij een kam. Hij kamde mijn haar. Langzaam. Voorzichtig. Zijn lippen gloeiden in mijn nek. Toen kwam hij naast me staan, pakte mijn hand. We keken naar de sterren. De snelweg. Donkere huizen vol geheimen. De regen waste onze lichamen. ( samen uit de douche komen, neem een handdoek, droog het gezicht van de bezoeker, houd een kam onder het water, kam zijn/haar haar) Ik ben niet bang voor gevaar of risico’s. Ik ben bang voor kou. Laat mij maar met vuur spelen. Voor mij geen zuinige waakvlam maar een bosbrand. Geef mij een mens die me opwarmt. Ik wil binnen zijn. ( leidt de persoon naar de deur) Klaprozen leiden een kort bestaan. Onkruid dat overal opduikt Kleine rode vlammetjes in een keurig aangeharkte wereld.
Kamer 8: De lege kamer (Geen acteur aanwezig. Er staat een tv, een bed, een stoel, een koelkast, een kaptafel met grote spiegel, minibar. Nachtkastje met bijbel erin. Er hangt een thermostaat aan de muur en een reproductie van het een of ander. Als het publiek zit, floept er een tv aan. Een clichévideo zoals je vaak ziet in hotelkamers. De acteur ziet de gasten, via de camera, zij zien hem niet. Na een tijdje stelt de acteur een iemand van het publiek, live de vragen. Het tv beeld met de acteur, verspringt steeds van plek, dan zien we het hoofd van de acteur in de kast, in koelkast, boven het bed geprojecteerd, op de spiegel etc)
14
Receptionist op tv : Het voltallige personeel van Hotel Tomilho heet u van harte welkom en wenst u een aangenaam verblijf. De temperatuur op uw kamer is op dit moment 22 graden. In de ijskast is dat 8 graden. U kunt de temperatuur te alle tijden aanpassen. ( als iemand naar de thermostaat loopt, draait) Bent u een warmbloedig of eerder een koudbloedig mens? Komt de warmte bij u van binnenuit of moet u van buitenaf verwarmd worden? Leidt u een onderkoeld bestaan? Had u vroeger een ijsbeer of tijger als knuffeldier? Eet u graag vlammende gerechten omdat uw hart in brand staat? Of eet u liever koude gerechten omdat uw hart verkleumd of onderkoeld is? (Als iemand op bed gaat zitten/liggen) Kent uw bestaan een reisgids? Bent uzelf een gids of eerder een meeloper? Hoe vaak bent u al ontspoord? Loopt u graag in cirkels? Reist u liever door uw binnen wereld of door de buitenwereld? Staat u uzelf toe te verdwalen of loopt u liever binnen de lijntjes? Ijsbeert u graag? Is uw eindbestemming u bekend? Bent u misschien al gearriveerd? Als mensen hun koffer opendoen: Leidt u een draaglijk bestaan of heeft u last van overgewicht? Wat is zwaarder, uw teleurstellingen of uw verwachtingen? Heeft uw koffer een dubbele bodem? En u? Hoeveel dubbele bodems heeft u? Weerspiegelt de inhoud van uw koffer uw karakter? Is al uw bagage noodzakelijk? Hoeveel durft u achter te laten? Hoe onmisbaar bent u? Als mensen naar de spiegel gaan:
15
U bevindt zich in een twee sterren hotel. Hoeveel sterren kent u uzelf toe? Is de spiegel uw vriend of uw vijand? Door wiens ogen bekijkt u uzelf? Zoomt u in of houdt u liever het grote geheel in het oog? Woont er in u een inspecteur, een afkeurende detective of eerder een welwillende observator? Knijpt u graag een oogje toe? Geloof u in een alziend oog? Lijkt u op degene die u wil zijn? Bent u een ‘verschijning’ Wordt er naar u opgekeken of kijkt men eerder op u neer? Bent u een lastig portret? Laat u de tijd zijn werk doen of wenst u eeuwig jong te ogen? Als mensen naar de minibar gaan: Wat heeft u vandaag allemaal in uw mond laten verdwijnen? Als liefde door de maag gaat, is uw geliefde dan zoet, zuur, bitter, of zout? Is de dagelijkse portie liefde die u toebedeeld wordt, voedzaam genoeg of heeft u nog altijd honger? Hoe verteerbaar is uw bestaan? Bent u een junkfoodjunk? Is eten voor u een noodzakelijk kwaad of een verleidelijke activiteit? Bent u een evenwichtskunstenaar op het dunne koord tussen gezond en lekker? Als het leven een maaltijd was, bent u in uw voor, -hoofd of nagerecht? Hoe smaken uw dagen? En uw nachten? Veroorzaakt uw existentie veel afvalproducten? Draagt u boter op uw hoofd? Bent u iemand die anderen ‘rauw’ lust? Ligt er veel op uw lever? Bent u een uitgekookt persoon? Als mensen het nachtkastje openen ( bijbel erin) Hoeveel leegte kunt u verdragen? Gaan er voor u veel deuren open die voor anderen gesloten blijven? Bent u in staat uzelf onzichtbaar te maken? Heeft u een opgeruimd karakter? Is nieuwsgierigheid u met de moedermelk ingedruppeld? 16
Hoeveel ruimtelijke ordening past u toe op uw bestaan? Kent uw leven een plattegrond? Zijn uw dagen goedgevuld? Bent u van mening dat alles zijn plaats heeft en mensen hun plaats moeten kennen? ( als ze de bijbel nemen) Waarin gelooft u? Is geloof iets voor zwakkelingen? Wanneer heeft u voor het laatst gevloekt? Wanneer heeft u voor het laatst gebeden? Is u ooit wel eens een schietgebedje of smeekbede ontschoten? Vindt u offeren een ouderwetse vorm van omkoping? Bent u in staat iets van uzelf op te offeren, indien nodig? Maakt u veel slachtoffers of bent u een slachtoffer?
