7 NOVEMBER 2014
C.14.0122.N/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. C.14.0122.N 1. M. H., 2. A. D. K., eisers, toegelaten tot de rechtsbijstand bij beslissing van 6 januari 2014 (nr. G.13.0163.N) vertegenwoordigd door mr. Johan Verbist, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 2000 Antwerpen, Amerikalei 187, bus 302, waar de eisers woonplaats kiezen, tegen 1. M. H., 2. L. H., 3. M. H., verweerders,
7 NOVEMBER 2014
C.14.0122.N/2
vertegenwoordigd door mr. Patricia Vanlersberghe, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Quatre Brasstraat 6, waar de verweerders woonplaats kiezen.
I.
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het hof van beroep te Brussel van 19 juni 2013 op verwijzing na het arrest van dit Hof van 18 november 1999. Afdelingsvoorzitter Eric Dirix heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Christian Vandewal heeft geconcludeerd.
II.
CASSATIEMIDDEL
De eisers voeren in hun verzoekschrift een middel aan. Geschonden wetsbepalingen - de artikelen 1110, eerste en tweede lid, en 1115 Gerechtelijk Wetboek; - de artikelen 2244, § 1, eerste en tweede lid, en 2262bis, § 1, eerste lid, Burgerlijk Wetboek. Aangevochten beslissing De appelrechters beslissen dat de vorderingen van verweerders niet verjaard zijn en derhalve toelaatbaar en ontvankelijk, op grond van de volgende overwegingen: “De verjaring Een dagvaarding voor het gerecht stuit de verjaring (artikel 2244 Burgerlijk Wetboek). Slechts indien de dagvaarding nietig is uit hoofde van de vorm, indien de eiser afstand doet van zijn eis of indien de eis wordt afgewezen wordt de stuiting voor niet bestaande beschouwd (artikel 2247 Burgerlijk Wetboek). Te dezen werd de vordering door de eerste rechter niet afgewezen. Tijdens de behandeling van de zaak in aanleg van hoger beroep blijft de stuiting van de verjaring behouden, tot aan de eindbeslissing. Het ingestelde cassatieberoep had geen invloed op deze stuiting. De verbreking leidde tot een verwijzing naar een andere rechter in hoger beroep en de zaak bevindt zich nog steeds in dezelfde aanleg van hoger beroep tegen het bestreden vonnis, voor zover de verbreking strekte.
7 NOVEMBER 2014
C.14.0122.N/3
De betekening van het arrest van het Hof van Cassatie (artikel 1115 Gerechtelijk Wetboek) en de dagvaarding tot voortzetting van de procedure in hoger beroep voor het aangewezen hof van beroep is geen actio judicati. De betekening van een arrest van het Hof van Cassatie houdt niet de uitvoering in van een titel van een verbintenis of een toegekend voordeel of een gegrond geachte aanspraak in rechte. De vordering is niet verjaard. De vorderingen zijn toelaatbaar en onafhankelijk. De beide arresten van het hof van beroep te Gent zijn niet verbroken in zoverre de hoger beroepen ontvankelijk werden verklaard.” Grieven Eerste onderdeel Artikel 2262bis, § 1, Burgerlijk Wetboek bepaalt dat alle persoonlijke rechtsvorderingen verjaren door verloop van 10 jaar. Elk vonnis doet een rechtsvordering ontstaan tot tenuitvoerlegging van dit vonnis. Deze rechtsvordering, de actio judicati genoemd, verjaart door verloop van 10 jaren te rekenen vanaf het vonnis krachtens voormelde wetsbepaling. Krachtens artikel 1110 Gerechtelijk Wetboek heeft, in geval cassatie wordt uitgesproken met verwijzing, deze plaats naar het gerecht in hoogste feitelijke aanleg van dezelfde rang als datgene dat de bestreden beslissing gewezen heeft. Deze wordt voor het aangewezen gerecht aanhangig gemaakt zoals een gewone zaak. Krachtens artikel 1115 Gerechtelijk Wetboek kunnen cassatiearresten niet worden ten uitvoer gelegd dan na betekening aan de partij, op straffe van nietigheid der tenuitvoerlegging. Uit deze bepalingen volgt dat een arrest van het Hof van Cassatie, waarin de vernietiging wordt uitgesproken, een rechtsvordering tot tenuitvoerlegging doet ontstaan en dat deze rechtsvordering verjaart door verloop van 10 jaren te rekenen vanaf het arrest van het Hof van