Het leven zonder einde Elisabeth Zernike
bron Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde. Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam 1936
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/zern001leve01_01/colofon.php
© 2011 dbnl / erven Elisabeth Zernike
5 AAN FRÉ DOMMISSE
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
7
Eerste hoofdstuk De heele school was dien morgen rumoerig, geen enkele onderwijzer gaf meer les. Er moesten kasten worden opgeruimd, platen aan den wand omgedraaid en borden worden schoon geveegd. In de klas van Heleentje Hilting zoemde het als in een bijenkorf. De meester haalde de schoolboeken op en toen dat gebeurd was, mocht Heleentje de bloempotten verdeelen. - De kwaden krijgen niets, zei mijnheer Lange, denk daaraan. - Het roosje is voor Truus Besant, zei Heleentje, en tilde het potje met de bleek-roode trosroosjes op. Ze zou graag vriendinnetje zijn geweest met Truus, maar die woonde zoo ver weg, en liep altijd dadelijk uit school naar huis. Truus schudde haar hoofd, zoodat haar donkere krullen begonnen te dansen. - Ik kan die pot niet zoover dragen, zei ze, en we hebben thuis al zooveel bloemen. Heleentje schrok, de bloempot wankelde even in haar handen. - Als Truus zooiets zei, dacht Heleentje, dan had ze zoo'n rare, grootemenschachtige stem, en dan was ze niet aardig. Maar ze had zoo'n mooi gezicht en zulke prachtige krullen. Heleentje keek dikwijls naar haar om, omdat ze zoo graag die groote, fluweelen oogen zag, en dan glimlachte Truus toch altijd naar haar - maar misschien was ze toch eigenlijk een naar kind? - Kom Heleen, zei mijnheer Lange, neem zelf die roos, je klemt hem tegen je borst en draagt hem wel
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
8 veilig naar huis? Heleen knikte ijverig, ze had altijd zoo van dat roosje gehouden. - Nu de witte geranium, een zeldzaam mooie bloem. - Ga jij maar zitten, kind, ik zal jullie voordoen hoe het op een verkooping onder groote menschen toegaat. - Een geranium, blank als sneeuw, en rein als een kinderhart - wie biedt er een dubbeltje? - Ik! - Ik! riepen verscheidene kinderen. - En wie meer? Wie het hoogste biedt, wordt eigenaar van de plant, en betalen hoeft niemand. - Daar twee dubbeltjes geboden, - dáár drie! - Vier! riep Jeantje. - Jeantje Kolthof, zei de meester, - omdat ik haar een lief meisje vind. Hij zette den bloempot voor haar neer. Heleen dacht: Jeantje? je merkt nooit iets van Jeantje, ze is zoo stil als een muis. Maar nu ze naar haar keek, zag ze dat anders zoo bleeke gezicht met een blosje overgoten, en die lichte oogen straalden. Ze is toch zeker wel lief, dacht Heleentje. - En nu dit mooie vetplantje, dat zoo is gaan groeien in de zon. Gebloeid heeft het nog nooit, maar als het bij een kind komt dat er héél goed voor zorgt.... Piet Buwalda vloog bijna zijn bank uit. - Piet, jij zult het hebben, kerel; - water, - en als je de zon kunt laten schijnen.... - Dan krijgt het ook 's nachts de zon, zei Piet. Mijnheer Lange trok een bedenkelijk gezicht. - Daar zouden we een lesje over kunnen geven: de zon bij nacht - maar we moeten voort. - Een Afrikaantje, als een dik, stevig boerinnetje, met veel kleêren aan. Biedt niemand iets voor mijn boerinnetje?
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
9 - Ik! riep Beppie de Vries. - Natuurlijk, zei de meester, Beppie ontfermt zich over de niet beminden. Heleentje begreep die woorden niet heelemaal, toch hoorde ze aan de stem van mijnheer Lange dat hij er iets goeds mee bedoelde, en ze wilde ze graag onthouden. Maar plotseling begon de bel te luiden, en het werd nog rumoeriger in de klas. - Groote vacantie! elf uur! riep de meester, en nu al vrij! Mijnheer Kort heeft geen geduld meer, hij wil naar buiten. Mijnheer Kort was het hoofd van de school. Naar buiten, dacht Heleentje. Het was zomer, en de zon scheen, maar haar vader en moeder wisten niet of zij wel naar buiten zouden gaan, zooals andere jaren. Even voelde ze heel erg de teleurstelling. Ze stond recht op in haar bank en keek naar het roosje, waarmee ze vijf minuten geleden zoo blij was geweest. - Kon het haar nu nog iets schelen? Verleden jaar gingen ze naar Zuid-Limburg, en daar groeiden de bloemen zoo maar langs den weg, wel honderd verschillende soorten van bloemen. - Frank, haar oudere broertje, kende ze allemaal. Ze zag dat mooie plekje voor zich, waar het water uit den grond borrelde, en daar boven, in het bosch op de berghelling, hadden ze slangen en hagedissen gezien. En onder de hooge varens maakte ze een huisje, een groen kamertje voor zich alleen, en kleine Bert mocht bij haar op visite komen. De bel hield op met luiden. - Wie klaar is, zei mijnheer Lange, mag heel rustig naar buiten loopen, en op straat mag hij van blijdschap over de huizen springen.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
10 Toen Heleentje in de zonnige straat was gekomen, stond ze een oogenblik stil. Als ze eerst haar roosje naar huis bracht, en daarna terug kwam, dan waren alle kinderen misschien weg, en kon ze geen touwtje meer springen. Daar liep Beppie de Vries met haar Afrikaantje, en Riek Lamers, die zoo'n mooi, dik springtouw had, kwam juist de schoolpoort uit, ook met een plant in haar armen. Zoodra het vacantie was, bleven de kinderen niet meer bij elkaar. - Heleentje wist dit nog wel van vorige keeren. Ieder kind liep zoo gauw mogelijk naar zijn eigen huis. - Riek keek niet meer op of om. Annie Welders zwaaide even met haar schooltasch en riep: Daaaag! Die dacht ook niet meer aan touwtje springen. Er kwam een wonderlijk gevoel in Heleentje, ze wist niet meer of ze de vacantie wel prettig vond - het spelen na schooltijd was ineens weg, - en eigenlijk waren alle vriendinnetjes weg. Langzaam en een beetje verdrietig liep ze naar huis. En wie stond daar op hun stoep en trok juist aan de bel? - Maar Adri, haar oudste zusje, kon toch nog niet uit het meisjes-kamp terug zijn? - Hallo, riep Adri - wat sjouw jij onzinnig met die bloempot! Heleentje begreep dadelijk dat er iets ergs was gebeurd. Ze keek Adri met groote oogen aan, maar vroeg niets. Toen de deur open ging, zei Adri: - Kinderen en blommen eerst. Heleen liep de trap op, - ze had het gevoel dat Adri zich achter haar wilde verstoppen. Daarom begon ze ook maar gauw tegen moeder te praten, die in de open keuken stond. - Kijk moes, die roos heb ik voor
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
11 u gekregen, - en ik ga over naar de vierde klas. Maar de moeder had den dubbelen voetstap al gehoord. Ze veegde haar handen af aan haar boezelaar, en zei: Adri? wat nu? - Nou, zei Adri, en trok haar schouders op - niets bijzonders, - ik heb u altijd gezegd dat het niets voor mij was, zoo'n kamp. - Ben je weggestuurd? vroeg moeder streng. - Ja - dat wil zeggen.... - Draai er niet om heen. Moeder is nu al ongeduldig, dacht Heleentje, en voelde haar hart bonzen. Adri haalde haar schouders op. - Gisterenmiddag was ik thuis gebleven, dat mocht ik, en toen kreeg ik een standje, omdat ik niet uit mezelf het fornuis had aangemaakt. Stel u voor, ik was gaan zitten lezen, omdat ik het wandelen met zoo'n heele bende afschuwelijk vind, en toen had ik moeten bedenken, dat die troep weer thuis kwam ook, en dan nog warm eten moest hebben. Heleentje luisterde met schitterende oogen. - Wat leuk, dacht ze, om thuis te blijven, en dan voor de anderen te gaan zorgen. Maar Adri raakte altijd verdiept in een boek. - Was jij aangewezen voor de keukendienst? vroeg moeder. Adri vertelde verder. - Nee, juist niet, twee andere meisjes. Maar één daarvan kroop in haar bed met buikpijn, en de ander vergiste zich een uur in de tijd; ze had mij wel even gevraagd om te helpen, maar dat was ik weer vergeten. - Juist, zei moeder, je wilt zulke dingen vergeten,
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
12 en dan gaat dat o, zoo gemakkelijk. - En toen? - Nou, toen kreeg ik alle schuld - erg onrechtvaardig - ik was toch maar toevallig thuis, dat eene kind had heelemaal niet op me mogen rekenen. - Hm. Ik zal er zeker meer over hooren, van juffrouw Nunes? - Ik heb een brief bij me, zei Adri - maar het is onrechtvaardig, en ik heb het u vooruit gezegd, ik wou heelemaal niet naar dat kamp toe. - Het geld krijgen we zeker niet terug? zei moeder - we hebben veertien dagen vooruit betaald, en nu ben je nauwelijks een week weg geweest. Heleentje voelde opnieuw een kneep in haar hart. - Het geld! Vader wist niet of er genoeg was voor hen allen om naar buiten te gaan, en nu.... - Maar plotseling flitste er een gewaagde gedachte door haar hoofd. - Mag ik dan nu naar dat kamp, in Adri's plaats? vroeg ze. Moeder keek haar aan, en de rimpeltjes tusschen haar oogen verdwenen. Maar voor moeder iets kon zeggen, viel Adri uit: Het idee, zoo'n onderkruipsel in een kamp voor groote meisjes! - Maar jij paste er lekker ook niet, zei Heleentje snibbig. - Niet kibbelen! Heleentje, ga jij de keuken uit. Moeders stem klonk nog altijd kortaf. - Maar waarom nou niet? Ik kan best een fornuis aanmaken. - Schaap! zei Adri minachtend. Heleentje voelde zich bij een arm gepakt. - Alé, jij gehoorzamen.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
13 Nu stond ze buiten de keuken. Zou Adri nog erg op haar kop krijgen, dacht ze, - en als vader straks thuis kwam, wat dan? - En zouden ze nog naar buiten gaan, allemaal samen? Ze liep de huiskamer binnen, en meteen kroop ze op haar knieën naar het hoekje, waar Bert en Truusje op den grond speelden. 's Middags mocht ze haar vader een eind wegbrengen. Mijnheer Hilting moest dien dag nog lessen geven, maar had dan ook vacantie. Heleentje danste aan zijn arm. Ze was plotseling weer vroolijk geworden, want vader had aan de koffietafel gezegd: Ik denk haast wel, dat we nog een poosje naar buiten zullen gaan. Eerst had hij wel ernstig gekeken, toen hij Adri zag, maar gelukkig, Adri had op een anderen toon tegen hem gesproken dan tegen moeder. Ze hield haar hoofd gebogen en zei: In het begin was het wel opzet van me, dat ik me heelemaal niet met die twee meisjes in de keuken bemoeide, maar later niet meer, toen was ik werkelijk zoo verdiept geraakt in mijn boek. - Welk boek? had vader gevraagd, - en toen Adri den titel noemde, kwam er een glans in vaders oogen, dat had Heleentje heel goed gezien. Vader hield immers zelf ook zooveel van boeken, en hij was wel een beetje trotsch op zijn knappe Adri! - Vader, vroeg Heleentje, - waar gaan we naar toe? - gaan we ergens heen waar veel bosch is? - We gaan op het oogenblik naar het Singel bij het Koningsplein, zei vader, daar zijn heel veel huizen, maar er is geen bosch. - Hè, wat flauw, - ik bedoel....
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
14 - Ik weet wel wat je bedoelt, klein meisje, en ik zal een mooi plekje voor je uitzoeken, hoor. Jij houdt van groen, en van schaduw, - maar moeder houdt meer van de volle zon en een open vlakte. - Ik vind de hei ook heel mooi, zei Heleentje haastig. En toen moest ze naar huis terug, anders zou ze te ver uit de buurt raken. Ze strekte haar armen naar vader uit, zoodat die zich bukken moest om haar een zoen te geven. - Dag kindje, tot straks. - Dag! Nu Heleentje weer opkeek, zag ze een oud vrouwtje, dat blijkbaar naar haar en vader had staan kijken, want het vrouwtje had een heel vriendelijken lach op haar gezicht. En vreemd, door dien glimlach voelde Heleentje zich nog ééns zoo blij worden.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
15
Tweede hoofdstuk De familie Hilting kwam in den laten middag in Assel aan. Heleentje vond het heerlijk, bij zoo'n klein stationnetje uit te stappen, waar ze dadelijk het bosch zag, en den geur rook van een korenveld. Vader ging nu met de twee oudsten op de fiets verder, maar voor moeder en de kleintjes stond er een dogkar te wachten. Wat was Heleentje nu blij, dat zij tot de kleintjes hoorde! Moeder ging naast den voerman zitten met Truusje op schoot, en zij en Bert mochten achteruit rijden. Bert gilde nog naar vader, die een koffer achterop zijn fiets bond: Vader, is het nog een heel eind? - maar Heleentje kon van louter plezier niet praten; ze merkte wel alles op wat gebeurde, maar ze zei niets. En nu begon de rit. Ze hoorde soms moeders stem vroolijk en hoog uit boven het doffe geklots van de paardehoeven, en ook Truusje leek blij te zijn, want ze zong, op haar manier! Heleentje zag den gelen grintweg onder het wagentje doorschuiven, ze zag bebouwde velden, en aardige, verscholen huisjes, maar het allermooiste vond ze het bosch, waardoor ze kwamen. Zou ik hierheen kunnen loopen, als we in ons pension zijn, dacht ze, is dat niet te ver, en weet ik dan den weg terug? - Maar het volgend oogenblik dacht ze weer aan wat anders. Toen het wagentje eindelijk stil hield, zuchtte ze eens van genot, en kon juist in vaders armen springen, voor hij Truusje aanpakte, en moeder bij het uitstappen hielp.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
16 - Dat was een ouderwetsch tochtje, zei moeder, en Heleentje dacht: Ik zal het nooit vergeten. Er werd hun een eigen zitkamer aangewezen, waar ze gingen eten, en toen ze daarna buiten kwamen (ze hoefden maar over den drempel van de openslaande deuren te stappen!) toen zagen vader en moeder oude kennissen, eerst alleen een mevrouw, met wit haar, maar een oogenblik later kwam de mijnheer er ook bij. Heleentje hoorde dadelijk, dat deze menschen haar vader en moeder bij den naam noemden: Truida en Albert, en ze vond dat grappig om te hooren, daarom bleef ze bij moeders elleboog staan. Ze merkte ook dat moeder heel beleefd praatte, en veel glimlachte, en het gaf haar een feestelijk gevoel, dat haar ouders deze menschen kenden. De oude heer zei plotseling: Maar als je wat vergeten hebt, dan moet je naar de stad terug, er is hier niets te krijgen. - Hebt u iets vergeten, mijnheer du Ferry? vroeg moeder. - Ja, zei hij, - mijn tandpasta. - O, maar er is hier natuurlijk zoo'n manusje van alles, viel zijn vrouw in, ik heb al een kruidenierswinkel gezien, hier schuin tegenover. - En daar zal onze Heleentje dan tandpasta voor u halen, zei mijnheer Hilting lachend. Heleentje kreeg een beursje met geld in haar handen, vader draaide haar hoofd precies in de richting van den kruidenierswinkel, en toen zette ze het op een loopen! Ze wilde dien ouden mijnheer graag laten zien, hoe goed zij boodschappen kon doen. Op de stoep van den winkel zat een meisje van haar
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
17 leeftijd te bikkelen. Heleentje kende dat spel niet, maar ze nam het dadelijk scherp in zich op, ook het gezicht van het meisje zag ze goed, het was bleek, met groote, donkere oogen. Gelukkig verkocht de kruidenier ook tandpasta, en toen Heleentje de winkeldeur achter zich dicht deed, keek het meisje naar haar op en zei: - Kom met me spelen. - Ik zal het vragen, zei Heleentje, - ik moet eerst mijn boodschap thuis brengen. Meteen holde ze weg. - Nu nog spelen? vroeg moeder, en de vreemde mijnheer, die haar prees omdat ze zulke goede tandpasta had gekocht, legde zijn hand op haar hoofd, en zei: Een goed kind sluit gemakkelijk vriendschap. - Een half uurtje dan, niet langer, zei moeder. Heleentje keerde zich dus weer om naar den kruidenierswinkel, maar dit keer liep ze niet hard, ze was een beetje in tweestrijd, want op dat oogenblik voelde ze zich erg aangetrokken tot de groote menschen. Het meisje stond al op haar te wachten. - Ga mee, zei ze kortaf. Ze liepen dicht langs het huis, een smal pad, waar de takken van de boomen overheen reikten. Telkens moesten ze zich bukken, en hun voetstappen waren niet te hooren op den weeken mosgrond. Het pad mondde uit in een klein, laag boschje. Heleentje zag dat het daar vuil en rommelig was, er lagen oude emmers en scherven tusschen de struiken, ook stukken van een fiets, en zelfs vieze lappen. De zon kon daar niet komen, en het rook er bedompt.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
18 - Laten we op de stoep gaan zitten, zei Heleentje, dan kan je me dat spel leeren. Het vreemde kind antwoordde niet, maar ging op den grond zitten, en haalde iets tevoorschijn uit een zak onder haar jurk; het waren groote, zure ballen. - Hier, zei ze, en strekte haar hand met het lekkers uit. Heleentje ging toen maar naast haar zitten, en stak een bal in haar mond; - hij smaakte erg lekker. Onder het zuigen door vroeg ze: Hoe heet je eigenlijk? Het vreemde kind antwoordde: Dat zeg ik je niet. Hierover was Heleentje zoo verbaasd, dat ze bijna den bal uit haar mond liet vallen, en hem toen per ongeluk doorslikte. Terwijl ze de prop nog in haar keel voelde, probeerde ze na te denken. Op de winkeldeur staat: S. van Ruyven, zei ze. - Zoo heet ik niet, zei het kind. - Ben je dan niet uit de winkel? Op die vraag kwam heelemaal geen antwoord, maar het meisje hield weer haar hand op en zei: Hier - je hebt je bal doorgeslikt. Heleentje nam haar tweeden bal. Een poosje zaten ze nu zwijgend naast elkaar. Was ik maar thuis gebleven, dacht Heleentje, maar ik zal weg gaan, zoodra ik mijn mond leeg heb. Ze begon wat harder te zuigen. De lucht in het boschje hinderde haar, en ze vroeg: Wie heeft hier die rommel neergegooid? Het vreemde meisje trok haar schouders op en antwoordde niet. Toen voelde Heleentje de lust in zich opkomen, haar te plagen. - Ik zal je noemen, zei ze - wacht
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
19 eens - Ik zal je noemen: Pietje Vullisvat. Pietje zei niets, maar grabbelde opnieuw onder haar jurk en bracht nu een handvol suikerpepermuntjes tevoorschijn. - Hoe kom je aan al die snoep? vroeg Heleentje, en meteen gaf ze een klap tegen den rug van die uitgestrekte hand, zoodat de pepermuntjes omhoog spatten. Zelf sprong ze overeind, en week een paar stappen terug, maar haar voeten raakten verward in een struik en ze viel. - Dadelijk ging het andere kind bovenop haar zitten en sloeg in het wilde naar haar. Maar Heleentje was sterk, en op dat oogenblik nog ééns zoo sterk als anders, doordat ze boos was. Ze richtte zich op en gooide Pietje van zich af, voelde dat ze ergens aan haken bleef, maar keek niet om en holde weg. Natuurlijk had ze haar jurk gescheurd. En zoo heel vlug kwam ze niet vooruit, door die lastige lage struiken. Achter zich hoorde ze het vreemde kind hijgen, en eenmaal kreeg ze een trap tegen haar enkel, maar ze spande zich nog meer in, en sloeg wild met haar armen de struiken opzij. Ze voelde zich heel warm worden en een paar maal slierde er een tak over haar gezicht, maar ze hield dapper vol, en was toen al gauw op het open veld. Daar hoorde ze dat het vreemde kind achter bleef, maar stilstaan dorst ze toch nog niet. Dat deed ze pas bij het tafeltje op het grasveld, waar ze allemaal zaten, de oude heer en mevrouw, vader en moeder, Frank en Adri. En ook toen aarzelde ze nog, want ze voelde zich plotseling een beetje schuldig, het meest misschien, omdat ze in dat vuile boschje gekropen was.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
20 - Kind, zei moeder, heb je zoo hartstochtelijk gespeeld? Ze schudde haar hoofd, en zag in moeders oogen, dat die niets begreep van wat er gebeurd was. - Gevochten heb ik, zei ze - met dat nare kind - ze wou niet eens haar naam zeggen, en ze snoepte. Moeder stond op. - Ik zal je je slaapkamertje wijzen, zeg maar: Nacht allemaal, je kunt geen hand geven. Nu keek moeder afkeurend en haar stem klonk strak. Maar vader legde zijn hand op Heleentje's schouder, zoodat ze nog even moest blijven staan. - U hebt gezegd, zei vader tegen den ouden heer: Een goed kind sluit gemakkelijk vriendschap - maar wat zegt u nu? Mijnheer du Ferry dacht een oogenblik na. - Een goed kind durft zich vijanden te maken, zei hij, en glimlachte naar Heleentje. Het meisje had hem wel om den hals willen vallen, want al begreep ze zijn woorden niet goed, des te meer begreep ze de uitdrukking van zijn gezicht. Maar ze bedacht nog bijtijds dat ze heel warm en zeker ook heel vuil was, en omdat moeder dringend zei: Kom, meiske, riep ze: Nacht allemaal - en ging met moeder mee. Boven op het kleine slaapkamertje moest ze nog eens alles vertellen wat er gebeurd was, en ze vroeg moeder wat mijnheer du Ferry had bedoeld. Uit het zolderraam zag ze in de kruin van een beuk, een tortelduif ging op een tak zitten, die even doorboog. - Zie je, zei moeder, die achter haar stond, - als je een kind ontmoet, dat iets verkeerds doet, dan moet je dadelijk en hardop durven zeggen: Ik doe niet mee. Dan wordt dat kind je vijand, want je wilt
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
21 er niet mee bevriend zijn. - Nu had Heleentje het begrepen. Ze waschte zich vlug, met stevige halen, en toen moeder haar nachtkleêrtjes had klaar gelegd, zei ze: Gaat u maar naar beneden, ik lig er dadelijk in. Moeder kuste haar en ging. Even later sloeg Heleentje met een zucht van blijdschap de dekens open, en strekte zich heerlijk uit. Ze zou niet meer denken aan het vreemde kind en het rommelige boschje, er waren zooveel andere, mooie dingen om aan te denken! De aankomst, en de rit in de dogkar, en het mooie bosch, en mijnheer du Ferry. Twee maal had hij gezegd: een goed kind. Hoe was het ook weer den tweeden keer? - Een goed kind durft erop te slaan, - een beetje anders, maar toch zooiets. Je moest niet meedoen met het slechte, je moest heel hard zeggen: Dank je lekker, dat doe ik niet! Heleentje begon schaterend te lachen. Een vogel, daarbuiten, schrok er blijkbaar van, en vloog met veel geritsel op. - Dank je lekker - stel je voor dat mijnheer du Ferry dat zei! Terwijl ze in haar bed lag, kon ze den hemel zien, die was heel strak en donker blauw, en de kleur van de bladeren was het mooiste groen dat ze kende, want het was even groen als gras. En toen voelde Heleentje plotseling dat ze slaap had, en ze liet bijna zonder het te weten haar oogen dicht vallen.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
22
Derde hoofdstuk Het was herfst geworden. Heleentje zat nu in de vierde klas. Ze dacht nog dikwijls aan dien zomer buiten, het was zoo heerlijk geweest en had ook lang geduurd, maar eindelijk was het toch voorbij gegaan. - En nu maar weer heerlijk leeren, had vader gezegd. Heleentje hield veel van de school, maar zoo'n Zaterdagavond vond ze toch ook wel erg prettig, omdat ze dan den vrijen Zondag al voelde. En deze Zaterdagavond had nog iets bijzonders: Adri ging naar haar eerste feest, een uitvoering van de school-club, met bal na! Heleentje moest een paar maal tegen zichzelf zeggen: och kind, jij gaat niet mee, - zoo blij voelde ze zich, en zoo vol verwachting. Ze vergat heelemaal dat het album-avond was, dat vader met de kleintjes - waartoe zij ook hoorde! - plaatjes ging plakken. Ze dacht maar aan de nieuwe jurk van Adri, roomkleurige zij! en aan al het feestrumoer en de muziek in zoo'n groote zaal. Nu was Adri boven om zich te kleeden, en Heleentje kon niet begrijpen dat moeder zoo rustig de krant las, en vader op zijn studeerkamer was gaan zitten. Zijzelf liep maar zoo'n beetje rond, hing op alle stoelen om beurten, en voelde dat ze onrustig was. Plotseling liep ze naar boven, - er was haar iets ingevallen. - Vader (hij zat heel gewoon achter zijn schrijftafel) vader, ik weet wat voor u. Hmmm, zei vader, dat beteekende, dat hij even zijn
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
23 zin moest afschrijven voor hij kon luisteren. Nu keek hij op. - Ja, kindje? - Vanmorgen op de speelplaats hoorde ik een klein jongetje in één van die tuintjes, die daar achter loopen. Hij schreeuwde, naar een zusje of zoo: Kom mee, we gaan op het ‘afgemaakte’ bed spelen! - Ja, zei vader, dat is heel aardig, goed dat je het onthouden hebt. Heleentje bloosde van plezier. Ze wist dat vader een boek schreef over de taal van jonge kinderen; zijzelf zei soms nog iets dat niet heelemaal goed was, dan wees vader haar op de fout, maar nu had zij hem geholpen. - Dat jongetje heeft dus eerst geleerd: een bed is opgemaakt, en het tegenovergestelde daarvan noemt hij ‘afgemaakt’. Heleentje dacht ernstig na. - Ja, zei ze, maar als hij nu iemand hoort zeggen: Ik heb mijn werk afgemaakt, zou hij dat dan niet begrijpen? Nu keek vader ook ernstig. - Dat weet ik niet, zei hij, mogelijk begrijpt het kind dat wèl, hetzelfde woord kan heel verschillend voor ons klinken, zoodat we toch weer niet aan hetzelfde denken. Adri gaat vanavond naar een bal, en jij kaatst je bal tegen den muur. - Ze keken elkaar glimlachend aan, want nu hadden ze beide weer aan Adri gedacht. - Gaat u mee naar beneden, vroeg het kind, Adri zal wel dadelijk komen. - Goed, even opschrijven van het ‘afgemaakte’ bed. En toen ze in de gang kwamen - daar stapte Adri al juist voor hen uit! - O, riep Heleentje, zal ik je
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
24 rok ophouden, als je de trap afloopt? Dat vond Adri niet noodig, maar toch liep het zusje heel voorzichtig achter haar aan, en keek hoe de lichte stof van de eene trede op de andere wipte, zoo soepel, en zonder ritselen. En: O, riep ze nog eens, toen Adri dicht onder de lamp was gaan staan. Ze vond het zoo mooi, die zachte kleuren! Moeders gouden kettinkje om Adri's hals, en haar goudbruine haar, dat een beetje lang was, en aan het uiteinde omkrulde; dan de roomkleurige zij, en het ceintuur van goudachtige stof, en de beige kousen, waarvan je haast niets zag, een klein stukje maar op den voet, en de goud-leeren schoentjes! - Je zult wel dikwijls dansen, zei ze, misschien wel aldoor. Toen keek ze op en zag in Adri's heldere, grijs-blauwe oogen. - Vind je het eigenlijk niet zoo erg prettig? zou je liever.... nee, toch niet liever thuisblijven? - Och kind, zei Adri. - Nou niet snauwen, meisje, viel vader in. Zeg liever, eerlijk, dat je het niet weet, want het is je eerste bal. Je geeft niet zoo heel veel om dansen, is het wel? - maar alles wat erbij komt - je hebt zoo 'n mooie jurk aan, wat zullen je vriendinnen zeggen? - Maar bedenk, dat jij ook iets moet zeggen van hùn feestgewaad. - De koningin van het bal zal je wel niet zijn, zei Frank plotseling. - Zooals Asschepoest, zei Heleentje, toen de tooverfee haar had geholpen. - Hoeft ook niet, zei Adri kort af, want er is toch geen prins.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
25 Vader trok zijn wenkbrauwen op. - Daar kon je je eens in vergissen. Heleentje zag een flikkering van pleizier in zijn oogen, ze vond het zoo heerlijk, als vader zich met de kinderen bemoeide. - Een heel gewoon meisje, ging vader voort, - ze zou bij jou in de klas kunnen zitten - kan een broer hebben, die een prins blijkt te zijn. Wist je dat niet? Hij keek moeder aan, en die begon te glimlachen, - maar Adri zei, een beetje gejaagd: Ik geloof dat het mijn tijd wordt. - Hè toe vader, zei Heleentje. - Wat, mijn dochtertje? Maar het meisje dorst niet hardop te zeggen: praat u nog een beetje door op dienzelfden toon, - misschien wist ze ook zelf niet, dat ze dat bedoelde. En de vader vroeg niet verder, want Adri nam afscheid. Toen ze dan goed en wel weg was, begon het heerlijke half uurtje voor de kleintjes. Bert mocht wat langer opblijven dan gewoonlijk, want het was ‘plakavond’. De kleine jongen haalde al het zware album uit de kast en legde het voor zijn vader neer; moeder gaf de lijm en de plaatjes. Iederen Zaterdag-avond werd er een blad volgeplakt, en de beide kinderen mochten om beurten zeggen, hoe ze het graag wilden hebben. Nu sloeg vader het album open, en Heleentje herinnerde zich dat ze den vorigen keer een beetje boos was geweest, omdat Bert zijn bladzij zoo vol geknoeid had. Alles stond maar door elkaar heen, het was bont en leelijk geworden. Frank, die zijn schooltasch had opgenomen, vroeg:
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
26 Vader, mag ik boven gaan zitten, ik heb een heeleboel algebra-sommen. - Goed, zei vader. Soms bemoeide Frank zich ook met het album, - vanavond dus niet, dacht Heleentje. En Adri was naar het feest. Heleentje had plotseling heelemaal geen zin meer in plakken. Ze zei: Ik wil ook liever boven zitten, en-ne - en mijn aardrijkskunde leeren. Ze hield haar hoofd gebogen, maar voelde toch dat vader haar aankeek. Hij antwoordde: Zoo, laat je ons nu al in de steek? misschien wil moeder mee doen. Ga jij maar naar boven. - Vaders stem klonk net als die van Adri, toen ze gezegd had: Er is toch geen prins. Zou ze nog gauw zeggen: Och nee, ik blijf maar hier? Ze had heelemaal geen huiswerk, dat van die aardrijkskunde was maar een verzinsel. Heleentje stond op en haalde den atlas tevoorschijn. Misschien zei Bert wel: doe niet zoo flauw - of anders moeder. Van de kast tot de kamerdeur was ditmaal een lange weg, maar niemand zei iets. Heleentje zuchtte eens toen ze de studeerkamer binnen kwam. - Wat nou? vroeg Frank. Ze probeerde zoo onverschillig mogelijk te zeggen: Ik moet aardrijkskunde leeren, en met een bons legde ze den atlas op tafel. - Ik zal je straks overhooren, zei de jongen, - wat heb je op? Ze loog: Alles van Noord-Holland. - O, fijn, dan doe ik het uit mijn hoofd. Frank hield van overhooren.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
27 - Maar je moet een lange poos je mond houden, zei hij erbij. Daar zat Heleentje tegenover hem en sloeg de kaart van Noord-Holland op. De steden: Amsterdam, Haarlem, Zaandam, Alkmaar. - Nou ja, dat kinderachtige gedoe ook met die plak-plaatjes - Hoorn, Medemblik. Eigenlijk waren die plaatjes leelijk, dat had ze verleden week voor het eerst gezien, toen Bert zoo knoeide. Dan in het Gooi: Naarden, Muiderberg, Hilversum. - En al knoeide je niet, je kon er toch nooit iets moois van maken. En vader praatte dan zoo flauw van: prachtig, en wat een lief schaapje, hè Bert? - Nee, het zou heerlijk zijn, als ze echt huiswerk had, net als Frank. - Kan je me niet een beetje algebra leeren? vroeg ze. Frank keek niet op. - Hoe oud ben je? - Negen. - Goed, dan zal ik het je leeren, als je drie jaar wacht. - Aardig, zei ze. - Ken je nou Noord-Holland al? de Purmer en de Beemster, en zoo? - O, die polders zou ik bijna vergeten. Ze werkten een poosje zwijgend voort. Toen zei Heleentje weer: Zeg, gisteren had een kind op school zich gesneden, en toen huilde ze zoo vreeselijk, want ze dacht dat bloed pijn deed. Hoe vind je dat? - Ik vind, zei Frank, dat je je mond moest houden. Maar even later keek hij zelf van zijn werk op en zei: Sommige menschen zijn bang voor bloed; het is ook wel een geheimzinnige stof, het stolt zoo gauw.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
28 - Wat is ook weer: stolten? - Stollen! - dat zal ik aan vader zeggen. Heleentje bloosde. - Nou ja, stollen dan. - Dat is: van een vloeistof tot een vaste stof worden, bijvoorbeeld als het water ijs wordt. - Maar dat heet bevriezen. Ze zag dat Frank aarzelde, en ging voort: Je zegt toch niet: het heeft vannacht hard gestoken? - Gestold. - Nou ja, maar je zegt het niet. - Kind, houd je gemak. Vriezen is een beetje wat anders, zie je. Ik wou dat ik al natuurkunde leerde. Maar nu moet ik mijn algebra maken, en als je je mond niet houdt, dan doe ik je wat. Heleentje tuurde weer op de kaart van Noord-Holland. Eigenlijk kende ze alles, zou ze naar beneden gaan? Vader alleen met Bert - vader deed natuurlijk maar of hij het ook prettig vond, dat plakken. Maar ze kon het toch niet helpen, dat zij er te groot voor was geworden? - De Purmer en de Beemster - een kind op school zei: purmerenden, voor.... Nou ja, eigenlijk wist zij ook niet precies hoe dat vreemde woord was. Het beteekende: je haar laten golven. Zou ze dit aan vader vertellen? Och nee, zulke fouten bedoelde vader niet. Truusje begon nu ook te praten, - misschien kwamen er nog meer voorbeelden voor vaders boek. Ze zou eens goed opletten of Truusje ging zeggen: houd me los, inplaats van: laat me los, zooals zooveel kinderen deden. - De Loosdrechtsche en de Ankeveensche plassen - werd Bert nog niet naar boven gebracht? - dan was dat gezeur met die
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
29 plaatjes tenminste voorbij. - En toen, ineens, sloeg Heleentje den atlas dicht. - Je hoeft me niet te overhooren, zei ze tegen Frank, - ik ken het wel. Op een drafje liep ze naar beneden. Daar zat moeder, vlak naast vader, en Bert zat op hun knieën. Heleentje wist niet goed wat ze nu voelde, - was het spijt, dat zij zoo lang was weg gebleven? Moeder keek op de klok. - Daar hebben we de groote Heleen al weer, zei ze, - de kinderen moeten naar bed, - maar eerst een stukje krentebrood. Moeder wilde gaan, maar Heleentje drukte een knie op haar schoot en sloeg een arm om haar hals. - Laat eens kijken, wat hebben jullie geplakt? Moeder schoof haar wat meer naar het midden. - Ga gewoon zitten, zei ze, ik wil nog over je heen kunnen zien. En zoo zat dan Heleentje, die al negen jaar was, bij haar moeder op schoot, en naast zich voelde ze het warme lijfje van haar kleine broertje, en in haar nek moeders adem. Ze zag een jong poesje, met een roze strik om, middenop het album-blad, en daarom heen een krans van roodzijden roosjes. Vader zei: Ik heb vanavond eens mogen kiezen - hoe vind je mijn smaak, Heleentje? - Heel goed, zei ze, mooi - wat een zachte roosjes, heb je wel met je vingertje gevoeld, Bert? Ze nam den wijsvinger van zijn rechterhandje, en streek daarmee over het plaatje. Nu praat ik net als vader en moeder van ‘mooi’ en ‘goed’ en ‘zacht’, alleen omdat Bert nog zoo klein is. Dit is geen jokken - o nee, het is iets heel anders.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
30 Maar nu stond moeder toch heusch op en haalde het krentebrood uit de kast. - Zoo, ieder een dikke sneê, en dan naar bed. Als het laatste minuutje van den Zaterdag-avond prettig is, dacht Heleentje, dan - Dank u, moes. Ze hapte met smaak in haar krentebrood. Had ze misschien willen denken: dan is de heele avond prettig geweest?