Kamer 9: (Marjorette zit in koelkast) Je kan tegenwoordig van alles invriezen. Spaghetti . Soep. Sperma. Dat laatste doe je beter niet zelf. Stel je voor, je moeder komt op bezoek, rukt de koelkast open: Lieveke, wat is dit? Potje sperma, mam. Nee, daarvoor moet je naar van die ziekenhuizen met van die Doctor Spock types met rokende reageerbuisjes in hun klauwen. Ja, dat lijkt science fiction, maar dat is het niet. De laboratoria van nu staan vol met kwakjes van mannen die zo dol op zichzelf zijn dat ze hun zaad tot in de eeuwigheid laten bewaren. Moet je nagaan, een keer klaarkomen, dat levert meteen miljoenen zaadcellen op. Een paar eeuwen later ben je zelf al lang de pijp uit, en dan huppelen er miljoenen meisjes rond…allemaal dochters die je nooit zal kennen. Zielige vaderloze meisjes met ouderwetse genen, dat gaat nooit populair worden! Van zulke gedachtes hè, daar krijg ik het koud van. Stel je voor. Je bent een alleenstaande vrouw, drie eeuwen later. Je wil een kind. Hup in je privé raket naar t ziekenhuis, je zoekt je een overleden vent uit en een potje zaad van -20° Celsius. Dat zullen alleen maar alleenstaande vrouwen zijn, die zoiets doen. Een vrouw met een vent heeft natuurlijk liever the real thing .
17
Goed, je ligt op een ziekenhuisbed met allemaal futuristische lampjes en een mechanische stem zegt: ‘Open your legs. Come on bitch, I haven’t got all day.’ Je bevriest, je verstijft van die stem, je benen lijken wel ijslollies… Doctor Spock komt binnen. Een koude witte damp uit zijn mond. Hij duwt je dijen uit elkaar. Koele handen in rubberen handschoenen. En die oren van hem, die worden nog spitser als ie zo’n sperma-ijsklont bij jou naar binnen wurmt. Met een supersonische afstandsbediening stuurt hij het zaakje naar je eierstokken. Dzzzzzzzzzzzzzz. Biep biep biep. Arrival confirmed. Sperm has safely landed. Zeg nu zelf, uit dat soort dingen, daar kunnen toch alleen maar ijskoude types uit voort komen? En wie wil er nu oude gedegenereerde genen tussen zijn benen? Ik niet. Ik wil alleen maar smelten. Dat is nog nooit gelukt. Ze zeggen dat ik een koele ben. Maar om te smelten hè, daar heb je warmte voor nodig. Dat moet van een ander komen. Een Magnum smelt niet in de koelkast. Daar is een mond voor nodig, dat weten we allemaal. De eerste keer was ik zeventien. Ik zat bij de marjorette van Zwevezele. Daar kan het ook flink koud zijn. Maar ik smolt. Dat dacht ik toch. Het was 13 januari. Ijspegels aan mijn neus, bevroren benen met blauwe aders. Ja, dat gaf een tof motiefje door die kousen. Maar ik zag alleen Kevin. Kevin met zijn trompet. Gouden kwastjes op zijn schouders. De meisjes van de majorette fluisterden dat hij ook gouden kwastjes aan zijn onderbroeken had. Ik heb nooit de onderbroek van Kevin gezien. Kevin moest me niet. Hij wilde Heidi. Heidi kletste met van die deksels in de fanfare. Ja, daar moet je heel muzikaal voor zijn. Hete Heidi met tetten even groot als die deksels. Daar wou Kevin zijn handen aan warmen. Zo ging het nou altijd. D’r was altijd een ander voor mij. Nooit nummer één. Alle meisjes hadden iemand die hen om op te vreten vond. Behalve ik. Niemand vond mij om op te vreten, dus vrat ik mijn eigen nagels op. Daarna vrat ik mezelf op Ik viel zeventien kilo af. Toen was er nog minder om te zien, om op te vreten. Vonden alle jongens van de fanfare. Ik at niet meer. Net zo lang totdat ze in de koelkast paste. Ik klom erin. Deur dicht. Het licht ging uit. Ik heb dat niet lang vol kunnen houden. Ik kan mij niet laten invriezen. Het enige dat ik wil is een beetje warmte. Soms hè, dan denk ik dat iedereen om mij heen zo’n Magnum baby is. Een diepvriesproduct. Lang houdbaar maar niet te vreten. Ik wil mij niet door kou laten leiden. Ik ga de straat op. Weer of geen weer. En op een dag, het zal misschien zomer zijn. Dan loop ik niet meer alleen. Dan loopt de zon met me mee. ( doet haar marjorettepasjes en gaat af)
18
