Henry van de Velde, totaalkunstenaar Naar aanleiding van de 150e verjaardag van de geboorte van Henry van de Velde brengen we een bezoek aan de tentoonstelling over zijn leven en werk in het Jubelparkmuseum. Van de Velde is zondermeer een van de grootste architecten uit de vaderlandse geschiedenis, die mee de grondlegger is van de moderne bouwkunst. Maar hij is zoveel meer dan de bouwmeester van de Boekentoren en het KröllerMüllermuseum en voorloper van het Bauhaus. “Alleskünstler” noemen ze hem in Duitsland, waar hij minstens even befaamd is als bij ons. De tentoonstelling toont niet alleen een staalkaart van zijn uiterst verscheiden artistieke prestaties maar doet ook het verhaal van zijn leven aan de hand van originele foto’s en brieven.
Art nouveau of Jugendstil is een complex begrip. Rond 1900 bloeide in heel Europa een uitbundige, eclectische bouwstijl die wegens zijn hang naar overdaad ook wel eens als neobarok bestempeld wordt. Vanwege de populaire bloemen- en plantenmotieven kleeft men daar vaak ook het etiket art nouveau op. Maar de ‘echte’ art nouveauartiesten gruwden van die stijl. Zij wilden een radicale vernieuwing brengen. Zij verafschuwden overbodige decoratie en wilden een terugkeer naar de ‘pure vorm’. Uiteindelijk ligt daar de basis van alle moderne architectuur en van alle moderne toegepaste kunsten in het algemeen. Eén van de wegbereiders van die nieuwe kijk op kunst en architectuur was een Vlaming, Henry van de Velde.
De aanvang van de moderniteit In zijn zuiverste vorm leidde die strekking overigens tot sobere vormen, die de meeste mensen helemaal niet met art nouveau associëren. Een Brussels voorbeeld daarvan is het streng geometrische Palais Stoclet van de Oostenrijkse architect Josef Hoffmann (1911). Ook de strikte functionaliteit van het Bauhaus komt voort uit die strekking, net als de latere art deco en het kubisme. Anderen kwamen vanuit dezelfde filosofie echter tot een stijl met veel meer ‘schwung’. Decoratie was een vies Voordeur Nietzschearchief in Weimar woord voor aanhangers van deze (1902) strekking, dus het was not done om een gebouw te versieren met opgeplakte bloemen- of plantenmotieven. Maar er was niets op tegen om de basisvorm, de structuur mooi te maken, bijvoorbeeld door hem de vorm van een (gestileerde) bloem of plant mee te geven. Dus: een trapleuning versieren met plantenmotieven mocht niet, maar de leuning zelf sierlijk laten golven als een klimplant mocht wel. De Japanse kunst genoot groot aanzien onder deze lieden. Zij zagen er een verheerlijking in van de pure vorm, wars van overtollige opsmuk. De sierlijke golf- en plantenmotieven die we meestal met art nouveau associëren, waren vaak geïnspireerd op Japanse voorbeelden. Ook de breuk met rechtlijnige en symmetrische composities was schatplichtig aan de Japanners. Samuel Bing, de joodse Duitser die de naam leverde voor de nieuwe strekking door boven zijn Parijse winkel het uithangbord “Art Nouveau” te hangen, was trouwens ook een handelaar in Japanse kunst. Ook Van de Velde was daar een groot bewonderaar van. Van de Velde mocht overigens zijn werk exposeren in het paviljoen van Bing op de Parijse wereldtentoonstelling van 1900.