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
31
Vierde hoofdstuk Het regende al dagen lang, en de wolken waren zoo zwaar en dicht dat de zon zich niet kon laten zien. Als om vier uur de school uitging, was het al schemerdonker, en moeder had tegen Heleentje gezegd: Houd je broertje wat in het oog, hij moet niet buiten blijven spelen met dit weer. - En dus keek Heleentje naar kleine Bert uit, maar ze vergat het wel eens, en drie maal achtereen gebeurde het, dat hij toch later thuis kwam dan het zusje. - De eerste klas gaat vijf minuten vroeger uit dan wij, had Heleentje tot haar verontschuldiging gezegd, en als Bert zich dan verstopt, kan ik hem ook niet vinden. - De jongen zelf had op moeders vraag, wat hij na schooltijd uitvoerde, geantwoord: We knikkeren nog wat in de portiek van een huis. Toen, op een Woensdag om twaalf uur, moest Heleentje school blijven. Ze had onder de les een lachbui gekregen, doordat er allerlei rommel was gevallen uit het kastje onder haar bank, en nu moest ze dat kastje opruimen. Er lagen zelfs vuile zakdoeken in! Ze keek nog in enkele portieken terwijl ze naar huis liep, maar zag haar broertje niet. Tonia deed haar de deur open zonder groet. In de huiskamer was alleen Truusje, die bij de vensterbank stond te spelen. Terwijl ze haar mantel ophing, meende ze een snik van Bert te hooren uit de keuken, en ze ging er onmiddellijk heen. Haar hart bonsde een beetje. Daar stonden moeder, Tonia en Bert,
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
32 - er moest iets heel ergs gebeurd zijn. - En wat heb je met dat geld gedaan? vroeg moeder. Bert's lijfje schokte van het snikken, - hij kon niet antwoorden. - Och Heere, zei Tonia, maar Heleentje voelde, dat moeder geen medelijden had. - Houd dat snikken nog maar wat in, zei moeder, en antwoord me. Bert probeerde te praten, het klonk onduidelijk, maar was toch verstaanbaar. - Ik - ik heb - er - snoep - voor gekocht. - Dus je hebt van dat gestolen geld staan snoepen, alleen in een portiek. Het kind schudde heftig zijn hoofd. - Niet alleen. Heleentje voelde dat haar oogen vol tranen stonden. - Natuurlijk met andere jongens, zei ze snel, - hij heeft het misschien om de anderen gedaan. Een oogenblik bleef het stil, alleen Bert hijgde luid en krampachtig. - Hij heeft geld weggenomen uit de kast, zei moeder toen, dat is slecht van hem, - en laf, als hij zich door anderen heeft laten opstoken. Hij moet naar bed, ik wil hem niet in de huiskamer zien. - Moeder keek nog altijd even streng. - En ga jij naar Truusje, zei ze tegen Heleentje. Ze liepen achter elkaar aan door de gang, langzaam, en met o zoo'n wonderlijk kloppend hart. Voorzichtig deed Heleentje de deur van de huiskamer open, - de beide anderen waren nu bij de eerste treden van de trap. Maar toen ze het kleine zusje nog net zoo zag staan bij de vensterbank, vloog ze op haar toe, en omvatte dat lijfje met haar armen. Huilend boog ze haar hoofd, en zoende Truusje in haar zachte hals.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
33 Het kind begon van den weeromstuit ook te huilen. Maar toen ze een poosje zoo gestaan hadden, droogden hun tranen als vanzelf op, en ze zagen het speelgoed voor zich. Met kleine, lieve woordjes begon Heleentje tegen het zusje te praten. Maar zoodra moeder binnen kwam, dempte ze haar stem nog meer, en ze schrok, toen Truusje lachte. Al gauw kwamen nu ook de anderen thuis, vader, Adri en Frank. Moeder vertelde hun heel kort wat er gebeurd was, en ieder ging op zijn eigen plaats aan tafel zitten. Het werd een stille, treurige maaltijd. Daarna - Truusje ging haar middagslaapje doen, en de beide grooten hadden hun huiswerk - daarna wist Heleentje maar niet, wat ze spelen zou. Ze nam allerlei speelgoed in haar handen, maar kon tot niets besluiten. Haar mooie, nieuwe vertelselboek sloeg ze open, en verbeeldde zich dat ze Bert daaruit voorlas. Even was dat toen prettig, ze zei zichzelf dat haar broertje een beetje ziek was, en daarom in bed lag. Maar lang kon ze dat niet volhouden, ze wist zoo goed dat het anders was. Moeder vragen of ze naar Bert toe mocht gaan, dorst ze niet. Toen dacht ze ineens aan haar grootmoeder. Die woonde dicht bij hen, en toch gingen er wel eens weken voorbij, dat Heleentje haar niet zag. Nu stond ze vlug op en borg het vertelselboek weg. - Moeder, mag ik naar oma? Moeder keek haar aan, met in haar oogen de vraag: waarom wil je daarheen? maar ze antwoordde langzaam: Ja, dat kan wel, ik heb oma gisteren gezien, ze was nogal goed. Ga het even aan vader zeggen.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
34 Vader zat aan zijn schrijftafel, en had een onbeschreven blad papier voor zich; hij zag er een beetje verdrietig uit, dacht Heleentje. - Doe oma mijn hartelijke groeten, en blijf niet te lang - en-ne -. Nu schoof vader zijn stoel achteruit, en pakte haar beide polsen. - Je wordt al groot, kind, zei hij, - en oma is oud, en je weet wel: oude menschen doen soms een beetje wonderlijk - dus-e - jij moet de verstandigste zijn. Hoe oud ben je? - negen jaar? Goed, ga dan maar. Heleentje voelde zich heel groot toen ze, voor het eerst alleen, bij grootmoeder binnen kwam. Ze wist wel dat grootmoeder ‘kindsch’ was. - Dag, zei ze. De oude dame zat in een hoogen leunstoel; voor haar op de tafel lag een spel kaarten. Heleentje sloeg haar armen om oma's hals, - ze vond dat oma toch zoo'n lief gezicht had. - Zoo, Francientje, kom je me eindelijk weer eens opzoeken? Ga maar zitten, kind. Francientje was de naam van een jong gestorven zuster van grootmoeder, dat wist Heleentje. Grootmoeder strekte een hand uit, en begon de kaarten te wasschen; over haar gezicht kwam een ontevreden uitdrukking. - Ik moest eens zien, welke boer de mooiste was, zei ze, - maar zijn dat nou boeren? het lijken wel heel zwierig aangekleede mijnheertjes, met een veer op den hoed, en een schitterend buis aan, alsof ze kermis gaan houden. Ik zal eens schrijven aan dien fabrikant - dien fabrikant van de speelkaarten - dat boeren heel anders zijn, - die man heeft er niets geen verstand van.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
35 Heleentje was met haar knieën op een stoel gaan liggen, en boog zich ver over de tafel heen. Ze nam een kaart op. - Het zijn toch mooie plaatjes, oma, vindt u niet? Deze koning heeft een zwarte baard, en deze heeft zulk blond haar, net een poppe-kop, - kijkt u eens? De oude dame lachte. - Precies een pop. En zoek nou alle vier de koningen, dan zullen we uitkiezen - maar als ik de harten-koning kies, moet jij een ander nemen. - Ja oma, zei Heleentje. Ze speelden zoo een poosje voort. Toen zei grootmoeder ineens, dat ze zuurtjes wilde hebben, en Heleentje moest in de kast kijken. - Maar breng mij de trommeltjes hier, ik zal ze open doen. Er waren heel veel trommeltjes, en het was wel aardig, ze één voor één op tafel te zetten, en te kijken wat er in zat. Koekjes, chocolaadjes, balletjes - maar toen werd Heleentje herinnerd aan Bert, die gesnoept had, en - en - geld had weggenomen, en ze wilde de trommeltjes maar liefst weer gauw opbergen. Oma gaf haar plotseling een tik op haar handen. - Blijf er af, het zijn mijn trommeltjes; maar Heleentje dacht gelukkig meteen aan wat vader gezegd had: Jij moet de wijste zijn. Ze wilde wel naar huis terug, maar ze zag op de klok, dat het pas half vier was - en dan zou de middag thuis toch ook nog heel lang duren. - Wat zullen we eens spelen, oma, vroeg ze. Zullen we een vingerhoed verstoppen? - maar open en bloot.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
36 - Goed, zei oma. - Aftellen wie begint. - Olke, bolke, rubesolke, olke, bolke, knol. Nou moet die vuist weg, oma. De oude vrouw lachte. - Kan je net denken, ik heb twee vuisten, hoor. Het kind probeerde haar het aftelspelletje uit te leggen, maar dat lukte niet. Toen zette ze maar flink door. Olke, bolke, rubesolke, olke, bolke, knol. Nou, zei ze na een poosje, - u mag beginnen. Wilt u zoeken of verstoppen? - Allebei. - Goed, zei Heleentje, dan zal ik toch maar mijn oogen dicht doen. - Maar we moeten eerst eens tellen hoeveel geld ik heb, vanmorgen heb ik ook geteld, maar ik weet het niet meer, en ik moet het opschrijven, want als Rika me soms besteelt.... De oude vrouw haalde haar portemonnaie tevoorschijn. - Natuurlijk steelt juffrouw Rika niet, zei Heleentje - natuurlijk niet, oma, - u hoeft heelemaal niet te tellen. Oma gooide den inhoud van haar portemonnaie voor zich op tafel. Centen en dubbeltjes waren het, - maar een klein beetje geld voor een groot mensch, dacht Heleentje - haar vader had altijd guldens in zijn portemonnaie. - Zeven en veertig cent samen, oma. Verschrikt keek oma haar aan. - Zeven en veertig cent? meer niet? - ik moet toch veel meer hebben, wel tachtig cent, geloof ik. Maar nu wilde het kind toch heusch naar huis - ze bedacht, dat Bert misschien weer beneden had mogen komen.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
37 - Het is genoeg, oma, zei ze, - heusch, het is genoeg, u kunt er alles voor koopen. Die groote, een beetje angstige oogen van de oude vrouw maakten haar zoo verdrietig. Ze stond op en sloeg haar arm om grootmoeders schouders. - Doet u nou dat geld weer weg. Ik ga naar huis, - zal ik de groeten doen aan vader en moeder? - Weet u wel? vader is toch uw zoon? Daarop gaf grootmoeder geen antwoord. - Geef me dan mijn kaarten weer, zei ze. Een groote droefheid kwam in Heleentje's hart. - Alstublieft, oma, zei ze, en ze streelde plotseling oma's hand. - Dag, ik ga maar. Weet u nog van die boeren? Het zijn net zwierige heertjes, met hun mooie jasjes aan. - Dag - het is koud buiten, zoo'n beetje venijnig koud - u zit hier maar lekker bij de kachel. Ze drukte een zoen op grootmoeders wang. - En nu mocht ze toch wel de deur achter zich dicht doen? Langzaam liep ze naar huis - ging nog een blokje om. Raar was het, dat ze liever niet thuis wilde komen. Als Adri en Frank nu maar in de kamer zaten, en deden of er niets gebeurd was - en als vader ging voorlezen. - Ze liep nu toch een beetje vlugger. De lamp brandde al, en Truusje had haar middagslaapje uit. - Waar is moeder? vroeg ze dadelijk. Vader antwoordde: Even naar boven. Zijn stem klonk zacht, en een beetje schor. - Hoe was het met oma? vroeg Adri. - Och, gewoon. Heleentje wist niet, wat ze verder zou moeten zeggen over oma, en ze zweeg maar
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
38 weer. Stilletjes schoof ze bij aan de tafel, - nu zat ze tusschen vader en Frank, maar beiden hielden ze hun hoofd gebogen over een boek. Er was natuurlijk geen sprake van, dat vader zou voorlezen. Toen ging de deur open, en moeder kwam binnen. Ze liep naar vader toe, en legde haar hand op zijn schouder. Heleentje keek naar moeders gezicht, - het was veranderd, dacht ze, - zóó had ze het nog nooit gezien. - Man, zei moeder, - ik kwam boven, en zag kleine Bert liggen slapen - voor zijn ledikantje, op den harden grond. Hij kan er niet zijn uitgevallen, en de dekens had hij recht gelegd. Ik heb hem nu weer warm toegestopt, - maar - wat vind je? - zullen we hem beneden laten komen? Heleentje luisterde en keek met gespannen aandacht. - Nee, zei vader, en hief zijn gezicht op, - hij moet boven blijven, dat is beter voor hem. Maar morgen staat hij op en gaat naar school, en niemand praat over wat er gebeurd is. Denk jullie daaraan geen woord. Morgen begint er een nieuwe dag. - Vader slikte even. - Dat op den grond slapen, staat in een of ander verhaal - ik heb het laatst toevallig gezien. - Ik heb het Bert voorgelezen, zei Adri schuchter. - Goed, zei vader, zooiets bedenkt een kind niet zelf - en dat doet er ook niets toe - ik geloof daarom wel, dat Bert berouw heeft. En nu praten we hier niet meer over. Moeder ging op haar gewone plaats zitten. Weer werd het heel stil in de kamer, maar Heleentje zag, dat moeders gezicht niet meer droevig stond.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
39
Vijfde hoofdstuk Sinterklaas was voorbijgegaan, het heerlijkste feest dat Heleentje kende. Nooit, ook niet toen ze nog een klein meisje was, had ze geloofd dat de Goede Sint heusch leefde, maar ze wist, ze voelde, dat soms in de menschen de lust boven kwam, vriendelijk en goed te zijn voor anderen, - ze deed daar zelf aan mee, en genoot meer, dan ze zou kunnen uitspreken. Het Kerstfeest werd bij de familie Hiking niet gevierd met geschenkjes en een verlichten boom, en was daardoor voor de kinderen niet te vergelijken met het Sinterklaasfeest, - maar iets bijzonders was het wel, want vader las het Kerstverhaal voor uit den Bijbel. En hij zei: Ik begin bij het tweede hoofdstuk van het Evangelie volgens Lukas. Heleentje herinnerde zich die woorden nog van verleden jaar, en weer voelde ze, hoe vreemd het was, dat vader dit zei tegen de kinderen, en niet vroeg of ze het begrepen, en niets nader uitlegde. Haar oogen werden groot van aandacht, en ze keek vader aan, om te zien hoe zijn gezicht was, als hij al die wonderlijke dingen zei. ‘En zie, een engel des Heeren stond bij hen, en de heerlijkheid des Heeren omscheen hen, en zij vreesden met groote vreeze’. - Maar toen vader zoo ver gekomen was, zag Heleentje toch eigenlijk zijn gezichtniet meer. Ze dacht aan een uitgestrekte heide met schapen, alles was donker, maar de engel alleen was licht, zoodat de herders hem duidelijk konden zien. Vader las voort: ‘En de engel zeide tot hen: Vreest
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
40 niet! want ziet, ik verkondig u groote blijdschap’. De woorden ‘groote blijdschap’ deden Heleentje's hart sneller kloppen, en ze zag de vreugde in de oogen van de herders, maar ook nog iets van de vrees om het ongelooflijke. En zooals de herders, zoo keken ook Adri, en Frank en Bert. Moeder niet, die glimlachte een beetje, - en doordat Truusje op haar schoot zat, leek ze op Maria met het kindje Jezus. En vader - Heleentje dorst naar vader niet goed te kijken, omdat zijn stem anders werd, nu hij de woorden van den engel nasprak. Maar heel even keek ze toch, en zag dat vaders oogen als sterren waren. Misschien had de engel ook zulke oogen gehad. Na het lezen van het Kerstverhaal, gingen de verdere vacantie-dagen heel rustig voorbij. Het was vroeg donker, en het miste veel. Vader zat weer op zijn studeerkamer, en zei, als hij beneden kwam, dat hij prettig gewerkt had. - Leiden de kinderen je niet af? vroeg moeder eens - want Adri en Frank slopen graag met een boek naar boven. - Nee, antwoordde vader - ik laat me niet afleiden. - En? vroeg hij met een hoofdknik in de richting van Heleentje - zal dit kind later ook haar plaatsje bij me innemen? of blijft ze bij moeder, om te leeren naaien en koken? Op dat oogenblik voelde Heleentje zich heel klein. Ze wachtte of moeder misschien voor haar antwoorden zou, maar moeder zweeg. Toen zei ze: - Ik wil wel leeren, - maar niet al die dingen van school.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
41 - Heel goed, zei vader, er zijn nog zooveel andere dingen - muziek, bijvoorbeeld. Haastig zei het kind: - We hebben geen piano. - Neen. - Hoe zou je het vinden, Heleentje, als we deze zomer eens niet naar buiten gingen, maar we kochten een piano? Heleentje bloosde. - Ik zou het erg goed vinden, maar de anderen.... - Als je eens niet aan de anderen denkt? - Ja, dan.... Naar buiten gaan is ook erg heerlijk, en Frank heeft gezegd, dat hij niets om muziek geeft. Vader glimlachte eens even. - Het zou natuurlijk prettiger zijn, zei hij, als we het één konden doen, en het ander ook. Nou, ik zal er hard voor werken. Ze sprong op hem toe, en sloeg haar armen om zijn hals. - Vadertje! - Kindje! Dus jij wordt later piano-juffrouw. En vader zong: Jan, daar ligt een kip in 't water - en toen moest Heleentje lachen, want vader kon niet zingen. Ze keek moeder eens aan, die gaf haar een knipoogje. - Lieve vader, dacht het kind. Den drie en twintig sten Januari was vader jarig. Een week daarvoor had Bert zijn zusje meegetroond naar de gang, zijn oogen glinsterden, en hij praatte geheimzinnig fluisterend. Ze gingen naast elkaar op de trap zitten. - Hoor eens, begon hij daar - andere kinderen hebben een grootvader en een grootmoeder. - Wij hebben ook een grootmoeder, zei Heleentje, maar ze had dadelijk spijt van die woorden, want ze zag dat Bert's gezicht betrok. - Nou ja, die komt haast nooit bij ons - moeder
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
42 zegt dat ze ziek is, en zonder grootvader is het toch ook niet zoo leuk. - Dat is waar, zei Heleentje, en ze dacht aan mijnheer du Ferry, die den laatsten tijd nogal eens bij hen kwam, alleen of met zijn vrouw. - En daarom, ging Bert voort, en praatte nog heescher, daarom wou ik aan mijnheer en mevrouw du Ferry vragen, of ze onze grootvader en grootmoeder willen zijn. Heleentje kon het niet helpen, maar ze barstte in lachen uit. Meteen begon Bert haar om haar ooren te slaan. - Ben je mal! houd op! Ze weerde zijn handen af, zag toen zijn oogen, groot en ernstig. - Je mag niet lachen, - het is toch heelemaal niet zoo gek, ik weet waar ze wonen, dan gaan wij er eens naar toe, en ze hebben een tuin, daar kunnen we in spelen. Heleentje werd nadenkend. - Ja, maar zouden ze dat prettig vinden? - We kunnen het toch vragen? En als ze zeggen dat het goed is, dan krijgen ze van mij een albumpje met onze portretten. Eerst vader en moeder, en eronder geschreven hoe ze heeten, en waar ze geboren zijn - weet jij dat precies? Heleentje luisterde nu aandachtig. - En dan wij, van de oudste af, natuurlijk, - maar je moet me helpen om kiekjes op te zoeken. Die van vader en moeder, die boven mijn bed hangen, plak ik er de laatste dag in, anders ziet moeder dat ze weg zijn. Het albumpje heb ik op school gemaakt onder handen-arbeid.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
43 - Maar wat is de laaste dag? vroeg Heleentje. - Als vader jarig is, want dan komen ze 's avonds, dat heb ik moeder hooren zeggen. Heleentje moest plotseling weer lachen, maar ze hield haar handen voor haar ooren. - Wou je ze dan opa en oma noemen? - niet slaan hoor! - Zooveel kinderen, zei Bert, noemen iemand tante, die heelemaal geen tante is, en dat vindt niemand gek - dus dit is ook niet gek. - En als ze nee, zeggen - krijgen ze dan het albumpje niet? - De kleine jongen dacht even na. - Groote menschen zeggen niet: nee. In haar hart geloofde Heleentje dat ook, en dus zweeg ze een oogenblik. - Wil je dat albumpje vast eens zien? vroeg Bert, - het is erg netjes geworden. En heb jij een portretje van jezelf, en van Adri? Het zusje aarzelde. - Ik heb wel oude kiekjes van ons tram-abonnement, maar het is aardiger, als jij het alleen doet, dan is het een echte verrassing, en dan hoefje niet te zeggen dat ik je geholpen heb. - Ze voelde zich niet heelemaal op haar gemak, ze geloofde dat het een beetje ‘gek’ was wat Bert wilde doen, maar hij was drie jaar jonger dan zij. Zij wilde het niet tegen hem zeggen, maar zij was er te oud voor. Ze hoorde hem zuchten. - Als je dan maar voor me wilt uitrekenen, wanneer we allemaal geboren zijn, vooral van vader en moeder, dat is een beetje moeilijk voor me. Adri in 1920 - is dat goed? ik tel het op mijn vingers af, als ik 's avonds in bed lig.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
44 - Ja, dat is goed; - ik zal het voor je opschrijven. Nu sloeg ze een arm om haar broertje heen. - Ik denk dat mijnheer du Ferry het erg aardig vindt. - Ja, zei Bert, als hij maar grootvader wil zijn, zie je. Heleentje knikte; ze voelde ook, dat dàt het voornaamste was. En het werd 23 Januari. De zon scheen dien dag helder, en de ontbijttafel zag er heel anders uit dan gewoonlijk, want moeder had er bloemen op gezet. Heleentje voelde haar hart een beetje raar kloppen, als ze aan het plan van Bert dacht. 's Middags zaten ze weer even samen op de trap. - Alles is klaar, fluisterde de jongen. Hij zat pas in de eerste klas, maar voor hij naar school ging, kon hij alle letters al schrijven. Moeder riep hen binnen, en liet een groote taart zien, die mijnheer en mevrouw du Ferry hadden laten sturen. - Ai, zeiden ze, en Bert's gezichtje straalde. Hij keek Heleentje eens aan, - ze vonden die taart een goed voorteeken. Toen de gasten gekomen waren, dien avond, dacht het meisje: Ik zou het niet durven, en ze wilde dat Bert nu maar gauw met zijn brief voor den dag kwam, - en het volgend oogenblik wilde ze maar liever, dat hij het heelemaal niet zou doen. Mevrouw du Ferry vroeg naar grootmoeder. - Ze komt zelden haar huis uit, antwoordde moeder, en ze weet van geen datums, dus zeggen we ook maar niets. Maar mijn man gaat morgen wel even naar haar toe, met wat lekkers, een groot stuk van uw heerlijke taart bijvoorbeeld.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
45 Kort daarop zei moeder: De kleintjes moeten bijna naar bed. - Had Bert het gehoord? dacht Heleentje. Ze keek de kamer rond, en zag hem niet. Maar toen ging juist de deur open en hij kwam binnen. Hij liep naar mijnheer du Ferry toe, en overhandigde zijn briefje. - Alstublieft, zei hij alleen - en toen heel even stotterend: Ik moet op antwoord wachten. Heleentje zag, dat iedereen plotseling keek en luisterde. Bert bleef kaarsrecht naast mijnheer du Ferry staan. Die opende de enveloppe en las. - Heleentje zag heel even zijn neusvleugels trillen. Toen gaf hij den brief aan zijn vrouw; die las ook, en zei iets in een vreemde taal. - Zal ik je het antwoord zeggen, - of moet ik het opschrijven? vroeg mijnheer. - Opschrijven, alstublieft. Bert was ineens zoo verlegen, dat hij bijna niet dorst te praten. Mijnheer haalde een vulpen uit zijn vestzakje en schroefde er langzaam den dop af. Bert loosde een diepe zucht, maar niemand lachte of zei iets. Een oogenblik later liep het kind de kamer uit met zijn brief, en kwam bijna onmiddellijk weer terug met een klein pakje in zijn hand. Zijn gezicht stond nog altijd ernstig. Weer zei hij niet anders dan: Alstublieft. Maar toen mijnheer du Ferry het pakje had open gemaakt, vouwde hij zijn handen over het albumpje heen en zei: Nu moet ik eerst eens vertellen wat er gebeurd is. Bert heeft mijn vrouw en mij uitgekozen tot grootmoeder en grootvader, en we willen heel graag gekozen zijn. Vader riep: Hoezee! en alle anderen stemden daar-
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
46 mee in. En nu, eindelijk, begonnen Bert's oogen te glinsteren, en voelde Heleentje zich weer heelemaal blij worden. - En we hebben iets gekregen, ging mijnheer voort. Hij bladerde in het albumpje. - Ha, de portretten van onze kinderen en kleinkinderen, en de datum van hun geboorte. Dat is uitstekend van je bedacht, Bert, ik dank je wel. - Die jongen, Albert, heeft fantasie, maar ook gevoel voor de werkelijkheid - dat wordt een knappe man. - Vader glimlachte. - Ik denk het ook, omdat hij nu al zoo goed kiezen kan. - Bij deze vreugde moeten we een stuk taart eten, zei moeder. - Nu was Heleentje de eerste die juichte: Ja, ja, hoeral Het werd een onvergetelijke verjaardag. -
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
47
Zesde hoofdstuk Wat vader gezegd had over het koopen van een piano, vergat Heleentje niet. Het gebeurde dikwijls, dat moeder rustig in de huiskamer zat te naaien, als Heleentje uit school kwam, en dan zong moeder daarbij. Zooveel liederen kende ze, dat het heel moeilijk voor het kind was, de wijsjes te onthouden - dat leerde ze pas langzamerhand, door de jaren heen. Ook waren de woorden moeilijk voor haar, immers, moeder zong meestal in het Duitsch. Heleentje ging dan stil aan de tafel zitten, met een boek, of een spelletje, maar ze deed niet anders dan luisteren. Dikwijls brak het wijsje plotseling af, doordat Truusje begon te praten, of Bert de kamer binnen stormde. Ook kon het zijn dat vader om een kop thee vroeg, of Tonia haar hoofd om de deur stak: Mevrouw, kan u even in de keuken komen? - Meestal nam moeder daarna hetzelfde wijsje weer op, maar soms ook zette ze een heel ander lied in. - Moeder, kunt u piano spelen? - Ja, ik heb het geleerd toen ik een jong meisje was. En in 't begin vond ik het zóó moeilijk, dat ik erom moest huilen, en mijn vader zei: Wat een onzin, dat kind kan geen muziek leeren, plaag haar toch niet met die lessen! - Zoo vertelde moeder, en Heleentje wilde het wel tien maal hooren. - En later, moekie? - Later, toen ik wat ouder was geworden, ging het beter, toen kreeg ik ook een andere leerares, één die meer verstand had van kinderen.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
48 - Hoe oud was u toen? - zoo oud als ik nu? - Nee, ik was ouder - maar jij zoudt het nu misschien kunnen leeren - als we een piano hadden. - Vader heeft gezegd.... - Ja, dat weet ik, die goede vader zou alles willen geven, maar.... Heleentje hield er niet van, dat moeder een zin onafgemaakt liet; toch dorst ze niet verder te vragen. Na een poos begon vader er zelf over. - Het was voorjaar geworden, en de menschen verheugden zich over de eerste warme dagen. - Nu krijg ik zoo'n verlangen naar buiten, zei vader, dat ik al mijn geld zou willen geven voor een huisje aan den rand van een loofbosch. Dat kon Heleentje begrijpen, maar de woorden klonken nog in haar na: al mijn geld - en toen dacht ze plotseling aan de piano. Ze zei, een beetje aarzelend: En de piano dan? Vader keek haar eens aan. - Ja kindje, dat heb ik je beloofd, maar ikzelf houd meer van den geur van bloeiende boomen, dan van muziek, en soms denkt een mensch het meest aan zichzelf. In het voorjaar, als de eerste bloemen ontspruiten, dan zou hij weer jong willen zijn, en zonder zorg voor vrouw en kind. Heleentje hoorde wel, dat vader niet meer tegen haar sprak - en ze wist niet goed, hoe ze nu moest kijken, het was of moeder ook niets dorst te zeggen. Maar gelukkig sloeg vader een arm om moeder heen, en zei: - Och vrouwtje, wat zou ik moeten beginnen zonder jullie? - Toen zuchtte Heleentje van blijdschap, en begon te praten over een klein huisje aan den zoom van een bosch, - hoe heerlijk dat
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
49 zou zijn, als ze een eigen huisje hadden, wit, met groene luiken, en een grasveld ervoor om te spelen - en misschien kwamen daar ook jonge hertjes grazen, 's morgens vroeg, als de menschen nog sliepen. - Zijzelf vergat de piano, en wel een week lang dacht ze 's avonds in bed aan het huisje - hoeveel kamers er zouden zijn, en hoe het uitzicht was uit alle ramen. En toen werd oma ziek - niet mevrouw du Ferry, maar de echte oma. Ze werd naar een ziekenhuis gebracht, en moest geopereerd worden. Heleentje hoorde haar vader en moeder daaroven praten. - Het is een sterke vrouw, zei vader, ze wordt waarschijnlijk wel weer beter. Moeder keek heel ernstig. - Maar als het een lang gesukkel wordt, hoe komen we daar dan doorheen? - Ik weet het ook niet, zei vader, we moeten het maar afwachten. Twee dagen later kwam hij thuis, en ging in zijn leunstoel zitten, alsof hij heel moe was. Met een zucht zei hij: De operatie is goed gegaan - nu moeten we ervoor zorgen, dat oma gauw weer aansterkt. - Heb je haar gezien? vroeg moeder. - Ja, een oogenblik, ze was te zwak om te praten en toch deed haar gezicht me aan vroeger denken, aan lang geleden, toen ze nog een jonge vrouw was - dat smalle gezicht, met de fijne, rechte neus. - Vader keek op en zag Heleentje zitten. - Ik heb een heel knappe moeder gehad, zei hij tegen het kind, - jij weet dat niet, jij hebt haar alleen maar gekend, sinds ze oud en ziek is, maar vroeger.... Heleentje wist niets te zeggen. Ze dacht aan Bert,
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
50 en hoe hij op vaders verjaardag dat albumpje had gegeven aan mijnheer en mevrouw du Ferry. Misschien had vader dat toch niet prettig gevonden, omdat hij zijn eigen moeder nog had. Bert was de eenige, die altijd opa en oma zei, de andere kinderen vergisten zich nog wel eens. Frank deed altijd een beetje potsierlijk, zei meestal voluit: grootvader - en eens: dag mevrouw oma. Daar was toen om gelachen, maar Heleentje geloofde eigenlijk niet, dat iemand het aardig had gevonden. De kinderen gingen om beurten bij de nieuwé grootouders koffie drinken, behalve Truusje, die was daarvoor nog te klein. Adri ging met Frank, Heleentje met Bert. Eens zei Bert tegen zijn zusje: Iedereen houdt meer van opa dan van oma - maar zie je, dat kan ik niet helpen. Heleentje dacht even na. - Oma kan niet zoo goed met kinderen omgaan, zei ze, maar Adri is al een beetje grooter, en die krijgt dikwijls iets van haar, en laatst heeft Adri een poëziealbum mogen zien van haar eenige dochter, die gestorven is. - Nou ja, zei Bert, maar ze doet altijd zoo damesachtig, ze kijkt naar je handen en naar je schoenen als ze een beetje vuil zijn - alleen als opa erbij is, durft ze niets te zeggen. En ze heeft altijd nieuwe kleêren aan, en laatst heeft ze een schoone zakdoek voor me gehaald, zoo'n kleintje, daar kon ik mijn neus maar één maal in snuiten. Heleentje moest lachen. - Nou vind je ook alles verkeerd, zei ze, - maar ze voelde wel, dat zij ook niet zoo heel veel van mevrouw du Ferry hield. Toen de echte oma hoog en breed terug was uit
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
51 het ziekenhuis, zei vader op een keer: Zie zoo, we zullen opnieuw moeten gaan sparen, want al die drankjes hebben veel geld gekost. Adri vroeg: - Heeft oma zelf dan niet genoeg geld? - Wel om gewoon te leven, zei vader, maar niet voor zulke extra dingen als ziek zijn en geopereerd worden. Toen Heleentje dat gehoord had, dorst ze niet meer over een piano te praten. En de zomer naderde al meer, Adri en Frank mochten zwemmen, vader vond Heleentje daarvoor nog te jong. - Het volgend jaar misschien, zei hij, en moeder beloofde haar, dezen winter een badpak te breien. Zoo werd alles uitgesteld, verschoven tot later. En of ze naar buiten zouden gaan? Op Adri's verjaardag, in Juni, werd er weer een taart bezorgd, en iedereen begreep, wie de goede gevers daarvan waren. - Die menschen zijn allerliefst voor ons, zei vader - ik vind het dikwijls te erg, wat kunnen wij hun terug doen? De kinderen gaan er koffiedrinken, - zijn ze meer tot lust dan tot last? - ik weet het niet. Moeder antwoordde: De kinderen houden van hen. Heleentje dorst op dat oogenblik haar broertje niet aan te kijken; ze dacht: het is niet voldoende, dat we van opa houden. Dien avond liep ze mevrouw du Ferry tegemoet in de gang, en zei: Oma, wat een heerlijke taart, dank u wel. Haar vader, die er bij stond, legde zijn hand op haar hoofd. - We zullen onze oma in eere houden, is 't niet? -
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
52 Oma keek zoo blij, en liep wat haastiger naar binnen dan anders. Toen ze gelukgewenscht had, zei ze: Nu moet ik iets vertellen, - ja Truida, iets bijzonders, ik heb een cadeau voor jullie - daar is die taart niets bij. Heleentje voelde haar hart kloppen. Als een flits ging het door haar gedachten: de piano - zou oma ons haar piano cadeau geven? die stond in den salon, en werd niet gebruikt, altijd bleef hij dicht. - U maakt het veel te bont, zei moeder, - nu nòg een cadeau? Ze keek opa en oma om beurten aan. - Durf je te raden? die taart duurt misschien twee dagen, - dat andere duurt twee weken. Dus niet de piano, dacht Heleentje, want die duurt voor altijd, - en ze bloosde van schaamte, dat ze aan zoo iets groots had durven denken. - Ik begrijp er niets van, zei moeder. Oma ging voort: En den veertienden dag kun je niet zeggen: Kom, ik bewaar nog een stukje voor morgen, want dan is het onherroepelijk om. - Het is dus iets, zei vader, dat ‘om’, niet ‘op’ gaat. - Och, vertelt u het alstublieft. En oma zei: Ik heb goede vrienden van ons gesproken, die hebben een landhuisje op de Veluwe, - maar ze gaan dit jaar naar hun zoon in Engeland, - nu mogen jullie veertien dagen in dat huis wonen. Toen oma zoo ver gekomen was, begonnen alle menschen en kinderen tegelijk te praten. - Wat heerlijk! o, het is te mooi om waar te zijn! waar ligt dat huisje? viertien volle dagen? - De blijdschap was groot, en ditmaal was het oma, die het meest
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
53 te vertellen had. Ze wist ook allerlei huishoudelijke dingen, dat er op petroleum gekookt moest worden, en dat er geen waterleiding was, maar een pomp in de keuken. Vader vroeg mijnheer du Ferry naar dien zoon in Engeland, en Heleentje dacht: hoe is het mogelijk, dat hij nu al over andere dingen kan praten? Zijzelf luisterde gespannen naar ieder woord van oma, en naar alle vragen van moeder. En weer vergat ze de piano. Maar twee maanden later, toen de nieuwe cursus op school begonnen was, stuurde mevrouw Hilting haar dochtertje eens met een boodschap naar oma du Ferry. Het was een heel warme dag in het eind van Augustus. Heleentje, die door de zonnige straten had geloopen, herademde in oma's koele, marmeren gang. Het liefst zou ze even op den grond zijn gaan zitten, haar rokjes opgetild, maar dat dorst ze toch niet goed. Oma deed de deur van de achterkamer open. - Kom hier maar binnen, Heleentje, zei ze. Haar stem klonk anders dan gewoonlijk, nog een beetje zachter en treuriger. Heleentje gaf het briefje van moeder. - Wat ben je warm, kind, heb je zoo hard geloopen? - Nee oma, heusch niet. - Ze voelde zich niet erg op haar gemak in die hooge kamer met de statige meubelen, - zij met haar roode kleur en kleverig warme handen. Maar terwijl oma moeders briefje las, keek Heleentje naar de piano in den hoek. Het leek haar vreemd, dat er in deze kamer muziek gemaakt zou worden, er hingen zooveel portretten en schilderijen en alles was zoo oud en zoo stil. Toen zag
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
54 ze dat er een sleuteltje in de piano stak en ze stond op en liep naar dat sleuteltje toe. Zou de piano dicht zijn, of juist open? - ze dorst hem niet aan te raken. Het kleine sleuteltje leek wel van zilver. - Ze hoorde den voetstap van oma en keek om. Oma was maar klein, haar oogen waren niet zoo heel ver boven Heleentje's oogen. - Mijn dochter heeft altijd op deze piano gespeeld, zei oma. Vanmiddag heb ik hem open gedaan, en heb naar de toetsen gekeken - het was of ik de muziek weer hoorde. - Terwijl oma sprak, sloeg ze de zwarte klep op en nam den toetsenlooper weg. - Kijk, het wit is een beetje geel geworden. Lucie had groote, blanke handen en ze speelde zoo mooi, en kon de toetsen streelen, maar ook er hard op slaan - ze had heel veel kracht, en heel veel zachtheid in zich. Nu nam oma de linkerhand van Heleentje in de hare. - Jou hand is nog klein, maar goed gevormd - je moeder zegt dat je van muziek houdt. Later, - later zal je waarschijnlijk wel les krijgen. Lucie speelde al, toen ze zoo oud was als jij, - maar ik kan de piano nog niet missen. Als ik ernaar kijk, zie ik Lucie's handen en haar gezicht, - en ik hoor al die muziek. Oma had Heleentje's hand los gelaten en stond heel stil voor de piano. Het kind dacht dat oma huilde, en wilde niet kijken, maar keek toch, en zag dat oma bedroefd was zonder tranen. - Het hoeft niet, zei ze haastig, - laat u de piano hier maar staan - ik kan toch nog niet spelen, - misschien zou ik het niet eens prettig vinden. Toen sloeg oma haar armen om het meisje heen, en
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
55 drukte haar even tegen zich aan. - Je bent een lief kind, zei ze, - en je zult zeker later nog wel muziek leeren, als je er werkelijk veel van houdt. Ga nu maar mee naar de voorkamer, dan kunnen we over andere dingen praten.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
56
Zevende hoofdstuk Een paar maanden geleden was Heleentje tien jaar geworden. - Nu ben je al haast een groot meisje, had moeder gezegd, en Heleentje wilde graag groot zijn, maar ze dacht: ik moet nog zooveel leeren, er zijn nog dingen die ik niet weet. Waarom vertellen vader en moeder mij niet wie God is? Groote menschen praten zoo dikwijls over God, zij weten er dus ook alles van af, maar ik weet het nog niet, en nu ben ik toch al tien jaar. Vader noemde haar: het meisje van de tientallen, en Frank, die zelf veertien was, zei: Je schiet heusch al een beetje op. Ze wist natuurlijk al lang, dat ze Adri en Frank nooit kon inhalen, Frank bleef altijd vier en Adri zes jaar ouder dan zij. Heleentje vroeg dikwijls iets aan hen, want ze hadden natuurlijk al veel geleerd, maar ze zou er niet aan denken, met Adri over God te praten. Dat kon alleen met vader of moeder, dacht ze. - Maar dan moesten ze het ook niet lang meer uitstellen, maar haar bij zich roepen, bijvoorbeeld op vaders studeerkamer, en haar dan vertellen, hoe God de wereld had gemaakt. Nu het weer winter was geworden, zag ze dikwijls de lichte sterren aan den donkeren hemel. Vader had haar verteld, dat de sterren heel, heel groote werelden waren van gloeiend vuur, en dat de ruimte waarin ze zweefden, het heelal werd genoemd, en het heelal had geen begin en geen einde. Heleentje vond het heel moeilijk, daaraan te denken. Maar, dacht ze, - als ik eenmaal weet wie God is, dan zal ik alles beter begrijpen.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
57 Dien winter werd grootmoeder opnieuw ziek. Ze moest in bed blijven, want ze had hooge koorts. - Wordt oma weer geopereerd? vroeg Heleentje. Moeder antwoordde: Neen, dit keer niet. Vader ging iederen dag bij oma hooren; - hij kwam dan soms laat thuis, en Heleentje kon telkens aan zijn gezicht zien, dat de zieke nog niet beter was. Op een middag kwam hij de kamer binnen, en liep als gewoonlijk naar moeder toe om haar een kus te geven. - Dag vrouwtje, zei hij - dag kinderen. - Er was een klank invaders stem, die Heleentje deed opkijken. Alle kinderen waren in de kamer, behalve Truusje. - Hoe is het met oma? vroeg moeder. Vader antwoordde: Oma is gestorven. Toen ik bij haar kwam, leefde ze nog, - ze heeft me nog aangekeken, en toen zijn haar oogen dichtgevallen. Vader ging rustig aan de tafel zitten, en vertelde wat meer. Heleentje hoorde zijn stem, maar luisterde niet naar de woorden. Oma was dood, dacht ze, en vader huilde er niet om, eigenlijk deed hij, alsof het iets heel gewoons was. Oma zou begraven worden, en dan zagen ze haar nooit weer. - Zou God nu weten dat oma dood was? vond Hij het goed? Wie was God? O, nu zouden vader en moeder haar dat zeker vertellen, nu oma dood was. Dien avond krabbelde ze met een klein potloodje op het witte strookje van de krant: oma is dood - wel twintig maal. Moeder zag het en nam haar de krant af, zonder te spreken. Was moeder boos, omdat ze dit gedaan had? - Heleentje wist het niet. Ze ging vroeger naar bed dan anders, en gaf vader een stevigen nachtzoen. Zijn stem klonk weer ge-
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
58 woon toen hij zei: Nacht kindje. Op school vertelde ze aan haar buurmeisje: Mijn grootmoeder is gestorven. Riek Lamers antwoordde: O, vind je het naar? Heleentje moest zich even bedenken. - Neen, zei ze, want mijn vader vindt het ook niet erg. - Wat heb jij een gekke vader, zei Riek. Heleentje was over die woorden zoo verwonderd, dat haar mond open ging, maar ze niets kon zeggen. Toen voelde ze lust, Riek een klap in haar gezicht te geven. Een gekke vader, stel je voor, - zij een gekke vader! - alles wat hij deed, was immers goed, en ze hield zoo veel van hem, zoo veel.... - Ik heb heelemaal geen gekke vader, zei ze, maar oma was ziek en erg oud, kindsch was ze. - Kindsch? dat is heelemaal geen ziekte. Ineens stond mijnheer Lange naast hun bank. - Ik geloof dat jullie kibbelen, zei hij, en dat mag niet. Waarover gaat het? - Zij zegt, begon Riek, maar Heleentje viel haar gauw in de rede: - Mijn grootmoeder is gestorven, en dat gaat haar heelemaal niet aan. - Kind, vertel het me dan niet, snauwde Riek. - Wees jullie alletwee stil, zei mijnheer Lange - het is niet lief, om over een grootmoeder te kibbelen, die gestorven is. - Toen liep hij weg en ging voor de klas staan. - Leesboekjes op tafel - we gaan een heel mooi lesje lezen, bladzij 49. Beppie, begin jij maar eens. - Het is een versje, mijnheer. - Goed, een versje.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
59 ‘Grootmoeder zit bij het raam en breit. De zon schijnt op haar witte hoofd. Ze glimlacht stil van tevredenheid, Ze heeft haar kleinzoon een trui beloofd. En zie eens hoe het werk al groeit, Misschien is 't morgen kant en klaar. Door haar gedachten een jongen stoeit. De zon schijnt op haar witte haar’.