Kamer 10: (Het publiek kan niet binnen maar hoort aan de deur een aantal ruzies tussen een man en een vrouw) Ruzie 1: Man: Wat lees je? Vrouw: Laat me nou even Man: Even, even? Vrouw: Je bent de hele tijd aan het zeuren Man: En waarom? Jij bent de hele tijd aan het lezen! Ik ben hier ook. Vrouw: De koele minnaar! Man: Wat? Vrouw: De koele minnaar. Man: Wie. Ik? Vrouw: Ben ik aan het lezen. Man:Wil je me iets duidelijk maken of zo? Vrouw: Laat me gewoon even met rust. Man: We zijn wel samen op vakantie. Vrouw… Man: En wie ligt er tussen ons in? Die dikke Hugo Claus Vrouw: Ik wil ook wel met Brusselmans in bed liggen. Man: Ah ja. Mevrouw wil wel met een puist met lang haar in bed. Vrouw: Je bent jaloers. Man: Op een pokdalig ventje dat ons zijn seksuele frustratietjes wekelijks opdist? Vrouw: Hij dist tenminste iets op. Man: Die Claus, was die niet met dat pornosterretje? Vrouw: Het was een actrice. Man: Iemand die zich aftrekt boven een vel papier noem jij schrijver en iemand die haar benen opent voor de camera een actrice. De kunst is laag gezakt bij jou. Vrouw: Kijk eens naar je eigen buik. Man: Ja ik heb een buik, ja, maar dat noem ik nog geen kunst. Vrouw: Nee precies, daarom lees ik. Omdat er bij jou geen greintje kunst aanwezig is. Niet hoe je eet, slaap, tv kijkt, in een museum vraag je waar de cafetaria is. Gaan we naar de film dan val je na een zak chips in slaap. Jouw buik is geen kunst. Het is een vlezige sokkel voor een blad pinten. Ik wil iets dat mijn leven optilt. Man: Een vent met een lul als hijskraan, dat is wat jij wil
19
Vrouw: Zelfs wat er uit je mond komt is platte praat. Je bent zielig. Kijk eens in de spiegel. Een zielige kabouter met een te dikke buik. Oh…Zijn paddenstoeltje gaat niet meer omhoog, dan maar het vingertje opsteken. Hey ho, hey ho! Man: Bij jou komt ie niet meer omhoog. Bij andere vrouwen wel. Weet je waarom. Omdat jij een kijfwijf bent. Daar raakt geen een vent opgewonden van. Weet je wie hier zielig is? Dat ben jij. Je bent op vakantie, je ziet niets van de omgeving én maar je neus in de boekjes steken! Je eigen vent, die zie je niet, je laat je opvrijen door een oude schrijver met bladluis, je hebt de gedachten van een ander nodig om te kunnen denken. Ik ben het beu. Ik ben het kots beu met de kunst vergeleken te moeten worden Ik wil een vrouw die mij ziet in plaats van vergeelde blaadjes papier. Ik wil een vrouw die haar handen naar mij uitsteekt in plaats van naar de afstandsbediening of de leeslamp Vrouw: Laat me gewoon even met rust. Man: Ik laat je niet met rust. Ik wil een wijf dat mij wil en geen rust. Ik wil een vrouw die mij wil in plaats van kunst. Ik haat kunst. Ik haat vrouwen die van kunst houden. Oude spoken die zich lippenstiften om al lebberend aan de rode wijn met hun bordeaux rood smoelwerk alles af te keuren. Lijken die zich uit de kast laten vallen voor een avondje kunst. Ik wil een wijf van vlees en bloed. Vrouw: Ik doe wat ik wil. Man: Laat die koffer staan. Vrouw: Als ik Hugo Claus in m’n handen wil, dan pak ik Hugo Claus. Als ik een Brusselmans of een Samsonite in m’n vingers wil, dan doe ik dat. Ga godverdomme uit de weg. Man: Samsonite, wie is dat nu weer, ah ja, die klote Britse crimischrijver. Who dunnit? You dunnit! Slet. Literaire slet. Vrouw: Laat los sukkel. Man: Pas op he. Dat manneken Pis is wel van mij. Pak alles mee, maar manneken Pis is van mij. Auw. Dat deed pijn. Ik ben hier godverdomme aan het bloeden! Nu is het afgelopen. Kom hier. Laat los. Ik zal je leren manneken Pis kapot te maken. Wie manneken pis kapotmaakt maakt mij kapot. Stomme kunstkut. Je bent gewoon een hoer. Een vuile hoer. Auw. Een Hugo-Claushoer, een bejaardensnol, c’est tout. Vermolmde schaamlippen, jawel. Wie Claus leest heeft vermolmde schaamlippen én vermolmde hersens. Vrouw: Als je zo nodig moet zuipen, François, zuip je dood, maar val er de buren niet mee lastig. Enige beschaving wordt op prijs gesteld. Door de directie en door mij. Stop manneken Pis maar in je reet. Duw vijf zakken chips in je bek, neuk een hoofdkussen of twee, of ga een beetje headbangen in bad, maar alsjeblieft… Man: Wat? Vrouw: Geef dat paspoort hier. Man: Ja. Ga je paspoort maar lezen. Met je vingers over de gaatjes. Lekker braille lezen. Jezelf vingeren op de vierkante centimeter. God, geef mij een echte vrouw. Of nee, haal deze trut en d’r literatuur bij me weg. 20
