26 SEPTEMBER 2014
C.13.0407.N/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. C.13.0407.N N. K., , eiseres, toegelaten tot de rechtsbijstand bij beschikking van 29 juli 2013 (nr. G.13.0119.N), vertegenwoordigd door mr. Martin Lebbe, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1050 Brussel, Louizalaan 106, waar de eiseres woonplaats kiest, tegen WONINGENT cvba, burgerlijke vennootschap met handelsvorm, met zetel te 9000 Gent, Lange Steenstraat 54, verweerster, vertegenwoordigd door mr. Bruno Maes, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Central Plaza, Loksumstraat 25, waar de verweerster woonplaats kiest.
26 SEPTEMBER 2014 I.
C.13.0407.N/2
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de rechtbank van eerste aanleg te Gent van 12 april 2013. Raadsheer Koen Mestdagh heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Christian Vandewal heeft geconcludeerd.
II.
CASSATIEMIDDEL
De eiseres voert in haar verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.
III.
BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling Eerste onderdeel 1.
Het onderdeel voert schending aan van artikel 23, 3°, Grondwet, de artike-
len 3 en 98, § 3, laatste lid, van het Decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode (hierna: Vlaamse Wooncode) en artikel 33, § 3, van het Besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode (hierna: Kaderbesluit Sociale Huur): het bestreden vonnis bevestigt de door de vrederechter ten nadele van de eiseres uitgesproken ontbinding van de huurovereenkomst wegens achterstallige betaling van de huur, zonder dat blijkt of is vastgesteld dat de verweerster met het OCMW overleg heeft gepleegd of de verweerster aantoont dat zij een beroep heeft gedaan op de bemiddeling van het OCMW. 2.
Zelfs al raakt een middel de openbare orde of is het van dwingend recht ten
voordele van de eiser in cassatie, toch is het nieuw en derhalve niet ontvankelijk wanneer uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, niet blijkt dat voor de feitenrechter enig feit is aangevoerd dat met de als geschonden aangewezen
26 SEPTEMBER 2014
C.13.0407.N/3
bepaling verband houdt en uit de bestreden beslissing evenmin blijkt dat die beslissing feitelijke gegevens vaststelt die hierop betrekking hebben. 3.
Uit de stukken van de rechtspleging blijkt niet dat de eiseres voor de appel-
rechters heeft aangevoerd dat aangezien haar inkomen in het referentiejaar dat als basis diende voor de huurprijsberekening, minder dan 16.200 euro bedraagt, de verweerster de ontbinding van de huurovereenkomst slechts kon vorderen na een beroep te hebben gedaan op de bemiddeling van het OCMW. Uit het bestreden vonnis blijkt evenmin dat het feitelijke gegevens vaststelt die betrekking hebben op de toepassingsvoorwaarden van de in artikel 98, § 3, tweede lid, Vlaamse Wooncode en artikel 33, § 3, Kaderbesluit Sociale Huur bepaalde verplichting. In zoverre het onderdeel schending aanvoert van die wettelijke bepalingen, is het nieuw en derhalve niet ontvankelijk. 4.
In zoverre het onderdeel schending aanvoert van artikel 23, 3°, Grondwet en
artikel 3 Vlaamse Wooncode, is het afgeleid uit de vergeefs aangevoerde schending van artikel 98, § 3, tweede lid, Vlaamse Wooncode en artikel 33, § 3, Kaderbesluit Sociale Huur. Het onderdeel is in zoverre evenmin ontvankelijk. Tweede onderdeel 5.
Het onderdeel legt niet uit hoe en waardoor het bestreden vonnis artikel
1184 Burgerlijk Wetboek schendt. Het onderdeel is in zoverre onnauwkeurig, mitsdien niet ontvankelijk. 6.
De appelrechters die oordelen dat de ontbinding van de huurovereenkomst
ten nadele van de eiseres gerechtvaardigd is, gronden die beslissing op de volgende vaststellingen en overwegingen: - de eiseres is moeder van 7 kinderen; - op een bepaald ogenblik is er een huurachterstal ontstaan, onder meer omdat het leefloon van de eiseres door het OCMW werd stopgezet, waarbij het beroep
26 SEPTEMBER 2014
C.13.0407.N/4
dat zij tegen die beslissing heeft aangetekend door de arbeidsrechtbank ongegrond werd verklaard; - de eiseres leeft momenteel enkel van de kinderbijslag voor een totaal bedrag van 1.700 euro per maand en een door haar ex-echtgenoot betaalde onderhoudsbijdrage voor de kinderen van 250 euro per maand; - de huurachterstal van meer dan 6 maanden huur is tijdens de loop van de beroepsprocedure niet verminderd, maar is alleen toegenomen tot inmiddels 7 maanden huur, zelfs mits toepassing van het verminderd tarief berekend op basis van de nieuwe inkomstengegevens van de eiseres; - de eiseres slaagt zelfs niet erin om maar iets af te betalen; - het toestaan van afbetalingstermijnen in hoger beroep zou geen soelaas brengen aangezien de eiseres in het verleden evenmin enige inspanning tot afbetaling heeft gedaan; - hoewel de toestand van de eiseres schrijnend kan worden genoemd, is de rechtbank van oordeel dat ook sociale huisvestingsmaatschappijen tijdig en volledig betaling moeten ontvangen omdat anders het systeem van de sociale huisvesting zou worden uitgehold. 7.