Toen Beppie dit gelezen had, moest Heleentje het ook nog eens doen. - Zoo, zei mijnheer Lange, - nu gaan we hierover een opstelletje maken. Schrijven jullie in je taalschrift wat er in dit versje verteld wordt, maar bergen jullie je leesboekjes weg. De kinderen doopten hun pen in de inkt. Heleentje schreef: Grootmoeder zit bij het raam te breien. Ze kan zoo goed breien, en ze heeft haar kleinzoon een trui beloofd. Misschien is hij morgen al klaar, dan kan de jongen spelen in zijn nieuwe trui. Toen wist ze niet meer. Ze dacht: mijn grootmoeder is dood, en die heeft nooit een truitje voor mij gebreid - dat kon ze niet. Oma du Ferry kan het misschien wel, maar dat is geen echte grootmoeder, die denkt niet aan zulke dingen. Ze denkt aan haar dochter, die zoo prachtig piano speelde. - Ze hoeft ons haar piano niet te geven, maar het zou prettig zijn als ze ook eens een trui breide, - voor Frank, of Adri - of voor mij. Maar Bert en Truusje zijn er ook nog. Nee, - ze zal het wel niet doen, ze heeft teveel kleinkinderen, en het is niet echt.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
60 Heleentje voelde zich bedroefd worden - zij had geen enkele grootmoeder. Ze las haar opstelletje nog eens over, en schreeft achter den laatsten zin: ‘Het is prettig voor den jongen, dat hij zoo'n lieve grootmoeder heeft.’ En toen ze weer was thuis gekomen, moest ze er aldoor aan denken, dat vader en moeder haar nu zeker over God zouden praten. - Maar het gebeurde niet. Toen kwam de dag, waarop oma begraven werd - een Zaterdag. De kinderen bleven alleen in huis met Tonia - dat wil zeggen: Adri liep naar een vriendin, en Frank ging korfballen; Truusje deed haar middagslaapje, en Bert zat bij Tonia in de keuken. Natuurlijk waren er veel prettige dingen, die Heleentje kon doen, ze had boeken om te lezen en een handwerkje, - speelgoed ook, al vond ze zichzelf daar soms te groot voor, - maar ze wist dien middag niet waar ze zin in had. Ze liep naar haar slaapkamertje, en keek een poosje naar buiten. Het weer was stormachtig, ze hoorde den wind gieren in een schoorsteen. Op de vensterbank lag een potloodje, ze nam het in haar hand en ging langzaam, dralend, weer naar beneden. Halverwegen de trap stond ze stil - de treden waren licht geel geverfd. Heleentje ging zitten. Dit was het donkerste hoekje, in de buiging van de trap; - met haar potloodje trok ze heel fijne, bijna onzichtbare streepjes op het geschilderde hout, naast den looper. Toen bukte ze zich nog wat meer, en schreef, een kort woord, drie letters maar. Ze zag het ineens duidelijk staan. - Heleentje wist wel, dat dat woord altijd met een hoofdletter werd ge-
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
61 schreven, maar zij had geen hoofdletter gemaakt. Er stond: god. - Vader en moeder zouden het niet goed vinden - het was ondeugend om op de trap te schrijven - en ze had het toch gedaan. Ze zou vlak-elastiek kunnen zoeken en het uitvegen. Bijna stond ze op om dat te doen, - maar ze deed het niet. Ze wilde het woord niet uitvegen. Niemand zou het zien - en als het toch gezien werd, - wat dan? Moeder had haar de krant afgenomen, waarop ze geschreven had: oma is dood - maar moeder zei niets. - Ze was tien jaar en kon toch al veel begrijpen, als het haar goed werd uitgelegd. Ze tuurde naar het woordje. Met een natte vinger zou ze het ook wel kunnen uitvegen; - ze stak haar vinger al in haar mond, - maar toen stond ze plotseling op en liep vlug de trap af. - Bert zat nog altijd in de keuken op een stoof, en speelde met een blikken vliegmachine. - Ga mee naar binnen, zei ze tegen hem, dan zal ik je wat voorlezen. Tonia vroeg: Willen jullie een kopje chocola? ik heb juist de melk gekookt. - Mag dat? vroeg Heleentje. - Ja, - moeder heeft het gezegd. Wat werd het nu gezellig in de keuken! Heleentje ging op den stoel zitten, tusschen het tafeltje en de rechtbank. Tonia schonk de koppen goed vol, en legde er een beschuitje bij. - Tony, vertel eens van de poes en de hond bij jullie thuis, hoe ze samen spelen? - Het zijn de dikste vrienden, die je je bedenken kunt, zei Tonia.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
62 De middag ging vlug voorbij - voor Heleentje het gedacht had, kwamen haar vader en moeder thuis. - Zijn mijn kinderen lief geweest? vroeg moeder. Toen schoot het Heleentje weer te binnen, wat ze op de trap had geschreven, en ze liet het aan Tonia over om te antwoorden. In de dagen die volgden, dacht ze ook telkens eens aan wat ze gedaan had, en ze begreep dat nog geen van de groote menschen het had gezien. Zijzelf dorst naar het woordje op de trap niet goed meer te kijken, ze draaide haar hoofd om, als ze er langs kwam - alleen deed ze dat wel eens een beetje te laat, en dan had ze het toch al gezien. Zoo ging er een week voorbij. Toen gebeurde het, dat de heele familie aan de koffietafel zat, en moeder begon te spreken. - Kinderen, luisteren jullie eens - wie heeft er op de trap geschreven? Het bleef een oogenblik stil. - Ik denk niet dat Adri het heeft gedaan, ging moeder voort, - die is daar te groot voor - en Truusje kan nog niet schrijven. - Ik heb het niet gedaan, zeiden Frank en Bert bijna tegelijk. - Op welke trap? vroeg Adri - ik heb niets gezien. Heleentje zat met gebogen hoofd en at haar boterham; ze deed alsof het gesprek haar niet aan ging. - Op de trap naar boven. Ik denk dat Heleentje het heeft gedaan. - Dat denk ik ook, zei vader ernstig. Heleentje voelde dat ze een kleur kreeg, en ze knikte heel even met haar hoofd.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
63 - Tonia heeft het weggeschrobd, zei moeder, - het staat leelijk, om op geverfd hout te schrijven - en dan zoo stiekum, in het donkerste hoekje van de trap. Heleentje dorst niet op te kijken. Ze hoorde vaders stem: Kom straks maar eens bij me op mijn kamer. Nu kon ze haast geen hap meer door haar keel krijgen. Adri vertelde wat van school, vader en moeder luisterden, maar Heleentje merkte, dat hun gedachten er toch niet heelemaal bij waren. - Het eten duurde lang. Maar eindelijk kwam Heleentje toch bij vader binnen. Hij schoof zittend zijn stoel van de tafel weg, strekte een arm naar haar uit, en liet haar tusschen zijn knieën staan. Heleentje's hart schoot vol. Ze zag vaders oogen op zich gevestigd - wat hield ze veel van hem! - Zoo, zei hij - nu moet je me eens zeggen: Waarom heb je dat woord op de trap geschreven? Nu boog ze toch weer haar hoofd. - Ik weet het niet. - Bedenk eens goed, zei vader - je hadt het honderd maal op een stuk papier kunnen schrijven - en daarna het papier kunnen verscheuren - maar waarom op de trap? - Ik dacht - begon Heleentje aarzelend - ik dacht dat u me wel eens zou vertellen over God - toen ik tien jaar was geworden - of toen oma dood was - ik - ik moet het toch eens weten. Vader antwoordde niet, en nu hief Heleentje haar hoofd weer op en keek hem aan. Ze zag een blik in zijn oogen dien ze niet begreep.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
64 - Het was beter geweest, zei vader, - als je me dit dadelijk gezegd had. Nu heb je een slecht voorbeeld gegeven aan de anderen, door met een potlood te krassen op houtwerk. Maar - ik kan je niet vertellen wie God is. - Waarom niet? ik ben nu toch al tien. Vader dacht na en zweeg. - Weet u zelf niets van God? - Ja - dat wel - maar ik kan er niet over praten. Je moet maar geduld hebben, kindje, - als je zoo oud bent als ik, zal je ook iets van God weten. Maar nooit zal een ander het je kunnen vertellen - je zult zelf moeten zoeken, en nadenken - veel nadenken. En ga nu maar naar moeder terug. Heleentje boog zich naar haar vader toe en drukte een kus op zijn wang. - Dag vader. - Dag kindje. Nu was ze in enkele vlugge sprongen bij de deur. - Heleen! riep vader haar na. Ze keek om. - Niet meer doen, zei ze - ik beloof het. Nooit was ze zoo blij de trap afgeloopen als nu.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
65
Achtste hoofdstuk De vroege zomer kwam en Heleentje mocht leeren zwemmen. Ze had er al dikwijls om gevraagd, van haar achtste jaar af, maar vader zei dan altijd, dat ze te jong was voor zooveel koud water. En Adri, die al lang zwemmen kon, vroeg haar eens: Waarom zeur je daar toch zoo om? - je weet niet hoe het is. Ze had Adri toen verbaasd aangekeken. - Ik dacht dat jij het heerlijk vond. Adri trok even haar wenkbrauwen op. O, het is soms erg aardig, op een warmen dag bijvoorbeeld - maar je moet het niet overdrijven. Heleentje voelde, dat Adri nooit iets wilde overdrijven - ze zag het aan haar koele, rustige gezicht, en een oogenblik lang hield ze niet van Adri, die zoo anders was dan zijzelf - toen vergat ze dat weer. En nu mocht ze leeren zwemmen gelijk met Riekje Lamers, haar schoolvriendinnetje. Vier dagen van de week zouden ze 's morgens vroeg gaan, vóór schooltijd (Frank zei plagend: voor zonsopgang). 's Zondags hadden ze den heelen morgen ervoor vrij, en Woensdags en Zaterdags den middag. Want als je niet iederen dag aan den hengel ging, zeiden ze tegen elkaar, dan leerde je het nooit. 's Avonds in bed lag Heleentje erover te denken. Ze verbeeldde zich dan, dat ze heel goed zwemmen kon, veel beter dan andere menschen, want ze was zoo slank en smal, en had daarbij toch krachtige spieren. Moeder had een badpak voor haar gebreid van blauwe en gele wol, dat had ze op een avond
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
66 aangepast. Het sloot strak om haar lijf, en er staken lange, krachtige armen en beenen uit. Ze had moeder omhelsd om haar te bedanken voor al dat werk, en had het gevoel dat ze moeder wel op kon tillen en ver, ver weg dragen. Ze zag zichzelf al door het water schieten als een visch, ze dook naar paarlen, en allerlei schatten, die de menschen op den bodem van de zee hadden laten vallen. - En dan weer verbeeldde ze zich een zee-meermin te zijn, - ze hoorde in het water, ze had daar een prachtig paleis, van koraal, met gordijnen van zeewier. Al zwemmende kwam ze haar kamers binnen, en joeg heele scholen van zilveren vischjes achterna - en dan ineens moest ze zich haastig verschuilen voor een krokodil. Ze ging tusschen het zeewier staan met haar armen omhoog, om maar slank en onzichtbaar te zijn. En de krokodil schoot gelukkig voorbij, maar raakte haar even met zijn staart. Dat gaf een kriebelig gevoel, waarom je lachen moest. Pijn had je nooit onder water. En dan kwamen de zonen van den zeekoning naar haar toe, en noodigden haar uit voor een wedstrijd in schoonzwemmen. - Zij won den eersten prijs, want ze was slanker en vlugger dan alle anderen, en had langere armen. Zoo droomde Heleentje, terwijl ze 's avonds wakker lag in haar bed. Het was Mei, en het regende veel - de zwemschool bleef nog gesloten. Iederen dag zei ze tegen Riek Lamers: Ik wou dat het nu maar warm werd, dan konden we beginnen, - maar heimelijk dacht ze soms: Zou het wel prettig zijn 's morgens zoo vroeg op te staan? want 's morgens is het altijd nog koud.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
67 - Als ze eens om zes uur wakker werd, dan draaide ze zich om in haar bed en prevelde: wat lig ik heerlijk, ik wil nog lang slapen - en ze zag het strakke, stille water voor zich, waarin geen visschen leefden, en geen paleizen waren van koraal en zeewier. Maar eindelijk, begin Juni, kwam de zomerwarmte en de zwem-inrichting werd geopend. Op een Woensdagmiddag stapte Heleentje er met Riek Lamers heen. Even draafden ze op den zonnigen steiger rond in hun badpakje, dat was heerlijk. Maar het werd al druk, en ze moesten zien dat ze aan de beurt kwamen voor hun eerste les. De badmeester vroeg: Zoo, wie geeft het goede voorbeeld? Haastig zei Heleentje: Jij mag eerst - en ze keek Riek niet aan. Toen hoorde ze de sterke stalen knip dicht gaan, waarmee de zwemgordel om Riek's lijfje sloot, en dat geluid, dat ze later nog dikwijls hooren zou, herinnerde haar later altijd aan haar eerste zwemlessen. Riek liep het trapje af naar het diepe bassin. - Het is koud, zei ze, en stond stil, toen het water tot aan haar knieën reikte. - Je hoeft niet bang te zijn, zei de badmeester, er kunnen wel tien van die spieringen aan één hengel hangen. Plens nu je borst nat, en geef je aan mij over. Riek schepte het water met haar handen op. - Ik durf niet, zei ze. Heleentje voelde haar eigen hart bonzen. - Dan zal ik je maar helpen, zei de badmeester, en gaf een rukje aan den hengel. Het kind spartelde nu
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
68 half in, half boven het water en Heleentje zag de oogen van haar vriendinnetje wijd open gaan van schrik. - Stil liggen, - zoo - beenen netjes gestrekt, hielen tegen elkaar, armen vooruit, vingers sluiten. Zoo ligt een goed zwemmer een oogenblik uit te rusten na de slag die hij gemaakt heeft. Wat nu komt, is één doorloopende beweging, om weer in diezelfde stand te geraken: - je zwaait je armen om en strekt ze naar voren - je beenen trek je onder je buik, trapt ermee naar weerskanten en sluit ze netjes. Je maakt je breed om het water te lijf te gaan, en dan maak je je weer heel smal, om er als een visch doorheen te schieten. - Nog eens - alles strekken. Heleentje had niet gedacht, dat het zoo'n moeilijk en ernstig werk zou zijn, te leeren zwemmen. - Na een poosje kwam haar beurt. Ze liet zich dadelijk in het water glijden, maar voelde haar borst en keel beklemd door de kou. Als ze gekund had, zou ze geschreeuwd hebben, - maar ze kon geen geluid geven. Gelukkig ging dat gevoel gauw over, en ze deed haar best, precies te doen wat de badmeester haar toeriep. Bibberend ging ze daarna den pierebak in, waar Riekje haar opwachtte. Ze plasten en stoeiden daar nog wat, zonder veel te praten. Pas toen ze zich flink warm hadden gedroogd, en weer aangekleed waren, begonnen ze van harte vroolijk te worden. Tegelijk openden ze de deur van hun kleedkamertjes, ieder met een krentenbroodje in de hand en lachten daarom. - Het is leuk, hè? zei Riekje, en Heleentje knikte ijverig van ja. Om hen heen klonken luid en helder
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
69 de stemmen van badende meisjes. Sommige speelden krijgertje in en boven het water, andere oefenden zich in het duiken. Een groot meisje sprong van den toren met armen en beenen zwaaiend en gillend: moeder! Maar zoodra ze weer boven gekomen was, zwom ze rustig met lange slagen, haar gezicht in het water leggend. Riek en Heleentje konden nu bijna niet scheiden. Toen ze dan toch eindelijk naar huis liepen, zei Riek: - Ik vind de badmeester erg aardig, en jij? - Ja, ik ook, zei Heleentje. - Hij heeft gezegd dat we morgen-ochtend maar terug moeten komen. Heleentje had dat niet gehoord, maar ze had zich immers al lang voorgenomen, morgenochtend te gaan? - Na vieren is het te druk, ging Riek voort, - dan mag hij geen les meer geven - en ik wil het gauw leeren. Het is natuurlijk veel leuker, als je met die groote meisjes kunt meedoen. Zou jij durven duiken? - Ik weet het niet, zei Heleentje, misschien komen we daar dit jaar wel niet aan toe. - Ze had eigenlijk gedacht dat zij, als door een wonder, dadelijk zou kunnen zwemmen, dat ze het niet zou hoeven leeren, stapje voor stapje, zooals je lezen of rekenen leerde. - Zwemmen, had ze gedacht, - dat is zooiets als gymnastiek, de oefening die de juffrouw je opgeeft, doe je dadelijk goed, - je hangt aan de ringen en draait naar links of naar rechts. - Maar zwemmen bleek heel iets anders te zijn. Daarbij moest ze volhouden, haar tanden op elkaar zetten, haar vuisten
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
70 ballen, en aldoor denken: ik wil - ik wil het leeren! 's Morgens vroeg opstaan, als het nog frisch was, en zoo nachtelijk stil in huis, uitkijken naar Riek, die dikwijls even, maar nooit lang liet wachten, samen naar de zwemschool loopen, niets zeggen, maar heimelijk opzien tegen het koude water. En dan altijd weer ondervinden, dat de badmeester hun vroege komst niets bijzonders vond, want nooit kregen ze een pluimpje, nooit vergeleek hij hen met andere meisjes, die wel in den pierebak kwamen spelen, maar geen les namen. Hij zei iederen morgen: Zoo, nu maar weer aan de gang, ééns zullen jullie het wel kennen. - Ze deden beide hun best, de een wilde bij de ander niet achter blijven. Riek kwam een dag eerder aan den lossen hengel, en Heleen een dag eerder dan Riek aan de lijn, - maar hun proef haalden ze weer gelijk. - En nu maar ijverig werken om je slag te verbeteren, zei de badmeester, - want een hond zwemt ook met zulke korte stootjes, maar een mensch kan het fraaier doen. - Het volgend jaar zouden ze lid mogen worden van ‘De Waternimf’, een zwemclub voor meisjes - dan konden ze ook aan wedstrijden en feesten meedoen. - Toch, zei Riekje, ga ik dan 's middags zwemmen, want dat vroege opstaan is niet altijd prettig. Heleen hield zich groot. - Och, zei ze - ik ben er nu juist aan gewend. Maar 's avonds in bed dacht ze gewoonlijk aan andere dingen dan waternimfen en paleizen onder de zee. Het werd September, de najaarsregens begonnen
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
71 te vallen, en maakten de lucht kil. Toen gebeurde het dat Heleentje, die bij oma du Ferry op visite was geweest, door de stad naar huis terug liep. De wind schudde aan de boomen - op het water van de gracht dreven al gele bladeren. Heleentje zag een klein meisje, dat op den rand van een platte schuit stond. Een groote hond sprong van den wallekant op de schuit en liep blaffend tegen het kind aan. Dat verloor haar evenwicht en viel in het water. - Heel duidelijk wist Heleentje dat zij dit had gezien, - misschien niemand anders dan zij - en dat ze iets doen moest, - helpen moest. Ze kon met kleêren aan zwemmen, ze had eenige malen geprobeerd, het hoofd van Riekje boven water te houden, in het diepe, - maar ze kon het niet lang volhouden. Riekje trapte haar altijd, en dan liet ze gauw los, en zwom alleen naar het trapje terug. Toch had ze altijd gedacht, dat ze een mensch zou kunnen redden - maar nu stond ze daar stil, ze bewoog zich niet - ze sprong niet in het water. Het was zoo vreemd, dat vuile grachtwater, - en nu waren er immers al lang groote menschen bij gekomen. Groote menschen wilden nooit, dat kinderen zich met zulke dingen bemoeiden. Het kleine meisje werd druipend en wel omhoog gehaald door een man, die plat op zijn buik was gaan liggen, en alleen zijn handen had hoeven uit te steken, - de schuit lag zoo diep in het water. Het beteekende niets - de mijnheer van den hond stond er ook bij, en een vrouw kwam gillend aanloopen, en nam het kind in haar armen. - Om Heleentje verzamelde zich een troepje menschen, - een politie-agent zei: Doorloopen, alstu-
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
72 blieft - een ander kwam met groote stappen aan, Heleentje vervolgde haar weg. Ze zou dit thuis willen vertellen, en toch weer niet. Het zou haar misschien nooit weer gebeuren, dat ze een kind in het water zag vallen - maar ze had het niet gered. Ze had even geaarzeld, en toen was het te laat geweest. Heleentje voelde zich ontevreden. Wat had er niet allemaal kunnen gebeuren, als zij het kind gered had! Iemand zou haar in een auto hebben thuis gebracht, en zou tegen haar vader en moeder gezegd hebben: Met groote dapperheid heeft uw kind deze moedige daad gedaan. - En eerst hielden ze even stil bij een banketbakker, en legden de auto vol lekkers - de mijnheer was rijk. - Och, onzin, zei ze tegen zichzelf, - als ik in het water gesprongen was, had die man er twee kinderen uit moeten halen, inplaats van één - en ik had misschien op mijn kop gekregen van een politie-agent, want in Amsterdam is alles verboden je mag maar niet een ander redden als je wilt. Toen ging Heleentje die gedachte uitspinnen; - ze werd meegenomen naar het politie-bureau, en daar werd ze streng ondervraagd, - en ze moest heel lang op een smalle bank tegen den muur zitten. Eindelijk kwam haar vader. Den volgenden dag kon ze niet naar school gaan - ze was te veel geschrokken. En dan verder? - Och, verder wist ze het niet. Heleentje zuchtte eens. - Dat had ze nu van al haar zwemmen, dacht ze. Daarvoor was ze zooveel morgens vroeg opgestaan en naar buiten gekomen als de meeste menschen nog sliepen, en was het ijskoude water ingegaan, wat ze allemaal naar, naar,
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
73 naar vond. Nu kon ze nog altijd niet duiken, en ze dorst geen kind te redden - of ze dorst het misschien wel, maar niet gauw genoeg. Ze zou thuis maar niets vertellen. Maar toen ze een uur later aan tafel zat, temidden van de anderen, toen zei ze: Ik heb een kind in het water zien vallen, een klein kind - een blaffende hond gooide haar om. Ik ben op de schuit gesprongen, maar een man hield me tegen, nog voor ik bij de rand was. De man ging op zijn buik liggen en pakte het kind beet. - Zoo, zei vader, waar was dat? - Een geweldig opstootje zeker, zei Frank, politie en zoo - in Amsterdam gebeurt nooit wat bijzonders. - Wat zou jij willen dat er gebeurde? vroeg moeder. Frank praatte door en Heleentje dacht: niemand vindt mijn verhaal de moeite waard; - ik had toch bijna een kind gered, en moeder zegt niet, dat ik voorzichtig moet zijn en mijn eigen leven niet moet wagen. En vader - Zou vader het misschien niet gelooven? - En ze dacht: zooals ik nu gejokt heb, zoo jokken zeker alle kinderen wel eens - en vader weet dat. - Het ging alles zoo gauw, zei ze, ineens was die man me voor, ik heb niet gezien waar hij vandaan kwam. - Kinderen moeten zich met zulke dingen niet bemoeien, zei Adri, en moeder knikte haar eens glimlachend toe. - Ik ben maar blij, dat je droog thuis bent gekomen. Daarop boog Heleentje haar hoofd en bloosde.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
74
Negende hoofdstuk Toen Heleentje in de zesde klas van de lagere school was gekomen, kreeg ze een onderwijzer die veel van zingen hield. Mijnheer Wuiting sloeg de zangles nooit over, zooals mijnheer Lange nogal eens gedaan had. - Zingen is maar een pretje, een soort belooning, zei mijnheer Lange, - ik zal eens kijken of jullie die belooning verdiend hebt, - en hij telde de namen, die op den rand van het bord waren geschreven, - een slechte aanteekening van lastige kinderen. Als het er meer dan vijf waren, dan ging de zangles niet door. - Het kan niet, tot mijn spijt, zei mijnheer Lange, - zeven kinderen hebben zich misdragen. - Maar de klas keek niet erg ongelukkig, want mijnheer Lange was een goede meester, en geen van die zeven kinderen was op een leelijke manier ondeugend geweest. Heleentje was het gaan begrijpen, dat mijnheer Lange niet van zingen hield, en zich daarom van de zangles afmaakte. Maar gewoonlijk kwam er een heerlijk uur voor in de plaats. Als mijnheer op de voorste bank ging zitten, en over zijn schouder naar het bord keek, dan wisten de kinderen dat hij ging vertellen, zoo maar uit zijn hoofd vertellen, - en ze waren daar dol op. Hoe meer namen op het bord, hoe beter het dan was, want de ondeugd van ieder kind werd stof voor een verhaal. - David Leviet, zou mijnheer Lange bijvoorbeeld zeggen - David Leviet heeft niet opgelet onder de taalles. - Er was eens een koopman, die heette
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
75 Salomon Leviticus, die had kostbare muur- en vloerkleeden verkocht aan een rijke dame, en de dame was zoo blij met haar kleeden, dat ze Salomon bij zich noodigde aan een maaltijd. - En dan vertelde mijnheer hoe het er in het huis van die voorname vrouw uitzag, en wat voor spijzen er op tafel werden gebracht, en hoe de gasten op prachtige divans lagen rondom de tafel en liggend aten. En hoe de koopman een oogenblik niet goed luisterde, en daardoor een woord van de gastvrouw verkeerd begreep. Mijnheer Lange noemde den koopman dan even David Leviet, inplaats van Salomon Leviticus, zoogenaamd per ongeluk, en dan volgden alle wonderlijke vergissingen en alle rampen, die voortkwamen uit dat ééne oogenblik van niet goed opletten. De kinderen lachten zich tranen, en mijnheer Lange gaf op 't laatst aan de heele geschiedenis nog een draai, zoodat alle ongeluk tot geluk werd, want een zelfverzonnen verhaal moet goed afloopen, zei hij. - Maar dan liet hij eensklaps zijn mond open vallen van verbazing, en keek of hij geen tien kon tellen, want nu kon hij niet meer zeggen: hieruit leer je dus, David, dat je altijd goed moet opletten, want het had Salomon immers geluk gebracht, dat hij een oogenblik niet goed luisterde? - Ik heb me vergist, zei mijnheer Lange dan, het moet heelemaal anders, - en hij maakte met zijn hand een beweging alsof hij het verhaal, dat in de lucht geschreven stond, uitveegde. Maar weer keek hij over zijn schouder, en zag den naam van een ander kind. - Beppie de Vries - o, Beppie heeft natuurlijk gelachen toen ze niet lachen mocht. - Er was eens een meisje, ze
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
76 heette Lieselotje - en mijnheer Lange was aan een nieuw vertelsel begonnen. Heleentje genoot van dat uur, en vergat heelemaal dat er niet gezongen werd. Maar nu, bij mijnheer Wuiting, was het anders. Zangles - mijnheer draaide het bord om en legde zijn stemfluitje klaar. Op het bord was een liedje geschreven in cijferschrift, - een van de kinderen moest het lezen, alle anderen sloegen daarbij de maat. Dan werden er toonladders gezongen, van do tot do, van mi tot mi, enzoovoort; - daarna kostte het weinig moeite, het nieuwe liedje van het bord af te zingen. Heleentje vond deze les heerlijk, ze voelde zelf met hoeveel liefde en toewijding ze aan alles meedeed. Nooit zong er een kind alleen, en niemand mocht zijn eigen stem hooren, zei mijnheer Wuiting, want dat zou bewijzen, dat er te hard werd geschreeuwd. Moeder zong altijd nog haar Duitsche liederen, en ook dat vond Heleentje prettig, maar zelf zingen was nog heerlijker dan luisteren. Een enkelen keer gebeurde het dat de vijfde klasse gelijk met de zesde en de zevende zangles kreeg in het gymnastiek-lokaal. Dat werd een heel ander aantreden dan voor de gymnastiekles! In drie vakken werden de kinderen opgesteld, waaiervormig, de meisjes voor, de jongens achter. Eén van de jongens bracht het podium uit het klasse-lokaal mee. - Zoo wordt het pas goed, zei mijnheer Wuiting, - een zanger hoort te staan, flink rechtop, schouders achteruit. - Heleentje zong uit volle borst. Ze hield zoo van het lied: ‘Merck toch hoe sterck.’ Bij het refrein moesten alleen de jongens zingen: ‘Berg
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
77 op Zoom’, en dan vielen de meisjes in (niet te luid!) ‘Houdt u vroom’; - daarna weer allen tegelijk en krachtig: ‘Stut de Spaansche scharen’. Ze begreep de woorden van dat lied niet, maar de wijs vond ze prachtig. - Ze begreep ook niet, waarom er soms in het gymnastiek-lokaal gezongen werd, maar vroeg er niet naar. Op een dag in den winter kwam het hoofd van de school hun lokaal binnen; mijnheer Wuiting stond naast Heleentje's bank, dicht bij den muur, en bleef daar staan. De klas was rustig, en de beide mannen begonnen te fiuisteren. Zonder het te willen, ving Heleentje hun woorden op. Mijnheer Kort zei, dat er een uitvoering zou worden gegeven van het zangspel ‘Sneeuwwitje’; - hij vroeg mijnheer Wuiting of die twee meisjes kon noemen voor de hoofdrollen: Sneeuwwitje en de booze koningin; ook mochten er kinderen meezingen in het koor. Heleentje luisterde nu met verwonderde aandacht. Ze wist wel dat mijnheer Wuiting ook zangles gaf in de zevende klas. Heel zacht zei hij: In deze klas is, dunkt me, geen meisje dat solo kan zingen. - Nu liet hij zijn blik over de kinderen gaan, maar naar haar, Heleentje, keek hij niet - misschien sloeg hij haar over, juist doordat ze zoo dichtbij zat? - Neen, zei hij, - ik kan u wel namen opgeven voor het koortje, maar een Sneeuwwitje en een koningin moeten we hier niet zoeken. In de zevende klas is Jeantje Kluiver, en Dina Massop, die zingen goed, - maar Jeantje draagt een bril. Ook Corrie de Koning kan wel zingen. Wat er verder nog gezegd werd, hoorde Heleentje
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
78 niet meer. Hoe wist mijnheer Wuiting dat in hun klas geen enkel meisje mooi zong? - en hoe wist hij het van Jeantje en Dina? Ze vond het niet eerlijk! Heel even keek hij de klas rond, en zag haar niet, en zei: Jeantje, en Dina en Corrie! Van Jeantje kon ze het zich heelemaal niet voorstellen, die was heel licht blond, en had zoo'n vaal gezicht. En dan Dina Massop, met haar koude drukte! Die was veertien jaar, en ze zag er nog veel ouder uit, ouder dan Adri, die toch bijna zestien werd! Laatst, toen Dina jarig was geweest, had ze van haar cadeautjes verteld. Bespottelijk, wat dat kind allemaal had gekregen! een Chineesche peignoir, en huisschoentjes van zilver-brocaat, en een manicuurtje. Dina moest dan maar voor de koningin spelen, die zoo ijdel was, dat ze de mooiste in het heele land wilde zijn. Maar zingen - kon dat schepsel zingen? - en hoe wist mijnheer Wuiting het? Toen de school uitliep, wachtte ze op de zevende klas, en ging naast Jeantje loopen, alsof dat toevallig zoo uitkwam. Jeantje liep gearmd met Doortje de Man, en lette niet op Heleentje. - Zeg, begon Heleentje, - als jullie zangles hebt van mijnheer Wuiting, zingen jullie dan wel eens apart? Jeantje, met haar fletse oogen, keek Heleentje een oogenblik aan. - Wat een gek kind ben jij, zei ze - ik ken je niet eens. Heleentje wist geen antwoord, - ze voelde zich erg verslagen. - Och, viel Doortje uit, ze doet weer eens flauw,
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
79 en ze denkt dat ze geestig is; - ik ben haar vriendinnetje, maar zoo nu en dan sla ik erop! Of wij apart zingen? nee, nooit. Jullie wel? Heleentje schudde haar hoofd. - Nu maar wegloopen, dacht ze, want ze dorst niet te vragen: Hoe weet mijnheer Wuiting dan, wie het beste zingt? Dus deed ze een sprongetje zijwaarts, riep: Nou dag! en hoorde nog dat Jeantje in lachen uitbarstte. - Het kan me niet schelen, zei ze zichzelf, maar ik vind het heel, heel gek. Dina Massop - en waarom ik niet? Dorst mijnheer haar naam niet te noemen, omdat ze zoo dicht bij zat, en het had kunnen hooren? Ze zong toch beter dan die andere kinderen? - ze kon een nieuw liedje dadelijk van het bord af zingen - ze kende ook alle melodieën van moeder, en ze kon heel hoog komen, - maar mijnheer Wuiting had haar vergeten. Sneeuwwitje - ze wist niet hoe een zangspel was - Adri had nooit aan zooiets meegedaan - Frank ook niet - maar natuurlijk, die waren niet muzikaal, zoooals zij! Wel een week lang liep Heleentje rond, aan dit alles denkend, en kon er met niemand over spreken. Want de dingen waren niet duidelijk gezegd, ze had een gesprek afgeluisterd, dat was alles. En misschien had ze verkeerd gehoord, en maakte zich daardoor nu ongelukkig, zooals de jongen in het sprookje, die dacht dat hij opgegeten zou worden! Maar Heleentje wist wel, dat ze haar ooren kon vertrouwen. - In deze klas hoeven we geen Sneeuwwitje en geen koningin te zoeken, had mijnheer Wuiting gezegd - dat had ze maar al te goed verstaan! Er gingen weken voorbij, en Heleentje hoorde niets
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
80 meer over het zangspel. Het leek haar soms of ze alles gedroomd had, - mijnheer Kort kwam niet meer binnen, en aan Jeantje noch Dina zag ze iets bijzonders. Maar toen, op een morgen, vroeg mijnheer Wuiting: Welke jongens en meisjes willen en mogen meedoen aan een opvoering van Sneeuwwitje? en nu moest Heleentje er dus eindelijk thuis over praten. - Daar komt niets van terecht, zei Adri - allemaal kinderen die tooneel moeten spelen en zingen, - veel te moeilijk voor ze - dat wordt een geklungel Maar vader zei: Stil nou eens - en Heleentje moest verder vertellen, - maar veel wist ze niet meer. - Ik mag meezingen in het koor, zei ze nog. - Heel goed, menig groot zangeres is als koriste begonnen. - Als je graag mee wilt doen, voegde vader erbij, heb ik geen bezwaar. Zoo ging Heleentje dan dien Zaterdagmiddag naar haar eerste repetitie. Ze moest een groot gebouw alleen binnenloopen, en aan 't eind van een lange gang den weg vragen. - De man tegenover haar begreep haar niet onmiddellijk, en voor den naam van mijnheer Wuiting haalde hij zijn schouders op. Maar al gauw zei hij: O, de kinder-operette - twee trappen op, dan links en dan rechts, en dan de derde deur aan je linkerhand. Heleentje liep vlug voort, en herhaalde voor zichzelf wat de man gezegd had, maar ze vergat zijn eerste aanwijzing van de twee trappen. Ze deed een zware deur open, de derde aan haar linkerhand en zag: Een kamer met hooge ramen en een kalen, houten vloer; een vrouw speelde op een
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
81 vleugel-piano, een andere vrouw danste. Heleentje deed de deur zachtjes dicht, en bleef heel beschroomd staan kijken. Dit kon Sneeuwwitje niet zijn, maar misschien was ze erg vroeg, en moest haar repetitie nog beginnen. De dansende vrouw keek even naar haar, maar ging onafgebroken voort. Ze droeg een rok in smalle, losse banen van donkerpaarse zijde, en daaronder een heel strak broekje met kousen eraan van licht lila, ook zij, en een klein lijfje van lila strookjes. Heleentje had nog nooit zooiets moois gezien, als de bewegingen van die vrouw. Ze strekte haar bloote armen aldoor weer anders uit, en haar handen leken niet op de handen van gewone menschen, en haar vingers waren zoo fijn. Bij iederen stap bewogen haar heupen, ze liep en danste met haar heele lichaam. Heleentje moest aan zeemeerminnen denken, waarvan ze vroeger wel had gedroomd, maar ze zag nu dat een mensch veel mooier was dan een zeemeermin, want bij twee armen hoorden twee beenen, en wat waren die voeten mooi, zoo smal en bewegelijk, in satijnen pantoffeltjes! De muziek ruischte als water, en de vrouw danste maar; soms bleef ze bijna stil staan, maar dan bewoog ze toch haar hoofd of romp nog. Heleentje wist niet, hoe onbeweeglijk zijzelf stond, daar tegen die hooge deur, en hoe wijd open haar oogen waren. Ineens kwam het einde, de muziek hield op, de danseres was op den grond gevallen, één been strekte ze recht vooruit, een arm ging zijwaarts, de andere
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
82 arm sloot om haar hoofd, dat diep voorover was gebogen. De vrouw achter de piano stond op en zei: Bravo, het was subliem! Toen deed ze een paar stappen naar Heleentje toe en vroeg: - Zoo, prul, kwam jij eens kijken? - mocht dat maar? Heleentje wist niet wat te antwoorden, - ze voelde haar hart kloppen en kon haar oogen niet afwenden van de zittende vrouw. Die stond nu ook op, heel snel, en zonder haar handen te gebruiken. - Het kind heeft goed gekeken, zei ze, en kwam naderbij. - Zeg eens, vond je het mooi? - Ja, zei Heleentje ernstig, - heel mooi, - ik had nog nooit zooiets gezien. - Hoe oud ben je? - Elf jaar. - Zoo - en doe je wat aan sport? - Ik kan zwemmen. De danseres glimlachte. - Wil je wel gelooven, zei ze, dat ik dat niet kan? het water is me te koud. - U hadt het jong moeten leeren, zei Heleentje, - zwemmen is mooi, vooral duiken - maar dansen is nog veel mooier - en een zeemeermin - bestaat natuurlijk niet. De beide vrouwen begonnen te lachen en Heleentje bloosde donker-rood. - Ik bedoel, zei ze haastig - een mensch is mooier; - vroeger, toen ik nog klein was, dacht ik misschien van niet. - Ja, zei de danseres, beenen zijn mooier dan een staart - en toen begonnen ze alle drie hartelijk te
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