Hotelruzies 2:
Vrouw: Daar zit ie. Man: Wat. Vrouw:Wow wat een dikke. Man : Ik zie niks. Vrouw: Daar! Boven het landschap met kraaien. Man : Wat moet die van Gogh in een hotelkamer. Vrouw: Wat doet een mug in een hotelkamer? Man : Beter een mug dan een oor van een halve gek. Vrouw: Daar zouden we wel rijk mee kunnen worden, hè. Het oor van van Gogh! Man : Ik wil gewoon slapen. Vrouw: Eerst die mug. Man : Welterusten. Vrouw: François alstublieft. Hier, pak de Marie Claire. Man : Hélene, ik heb een hekel aan tijdschriften met bloed. Vrouw: Jij kan tenminste mikken. Man Ah, nu kan ik in een keer wel mikken. Als het mevrouw uitkomt kan ik mikken! Vrouw: Jij bent de beste, dat weet je best. Man: Zeg dat maar tegen die mug. Die heeft zich al volgezogen. Vrouw: Ja nu. Slaan, François, sla dan toch! Man : Waarom moet ik hier altijd alles doodslaan? Da’s wel een risico, hè, dat ik altijd mag nemen. Zo’n mug, weet jij wel wie zo’n mug allemaal gestoken kan hebben? Vrouw: Misschien wel die aantrekkelijke vent aan de bar? Man : Ik wist dat je die vent aan het opgeilen was. En wie mag hier de mug doodslaan? Ga die vent uit de bar maar halen om die mug dood te slaan. Ik vertik het. Die mug, die kan het halve hotel lek hebben gestoken! Antwerpen, dat ligt wel vlakbij Holland. Vrouw: Nou en. Man : Nou en? Holland, dat is wel het walhalla van de drugs. Daar steekt de ene junk de andere met zijn spuit de hemel in. Alles kan, alles mag. Dat moet ik jou toch niet vertellen. Jij had het toch over dat fan tàs tische weekend Amsterdam Vrouw: Sla nou gewoon even die mug dood. Man : Ah ja. Sla gewoon even die mug dood. Neem jij gewoon even dat risico, niks aan de hand, plet gewoon met de Marie Claire die aidsmug dood. Dus als ik het goed begrijp, maakt het jou niet uit welk 21
risico ik hier loop. Jij hebt liever dat ik de pijp uitga, dan dat jij een muggenbultje tussen je wenkbrauwen hebt. Het is godgeklaagd. Het is gewoon bij de beesten af. Maak zelf die mug af, lafaard. Vrouw: Dus jij hebt niks voor me over. Een week geleden zeg je me nog dat je mijn ridder wil zijn, dat je mijn alles wil zijn, maar als ik je vraag even een mug dood te maken, dan is meneer vertrokken, dat gaat niet, dat is teveel gevraagd. Ik begin me toch wel vragen te stellen. Man : Eindelijk. Ik heb een tijdje gedacht dat jij alleen maar een hoofd had om er gel op te smeren. Vrouw: Ik ben ten minste niet kaal! Man 2: Nee, die mug maar zoeken om tussen dat keiharde permanent op jouw kop een parkeerplaats te vinden! Welterusten. Vrouw: Weet je wat? Ik haal die vent van de bar. Ik vraag die vent van de bar om mij lek te steken. Ik vraag hem om bloed aan de muur. Aids aan mijn vingers. En ik vraag hem ook om die klootzak op bed even neer te meppen met de Marie Claire. Ik heb niets aan jou. He Le Maal niets. Een ventje van niets. Niets. Kan nog geen mug platslaan. Ja, een beetje slap uit zijn nek lullen, dat lukt. Panisch doen over een mogelijk bloedvlekje aan de muur of zijn favoriete glossy, yep. Ik lig hier met een miet in bed. Geef mij maar die mug. Waar zit je. Woehoe mugje. Waar is die fuckingmug. Ik ga godverdomme neuken met een mug. Ik neuk me dood. Ik neuk nog liever een mug met aids dan een vent zonder kloten aan zijn lijf. Man : Als jij een mug kunt neuken, waarom kan je dan geen mug doodslaan? Vrouw: Dat doet de deur dicht: seks is iemand doodslaan. Wow, wow, wow, heeft iedereen het gehoord, seks, da’s het zelfde als iemand doodslaan. Wat heb je gisteravond gedaan? Ja, ach, ik heb er een paar in bed doodgemept, sorry, maar ze vroegen er zelf om. Help! Help. Ik lig met een psychopaat onder de lakens. Kan er iemand me komen helpen. Waar is die mug. Waar zit dat beestje. Bevrijd mij, smerig steekbeest, of nee, steek hem maar neer. Steek hem, steek hem dan. Of lust je zijn lafaardenbloed niet, nee dat zal het zijn, lafaarden worden nooit gestoken. HOREN JULLIE HET LAFAARDEN WORDEN NOOIT GESTOKEN !
Hotelruzie 3
Vrouw: Dàt is buitengewoon smerig. Man: Overdrijf niet zo of ga gewoon buiten staan. Vrouw: Onhygiënisch. Man: Iedereen doet dat. Dus de halve wereld is onhygiënisch? Vrouw: Iedereen doet dat ja, maar niet in bed.