Cassatie. De appelrechters beslissen dat de betekening van het arrest van het Hof van Cassatie en de dagvaarding tot voortzetting van de procedure in hoger beroep voor het aangewezen hof van beroep geen actio judicati is en dat de betekening van een arrest van het Hof van Cassatie niet de uitvoering inhoudt van een titel van een verbintenis of een toegekend voordeel of een gegrond geachte aanspraak in rechte. Door aldus te beslissen dat de rechtsvordering tot tenuitvoerlegging van een arrest van het Hof van Cassatie, door betekening en aanhangig maken bij de rechter op verwijzing, geen actio judicati uitmaakt, en voorts te beslissen dat derhalve de 10-jarige verjaringstermijn van artikel 2262bis, § 1, eerste lid, Burgerlijk Wetboek, van toepassing op de actio judicati, ter zake niet van toepassing is, schenden de appelrechters artikel 2262bis, § 1, eerste lid, Burgerlijk Wetboek, en de artikelen 1110 en 1115 Gerechtelijk Wetboek. Tweede onderdeel
7 NOVEMBER 2014
C.14.0122.N/4
Krachtens artikel 2262bis, § 1, eerste lid, Burgerlijk Wetboek verjaren alle persoonlijke rechtsvorderingen door verloop van tien jaar. Een dagvaarding voor het gerecht, een bevel tot betaling, of een beslag, betekend aan hen die men wil beletten de verjaring te verkrijgen, vormen burgerlijke stuiting (artikel 2244, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). Krachtens artikel 2244, tweede lid, Burgerlijk Wetboek stuit een dagvaarding voor het gerecht de verjaring tot het tijdstip waarop een definitieve beslissing wordt uitgesproken. Hieruit volgt dat wanneer een dagvaarding voor het gerecht de verjaring stuit krachtens artikel 2244, eerste lid, Burgerlijk Wetboek, de stuiting wordt verlengd tot het tijdstip waarop een definitieve beslissing wordt uitgesproken. Een definitieve beslissing in de zin van artikel 2244, tweede lid, Burgerlijk Wetboek is een beslissing die een einde maakt aan het hangende geding. Het geding is het proces of nog, een geheel van aaneengeschakelde doel gebonden vormelijke verrichtingen dat resulteert in een rechterlijke uitspraak waarmee de materiële rechten van de partijen kunnen worden gerealiseerd. Het geding wordt beëindigd door een rechterlijke uitspraak. Zolang er tegen deze rechterlijke uitspraak geen rechtsmiddel wordt aangewend, bestaat er geen geding meer. Uit artikel 2244, eerste en tweede lid, Burgerlijk Wetboek volgt dan ook dat de verjaring wordt gestuit door een dagvaarding voor het gerecht tot het tijdstip waarop in dat geding, dat wil zeggen in die aanleg, een beslissing wordt gewezen. Vanaf de uitspraak begint een nieuwe verjaring te lopen, die op haar beurt zal worden gestuit door de gedinginleidende akte waarmee een rechtsmiddel wordt ingesteld. In geval cassatie wordt uitgesproken met verwijzing, heeft deze plaats naar het gerecht in hoogste feitelijke aanleg van dezelfde rang als datgene dat de bestreden beslissing gewezen heeft. Deze wordt voor het aangewezen gerecht aanhangig gemaakt zoals een gewone zaak (artikel 1110 Gerechtelijk Wetboek). Krachtens artikel 1115 Gerechtelijk Wetboek kunnen cassatiearresten niet worden ten uitvoer gelegd dan na betekening aan de partij, op straffe van nietigheid der tenuitvoerlegging. Uit de artikelen 1110 en 1115 Gerechtelijk Wetboek volgt dat het geding voor het Hof van Cassatie wordt beëindigd door het arrest van het Hof van Cassatie waarin desgevallend de vernietiging wordt uitgesproken. Zolang de zaak niet aanhangig wordt gemaakt overeenkomstig de artikelen 1110 en 1115 Gerechtelijk Wetboek voor de rechter op verwijzing, is er na het arrest van het Hof van Cassatie geen geding meer aanhangig en bestaat er ook geen geding meer. De term geding impliceert immers noodzakelijk dat de zaak aanhangig is voor de rechter. Hieruit volgt dat er na het arrest van het Hof van Cassatie een nieuwe verjaring begint te lopen die kan worden gestuit door de betekening van het cassatie-arrest met dagvaarding voor het gerecht op verwijzing.