83 lachen. Maar het schoot Heleentje te binnen, dat ze aan de kinder-operette moest meedoen, en ze vroeg: Weet u ook waar Sneeuwwitje gespeeld wordt? Een oogenblik later deed ze de goede deur open, een verdieping hooger, en zag dadelijk Dina Massop, die met een appel balde. - Hier, zei Dina, en strekte haar hand met den appel naar Heleentje uit - eet maar op, het is vergif. Maar mijnheer Wuiting klapte in zijn handen. - We beginnen - is iedereen present? Heleentje was dus nog net op tijd - en ze had iets gezien! o, zooiets prachtigs, dat zou ze hier aan niemand kunnen vertellen! Ze zong mee in het koortje, maar haar gedachten waren er niet bij. Toen begon Dina te zingen. - Neen, dat had ze niet geweten, dat een kind zoo zingen kon! Het klonk veel mooier dan de stem van moeder, voller, en met meer klank! Dus mijnheer Wuiting had het wel goed geweten - maar hoe toch - hoe? En Corrie de Koning zong ook mooi, anders weer dan Dina, hooger en lichter. Waar hadden ze zulk zingen geleerd? Dien avond vroeg Heleen: Moeder, komt u nog even bij me boven als ik in bed lig? Gelukkig zei moeder: Goed, kindje. En toen het zoo ver was, begon Heleen ook maar onmiddellijk: - Hoort u eens, die meisjes zingen zoo mooi, net of ze zangeres of zooiets zijn, en heelemaal niet als kinderen. Maar hoe heeft mijnheer Wuiting dat geweten? want we zingen nooit apart op school, ook niet in de zevende klas. Moeder dacht even na. Toen zei ze: Dina Massop
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
84 is geen kind meer, dat kan iedereen natuurlijk aan haar zien, ze heeft al het lichaam van een vrouw. Je weet wel dat ieder meisje borsten krijgt, waaraan ze later een kindje kan laten drinken. Nou, - en als jullie in de klas met elkaar zingt, dan hoort mijnheer Wuiting toch iedere stem apart. En hij hoort, hoe jullie op de speelplaats roept naar elkaar, en hoe jullie een springversje zingt. Een goed onderwijzer weet eigenlijk alles van zijn leerlingen af- en ik geloof dat mijnheer Wuiting een heel goed onderwijzer is, niet? - Ja, zei Heleentje zacht. Ze had plotseling erg veel eerbied voor groote menschen, en veel liefde ook - maar ze vond het toch niet prettig dat mijnheer Wuiting alles van haar af wist. - Ze omhelsde haar moeder met twee armen en kuste haar beide wangen. Eén ding kon mijnheer toch niet weten, dacht ze, en daaraan zou ze nu gaan liggen denken. - Aan die danseres. Het was maar goed dat moeder de kamer uit liep zonder langer te praten.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
85
Tiende hoofdstuk Er was een jaar voorbij gegaan, en in dat jaar waren er veel dingen gebeurd. Het boek van mijnheer Hilting, over de taal en het spreken van jonge kinderen, was verschenen, en veel menschen vonden het een aardig boek en kochten het, en daardoor verdiende Heleentje's vader geld. Op een klein tafeltje in de huiskamer had moeder haar exemplaar van het boek neergelegd. Heleentje, en ook de beide oudere kinderen, namen het graag eens in hun hand. Voorin had vader geschreven: Aan haar, die mij mijn kinderen geschonken heeft -, en Heleentje genoot van die woorden, want ze voelde eruit hoeveel vader van hen allemaal hield. Geen enkel meisje, dacht ze, van de heele school geen één, heeft zoo'n boek in huis. En door het boek kwam er ook een piano - Heleentje's ouders namen hem over van menschen, die naar Indië gingen. - Dat waren kennissen van opa en oma du Ferry. Opa was er op een avond over komen spreken. - Een goed, sterk instrument, zei hij, voor tweehonderd gulden, dat is niet te veel. Heleentje schrok van die woorden. Twee honderd gulden! ze dacht dat je daar de heele wereld voor koopen kon! Maar vader bleef er rustig onder. - Ik zal er eens over denken, zei hij - en een week later was de piano thuis gebracht. Nu kreeg Heleentje ook piano-les, en ze merkte al dadelijk: piano-spelen was als zwemmen, je kende het maar niet, zoodra je het probeerde, je moest volhouden, heel, heel lang volhouden. - Het maakte haar soms angstig, dat de dingen die
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
86 groote menschen deden, zoo moeilijk waren! Dikwijls kwam ze van piano-les thuis en dacht: ik leer het nooit, als ik achttien jaar ben, dan zal ik het nòg niet kennen. Ze was twaalf jaar geworden, dien herfst, en vader zei: Je hoort nu meer tot de grooten, dan tot de kleintjes, maar zijzelf voelde dat niet zoo. Want ze ging sinds September naar de Meisjes Hoogere Burgerschool, en zat daar in de laagste klas. Een meisje uit een hoogere klas hoorde ze praten over ‘de babies’, en daar hoorde zij ook toe. Ze vond de nieuwe school heel moeilijk, al die vakken: algebra, en algemeene geschiedenis! Ze had nooit kunnen denken dat er in andere landen zooveel gebeurd was, voor de Batavieren in ons land kwamen! Het verwarde haar een beetje, de Egyptenaren, en de Phoeniciers en de Perzen, met al hun koningen en goden en godinnen! - Ik wist niet dat er zooveel te leeren was, dacht ze, en met de meeste dingen ben ik pas begonnen - met piano-spelen en catechisatie. Hoeveel boeken heeft het Oude Testament? - ik kan ze nog niet allemaal opzeggen, - en ik moet een heel ander notenschrift leeren dan do-remi-fa-sol. Dat cijferschrift is goed voor kleine kinderen, zegt de juffrouw, maar ik moet zorgen dat ik het notenschrift gauw vlot kan lezen. De middelste c staat op de eerste hulplijn onder de bovenste notenbalk het is moeilijk - en dan vooral: het is zonder einde. Het Fransch ook, er zijn altijd weer nieuwe woorden, - en in het Duitsch moet je de naamvallen leeren. Ja, Heleentje voelde zich klein. Klein achter de hoo-
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
87 ge piano, en klein op catechisatie, als de juffrouw over de vijf boeken van Mozes sprak. De catechisatie had ze zich zoo anders voorgesteld, maar ze kon niet zeggen hoe. Toen ze dat woordje op de trap had geschreven, twee jaar geleden nu al, zei vader tegen haar: Nooit zal een ander je kunnen vertellen wie God is, - je zult zelf moeten zoeken en nadenken. En later had ze opa du Ferry eens hooren zeggen: God is het onuitsprekelijke. Maar juffrouw Bartels sprak over den God van Adam en Eva, en den God van Mozes, alsof Hij een mensch was, die in den hemel woonde, en soms naar de aarde kwam om de menschen te straffen of te beloonen. - Ze begreep het niet goed, maar juffrouw Bartels was niet iemand, aan wie je iets vragen kon. Sommige dingen zei ze met een vreemde, zachte stem, en deed er haar oogen bij dicht. Heleentje wist dan niet hoe ze kijken moest. Moeder vroeg nogal eens: Hoe was het op de catechisatie, kind? dan antwoordde Heleentje: Goed - en ze voegde erbij: Ik kende mijn versje - maar veel meer zei ze niet. Ook gebeurde het, dat kleine Bert haar zocht en vroeg: vertel mij ook eens wat uit de bijbel. - Wat wil je weten? vroeg het zusje - maar ze begreep wel dat Bert dat niet zeggen kon, en ze dacht: Moet hij ook op de trap gaan schrijven, of op een strookje van de krant: Wie is God? Het was haar of ze het al voor zich zag, in Bert's groote, kinderlijke letters, en ze wilde hem o zoo graag antwoorden! Daarom vertelde ze hem het Scheppingsverhaal: in zes dagen heeft God de wereld gemaakt, en de zevende dag rustte Hij uit van Zijn werk, -
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
88 daarom rusten wij nu altijd nog op Zondag. - Het kan niet, zei Bert, zes dagen is veel te kort, God kan niet aan alles gedacht hebben in zes dagen. - Het staat in den Bijbel, zei Heleentje. - Nu zal ik je het Paradijsverhaal vertellen. Bert luisterde aandachtig, maar ook het Paradijsverhaal geloofde hij niet. - Een mensch is niet gemaakt, zei hij, - een mensch is gegroeid - en al zulke dingen gaan langzaam, dat kan je toch wel begrijpen. Een kuikentje groeit in het ei, dat duurt een en twintig dagen en wat is nu een kuikentje, vergeleken bij een mensch! - Ja, zei Heleentje, ik weet het ook niet - ik denk dat het maar een verhaal is. - Staat er dan niet in de Bijbel hoe het allemaal werkelijk is? vroeg de jongen. - Nee - hoe de menschen het vroeger gedacht hebben. Maar ieder mensch mag het anders denken, geloof ik. Bert keek haar met groote oogen aan. - Zegt juffrouw Bartels dat? - Nee, dat heeft vader tegen mij gezegd. Je moet altijd zelf zoeken en nadenken. - Dan ga ik later een eigen Bijbel schrijven, zei Bert. Heleentje zag plotseling dat haar broertje erg was gegroeid. - Toen hij klein was, heeft hij eens gestolen, dacht ze. Zou hij het zelf nog weten? - maar dat zal hij nu niet meer doen, en later wordt hij misschien een man als Mozes, die zijn volk leidde. Bert kon goed leeren, hij was de beste van zijn klas - Heleentje wilde graag nog wat meer met hem over de
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
89 catechisatie praten. - Zie je, zei ze vertrouwelijk, juffrouw Bartels legt de dingen niet zoo erg prettig uit, - je kunt eigenlijk alleen maar luisteren en uit je hoofd leeren. Soms doet ze haar oogen dicht, dan wil ze niet dat je haar iets vraagt. Bert haalde zijn schouders op. - Ik wil later Bijbelles hebben van een echte dominee, zei hij, - en ik zal alles vragen. - Juffrouw Bartels is ook een echte dominee. - Nou, zei Bert, maar ik denk dat ze haar oogen dicht doet als ze iets niet weet. En daarmee was hun gesprek uit. Op een Donderdagmiddag moest Heleentje school blijven. Dat trof heel slecht, want om tien minuten voor half vijf had ze catechisatie. Niet alleen zou ze dus te laat komen, maar bovendien had ze geen gelegenheid om haar versje te leeren. Want dat leerde ze altijd, slenterend van de school naar de kerk. Het had nooit meer dan acht of twaalf regels, en Heleentje leerde gemakkelijk een versje uit haar hoofd. Ook moest ieder kind het opzeggen, juffrouw Bartels begon daarbij altijd links vooraan, en doordat Heleentje achteraan zat, was zij de negentiende, die een beurt kreeg. Misschien zou ze haar versje niet vlot gekend hebben, als juffrouw Bartels eens onverwachts bij haar begon, maar nu haperde ze nooit, en kreeg altijd weer een pluimpje om de manier waarop ze het deed. Heleentje vond zelf ook dat ze het goed deed, veel beter dan de andere meisjes, en ze was daar heimelijk trotsch op. Als ze Donderdagsmiddags uit school kwam, dan dacht ze: nu dat stuk gedicht, - ik ken er nog geen woord van, maar
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
90 straks zeg ik het met vuur en glans op. Ze sloeg haar boekje open en er kwam een ijdel glimlachje om haar mond. Maar nu! Ze was brutaal geweest onder de les, nog wel bij juffrouw Groote, van wie ze veel hield. Juffrouw Groote gaf Elsje de Geldere strafwerk op, en zij, Heleen, had gezegd: Dat is onrechtvaardig van u! Hoe had ze dat gedurfd? - maar het was onrechtvaardig. Iedereen had het land aan Elsje, omdat ze niet kon leeren, en dadelijk huilde, - maar hoe kon ze haar lessen leeren, als ze overladen was met strafwerk? En ze aten bij haar thuis om kwart over zevenen, - dan werd alles laat, en 's morgens, als ze zoo slaperig opstond, was ze weer vergeten, wat ze den vorigen avond had geleerd. - Waarom maak je je huiswerk niet vóór het eten? had Heleentje haar gevraagd. - O, dan is juf met de kleintjes bezig, en kan me niet helpen. - Juf? - Doe het dan alleen. - Dat kan ik niet. Met juf samen kan je het blijkbaar ook niet, dacht Heleentje, maar ze hield haar mond, want ze had medelijden met Elsje. Nu zat ze een Duitsche les over te schrijven. - Ik moet naar catechisatie, had ze gezegd. Juffrouw Groote had zich omgedraaid. - Daar kan ik me niet mee bemoeien. - O, ze had gelijk, dacht Heleentje - een paar dagen geleden zei ze net zoo iets tegen To van Assel. - Wilde je naar piano-les? dat is iets dat alleen jou aangaat, mij niet. Heleentje hield wel van die strenge gezegden, - maar nu gold
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
91 het haarzelf, en juffrouw Groote kon natuurlijk niet weten dat ze haar versje nog leeren moest. Ze dacht aan den toon waarop juffrouw Bartels haar naam noemde Heleen Hilting - en dan kwam het. Al die andere kinderen verknoeiden hun versje zij alleen droeg het voor zooals het moest - met nadruk, en zoo'n beetje wiegend, bijna alsof het muziek was. Maar dit keer.... Kwam juffrouw Groote nu maar - die Duitsche les was bijna af. Gelukkig, de deur ging open - voetstappen achter haar zou ze haar pen maar vast neerleggen? - Heleen, kijk me eens aan - ik ben erg van je geschrokken; - je bent een goede leerling, je hebt altijd je aandacht bij de les, - en plotseling ben je zoo brutaal! Zeg je zulke dingen thuis ook wel eens, tegen je vader of moeder? Heleen antwoordde niet, maar sloeg haar oogen neer. - Als ik maar gauw weg kom, dacht ze. - Kijk eens - wat ik doe met een andere leerling, gaat jou niets aan. En als je vindt dat ik onrechtvaardig ben, al was het tegen jouzelf, dan houd je nòg je mond, en maakt het opgegeven strafwerk. In de klas ben ik de baas. Heleen trok even haar wenkbrauwen op, maar hield haar oogen neergeslagen. Niets zeggen, dacht ze - vooral niets zeggen - maar ze voelde heel duidelijk, dat ze niet meer van juffrouw Groote hield. En plotseling had ze het land aan de heele school. De lagere school was veel prettiger geweest, mijnheer Lange was heel anders dan al deze juffrouwen hier, mijnheer Wuiting ook. Tegen mijnheer Lange mocht je alles zeggen, die deed nooit uit de hoogte
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
92 tegen je terug. Deze school was akelig en onrechtvaardig. - Ze begon plotseling te huilen - door haar snikken heen hoorde ze de stem van juffrouw Groote: Zoo, dus je hebt wel berouw - ga dan nu maar gauw naar huis en vergeet alles. Heleentje ging, en voelde zich heel verdrietig, want haar hartje was boos. Vergeten? dacht ze - ik zal het nooit kunnen vergeten. Op een draf liep ze naar huis, haar tranen droogden in den wind, maar het verdriet bleef binnenin haar. Nu was er geen sprake van dat ze haar versje kon leeren, en dus kon ze ook niet naar de catechisatie gaan. O neen, ze wilde niet gaan, want zooals ze zich nu voelde, kon ze onmogelijk bij juffrouw Bartels komen! Ze belde thuis aan, Adri deed haar open. - Vraag even of het goed is, dat ik niet meer naar catechisatie ga, ik ben zoo laat. Zonder te spreken liep Adri weg; - Heleentje leunde tegen den muur. Juffrouw Groote is een naar mensch, dacht ze nog, maar nu ben ik gelukkig thuis. Haar vader stond boven aan de trap. - Hoe kom je zoo laat, Heleen? - Ik heb moeten schoolblijven. - En waarom ben je dan niet regelrecht naar catechisatie geloopen? ga nog maar gauw. De schrik sloeg Heleentje om het hart - vader begreep het niet! hij joeg haar weg, Als ze nu nog gaan moest - nu nog.... - Maar het is veel te laat, en ik heb mijn versje niet kunnen leeren. Weer kwam vaders rustige stem: Ja, dat is jammer, maar beter laat dan heelemaal niet.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
93 Heleentje begon opnieuw te huilen, en nog heviger en bedroefder dan op school. Vader, haar eigen vader, deed net als juffrouw Groote - het kon hem niet schelen dat ze laat kwam, dat ze haar versje niet zou kunnen opzeggen, hij dacht: dat is mijn zaak niet. - Ik kan niet! riep ze tusschen haar snikken door - ik heb zoo'n hoofdpijn, laat u me nu maar thuiskomen! - Verspil den tijd niet, kindje, en ga. - Ik heb zoo'n vreeselijke hoofdpijn! - Dat komt, omdat je je overstuur maakt. Maar nu moet je gaan, - dag Heleen. Maar Heleentje gaf den strijd nog niet op. Ze riep nog wel tienmaal dat ze hoofdpijn had, en dat ze onmiddellijk naar bed zou gaan, als ze maar thuis mocht komen - en dat ze heusch niet naar juffrouw Bartels kon gaan - maar haar vader gaf niet toe. En eindelijk ging ze. Op straat probeerde ze haar snikken in te houden en dat lukte ook wel, maar de tranen drupten nog over haar wangen. En een heel, heel andere Heleentje dan gewoonlijk kwam het catechisatie-lokaal binnen. Nu kon ze niet tot voorbeeld zijn voor de anderen, en met een flinke, klankvolle stem haar versje opzeggen. Maar juffrouw Bartels keek vriendelijk naar haar, toen ze het podium naderde. Wel, Heleen? - Ik heb school moeten blijven, en - toen was ik eerst naar huis gegaan, omdat ik mijn versje niet heb geleerd - maar - ze boog haar hoofd en wist niets meer te zeggen.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
94 - Voor dezen keer zal ik je dan maar vergeven, zei juffrouw Bartels, - je kent je versje altijd zoo goed. Ga nu maar naast Carolientje zitten. En daar zat Heleentje, en alle boosheid was als bij tooverslag uit haar weggevaagd. Juffrouw Bartels was lief en rechtvaardig - vader en juffrouw Groote ook. Ze had geen hoofdpijn meer - al dat huilen was vreeselijk geweest, maar het was voorbij. Nu behoefde ze misschien nooit meer te huilen. Ze zuchtte eens diep en luisterde naar juffrouw Bartels, die vertelde van David, den herdersknaap, die aan het hof van koning Saul kwam, en groote vrienden werd met Jonathan, den zoon van Saul.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
95
Elfde hoofdstuk En nu maar eerst huiswerk maken, zei Heleentje tot zichzelf, - en toch greep ze het pakje dat op haar tafeltje lag, en maakte het open. Dat zachte vloeipapier had ze van oma gekregen - het was een keurig pakje, zoo. Er zat een ontbijtservet in voor moeder. Heleentje had daar maanden lang aan gewerkt, het met kleurige kruisjes versierd, dus ze wist nu wel heel precies hoe het er uit zag. Toch kon ze er niet genoeg naar kijken, en er nog eens over streelen met haar vingers. Het dienstmeisje van oma had het voor haar gestreken, en nu? - Morgen gaf ze het aan moeder, - dan borg moeder het in de kast, en ze zag het voorloopig niet weer. Misschien keek ze er ook daarom zoo graag naar, omdat ze er zoo dikwijls aan had zitten werken bij oma, en dat zulke prettige uren waren geweest. - Wanneer kom je terug? had oma gevraagd als Heleentje opstond en het kleed dicht vouwde. En dat deed ze pas, als ze werkelijk geen minuut langer blijven kon, en wel twintig keer op de klok had gekeken. - Dat weet ik niet, oma, - zoo gauw ik kan, maar ik heb nu iedere dag huiswerk, en dan de piano-les. - Ik studeer een beetje langer, tegenwoordig. - Heleentje wist, dat oma dit graag hoorde; - een poosje geleden had oma gezegd: je gaat werkelijk flink vooruit, en sindsdien was het kind nog ijveriger geworden. Heleentje legde het kleed in dezelfde vouwen en
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
96 wikkelde het papier erom heen. - Nu zal ik niet meer kijken, dacht ze. En toen werd haar naam geroepen, onderaan de trap. - Heleen! Dat was de stem van Adri. Haastig deed Heleentje de deur open. - Wat is er? - Och meid, kom eens beneden, rampen! - Wat? schreeuwde het zusje. Ze begreep dat laatste woord niet dadelijk. - Kom en zie! In de keuken stond Adri met een vriendin, een groot meisje, dat opgestoken haar droeg. - Dit is mijn prul-zusje Heleen, zei Adri - Ina Kooiker. Ina keek Heleen een kort oogenblik aan; - ze was heel blond, en had een mooie, roze gezichtskleur. - Rampen, zei Ina, door on verstand en zorgeloosheid - kan jij helpen? Adri had borstplaat gebakken. - Ik heb het op de club geleerd, had ze gezegd, heusch moes, het wordt uitstekend. Ik heb ringen gekocht, en het geheel is eigenlijk een verrassing voor u, morgen, want een cadeautje kon ik niet bedenken. En het is vervelend, als u niet genoeg lekkers in huis hebt, en we weten het tegenwoordig nooit, met oma: taart of geen taart. Vader had geglimlacht. - Heeft oma de taart al eens vergeten? vroeg hij. Maar Adri had haar zin doorgedreven, en daar lag de borstplaat, uitgegoten op de rechtbank, en was in straaltjes eraf gedropen, langs de keukenkastjes, en - en wat was er met Adri's jurk gebeurd? - O Adri, zei Heleentje, - je jurk staat stijf van de suiker! De groote meisjes lachten. - Dat is het gekke, zei
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
97 Ina, - die jurk, die ook borstplaat wil worden. - En moeder heeft nog wel zóó gevraagd, of je het heusch kon! - Ik kan het ook; - dit is een beetje mislukt, maar we zullen het weer opkoken. Heleentje raakte met één vinger de kleverige massa aan. - Je hadt langer moeten roeren - nu zijn het balletjes - ik heb dat van oma wel eens gehoord. - Zie je, zei Adri luchtig, dat kind heeft er verstand van, ze mag haar kunsten eens vertoonen. Zwijgend ging Heleentje aan het werk; ze deed een boezelaar van Tonia voor, die haar veel te groot was, schraapte met een mes de rechtbank schoon, gooide de kleverige ringen in een omwaschbakje. Adri begon een gesprek met haar vriendin. - Heb jij dat gelezen, zeg, dat boek van dien Rus? onderwijl deed ze de deur open. Laten we even naar binnen gaan - en ze liepen al pratend de keuken uit. Jullie had tenminste kunnen helpen, dacht Heleentje - die ringen moeten gewasschen worden, en de rechtbank mag wel flink worden schoongemaakt. Ze zette maar gauw wat water op het gas. Tonia had haar vrijen avond, en vader en moeder waren naar den schouwburg. - Wist zij hoe ze borstplaat moest bakken? Ze vond een klein papiertje liggen en daar stond het recept op. Maar eerst moest ze dit bedorven zoodje zien te verbeteren. Zoo was Adri - praatte over een Russisch boek en vergat alle andere dingen - het maakte moeder soms wanhopig. En toch, dacht Heleentje, werd het Adri gauw vergeven, want je moest wel gelooven dat ze werke-
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
98 lijk niet anders kon, ze deed het niet met opzet. En als ze dan over een boek praatte, had ze zulke glinsterende oogen en ze zag er zoo gelukkig uit. Maar dit was wel erg, al die straaltjes van kleverige suiker langs de rechtbank, en een koek op den grond, waarin ze natuurlijk al getrapt had ook. Heleentje zuchtte eens, terwijl ze alles zoo goed mogelijk opredderde. Zou Adri de ringen wel hebben ingevet met sla-olie? - blijkbaar had ze dat vergeten, want de olie stond bevroren in de kast. Je moest aan alles denken, dat was het moeilijke, maar ook juist het aardige van zulke werkjes. Eindelijk was Heleentje toe aan het opkoken van de suiker. Ze roerde ijverig en lang - wat werd die lepel warm in haar hand! - gelukkig kon ze ook links roeren. En dan nu maar gieten? - ze wist het niet. - Adri! riep ze, en nog eens: Adriiiiii! Er kwam geen antwoord. Ze dorst haar pan niet alleen te laten - en het zou ook wel aardig zijn, als het haar zonder hulp lukte. Ze schonk - de massa was erg zacht en bruisend geworden. O, wat ging dat gek doen! de uitgeschonken suiker zwol omhoog en bleef in harde blazen staan! - Nee, ook dit was niet goed. Heleentje keek met betraande oogen naar haar baksel. Nog geen minuut geleden had ze gedacht: wat zal oma zeggen, dat ik dit ook al kan? - en nu -? Op dat oogenblik kwamen Adri en Ina weer binnen. - Zoo, is alles klaar? vroeg het vreemde meisje. Maar Adri had het al gezien en barstte in lachen uit. O, zeg, wat een vreemd product, opgeblazen en hard als steen, dunkt me. Nee, kind, jij kan het ook niet!
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
99 En daar begon Heleentje te huilen. - Gut, huil je erom? waarom zou jij het wel kunnen? En Ina zei rustig: In ieder geval heb jij lang niet zooveel smeerboel gemaakt, zeg. - Ik heb eerst al jullie kleverige rommel opgeruimd, zei Heleentje tusschen haar tranen door, een uur ben ik daar misschien mee bezig geweest, en nu komen jullie zeggen dat ik het ook niet kan - had dan tenminste geholpen! Adri was op het keukentafeltje gaan zitten. Hoor eens, zei ze met een luide en vroolijke stem - dit kunnen we dus allemaal bij elkaar niet, - en ik heb al mijn geld uitgegeven aan suiker en ringen. Laat ik nu naar oma gaan en haar vragen: Oma, zeg me ronduit: taart of geen taart. Heleentje trok met haar schouders. - Dat kan je niet doen, zei ze boos. - Niet? Och, ik ben oma's lieveling. Met één voet raakte Adri weer den grond. Ga je mee? vroeg ze haar vriendin. Dat moest er nog bijkomen, dacht het zusje, dat die twee nu samen naar oma gaan (hoe durft Adri te zeggen: ik ben haar lieveling?) en mij weer voor den rommel laten opdraaien. - Ze was zoo boos, dat ze niet dadelijk wist wat te zeggen. Ik zal nog barsten van kwaadheid, dacht ze een oogenblik, want ze voelde het bloed met kracht naar haar hoofd stuwen. Toen sprak ze heel vlug - en viel haast over haar woorden: - Het is gemeen van je - mij alles laten doen - en dan ga jij kwispelstaarten tegen oma. En wat een onzin dat jij haar lieveling zou zijn - jij heele-
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
100 maal niet - Bert nog eerder, of Frank, of ik, maar jij.... - Kind, krijsch zoo niet, zei Adri, maar ze was toch een klein beetje bleek geworden. - We zullen wel even opruimen, ga jij dan maar naar boven, en leer je lesjes. Heleentje ging, - ze voelde zich overstuur door boosheid, en tot haar verwondering was ze zoo moe in haar beenen, dat ze bijna de trap niet kon opkomen. Vader wenschte je wel eens: sterkte in je knieën - dat had ze altijd vreemd gevonden, maar nu begreep ze het. Ze kwam boven en ging op haar bed liggen. Na een poosje dacht ze: mijn huiswerk - het is gelukkig niet veel. Ze stond op en begon haar lessen te leeren. Den volgenden morgen voelde Heleentje niet de gewone blijdschap om moeders verjaardag. Ze had den vorigen avond lang wakker gelegen, en nu dacht ze het allereerst weer aan die mislukte borstplaat, en aan de woorden van Adri. Ze kleedde zich wel vlug aan, en keek telkens eens naar het pakje in het mooie vloeipapier, maar toen ze de trap afliep, voelde ze zich moe en ontevreden. Moeder toonde zich erg blij met het mooie handwerk, en een oogenblik kon Heleentje glimlachen, maar toen ze Adri's stem hoorde, vertrok haar gezicht weer. - Moeder, zei Adri, ik heb niets voor u - ik vind het erg vervelend, maar mijn pogingen zijn mislukt. Nu ga ik gauw weer opsparen, om toch nog een cadeautje voor u te kunnen koopen, en ik feliciteer
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
101 u wel met uw verjaardag. Ze omhelsde moeder. Daar komt ze gemakkelijk af, dacht Heleentje. Er schoot een prop in haar keel. Je pogingen zijn mislukt, zei ze plotseling, - maar omdat jij het bent, komt het er niet op aan, hè? je bent toch ieders lievelingetje. - Maar Heleen, zei vader, wat een schamperen toon. Waarom zou Adri ieders lievelingetje zijn? - Dat heeft ze zelf gezegd, en dan kan ik de rommel opruimen, en zij - Adri keerde zich naar haar toe. - Kind, schei toch uit - dat hebben we nou gisteravond ook al gehad. Maar Heleentje voelde zich weer zoo boos worden, dat ze zich niet kon inhouden. - Ja, juist daarom, zei ze nadrukkelijk, - omdat we dat gisteravond ook al gehad hebben. - En ze begon te huilen. Nu moest er natuurlijk verteld worden wat er gisteravond gebeurd was, en vader en moeder luisterden met ernstige gezichten. - En ben je heusch naar oma gegaan? vroeg moeder op 't laatst. Adri knikte. - Met Ina; - we hebben het natuurlijk in de gek gegooid, en we hebben erg gelachen, - oma had ook schik. Bij die laatste woorden vlamde Heleen's woede weer op. - En heeft ze toen nog eens gezegd dat jij haar lievelingetje was? Plotseling voelde ze zich door vader bij den arm gegrepen. - Stil jij - en allemaal even stil. Ik wensch dit niet langer, - gekibbel over oma. Bert heeft indertijd aan die menschen gevraagd of ze jullie grootouders wilden zijn - hij had daarvan niets verteld, maar
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
102 dat hinderde toen niet, want het was aardig en goed. - Maar als het nu iets wordt, waarover jullie gaan kibbelen, - en nog wel zoo rauw en leelijk kibbelen - dan vraag ik aan opa en oma of ze zich maar weer terug willen trekken, niet meer komen, en geen taart meer sturen. Dus nu moet jullie het zelf weten. Denk er maar eens over en zeg het me morgen. - Vader keek op, hij zag moeder aan. - Foei, is dit de ochtend van moeders verjaardag? Iedereen zweeg, maar toen moesten Bert en Truusje gelukkig nog hun cadeautjes geven, en kwam er langzamerhand iets van de gewone feeststemming in de kamer. Toch was het niet heelemaal het rechte, dat voelde Heleentje. Ze zat op school en had spijt. Waarom moest alles gezegd worden? kon ze niet eens iets voor Adri doen, zonder het te verklikken? Misschien zou ik het gekund hebben, dacht ze, als Adri niet begonnen was over oma. - Maar was ze dan jaloersch? kon ze het niet hebben, dat oma meer van Adri hield dan van haar? - En dan dacht Heleentje weer aan vaders woorden: Nu moet jullie het zelf weten, - en: Zeg het me morgen maar. - Natuurlijk wilden ze opa en oma niet weer missen - geen van hen. Frank hield het meest van opa. Ze konden samen praten over electriciteit en al die dingen, ze legden een radio aan. Frank moest alles bestudeeren in zijn boeken, - opa betaalde wat er gekocht moest worden. En toen Adri student werd, was ze er met al haar nieuwe vriendinnen te eten gevraagd. - Ik vertel niet onmiddellijk dat het geen echte grootouders van me zijn, had ze gezegd - dat hoeft toch
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
103 ook niet, en eigenlijk beteekenen goede vrienden veel meer dan familie. - Daarover kan je nog niet oordeelen, had vader gezegd, maar het is waar dat deze menschen heel goede vrienden voor ons zijn, zoo goed dat ik me soms afvraag: Waaraan hebben we dat verdiend? Een paar keer, dien morgen, werd er gezegd: Heleen let niet op. Dan schrok ze even en dacht: ik wil niet schoolblijven, vandaag moet alles goed gaan, beter dan gisteren, en beter dan alle vorige dagen. Toen de familie Hiking aan de koffietafel zat, zei Adri plotseling: Hoor eens, laten we nu maar meteen afspreken dat we niet meer kibbelen over opa en oma - het is te gek dat we hen weer zouden moeten missen. - Dat vind ik ook, zei Heleentje vlug. Adri keek haar even aan. - Gisteren was ik in een plagerige bui, ging ze voort, of eigenlijk: in een overmoedige bui, daarom zei ik dat ik oma's lievelingetje was - maar ik meende er niets van. Oma vindt het leuk, als ik zoo doe - zoo'n beetje grappig en studentikoos, - maar ze houdt waarschijnlijk meer van jou, Heleen - jij bent liever dan ik, maar ik ben geestiger. En daarmee was alles plotseling weer goed. Moeder zei nog tegen Adri: Jij kunt ook lief zijn, als je wilt, maar verder werd er niet meer over gesproken. Heleentje voelde zich erg gelukkig. Den volgenden morgen werd ze wakker, doordat vader met zijn vlakke hand op de zoldertrap klopte. - Ja! riep ze, nog slaperig.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
104 - Wil jij opstaan? moeder blijft wat liggen, ze heeft hoofdpijn. Meteen stond Heleentje naast haar bed. - Ja! riep ze weer. Terwijl ze zich aankleedde, dacht ze: dit is nooit eerder gebeurd; wel dat moeder eens een dag in bed bleef, maar niet dat vader er mij voor wekte. - Ik moet dus voor het ontbijt zorgen, - thee inschenken, havermout koken voor Truusje. Misschien moet ik op moeders plaats gaan zitten aan tafel. Adri is vijf jaar ouder dan ik, maar ze kan geen thee inschenken zonder te morsen, vader roept mij, - haar niet. Ze liep naar beneden en had een blosje van opwinding in haar wangen. - Ik stond altijd tusschen de kleintjes en de grooten in, dacht ze, maar nu ben ik toch niet klein meer, nu vader mij roept om op moeders plaats te gaan zitten. In de huiskamer scheen de zon.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
105
Twaalfde hoofdstuk Moeder bleef niet vaak met hoofdpijn in bed liggen, maar na dien eenen keer gebeurde het dat ze aan Heleentje vroeg: schenk jij thee in? Heleentje vond dat niet altijd prettig, maar ze dorst nooit te weigeren. Als ze eigenlijk aan andere dingen dacht, dan morste ze, en moest naar de keuken loopen om een doekje te halen. Ze wilde niet dat iemand zeggen zou: kan jij nog geen thee schenken? - maar soms had ze geen geduld en geen aandacht genoeg voor dat langzame straaltje uit den trekpot. Dan praatte ze in gedachten met de meisjes van school, of ze gaf het goede antwoord dat ze in de les gemist had. - Maar als er visite was, dan lette ze gewoonlijk wel op wat ze deed, ze wist dat oma du Ferry geen suiker wilde hebben in haar thee, en opa had liefst niet meer dan drie druppels melk. - Heleen wordt groot, zei oma eens ernstig, en moeder beaamde dit. Heleen bloosde een beetje. - Ik doe me beter voor dan ik ben, dacht ze, - nu zal ik zeker ook nog zeggen dat ik piano moet spelen, om oma in het gevlei te komen. Nee - ik zeg het niet, - ik heb waarachtig huiswerk genoeg. Kort daarop had moeder na vier uur iemand bij zich die Heleentje niet kende. Het was een groote vrouw met zwart haar, dat grijs begon te worden, - en donkere oogen, die een treurigen blik hadden, dacht Heleentje. Ze voelde zich onmiddellijk tot die mevrouw aangetrokken, Terwijl ze thee schonk, luisterde ze naar het gesprek. - Ik heb een heel goed
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
106 meisje, zei moeder, natuurlijk heeft ze haar handen vol, maar de kinderen zijn behulpzaam, dat moet ook wel, in een gezin als het onze. - Hebben de kinderen een huishoudelijke taak? vroeg de vreemde. - Nee - mijn man is daar niet voor, de school stelt al zulke hooge eischen, en ze zijn in hun groei. Maar als ze aan het werk van een ander leeren denken, en nooit onnoodige moeite geven - dat is al veel. Nu ging Heleentje de kamer uit, haar boekentasch onder haar arm. - Ben ik behulpzaam? dacht ze, of zei moeder het met opzet tegen die vreemde mevrouw, dat ik het zou hooren? - Heleen! Tonia keek om een hoekje van de keukendeur en Heleentje snoof den geur op van warm, gebraden vleesch. - Haal even een flesch azijn voor me, ik kan onmogelijk weg. - Goed. Betalen? - Nee, laat maar op het boekje schrijven - hier, - de vlammen slaan me uit. Tonia greep haastig om zich heen, wipte met haar voet het deurtje van het fornuis open. - Heb je het zoo druk? - Nou ja - dit is mijn stijfste uurtje - eten koken, maar 's morgens geen tijd hebben gehad om groente schoon te maken en aardappels te jassen. Heleen liep de straat op zonder hoed of mantel. Het leek haar wel prettig, het zoo druk te hebben als Tonia - met je handen naar verschillende dingen grijpen, en met je teenen het vuur nazien. - Toen
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
107 lachte ze om dat laatste zinnetje en ging huppelend den winkel binnen. - Zus? vroeg de kruidenier. Er stonden twee kleine kinderen voor haar. Ze wees op hen. - Die mogen eerst. - Ze worden geholpen - een onsje gemalen koffie. - Het knechtje schakelde juist den stroom van den electrischen koffiemolen uit. - Een flesch azijn, alstublieft. Ze dacht: nare vent, om zoo minachtend te zeggen: ‘een onsje’. - Ze kreeg een balletje toe, dat ze het kleinste kind in zijn handje drukte. - Nu mijn huiswerk maken, zei ze zichzelf, terwijl ze de trap op liep. Maar Tonia zei: wasch die sla even voor me, en wees met haar hoofd in de richting van de groote groente-teil. - Hoe moet ik dat doen? - Gewoon, - wasschen. - Maar ik heb huiswerk. - Als we om zes uur eten - Tonia gooide een schep kolen op het vuur - dan heb je vanavond nog een zee van tijd. - Heleen stak haar handen in het water. Vind je mij de liefste, wilde ze vragen, omdat ik je help? Maar ze schaamde zich toch een beetje voor die woorden en hield ze nog juist in. - Moeder heeft gezegd dat je zoo best bent, tegen die mevrouw. - Schiet op, zei Tonia - hier, een slabak. Ze werkten erg prettig, zoo samen, en het was warm en geurig in de keuken. Tony, zal ik je iederen middag komen helpen?