22
Man: Wat maakt het uit? Vrouw: Je zou in elk geval alles meteen kunnen opruimen. Hier, ik vind ze zelfs op mijn hoofdkussen. Het toppunt gewoon. Man: Ik ben al klaar. Vrouw: Maar ik nog niet met jou. Eerst laat je je teennagels alle kanten opschieten. En moet je nu eens ruiken aan dat kussen. Man: Mijn voeten stinken niet. Vrouw: Ga eens voor één keer je eigen sokken wassen. Man: Steek je neus in je eigen zaken in plaats van in mijn sokken. Mijn voeten stinken niet. Vrouw: Knip je neusharen eens dan zul je het wel ruiken. Nee, niet boven het bed. Jij hebt echt geen enkele beschaving. Knettergek word ik daarvan. Overal vind ik sokken. Onderbroeken. Het doucheputje zit vol schaamhaar als jij je gedoucht hebt. Je blouses hangen vol roos. De ontbijttafel, heb je al eens gekeken hoe die eruit ziet als jij ontbeten hebt? Het is gewoon een slagveld, een vuilnisbelt, een stilleven van een ongelikte beer. Ik ben getrouwd met een Neanderthaler. Man: Wie moest er zonodig een Neanderthaler trouwen? Vrouw: Wat is dit voor een vlek op het laken? Man: Hou in hemelsnaam op met die inspecties. Vrouw: Ik maak me zorgen. Wat is dit voor een vlek? Man: Bloed, stront, pindakaas van een stel Hollanders voor ons én 20 natte dromen. Vrouw: Het is gewoon een vuilstort. Man: Laat die lakens liggen Vrouw: Je bent een varken. Ga van dat bed af. Man: Je kunt mijn rug op Vrouw: Liever niet. Hou die onderbroek aan. De gordijnen zijn open. Man: Ik pis hier dat bed onder als je niet stopt met dat gezeik Vrouw: Ik bel de politie. Als de buren het niet al gedaan hebben. Dat ze je komen halen. In je blote reet. Man: Laat ze maar komen. Gooi de deur maar open. TA LU TA LU. TA LU TA LU. WIEWIEWIEW ! Dames en heren komt dat zien. De ongelikte beer van kamer 18 wordt in zijn bloot gat afgevoerd. Pas op voor remsporen, lawines van roos, teennagels, schaamharen, sputum, snot, urine en speeksel, oorsmeer en vroegtijdige ejaculaties. Pas op voor de knots van de Neanderthaler. Iedereen uit de weg en vooral zijn smetvreeswijf, zijn betweterteef, met haar stiletto tong. Vrouw: Stop daarmee Man: YABBEDABBEDOOOOOOOOOOOO Vrouw: Het laken is kapot. Kijk nou toch. Man: Ik wil een gewone vrouw, geen inspecteur. Ik wil een lieve, eenvoudige vrouw. Ik wil een Wilma. WILMAAAA. WILMA WAAR BEN JE? WILMAAAAAAA!
23
Hotelruzie 4: Vrouw: Lekker hè? Man: Wat? Vrouw: Wat denk je? De pizza, niet de gordijnen, natuurlijk Man: Vind je die pizza lekker? Vrouw: Mag ik alstublieft? Man: Natuurlijk. Je moet jou geen haar in de weg leggen, anders is madam de hele dag van slag. Nee, dan heb ik liever dat je die taaie pizza lekker vindt. Vrouw: Is het weer niet goed misschien? Man: Niet goed? Het is een uitstekend stuk autoband met een kwak ketchup d’r op. Precies wat je van die messentrekkers kan verwachten. Vrouw: Racist. Man:Niks racist, gewoon slechte pizza’s. Als je dat ook al niet meer mag zeggen tegen die vermicellivreters dàn zijn we pas slecht bezig. Vrouw:Je bent net een verwend klein kind. Man:Een klein kind voer je geen rubber. Vrouw: Ga toch verdomme naar die afhaalgriek, stop je mond vol inktvis, moussaka. Ga een beetje Sirtaki dansen dan hoef ik dat gezanik tenminste niet meer aan te horen. Doe je eeuwige Demis Roussos imitatie waar je zo dol op bent en weet je wat, prop die karaoke-micro diep in je strot, dan ben ik van het gezeik af. Man ( begint Demis Roussos: Schönes Mädchen aus Arcadia te neuriën) Vrouw: Ik mocht vandaag het eten kiezen, maar nee, meneer moet alles weer bederven. Man: Ik bederf niks, het is eten is bedorven. Als jij graag bedorven eten naar binnenwerkt, ga je gang. Smaken verschillen. (Zingt: Schönes Mädchen aus Arcadia, Ich will immer bei dir sein.) Vrouw :STOP, stop daarmee Man: Ik moest toch zingen? Denn seit ich in deinen Augen sah, traum ich Tag und Nacht…Hela, ik heb ook voor deze kamer betaald. Tag und Nacht, Tag und Nacht von dir allein Vrouw: Hou je kop! ( gooit pizza naar hoofd van de man) Man: Ha, mis! Daar gaat je lekkere pizza! Toch zonde van die maffiosihap! Hier! Kaasdraadversiering op je kop. Dat zal je leren. Vrouw: Blijf van me af. Ik heb net mijn haar gewassen Man: Wir trafen uns im Sonnenschein, (zingt door volgende tekst vrouw) ein kurzer Traum vom glücklich sein Vrouw: Help. Ik word verkracht. Help. Kan iemand die idioot van een Demis Roussos weghalen. Help Man: Griekenland, da’s wel de oudste beschaving Oh er ging viel zu schnell vorbei, es gab der Abschied für uns zwei (Publiek hoort ondertussen geluiden van een worsteling) Ah, da’s wel in mijn kruis he! Dat doet echt pijn. Vrouw: Dat deden ze dat ook niet bij die ouwe Grieken? Lekker een toontje hoger zingen? Ruzie 5: 24
Vrouw: Je had me dat wel eens kunnen zeggen. Man: Wat? Vrouw: Die rok. Kijk toch eens. Ik heb gewoon een olifantengat in die rok. Man: Ga eens bij die spiegel weg. Je staat nu al een uur naar je kont te kijken. Vrouw: Ja. Weet je waarom? Omdat iedereen naar me keek. Iedereen dacht; goh, wat sneu wat triest, die vrouw heeft een kont als een olifant in die rok, maar ze heeft het zelf niet in de gaten. Wat erg dat ze niet een man heeft die zo attent is haar daarop te wijzen. Man: Je luistert toch niet naar mij. Vrouw: Ik heb het je nog gevraagd. Je zei niks. Het kan je niet schelen dat je eigen vrouw door alles en iedereen uitgelachen wordt. In het openbaar! Man: Ik vind het een mooie rok. Vrouw: Jezus Christus is dat alles wat je d’ruit kan brengen, ik vind het een mooie rok? Dat zeiden al die mensen in het Rubenshuis ook, ik vind het een mooie rok, alleen jammer dat er een olifant in zit. Wie doet er nu een olifant een rokje van Jean Paul Gauthier aan. Man: Het was anders duur genoeg. Vrouw: Wie heeft het hier over duur. Het gaat om smaak. Jij geeft mij een cadeau om me belachelijk te maken. Kijk eens allemaal, ik ben getrouwd met een vleesklomp, een dikbilkoe. Man: Ga dan op dieet! Vrouw: Ah. Zie je wel! Nu zeg je het zelf, dat ik te dik ben. Man: Hou d’r in godsnaam over op. Vrouw: Jij zou beter ook een beetje kritisch zijn met je dikke buik. Man: Mijn dikke buik, jouw dikke reet, het kan mij geen reet schelen. Het zal me worst wezen. Al trek je een vuilniszak aan, bij jou is het nooit goed, je denkt altijd dat iedereen naar jou kijkt en als er niemand naar je kijkt, dan wordt madam helemaal hysterisch. Heb je een beetje rondgekeken in dat Rubenshuis waar we zo nodig naartoe moesten? Heb je ook maar een beetje gelet op de schilderijen met die dikke wijven, in plaats van naar het publiek? Die vrouwen liggen open en bloot met hun dikke borsten, hun vlezige dijen, die hebben blubberbuiken die dikker zijn dan die van mij en hun gat daar pas jij twee keer in, als het geen drie keer is. Vrouw: Geef me die aansteker eens Man:We zullen straks naar de zoo gaan, dan kan je zien wat een olifantengat is. Stop met huilen. Daar word je pas echt lelijk van. Vrouw: Geef me die aansteker. Man: Ben je nu helemaal gek geworden, Mia. Kom Hier! Je gaat ons allemaal in de fik zetten. Uitroken. Doe dat raam open! Je gaat jezelf pijn doen. Laat los. Auw. ( geluiden van vechtpartijtje, vallende spullen) Zie die vloerbedekking. Wie gaat dat betalen? En dat rokje. Driehonderd euro naar de kloten. Driehonderd euro aan flarden gescheurd, daar had ik allemaal leuke dingen van kunnen doen. Had ik maar een olifant in plaats van een 25
getikt wijf met een opgeblazen ego en een paar honderd kilo complexen. Gek word ik er van. Knettergek. Wil d’r iemand mijn olifant hebben, gratis af te halen, kamer 18.
Ruzie 6
Man: Zo’n hotelkamer is toch iets vreemds hè. Vrouw: Heb jij de Nivea gezien? Man: Wie zou er allemaal voor mij in dit bed gelegen hebben... Vrouw: Ik weet zeker dat jij ‘m het laatst gebruikt hebt. Man: Misschien wel een Afrikaans kindhoertje met haar pooier, twintig Albanezen onderweg naar Tirana, hun koffers vol Kalashnikovs en namaakparfums, of Will Tura toen ie moest zingen in het Sportpaleis? Vrouw: Ik snap er niks van. Man: Wat hebben ze gedacht, gevoeld, gedaan? Allemaal verhalen op de vierkante meter Een hele kamer vol. Vrouw: Ik ga niet uit eten als ik niet die Nivea gevonden heb. Ik kan dat niet uitstaan. Waar is die klotepot? Man: Misschien in je toilettas Vrouw: Toilettas? Waar? Man:BIJ HET RAAM. Vrouw: Ik ben niet doof Man: Maar wel blind. Vrouw: Niks hoor. Geen Nivea. Man: Dat raam, dat is een strategische plek. Ideaal voor een sluipschutter. TRRRRRRRRRRRRRRRR. De vijand de pijp uit. Uiteenspattende poedels, bejaarden, verzekeringsmannetjes, blèrende kinderen Vrouw: Kan je eens eindelijk je kop houden en mee helpen de Nivea zoeken? Man: Pak gewoon iets anders, de badkamer staat vol brol. Vrouw: Dat heet huidverzorgingsproducten Man: Dat helpt toch niks meer. Vrouw: Wat zei je, François? Man:Ik zie die Nivea ook niet meer Vrouw: Dat zei je niet Man: Dat zei ik WEL Vrouw: Je zei ‘dat helpt toch niet meer’, geef het maar toe Man: Waarom vraag je het dan, als je het toch gehoord hebt? Vrouw: Om te horen of je geen lafbek bent. Of je dat rechtuit in mijn gezicht durft te zeggen. En, durft meneer dat nog eens rechtuit in mijn gezicht te zeggen? Nou? Waar blijft die grote bek? 26
Man: Wil je een grote bek? Krijg je een grote bek. En zeg me achteraf niet dat je d’r niet om gevraagd had. Nou wat wil je? Vrouw: Een lafbek, dat ben je. Man: Als jij die vette smoel nog verder wil insmeren, ga je gang. Als je die Nivea niet kan vinden, pak dan roomboter, glijmiddel, ontstopper, Tippex, totdat elke porie verdrinkt. Blijf maar smeren, schatje. Een glimmende plaksmoel, dat heb je, een mierzoete skipiste, smeer maar door, schat, blijven smeren, totdat je hele kop onzichtbaar wordt van de Nivea, dan hoef ik er tenminste niet meer naar te kijken. Vrouw: Kijken dat ben jij al eeuwen geleden verleerd. Het enige dat jij kan zien is een bed, een pint, en de meeste onnozele programma’s op tv. Zag je maar eens iets, iets wat de moeite waard was. Was je maar in staat een blik op jezelf te werpen. Kijk eens naar jezelf. Een keer. Je bent net zo’n walgelijke Keeshond met vijf uitgezakte huidlagen op zijn bakkes, een tong tot op zijn knieën en slijm van boven tot onder. Als die z’n kop schudt regent het in China. Hoe heten die opgepropte worsten? Daar krijg ik al die rimpels van! Van jou. Ik slijt helemaal weg van zo’n botte hond, ik teer van binnen uit, daarom heb ik al die zalfjes nodig. Inderdaad. Dat helpt toch niks meer. De ziel van een botterik kan je onder de Nivea smeren, maar zacht zal ie nooit worden. Nooit. Ruzie 7 Vrouw: Wat ruik ik toch. Man: Ik ben onder de douche geweest, mij valt niets te verwijten. Vrouw: Heb ik jou iets verweten? Man: Je kijkt mijn kant op, dat zegt al genoeg. Vrouw: Heb je de wc doorgetrokken? Man: Ik ben niet eens naar de wc geweest Vrouw: Dat doe jij nou altijd. Man: Wat? Vrouw: De wc niet doortrekken Man: Ach kom. Vrouw: Je had vanochtend het gezicht van de kuisvrouw eens moeten zien Man: Ik had die wc doorgetrokken Vrouw: Spetters op de bril, spetters in de pot. Man: Wie zegt dat dat van mij is? Vrouw: Dat ruik je Man: Wil jij beweren dat jij nooit stinkt? Vrouw: Ik laat mijn afval niet open en bloot achter voor de volgende bezoeker, laat staan voor het personeel. Die vorm van beschaving weet ik nog op te brengen. Man: Beschaving, beschaving! Van wie moesten we die pizza eten? Je weet best dat ik niet tegen die kaas kan. Dat geeft allemaal draden in mijn darmen. Dat gaat protesteren.
27
Vrouw: Wat heeft dat te maken met de wc niet doortrekken? Man: Ik had die plee doorgetrokken. Het is die kaas die blijft hangen. Dat spoelt niet door. Dat is pure lijm. Een beetje gevoelig mens laat kaas staan. Geen enkel beschaafd mens wil zijn ingewanden laten vastkoeken. Geen enkel weldenkend mens lijmt zijn onderlijf dicht met stremsel uit de lebmaag van een koe. Dat verstopt. Dat gaat stinken. Vrouw: Dus alle Fransen hebben last van obstipatie? Man: Heb je hun adem wel eens geroken? Je kunt net zo goed een stuk stinkkaas in je neusgaten duwen. Dat verteert niet, dat gaat rotten, hup nog een litertje rode wijn ertegen aan, een slofje Gauloises d’r door, en jij maar roepen dat de Fransen zo’n uitgebreid cultureel leven hebben. Vrouw: Wat weet jij nu van de Franse cultuur, je bent nog te beroerd je schoenen op bed uit te doen. Jij hebt geen besef van finesse, savoir vivre, haute couture. Noem mij één Franse filosoof Man: Ja, die kleine schele. Vrouw: Namen, François, namen, titels, uitspraken. Je t’attend mon chèr Man: Wacht wacht….L’enfer, c’est les autres. Zie je wel. Die kleine speedfreak met zijn spuuglelijke vriendin Existentialisme ammehoela! Hij kon zichzelf niet eens recht aan kijken in de spiegel. Hoe kan iemand met een oogafwijking inzicht in het leven, de wereld hebben. Al loensend de wereld voor schrijven hoe we moeten denken, dat gaat er bij mij niet in, nog niet met tien liter Chateau neuf du pape. Vrouw:Noem mij één Frans parfum Man: Ik ben hier wel op vakantie, hè Vrouw: Eéntje Man: Ik verrek het Vrouw: Zie je wel Man: Ik zie niks en ik hoef niks te zien. Helemaal niks. Noem mij een Duitse filosoof, noem mij een Hongaars componist, een Slavisch dichter. Die hele Franse beschaving is een grote vergissing. Godzijdank zit ik niet bij jou in de klas. Godzijdank Vrouw: Dan was je wel wat beschaafder geweest Man: Laat me niet lachen. Jij bent weer aan het lullen als een kip zonder kop. Ik moet een Frans parfum noemen als bewijs van mijn beschaving. Zal ik jou eens wat vertellen? Nou? Vrouw: Als je niet zo sproeit tijdens het spreken, heel graag, François Man: Waarom hebben die Fransen allemaal parfum op? Waarom denk je? Dat is dààr begonnen, om dat die viezeriken zich niet wasten. Omdat ze stonken, die aanstellers met hun pruiken, hun homobroekjes, hun campy hofdansen, en jij verwijt mij een gebrek aan beschaving. Ga toch naar die Franse boertjes toe, want dat zijn het, boeren met parfum op. Getrimde poedels getraind in het aanstellen. Vrouw: Zie je wel Man: Wat Vrouw: Ik wist het. Ik wist het gewoon. Kijk eens onder je schoenen?
28
Man: Hondenpoep? Ja, dat zal wel die poedel geweest zijn met zijn Yves Saint Laurent-dekje aan. En jij, weet je zeker dat jij niks onder je schoenen hebt? Vrouw: Ik kijk waar ik loop. Ik trek de wc door. Ik kauw mijn pizza zodat ik de volgende dag niet het toilet onderspat. Ga je schoenen schoonmaken, François. En als het niet teveel is, was daarna je handen, en misschien kun je ook je mond even spoelen, de taal die jij uitslaat. Man: Ik ga die wc doorspoelen, maar ik zeg jou een ding Vrouw: Doe mij geen, pijn François Man: Ik doe jou geen pijn, ik wil alleen maar dat je even naar me luistert. Dat je even hoort hoe beschaafd je eigen vent is. Vrouw: Laat me los, François Man: Benje d’r klaar voor? L’enfer, he, Hélène Vrouw: Oui François ? Man : L’ enfer, c’est toi. Hotelruzie 8 Man : Zeg Hélène, heb je het al gelezen? Vrouw : De Marie Claire? Ik ben de hele tijd aan het wachten. Man:Die enquête over intelligentie. Vrouw: Wat ? Man: 74,9 procent van de mannen vindt dat vrouwen minder intelligent zijn, dommer dus, dan mannen, en tien procent daarvan durft daarvoor uit te komen Vrouw: En François, behoor jij tot de bijna 25 procent die vrouwen slimmer vindt dan mannen? Man: Eh… Vrouw: Of behoor je tot die 75 procent dommeriken Man: Nee, nee Vrouw: Ah, dan ben jij een van 7,49 stiekemerds, die denkt dat vrouwen dommer zijn maar d’r niet voor uit komen? Man:Oe la la.. Onze kei in hoofdrekenen. Hélène moet weer slim doen. Vrouw: Ik doe niet slim, ik ben slim. Man: Tuurlijk. Veel hersens, weinig vrouw Vrouw: Pardon, François? Man : Hoe meer hersens een vrouw heeft, hoe minder vrouw ze is Vrouw: Wat is dat nu weer voor een domme opmerking Man: Dat is toch zo? Vrouwen die veel nadenken, die zitten meer in hun hoofd en minder in hun lijf Vrouw: En dan? Man: Wat maakt een vrouw tot een vrouw? Dat is toch haar lijf? Ooit al gehoord van vaginale intelligentie?
29
Vrouw: Je zit weer uit je nek te lullen, begrijpelijk, d’r is niet veel anders aanwezig om uit te lullen. En wat zou de herkomst van het woord ‘lullen’ zijn, de etymologie? Man: E-ty-mo-lo-gie, ze probeert weer slim voor de dag te komen Vrouw: Accepteer nu maar dan een vrouw slimmer kan zijn dan een man en dat ik een van die dames ben Man: Mag ik even applaus voor mijn vrouw Hélène, goed in hoofdrekenen en in het etaleren van haar woordenschat…de etymologie van het woord ‘lullen’ mag ik even dubbel en dwars over mijn nek gaan? Iemand die echt intelligent is, die loopt er niet mee te koop zoals jij Vrouw: Waarom zeggen we lullen, als we bedoelen: niets zeggen, veel bla bla, weinig diepgang? Waarom wordt dat met het mannelijk geslachtsdeel verbonden? Denk daar maar eens over na François, en liefst niet met die verlegen larf van daar beneden Man: Heel gevat. Heel slim. Madam vindt zichzelf nogal slim, hè Vrouw: Het gaat niet om vinden, lieverd, het gaat om zijn. Je bent slim of je bent het niet. Daarvoor heb je de mening van een ander niet nodig. Het is een zwaktebod geïnteresseerd te zijn in enquêtes, gemiddelden: de dictatuur van de doorsnee Man: Ik zal het doorgeven aan de Marie Claire, ja excuseer, mijn vrouw vindt het allemaal maar onzin met haar imperialistisch bollebozenhoofd. Ach ja, het is ten slotte ook maar een vrouwenblaadje, hè, die Marie Claire. Van vrouwenblaadjes mogen we niet verwachten dat het niveau hoger ligt dan de doorsnee roddel die uit een gemiddelde dameskeel ontsnapt, of ingewikkelder is dan het recept voor windeieren in watersaus. Vrouw: Stomme seksist. Man: Als een vrouw het even niet meer weet, dan grijpt ze naar een scheldwoord. Vrouwen zijn zo voorspelbaar! Vrouw: Waarom lees jij die vrouwenblaadjes dan? Waarom snuffel jij de Marie Claire als een detective door als het allemaal zo beneden peil is? Omdat echte literatuur je boven je pet gaat? Omdat je brein geslonken is tot de afmeting van je wormvormig aanhangsel? Man: Wormvormige aanhangsels, Hélène, zijn levensnoodzakelijk, ook al geef jij dat niet graag toe. Wat dacht je van de hypofyse? Bevindt die zich in je woordenschat daarboven? Vrouw: Blijf van me af Man:Jij met je eeuwige meetmanie, kleiner, groter, meer, zwaarder. Daar gaat het bij intelligentie helemaal niet om. Vrouw: En waar gaat het dan wel om? Man: Hier( leest): ‘… een mens van 75 kilo heeft 1,5 kilo hersens. Een varken van 75 kilo heeft 150 gram hersens, maar een muis van 13 grammetjes heeft 0,4 gram hersens! Dus een ordinaire muis heeft veel meer gewicht aan hersens dan een mens! Een doodgewone muis heeft meer IQ in zijn koppie dan ons opperhoofd, onze getroonde koningin der Intelligentia, ons aller Hélène! Kortom het gaat niet om meten en wegen, het gaat om kwaliteit Vrouw: Citeren uit de Marie Claire kan iedereen
30
Man: En hier, een olifant, liefste Hélène, heeft 4,5 kilo hersenen, dat is niet veel op zo’n groot lijf Vrouw: Nu is het afgelopen! Ik ben geen olifant en ik pik het niet langer voor een olifant uitgemaakt te worden. Je vrouw beledigen, dat getuigt van, van, van …gebrek aan intelligentie! Man: Aah, ik wou alleen maar…geef terug Vrouw: ( slaat) Hier en hier en hier. Man: Hélène, een conflict los je niet met slaan op… Vrouw: Ik sla je hersens in, waar ze ook mogen zitten bij jou Man: Stop! De Marie Claire adviseert een dialoog in plaats van .. geweld in het huwelijk…aahaauuw
© Hanneke Paauwe, Brussel 2004.
31