26 JUNI 2006
S.05.0023.F/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. S.05.0023.F MARCEL CLOQUET, besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, Mr. Huguette Geinger, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen D. S.
I.
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van 13 september 2004 van het Hof van Beroep te Brussel. Raadsheer Christian Storck heeft verslag uitgebracht. Eerste advocaat-generaal Leclercq heeft geconcludeerd.
26 JUNI 2006 II.
S.05.0023.F/2
CASSATIEMIDDELEN
De eiseres voert in haar memorie een middel aan. Geschonden wettelijke bepalingen - artikel 149 van de Grondwet ; - de artikelen 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek ; - artikel 63 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Aangevochten beslissingen Het arrest stelt vast 1. dat verweerder op 1 juni 1993 bij de eiseres in dienst treedt in de hoedanigheid van “handarbeider plus leerjongen-metselaar”; 2. dat de verweerder de eiseres op 11 februari 1997 een medisch getuigschrift bezorgt voor de periode van 11 tot 17 februari, met verlenging van 18 tot 21 februari; 3. dat de eiseres de verweerder op 18 februari 1997 een brief stuurt waarin zij haar waarschuwing herhaalt dat zij hem niet langer het gewaarborgd loon zou uitbetalen in geval van arbeidsongeval [overkomen] bij een andere werkgever en twee oplossingen voorstelt, en 4. dat op 24 februari 1997 het ontslag om dringende reden gegeven wordt. Het arrest beslist dat het ontslag om dringende reden ten onrechte is gegeven en bevestigt de beslissing van de arbeidsrechtbank om de eiseres te veroordelen tot betaling van een beëindigingsvergoeding. Inzake de vergoeding wegens willekeurig ontslag beslist het arrest dat het ontslag “willekeurig is omdat het niet gegrond is op een van de redenen bedoeld in artikel 63 van de wet van 3 juli 1978”. Het arrest bevestigt bijgevolg het bestreden vonnis en kent een vergoeding wegens willekeurig ontslag toe van 394.056 frank, thans 9.768,39 euro, te verhogen met de wettelijke en gerechtelijke moratoire interesten op het nettobedrag, met ingang van de datum van de opeisbaarheid ervan. Die beslissing is gegrond op de volgende redenen: “a) De eerste rechters hebben [verweerder] een vergoeding wegens willekeurig ontslag toegekend zonder deze te verantwoorden ; Artikel 63 van de wet van 3 juli 1978 bepaalt dat het ontslag willekeurig is wanneer het gegeven wordt om redenen die geen verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werkman of die niet berusten op de noodwendigheden inzake de werking van de onderneming ; De bewijslast van de werkelijkheid van de aangevoerde redenen en van het verband tussen die redenen en het ontslag berust bij de werkgever ; De arbeidsgerechten dienen de juistheid van de aangevoerde redenen te onderzoeken en de reële oorzaken van het ontslag te bepalen, d.w.z. op grond van de gegevens waarover ze beschikken, de juiste reden voor het ontslag vinden ;
26 JUNI 2006
S.05.0023.F/3
b) [Eiseres] wijst erop dat ‘de aangeklaagde feiten aangetoond zijn door de verschillende [brieven] die verstuurd zijn naar de verschillende administratieve overheidsdiensten die werknemers dienen te controleren’ en dat de aangevoerde reden ‘als een geldige ontslagreden beschouwd’ moet worden. Zij preciseert dat de aangevoerde reden ‘bestond in het feit dat [verweerder] in het weekend zwartwerk verrichte en de kosten door de onderneming liet dragen’ en dat die reden ‘de in de ontslagbrief gegeven reden aanvult en verduidelijkt : verbod op mededinging” ; Het [arbeids]hof vermeldt dat [eiseres] in haar brief van 17 maart 1997 aan de C.S.C. Waals-Brabant schreef : ‘Hier ben ik het niet meer mee eens : dat de werkman voor een andere werkgever arbeid verricht, is voor mij geen probleem, maar dat hij voor de tweede keer ziekteverlof aanvraagt omdat hij zich bij een ander verwondt, duld ik niet langer ; hij was gewaarschuwd, dit is puur oplichting ; vandaar dat de werkman de keuze had… ofwel verloor hij zijn dagen gewaarborgd loon, ging hij naar de sociale dienst om zijn zaak uit te leggen en nam hij een individuele ongevallenverzekering, ofwel de tweede oplossing, ontslag om dringende reden (poging tot oplichting) met uitwerking van het