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
108 Het duurde een oogenblik voor Tonia antwoordde: Ik zou maar niets beloven huiswerk, en visite bij je moeder. Je hoort wel graag wat de groote menschen zeggen, niet? - Ik ben maar heel even binnen geweest, ik moest thee schenken. - Ja, dat kan je ook al. - Adri niet eens. - Adri is een geleerde juffrouw, die kan veel meer dan wij samen. - Nou, je wordt bedankt. Na dien dag deed Heleentje haar best, behulpzaam te zijn. Dat was niet altijd gemakkelijk. Als Adri iets vertelde uit het studentenleven, als Frank een puzzle oploste waarbij hij ieders raad vroeg, dan was het niet prettig om met een leegen suikerpot naar de keuken te loopen, of de gele blaadjes van een travescantia te moeten uitplukken. En toch hoorde Heleentje vaak zichzelf zeggen: Ik zal het wel doen, als moeder gevraagd had: wie? - en er niet dadelijk antwoord kwam. - Op een avond in haar bed overlegde ze bij zichzelf: juist als ik geen zin heb, is het toch zoo prettig om te zeggen: ik. Het is moeilijk, maar zoodra ik het gezegd heb, gaat alles vanzelf, en als ik weer terug ben in de huiskamer, voel ik me dubbel vroolijk. Toen gebeurde het dat Adri vertelde over een lezing die ze gehoord had. - En ik heb me aangesloten, zei ze - nu ben ik geheel-onthoudster. - Wat beteekent dat? vroeg Truusje en sloeg haar groote blauwe oogen naar Adri op. Het gezin zat aan tafel.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
109 - Kind, begon Frank op een toon van: weet je dàt niet? Maar Adri zei: Het beteekent dat ik nooit iets zal drinken waar alcohol in zit, want alcohol is vergif voor het menschelijk lichaam, begrijp je? En nu zou ik wel een heel klein beetje kunnen drinken, want een beetje doet nog geen kwaad, maar ik moet een voorbeeld geven aan mijn medemenschen, die niet matig kunnen zijn. - Zou het dan niet beter zijn hun een voorbeeld van matigheid te geven? vroeg vader. Haastig viel Adri in: Ik wist dat u dit zeggen zou, maar het deugt niet. Als ik drink, dan ziet mijn buurman alleen de wijn in mijn glas - hij vraagt niet of het mijn eerste of mijn vijfde glas is, en hij gaat zelf ook drinken, en zoodra hij de wijn geproefd heeft, is hij misschien verloren, als hij zich niet beheerschen kan, en aan mij heeft hij geen steun. Vader zei ernstig: Kijk, dat laatste ben ik niet met je eens. Je buurman mag dan niet het aantal glazen kunnen tellen dat je drinkt, maar dat je niet te veel drinkt, merkt hij aan alles - aan het gesprek dat je voert, aan den klank van je stem, je houding, je gebaren. Wat indruk maakt op den mensch die zich gaan laat, is dat de ander zich volkomen meester blijft. - Nee, zei Adri - wat indruk maakt, is dat de ander geen wijnglazen voor zich heeft en water drinkt. Zoodra ik een fleschje spuitwater bestel, durft de zwakkeling, die naast me zit, het ook te doen, en hij blijft nuchter, doordat ik heelemaal niets gebruik, - maar als hij wijn ziet - het werkt als een roode lap op een stier - wordt hij onrustig, en mijn zelfbeheersching gaat aan hem voorbij.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
110 - Dat geloof ik niet, zei vader kalm. Maar Adri wond zich een beetje op. - Och wat - gelooven - u wilt uw glaasje blijven drinken, daarom zegt u dat het geen kwaad kan. Maar het kan wèl kwaad, de drank is de volksduivel, en er is maar één middel: geen drank. Heleen luisterde in spanning. Ze wilde vader wel graag gelijk geven, omdat hij vader was, maar ze voelde dat Adri driftig werd, en daardoor ging haar hart het meest naar Adri uit. - Maar in Amerika, zei Frank, hebben ze de geheelonthouding weer afgeschaft. - Ja, daar was het dwang, de menschen waren er niet werkelijk zoo ver dat ze niet wilden drinken. Maar wij geven een voorbeeld van vrijwillig afstand doen van iets dat we lekker vinden. - Omdat andere menschen het ook zoo lekker vinden, vulde Frank aan. - Flauw, zei Adri smalend - omdat het voor anderen de pest is - maar jullie denken: Wat gaan mij mijn medemenschen aan? - Niet waar, viel Heleen uit en ze bloosde, omdat ze mee wilde doen aan dit gesprek van groote menschen. Truusje legde haar hand op moeders arm. - Laten we nu over wat anders praten, zei ze vleiend. Vader vroeg naar haar school en gaf haar een sommetje op. Heleen dacht: Ik wou dat ik maar wist wie er gelijk heeft. Ik denk wel aan andere menschen, want ik ben behulpzaam, - als ik kon, zou ik nog wel meer voor Tonia willen doen. Een paar dagen later hoorde ze moeder zeggen:
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
111 Tonia, ik wou graag dat je vanmiddag het zilver poetste. - Gut mevrouw, zei Tonia, als ik maar tijd had - ik heb een groote wasch uit te zoeken. - Begin maar gauw, zei moeder, dan kom je wel klaar. Heleentje dorst het dit keer niet hardop te zeggen. Ze draaide haar gezicht naar Tonia toe en bewoog haar lippen - ik zal het wel doen. - Het was of Tonia haar begreep, ze knipoogde en liep de kamer uit. Om kwart over vier kwam Heleen thuis. Als moeder nu maar niet naar haar huiswerk vroeg, ze had een Duitsche thema te maken en moest een geschiedenisles leeren. Het was stil in huis, Truusje speelde op den grond voor de open kast, Bert was in een boek verdiept. - Waar is moeder? vroeg Heleen. - Uit, zei Bert. - En Tony? - Weet ik niet. Ze liep de trappen op naar zolder. Tonia stond wijdbeens temidden van slordige hoopjes vuil goed, en telde. - Wacht even - witte handdoeken 19 - wat je wit noemt. - Het zilver? och meid, dat hoeft niet, - ik geef het straks nog wel een aai. Het is maar dat je er zulke vuile handen van krijgt, en zelfs geen zwarte pot meer kunt aanraken. - Nou, ik wil het toch doen, zei Heleen. Een oogenblik later stond ze te poetsen. Ze vond het wel een aardig werk, maar ze begreep al gauw dat het lang zou duren. Er waren zooveel lepels en vorken, groote en kleine, van iedere soort twaalf,
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
112 en dan groente- en juslepels - als ze er maar voor het eten mee klaar kwam! Tonia kwam beneden en stookte het fornuis op, - nu werd het gezelliger in de keuken. - Tony, waarom hebben we zooveel zilver? - Omdat jullie graag een beetje groot doen. - Dat's niet waar. - Goed, jij niet - maar je ouders wel, vooral sinds oma en opa du Ferry hier aan huis komen. Vroeger was de helft van het zilver opgeborgen - nou niet meer. Heleen poetste een poosje zwijgend voort - het was niet leuk dat Tonia dit gezegd had. Toen vader en moeder trouwden, was vader onderwijzer, en de familie van moeder vond het niet zoo'n deftig baantje. Er waren rijke menschen onder, die gaven al dat zilver cadeau. Het was vreeselijk veel, en het ging prachtig blinken, maar die poetspomade stonk. - Nu was vader leeraar - hij had altijd hard gestudeerd, - niet omdat hij ‘groot’ wilde doen, maar omdat hij vooruit wilde komen. Dat was toch heel iets anders - maar zou ze het Tonia kunnen uitleggen? - Wat trek je een saai gezicht - ben je boos? - Nee - ik ben bang dat ik niet klaar kom. Maar ze kwam wel klaar, ze kon nog net duchtig haar handen wasschen voor ze aan tafel werd geroepen. Aan het dessert vroeg vader: Wie kan er een boek voor me wegbrengen naar opa du Ferry? - Eens kijken, zei Adri - kom ik er langs? nee, eigenlijk niet.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
113 - Ik heb teveel huiswerk, zei Frank. Heleen vocht met zichzelf - haar Duitsche thema - en de geschiedenisles - Ik zal het wel doen, zei ze. - Even later stond ze buiten. Het was donker en de wind floot in de hooge schoorsteenen. Er kwam een vreemd gevoel in haar borst, alsof ze wegliep en nooit terug zou komen, maar ze schudde even met haar hoofd en dacht: wat een onzin. Er waren weinig menschen op straat. - Vreemd dat ze hier liep, dacht het kind, terwijl alle meisjes uit de klas hun thema maakten. Maar dat kon ze zich eigenlijk niet voorstellen, - het was of de school niet meer bestond. - Zoo zou het misschien zijn als er oorlog was - de booglampen waren lichten uit de vliegmachines - het was gevaarlijk om over de straat te loopen, - maar ze moest naar een hospitaal om gewonde soldaten op te zoeken. Ze riepen al om haar: zuster, kom toch, mijn verband zit niet goed - de wond schrijnt zoo - och zuster Heleentje belde aan het huis van mijnheer du Ferry. Hij zat onder de groote schemerlamp, de kale plek op zijn hoofd blonk. - Ha, breng je het beloofde boek? dank je wel. Oma is niet erg lekker, - ga maar even naar haar kijken, ze ligt in bed. Heleen liep op voorzichtige voeten naar boven. Op de slaapkamer brandde een klein lichtje en uit het bed kwam geen geluid. - Dag oma - bent u ziek? - Heleentje? - dat is aardig, kind. Ik heb spit in mijn rug, en al mijn spieren doen me pijn - het is niet erg.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
114 Toen ze een oogenblik hadden zitten praten, kwam het dienstmeisje boven met thee en druiven. - In druiven heb ik geen trek, ze zijn te zuur - eet jij ze maar op, zei oma. - Heleentje had nog nooit zooveel druiven voor zich alleen gehad - ze begon langzaam te eten. - Had je tijd om te komen, - geen huiswerk? - Ja, een beetje - ik maak het nog wel. - Gaat een zieke grootmoeder voor? - Natuurlijk. Maar den volgenden morgen, op school, kon ze haar thema niet inleveren. Een verwonderde blik van de leerares. - Heleen Hilting? Ze trok even met haar schouders. - Ik heb mijn werk niet gemaakt. - Waarom niet - heb je geen briefje van thuis? - Nee. - Vraag dan aan je vader of hij even schrijft, en breng me morgen zijn briefje en je thema. Juffrouw Röhl maakte niet veel omslag met die dingen, het was gauw gezegd: een briefje van je vader, - en toch beteekende het heel veel - het beteekende: opbiechten. Heleen hield met moeite een stukje van haar aandacht bij de les. Toen ze thuis kwam, wilde ze dadelijk aan moeder vertellen wat er gebeurd was, maar moeder - waarom trof dat nu zoo? - stond met Tonia te praten in de keuken niet over het werk, maar over het dorp waar Tonia vandaan kwam, over den veldwachter en den kippenboer. Vader riep door de gang: Vrouw, kom je ook weer eens bij ons? - en Heleen bleef door de kamer drentelen, want ze wist bij er-
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
115 varing: als je zooiets vertellen moest, dan kon je beter niet aan tafel zitten, op je gewone plaats, tusschen vader en Bert in - daar voelde je je heelemaal gevangen! - Gisteren heb ik mijn Duitsche thema niet gemaakt, begon ze. Frank praatte erdoor heen, maar moeder, die de verlegen houding van haar dochtertje opmerkte, zei: Stil eens, Heleen heeft wat te zeggen. - Nou ja, ik had geen tijd - maar Röhl is altijd zoo: een briefje van huis meebrengen. - Vertel het eens een beetje anders, zei vader streng. O, dacht het kind, nooit wordt er hier in huis eens luchtig over die dingen heen geloopen. Ze had willen stampvoeten, of vreeselijk huilen, - maar in haar hart gaf ze haar vader gelijk. Ze vertelde - van het zilverpoetsen, want Tony kon niet met zulke stinkende handen aan het eten raken, - en van oma du Ferry, die overal pijn had. En - nou ja - je moest toch wat voor een ander mensch over hebben, - dat had Adri ook gezegd. - Maar allereerst, zei vader - moet je het werk doen dat je is opgedragen - Tony regelt haar werk met moeder - niet met jou. - Heleen is de hulpvaardigste van de kinderen, zei moeder zacht. - Ja, dat weet ik, maar ze is die hulpvaardigheid gaan overdrijven, ze zegt te graag: Ik zal het wel doen. - Heleen bloosde. Hoe wist vader dit? dacht ze - hoe kon hij het weten? - Dus een briefje: ‘Mijn dochtertje heeft gemeend dat ze eerst de heele wereld moest helpen, en daarna
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
116 pas haar huiswerk hoefde te maken. Ze zal zich in 't vervolg niet weer zoo vergissen. Met vriendelijke groeten uw dienstwillige A. Hilting.’ Nu nam vader het toch licht op. - Met een zucht van blijdschap ging Heleen aan tafel zitten.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
117
Dertiende hoofdstuk Hoe kan het zoo treffen? dacht Heleen, toen die woelige schooldag weer voorbij was - Zondagavond houdt opa du Ferry die komieke verhalen over een poes en een papagaai, en Maandag krijg ik ruzie met Annie Wierdels over haar opstel. - Och, had opa du Ferry gezegd, - over die dingen kan ik meepraten. Toen mijn kindermeisje een oude vrouw was geworden (niet zoo heel oud, een jaar of vijftig) toen was ze ontroostbaar door den dood van haar poes. Een poes als de hare had nooit eerder geleefd - hij kende haar, begreep haar. Als ze verdrietig was, vond ze troost bij hem, en in een vroolijke bui lachten ze samen. Ja, die poes kon blijkbaar lachen. Maar sterfelijk was hij toch wel. - Toen ze een paar weken om hem getreurd had, vloog er een papagaai bij haar binnen door het open raam. Ze wist niet waar het beest vandaan kwam en ging bij de buren vragen, en in den dierentuin, - maar niemand miste er een papagaai - of iedereen hield zich van den domme. Toen kocht ze een kooi voor den vogel en hield hem bij zich. Ze had veel gezelligheid en veel rommel door hem, den heelen dag moest ze om de kooi heen vegen. Hij leerde ook een paar woorden, en zei dus duizendmaal hetzelfde. - Nou weten jullie wel dat papagaaien heel oud worden, maar de bezitster van deze papagaai wist niet hoe oud haar vogel was. Ze vroeg het hem wel, maar daarop kreeg ze geen duidelijk antwoord. - Na een jaar of tien begon juffrouw Winny te vreezen dat Lorre vóór
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
118 haar zou sterven. Ze voelde zich niet meer jong, en sprak van: wij oude vrouwen of: wij bejaarde schepsels. - En weer tien jaar later, op een goeden morgen, daar legde Lorre haar eerste ei, terwijl ze boven in de kooi zat. Het ei viel stuk, en Winny geloofde haar oogen niet. En den dag daarna kwam er een tweede ei, dat dit keer op den bodem van de kooi werd gelegd - het dier was blijkbaar al door zijn eerste ervaring wijs geworden. - En wat deed de juffrouw? had Truusje met groote oogen gevraagd. - De juffrouw, zei opa, wist niet goed of ze lachen of huilen zou. Ze zei: Ziet u, zoo goed als poes en ik elkaar gekend hebben, zoo is het tusschen Lorre en mij niet. Frank was in een schaterlach uitgebarsten. - Misschien wist Lorre wel dat juffrouw Winny nooit eieren zou leggen. - In ieder geval, zei opa, juffrouw Winny begon opnieuw te treuren om haar onvergelijkelijke poes, die nu twintig jaar dood was, - en met Lorre voelde ze zich niet meer op haar gemak. Ze gaf den vogel weg, en kort daarna is ze zelf gestorven - is 't niet, vrouw? - Ik weet het niet, zei oma - maar ik geloof dat je het verhaal steeds mooier maakt. De vorige week had Heleentje's klas een opstel moeten inleveren over: Onze huisdieren. Enkele meisjes hadden hun vinger opgestoken: Wij hebben geen huisdieren. Juffrouw Balting zei: Dan schrijf je over den hond van je buurman, of de poes van je tante.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
119 Heleen was door haar moeder geholpen, die gezegd had: Ik zie zoo vaak kinderen met honden op straat, daar zal ik je wel wat van vertellen. - Heleen, zei juffrouw Balting, heeft een zeven - haar opstel is niet slecht, maar getuigt van weinig liefde voor de dieren. Heleen had haar wenkbrauwen opgetrokken. - Maar Annie Wierdels, - ging de leerares voort - och Annie, ik had je graag een tien willen geven, of nog liever: ik had je aan mijn hart willen drukken. Je hebt helaas een paar grove stijlfouten gemaakt, maar je krijgt een negen, want je weet waarover je schrijft, en uit ieder woord spreekt liefde. Heleen ginnegapte in zichzelf. Ook uit die stijlfouten? dacht ze. Juffrouw Balting zag niets, ze was naar de bank toegeloopen waar Annie Wierdels zat, en streek Annie over haar hoofd. - Toe maar, fluisterde Jotie Boezer, die naast Heleen zat, en toen moest Heleen zoo lachen, dat ze even haar hoofd op de bank legde. Juffrouw Balting deed een beetje meewarig. - Je lacht - misschien om je tranen te verbergen. Hoe komt het zoo, kind, dat jij niet van dieren houdt? - Och, zei Heleen - ik vind ze erg leuk, en zoo - ze dacht aan Lorre met haar eieren - en ook dikwijls interessant - maar houden van - ze trok met haar schouders - nee, ik houd alleen van menschen. De leerares keek haar vragend aan. - Ik geef niet veel voor jouw menschenliefde, zei ze, als je zoo over de dieren kunt praten.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
120 Ze was niet eens boos geworden, dacht Heleen nu - ze had tegen zichzelf gezegd: ik voel me evenmin thuis met juffrouw Balting, als opa's kinderjuffrouw met Lorre, en toen moest ze weer heel erg haar best doen, het niet uit te gieren van het lachen. 's Middags was er teekenles. Mevrouw Thiers zat in haar lage stoeltje bij het podium en had een pracht van een japon aan. - We zijn in het nieuw gestoken, zei ze - mijn lievelingspop en ik. Kijk, ik heb haar meegebracht, de vijfde klas mag probeeren haar te teekenen. Heleen zag op een tafeltje tegen den muur een langelijzen pop zitten, in een lila zijden costuum en een witte pruik op waarin roze roosjes staken. - Ik weet soms niet van wie ik meer houd, zei mevrouw Thiers, van Rachel of van mezelf, - dat kan er van af hangen, wie de meest losse en bevallige houding aanneemt. - Die pop heeft geen ruggegraat, zei Heleen. - Nee - en de meeste Hollandsche vrouwen hebben een paraplu ingeslikt, - daarom houd ik van Rachel. - Hè, brengen jullie eens je oude poppen mee, als je er afstand van kunt doen, dan zal ik zien wat ik ervan maak - maar ze moeten goed slap zijn. Heleen had een onbedwingbare lachlust. - Ik heb een vreeselijk stijve pop, zei ze - hij heet Gerritje de Veer, en toen ik klein was, vertelde mijn moeder er de zotste verhalen over. Mevrouw Thiers glimlachte. - Hield je van Gerritje? vroeg ze. Heleen schudde haar hoofd. - Ik smeet er mee, en en als hij dan in zoo'n ongelukkige houding op den
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
121 grond lag, verzon moeder een nieuw avontuur, dat hem was overkomen. Bertha Struvel vroeg of ze Rachel mocht probeeren te teekenen; ze had aanleg voor teekenen, en was daardoor de meeste meisjes van de klas ver vooruit. - Dat is waar, jij kan wat. Heleen schoot in een lach. - Die lange beenen, zei ze - en heelemaal geen kuiten en knieën, - ze lijkt niet op een mensch, ze is veel te dun en te vormeloos. - Ze is mooi, zei mevrouw Thiers, veel mooier dan een mensch. Weer schudde Heleen haar hoofd, heftig dit keer. - Neen, zei ze, de Grieksche beelden waren mooi, maar dit is bespottelijk. Mevrouw Thiers boog achterover van het lachen. - Een kwestie van smaak, zei ze. Heleen dacht: ze probeert haar pop na te doen, maar het lukt haar niet, ze heeft gelukkig lang niet zoo'n gek lijf. Plotseling was daar de stem van Greet Honderdors: - Mijn vader zegt: Er is alleen maar smaak en wansmaak. Heleen richtte haar hoofd op en keek mevrouw Thiers in spanning aan. Maar die knipte even, langzaam, met haar oogleden en zei: Zoo - grappig, al die dingen die jullie thuis hooren, en maar half, of heelemaal niet, begrijpen. En ze geeuwde achter haar hand. Toen vroeg ze: Bertha, vind je dat mijn pantoffels goed bij mijn japon kleuren? - en wipte haar eene voet wat omhoog. - Mevrouw Thiers droeg op school altijd pantoffels, en als ze zat, stond ze niet gauw weer op.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
122 - Ja, zei Bertha, maar ik vind ze een beetje te licht, ze moesten goudbruin zijn, niet zoo kanarie-geel. - Je bedoelt dat ze opvallend zijn - maar ik heb kleine voeten. - Mevrouw, mag ik met conté beginnen? - Hester de Vries moest haar teekenboek omdraaien en omhoog houden. - Kijk je lijnen nog eens na, - het heele gevalletje is een beetje scheef, dunkt me. - Mevrouw, zei Mary ten Berghe, ik heb niets meer te doen. - Wat zijn jullie druk vanmiddag, zei mevrouw Thiers. Gut Mary, je kunt toch zelf wel wat bedenken, - en jullie anderen ook. Ontwerp eens wat - een karaf met een waterglas, - of het patroon voor een vloerkleed. Vreeselijk leelijke dingen zie je in de winkels, - en ze worden zelfs verkocht. - Net als die poppen, zei Greet Honderdors, die graag brutaal was. De teekenleerares werd nooit boos. - Ze glimlachte. - Ja, maar zoo'n pop moet je zelf aankleeden, dat is de charme ervan. Ik ga een Pierrot-costuum voor Rachel maken, in alle tinten van wit - en langzamerhand (mevrouw Thiers geeuwde weer) langzamerhand gaat ze me vervelen, en eindelijk geef ik haar aan de poes. Jullie weet dat nog niet, maar zoo is de levensloop van veel vrouwen: op 't laatst zijn ze voor de poes. Het bleef stil in de klas - alleen het geluid van houtskool over het ruwe teekenpapier werd gehoord. - We maken nooit echt herrie bij mevrouw Thiers, dacht Heleentje, - we komen er niet toe, doordat ze nooit boos wordt. Ze verveelt zich bij ons, want
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
123 we zijn nog maar kinderen. In de hoogere klassen praat ze over haar vriend, den grooten Böckdorff - bij ons durft ze dat nog niet. Ze is misschien heel ongelukkig, en daarom doet ze zoo gek met die pop. Een kat schijnt ze ook te hebben. Zouden alle menschen, die zooveel van hun poes houden, ongelukkig zijn? Maar het zijn altijd vrouwen, en vader zegt dat ze hun liefde niet aan een kind hebben kunnen kwijt raken, en daarom sentimenteel doen met een dier. Ik weet niet of ik kinderen wil hebben, later - ik wil liever werken. Adri ook - die heeft het laatst gezegd - ik zeg die dingen natuurlijk nog niet - ik ben er te jong voor. - Haar gedachten versprongen. - Het was vervelend, altijd maar weer je lijnen na te kijken, mevrouw Thiers zei: een lijn is nooit volmaakt. - Ze kon geen les geven - ze dacht teveel aan haar vriend - en aan haar pop. - Heleentje's gezicht stond op dat oogenblik heel ernstig - haar oogen waren wijd open. - Een vriend en een pop, inplaats van een man en een kind, ging het door haar heen. Ze keek aandachtig naar mevrouw Thiers. Welke leerares droeg er nu zoo'n mooie japon op school? - en ze zat daar maar, met een glimlach alsof ze gekiekt moest worden. - Heleen Hilting, wat kijk je? - Ik vind uw japon te mooi - gaat u daarmee op de fiets naar huis? - Nee - ik bel een taxi op - of liever: ik laat het Kos doen. - Kos was de concierge. - Hij kan het beter dan ik, - hij noemt alleen het adres. Ik kan nooit het nummer van de school onthouden - jullie wel?
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
124 - Mevrouw, komt u eens kijken? vroeg Bertha. - Kom jij maar hier. - Mevrouw Thiers loosde een diepe zucht. - Is dit mijn Rachel? - je hebt er wel iets aardigs van gemaakt, maar ze lijkt niet. Goed - nu is ze een onschuldig schoolmeisje geworden; eerste klas zijn jullie? geef haar twee vlechtjes over haar schouders, zoo. - Ze krijgt iets boersch, een lenig kind, dat boven op een hooiwagen klautert. Zoo ben ik ook geweest: als kind had ik maar één wensch: boerenmeid te worden. Mijn vader was notaris in Deventer, en hij had een boerderij in Twello. Daar gingen we wel eens heen, en dan was ik altijd bij de koeien en de geiten. Ik ging tusschen de vier pooten van een koe zitten en had het gevoel dat ik in mijn eigen huisje was - ik voelde me zoo beschut en warm, en de geur van de uier vond ik heerlijk. Maar later - dat is het groote mysterie, zie je, - dat je zelf niet weet wat er uit je groeit. Jullie zijn nog zoo jong, bijna nog rupsen, of laat ik zeggen: jullie bent bezig je in te poppen, en niemand weet wat voor vlinder hij worden moet. - En als je tenminste met onbeschadigde vleugels tevoorschijn komt - dat is al een groot ding. - Mevrouw Thiers heeft zoo zitten praten, zei Heleen dien middag aan tafel. - Waarover? vroeg Adri. - Och, over haar jeugd, en zoo. - Het moderne stopwoord, zei Frank - ‘en zoo’. Moeder zei: Die vrouw is zoo jong weduwe geworden - maar Adri wendde het gesprek. Ik zou het toch niet hebben kunnen navertellen, dacht
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
125 Heleentje - dat over het vlinder worden, met onbeschadigde vleugels. - En ik zou het heelemaal niet kunnen uitleggen, maar ik vind het ook niet meer zoo gek, dat ze met die pop speelt.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
126
Veertiende hoofdstuk Dat jaar in de tweede klasse was Heleen hard gegroeid. - Kind, wat word je lang, had oma du Ferry telkens gezegd. Heleen voelde het zelf. Dikwijls, 's avonds in bed, kwam de groeikoorts - ze lag dan heel stil en gestrekt. Het was een licht knagend gevoel, het deed geen pijn, maar het verdoofde haar gedachten. Soms streek ze met haar handen langs haar heupen en dijen, of met haar linker voet langs het rechter been, of omgekeerd. 's Morgens, voor den spiegel van haar waschtafel, zou ze denken: Ik ben weer gegroeid, en ze keek naar haar gezicht om te zien of ook dat veranderde - en dan even naar omlaag, langs haar borst. Haar lichaam bleef haar vertrouwd en toch vreemd - haar gedachten verwarden zich. Op school was ze doezelig. Ze moest zich veel meer inspannen dan het eerste jaar, en bereikte veel minder. Eens, toen ze met haar rapport naar huis liep, dacht ze: wat zullen vader en moeder zeggen? - ze moeten het toch merken, dat ik achteruit ga misschien haal ik het dit jaar nog, maar in de derde klas zal ik zeker niet meer mee kunnen. Ben ik dom? - ik weet het niet, en het kan me eigenlijk niet schelen. Vader teekende haar rapport en zei: Later zal het weer beter gaan, kind, je groeit nu zoo hard - en door die woorden voelde ze een vreemde onrust in zich, zoo alsof ze bezig was te verdwalen, voor goed af te raken van thuis, van Adri en Frank, en oma du Ferry. - Waarom zou het later beter gaan?