Anders dan het onderdeel aanvoert, houden de appelrechters bij de beoorde-
ling van de ernst van de wanprestatie van de eiseres niet enkel rekening met de omvang van de huurachterstal, maar hebben zij ook rekening gehouden met haar noodsituatie en haar recht op behoorlijke huisvesting. Het onderdeel dat voor het overige op een onvolledige lezing van het bestreden vonnis berust, mist in zoverre feitelijke grondslag. Derde onderdeel 8.
Overeenkomstig artikel 747, § 2, voorlaatste lid, Gerechtelijk Wetboek
worden onverminderd de toepassing van de in artikel 748, § 1 en § 2, bedoelde uitzonderingen, de conclusies die na het verstrijken van de termijnen ter griffie worden neergelegd of aan de tegenpartij gezonden, ambtshalve uit het debat geweerd.
26 SEPTEMBER 2014
C.13.0407.N/5
Krachtens artikel 748, § 1, Gerechtelijk Wetboek worden in de zaken waarin artikel 735 niet van toepassing is, de conclusies neergelegd ter griffie of gezonden aan de tegenpartij na het in artikel 750 bedoelde gezamenlijk verzoek om bepaling van de rechtsdag, ambtshalve uit het debat geweerd. Dit geldt niet wanneer het conclusies betreft die het verzoek als bedoeld in artikel 808 beogen of die genomen werden met de uitdrukkelijke instemming van de andere partijen. Artikel 808 Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de partijen in elke stand van het geding, zelfs bij verstek, de interesten, rentetermijnen, huurgelden en elk toebehoren, sedert de instelling van de vordering verschuldigd of vervallen, kunnen vorderen, en zelfs de later bewezen verhogingen of schadevergoedingen, onverminderd de geldsommen bij schuldvergelijking verschuldigd. Uit de samenhang van die bepalingen volgt dat een aanvullende vordering zoals bedoeld in artikel 808 Gerechtelijk Wetboek kan worden ingesteld na verloop van de vastgestelde conclusietermijnen en zelfs na het gezamenlijk verzoek tot rechtsdagbepaling. 9.
Uit de stukken van de rechtspleging blijkt dat:
- de verweerster in haar op 5 februari 2013 neergelegde appelconclusie haar vordering aanvulde en de veroordeling van de eiseres vorderde tot betaling van 2.500,29 euro wegens huurachterstal tot en met februari 2013, evenals een bezettingsvergoeding van 582,96 euro per maand en een wederverhuringsvergoeding van 1.748,88 euro; - de verweerster in haar op de terechtzitting van 15 maart 2013 neergelegde conclusie haar vordering aanpaste tot 1.894,29 euro huurachterstal tot en met maart 2013, een bezettingsvergoeding van 290,96 euro per maand en een wederverhuringsvergoeding van 872,88 euro; - het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 maart 2013 vermeldt dat de raadsman van de eiseres akkoord gaat met de afrekening zoals geformuleerd in de door de verweerster neergelegde “zittingsbesluiten”, onder voorbehoud van betalingen gedaan na 13 maart 2013, en de partijen geen bezwaar hebben tegen de neergelegde bijkomende stukken. 10.
Aangezien aldus blijkt dat de zittingsconclusie en bijkomende stukken van
de verweerster werden neergelegd met uitdrukkelijke instemming van de eiseres
C.13.0407.N/6
26 SEPTEMBER 2014
en die zittingsconclusie zoals het bestreden vonnis vaststelt een aanpassing van de vordering zoals bedoeld in artikel 808 Gerechtelijk Wetboek inhoudt dienden de appelrechters de voormelde stukken niet uit het debat te weren. Het onderdeel kan niet worden aangenomen. Dictum Het Hof, Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eiseres tot de kosten. Bepaalt de kosten voor de eiseres op 632,95 euro in debet en voor de verweerster op 159,05 euro. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Eric Dirix, als voorzitter, de afdelingsvoorzitters Albert Fettweis en Beatrijs Deconinck, en de raadsheren Koen Mestdagh en Bart Wylleman, en in openbare rechtszitting van 26 september 2014 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Eric Dirix, in aanwezigheid van advocaat-generaal Christian Vandewal, met bijstand van griffier Kristel Vanden Bossche.
K. Vanden Bossche
B. Wylleman
K. Mestdagh
B. Deconinck
A. Fettweis
E. Dirix