7 NOVEMBER 2014
C.14.0122.N/5
Te dezen blijkt uit de vaststellingen van de appelrechters op blz. 2 van het bestreden arrest dat uw Hof bij arresten van 18 november 1999 (C.97.0397.N en C.97.0398.N) is overgegaan tot vernietiging van de arresten van het hof van beroep te Gent, gewezen op 13 maart 1997, dat deze arresten van uw Hof aan eisers werden betekend op 6 mei 2010 op verzoek van tegenpartijen met dagvaarding voor het hof van beroep te Brussel. De appelrechters beslissen dat tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep de stuiting van de verjaring behouden blijft tot aan de eindbeslissing en dat het ingestelde cassatieberoep geen invloed had op deze stuiting nu de verbreking leidde tot een verwijzing naar een andere rechter in hoger beroep en de zaak zich nog steeds in dezelfde aanleg van hoger beroep tegen het bestreden vonnis bevindt, voor zover de verbreking strekte. Door aldus te beslissen dat het geding niet beëindigd werd door de arresten van het hof van beroep te Gent van 13 maart 1997, dat het geding voor uw Hof geen afgescheiden geding uitmaakt, zodat de zaak zich ook na verwijzing door het Hof van Cassatie nog steeds in dezelfde aanleg van hoger beroep tegen het bestreden vonnis bevindt, en dat derhalve het geding voor de feitenrechter in hoger beroep, het geding voor uw Hof en het daaropvolgende geding na verwijzing door uw Hof één enkel geding uitmaken, en door op grond daarvan te beslissen dat de stuiting van de verjaring doorloopt tot het thans bestreden arrest door het hof van beroep op verwijzing uitgesproken, zodat er geen verjaring is ingetreden, hoewel er meer dan 10 jaar zijn verstreken tussen de arresten van uw Hof van 18 november 1999 en het inleiden van het geding voor het hof van beroep te Brussel op 6 mei 2010, schenden de appelrechters alle in het middel genoemde bepalingen (schending van de artikelen 2244, § 1, eerste en tweede lid en 226bis, § 1, eerste lid, Burgerlijk Wetboek evenals de artikelen 1110, eerste en tweede lid en 1115 Gerechtelijk Wetboek).
III.
BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling Eerste onderdeel 1.
Elk vonnis van veroordeling doet een rechtsvordering ontstaan tot tenuit-
voerlegging van de veroordeling. Deze rechtsvordering, actio judicati genoemd, verjaart door verloop van tien jaren te rekenen vanaf het vonnis. 2.
Krachtens artikel 1110 Gerechtelijk Wetboek wordt in geval van cassatie de
zaak verwezen naar het gerecht in hoogste feitelijke aanleg van dezelfde rang als
7 NOVEMBER 2014
C.14.0122.N/6
datgene dat de bestreden beslissing heeft gewezen en wordt zij aanhangig gemaakt als een gewone zaak. 3.
Artikel 1115 van hetzelfde wetboek bepaalt dat een cassatiearrest niet kan
worden tenuitvoergelegd dan na de betekening aan de partij, op straffe van nietigheid der tenuitvoerlegging. De tenuitvoerlegging zoals bedoeld in deze bepaling betreft niet de tenuitvoerlegging van een veroordeling ten laste van de andere partij, maar doelt slechts op de voortzetting van het geding voor de verwijzingsrechter. 4.
Het onderdeel dat ervan uitgaat dat het aanhangig maken van de zaak bij de
verwijzingsrechter een daad van tenuitvoerlegging is die onderworpen is aan de verjaringstermijn van de actio judicati, berust op een onjuiste rechtsopvatting. Het onderdeel faalt naar recht. Tweede onderdeel 5.
Luidens artikel 2244, § 1, eerste en tweede lid, Burgerlijk Wetboek, vormt
een dagvaarding voor het gerecht betekend aan hem die men wil beletten de verjaring te verkrijgen, burgerlijke stuiting die uitwerking heeft tot het tijdstip waarop een definitieve beslissing wordt uitgesproken. 6.
Wanneer na een cassatieberoep de bestreden beslissing wordt vernietigd,
dan worden de partijen binnen de perken ervan, voor de rechter naar wie de zaak overeenkomstig artikel 1110 Gerechtelijk Wetboek is verwezen, teruggeplaatst in dezelfde positie als waarin zij zich bevonden voor de rechter wiens beslissing werd vernietigd. De verwijzing doet geen nieuw geding ontstaan, maar is de voortzetting van het geding vóór het cassatieberoep. 7.
Het onderdeel dat ervan uitgaat dat door de vernietiging van de bestreden
beslissing er geen geding voor de rechter meer voorhanden is zodat de stuiting van de verjaring op dat tijdstip een einde heeft genomen om hieruit af te leiden dat de vordering van de verweerders verjaard is aangezien de zaak slechts op 6 mei 2010 werd aanhangig gemaakt voor de verwijzingsrechter, dit is na het verstrijken van de tienjarige verjaringstermijn die is beginnen lopen na het cassatiearrest van 18 november 1999, berust op een onjuiste rechtsopvatting.
7 NOVEMBER 2014
C.14.0122.N/7
Het onderdeel faalt naar recht. Dictum Het Hof, Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eisers tot de kosten Bepaalt de kosten voor de eisers op 1.161,12 euro in debet en voor de verweerders op nul euro. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Eric Dirix, als voorzitter, afdelingsvoorzitter Beatrijs Deconinck, en de raadsheren Alain Smetryns, Koen Mestdagh en Koenraad Moens, en in openbare rechtszitting van 7 november 2014 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Eric Dirix, in aanwezigheid van advocaat-generaal Christian Vandewal, met bijstand van griffier Kristel Vanden Bossche.
K. Vanden Bossche
A. Smetryns
K. Moens
K. Mestdagh
B. Deconinck
E. Dirix