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
127 Ze dacht toch dat ze wel leeren kon, maar ze maakte veel fouten in haar werk, en als haar iets gevraagd werd, dan meende ze soms het goede antwoord te weten, maar ze kon het niet zeggen, - ze was het juist dat oogenblik kwijt, en haar dwalende gedachten waren niet eensklaps terug te roepen. Ze zag de meisjes van haar klasse ook anders dan het eerste jaar. Er waren nieuwelingen gekomen, die haar vreemd bleven, groote meisjes, die waren blijven zitten, en heel andere dingen schenen te hebben geleerd dan zij nu leeren moesten. De leeraressen klaagden: er wordt in deze klasse slecht gewerkt; - de meisjes hoorden het aan, alsof ze niet wisten dat zij met elkaar ‘deze klasse’ vormden - en dat wisten zij ook niet. Er was geen eenheid en geen band. Heleen zag hoe er geknoeid werd bij repetities - ze trachtte er soms aan mee te doen, maar het lukte haar nooit. Ze begon ieder uur met dezelfde woorden: ik ken mijn les niet - helpen jullie me, - zeg me voor - maar ze vertrouwde geen enkele hulp, en dat haastige fluisteren was maar spel, - in werkelijkheid kwamen alle gedachten traag en zwaar en joegen een hevigen schrik aan. Het gebeurde dat een meisje een Engelsch vers oplas uit het boek dat op haar knieën lag. Ze werd betrapt: Emmy, breng me dat boek. Emmy deed het, een botten glimlach op haar gezicht. Niemand juichte haar in stilte toe, niemand schrok of verbaasde zich. - Maar Heleen hield dat jaar niet van de school. Ook de leeraressen veranderden in haar oog. De Duitsche ging ze kinderachtig vinden met kleine pretoogjes, waarin telkens tranen stonden - niemand
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
128 begreep waarom. - Ze huilde weer - heb je het gezien? Dan trok Heleen haar schouders op; erover praten wilde ze niet, evenmin er goed naar kijken, want dan zouden haar eigen oogen vochtig worden - terwijl ze toch niets voelde - werkelijk niets. Of alleen een slaperige moedeloosheid, een slappen onwil tegenover een namelooze verdrietigheid. De leerares voor geschiedenis vond ze aanstellerig en stijf, - die voor Engelsch oud en oneindig saai. Bij mevrouw Thiers werd ze lui; dikwijls smokkelde ze een boek mee naar de teekenzaal, en zei zichzelf dat ze vast een les voor dien avond wilde leeren, maar gewoonlijk deed ze het niet, want er mocht onder de teekenles gepraat worden. Ze zat een poos lang naast een meisje dat haar over veel inlichtte. Ze was maar matig nieuwsgierig en vroeg nooit verder. Sommige dingen die Ans vertelde, geloofde ze niet, en de meeste begreep ze niet dadelijk. Daarover moest ze dan wel blijven nadenken, droevig en onscherp, totdat haar soms plotseling iets duidelijk werd en ze zichzelf zei: nou ja, dat heb ik altijd wel geweten. Mevrouw Thiers boeide haar minder dan in het begin van den schooltijd. - Ze heeft natuurlijk een verhouding met Böckdorff, zei Ans. Heleen trok even met haar schouders. - In de vijfde heeft ze gezegd: ik kom nooit meer tot schilderen, doordat er een grootere naast me leeft. - Dan zou ik verhuizen, als ik haar was. - Kind - zei Ans lachend, maar toen ze Heleen
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
129 aankeek, betwijfelde ze dat ‘het kind’ in onnoozelheid had gesproken. Het duurde twee jaar voor die zware en vermoeiende slaperigheid van Heleen begon te wijken. Later merkte ze dat ze aan de tweede en derde klasse zoogoed als geen herinneringen had, - ook kwam het haar voor dat ze in die jaren niets had geleerd. Maar ze wist dat ze gegroeid was. Groot en slank was ze geworden, ze had weelderig donkerblond haar, dat omkrulde in haar nek, grauwig gouden oogen, een korten neus, breed en recht, smalle, licht gebruinde wangen, en een wat naar voren komenden mond met dunne lippen. Adri was fijner van trekken, had donkerbruin haar en een matte gezichtskleur. Heleen vond Adri knap, maar in haar oogen, dacht ze, ligt niets geheimzinnigs, zooals in de mijne. Ze kon het niet laten, dikwijls naar haar oogen te kijken. Eens vroeg ze zichzelf: Als ik wist dat mijn oogen leelijk zouden worden, tot straf, hoe meer ik keek, zou ik het dan kunnen laten? - Ze geloofde van niet - dan juist niet, want als dit een sprookje was, dat voelde ze - dan moest het slecht afloopen. Ze stond voor den spiegel en prevelde: ja, daaraan zou niets te verhelpen zijn. Ze vond haar oogen mooier dan edelsteenen, mooier dan sterren. - Maar nu leerde ze toch ook weer zichzelf en heel haar uiterlijk vergeten, want de wereld om haar heen keerde terug, rijker en echter dan ooit te voren. Frank deed eind-examen en werd student in de medicijnen. Dat vader en moeder over bezuinigen praatten, drong nauwelijks tot de kinderen door.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
130 - Ik kan een microscoop overnemen, had Frank gezegd, een derde van de prijs, - en corpslid wil ik niet worden, al zou ik met het geld kunnen smijten - of dan eerst recht niet. - Hij liep college, werkte op de voorgeschreven practica en studeerde. De studie was zeer veel uitgebreider dan hij had kunnen denken, en hij voelde zich als een zwemmer, die middenin zee geworpen, merkt dat de golven noch in kracht, noch in aantal afnemen. Maar de jongen was ook zeker van zijn eigen kracht, en daarbij kende hij geen vrees. Hij zei zichzelf eens: De studie is lang, laat ons zeggen: eindeloos, maar aan mìjn kant staat het leven. Ook wist hij al dat hij de praktijk zou gaan uitoefenen voor hij met zijn studie klaar was, en speurde daarin een tegemoetkomen aan de menschelijke onvolmaaktheid. Hij zou door zijn examens komen, zonder alles te hebben geweten wat hem gevraagd was. En dan werd hij arts, en kende het diepste geheim van het menschelijk leven niet. - Natuurlijk niet. - Hij zou ook altijd weer aan een sterfbed staan, en niets kunnen doen dan den dood constateeren. Zoo zou een dominee den preekstoel beklimmen en weten dat de dierlijke levensdrang het altijd wint van den geestelijken wil tot zelfverzaking? Geboeid en waakzaam gaf Frank zich aan zijn studie. Hoewel Adri niet veel vrienden had, kwamen er toch nogal eens jonge menschen voor haar aan de deur. Heleen voelde een prettige opwinding als ze haar zuster pratend met een vreemde langs trappen en gangen zag gaan. Dan liep ze haar eigen kleine kamertje in en moest iets zeggen tegen een stoel, of
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
131 een gordijn dat daar hing. - Zoo, hoe staat het leven? - Maar wat gaat de tijd snel als ik maar aan het werkelijke leven toekom! En stond voor het raam, peinzend naar buiten te zien, glimlachend en nog altijd een beetje droomerig. Eens deed ze de deur open voor een jongen man, die naar juffrouw Hilting vroeg. - Ze ging hem voor, maar een oogenblik had hij haar aangekeken, verwonderd en onbevangen - ze had gevoeld dat hij haar heelemaal in zich opnam. Het was in den vroegen zomer, ze droeg een opengewerkte witte blouse zonder mouwen, haar slanke armen waren licht gebruind als haar wangen. Toen ze daarna voor den spiegel stond, zei ze zichzelf: ik zie er een beetje slordig en warm uit, en dat haar hangt zoo breed voor mijn gezicht. Ze begon het te borstelen, waardoor het nog meer ging uitstaan ze voelde langs haar armen, die tot haar voldoening koel waren. Aarzelend sloeg ze daarna haar boeken open; - vreemd, als een man je zoo had aangekeken, dat je dan daarna je lessen moest gaan leeren. - Ze ging op den rand van haar bed zitten. - Wat zou hij hebben gezegd, als hij had durven praten? En moest lachen om die woorden - waarom zou hij niet hebben gedurfd? - omdat ze zoo jong was? Maar toen voelde ze weer hoe bruusk ze zich had omgedraaid en voor hem uit had geloopen, de gang door, de trap op, in dit huis - hun eigen huis. Het zou onzinnig zijn geweest als hij iets gezegd had, - ze wilde het niet. Ze sprong weer op en keek in haar school-agenda. O, die lessen kende ze zoo gauw tegenwoordig - ze hield haar ooren dicht, en deed of ze de woor-
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
132 den met de oogen wilde inslurpen. Waarom zou ik het niet weten, dacht ze, als ik het eenmaal goed gezien heb? - Er bleef op die manier tijd over voor haar piano-studie en zelfs voor het lezen van een boek - en natuurlijk, dat wist ze zelf, - verknoeide ze haar tijd ook nog op alle mogelijke manieren. Op een Zaterdag zou ze naar een uitvoering door de leerlingen van de muziekschool gaan. 's Middags stapte ze in een warm en vol bad, voelde zich bijna drijven in het zachte water, en wachtte lang voor ze de zeep aanraakte, die het water troebel zou maken. Daarna speelde ze als een kind met het geurige, witte schuim, zag rozen en amandelbloesems in de vlokken, waschte haar tanden, haar lippen ermee, bouwde schuimtaarten op haar borsten. Ik zal vanavond heelemaal schoon zijn, dacht ze, en nog geuren ook. - En ze zou voor het eerst een bustehouder dragen. Die had ze plotseling gekocht, op weg van school naar huis. Ze wist niet of ze hem noodig had, maar er waren er zoo ontzettend veel in de winkels - heele stapels, wel net zooveel als kousen en hemden. En de juffrouw die haar hielp, deed niet verwonderd. Ze moest haar mantel uittrekken en zich de maat laten nemen. - Deze is goed voor u, zei de juffrouw. Ze zocht de goedkoopste uit, want ze moest het van haar zakgeld betalen. Als het ding nu maar paste. Eindelijk trok ze een hemd over haar hoofd, en dacht aan Louis, die dien avond spelen moest. - Het badwater liep murmelend weg. Louis had altijd les vóór haar, en ze kwam vijf minuten te vroeg. Ze keken elkaar aan, hij een beetje onwillig, en hij groette
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
133 soms nauwelijks. - Er kwam een glimlach om Heleen's mond. Juffrouw Mendels had kort geleden gezegd: de laatste vijf minuten speelt hij het mooist. - Natuurlijk - hij was een beetje verliefd op haar, maar hij wist het misschien zelf niet. Vanavond zou ze hem aankijken. - Stil, nou die bustehouder. Hij kon niet dicht - paste heelemaal niet - ze had teveel borst, en te weinig buste. Jammer van het geld - nou ja, ze had het ding dus niet noodig - haar figuur was goed. - Ze voelde zich prettig in haar schoone klêeren en glimlachte nog altijd. Onder het eten kwam er een briefje van oma: ze kon tot haar spijt niet mee, of Heleen haar morgen kwam vertellen - Heleen schoof het briefje onder haar bord ze wilde niet denken aan ‘morgen’. Maar straks zou ze alleen buiten staan - en zou de zaal binnenkomen en naar Louis zoeken. Hij wist zelf niet hoe goed hij speelde, en er zou iets zijn tusschen hen, iets onzegbaars, dat hij toch misschien dezen avond zou kunnen zeggen - Neen, niet zeggen in woorden - het moest anders zijn - het was niet zooals het in de boeken stond. Misschien keek hij haar alleen aan, zooals die vriend van Adri laatst gedaan had - of hij wreef zijn wang langs haar schouder, ergens buiten of achter de zaal. - Heleen - haar naam zou vreemd klinken, alsof ze een Grieksche godin was. Grieksch - dat beteekende: half een godin, half een mensch. Ze zag weer haar slanke, ronde beenen, zooals ze omhoog kwamen gedreven in het bad. - Heleen - ze sloeg haar armen om zijn schouders. O, het was heerlijk, heerlijk, dat oma niet mee kon - haar lichaam wankelde naar hem
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
134 toe. En dan - ze zou natuurlijk toch in den avond weer thuiskomen - dan wilde ze heel lang slapen. Adri vertelde iets waarnaar de anderen luisterden, moeder reikte haar een schaal met appelmoes. Ze vond plotseling dit gewone leven, hier in huis, aan tafel - iets bijzonders - ze voelde haar hart warm en dringend kloppen. Ze wist niet wat Adri gezegd had, maar ze zou het graag hebben gehoord - misschien klopte haar hart zoo uit verlangen naar alles wat haar toch nog voorbij ging. Op straat was het winderig, en licht door de maan. Heleen liep in dansenden pas. Haar voeten leken smal en spits in de glimmend zwarte schoenen; - als kevers over het water, zoo schoten ze voort over het donkere asphalt. Zij zou de mooiste kever zijn uit de zaal, ze hoefde niet het podium op te loopen om zich te doen zien, maar ze ging vooraan zitten, dan zou Louis niet zenuwachtig zijn. Hij had groote, stompe vingers - ze zou niet naar zijn handen kijken, als hij haar aanraakte. - Neen, zij mocht alleen hèm aanraken. Ze wist nog niet hoe - gaf ze hem misschien een kus? - als hij zijn gezicht dicht bij het hare bracht - als ze het gevoel had dat ze dit doen moest om hem gelukkig te maken. - Maar hoe onuitsprekelijk gelukkig moest hij dan worden! - Heleen - meer zou hij niet kunnen zeggen. O, het was heerlijk dat haar ouders haar dien naam hadden gegeven! Ze kwam bij de Muziekschool; er hield een auto stil voor het gebouw, daaruit stapte een meisje in het wit satijn met een diep roode avond-cape om. Achter haar aan kwam een jongen met een viool.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
135 - Van alle kanten kwamen er nu menschen binnen; - Heleen ging langzaam, voelde haar voeten schuifelen. - De zaal was veel grooter dan ze gedacht had, en het voorste gedeelte was heelemaal bezet. - Ze zag louter vreemde menschen, van wie niemand op haar lette. Eenzaam, op het verre podium, stond een vleugel die klein leek. Ze ging ergens zitten, ze zag plotseling dat het er in deze ruimte niet toe deed wáár. De avond duurde haar eindeloos lang. Er kwamen meisjes op, die in koor zongen; het meisje dat uit de auto was gestapt, speelde viool, - het geluid, verbrokkeld, zonder glans, verspreidde zich in de zaal. Het publiek klapte na ieder nummer. In de pauze bleef Heleen roerloos zitten; - kinderen en menschen schoven aan haar voorbij, aldoor weer andere, en de meeste waren zorgvuldig gekleed, ‘heel op z'n Zondagsch’, zou opa du Ferry zeggen. Heleen bleef zitten, met het duistere en zware gevoel, zichzelf daarmee te straffen. Straks zou Louis spelen, het zesde nummer na de pauze, - ze wist nu wel al dat het niet goed zou klinken, hier. Hij zou spelen als al die andere leerlingen ook, stijf en vervelend - zonder durf. Zijn moeder mocht hem met een zoen beloonen, als hij thuiskwam, zij, Heleen Hilting, zou het niet zien. - Hij verwachtte haar ook niet, hij vond het hinderlijk, dat ze altijd vijf minuten te vroeg op de les kwam, en hem aankeek met haar vurige, dwaze oogen. - Hij was nog jong, - hij schold op de meisjes. En hij kende haar misschien niet uit alle anderen, hij had haar nooit aangekeken zooals die student, die om Adri kwam.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
136 Heleen verlangde naar huis. Ze boog haar hoofd, en rook den geur van haar lichaam, even afgewisseld door dien van de badzeep, waarmee ze zich had ingewreven. - Nu stond ze op en liep haastig de zaal uit. Den volgenden dag bleef ze thuis - Bert was een legkaart begonnen, waarvoor hij geen geduld genoeg bleek te hebben. Heleen maakte hem af - het kostte haar uren. Moeder zei: Kind, ga eens wat beters doen - maar vader kwam tusschenbeiden: Laat haar maar. Eindelijk, in den vroegen avond, liep ze met Frank naar opa en oma. De wind woei haar frisch in het gezicht. Ze was kleumerig geworden door het stil zitten, dien heelen dag, in de warme kamer, en voelde zich versuft door de eentonig moeilijke legkaart. En de droomen die haar gisteren gelukkig hadden gemaakt, en die daarna zoo dwaas hadden geleken en voorgoed voorbij, - de droomen kwamen bij flarden terug met den spelenden, verraderlijken wind.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
137
Vijftiende hoofdstuk De spanning om Adri was met den dag toegenomen. Voor 1 November van het vorige jaar had ze haar werk ingeleverd, antwoord op een prijsvraag, uitgeschreven door de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen, gevestigd te Haarlem. - Natuurlijk waren er daarna andere dingen gekomen die de aandacht vroegen. Begin December al was het gaan vriezen, de scholen gaven veel vrij voor ijs. Heleen maakte groote tochten met Bert door het stille Noord-Hollandsche winterland; - Frank reed alleen nog op Zondagen, door de week had hij geen tijd, en Adri verkoos de studentenclub, doordat de meisjes waarmee ze het liefst boomde, toevallig niet reden. - Heleen was blij geweest met Bert's gezelschap, ze voelde zich van harte jong met hem, en nog verwijderd van ‘de ernst des levens’, zooals haar vader het noemde. Maar ze sputterde tegen die woorden: Onzin, het is ook gemakzucht van Adri, - ze wordt kleumsch als een oude juffrouw, en houterig als een stokpaard. - Dan lachte Adri toegeeflijk, en zei: Jij bent nog zoo'n echt schoolkind. Maar nu was Adri thuisgekomen met het bericht van de vergadering, - een meisje uit Haarlem had haar ingelicht, een oom van dat meisje zat in het bestuur. Aanstaande Woensdag. - Donderdagmorgen zei mijnheer Hilting: - Me dunkt, het kan nog onmogelijk in de krant staan? - maar meteen sloeg hij de bladen voorzichtig en met eenigen eerbied open. Iedereen zweeg een oogenblik. Nee, het
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
138 kan niet, zei Adri - misschien in een Haarlemsche krant, - maar Rita zegt, de Haarlemmer heeft geen ochtendblad. Dus vanavond - Juist, zei mijnheer Hilting, en zocht verder. Heleen kon op school aan bijna niets anders denken. - Als Adri bekroond werd met goud bekroond - Een wiskundig onderwerp, waarvan zij zelfs de opgaaf niet had begrepen. - Adri was knap. - Ze heeft een helder hoofd, had Heleen haar vader hooren zeggen tegen opa du Ferry, - maar niet veel verbeeldingskracht. - Nou, nou, zei opa, ben je daar zoo zeker van? Het was soms wonderlijk, dacht Heleen, volwassen menschen met elkaar te hooren praten. - Hoe kon vader weten dat Adri weinig fantasie had? En toch was hij trotsch op Adri. - Met goud bekroond - ze zou het de heele klas vertellen - maar nu nog niet. - Je kon aan Adri's gezicht zien dat ze knap was, maar eigenlijk waren haar oogen niet mooi, een beetje koel, en glansloos. - Was het eerlijk van haar, juist Adri's oogen te noemen? ze deed het, doordat ze zooveel van haar eigen oogen hield, en die waren anders - gloeiender. Eindelijk kwam de avond. De spanning was nog grooter, dacht Heleen, dan op den avond van Sinterklaas: - bij iedere bel veerde de heele familie op, en dat terwijl de krant onhoorbaar in de bus werd gestopt, en ze toch meenden, het van de krant te moeten hebben. Om half zeven al kwamen opa en oma du Ferry, en ze hadden een gast bij zich. Waarom moet dat nu - juist dezen avond, dacht Heleen, en ze knikte
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
139 stug toen haar naam werd genoemd. - Gerard Wiessen, de zoon van een oud vriend van opa, al sinds zes jaar arts in Zuid-Afrika - was eens even overgekomen. - Vader deed overdreven vriendelijk. - U zult ons verontschuldigen, onze oudste dochter heeft ingestuurd op een prijsvraag, - ik zal u het onderwerp besparen. Maar de beslissende vergadering is gisterenavond geweest, en nu - - - Natuurlijk hebben opa en oma hem dit al lang verteld, dacht Heleen, en de trots van haar vader hinderde haar op dat oogenblik. Met een plof viel de krant in de bus, en Bert stormde naar beneden. Moeder zei: Gaat u toch zitten, mijnheer Wiessen - we zullen van den avond redden wat er te redden valt. - Heleen stond naast de kachel, de vreemde aan den anderen kant. Ze dacht: groote menschen doen soms erg vervelend. En nu was het of mijnheer Wiessen haar gedachten had geraden, - hij keek haar met een glimlach aan. Zij had zijn gezicht onmiddellijk erg gewoon gevonden, een beetje te dik en te hoog rood van kleur - maar nu hij lachte en zijn gave witte tanden liet zien, vond ze hem ineens wel aardig. Hij zei: Het is heel prettig om bij de kachel te staan - maar niemand luisterde, want Bert kwam binnen, reikte de krant aan vader. Die verdeelde de bladen onder de groote menschen. - Hier, zei hij - goed zoeken. Gelukkig hield hij dien vreemden snoeshaan hier buiten, dacht Heleen. Adri keek over vaders schouder, Frank stond bij moeder, Bert en Truusje scharrelden maar zoo'n beetje rond - het was wel een kamer vol menschen. He-
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
140 leen dwong zichzelf, daar rustig te blijven staan, haar handen streelend om den nikkelen kop van de kachel. Ze zag dat mijnheer Wiessen met een glimlach keek naar het tafereeltje bij de tafel. Van opzij gezien was zijn gezicht niet leelijk, een beetje oud al, met die zware kin en den forschen neus. Zou Ans van hem zeggen dat hij voor honderd procent een man was? - Nee, zei vader - sla maar om, en oma zei lachend: Ik geloof dat ik van zenuwachtigheid niets kan onderscheiden. Adri tilde haar hoofd op. - Het staat er natuurlijk niet in - een Amsterdamsche krant vindt dit zoo gewichtig niet! - Zullen we een Haarlemsche krant zien te krijgen? opperde Frank. - Ja, viel Adri onmiddellijk in - maar hoe? Ze bloosde plotseling. - Ik heb aldoor gedacht: we zullen even naar Haarlem heen en weer moeten - aan het station dáár kunnen we het al weten - want ik wil het nu dan toch eindelijk wel weten - ik denk natuurlijk niet dat ik bekroond ben, maar.... - Goed, zei vader - wie gaat er met je mee? Nu deed Gerard Wiessen een stap naar de tafel toe. - Mag ik het genoegen hebben, zei hij - ik voel me zoo plotseling in uw kring opgenomen. We nemen een taxi naar het station, en zijn zóó in Haarlem. - Hij boog even voor Adri. - Juffrouw Hilting wilt u het me toestaan? - Toe dan maar, zei Frank - ik blijf wel thuis. - En u gaat mee? vroeg de vreemde, en keek Heleen over zijn schouder aan. - Een oogenblik later liepen ze al buiten, met losse mantels nog, lachend
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
141 en in draf. - Toen ze in een taxi zaten, zei Gerard: Zullen we den chauffeur maar zeggen dat hij doorrijdt naar Haarlem? Adri dacht een oogenblik na. - Nee, zei ze toen, hoofdschuddend, de electrische trein gaat sneller, en we halen die van zeven uur nog. - U bent wel erg ongeduldig. Heleen zat naast Adri. - Ja, hoorde ze haar zuster zeggen - als dit iets goeds is, dan wordt het op kosten van de Maatschappij gedrukt, en dan kan het meteen mijn proefschrift zijn - ik moet natuurlijk eerst nog doctoraal doen, maar.... - Verlangt u al naar het eind van het studentenleven? - Ja - ik wil onafhankelijk zijn - en ik wil weg uit huis. - U heeft toch, dunkt me, een erg prettig thuis? Heleen hield zich muisstil - ze had Adri nog nooit zoo hooren praten - ze begreep het niet goed. - O ja, zei Adri, en staarde recht voor zich uit - maar ik word er te oud voor - het gaat me drukken - die volte thuis, - al die kinderen, en vader die maar geld moet verdienen voor ons. - De meeste jonge menschen trekken zich daar weinig van aan, zei de vreemde. Adri's stem klonk strak. - Maar ik nu wel - ik hoef toch niet te zijn zooals de meesten. - Zoudt u willen trouwen? vroeg Wiessen. Ze zwegen een oogenblik. Buiten hen was het geraas van de stad - lichtflitsen schoten naar binnen. Adri wendde haar hoofd af. - Dat weet ik niet, zei ze luchtig.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
142 Heleen voelde een blos in haar wangen stijgen. - Heerlijk dat zij dit meemaakte - het was toch zoo goed als een liefdes-verklaring - maar ze hadden elkaar nooit eerder gezien. - Was dit dan een liefde op het eerste gezicht? - van hem, tenminste. - Ze voelde zich wonderlijk tot Adri aangetrokken. O, dacht ze, dat jij dit alles beleeft laat ik het goed onthouden - we zijn op weg naar Haarlem - ik heb het je nooit eerder hooren zeggen dat je op dit onderwerp zoudt kunnen promoveeren, en dat je ernaar verlangt uit huis weg te komen. - Verlang ik er misschien ook naar? - zou ik willen trouwen? - maar niet met dezen man - hij is te oud en te dik. - Nee, Adri zal toch niet trouwen om weg te komen uit huis? - dat lees je in de boeken - maar dan is alles heel anders, dat kan bij ons nooit gebeuren, - we hebben immers volmaakte ouders. Volmaakt? - ik heb dit nooit eerder gedacht - maar ik geloof toch wel dat het zoo is? De auto hield stil voor het station - mijnheer Wiessen hielp hen uitstappen. Toen nam hij vlug de kaartjes - tweede klas - wat onzinnig om tweede klas te reizen, dacht Heleen. Zou hij rijk zijn? - nou, vooruit maar. - Ze holden weer.... In een wat bedaarder tempo gingen ze, ruim een uur later, door de stad naar huis terug. Ze namen de tram - Gerard zat tusschen de beide meisjes in. Ze waren lacherig en opgewekt, - maar niet meer zoo echt vroolijk, dacht Heleen. In een Haarlemsche krant hadden ze het bericht gelezen dat het antwoord van mejuffrouw A. Hilting, student in de natuur-philosophie aan de gemeentelijke universiteit
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
143 van Amsterdam een eervolle vermelding was waardig gekeurd. - Hm, had Adri gezegd - een eervolle vermelding - het is toch iets. - Maar de anderen hoorden haar teleurstelling. Heleen had niet durven gelukwenschen. - Het is eervol, zei Gerard Wiessen - van harte, hoor - en hij drukte Adri's hand. Heleen dacht op dat oogenblik aan Frank, die thuis was gebleven, en ze had het onbehagelijke gevoel dat zij nu te veel van Adri wist en dat eigenlijk weer moest vergeten - maar dat zou ze niet kunnen. - Ik kan er toch waarschijnlijk wel op promoveeren, zei Adri - ik wist ook wel dat het niet af was - misschien is het heelemaal niet ongeschikt, zoo, - nu kan ik er onder leiding van mijn prof nog flink aan werken, dan krijgt die man ook het gevoel dat hij er wat aan gedaan heeft. - Het is in ieder geval een succes, zei de vreemde ernstig - en Heleen vroeg zich af: meent hij het? - er was zoo weinig op zijn gezicht te lezen. Zoodra ze thuis kwamen, riepen de anderen het hun tegemoet: een eervolle vermelding - het stond toch in de krant - van harte geluk - dat moeten we eenige malen over het hoofd hebben gezien - eervol, - meiske. We klampen ons vast aan dat woord, dacht Heleen, doordat we niet mogen zeggen: met goud bekroond. - Ze keek Adri voorzichtig aan - hoe ging alles nu verder? dorst Adri nog te zeggen: ik wil uit huis? - Nee, ze praatte maar over kleine dingen en zei dat ze dit wel vermoed had. Nu wreef ze met haar handen over haar gezicht. - Ik ben niet zoo knap
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
144 als jullie denken - ik kan wel leeren, maar ik heb geen sprankje originaliteit - en ik ga begrijpen dat je dat juist in onze wetenschap wel noodig hebt. Heleen voelde haar hart naar Adri uitgaan. Ze deed een stap naar haar toe, wilde haar een kus geven - maar dat kon nu toch niet, met al die menschen, dien vreemden man. - Ze bedwong zich en keek tersluiks naar Gerard Wiessen. Hij ving haar blik op; zijn gezicht was rood, alsof hij teveel gedronken had, dacht ze. Kort daarop begonnen opa en oma afscheid te nemen, en hun gast met hen. - Komt u nog eens vaker mee, zei moeder, - als u lust hebt. Frank vroeg plotseling: Waarom bent u eigenlijk over - gaat u zich specialiseeren? - Nee, zei Wiessen, ik ben tevreden met mijn plattelands-practijk - ik denk wel een paar ziekenhuizen te bezoeken, maar overigens - Hij stak zijn hand uit. - Als je eens praten wilt - dan graag. - Och, zei Frank, ik weet van het vak eigenlijk nog niets. Heleen juichte hem in stilte toe. Wat moest die roodkop zich bij hen indringen? En moeder - ze begreep moeders uitnoodiging niet - wilden dan alle ouders hun dochters uithuwelijken, zoo maar aan den eerste den beste? - En ze konden immers niet weten dat Adri al zelfstandig wilde zijn? Adri zweeg nu toch in alle talen. - Maar toen Gerard Wiessen haar hand drukte en vroeg: mag ik Heleen zeggen? - zijn oogen in de hare - toen dacht ze: hij komt natuurlijk terug, - het is leuk -; er gebeurt eindelijk iets. Ze wist later niet meer wat ze hem geantwoord had
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
145 - en was een beetje bang dat ze alleen maar dom zou hebben geglimlacht. Dien avond ging ze gelijk met Adri naar boven, en wat ze in lang niet gedaan had: ze gebruikte de trapleuning als schuine ladder, zwaaide haar lichaam rhytmisch heen en weer, en greep telkens hooger met haar handen. Onderwijl vroeg ze: Hoe vind jij die Afrikaan? - Och, zei Adri - val niet. Nu klom ze over de leuning. - Idioot, om te vragen of je trouwen wilt. Ze zag dat Adri bloosde. - Nou ja, ik gaf er aanleiding toe - ik weet niet waardoor ik ineens zoo uitpakte. - Door de spanning waarin we waren, zei Heleen, en was verrast door haar eigen inzicht. - Nu sloeg ze haar arm luchtig om Adri's schouders. - Zeg, je bent toch nog niet zoo oud - zou je werkelijk uit huis weg willen? Adri antwoordde niet, maar het was Heleen alsof ze nog iets dichter naar haar toe kwam. Zoo gingen ze zwijgend Adri's kamertje binnen en sloten de deur achter zich. - Je moet er maar niet meer aan denken, zei Adri - het overvalt me soms - de angst. - Heleen's oogen gingen wijd open. - De angst dat vader en moeder teveel van me verwachten. Als ik afgestudeerd ben - wat dan nog? Daarom zou ik het willen overhaasten - en ik zou soms ineens uit het studentenleven weg willen - het is veel te mooi - maar ook: vader kent de moeilijkheden niet - hij is een auto-didact, en daardoor denkt hij dat alles zoo gemakkelijk gaat voor wie de officieele, de bree-
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
146 de opleiding krijgt. Maar hij weet niet hoe ik geblokt heb op het gymnasium - en nu nog - nu nog veel erger. - Ja, ik zou weg willen. Het verlamt me soms zoo, dat vader me knap vindt. Het zou misschien beter zijn als ik geen eervolle vermelding had gekregen - hoewel - ik weet het niet. Heleen zei met een kleine stem: Je kunt erop promoveeren, heb je gezegd. Adri haalde haar schouders op. - Als Kölsch er iets in ziet, en me helpen wil. De ander voelde haar borst en keel beklemd. Ze dwong zichzelf te zeggen, de woorden die al lang in haar hoofd waren: En natuurlijk zal je ook trouwen. Het bleef een oogenblik stil. - Ik weet het niet, zei Adri toen, langzaam - niet zoolang ik hier in huis ben, en er uilen aan mijn voeten worden gezet. Heleen voelde dat ze niet moest lachen. Ze draaide haar hoofd wat af - ze snakte naar een luchtiger toon. - Maar als die roodhuid terug komt, dan is het natuurlijk om jou. Ze zat op Adri's bed, en verborg haar gezicht een oogenblik achter haar gebogen arm. - Dat weet ik niet - jij bent er ook! En je bent uiterlijk veel meer - ze aarzelde even - een volwassen vrouw dan ik. - Gut, ik ben zeventien. Adri wendde ook haar hoofd af. - Nou ja, zei ze, je weet toch wel dat je ‘einen Mann selig machen kannst’, zooals er in Hilligenlei staat. Heleen bloosde nog dieper - het bleef wel een minuut lang stil tusschen hen.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
147 Toen zei Adri: Nou, hoepel op, ik wil naar bed. Kan ik zoo weggaan, dacht Heleen - ik wil iets zeggen, maar ik weet niet wat. Ze vatte den knop van de deur. - Nergens over praten, hoor. - Nee - nacht. Ze draaide zich om, drukte Adri een kus op haar wang. Tot haar verwondering kuste Adri terug, met spitse, stevige lippen. In haar eigen kleine kamertje stond ze een oogenblik roerloos. Toen schoof ze haastig het gordijn dicht, begon zich uit te kleeden, te wasschen. De woorden van Adri waren in haar gedachten, - die Duitsche woorden - ze wilde naar haar lichaam kijken, maar dorst niet goed. En ze voelde Adri's kus weer, zoo dringend alsof hij niet haar had gegolden, maar een ander. Wien dan? toch niet dien vreemden kerel van vanavond? dat was niet mogelijk. Maar wat wist ze van Adri's leven af - en wat wisten vader en moeder ervan af? Natuurlijk had Adri een leven buiten het huiselijke om - zijzelf toch ook? Nee - zij niet - maar misschien zou het gauw komen? - Ze was er bang voor - en ze verlangde ernaar.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
148
Zestiende hoofdstuk Heleen kwam de huiskamer binnen, - in haar oogen was een rustelooze glans. Ze zag Truusje op den grond zitten voor de open speelgoedkast, en vroeg: wat voer je uit, Truus? Het kind keek op, zei met een lachje: Doe je mee? - je mag de moeder zijn. - Op haar schoot lag een baby-popje. - Haal je niet teveel om? vroeg mevrouw Hilting, die bij de tafel zat te lezen. - Ik haal niets om, maar ik ben de baker. - Bij de kachel stond een droogrekje, waarop poppekleêrtjes hingen. - Zoo, zei moeder, straks noodig ik de baker uit, een kopje slemp bij me te komen drinken, met een stukje tulband. Heleen bleef een oogenblik bij Truusje staan. - Die gelijmde pop gaat het langst mee, zei ze. - Ze dacht aan haar eigen kamertje, waar ze het licht had laten branden, omdat ze gauw terug moest. Vroeger naaide ze nog wel eens poppekleêrtjes voor Truus, nu had ze er zoo zelden meer tijd voor. En als ze vanavond thuis bleef? - Is er thee? vroeg ze. - Nog niet, zei moeder - trouwens, jij gaat ergens anders thee drinken. Ze was met Adri en Frank bij Gerard Wiessen genoodigd. - Ja, zei ze, - en wist dat ze gaan zou, hoewel ze op dat oogenblik dolgraag bij Truusje op den grond was gaan zitten. - Langzaam liep ze naar de deur.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
149 - Boven lag haar boek nog opengeslagen ‘'Tis not good for a man to be alone, say the Scriptures’. - Drie en twintig regels moest ze uit haar hoofd leeren - een oude man die trouwen wil met een jong meisje - en hij stuurt er een ander op af om haar te vragen. ‘Say that a blunt old captain, a man not of words but of actions, Offers his hand and his heart, the hand and the heart of a soldier.’ Het meisje wil er gelukkig niets van weten, ze zegt tegen den boodschapper: ‘Why don't you speak for yourself, John?’ - maar dat kwam pas veel later - het was een eindeloos lang gedicht. - Heleen boog zich over het boek en leerde - tot haar verwondering lukte het, haar gedachten erbij te bepalen. Na een kwartier kwam Adri binnen. - Gaan we? vroeg ze. - Nog niet - ik moet een vers in mijn hoofd stampen. - Doe dat dan morgen. - Stil. ‘She's alone in the world - her father and mother and brother, Died in the winter together.’ - Plezierig, zei Adri. - Ze keken elkaar aan, een beetje onderzoekend. Het is maar een vers, dacht Heleen, en Adri dacht: je vader en moeder hoeven niet juist te sterven, alleen ben je toch als.... als volwassen kind. Even later liepen ze buiten, Frank tusschen hen in. - Waarom gaan we eigenlijk naar dien knul toe? vroeg Frank. Heleen wachtte op het antwoord van Adri. - Omdat opa en oma hem een beetje jeugd om zich heen gunnen.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
150 - Hm - alsof hij die niet zelf kan opzoeken. - Echte jeugd, zei Adri - niet van die verlepte vrouwen die zich schilderen. Frank schamplachte even en zweeg. Heleen bloosde, - ze begreep niet waarom Adri zooiets zei. In de stille straat waar ze liepen lag een restje van sneeuw, droog en stoffig geworden; aan den strakken hemel stonden de sterren en gaven nauwelijks licht. Heleen huiverde, terwijl haar wangen nog gloeiden. Ze zag in haar verbeelding de weeke lijnen van heuvels en palmen, die in helder geel zand stonden, en dat zand was warm onder haar bloote voeten. O, een land waar het altijd warm was! Maar Gerard had zich daar natuurlijk eenzaam gevoeld - als hij thuis kwam, was er niemand. - Wat hollen we, zei Adri, - ik ben niet zoo verlangend naar die stereoscoop-plaatjes. Frank pakte haar onder haar arm. - Je doet echt meisjesachtig vervelend, zei hij ga niet, maar als je gaat, trek dan een plezierig gezicht. - Adri stond stil. - Zullen we omkeeren? - Porque, Maria? Heleen had kunnen huilen. - Stel je niet zoo aan, zei ze scherp, - je vindt jezelf veel te goed voor dien man, maar hij zal je - ze zocht naar haar woorden - hij zal je geen haar krenken. Ze liepen nu weer voort, lachend. - Die Heleen, zei Frank - wat leert dat kind goed op school, daar hebben haar ouders werkelijk plezier van. - Heleen klemde haar lippen op elkaar. Toen ze bij Gerard binnen waren gekomen, voelden ze alledrie dat ze iets van zich af moesten schudden.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
151 - De kamer was groot en had duistere hoeken. In het midden stond een zware tafel, waarover een paars fluweelen kleed lag; voor de drie hooge ramen hingen gordijnen van verschoten groen damast. - Het is hier lekker warm, zei Adri. Haar stem klonk schraal in de hooge ruimte. Heleen keek naar Gerard, en voelde den drang in zich, hem aan te raken. Ze zou haar handen langs zijn gezicht willen leggen - was het een leelijk of een mooi gezicht? - maar dat deed er nu niet meer toe. En dan.... Hij zag haar kijken, glimlachte - zijn gave tanden kwamen bloot. - Is er geen kapstok? vroeg ze plotseling. Gerard had haar mantel op een divan gelegd. - Nu stond hij achter haar. - Mag dat hier niet liggen? - Kind - zei Adri schamper. - Het staat zoo ongezellig. - Nu grepen ze beide naar den bovensten mantel, en ze voelde de warmte van zijn hand. - Er is wel een kapstok. Heleen draaide zich om. Nou ja, zei ze tegen Adri, - het is hier toch geen café - daar hangen je kleêren ook zoo maar aan den muur, en dan lijkt de thee altijd te sterk, en niet warm genoeg. - Schenk jij thee? vroeg Gerard. Nu hij in het volle licht stond, ging die neiging om hem aan te raken gelukkig over. Ze moest oppassen, zei ze tegen zichzelf - het was heel erg dwaas, - ze mocht niets laten merken. - Heerlijke taartjes stonden er op het buffet, en bonbons - vond hij het leuk dat ze gekomen waren? Als ze alleen met hem was, zou ze het hem vragen, nu kon dat
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
152 niet. - Wat moesten ze hier den heelen avond doen? O ja, foto's bekijken. Maar ze kon daar niet bij dat lekkers blijven staan - bijna had ze een bonbon genomen. - Ze liep een paar stappen voort - er stond een bureau in dien hoek. Een groote schrijfmap, een inktstel en een kistje sigaren - wat kaal - waarom geen enkel boek? - Een portret - ze draaide het om. - O, dit was wat Frank noemde: ‘een mooie jufvrouw.’ - Zit je hier nooit te werken? vroeg ze - maar hij hoorde haar niet - hij had stoelen aangeschoven bij den haard en zei iets tegen Frank. - Het portret van de juffrouw met de krulkuif legde ze voorover, - maar toen schrok ze ineens van zichzelf, en zette het haastig weer overeind. Haar hand trilde een beetje. Ze hoorde Frank vragen - het klonk haar als uit de verte - Je hospiteert in het Binnen-Gasthuis, is het niet? - Nu deed ze een paar stappen naderbij. - Ja, zei Gerard - och, het is overal hetzelfde, veel ellende, en evenredig daaraan hoop op beterschap. Gisteren hebben we een geval gehad - maar dat vertel ik je nu niet. - Heleen, wil jij de gastvrouw zijn? Hij keek haar aan, - nu was zijn gezicht mooi. - O ja - thee, hè? zei ze, en hapte naar adem, omdat haar hart zoo bonsde. Adri lachte. - Ik kan geen thee schenken, ik mors altijd. - We zullen nog moeten afwachten, zei Frank, of die gastvrouwelijke prestaties van Heleen wel met goud zullen worden bekroond. Ze nam den zwaren theepot op. - Jij geen suiker?
