5 JANUARI 2006
C.05.0190. N/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. C.05.0190.N B.J., eiser, vertegenwoordigd door mr. Paul Wouters, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 1050 Brussel, Vilain XIIII-straat 17, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan, tegen V.J., verweerster.
I.
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 15 december 2004 gewezen door het Hof van Beroep te Antwerpen.
5 JANUARI 2006
C.05.0190. N/2
De eiser voert in een verzoekschrift een middel aan. Raadsheer Greta Bourgeois heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Guy Dubrulle heeft geconcludeerd.
II.
Cassatiemiddelen
Geschonden wettelijke bepalingen - artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950 en goedgekeurd bij wet van 13 mei 1955; - het algemeen rechtsbeginsel houdende de rechten van verdediging. Aangevochten beslissingen Het bestreden arrest: “Ontvangt het hoger beroep en het incidenteel beroep. Stelt vast dat de echtscheiding tussen: B. J. , geboren te , wonende te ,en V.J., geboren te , wonende te , gehuwd te Antwerpen op ), op verzoek van (eiser), op grond van artikel 232, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek werd voltrokken op 28/07/2003. Bevestigt, binnen de perken van het hoger beroep en het incidenteel beroep, het bestreden vonnis wat de vaststelling van de datum van feitelijke scheiding van partijen betreft. Zegt voor recht dat de datum van de feitelijke scheiding van partijen bepaald blijft op 7 augustus 2000. Zelf wijzend voor het overige, wijst (eiser’s) vordering tot weerlegging of relativering van het schuldvermoeden af als ongegrond. Zegt voor recht dat enkel (eiser) schuld heeft aan de feitelijke scheiding van partijen en aan het voorduren ervan en dat (verweerster) in principe recht heeft op een uitkering na echtscheiding. Veroordeelt (eiser) tot betaling van een uitkering na echtscheiding, voorlopig begroot op vierhonderd vijftig euro nul eurocent (450,00 euro). Vooraleer verder te oordelen. Stelt onder voorbehoud van alle rechten van partijen aan als deskundige, de heer J. V., , bedrijfsrevisor, met als opdracht, mits naleving van de formaliteiten voorgeschreven in het Gerechtelijk Wetboek, ‘na partijen te hebben opgeroepen en na inzage van alle nuttige stukken, de werkelijke netto-belastbare en de netto-inkomsten
5 JANUARI 2006
C.05.0190. N/3
en de vermogenstoestand van partijen te onderzoeken sedert 10/8/1968 en minstens sedert 1995 tot op heden, aan de hand van alle fiscale, boekhoudkundige, financiële en alle andere stukken en documenten die hij nodig acht, door partijen en/of alle derden, inclusief de fiscale en/of andere administraties en banken en/of kredietinstellingen, op eerste eenvoudig schriftelijk verzoek te verschaffen, alsmede aan de hand van alle nuttige indiciën; na te gaan of de voorgehouden inkomsten in overeenstemming zijn met de indiciën en uitgaven van partijen; te bepalen over welk vermogen en/of inkomsten partijen dienen te beschikken om de door hen in de jaren 1968 tot en met 2000 gevoerde levensstandaard te kunnen aanhouden; partijen zo mogelijk te verzoenen, alle desbetreffende dienstige vragen te beantwoorden en van dit alles een degelijk, beredeneerd en onder eed bevestigd verslag op te stellen, ter griffie van dit Hof neer te leggen binnen de zes maanden na zijn inwerkingstelling. Verstaat dat de aangestelde deskundige kan worden vervangen bij een overeenkomst tussen partijen, door hen ondertekend en bij het dossier van de rechtspleging gevoegd, zolang de deskundige van zijn aanstelling geen kennis heeft gekregen’. Zegt dat (eiser) de betaling van de door de gerechtsdeskundige gevraagde provisies en erelonen dient voor te schieten. Heropent omtrent de vaststelling van het definitief bedrag van de uitkering na echtscheiding de debatten op de terechtzitting van 11 januari 2003 om 9.50”. na vastgesteld te hebben op p. 3: “Bij het bestreden vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Tongeren d.d. 6/06/2003 (…) werden de debatten heropend naar de terechtzitting van 3/10/2003 voor de behandeling van de schuldvraag en van de uitkering na echtscheiding. Het beperkt hoger beroep werd ingesteld bij verzoekschrift ingediend op 18/7/2003 (…)”. op grond van de motieven op p. 5 “Door het hoger beroep tegen het bestreden vonnis, dat deels een eindvonnis en deels een vonnis alvorens recht te doen is, is het Hof, binnen de perken van dat hoger beroep en gebeurlijk van het incidenteel beroep, gevat van het geschil zelf (artikel 1068 van het Gerechtelijk Wetboek), met alle feitelijke en juridische vragen die ermee samenhangen. Het recht om de zaak aan zicht te trekken is van openbare orde en onafhankelijk van de wil van partijen. Tengevolge van de devolutieve kracht van het hoger beroep moet het Hof het geschil beslechten, ook de vorderingen waarover de eerste rechter de debatten heeft heropend, nu ook die vorderingen voorwerp zijn van het hoger beroep”. Grieven
5 JANUARI 2006
C.05.0190. N/4
Krachtens artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden heeft eenieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten recht op een eerlijk proces. Dit recht op een eerlijk proces houdt in dat wanneer een partij, zoals eiser, krachtens de wet, meer bepaald de artikelen 232, eerste lid en 306, van het Burgerlijk Wetboek, geacht wordt de echtgenoot te zijn tegen wie de echtscheiding is uitgesproken en daarom gehouden is tot de uitkering na echtscheiding zoals bepaalt in artikel 301 van hetzelfde wetboek, over de dubbele aanleg dient te kunnen beschikken om dit vermoeden te zien weerleggen voor een rechter ten gronde, op straffe van de miskenning van zijn rechten van verdediging. Hieruit volgt dat het bestreden arrest onwettig beslist dat het uitspraak moet doen over de vorderingen, waarvoor de eerster rechter de debatten had heropend, vermits dit een schending inhoudt van de rechten van verdediging van eiser, die slechts over één aanleg beschikt om het wettelijk schuldvermoeden en de er van afhangende vordering tot uitkering na echtscheiding in het voordeel van verweerster te zien beslechten (Schending van het algemeen rechtsbeginsel houdende de rechten van verdediging) en een proces oplevert dat niet eerlijk is in de zin van artikel 6 van het aangehaald Verdrag (Schending van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden).
III.
BESLISSING VAN HET HOF
1. Noch het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging noch artikel 6.1. EVRM worden geschonden door de appelrechter die met toepassing van artikel 1068, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, op grond van de devolutieve kracht van het hoger beroep uitspraak doet over een betwisting waarvoor de eerste rechter enkel het debat had heropend. 2. Het middel faalt naar recht. Dictum Het Hof, Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eiser in de kosten. De kosten begroot op de som van 761 euro 37 cent jegens de eisende partij.
C.05.0190. N/5
5 JANUARI 2006
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld
uit
voorzitter
Ivan
Verougstraete,
als
voorzitter,
afdelingsvoorzitter Ernest Waûters, en de raadsheren Greta Bourgeois, Eric Dirix en Albert Fettweis, en in openbare terechtzitting van 5 januari 2006 uitgesproken
door
voorzitter
Ivan
Verougstraete,
in
aanwezigheid
advocaat-generaal Guy Dubrulle, met bijstand van griffier Philippe Van Geem.
van