Arts & Crafts Van de Velde vond zijn ware roeping echter vooral onder invloed van de Engelse Arts and Crafts-beweging, die onder leiding van William Morris in de jaren 1880 en 1890 ontstaan was. Die beweging was gegroeid uit een romantisch en socialistisch geïnspireerde Interieur Bloemenwerf afkeer van de industriële revolutie. Die had volgens hen de wereld lelijk gemaakt. Ze hoopten schoonheid terug te brengen in de moderne maatschappij door een terugkeer naar het ambachtelijke. Hun ideaal waren de middeleeuwse kathedralen – niet zozeer voor de Gotische stijl maar voor het maatschappelijke ideaal dat ze vertegenwoordigden: een totaalkunstwerk dat ten dienste stond van de hele gemeenschap en tot stand gebracht was door de hele gemeenschap. De kunstenaar mocht geen elitaire kunst afleveren in dienst van een rijke potentaat maar moest schoonheid leveren in het dagelijkse leven en voor de gewone man. Vandaar dat ze zich toelegden op de ‘toegepaste kunsten’ en het maken van dagelijkse gebruiksvoorwerpen. Integratie van kunst en kunstnijverheid was trouwens ook het grote ideaal van de Wiener Werkstätte, waartoe Hoffmann behoorde.
Bloemenwerf
Eetkamerstoel voor Bloemenwerf
Duitse successen In navolging daarvan keerde Van de Velde zich af van de schilderkunst en ging hij zich toeleggen op de toegepaste kunsten. Dat maakte van hem een ongelooflijk veelzijdig kunstenaar. Hij was niet
alleen architect maar ontwierp ook meubels, juwelen, zilverwerk, keramiek, boekbanden, tapijten, kleding …, zelfs briefopeners. De grote betrachting van architecten zoals Van de Velde was een Gesamtkunstwerk ontwerpen. Een schitterend voorbeeld daarvan was de villa Bloemenwerf, die hij voor zichzelf liet bouwen in Ukkel (1895-1896). Hij tekende niet alleen de plannen voor het huis maar ontwierp ook de hele binneninrichting, de tuin en zelfs de bijpassende kleren voor zijn vrouw.
Villa Esche in Chemnitz (1902-1903)
In België bleef het publiek voor zijn nieuwe ideeën al bij al beperkt. Vandaar dat hij zich in 1899 in Duitsland vestigde en daar het hoogtepunt van zijn carrière beleefde. Zijn eerste grote opdracht in Duitsland was een villa voor de textielfabrikant Esche in Chemnitz. Hij maakte er een Gesamtkunstwerk van, waar elk detail van de inrichting afgestemd was op de stijl van het gebouw. In die woning is nu een Henry van de Velde-museum ondergebracht. Alleen al in Chemnitz staan nog drie andere gebouwen van zijn hand. Hij was ook
erg actief in het kunstonderricht in Duitsland en bracht het o.m. tot directeur van de Saksische Hochschule für Bildende Kunst in Weimar, die door zijn zelf aangezochte opvolger Walter Gropius in 1918 werd omgedoopt in het legendarische Bauhaus. De gebouwen die Van de Velde tekende voor de school (1904-1911), maken deel uit van een complex dat nu Unesco-werelderfgoed is. Zijn naam was in elk geval gemaakt, ook in België. Vandaar dat hij na zijn terugkeer aangezocht werd voor prestigieuze projecten als de Boekentoren van de Gentse universiteit (1936-1945). En de Belgische Spoorwegen maakten hem tot hun esthetisch adviseur. In die hoedanigheid ontwierp hij ondermeer het interieur van de eersteklassewagons, waarin hij zich kon uitleven in de kleinste details. Enkele van die wagons werden later gerecupereerd door de restaurantketen Colmar. Ook in een groot aantal Franse vestigingen worden de (Belgische) wagons gebruikt. Hij koos ook het overbekende log van de NMBS (een B in een ellips), hoewel hij er niet zelf de ontwerper van is. Er staat er een in Drogenbos en in Kortrijk. Een ander hoogtepunt dat hij op zijn naam kon schrijven, was het gebouw van het Kröller-Müllermuseum in Otterlo (1938). Zijn lange verblijf in Duitsland maakte hem verdacht in de ogen van de naoorlogse repressie, zodat hij in 1945 gearresteerd werd op verdenking van collaboratie. Het kwam niet tot een proces, maar hij trok zich terug in Zwitserland. Hij overleed in 1957 in Zürich op 94jarige leeftijd. Het Van de Velde-jaar wordt in Duitsland overigens minstens even uitvoerig gevierd als bij ons, met tentoonstellingen en evenementen. Koen Janssens