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
153 zei ze vragend. Ze had Gerard nog nooit bij zijn naam genoemd. - Wie bedoel je? vroeg hij. - Jou. Is suiker niet goed voor uw maag, dokter? - en meteen dacht ze weer: ik moet niets laten merken. Adri zei: Ik vind je kamer erg leuk, maar je moest meer lampen hebben. - Licht, de groote mode - gelanceerd door mijnheer Philips, zei haar broer. Zelfs de arbeider heeft in alle hoeken van zijn kleine kamer een lamp, en maakt zichzelf wijs dat dat gezellig staat. - In Afrika wordt nog veel met petroleum verlicht, - die moderne huizen hier doen me dikwijls aan operatie-kamers denken. - Heb je al eens stalen meubelen gezien? vroeg Frank. Gerard glimlachte. - Ik heb ze zelf, - in mijn spreekkamer en in de voorgalerij het staat koel, en degelijk. Het bleef een oogenblik stil, - Heleen gaf de thee rond. Ze stond even naast Gerard en moest zich bedwingen, om haar hand niet op zijn schouder te leggen. - Hij zei: Vijf April moet ik terug, - ik heb een waarnemer, die niet langer blijven kan. Frank zei: Je zult heel wat bedden hebben gezien tegen dien tijd. - Maar hij is gekomen om een vrouw te zoeken, dacht Heleen. - Taartjes? vroeg ze - en het was haar of ze moeder hoorde zeggen: een kopje slemp met een stukje tulband. - Kon ze maar wegloopen, - wat moest ze hier? Het was alles zoo opzettelijk - de anderen merkten het niet, maar zij
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
154 wel. Een kamer met donkere hoeken - als ze met hem alleen was, zouden ze op dien divan gaan zitten. Daarom had ze ook niet gewild, dat hij haar mantel daarop legde - maar dat was niet waar, - ze wilde weg - zoo'n groot stuk taart kon ze onmogelijk door haar keel krijgen. - Kom ook eens zitten, zei Gerard, en knikte haar toe. Ze voelde zich duizelen, het was of alle bloed uit haar hoofd wegtrok. Ze zag dat hij iets naar voren boog en haar onderzoekend aankeek - zijn oogen waren nu anders dan ze ze nog gezien had. - De anderen mochten niets merken. - Ze trok een grimas. - Het is hier erg warm, hè? - Hij stond op, ze hoorde hem door de kamer loopen en praten tegen Frank. Ze omklemde de stoelleuningen. Nu hield hij iets onder haar neus. - Opsnuiven, zei hij zacht. - Wat heeft dat kind? vroeg Adri. - Niets - ze mag aan een odeurfleschje ruiken. Heleen ademde diep en voelde zich beter. Ze keek Gerard aan en liet even haar oogleden vallen. Er was een wonderlijke glimlach in zijn gezicht. - Het gesprek ging voort, de stereoscoop-plaatjes kwamen ook tevoorschijn. Huizen en landschappen, dorpen en steden - Gerard te paard en in zijn auto. Eenmaal reed er een jong meisje naast hem, de rijbroek spande om haar lange, ronde beenen. - Wie is dat meisje? vroeg Adri. - Winnifred Murray, de dochter van een collega. - Dus je ging daar toch wel met menschen om - oma zei dat je geen vrienden had.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
155 - O jawel - maar ik had weinig tijd. - Hm. Adri keek nog naar het plaatje. - Wat doet zoo'n Winnifred? voor haar plezier leven? - er klonk een lichte afgunst in haar toon. - Dat weet ik niet - ze was pas uit Engeland terug. Hij heeft natuurlijk heel veel meisjes gekend, dacht Heleen - vroeger ook, toen hij nog student was - en hij is niet zoo jong meer - drie-en-dertig - hij heeft een heel leven achter den rug. Maar natuurlijk zal ik daar niet naar vragen; - hij zal het niet kunnen uitleggen, waarom hij juist mij kiest. Vader had eens gezegd: Er zijn dingen in den mensch, die hij nooit zelf zal begrijpen - daartoe hoort zijn keuze van het andere geslacht. - Hij zei zulke dingen den laatsten tijd met opzet waar zij bij waren, de grooten. - Dus zijzelf hoorde ook tot de grooten? - sinds wanneer dan? - Maar het kon zijn dat vader zich vergist had, dat hij later tegen moeder zei: Ik wist niet dat Heleentje in de kamer was en luisterde. - Maar dat Gerard zich vergiste - dat leek haar onmogelijk. - Nu was hij toch met Frank in een medisch gesprek verwikkeld geraakt, en Adri stond op en liep naar een boekenkast. Heleen leunde achterover in haar stoel; ze zou probeeren of ze haar Engelsche vers al kende. ‘'Tis not good for a man to be alone, say the Scriptures. This I have said before, and again and again I repeat it.’ Het was een slaapwekkende versmaat. - Winnifred - wat kon haar Winnifred schelen? ze was misschien kattig - of dom - of coquet. En het kon ook zijn dat ze met een rijken man wilde trouwen. - Rijk was Gerard
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
156 niet, - hij had geen eigen paard, en de auto had hij op afbetaling gekocht, - dat wist ze van opa. - Ben je moe, Heleen? - Kinderen-bedtijd, zei Frank. - Wil je op den divan liggen? Ze ging rechtop zitten. O nee - maar we blijven zeker niet zoo lang meer? - Wat een snert-boeken, zei Adri, maar keerde naar de tafel terug met een stapeltje tusschen haar handen. - Misschien willen jullie nog even blijven, zei Gerard, dan ruimen we de theeboel op. - Uit het buffet nam hij een groote schaal met hors d'oeuvres. ....Toen ze naar huis liepen, Heleen gearmd tusschen de beide anderen in, sloeg het middernacht. - Ik heb een onzinnig ratjetoe in mijn maag, zei Adri, maar die wijn was lekker. Het is niet mogelijk dat ik dronken ben, wel? ik heb twee glazen op - en nog een half van jou, Heleen. Frank lachte. - Sommige menschen worden dronken van de lucht alleen. Hoe staat het met ons kind? - ik geloof dat ze den heelen avond katterig is geweest. Heleen zuchtte. - Laat ik nooit meer hoeven ‘uitgaan’, zei ze, - zoo in een vreemde kamer bij vreemde menschen - verschrikkelijk. En al het lekkers dat je te eten krijgt, heeft een vreemde smaak. - ‘Und was Sie reden, leerer Schall’, vulde Adri aan. Nou juist. - Hebben we eigenlijk Engelsch gepraat? - Ze dacht: Alleen Gerard's blik heb ik begrepen, een paar maal - en huiverde. Frank had den sleutel Vader en moeder bleken al naar bed te zijn gegaan.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
157 Toen ze het licht had uitgedraaid in haar kamertje, en het koele kussen voelde aan haar wang, toen trok ze de dekens totaan haar neus, en prevelde: Ik ben verloofd ik ben - misschien - verloofd.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
158
Zeventiende hoofdstuk Dien Zondagmorgen werd Heleen wakker en voelde niet de minste lust om op te staan. Het daglicht in de kamer leek haar grauw en zonder warmte; ze sloot haar oogen om de onwerkelijkheid van den droomeloozen slaap terug te vinden, - maar al gauw wist ze dat de slaap niet meer komen zou. Ze zag Gerard's gezicht in haar verbeelding, het was forsch, rood, vleezig - en de oogen - de oogen kon ze zich niet herinneren. - Nu dacht ze aan alles wat er gezegd en gebeurd was, den vorigen avond, ze voelde zichzelf daar weer loopen door die kamer, en als een flits kwam de gedachte: misschien hoeft het toch niet - maar het licht daarvan verdween onmiddellijk weer, de beelden schoven in elkaar - tegenover de ramen met de lange, gesloten gordijnen, stond de divan - het tafelvlak was helder verlicht, daarop lagen de foto's - de kachel brandde, het was warm, en het hinderde niet of het laat werd. Ze had zich duizelig gevoeld, en dat ging voorbij; ze zag een mooi meisje, Winnefred, - op een paard ook dat beteekende niets - dat meisje was misschien kattig, of onnoozel. Om elf uur werd er aan de deur geklopt. - Heleen, sta eens op! De stem van vader. Ze riep terug: Ik heb geen zin! Nu ging de deur open. - Neem een koude douche en maak voort. - Vader, wilde ze zeggen, hoort u eens - maar de woorden kwamen niet over haar lippen. De voort-
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
159 varendheid waarmee hij weer wegliep hinderde haar. Nu ging hij neuriënd zijn studeerkamer binnen. Neen, ze zou niet met hem hebben kunnen praten. - Ze stond op, waschte zich, trok schoone kleêren aan, maar nam op 't laatst een oude rok en blouse uit haar kast. Toen ze klaar was, keek ze in den spiegel. - Ik ben niet mooi, zei ze zacht - ik verbeeld me wel een heeleboel, maar ik heb een gezicht als een ongare pannekoek. - Kom, vooruit! - ik vind het leven bah - maar dat doet er niet toe, het zal toch zeker geleefd moeten worden - ineens dood gaan is trouwens ook niet zoo verkieselijk. - Ze wist, dit was de toon waarop Adri soms met haar vriendin, Ina Kooiker, sprak. - Dat kon zij dus ook - ze had niet geweten dat het zoo gemakkelijk was, een ander mensch na te doen. Moeder zat in de huiskamer. Ze zei: Zoo laat Heleen, en nog zoo slordig in de kleêren? - Die rok is veel te kort, zei Truusje. Heleen schamplachte. - Zuinigheid. - En als er vanmiddag visite komt? - Er komt toch geen visite voor mij? Moeder antwoordde niet meer. Truus merkte op: Zoo laat, en nog met haar verkeerde been uit bed gestapt. Tot haar verwondering voelde Heleen tranen in haar oogen. - Waar zijn de anderen? vroeg ze. - Adri is den heelen dag bij Ina, en Frank werkt. Waar Bert zit, weet ik niet. Ze draaide door de kamer - moeder vroeg niet eens hoe het gisteravond geweest was. - Troek alleen hoorde nog thuis - een kind dat met poppen speel-
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
160 de - Bert misschien ook - de anderen waren dit huiselijk verband ontgroeid. Zoo'n Zondag - je moest opstaan, en je netjes aankleeden, want misschien kwam er visite. - Zou Gerard komen? zij moest dan maar uitgaan vanmiddag. Waarheen? ze had geen intieme vriendin. Naar opa en oma? - Hardop zei ze: Straks zal ik wel wat anders aantrekken. Moeder keek op. - Er is vanmiddag volksconcert, misschien wil je daar graag naar toe? - O ja, mag ik? Nu werden haar oogen weer vochtig - belachelijk. Ze zei: Ik heb een half glas wijn gedronken, gisteravond, maar ik kan er niet tegen. - Heb je hoofdpijn, kindje? - Nee - een sentimenteele dronk - ik zou om alles kunnen huilen. Daarna bleef het stil - moeder vroeg niet verder - het was ongelooflijk - terwijl zij dit gezegd had, werkelijk gezègd. Moeder had geen zin om Truus de kamer uit te sturen - nee, het kwam heelemaal niet bij haar op, dat te doen. Ze las - ze had die woorden misschien niet eens gehoord: Ik zou om alles kunnen huilen. - En voor het eerst liet Heleen haar moeder bewust los. Haar hart bonsde en leek zich samen te trekken, leek kleiner en kleiner te worden; - haar mondhoeken trokken naar omlaag, haar neusvleugels spanden zich. Dit was haar moeder. Ze verlangde naar Gerard. Ze zou naar zijn kamer loopen en hem vragen of hij meeging naar het Concertgebouw. Ze gingen dan natuurlijk niet, ze bleven op den divan zitten, - ze verborg haar gezicht tegen hem aan. Ze had niemand dan hem. Maar
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
161 vijf April moest hij weg - ze kon niet met hem meegaan, - ze moest eind-examen doen. - Goed, ze kwam later - hij gaf haar een ring. - Ze mocht naar het Concertgebouw - moeder had dus aan haar gedacht - maar ze zei: Ik zou om alles kunnen huilen, - en dat was blijkbaar niet belangrijk. Heleen liep de kamer uit. Boven, in haar kleine slaapkamertje, sloeg haar drift neer. - Morgen word ik onwel, dacht ze, daardoor ben ik nu zoo grienerig, dat heb ik immers altijd - het is dus werkelijk niet belangrijk. - Ze zat een kwartier lang op den rand van haar bed en staarde voor zich uit - haar oogen bleven nu droog. - Het was alles onzin; - dat gevoel alsof ze niet van moeder hield, kende ze al van vroeger - en het ging voorbij. - Zeventien was een gekke leeftijd - vader en moeder verwachtten niet dat ze zich nu al zou verloven - en dus zou ze het ook niet doen. Ze hield niet van Gerard - alleen wel als hij bij haar was. Als hij vanmiddag kwam, trof hij haar niet thuis - tenzij hij dadelijk na de koffie aanbelde. - Ze verkleedde zich plotseling haastig, alsof er iemand op haar stond te wachten. Gerard was om half twee gekomen, in een auto zonder chauffeur, en had luchtig gevraagd: Wie gaat er mee? ik zou even naar het strand willen, er staat nogal wat wind. Kortaf had Frank gezegd: Ik niet, ik moet werken. - Heleen, jij? Gerard had haar daarbij niet aangekeken. Ze wist: Bert prutste liever aan zijn radio, en Truus ging met moeder naar een kinder-operette. - Zou de zee woest zijn?
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
162 - Misschien wel - en 's winters zijn er veel meeuwen. Nu stonden ze tegen de duinen aan, twee kleine, kleumende menschen, en vonden geen beschutting voor den wind, die van den zeekant woei. De meeuwen, wit boven de wit-getopte golven, krijschten. Voor hun voeten was een smalle strook vochtig zand, waarop van allerlei lag aangespoeld, armzalige resten van vergane schepen. Heleen voelde de haren om haar gezicht fladderen, haar oogen traanden, en haar kaken werden stijf van de kou. Gerard zei niets - genoot hij van die groote, golvende zee, en van de zeilende meeuwen? Was de oceaan, waarover hij gevaren had, misschien minder grootsch en bewogen dan de zooveel kleinere Noordzee? - Hij sprak niet - waaraan zou hij denken? - was hij verdrietig? het kon toch wel zijn dat hij veel verdriet had gehad, misschien om Winnifred - of om andere vrouwen. Ze dorst hem niets te vragen. - Maar plotseling stak ze haar arm door den zijnen en huiverde. - Word je erg koud? we zullen terug gaan. - En nog bleef hij onbewegelijk staan. Heleen dorst haar hand niet terug te trekken, maar ze dacht: hij heeft het nauwelijks gemerkt dat ik hem aanraak, - en het moest de heele wereld voor hem veranderen. Ze voelde zich oneindig triest. De wijde vlucht van de meeuwen was wel mooi, maar hun gecirkel boven het verlaten strand maakte wanhopig. - Zullen we gaan? vroeg Gerard, en nu eindelijk draaide hij zich af. Zwijgend liepen ze terug naar
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
163 den weg door de duinen. Toen ze in de auto zouden stappen, vroeg hij: Wil je hier thee drinken, of bij mij thuis? - Liever thuis. Het was stil langs den weg - de grond was hard bevroren, de naakte boomen bogen in den wind. - Een Hollandsche winter, zei Gerard, - daarnaar verlang je in de tropen. - En valt het tegen? vroeg ze met kleine stem. - Neen. Ik had nu eigenlijk graag nog wat langs het strand geloopen, in stormpas - heen en weer naar IJmuiden bijvoorbeeld. Ze zei met een gedwongen lachje: Dan had je alleen moeten gaan. - Ben je niet sportief? - Vandaag niet. - Hoe heb je vannacht geslapen? - O, nogal slecht, geloof ik. Daarna zwegen ze weer. Heleen voelde zich langzamerhand warm worden. Ze dacht aan het Concertgebouw, dat ze verzuimd had. Als ze daarheen had kunnen gaan - angstig om te laat te komen - alle klokken wantrouwend - En dan het staan in de file voor het loket met niets anders in haar hart dan die ééne wensch: nog binnen gelaten te worden. De gretigheid waarmee ze haar plaatsbewijs vastgreep en betaalde - de klank van de violen, die gestemd werden. Dan de stilte en het plechtige begin van de muziek. - En Gerard had langs het strand willen loopen, alleen, dan zou hij de kou niet hebben gevoeld. Waarom moesten ze dan toch samen zijn? - Ze keek hem van terzijde aan, vond
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
164 zijn gezicht ontoegankelijk voor haar gedachten. Ze vroeg: Kan je aan niets anders dan aan je stuur denken? Gerard leek wakker te schrikken. - Wat zeg je? - of ik? - Nee, ik denk zelfs bijna niet aan het stuur. Ik dacht - aan - aan allerlei. Straks, als we thuis zijn, zal ik je wel vertellen.... we zijn gauw thuis. - Dus toch, ging het door haar heen. Het was haar alsof hij gevraagd had: laat me met rust, - maar nu begon haar dat juist moeilijk te vallen. - Vind je het vervelend als ik praat? - O nee, integendeel - je hebt een mooie stem. Ze keek ernstig. - Dat heeft nog nooit iemand tegen me gezegd. - Je bent ook nog zoo jong. - Ja! Hoe oud ben jij? - Twee en dertig. En na een oogenblik van aarzelen: Ik heb al heel wat achter den rug, weet je. Ik ben een jaar lang getrouwd geweest - dat weet bijna niemand hier in Holland - ook opa en oma niet. - Och. - Hoe heette je vrouw? - Wat doet dat ertoe? - Mary Seal - ze was een Engelsche. Ik heb haar het huis uitgejaagd, of ze is weggeloopen - ik weet het niet. - Gelukkig heeft ze toen willen scheiden. - O. - Het deed mijn practijk geen goed. - Waarom niet? Ze keken beide recht voor zich uit. Gerard reed snel. Vaag in de grijze lucht stonden de torens van Amsterdam.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
165 - Omdat ik natuurlijk de schuld op me moest nemen. Maar de menschen vergeten ook gauw weer. Ik ben naar Holland gekomen om dat oude eens van me af te schudden, en opnieuw te beginnen. Maar vanmiddag overviel het me weer, daar aan het strand - een gevoel van mislukking - van nooit meer een huwelijk aan te durven. Heleen zat roerloos en ademde kort door haar geopenden mond. Ze voelde dat ze hem helpen wilde, maar wist niets te zeggen, - niets anders dan de aarzelende woorden: Misschien zal je toch durven. - Ja - misschien met jou samen, bedoel je? - je bent nog zoo jong - maar soms denk ik: Al trouwde ik met een kind, - dat kind zal eens zichzelf worden, en zich dan niet meer kunnen schikken in het leven met mij. - Waarom niet? - Mary hield natuurlijk niet van je. - In het begin wel, zei hij. Maar ze was veel ziek, en ze heeft een miskraam gehad doordat ze van haar paard viel. - Maar ik zal je niet alles vertellen. Heleen vroeg, en verwonderde zich over haar eigen woorden: Wilde ze geen kinderen hebben? Ze reden nu tusschen de huizen - hier en daar scheen wat gelig licht door een venster naar buiten. Gerard minderde hun vaart. - E - Mary? - Ik weet het niet - in ieder geval is het beter zoo. - O ja. Ze zwegen. Het verkeer werd drukker, verlichte trams schoven voor hen langs. Heleen nam alles
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
166 scherp in zich op. Ze keek naar vrouwen die met kinderen liepen, en naar gearmde paren. Het was haar alsof ze alle menschen begreep, alsof ze wist wat die jongen tegen zijn meisje zei, en die vader tegen zijn zoon. Onderwijl draaiden haar gedachten om die woorden: misschien met jou samen - misschien - hij bedoelde: als jij wilt en ze had hem nog geen antwoord gegeven. Ze wist niet hoe ze antwoorden moest - hij zou het haar nog eens moeten vragen. Ze stapten uit, lieten de auto voor het huis staan. Nu, boven gekomen, nam hij haar mantel aan. - Zoo, zei hij kort, - ga zitten. Maar ze bleef staande op hem wachten. - Misschien met jou samen, had hij gezegd. Ze zou het thuis moeten vertellen, dat ze verloofd was - zoo plotseling - kenden ze elkaar dan goed? - Gerard sloot de deur. Er was een zwak, grijs licht in de kamer, - ze voelde zich daar staan, hooger dan den beganen grond, als een poppetje in een kaartenhuis. Nu moest het gebeuren. - Ze deed een stap naar hem toe, met uitgestrekte handen en een trilling om haar mond. - Zou je - zou je het leven wel aandurven met mij? Hij legde zijn handen op haar schouders - ze waren even groot - zijn oogen waren donker en ernstig. - Zou jij het durven? - met me meegaan als mijn vrouw? - je bent nog zoo jong - weet je goed wat het beteekent? Er vloog een blos naar haar wangen. - Ja, zei ze - maar hij kuste haar nog niet. Ze stak hem haar wang toe, schuchter en verlangend - voelde zijn lippen, kort en bijna onwillig - maar zijn armen
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
167 waren om haar heen. Ze liet zich achterover leunen, haar lichaam spande zich. - Kom eens bij me zitten, zei hij fluisterend, luister eens naar me. Maar nu sprak hij niet meer, - hij streelde haar hals, haar blooten schouder. - Ze zat tusschen zijn knieën en wachtte ademloos. Maar plotseling trok hij zijn hand terug. - Luister eens, Heleen - zullen je ouders het goed vinden dat je met me mee gaat? Ze streek het haar van haar voorhoofd. - Nee, zei ze prompt, dat geloof ik niet ik moet eerst eind-examen doen. - Maar ik kan niet wachten. - O, je moet natuurlijk gaan - het lijkt me heerlijk alleen te reizen, naar jou toe; stel je voor: ik alleen op een boot. Hij stiet een lachje uit dat bijna schamper klonk. - Je hebt het je al zoo voorgesteld, kind. Wanneer is het begonnen bij jou? Nu bloosde ze diep. - Wat? - Je - begeerte. Ze antwoordde niet, maar richtte zich wat verder op. - Het is je misschien nog nauwelijks bewust. Ze zei: Ik ben geen kind meer. Hij lachte even. - Nee, je bent flink uit de kluiten gewassen. - Ik ben even groot als jij. - Zoowat - ja - maar ik moet de wijste zijn van de twee. Ze keek hem met opgetrokken wenkbrauwen aan, maar zag dat hij niet ernstig wilde zijn - spelend
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
168 blies hij over haar warme gezicht. Daardoor voelde ze haar blos nog duidelijker en werd verward. - Hoe laat is het eigenlijk? vroeg ze - moet ik niet naar huis? - Het was schemerdonker geworden in de kamer, achter de vensters bewogen een paar fijne boomtakken, rossig verlicht door een straatlantaarn. - Het is nog vroeg, zei hij. - En, wat zal je nu thuis vertellen? Heleen dacht na. Toen stond ze langzaam op en hief haar gezicht naar de bleeke duisternis. Het drong tot haar door dat er niets was afgesproken. Zijn stem klonk in haar na: Wat zal je thuis vertellen? - Hoe dorst hij dit te vragen? Hij stond achter haar. - Zie je, kind, als je niet met me mee gaat, ben ik bang dat je nooit komt. Ze trok met haar schouders. - Vraag dan of ik mee mag. - Terwijl jij zoo zeker bent van een weigering? Nu was het haar beurt om schamper te lachen. - Heleen, zei hij ernstig, - je begrijpt het niet - een huwelijk wordt bedoeld voor het leven, tenminste: zoo bedoel ik het, al heeft dan ook mijn eerste huwelijk nog geen jaar geduurd. - Op het oogenblik drijft jouw liefde je voort - of je begeerte maar - zou het niet goed zijn dat we elkaar eerst wat beter leerden kennen? Ze draaide zich naar hem om. - Waarom heb je me dan meegevraagd, vanmiddag? Hij zag haar donkere oogen gloeien. - Heb ik alleen jou meegevraagd? Haar boosheid sloeg neer door zijn milden toon. Plotseling voelde ze dat ze van hem hield als hij zoo
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
169 sprak, zoo rustig en wijs. Ze greep zijn jas beet. - Ik houd van je - zei ze fluisterend. Hij bleef ernstig.- Ja, Heleen? weet je dat al zoo goed? - En jij - zei ze heftig en deed een stap terug, jij hebt me toch.... Haar gedachten sloegen om. Hij antwoordde niet, - liet haar tijd om te denken. En ze begreep dat hij niet anders gekund had dan - nemen wat hem geboden werd. Och, en hij had haar maar wat gedachtenloos gestreeld.... Ze liep naar de deur, mompelend: Ik wil naar huis. Hij draaide plotseling het licht aan, en ging rustig naar de ramen toe, sloot de gordijnen. Hij hoorde wel dat ze bij de deur was blijven staan. - Wat spreken we af? vroeg hij. - O-e - niets. - Dus we zullen over alles nadenken, en elkaar weer zien - en beter leeren kennen? - Hij ging naar haar toe, nam haar handen in de zijne. - En onszelf beter leeren kennen? voegde hij erbij. Ze begreep dat dit alleen op haar sloeg, en wilde haar handen terug trekken, maar hij hield vast. Zijn oogen - dat zag ze nu - waren groenachtig blauw en niet groot; het wit er omheen was vaal. Oude oogen, dacht ze. Elkaar weer zien; nadenken. - Ze zuchtte, verlicht. - Goed, zei ze - we spreken af dat er niets gebeurd is. Toen ze thuis kwam, zaten vader en moeder aan de tafel, met Bert en Truus. Ze merkte dat moeder haar haastig en doordringend aankeek. - Zoo, hoe heb jij het gehad?
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
170 - Och, zei ze - het was eigenlijk veel te koud, - maar wel mooi - en toen zijn we nog even bij Gerard thuis geweest. Is Adri nog niet terug? Ze voelde een onrust in zich, die ze niet bedwingen kon. Haastig liep ze weg, naar boven, kroop op haar eigen kamertje achter het dichtgeschoven gordijn, - zooals ze vroeger in een booze bui wel deed - toen ze nog een kind was. -
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
171
Achttiende hoofdstuk Maandag, Dinsdag, Woensdag - geen Gerard. - Zou hij ziek zijn? dacht Heleen telkens, en was een oogenblik ongerust. - Maar dan haalde ze haar schouders op. Zij had immers ook geen longontsteking gekregen door dien ellendigen tocht naar Zandvoort. Ja, ellendig - zoo guur en troosteloos - en dat zwijgen van Gerard - en later het korte relaas van zijn eerste huwelijk. - Mary Seal - een naam voor een filmster - en ze viel van haar paard - opzettelijk? Welke vrouw ging er paardrijden als ze een kindje verwachtte? - Op school, als alleen de leerares sprak, in den middag vooral, bij een eentonig bewolkten hemel, dacht Heleen veel aan Mary. Ze zag haar te paard in het wijde heuvelland van Zuid-Afrika. Mijlenlang reed ze alleen - het blonde haar hing in krullen onder haar breed-geranden hoed uit. Soms kwam ze een ruiter tegen; ze lieten hun paarden stapvoets naast elkander loopen. Het gesprek wilde niet dadelijk vlotten - aarzelend begon Mary over haar man. Wie kende Gerard? hij kon zoo vreemd doen - zoo raadselachtig. Dikwijls leek hij somber - stond aan het strand zonder een woord te spreken - en zijn oogen - die waren niet helder als de oogen van andere menschen. Eigenlijk wilde Mary niet naar huis terug - ze wilde maar doorrijden, altijd door - dan kwam ze misschien bij de Zoeloe's terecht, net als Pieter Marits en dien Engelschman - hoe heette hij ook weer? - Maar de Engelschman viel van zijn paard omdat hij over een te hoogen muur
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
172 wilde springen; - en Mary.... Had Gerard haar het huis uitgejaagd - of was ze weggeloopen? hij deed alsof hij dat zelf niet meer wist. - Waarom kwam hij niet? Maandag - Dinsdag - den heelen Woensdagmiddag verwachtte ze hem. Maar het was verschrikkelijk, op iemand te wachten die niet kwam. Ze leerde geen enkele les, al sloeg ze ook haar boeken open. - Zou Frank ‘Pieter Marits’ nog hebben? - ze had het vroeger telkens overgelezen. - Even kijken - de platen nog eens zien. - Ja, dat dikke boek, - het lag los in zijn grijzen band. - Daar was het gevecht met de olifanten, die de kleine zwarte menschjes eenvoudig vertrapten onder hun hoeven. Vreeselijk, als het waar was. Vroeger had ze dat alles gelezen zonder er veel bij te denken. - Al dat schieten ook in den Boerenoorlog - ‘mik op hun voorhoofd, dan zijn ze gauw dood,’ werd er gezegd - en Pieter Marits mikte goed. Ze had hem een held gevonden - en nog; - als hij werkelijk leefde, zou ze met hem willen trouwen. - Maar als Gerard van jagen hield, als hij vogels schieten kon, en herten, - dan zou ze toch niet naar zijn handen durven kijken - zijn handen met bloed eraan? Hij was dokter - alle zieke menschen moest hij trachten beter te maken, ook de oudsten en de armsten - en dan zou hij een gezond dier kunnen doodschieten? Ze keek lang naar Pieter Marits, zijn jonge, rechte gestalte, zijn krullen onder den ronden hoed uit. Hij was een dappere man, en voor een vrouw zou hij heel lief en teer zijn. Gerard leek niet op hem, die had dat groene en troebele in zijn oogen. - Maar Gerard had haar gestreeld. - Waarom kwam
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
173 hij niet? - ze wilden elkaar toch nader leeren kennen? - de middag duurde zoo afschuwelijk lang. Donderdag, na schooltijd, liep ze naar Gerard's huis. Ze zou zeggen: Ik kom eens kijken of je niet ziek bent geworden van dat gure strand, - en ze trok haar mantel niet uit. - Mijnheer Wiessen? werd er naar beneden geroepen - die is gewoonlijk niet voor half acht thuis. Heleen probeerde haar stem vroolijk te doen klinken; - e, dank u - en trok de deur achter zich dicht. - Ja, ze had een beetje vergeten dat hij hospiteerde in het Binnen Gasthuis. En daar had hij het natuurlijk zoo druk, dat hij niet aan haar denken kon. - Zalen vol zieken - zoo op het eerste gezicht leek dat niet zoo erg, maar als de dokter kwam, werden de dekens opgeslagen. Een doktersvrouw moest maar nooit ziek zijn - als ze een miskraam kreeg, - dan had hij thuis ook nog de ellende. - ‘Een misse is erger dan een wisse,’ had ze Tonia eens hooren zeggen. - Heleen kon zich niet indenken hoe dat alles was, maar ze wist wel dat ze terugschrok voor pijn en ziekte. Als ze nu met Gerard trouwde, dan zou ze misschien op haar achttiende jaar al een kindje hebben. - Maar ze moest eerst eind-examen doen - en waarom was hij niet gekomen, - Maandag, Dinsdag en Woensdag? Ze voelde een vreemde pijn van binnen, zoo alsof ze ieder oogenblik kon gaan huilen, of zich op den grond laten vallen. Dat heette verdriet, en het ergste was, dat ze het geen oogenblik kon vergeten, - het knaagde maar door, en onderdrukte haar gewone zelf. O, gisteren was ze nog heel, heel gelukkig geweest, vergeleken bij nu.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
174 Aan tafel, dien middag, gebeurde er iets vreemds. Het dessert was bijna op - een klein stukje pudding lag nog op den schotel Mijnheer Hilting vroeg: Zal ik dat maar nemen? - Heleen zag dat haar moeder een oogenblik aarzelde voor ze zei: - Goed, ik geef Tonia dan wel een appel. Tonia had dus niets van de pudding gehad, en vader strekte er zijn hand naar uit. Een plotseling verzet welde in Heleen op, een gevoel van minachting ook voor haar ouders. Ze greep snel den schotel. - Dit is voor Tonia, zei ze, en liep ermee naar de deur. Haar hart klopte zoo, dat ze bijna geen adem kon halen, en ze voelde zich uitermate onveilig, onder het bereik van vaders stem. Maar toch zette ze door. - Voor jou, zei ze tegen Tonia. De schotel stiet hard op de keukentafel. - Toen weer terug - ze voelde zich moe, alsof ze dagen aaneen had geloopen. - Moeder zat nog aan tafel - de anderen waren opgestaan - niemand zei iets. Heleen rolde haar servet op; - als iemand haar naam had genoemd, zou ze in tranen zijn uitgebarsten. Nu bedwong ze zich nog - al wist ze zich geschuwd en onder louter vijanden. Ze bereikte haar eigen kamertje en ging op een stoel zitten. Liefst zou ze Tonia hebben geholpen met afwasschen, maar het was haar onmogelijk, op haar beenen te staan. - Waarom zouden vader en moeder niets gezegd hebben? - Vader keek nooit hoeveel een ander had, hij dacht in de eerste plaats aan zichzelf. Ze had niets anders gedaan dan hem een lesje geven, want hij dacht wel dat hij volmaakt was, maar dat leek naar niets. - Akelig hooghartig was hij, en eigengereid. - Vader - O, als ze zich maar
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
175 niet zoo ongelukkig voelde - zoo wanhopig ongelukkig! Ze liep naar haar tafeltje toe, boog zich voorover - haar hoofd bonkte op het hout - en ze snikte. Na een kwartier bedaarde ze wat. Er werd gebeld. Als Gerard kwam en haar troostte? - Ze tastte naar een zakdoek, hief haar hoofd op en luisterde. - Nee, de post - het mandje langs de trap werd opgehaald. Ze begon voor zich uit te staren - huiswerk wilde ze niet maken - ze had teveel hoofdpijn. En wat deed de school ertoe? - die saaie snert-school. Misschien ging ze er niet meer heen, als ze zich met Gerard verloofde. Maar Gerard kwam niet, en het was al Donderdag. Ze hield het eenvoudig niet uit - hij kon toch ook ziek zijn? - Nee, hij was niet ziek. Plotseling ging de deur van haar kamertje open; - moeder bracht haar thee. Ze had moeder niet hooren aankomen. - Nu moest ze niet opnieuw gaan huilen - Ze propte de zakdoek tusschen haar handen. - Heleen, zei moeder zacht en vriendelijk - ga even naar vader toe en zeg dat het je spijt. Ze antwoordde niet - moeder zette de thee bij haar neer. Nu moest ze iets zeggen, maar haar keel zat dicht. Ze wrong het woord er uit. - Ja. - Goed, kindje, zei moeder - en wacht er niet te lang mee. Ze merkte dat moeder niet goed weg kon komen, het niet met zichzelf eens was, of ze nu verder zwijgen zou. Heleen dronk haar kopje leeg zonder iets te proe-
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
176 ven - moeder liep naar de deur. - Ik ga, zei het kind nog, schor en bijna onverstaanbaar. Ze stond ook meteen op, luisterde naar moeders voetstap, maar hoorde niets. Ze hoopte dat vader alleen zou zijn. Hoe behuild en bleek ze was, wist ze niet. Vaders hoofd onder den schijn van de lamp - een beetje oud al, en kaal. De warmte hier, - en de rust - De tranen stroomden naar haar oogen. - Vader, ik heb er spijt van. Hij keerde zich naar haar toe. - Ja Heleen, dat begrijp ik - het was een beetje dwaas, hè? Ze legde haar hand op een boek, de zwarte letters van den titel trilden voor haar oogen. - Ik ben ook zoo ongelukkig, zei ze. - Ongelukkig? Ze hoorde hoe 'n vreemden klank dat woord kreeg in vaders mond. - Kom eens naast me zitten - zoo. Waarom ben je ongelukkig? - Hij wachtte even. Door Gerard Wiessen? - Wat zou je willen? - dat je hem nooit weer zag - of? - vertel het mij maar, kindje. Ze staarde nog altijd op de letters. - Anthologie - Anthologie - ze kon aan niets denken. - Antho.... - Ik heb mijnheer Wiessen bij me gehad. - Maandag. Hij belde op en kwam even naar de school. Hij heeft me alles verteld. Jij was er zoo zeker van dat moeder en ik je niet zouden willen laten trouwen, - maar ik heb dien jongen man gezegd dat daarover te praten zou zijn. - Liever wilden we natuurlijk dat je nog wachtte - een meisje van zeventien jaar is niet heelemaal voor het huwelijk berekend - ook lichamelijk niet.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
177 Heleen luisterde met gebogen hoofd. - Maar als die Gerard Wiessen je zoo graag wil meenemen - als hij de eenzaamheid niet langer verdragen kan - en als jij vast besloten bent zijn vrouw te worden.... - Dat heb ik niet vast besloten - maar hij zou hier komen, we moesten elkaar toch - haar zekerheid nam af - toch weer zien. Maar nu komt hij niet. - Juist, zei vader - en daardoor ben je zoo ongelukkig? Het bleef een oogenblik stil. - Ik heb hem verzocht een week lang weg te blijven. - Vader sprak rustig en nadenkend. Als zijn verloftijd niet alweer ten einde liep, dan zou ik gezegd hebben: een maand - maar ik moest me aan de omstandigheden aanpassen. Moeder en ik vonden dat we hem, en ook jou, wel een kleine proef mochten opleggen. Elkaar een week niet zien - mijn ouders zouden nog gezegd hebben: een jaar - en in het Oude Testament is sprake van zeven jaar. Heleen hief haar hoofd een klein beetje op. - Maar waarom kwam Gerard bij u mag ik dat misschien weten? - Zeker, kindje - hij heeft me om je hand gevraagd. - O. Een beetje schamper dacht ze: wat ouderwetsch - maar voelde zich toch ook onder den indruk. - En toen? - Toen hebben we wat gepraat - hij heeft me verteld van zijn leven daarginds - en van zijn huwelijk.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
178 Ik kreeg den indruk dat hij lang niet los is van die vrouw, met zijn gevoelens - en dat hij jou wel graag daar voor wil schuiven, om haar te verdringen, - maar dat lukt hem niet al te best. En dan had hij op tegenstand gehoopt, van onzen kant; - nu die uitbleef, begon hij zelf bezwaren op te werpen. Op het laatst heb ik hem gezegd: Ik neem het geen enkelen man kwalijk, als hij niet van mijn dochter houdt, maar ik neem het hem hoogst kwalijk, als hij niet van haar houdt en haar toch trouwen wil Die woorden, zei hij, brachten hem tot nadenken. Daarop heb ik hem gevraagd, een week lang te willen nadenken, en niet eerder terug te komen. Hij beloofde het en houdt zich aan zijn belofte. Heleen antwoordde niet. Ze wilde nog boos worden, omdat dit alles achter haar rug om was gebeurd - maar ze kon niet. Vaag voelde ze de sterke macht van haar vaders redelijkheid tegenover zich staan. Vader zou het goed hebben gevonden dat ze trouwde, voor ze nog eind-examen had kunnen doen - als Gerard - als Gerard gewild had. Ze wist, diep in haar hart, dat hij niet werkelijk wilde. En dat besef maakte haar nu toch plotseling boos, en wanhopig. Hetzelfde knagende verdriet van dien middag keerde terug, - ze dacht dat ze onmogelijk voort kon gaan met leven ze voelde weer hoe ze de kamer was uitgeloopen met het stuk pudding voor Tonia. Opnieuw dansten de zwarte letters voor haar blik - toen liet ze haar hoofd voorover vallen. - O vader - zei ze snikkend. Ze voelde zijn hand op haar schouder. - Ja kindje - het is verdrietig - maar je bent groot genoeg om