concurrentiebeding’ ; Op 19 februari 2001 schreef de zaakvoerder van [eiseres] aan zijn advocaat (brief neergelegd in [haar] dossier) : ‘Ik heb de werkman niet om dringende reden ontslagen omdat hij zwartwerk verrichte ; dat hij dit echter als ziekteverlof laat overkomen, daar ga ik niet mee akkoord’ ; Uit alle gegevens van het dossier (met name de correspondentie van [eiseres]) en uit de conclusie die [eiseres] voor de eerste rechters en in hoger beroep genomen heeft, kan worden afgeleid dat de ware reden waarvoor [eiseres] [verweerder] ontslagen heeft, niet het vermeende zwartwerk voor een derde was, maar wel zijn weigering om het gewaarborgd loon op te geven ; Hierboven is uiteengezet dat [verweerder], door de uitbetaling van zijn gewaarborgd loon te vragen, van [eiseres] vorderde dat zij haar wettelijke verplichtingen zou nakomen ; Het ontslag blijkt dus gegeven te zijn als vergelding voor een rechtmatige eis ; Het ontslag is willekeurig omdat het niet gegrond is op een van de redenen bedoeld in artikel 63 van de wet van 3 juli 1978”. Grieven Luidens artikel 63 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wordt onder willekeurige afdanking, voor de toepassing van dit artikel, verstaan het ontslag van een werkman die is aangeworven voor een onbepaalde tijd, om redenen die geen verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werkman of die niet berusten op de noodwendigheden inzake de werking van de onderneming, de instelling of de dienst.
26 JUNI 2006
S.05.0023.F/4
Dus is het ontslag om redenen die verband houden met het gedrag van de werkman geen willekeurig ontslag. Dit gedrag hoeft niet foutief te zijn. De arbeidsgerechten die kennisnemen van een vordering tot betaling van een vergoeding wegens willekeurig ontslag, dienen te onderzoeken of het door de werkgever aangevoerde feit, zoals de eis van de werknemer om een voordeel, zij het dan een wettelijk voordeel, te verkrijgen, samen met alle door de werkgever aangevoerde omstandigheden die aan dit feit een bijzonder karakter verlenen, een geldige reden van ontslag is. Eerste onderdeel Het arrest beslist dat “uit alle gegevens van het dossier (met name de briefwisseling van [eiseres]) en uit de conclusie die [eiseres] voor de eerste rechters en in hoger beroep genomen heeft, kan worden afgeleid dat de ware reden waarvoor [eiseres] [verweerder] ontslagen heeft, niet het vermeende zwartwerk voor een derde was, maar wel zijn weigering om af te zien van het gewaarborgd loon”. Overeenkomstig artikel 149 van de Grondwet, dienden de rechtbanken te antwoorden op alle terzake dienende verweermiddelen die door de partijen regelmatig voor hen worden opgeworpen. Overeenkomstig de artikelen 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek moet de rechter de bewijskracht van de akten eerbiedigen en kan hij bijgevolg niet beslissen dat een akte een bewering bevat die er niet in is vervat of dat het geen bewering bevat die er wel in is vervat. De eiseres heeft in haar appèlconclusie het volgende aangevoerd : “Hij hoort niet voor anderen dan voor zijn werkgever arbeid te verrichten, en dan gaat het nog wel om zwartwerk zonder handelsregister of verzekering, en daarbij legt hij de risico’s die hij neemt door bij anderen te gaan werken, ten laste van zijn werkgever ; [...] Het feit dat hij bij andere werkgevers in het weekend zwartwerk verricht en dat hij de gevolgen van de ongevallen die hem tijdens die onregelmatige werktijden overkomen, door de werkgever laat dragen, vormt een fout aan de zijde van de werkman ; [...] [Verweerder] erkent dat de door [eiseres] in haar verzoekschrift uiteengezette reden bestaat in het feit ‘dat [verweerder] zwartwerk in het weekend verrichtte en de kosten door de onderneming liet dragen’ ; [...] In werkelijkheid betreffen de verwijten van [eiseres] aan zijn adres steeds zijn onaanvaardbaar gedrag, voor zover dit noodzakelijkerwijs [leidde] tot oneerlijke mededinging ten aanzien van zijn werkgever ; [...] Dat de onderneming het gewaarborgd loon moet uitbetalen, is een van de perverse gevolgen van de verweten fout, met name de (onwettige) mededinging ten aanzien van de onderneming door het verrichten van zwartwerk, en het feit om de risico’s door diezelfde onderneming te laten dragen”.
26 JUNI 2006
S.05.0023.F/5
Aldus betoogde eiseres dat de reden voor het ontslag gevormd werd door het feit dat de verweerder van de eiseres de betaling van het gewaarborgd loon vorderde, al was de arbeidsongeschiktheid die tot betaling van dat gewaarborgd loon aanleiding had gegeven, veroorzaakt door het werk dat de verweerder bij en voor een derde had verricht. In zoverre het arrest beslist dat de ware reden voor verweerders ontslag door eiseres diens weigering was om af te zien van het gewaarborgd loon, antwoordt het niet op het verweermiddel van de eiseres volgens welke de reden van ontslag in het feit bestond dat verweerder de betaling van het gewaarborgd loon vorderde, met dien verstande dat de arbeidsongeschiktheid waarop dat gewaarborgd loon recht gaf, veroorzaakt was door een letsel dat was opgelopen tijdens het verrichten van werk voor een derde en waarvan hij de kosten dus door de eiseres liet dragen, en omkleedt het zijn beslissing derhalve niet naar recht (schending van artikel 149 van de Grondwet). Aldus houdt het arrest, bij het onderzoek van het recht op vergoeding wegens willekeurig ontslag, geen rekening met het door de werkgever aangevoerde feit dat het ontslag verantwoordt en met alle door hem aangevoerde omstandigheden rond dat feit (schending van artikel 63 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten). Bijgevolg heeft het arrest de eiseres niet wettig kunnen veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens willekeurig ontslag (schending van artikel 63 van die wet van 3 juli 1978). Daarenboven miskent het arrest, door die beslissing, de bewijskracht van de akten die het vermeldt, met name de briefwisseling van eiseres en de conclusie die zij voor de eerste rechters en in hoger beroep genomen heeft, aangezien uit die akten volgt dat de ontslagreden wel degelijk het feit was dat de verweerder de betaling van het gewaarborgd loon vorderde, met dien verstande dat de arbeidsongeschiktheid waarop dat gewaarborgd loon recht gaf, veroorzaakt was door een letsel dat was opgelopen tijdens het verrichten van werk voor een derde en waarvan hij de kosten dus door de eiseres liet dragen. De briefwisseling van de eiseres, waarvan het arbeidshof gewag maakt, vermeldt : “Ik heb u gewaarschuwd dat ik het gewaarborgd loon niet meer zou uitbetalen in geval van arbeidsongeval overkomen tijdens het verrichten van werk bij een andere werkgever” (brief van 18 februari 1997) ; “Hier ben ik het niet meer mee eens : dat de werkman voor een andere werkgever arbeid verricht, is voor mij geen probleem, maar dat hij voor de tweede keer ziekteverlof aanvraagt omdat hij zich bij een ander verwondt, duld ik niet langer ; ik had hem gewaarschuwd” (brief van 17 maart 1997) ; “Ik heb de werkman niet om dringende reden ontslagen omdat hij zwartwerk verrichte ; dat hij dit echter als ziekte laat overkomen, daar ga ik niet mee akkoord” (brief van 19 februari 2001) ; In de conclusie die ze voor de eerste rechter nam, had de eiseres betoogd :
26 JUNI 2006
S.05.0023.F/6
“[...] ‘[Verweerder] heeft ten gevolge van werk dat hij niet heeft aangegeven en dat hij voor eigen rekening heeft verricht, zijn knieën verbrand met het cement van de deklaag ; [...] [Verweerder] meende daarenboven ook het gewaarborgd loon te kunnen genieten en heeft een medisch getuigschrift ingediend ; [...] Dit heeft [eiseres] woedend gemaakt, aangezien ze het niet duldde dat ze de onderneming gedesorganiseerd zag worden door een werkman die van zijn hoedanigheid misbruik maakte om in zekere zin uit te rusten van het zwartwerk dat hij had verricht, terwijl hij tegelijkertijd een wettelijke vergoeding ontving ; [...] De beslissing van [verweerder] om zijn recht op gewaarborgd loon te behouden, terwijl zijn ziekte te wijten was aan zwartwerk, is de dringende reden die het ontslag op staande voet verantwoord heeft”. Zo betoogde eiseres in de bovenvermelde conclusie die zij voor het arbeidshof nam en die thans als volledig weergegeven wordt beschouwd, ook dat de ontslagreden gevormd werd door het feit dat de verweerder de betaling van het gewaarborgd loon ten laste van de eiseres vorderde, al was de arbeidsongeschiktheid die tot betaling van dat gewaarborgd loon aanleiding had gegeven, veroorzaakt door het werk dat door de verweerder bij en voor een derde was verricht. In zoverre het arrest beslist dat uit de briefwisseling van de eiseres en uit de conclusie die zij voor de eerste rechter en voor het hof van beroep heeft genomen, blijkt dat de ware reden voor het ontslag van verweerder diens weigering is om van het gewaarborgd loon af te zien, miskent het de bewijskracht van die akten, door een uitlegging ervan te geven die niet verenigbaar is met de bewoordingen en de draagwijdte ervan (schending van de artikelen 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek). Bij het onderzoek van het recht op vergoeding wegens willekeurig ontslag houdt het arrest bijgevolg geen rekening met het door de werkgever aangevoerde feit dat het ontslag verantwoordt, en met alle door hem aangevoerde omstandigheden rond dat feit (schending van artikel 63 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten). Bijgevolg heeft het arrest de eiseres niet wettig kunnen veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens willekeurig ontslag (schending van artikel 63 van de voormelde wet van 3 juli 1978). Tweede onderdeel Om het willekeurig ontslag in de zin van artikel 63 van de wet van 3 juli 1978 te weerleggen, is het voldoende dat de reden voor het ontslag van de werkman betrekking heeft op zijn gedrag, zonder dat daarom vereist is dat dit gedrag in strijd is met de wet of zelfs foutief is. Wanneer de werkgever de werkman ontslaat omdat laatstgenoemde weigert af te zien van het gewaarborgd loon dat bij arbeidsongeschiktheid verschuldigd is, geeft hij het ontslag op basis van een reden die verband houdt met het gedrag van de werknemer. Dit is des te juister wanneer de werkgever, zoals te dezen, preciseert dat hij de werkman verwijt op
26 JUNI 2006
S.05.0023.F/7
zijn kosten een gewaarborgd loon te willen genieten voor een arbeidsongeschiktheid die veroorzaakt is door werk dat bij derden is verricht. Het arrest, dat oordeelt dat de reden waarvoor de eiseres de verweerder heeft ontslagen, diens weigering was van om het gewaarborgd inkomen af te zien, heeft dus niet wettig kunnen besluiten dat de ontslagreden geen verband met het gedrag van de werknemer hield. Bijgevolg heeft het arrest de eiseres niet wettig kunnen veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens willekeurig ontslag (schending van artikel 63 van de voormelde wet van 3 juli 1978).
III.
BESLISSING VAN HET HOF
Eerste onderdeel Het arrest herhaalt bij het onderzoek naar de waarheid van de dringende reden van ontslag die de eiseres afleidt uit de weigering van verweerder om van zijn gewaarborgd loon af te zien, dat het gewaarborgd loon krachtens artikel 52, § 1, eerste lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten verschuldigd is in geval van arbeidsongeschiktheid wegens ongeval, ander dan een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar en van het werk, en oordeelt dat “[eiseres] niet aantoont dat [verweerder] getroffen is door een arbeidsongeval tijdens het verrichten van werk voor een derde” en “dat [verweerder], door de uitbetaling van zijn gewaarborgd loon te vragen, [eiseres] heeft verzocht om haar wettelijke verplichtingen na te komen”. Het arrest antwoordt op basis van die redenen, samen met die welke in het middel worden weergegeven, “dat de ware reden waarvoor [eiseres] [verweerder] heeft ontslagen, niet het vermeende zwartwerk was maar wel zijn weigering om af te zien van het gewaarborgd loon”, op de in het middel bedoelde conclusie van de eiseres. Het arrest dat oordeelt dat hij niet was getroffen door een arbeidsongeval tijdens het verrichten van werk voor een derde en dat het gewaarborgd inkomen hem bijgevolg verschuldigd was, en, vervolgens, dat de ware reden voor het ontslag van de verweerder zijn weigering was om van dat loon af te zien, maar niet ontkent dat de eiseres het foutief karakter van die weigering afgeleid had uit het
26 JUNI 2006
S.05.0023.F/8
feit dat het gewaarborgd loon niet verschuldigd was wegens de oorsprong van de arbeidsongeschiktheid op grond waarvan het gevorderd werd, geeft derhalve noch aan de brieven van eiseres van 18 februari, 17 maart 1997 en 19 februari 2001, noch aan haar conclusie een uitlegging die niet verenigbaar is met de bewoordingen ervan en miskent derhalve de bewijskracht van die akten niet. De vermeende schending van artikel 63 van de wet van 3 juli 1978 is voor het overige uitsluitend afgeleid uit de vergeefs aangevoerde schending van de andere, in dat onderdeel bedoelde bepalingen. Tweede onderdeel Het arrest dat, zoals gezegd, als ware reden voor het ontslag van de verweerder diens “weigering om van het gewaarborgd loon af te zien” beschouwt, oordeelt dat verweerder, “door de betaling van [dat] loon te vragen”, de eiseres alleen maar “verzocht [heeft] haar wettelijke verplichtingen na te komen” en dat “het ontslag dus gegeven lijkt te zijn als vergelding voor een rechtmatige eis”. Het arrest heeft op grond van die vermeldingen wettig kunnen beslissen dat het ontslag van de verweerder geen verband met zijn gedrag vertoont. Geen enkel onderdeel van het middel kan worden aangenomen. Dictum Het Hof, Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eiseres in de kosten. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, derde kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Philippe Echement, de raadsheren Christian Storck, Daniel Plas, Sylviane Velu en Philippe Gosseries, en in openbare terechtzitting van zesentwintig juni tweeduizend en zes uitgesproken door afdelingsvoorzitter Philippe Echement, in aanwezigheid van eerste advocaat-generaal Jean-François Leclercq, met bijstand van griffier Jacqueline Pigeolet.
26 JUNI 2006
S.05.0023.F/9
Vertaling opgemaakt onder toezicht van afdelingsvoorzitter Ernest Waûters en overgeschreven met assistentie van adjunct-griffier Johan Pafenols. De adjunct-griffier,
De afdelingsvoorzitter,