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
179 te begrijpen dat je je goed moet houden, en morgen ga je weer naar school. - Nee! riep ze. Vader ging voort: De school hoeft het toch niet te weten? Denk eens aan mevrouw Thiers, die ook verdriet heeft om een man, - maar ze probeert toch haar werk te doen - en wat hebben jullie meisjes veel critiek op haar. Heleen schrok. - Hoe wist vader dit alles? - Omdat ze gek deed, vroeger, met haar slappe poppen, en tegenwoordig - Ze brak plotseling af, ze voelde hoe hard ze was. - Tja! cet âge est sans pitié - dus zoo'n kind ben je nog. Ze snikte voort, ze voelde de hevigheid daarvan als niet heelemaal meer echt, en schaamde zich. - Ga nu maar vroeg naar bed. - Ik wil Gerard spreken. Tot haar eigen verwondering klonk haar stem vast en ze zag een uitredding, ze zou zich niet alles door haar vader laten afnemen zonder strijd - ze zou zelf weer tegenover Gerard staan, zooals Zondag ook - en - zelf beslissen, - alles verbreken - of.... - Natuurlijk - je mag met hem praten. Schrijf hem een briefje dat je Zondag bij hem komt, dan is de week om. Ze stond op. - Goed, - morgen is het Vrijdag - dus nog twee dagen. - Drie nachtjes slapen, zei vader, en bleef ernstig. Heleen trok met haar schouders. - Flauw, zoo'n kind ben ik niet meer. U denkt dat u Gerard hebt omgepraat - we zullen zien.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
180 - Goed, zei vader - en herhaalde haar woorden: We zullen zien. Ze liep haastig naar de deur, - keerde terug en sloeg haar armen om zijn hals. Vadertje! - Kind. -
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
181
Negentiende hoofdstuk Op den grond naast de kachel zat Frank; hij voelde zich ziek, maar wilde niet hooren over naar bed gaan. - Heleen zat bij de tafel en had een boek voor zich. Moeder begon het krentebrood te snijden, de gewone Zaterdagavond-tractatie. - Jij ook een sneedje, jongen? Aan haar lichtelijk medelijdenden toon was te horen dat ze Frank bedoelde, maar Bert antwoordde: Twee sneedjes. - Jij? - goed, maar dan naar boven. Heleen, haal eens boter uit de keuken. - Laat iedereen nou maar naar bed gaan, zei Frank, en trok zijn knieën op. - Ik wil niet eten, voegde hij erbij. Als je ouder wordt, dacht Heleen, dan denk je nog uit gewoonte: heerlijk, Zaterdagavond - maar eigenlijk is het zelden meer prettig. Ze keek naar Bert's groote handen, waarmee hij naar het krentebrood greep; hij groeide zoo, den laatsten tijd, en ging op vader lijken. Ineens had hij een mannestem gekregen. Op school was hun de beteekenis uitgelegd van het ‘omnia in ovo’; - vreemd, daar had ze in geen maanden meer aan gedacht, en toch zou ze er met iemand over willen praten. Morgen met Gerard misschien? dan merkte hij meteen dat ze niet zoo'n onnoozel schaap meer was. - Maar ze zou natuurlijk niet durven. - Vanmorgen moest ze voor de klas komen, ze hadden een extra-uur Nederlandsch. - Heleen, vertel jij maar eens wat - je bent onvoorbereid, dat zullen we in aanmerking ne-
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
182 men. - Kom, kan je niets bedenken? - Straks begint het week-end, vertel bijvoorbeeld wat je zoo'n vrijen Zondag doet. Speel je nog met poppen? daar zou je rond voor uit mogen komen. De gedachte was door haar hoofd geschoten: Zondags ben ik volwassen - ze had het gelukkig niet gezegd. Met een verslagen gevoel liep ze naar haar bank terug. Toen vertelde Dirkje Thoewater over haar boot. Ze woonde in Abcoude en haar broer had zelf een kano gemaakt. Waterlelies op het Gein, wat een idylle! Bert balanceerde zijn boterhammen-bordje op een vingertop, dansend en fluitend draaide hij om de tafel heen, zijn bewegingen waren opzettelijk hoekig, als van een harlekijn. Frank keek naar hem - zijn oogen schitterden. - Joggie, mompelde hij schiet nou op. - Moeder maande hem ook nog eens - Bert wist te goed dat hij grappig was - hij sloeg zijn armen om moeders hals, alsof het stokken waren. - Geliefde, zei hij - teer-beminde schuitevoerder - Dat was plagiaat. Eindelijk ging hij dan, en het werd stil in de kamer. - Week-end, dacht Heleen - ik heb aan Gerard geschreven dat ik Zondag om twee uur kom. Waarom zoo vroeg? Stel je voor dat ik na een kwartier weer buiten sta. Oude menschen kunnen zoo scherp en kort zijn - met vader ben je ook in vijf minuten uitgepraat - en als je eens goed op dreef komt, dan zegt hij: Kind, zeur zoo niet! - Heleen, zei Frank plotseling, haal eens een koortsthermometer van boven. Ze was blij dat ze iets doen kon. - In het laatje van
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
183 de linnenkast, riep moeder haar nog na. - Zijn hand gloeide, dat voelde Heleen, terwijl ze hem den thermometer overgaf. - En weer werd het stil, - een suizende, drukkende stilte. - Kon Frank daar wel zien? - hij tuurde op het smalle buisje. - 39.4 zei hij, en zijn stem klonk zwak. - Ga dan nu eindelijk naar bed. Hij bleef roerloos zittten: U - e - u moet misschien maar den dokter opbellen. - Als je dat graag wilt, zei moeder. - Heleen, roep vader eens. De klok wees al bij tienen toen vader weg ging. Hij kwam niet dadelijk terug, en Heleen voelde de spanning van wat er gebeuren zou. - Frank begon hard-op te denken: Dokter Heioma kan natuuurlijk uit zijn - wat doet vader dan? - misschien loopt hij de buurt af, - wie weet wat voor snoeshaan we hier krijgen - en hij hoeft me niet te vertellen dat ik, als medisch student, een neurasthenische inslag heb, want die heb ik niet. Het duurt lang, hè? 39.4 is natuurlijk niets bijzonders - maar.... - Zie zoo, nu ga je naar bed, zei moeder, en stak Frank haar beide handen toe. Heleen bleef achter. Ze dacht: Als Frank heel erg ziek is, dan moest Gerard nu komen en hem beter maken. Vader en moeder zouden Gerard erg dankbaar zijn, en dan konden ze zich moeilijk meer verzetten tegen ons huwelijk. - Dat doen ze eigenlijk wel niet. - Wat had vader ook gezegd? - Ik neem het een man hoogst kwalijk als hij niet van mijn dochter houdt, maar toch met haar trouwen wil. - Waarom zou Gerard niet van haar houden? hij
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
184 wilde toch dat ze met hem meeging in de auto. - Heleen, jij? had hij gevraagd. Kwart over tienen en Adri bleef maar boven zitten werken - Zaterdagavond anders de gezelligste avond van de week. ‘Zondags ben ik volwassen’ - als je op school zooiets zei, dan heette je brutaal. Moeder kwam weer binnen. Ze begon: Heleen - maar toen hoorden ze beide de deur open sluiten. Vader vertelde: Heioma was er niet, ik heb toen nog vier andere doktoren opgebeld, die allemaal uit waren. Toen wilde ik mijnheer du Ferry naar den naam van zijn huisdokter vragen - die was me ontschoten. - Stolker, zei moeder. - Ja - maar daar zat Gerard Wiessen, en die is nu op weg hierheen. Adri kwam binnen. - O, is vader terug? Frank riep - hij zegt dat hij ijs op zijn hoofd moet hebben. - Och, dat kind is bang, zei moeder, en liep naar boven. - Vijf minuten later werd er gebeld. Heleen begon in haar vergeten boek te bladeren - haar hart klopte onstuimig. - Vader liep Gerard tegemoet - stemmen in de gang - nee, hij ging regelrecht naar Frank. Adri had een kussen bij de kachel gelegd, en ging daarop zitten. Ze zei: Ik ben goed opgeschoten vandaag, maar ik heb ook hard gewerkt. Morgen komt Jan Kooiker - dat is een neef van Ina. Hij schijnt erg knap te zijn - bij de beesten af, zei Ina laatst - ze kan zoo gek uit den hoek komen. - Maar hij helpt me, zie je. - Ze hield haar handen met gespreide vingers voor de kachel. - Wat ga jij later doen? - waarschijnlijk geen wiskunde studeeren.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
185 - Nu lachte ze. ‘Der reine Mathematiker ist der reine Tor’ - dat heb ik van Jan. Heleen keek verrast op. Wat gezellig dat Adri is gekomen, dacht ze. Ze ging naast haar op den grond zitten. Studeert die Jan Kooiker dan geen wiskunde? - Nee, physica. - O. Zullen we het licht uitdoen, en alleen dat kleine lampje aansteken? - Best, zei Adri - en geef dat krentebrood eens hier; - op het oogenblik zijn mijn hersens even leeg als mijn maag. Ze is vroolijk, dacht Heleen - morgen komt die jongen - en ik ga naar Gerard - of zal ik thuisblijven? Het grootste deel van de kamer was nu donker, maar op hun hoofd en handen viel het roode licht van het schemerlampje. - Thuisblijven - ze voelde dat ze het niet zou kunnen. En zou ooit het leven weer goed worden? - als Gerard weg was, dan misschien? - Is die neef van Ina al ver? vroeg ze. - Nee, hij heeft eerst voor notaris gestudeerd, omdat zijn vader het wilde - maar hij schiet wel hard op, nu. Heleen luisterde, en vergat toch geen oogenblik dat Gerard in huis was. Het maakte haar onrustig, dat Adri haar boeide, - ze dacht ook telkens dat Adri nu wel over Gerard zou gaan praten. - Eindelijk kwamen vader en moeder met hem beneden. - Wat zitten jullie daar aardig, zei Gerard, maar vader draaide het groote licht op. - Frank heeft waarschijnlijk griep, zei hij - en moeder vertelde met een glimlach dat de jongen zich
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
186 blijkbaar erg ongerust had gemaakt, die gebeurtenis van drie weken geleden spookte hem door zijn hoofd, - ze wisten het nog wel, van dien medischen student, die aan bloedvergiftiging was gestorven - een jongen naast wien Frank op de snijkamer stond - een wondje aan zijn vinger, na drie dagen dood. Gerard begon afscheid te nemen. - Zal ik morgen nog eens komen kijken? vroeg hij. - Morgen lijkt me niet noodig, zei vader - Maandag misschien? - Goed. Dit receptje laat u nog wel even wegbrengen? - Eet een stuk krentebrood, zei Adri plotseling. Ze stond op en hield hem de schaal voor. Hij glimlachte naar haar. - Graag, dank je. Heleen voelde haar hart in haar keel kloppen. - Vergeet hij dat ik morgen bij hem zou komen? dacht ze. Moeder zei: Sta ook op, Heleen, en ga naar bed. Ze stond op, maar had het gevoel dat ze niet door de kamer kon loopen, langs Gerard en Adri, die vroolijk waren, en beide in een snêe krentebrood hapten. Vader zei: Ik zal er dan maar op uit gaan, zien welke apotheek open is. - Maar ik heb een taxi, viel Gerard in - ik breng u natuurlijk. Mevrouw - hij reikte een hand Heleen - tot morgen. - Hij liep al naar de deur. - Kom niet te vroeg - ik ben bij een collega op de koffie gevraagd. - Het beste met Frank. - Hij was weg. Heleen sloeg het boek dicht, dat ze in haar handen hield en keek opnieuw de kamer rond. Wat ze ge-
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
187 lezen had, wist ze niet meer, het waren brokkelige, willekeurige woorden gebleven, - Kom niet te vroeg, had Gerard gezegd - ze wachtte nu een half uur op hem. - De kamer was eigenlijk heel leelijk, dacht ze - dat donkere, trijpachtige behang, en de glimmende, zwart gelakte meubelen - er viel geen eerlijk stuk hout te bekennen. Op den grond lag een gespijkerd kleed, donker wijnrood. Alles was zoo toegestopt, op de vensterbanken lagen eigenaardige driekante latten, bekleed, en met lange, gefriseerde wolpluizen eraan - groen, in de kleur van de gordijnen. - Vreemd eigenlijk, dat er menschen woonden in een land, waar het 's winters te koud was om de ramen open te zetten. Maar als de eerste menschen in den zomer waren gekomen, toen alles bloeide, de vlier en de lijsterbes en zoo - en als het regende, kropen ze in een boschje en.... Nee, ze moest het zich goed voorstellen: kwamen ze uit het Oosten of uit het Zuiden, die eerste menschen? - Friezen en Bataven. Een mooi land, dachten ze, vol bosch en wild en vischwater. En ze bleven. Maar langzaam kwam de kou aansluipen - de kou, die ze niet kenden, waar ze nog geen woord voor hadden. - Maar dat was onzin: ze konden niet zoo snel uit een warm land gekomen zijn, of de kou had hen al eerder overvallen. Heleen droomde voort - maar toen een torenklok half vier sloeg, stond ze op. - Ik vind het onhebbelijk van Gerard, zei ze half-luid. Maar weggaan kon ze niet. Ze bladerde in een boek over interne geneeskunde, - en toen, eindelijk, kwam hij binnen. - Heb je lang gewacht? dat zou me spijten.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
188 Ze wist niets te zeggen. - Ik ben nog bij je thuis geweest, - heb even naar Frank gekeken, en wilde jou toen meenemen, dan hadden we kunnen wandelen. Heleen haalde haar schouders op. Verwonderd dacht ze: Hij kan zich niet eens aan een afspraak houden. Gerard praatte voort: Ga zitten, zeg. Je vader heeft je verteld van mijn bezoek aan hem - hij is een man voor wien ik heel veel respect heb - je bent wel gelukkig, kind, met zoo'n vader. Heleen kon aan niets denken - ze tuurde maar naar het behang, dat den schijn had van fluweel. - Adri was zoo fleurig - die eervolle vermelding heeft haar toch goed gedaan. Het bleef een oogenblik stil. - Ja, Heleen - wat moeten we eigenlijk nog zeggen? - je vader is wijzer dan wij. Ik had gedacht op tegenstand te stuiten - je bent zoo jong, je moet de school nog afloopen - inplaats daarvan werd me heel kalm gezegd: Ik geloof niet dat u van mijn dochter houdt - en die kalme woorden waren een heel ernstig verwijt. - Zie je, dat heeft indruk op me gemaakt - ik heb gevoeld dat - de tegenstand in mezelf lag - niet buiten me. - Ik hoop dat je me begrijpt? Heleen knikte langzaam, verscheidene malen. - Even had ik het gevoel dat je vader een toovenaar was, ging Gerard voort. Ik ben toch zoo jong niet meer, maar ik heb nog nooit een man als hij ontmoet. Ik zei tegen hem: U moet wel veel van uw dochtertje houden, - en hij antwoordde: Zeker, ik houd van mijn kinderen - maar vooral: ik heb
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
189 eerbied voor de menschelijke ziel. Gerard wendde zijn hoofd naar het raam, zonder naar buiten te kijken - Als ik straks naar huis terug ga, Heleen, dan zal ik het gevoel hebben: die man heeft me volkomen overwonnen; - begrijp je? - hij heeft me een oogenblik volkomen in zijn greep gehad - en dat blijft - zooals alle echte kracht blijft. Heleen zat roerloos. Ze dacht aan een gebeurtenis uit haar jeugd. Ze had op de trap geschreven - de wit-houten trap, - hij was nu al sinds jaren geschilderd - één woordje: god - zonder hoofdletter. En wat had vader toen tegen haar gezegd? - dat ze zelf moest nadenken, dat hij haar niets geven kon van wat hij geloofde - was het zoo niet geweest? - Waaraan denk je? vroeg Gerard. Ze keek naar hem - hun blikken ontmoetten elkaar. Hij was haar op dat oogenblik vreemd, en tegelijkertijd vertrouwd. - Aarzelend vertelde ze van toen ze jong was en wat vader had gezegd. - Ik heb er in geen jaren aan gedacht, zei ze - en toch weet ik het nog zoo goed. - Vind je dit ook zoo - zoo wijs van vader? Een ander zou misschien gezegd hebben: God is liefde - of zooiets. - Ze bloosde en keek naar haar handen. Gerard dacht een oogenblik na. - Had je het gevoel dat je vader je afscheepte - dat hij je steenen gaf voor brood? Ze trok met haar schouders. - Dat herinner ik me niet. Ik weet dat ik op dat oogenblik veel van vader hield - het was een soort verzoening. - En heb je sindsdien werkelijk over die dingen nagedacht?
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
190 Er was een schuchtere blik in haar oogen - maar ze kon onmogelijk liegen. - Nee - daar zal ik misschien nog aan moeten beginnen. - Weet jij - -? Ze brak af. Gerard zei: Of ik weet wat ik geloof? nee - misschien gedeeltelijk. God is voor mij de ijzeren wetmatigheid - dat wat onwrikbaar is, zonder uitzonderingen. God is geweest, en is daardoor eeuwig - Hij is dus het oneindig zijnde. - Maar of God ook liefde is? - ik weet het niet - het heeft me altijd te menschelijk geklonken, en daardoor te klein. Liefde is een menschelijk begrip. - Maar als de mensch nu iets goddelijks in zich heeft? Er viel een stilte. - Ik weet het niet, zei Gerard - een medicus heeft gewoonlijk geen tijd om over die dingen na te denken. - Zijn toon was veranderd. Heleen hoorde het, en het verwarde haar. - Hoe moest dit afloopen? - zou ze naar huis gaan? Ze stond op. Gerard vroeg: Waarom ben je eigenlijk gekomen? Ze keerde zich naar de deur. - We konden toch nog wel eens praten. - Ja, zei hij - en we hebben heel prettig gepraat. Ze greep naar haar mantel. - Frank is hard ziek, zei hij plotseling - maar het is niet verontrustend. - O. - Morgen komt jullie eigen dokter weer, dat vond je vader beter. - Nou dag Heleen - houd je goed. - Haastig, als in een droom, liep ze de trap af.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
191
Twintigste hoofdstuk Dus dat kijken jullie eens na voor de volgende week. Heleen sloeg haar agenda open. - Dinsdag de vijfde. - Wat zou er ook weer gebeuren op 5 April - de klank kwam haar bekend voor. De schoolbel luidde. - Haastig schreef ze in haar agenda: Staatsinr. 7de hoofdstuk; - ze wilde op ‘den Nieuwen’ wachten, met hem meeloopen, als ze dorst. ‘De Nieuwe’ was de tijdelijke leeraar voor staatsinrichting en miss Fleming praatte openlijk over ‘his good looks’. Hij had oogen die iets te bol waren, maar glanzend, en diep blauw. Hij had een korten, rechten neus, een hoog voorhoofd en blond krulhaar. Soms sprak hij Friesch, aan 't begin of het eind van een les, - enkele zinnen, spelenderwijs. Dan was er een gezellige sfeer van huiselijkheid om hem heen, die alle meisjes bekoorde. - Wel had Heleen zich tegen zijn charme willen verzetten, om dat er ‘in alle lagen’ met hem gedweept werd, zooals ze het uitdrukte, maar de zangerigheid van zijn moedertaal had haar overrompeld. Ze trachtte zichzelf wijs te maken, dat ze hem om andere redenen ‘aardig’ vond dan het gros van de meisjes, dat ze hem beter begreep, en dichter benaderde. - Hij wilde zijn taal erkend zien, het wanbegrip, dat het Friesch een dialect was, moest eindelijk verdwijnen. Gerard bekommerde zich niet om het behoud van het Nederlandsch in Zuid-Afrika - hij sprak er meestal Engelsch, - hij was met een Engelsche vrouw getrouwd geweest. - Taalstrijd is dom en
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
192 kinderachtig, had hij eens tegen opa du Ferry gezegd, Zooals een kind niet tegen beter weten in aan zijn kromme taaltje moet willen vasthouden, zoo - Maar de vergelijking was onzinnig. - Gerard kon over dergelijke dingen eenvoudig niet meepraten - hij had geen taalgevoel. Heleen pakte vlug haar boekentasch. Als mijnheer Hessels niet een oogenblikje in de docenten-kamer bleef, dan kon hij haar gemakkelijk vóór zijn. - En hoe moest ze dat te weten komen, terwijl ze stond te wachten? - Hij heette ‘Bowe’ en niemand kon dien naam goed zeggen - ze hadden het laatst in een extra-uur geprobeerd. Het had iets van de oo en de au en de eu-klank in zich, - maar de juiste tusschenvorm gelukte hun niet. - Hij zei het ‘Onze Vader’ op in het Friesch. Ans vond hem ‘een gezellig knuffeldier’. - Zou ze wachten? - wie weet hoeveel anderen er bleven staan om hem. - Hij was de zoon van een dokter uit Oldeberkoop - zijn vrouw heette Popke. - Heleen vatte plotseling een besluit en liep door. Al dat weifelen had haar de laatste weken zoo gehinderd en moe gemaakt, het om-en-omgooien van die eene gedachte: Wat moet ik worden? - En het was onzin dat ze mijnheer Hessels om raad zou vragen - wat wist hij van haar af? - en wat kon het hem schelen? Hij verving mijnheer Scholten, die ziekte-verlof had, en voor middelbaar Staatsinrichting wilde ze toch niet studeeren. Gisteren dacht ze nog van wel, maar nu waren Miek en Jotie er ook mee aangekomen, en je had, met die akte, niet het geringste uitzicht op een betrekking. Vijf April - och natuurlijk - dat was de dag waar-
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
193 op Gerard aan boord moest. Stilletjes laten gaan. - Gerard was iemand zonder idealen. Hij wist niet of God liefde was. Maar nu trok ze met haar schouders - wist zij het wel? Waren al zulke woorden niet zuiver als symbool bedoeld? Maar wat beteekende ‘symbool’? dat wist ze maar zoo vaag, niet echt en precies. - Dus over een week - dan was Gerard weg, en niemand zou hem missen. Ze voelde plotseling medelijden met hem - hij was overgekomen om een vrouw te zoeken en moest weer alleen terug, - naar een land, waar hij een vreemde taal sprak. Als ze nog eens naar hem toeging en.... Ze zuchtte diep, nam haar zware boekentasch onder den anderen arm. - En ook aan hem vragen wat ze worden moest? hij, die den vorigen keer al gezegd had: waarom ben je eigenlijk gekomen? - Neen, ze moest het met zichzelf uitvechten. Vroeger had ze gedacht: muziek - dansen - toen was ze een kind dat niet beter wist. Ze zou iets willen doen - eigenlijk zou ze het liefst willen heerschen, het te zeggen hebben - maar ze wist niet wat. O, dat niet weten was ellendig. Dikwijls werd ze middenin den nacht wakker - den laatsten tijd, en had het gevoel, het nu te moeten uitdenken. Het was of er allerlei menschen om haar heen stonden - vader en moeder, opa en oma du Ferry. - Wel, Heleen? vroegen ze, en trokken hun wenkbrauwen op. - Ze zou niet kunnen opstaan, zoolang ze het niet wist; - minstens een uur bleef ze liggen woelen. Maar hoe kon ze het weten, als niemand haar hielp? En niemand verdiepte zich erin - het kon hun geen laars schelen. Adri
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
194 en Frank, die hadden zelf gekozen, en waren nu van alles af. Opa en oma waren oud - die wilden wel met een glimlachje aanhooren wat zij te zeggen had, en vader en moeder dachten: het heeft nog een paar maanden den tijd. Struisvogel-politiek. Die wilden rust in huis, en voor alles: een prettigen toon. Toe maar - mooi weer spelen tegenover Jan Kooiker, die misschien om Adri kwam. Een schijnheilige boel. Pas op, nu was ze bijna onder een auto gekomen. - Ik durf in deze stad niet te fietsen, zei mijnheer Hessels, het is iedere seconde levensgevaarlijk. Zij merkte niet dat het verkeer drukker zou zijn geworden, - het was alleen ingewikkeld gemaakt door al die voorschriften. - Ze had zich zoo vast voorgenomen met mijnheer Hessels te praten - was het laf dat ze het nu toch niet gedaan had? Adri en Jan hadden zich verloofd, en meteen droeg Adri ook al een ring. - Geef hem mij eens heel even in mijn hand? had Truus met blinkende oogen gevraagd. Toen schoof ze hem haastig aan haar vinger en danste de tafel rond. - Nu ben ik verloofd - nu ben ik verloofd met Jan Zondernaam, riep ze zingend. - Heleen had den ring zielsgraag even aan haar eigen hand gezien, maar ze kon niet vragen, zooals Truusje. Ze zag dat moeder knipoogde tegen oma. Iedereen was blij. - We zijn er heel erg mee ingenomen, zei vader tegen mijnheer Kooiker, den vader van Jan. Heleen trok haar wenkbrauwen op. - Waarom eigenlijk? dacht ze. Aan trouwen viel nog niet te denken, - maar het is zoo prettig, zei
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
195 Adri, dat we allebei moeten studeeren, de een gaat niet zitten wachten op den ander. Jan legde zijn arm om haar schouders. - Ik weet niet van wachten, zei hij, - alleen van voortmaken, geen uur verliezen - en Adri had hem daarop in vol gezelschap gezoend, zoo'n beetje plechtig, zijn hoofd tusschen haar handen, - alsof ze, moest Heleen denken, alsof ze iedereen wilde toonen hoe 'n grooten ernst het haar was. Als zij Gerard zoo had kunnen zoenen, in de huiskamer.... Maar in die leelijke huurkamer van hem was alles anders. - Nou ja, misschien ook in hun eigen hart. Dien eersten avond stak Heleen haar hoofd om de deur van Adri's kamer. - Nacht, zei ze. - Jan was met zijn ouders terug gegaan naar Haarlem. Adri wenkte haar met een vinger. - Hoor eens, meissie. - Hm? Heleen deed de deur zacht achter zich dicht. - Jij zult natuurlijk ook trouwen - jij hebt voor een man meer aantrekkelijks dan ik - Adri keek nu strak op haar boek - maar je moet nooit laten merken dat je graag wilt. Heleen trok met haar schouders, en ging op één voet staan, wat ze op school vaak deed, als ze voor de klas was geroepen. - Wil ik graag? - ik weet het niet. - Ik ook niet, zei Adri, - het is maar zoo'n opmerking. - Op dat oogenblik besefte Heleen dat Adri ouder was dan zij - en wijzer. Het bleef een korte poos stil - Heleen steunde haar handen in haar heupen. - Zou je nu toch nog graag leerares willen worden?
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
196 De ander schudde haar hoofd. - Neen, ik wil thuisblijven, later. - Nu legde ze haar handen voor haar gezicht. - Ik ben maar een heel gewone vrouw - ik - ke.... Heleen waardeerde het dat Adri niet verder sprak. Ze draaide zich om, altijd nog op haar eenen voet. - Ja, dat begrijp ik. - Maar ze had er nooit aan gedacht, dat Adri moeder zou kunnen worden. Ze huilde een beetje, toen ze in haar bed lag, ze voelde medelijden met zichzelf. Gerard was weg. - Als hij haar anders had kunnen zoenen, en niet met zijn hand onder haar jurk was gekropen - Of zou iedere man het weer anders doen? - Ze wist het niet. Maar Gerard was al getrouwd geweest, en hij hoefde niet meer af te studeeren - voor hem zou het werkelijk wachten zijn geworden op haar, - niet alleen om dat eindexamen. Weer gooide ze zich om en om in haar bed. Frank was nog naar den trein gegaan, toen Gerard weg ging. - Toch wel een geschikte vent, zei hij - en een knap medicus. - Omdat hij begreep dat jij zoo bang voor je hachie was, had ze smalend gezegd. - Stil, Heleen, had vader gezegd. - Dat hoorde ze dikwijls, den laatsten tijd. Stil, Heleen - de dingen mochten niet gezegd worden. - Maar ze was geen kind meer. Als ze nu maar wist wat ze worden moest. - Maar ze kon er niet gewoon over denken, ze was zoo huilerig en bang geworden. Op een avond toen iedereen vroolijk was, voelde Heleen zich mee genomen door de lichte blijdschap van de anderen. Ze had dien dag op school een
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
197 pluim gekregen voor een goede repetitie Engelsch, en deed nu de stem van miss Fleming na. - Ga Engelsch studeeren, zei Adri. Langzaam schudde Heleen haar hoofd. - Neen, maar jullie konden me best eens helpen. Schrijven jullie op wat je vindt dat ik worden moet, - of doen moet - na den zomer; niet één ding, maar minstens vijf. Het is zoo belabberd om het zelf te moeten uitdenken, en ik kan niet meer denken. - Ze zei dit, alsof het haar zelf niet aanging, en op dat oogenblik voelde ze er ook niets bij. - Ze keek naar Jan en Adri, die telkens even, misschien onbewust, hun hoofd naar elkander neigden. - Laten we dan nog eens een brievenbus maken, stelde Bert voor. - Het is geen Oudejaar, zei Frank, maar Truus vleide: Hè toe! Er bleek nog een kartonnen brievenbus in omloop te zijn; - haastig werd er een papier opgeplakt dat het uur van de lichting vermeldde, - toen kwam het ding op zijn oude plaats te hangen: aan den trap-pilaar. - Kinderen! zei moeder lachend. - Nou, ik heb er schrijven door geleerd, zei Bert, en Jan vroeg: Wordt het briefgeheim wel bewaard? Een oogenblik praatten ze allemaal tegelijk. - Vergeten jullie niet waarom dit is begonnen? riep Heleen. Adri begon vodjes papier uit te deelen. - Je vouwt maar op, zei ze tegen Jan, een enveloppe is niet noodig - en je bedenkt een geestig adres. Hij keek haar een oogenblik hulpeloos aan. - Ik ken dit spelletje niet, zei hij, maar Adri be-
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
198 loofde het hem te zullen leeren. Nu verspreidden ze zich door het huis - de bus zou over een half uur gelicht worden. Heleen was in de huiskamer blijven zitten. Ze dacht: het wordt natuurlijk niets dan gekheid, zooals vroeger ook. Aarzelend begon ze te schrijven: - Lieve Moes wat doen we kinderachtig, hè? en nu heeft u toch al een verloofde dochter. Vindt u het leuk, ineens zes kinderen te hebben, inplaats van vijf? - Laatst hebben we op school gelezen over een man, die iederen avond bij het naar bed gaan bad: ‘Nu Heer, het blijft dus tusschen ons zooals het is afgesproken, niet waar?’ - Zooiets zou ik tegen u ook kunnen zeggen: Nu moes, het blijft dus alles bij het oude tusschen ons? - Natuurlijk hebben we nooit wat afgesproken, maar dat hindert niet. Dag, uw Heleen. Ze deed dat briefje in een enveloppe, die ze van vaders kamer haalde - schreef erop: Moeder. Terwijl ze het in de bus liet glijden, dacht ze: nu nog maar wat nonsens voor de anderen. - Ze voelde zich zoo blij als ze in lang niet geweest was. - Lieve Troek. Dat was een lumineus idee van Bert, wanneer schrijven we elkaar anders ooit een brief? - en we zouden toch wel eens iets te zeggen kunnen hebben. - Heb je er heusch over gedacht wat ik worden moet? Ik neem het je niet kwalijk, als je alleen over jezelf denkt, al ben jij er nog niet zoo na aan toe. - Ik geloof wel dat ik een beetje zeur. - Vind je het gezellig dat je een zwager krijgt? - hij is weer heel anders dan Frank en Bert, hè? - onze eigen jongens vinden we natuurlijk gezelliger. Dag oud dier. Heleen. -
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
199 Over het briefje aan moeder had ze een poosje zitten peinzen, - nu riep Frank door het huis dat de bus gelicht zou worden, en iedereen keerde in de huiskamer terug, joelend en pratend. Adri vroeg om vijf minuten uitstel, dat hoorde er zoo bij, vertelde ze Jan, de post-directeur verleende uitstel tot drie maal toe. Heleen krabbelde nog gauw een briefje aan Frank: Op een keer moet je me vertellen hoe dat was, toen Gerard wegging, en hoe z'n gezicht wel stond. - Maar dat verscheurde ze, en ze vroeg het tweede uitstel aan. - Perslot werd het nog een gedrang bij de bus. - Even later begon Bert de bezorging. - Het eerste briefje dat Heleen open maakte, bleek van Jan te zijn. Ze las: Beste Heleen, - ik ken je nog niet zoo goed, dus is het moeilijk voor me, je raad te geven. Maar als je ergens zin in hebt, zal je er ook geschikt voor zijn, dunkt me. En dan moet je vooral niet teveel erover denken - je zult zien: op een morgen word je wakker, en dan weet je het. Veel goede dingen komen in den slaap tot ons. - Jan. Ze vouwde het papiertje weer op, herinnerde zich één van de wenken in Frank's oude herbarium: Zoek geen planten, maar vind ze. Wie zoekt, vindt vaak niet. - Toen las ze wat Truus geschreven had: 1. dienstmeisje. 2. kamenier. 3. juffrouw van gezelschap. 4. onderwijzeres. 5. leerares. En begon dat hardop voor te lezen, vanwege de goede climax. - Dat is zoo gek niet, riep moeder er tusschen door - je zoudt de heele lijst kunnen afwerken. Nu het briefje van Frank - Heleen begreep niet, waardoor ze haar hart plotseling voelde kloppen.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
200 - Lieve meid, ‘Zit niet te droomen, 't Zal nog wel komen, 't Zal nog wel komen in 't letste besluit.’ - Uit een Oud-Hollandsch liedje, getiteld: Reidans van de maagden om de bruid. Je broer Frank. - Ze begreep dit niet heelemaal, dacht ze - of toch wel? Voorzichtig keek ze Frank aan - hun blikken ontmoetten elkaar - hij glimlachte fijntjes. Ze voelde op dat oogenblik hoeveel ze van hem hield. - Nu Bert - wat schreef die jongen onduidelijk. ‘Dat weet ik niet, hoor, wat jij worden moet. Ik zou wel willen zeggen: film-ster, maar daarvoor ben je niet canailleus genoeg, - of niet fondannerig genoeg, of niet, enzoovoort, vul zelf maar in. - Ze lachte - Bert was amper zestien. - Wat weet jij van canailleus? vroeg ze. De jongen kneep zijn oogen dicht en grijnsde. - Nou, er zit er zoo een bij ons in de klas - en ook zoo'n zoetje, het suikeren paasch-ei, noemt Wim Brant haar. - Onderwijl deelde hij nog de laatste brieven rond. - Hebt u niets gekregen, mevrouw? vroeg Jan Kooiker. Heleen, met Adri's briefje in haar handen, luisterde en hield haar oogen neergeslagen. - Jawel, zei moeder, ik heb ook een brief. - Het was alsof ze die woorden gezongen had. - De zinnen van Adri drongen niet dadelijk tot Heleen door - ze moest er lang op turen. - Lieve meid, - je moet je geen zorgen maken, het is nog lang geen zomer. De wereld kan soms plotseling voor je veranderen, en dan zie je een toekomst, waar eerst een muur was. Je Adri. - Zoo was het haarzelf gegaan, dacht Heleen, een muur en een toekomst. Och, die Adri.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
201 - Moet jullie hooren, riep Truus, - een vers, het lijkt wel Sinterklaas. Heleen keek op en zag moeders blik naar haar, glimlachend en ontroerd. Dien avond ging ze met een blij hart naar bed. Ze wist niet wat haar had geholpen - eigenlijk niets, dacht ze, van alles wat in die briefjes heeft gestaan. Of vertrouwde ze misschien dat het in den slaap tot haar zou komen? Op een morgen in Augustus kwam Tonia huilende de kamer binnen. Haar moeder was zoo ziek, of ze naar huis mocht? - Er volgde een stroom van woorden, dien mevrouw Hilting na enkele minuten onderbrak. - Heleen, zoek eens een trein op. - O mevrouw, mag ik gaan? - Natuurlijk - je moet gaan. En Tonia kwam niet meer terug. Haar moeder stierf, ze moest voor haar vader blijven zorgen, en de broertjes en zusjes, die nog in huis waren. Als mevrouw nu maar kon begrijpen.... Mevrouw begreep het best. - Eigenlijk, zei ze, vind ik het prettig, zonder een vreemde in huis. Als het zoo kon blijven.... Heleen antwoordde nog niet. Ze stond bij de theetafel, vader en moeder zaten onder de lamp. - Het is niet billijk van me, ging moeder voort, dat ik Tonia een vreemde noem, ze is vijftien jaar bij ons geweest, en ik ben aan haar gehecht, - maar - Vader zei: Begin nu geen kwaad te spreken. - Nee, zei moeder, ik bedoel dit: De stofzuiger berg je weg in de kast, als je hem gebruikt hebt. Tonia borgen we na gebruik in de keuken op, maar
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
202 ze was een mensch. - Moeders stem klonk nadrukkelijk. - De keuken was haar eigen terrein, ze wilde niets liever dan daar zijn ‘opgeborgen’, zooals jij het noemt. Je hebt toch ook honderdmaal gehoord dat ze sprak over ‘mijn keuken’. Moeder knikte. - Ja, ik weet het allemaal wel - en toch - Deze veertien dagen ging alles zoo prettig, niet waar, Heleen? We vorloren geen tijd met onnoodige praatjes tegen de leveranciers. Heleen zou grondig de huishouding kunnen leeren. Nu keek vader op. Heleen liep langzaam naar de tafel. - Dus je wilt, als een ouderwetsche moeder, je groote dochter ‘thuis’ houden, en samen, gezellig, het werk doen. - Maar wat heeft het kind dan voor toekomst? Heleen zag dat haar moeder weer wilde gaan praten. - Vader, zei ze snel, het kind is er zelf ook nog. - Ze ging met haar knieën op een stoel liggen. - U moet denken: Ik weet niet wat ik worden wil - en zoolang ik het niet weet, zou ik toch kunnen werken. U vindt dat nu zulk minderwaardig werk, maar je hebt er heusch ook wel je gedachten bij noodig. Vader schoof het boek, waarin hij had zitten lezen, van zich af. - Ik vind het werk niet minderwaardig, maar ik geloof niet dat het jou op den duur zal bevredigen. Je hebt veel gaven - moet je nu, doordat je nog den weg in jezelf niet weet, den heelen dag kopjes wasschen? Heleen hield haar hoofd afgewend, en streek met haar vinger langs de koperen pennetjes van de stoel-
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde
203 bekleeding. - Weet u dan hoe ik dien weg moet vinden? vroeg ze met ijle stem. Het bleef een oogenblik stil. - Ik moet niet gaan huilen, dacht Heleen, - dat alsjeblieft niet. - Ze staarde naar de koperen punaises. - Misschien heb je gelijk, zei vader, en is dit, voorloopig althans, een oplossing. - Het is een goed ding, dat je er iets voor schijnt te voelen. - En moeder ook, voegde hij erbij. - Ja, zei moeder. Heleen antwoordde niet. Ze zette haar voeten op den grond en liep naar de keuken. Ze dacht: vader vindt me te goed voor dit werk - maar als ik dit niet doe, dan droom ik immers. - Ze zuchtte, leunend tegen de rechtbank. Maar toen greep ze resoluut een geëmailleerden bak - de vaat moest nog gewasschen worden.
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde