UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2012 – 2013
Heeft tijdsgebrek een invloed op voedingskeuzes?
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Elise Debouvere onder leiding van Dr. Anneleen Van Kerckhove
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2012 – 2013
Heeft tijdsgebrek een invloed op voedingskeuzes?
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Elise Debouvere onder leiding van Dr. Anneleen Van Kerckhove
PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Elise Debouvere
WOORD VOORAF Het schrijven van deze masterproef vergde vele uren arbeid en energie. Ik werd voor de eerste keer geconfronteerd met de opstelling, uitvoering en analyse van een experiment. Mede dankzij de hulp van anderen kan ik vandaag mijn masterproef voorleggen. Ik wil hen hier dan ook bedanken. Mijn eerste woord van dank gaat uit naar mijn promotor Dr. Anneleen Van Kerckhove voor haar begeleiding en nodige ondersteuning bij deze masterproef. In het bijzonder wil ik mijn moeder bedanken omdat ze me de mogelijkheid bood om verder te studeren. Dankzij haar steun en toewijding, kan ik door het voorleggen van deze masterproef, mijn studie in de Toegepaste Economische Wetenschappen afronden. Bovendien wil ik haar ook bedanken voor het aanbrengen van vele respondenten. Ook wil ik een grote ‘dankjewel’ richten aan alle respondenten die de pretest of het eigenlijke onderzoek ingevuld hebben. Dankzij hen kan ik vandaag resultaten voorleggen. Graag wil ik ook mijn vriend, Christophe en mijn vriendinnen: Laura, Jill, Julie en Sarah bedanken. Ze vormden voor mij het ideale klankbord als het eens wat minder ging. Zonder het soms zelf te beseffen, hebben ze bijgedragen aan het uiteindelijke resultaat van deze masterproef. Ook wil ik Maxime bedanken voor zijn kritische analyse van de literatuurstudie. Tenslotte wil ik mijn moeder en vriend in het bijzonder bedanken voor het nalezen van deze masterproef. Dankzij hun kritisch oog verdwenen alle kleine foutjes uit de tekst.
Elise Debouvere Mei, 2013
I
INHOUDSTAFEL Woord vooraf .................................................................................................................................... I Inhoudstafel ..................................................................................................................................... II Lijst van gebruikte afkortingen ........................................................................................................ IV Lijst van figuren ................................................................................................................................ V Lijst van tabellen.............................................................................................................................. VI Algemene inleiding ........................................................................................................................... 1 Deel 1: Overzicht van de literatuur ................................................................................................. 3 Inleiding en opbouw literatuurstudie .............................................................................................. 3 Hoofdstuk 1: Het voedingskeuzeproces ........................................................................................... 5 1. 1
Factoren die voedingskeuzes beïnvloeden ....................................................................... 5
I.
Levensloop ........................................................................................................................ 5
II.
Invloeden........................................................................................................................... 5
III. Het persoonlijke systeem .................................................................................................. 9 Hoofdstuk 2: Tijd ............................................................................................................................ 11 2.1
Tijdsbeperkingen ............................................................................................................. 11
2.2
Tijdsperspectief ............................................................................................................... 13
Hoofdstuk 3: Het belang van de situatie ........................................................................................ 16 3. 1
Invloed van de voedingscontext op de voedingskeuze .................................................. 16
3. 2
Stimulus-organisme-antwoord paradigma ..................................................................... 17
Deel 2: Experimenteel onderzoek ................................................................................................. 20 Hoofdstuk 4: Formulering hypothesen .......................................................................................... 20 4. 1
Hypothese 1: het effect van subjectief tijdsgebrek ........................................................ 20
4. 2
Hypothese 2: het effect van CFC ..................................................................................... 21
4. 3
Hypothese 3: interactie-effect ........................................................................................ 22
Hoofdstuk 5: Experiment................................................................................................................ 23
II
5. 1
Pretest: methode en resultaten ...................................................................................... 23
5. 2
Overzicht van de organisatie van het experiment .......................................................... 25
I.
Experimenteel ontwerp en procedure............................................................................ 25
II.
Steekproef ....................................................................................................................... 29
5. 3
Resultaten ....................................................................................................................... 30
I.
Testen van de hoofdeffecten .......................................................................................... 30
II.
Testen van het interactie-effect...................................................................................... 31
III.
Invloed van covariaten ................................................................................................... 32
IV. Bijkomende analyse ........................................................................................................ 33 Hoofdstuk 6: Besluit ....................................................................................................................... 36 6.1
Beperkingen en suggesties voor verder onderzoek........................................................ 38
6.2
Slot .................................................................................................................................. 40
Lijst van geraadpleegde werken ........................................................................................................ I Lijst van bijlagen .............................................................................................................................. VI Bijlage 1: Online vragenlijst pretest met klok ............................................................................. VI Bijlage 2: Online vragenlijst onderzoek met klok ........................................................................ IX Bijlage 3: SPSS output pretest .................................................................................................. XVII Bijlage 4: SPSS output hoofdeffecten, interactie-effect en covariaten .................................. XVIII Bijlage 5: SPSS output bijkomende analyse ............................................................................ XXVI
III
LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN Kcal
Kilocalorieën
CFC
Consideration of Future Consequences
CFCS
Consideration of Future Consequences Scale
FCQ
Food Choice Questionnaire
IV
LIJST VAN FIGUREN Figuur 1: Opbouw literatuur ............................................................................................................. 4 Figuur 2: Het voedingskeuzeproces-model (overgenomen uit: Furst et al., 1996) ......................... 6 Figuur 3: Continuüm CFC (Strathman et al., 1994) ........................................................................ 14 Figuur 4: Herziene stimulus-organisme-antwoord paradigma (overgenomen uit: Belk, 1975) .... 18 Figuur 5: Vijf groepen situatiefactoren (Belk, 1975) ...................................................................... 18 Figuur 6: Interactie-effect CFC en Klok ........................................................................................... 32
V
LIJST VAN TABELLEN Tabel 1: Factoren en items (Food Choice Questionnaire Steptoe et al. (1995)) ............................ 28 Tabel 2: Aantal respondenten per conditie.................................................................................... 30 Tabel 3: Resultaten ANCOVA .......................................................................................................... 33
VI
ALGEMENE INLEIDING De voedingskeuzes die mensen maken zijn afhankelijk van veel factoren. Het zoeken naar de factoren die mogelijks een invloed hebben op voedingskeuzes, is een goede zaak. Het erkennen van factoren kan in de toekomst immers helpen om interventies tegen obesitas en ziektes effectiever te maken (Furst et al.,1996). De diagnoses waarom mensen voor bepaalde voeding kiezen, zullen makkelijker gesteld kunnen worden, waardoor aanbevelingen om gezonder te leven veel effectiever zullen zijn. Op lange termijn kunnen benoemde factoren bijgevolg voor veranderingen in de voedingspatronen zorgen (Steptoe et al., 1995). De opzet van deze verhandeling bestaat er in een antwoord te vinden op de onderzoeksvraag of de factor ‘subjectief tijdsgebrek’ een invloed kan hebben op de voedingskeuzes van mensen. Eens gerapporteerd kan worden dat subjectief tijdsgebrek een invloed heeft op voedingskeuzes, kan op dit subjectief tijdsgebrek ingespeeld worden om de ongezondere voedingspatronen van mensen op lange termijn om te zetten naar gezondere voedingspatronen. Op lange termijn kunnen obesitas en andere ziektes op die manier misschien vermeden worden. Een ander opzet van deze studie bestaat erin subjectief tijdsgebrek volledig los te zien van objectief tijdsgebrek. In de studie van Jabs en Devine (2006) wordt een definitie gegeven van subjectief tijdsgebrek. Subjectief tijdsgebrek wordt er omschreven als een gevoel van een tekort aan tijd. Dit gevoel wordt in verband gebracht met een objectieve beperking van tijd. Omdat mensen slechts over 24 uren in een dag beschikken en omdat er meer en meer gezinnen bestaan uit tweeverdieners, zal het gevoel van een gebrek aan tijd toenemen. In deze verhandeling wordt subjectief tijdsgebrek los gezien van objectief tijdsgebrek. Iedereen beschikt in deze studie immers over evenveel tijd. Subjectief tijdsgebrek wordt hier bijgevolg als een losstaand, onafhankelijk construct gezien. Op een gevoel van een tekort aan tijd (subjectief tijdsgebrek) zou, in tegenstelling tot op objectief tijdsgebrek, makkelijker kunnen ingespeeld worden om de voedingspatronen van mensen te veranderen. De beperking van 24 uren in een dag (objectief tijdsgebrek) kan immers niet ongedaan gemaakt worden, terwijl gevoelens wel kunnen veranderen. In het eerste deel van deze verhandeling wordt een overzicht geschetst van factoren die mogelijks een invloed hebben op de voedingskeuzes van mensen. Vooral belangrijk voor deze masterproef is de invloed van de factoren ‘tijd’ en ‘voedingscontext’. Deze worden in de laatste twee hoofdstukken van het eerste deel toegelicht. In het tweede deel van deze masterproef
1
wordt het experimenteel onderzoek uiteengezet. De pretest, de experimentele opzet, de procedure, de steekproef en de resultaten worder er beschreven. Tot slot volgt een besluit, waarin de conclusies en de beperkingen van het onderzoek uiteengezet worden. Aan de hand van deze beperkingen worden enkele suggesties voor verder onderzoek gegeven.
2
DEEL 1: OVERZICHT VAN DE LITERATUUR
INLEIDING EN OPBOUW LITERATUURSTUDIE Het maken van voedingskeuzes is onderhevig aan allerlei factoren. Verschillende studies hebben reeds meerdere factoren, die invloed hebben op voedingskeuzes, gerapporteerd. Pionier Lewin (1943, 1951) kon reeds halfweg de twintigste eeuw vier factoren aanduiden die een invloed hadden op het maken van voedingskeuzes. Het ging om smaak, gezondheid, kost en sociale status (het aanzien in de samenleving). Neumark-Sztainer et al. (1999) konden aan de hand van verschillende focusgesprekken met adolescenten drie levels van factoren rapporteren. Factoren die veel en uitgebreid besproken werden, zoals honger en verlangen naar voeding, de aantrekkelijkheid van voeding (smaak), tijdsoverwegingen en gemak, werden toegewezen aan level 1. In dalende orde van frequentie bevonden zich in level 2 de beschikbaarheid van voeding, de invloed van de ouders, de situatie-specifieke factoren en de voordeel-effecten (energie en gezondheid) van voeding. Onder situatie-specifieke factoren wordt de al dan niet aanwezigheid van vrienden, het uur en de plaats van de voedingskeuze verstaan. In level 3 werden de resterende factoren: gemoed, lichaamsbeeld, gewoonte, kost, vegetarische overtuigingen en de invloed van de media ondergebracht. Ook in het domein van de klassieke economie werden studies verricht naar de voedingskeuzes van mensen. Klassieke economische studies gaan er veelal vanuit dat een consument weloverwogen
beslissingen
neemt.
In
de
studie
van
Cawley
(2004)
werd
een
nutsmaximalisatiefunctie opgesteld. Het betreft een functie die het nut (welzijn en geluk) maximaliseert rekeninghoudend met de beperkingen van tijd (SLOTH-model), budget (inkomen) en biologie (calorie-inname ≥ calorieverbruik). Het SLOTH-model duidt op de beperking van 24 uren in een dag. Deze uren worden ingedeeld in tijd om te slapen (Sleep), vrije tijd (Leisure), tijd op het werk (Occupation), tijd om zich te verplaatsen (Transportation) en tijd voor het huishouden (Household). Keuzes van consumenten kunnen ook verklaard worden aan de hand van het huishoudproductiemodel van pionier Becker (1965) en Lancaster (1966) (Blaylock et al., 1999). In dit model worden huishoudens als consumenten en producenten aanzien. Huishoudens kopen (basis)producten aan om ‘commodities’ te produceren, die ze later consumeren. Met ‘commodities’ worden nut verschaffende (eind)producten bedoeld. Toegepast op voeding kan bijvoorbeeld met voedingsgrondstoffen een maaltijd geproduceerd worden. 3
Deze maaltijd kan opnieuw als input gebruikt worden om gezondheid te produceren. Mensen zijn met andere woorden betrokken in zowel de vraag als de productie van hun eigen gezondheid (Cawley, 2004). Bij de productie van commodities is er ook een beperking van tijd en inkomen. Tegenover deze klassieke economische studies staat de studie van Furst et al. (1996). Zij ontwikkelden een conceptueel model, dat vanuit het perspectief van het publiek, een geheel van factoren weergeeft die het voedingskeuzeproces, zowel bewust als onbewust, kunnen beïnvloeden. In dit model wordt gewezen op het belang van de situatie, het individu en de bewuste als onbewuste beslissingen bij het maken van voedingskeuzes. Er wordt met andere woorden niet uitgegaan van een rationele consument. Het model werd, omwille van de eenvoudige voorstelling van de complexe basis van voedingskeuzes, gekozen als vertrekpunt in de literatuurstudie. Voedingskeuzeproces-model Furst et al. (1996)
Middel ‘tijd’
Voedingscontext
Afleiding hypotheses FIGUUR 1: OPBOUW LITERATUUR
In het eerste hoofdstuk wordt het model van Furst et al. (1996) uiteengezet. Het model wordt aangevuld met andere studies uit het domein van het consumentengedrag. Hierbij wordt dieper ingegaan op de ‘persoonlijke factoren’ en de ‘waarde-onderhandelingen’ van mensen. ‘Persoonlijke factoren’ zouden immers een bijkomende invloed kunnen hebben op de voedingskeuzes. ‘Waarde-onderhandelingen’ worden in het onderzoek als bijkomende analyse opgenomen. In het tweede en derde hoofdstuk worden de voor dit onderzoek twee belangrijkste factoren van het model: ‘middelen’ en ‘voedingscontext’ nader toegelicht. In het tweede hoofdstuk wordt het middel ‘tijd’ specifiek gedefinieerd aan de hand van twee constructen: tijdsbeperkingen en tijdsperspectief (Blaylock et al., 1999). In hoofdstuk 3 wordt het belang van de situatie bij het maken van een keuze besproken. Enkele studies die de invloed van contextuele factoren op de keuze bestudeerden, worden hierin uiteengezet. De literatuurstudie wordt afgesloten met een bespreking van een herziene versie van het stimulusorganisme-antwoord paradigma van Belk (1975). 4
HOOFDSTUK 1: HET VOEDINGSKEUZEPROCES In dit hoofdstuk wordt het model van Furst et al. (1996) uiteengezet. Het model geeft een duidelijke samenvatting van factoren die kunnen voorkomen tijdens het voedingskeuzeproces. Enkele factoren worden toegelicht vanuit het perspectief van het consumentengedrag. De factoren ‘middelen’ en ‘voedingscontext’ zijn vooral van belang voor het onderzoek en worden in de volgende twee hoofdstukken verder verduidelijkt.
1. 1 FACTOREN DIE VOEDINGSKEUZES B EÏNVLOEDEN Het model van Furst et al. (1996) heeft een trechtervormig verloop. Vertrekkend vanuit een voedingskeuzemoment, nemen mensen zowel bewuste als onbewuste beslissingen die uiteindelijk leiden tot de keuze. Zoals duidelijk zichtbaar is op Figuur 2, worden de factoren in het model in drie grote componenten ondergebracht: de levensloop (life course), de invloeden (influences) en het persoonlijke systeem (personal system). De componenten staan niet los van elkaar, maar vormen door interactie, het proces, dat uiteindelijk zal leiden tot de keuze (choice). Ze worden hieronder kort toegelicht. I.
LEVENSLOOP
De basis van het model wordt gevormd door de levensloop. De levensloop is de onderliggende factor voor voedingskeuzes. “De levensloop van mensen bestaat uit rollen en verwachtingen uit het verleden, het heden en de toekomst” (Furst et al., 1996, pg. 252). De familie, cultuur, generatie of leeftijdscategorie waartoe iemand behoort, kan een invloed hebben op voedingskeuzes. Wanneer bijvoorbeeld in een gezin de ouders geen vlees eten, dan zal dat een invloed hebben op de voedingskeuze van de kinderen. II.
INVLOEDEN
De categorie invloeden bestaat uit vijf grote componenten die met elkaar concurreren, op elkaar inwerken en elkaar versterken. Het gaat om idealen (ideals), persoonlijke factoren (personal factors), middelen (resources), het sociale kader (social framework) en de voedingscontext (food context) (Furst et al., 1996).
5
FIGUUR 2: HET VOEDINGSKEUZEPROCES-MODEL (OVERGENOMEN UIT: FURST ET AL., 1996)
Idealen Idealen zorgen voor de belangrijkste invloeden. Ze bestaan uit bewuste verwachtingen, standaarden en overtuigingen van mensen. Idealen zijn meestal afgeleid van culturele en symbolische factoren: “hoe het zou moeten zijn” (Furst et al., 1996). Bij een verjaardagsfeest mag bijvoorbeeld de aanwezigheid van een grote taart niet ontbreken. Persoonlijke factoren Persoonlijke factoren zijn de dingen die voor mensen waardevol zijn. Deze dingen zijn afgeleid uit hun geestelijke en fysiologische eigenschappen. Het betreft onder andere emoties, individuele voedingsstijlen, hongergevoel, leeftijd en geslacht (Furst et al., 1996). Hierna wordt de invloed van persoonlijke factoren op voedingskeuzes verder toegelicht aan de hand van andere studies uit het domein van het consumentengedrag.
6
De vraag of emoties een invloed hebben op voedingskeuzes vormde het uitgangspunt van de studie van Lyman (1982). Hij rapporteerde in zijn studie significante verschillen tussen de emoties die voorkomen bij verschillende voedingsproducten. Het maken van gezonde voedingskeuzes werd voornamelijk gedreven door positieve gevoelens. De emoties: zelfvertrouwen, vriendelijkheid en geluk scoorden het hoogst. Bij het kiezen van ongezonde voeding (junk food) konden omgekeerde resultaten gevonden worden. In de top drie van hoogstscorende emoties bij het kiezen van junk food stonden naast één positieve emotie: genot, ook twee negatieve gevoelens: verveling en frustratie. De voedingsstijl van een persoon is eveneens een factor die een mogelijke verklaring kan geven voor een bepaalde voedingskeuze. ‘Dietary restraint’ is daar een voorbeeld van. Het verwijst naar de mate waarin individuen er alles aan doen om hun ideale gewicht te bereiken en te behouden (Herman en Polivy, 1975, 1980, 1984; Rotenberg et al., 2005). Mensen die hoog scoren op een dietary restraint schaal zijn mensen die sterk letten op wat ze eten: bijvoorbeeld jongeren die te kampen hebben met overgewicht (Salvy et al., 2011). Bij dietary restraint is zelfcontrole (self-control) erg belangrijk (Baumeister en Heatherton, 1996; Giner-Sorolla, 2001). Zo kan er bij mensen die hoog scoren op dietary restraint, een “what-the-hell” effect optreden. Concreet betekent dit effect dat wanneer mensen met een hoge dietary restraint zondigen, door het eten van bijvoorbeeld fastfood, ze sneller de controle over hun eten gaan verliezen en ze meer voeding zullen consumeren (Herman en Polivy, 1975). Middelen De middelen die mensen ter beschikking hebben, hebben ook een grote invloed op het voedingskeuzeproces. Middelen kunnen zowel tastbaar als ontastbaar zijn. Geld en de huishoudelijke infrastructuur, zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van een koelkast, vallen onder de tastbare middelen, terwijl vaardigheden, kennis en tijd ondergebracht kunnen worden in de ontastbare middelen (Furst et al., 1996). Sociale kader Ook het sociale kader van mensen kan een invloed uitoefenen op voedingskeuzes. Het sociale kader bestaat uit onderlinge relaties en sociale rollen van individuen. De belangrijkste groep van interpersoonlijke relaties vindt men terug bij families en huishoudens. In gezinnen moet af en toe onderhandeld worden om een compromis te vinden tussen concurrerende prioriteiten. Zo 7
kan bijvoorbeeld één iemand van het gezin voor de maaltijd zorgen, maar moet deze maaltijd overeenstemmen met de noden en de verlangens van de andere gezinsleden. De voedingskeuzes van andere leden van het gezin vorm geven, valt ook onder de sociale rol van het huishouden. Op het werk en tijdens ontspanningsmomenten komen nog andere soorten interpersoonlijke
relaties
voor.
Ontspanningsmomenten
vragen
meestal
om
een
voedingspatroon dat verschilt van het dagelijkse patroon (Furst et al., 1996). Het al dan niet behoren tot een sociaal kader kan ook een invloed hebben op voedingskeuzes (Salvy et al., 2011; Baumeister et al., 2005; Oaten et al., 2008). Wanneer mensen uitgesloten worden in een groep, kan dit een invloed hebben op hun gedrag. Ze kunnen zichzelf minder afstellen (self-regulate) met als gevolg dat ze ongezondere voeding gaan verkiezen boven sociale interactie en ze een grotere hoeveelheid voeding gaan consumeren (Salvy et al., 2011). Adolescenten hebben het meest met groepsuitsluitingen te maken (Salvy et al., 2011). Voor volwassenen kunnen dezelfde bevindingen gerapporteerd worden (Baumeister et al., 2005; Oaten et al., 2008). Het uitgesloten worden in een groep kan er ook voor zorgen dat mensen een grote nood hebben om ergens toe te behoren (need to belong). De wil om ergens toe te behoren kan bijgevolg ook het voedingskeuzeproces beïnvloeden. Het zorgt ervoor dat mensen bij een keuze de voorkeur geven aan nostalgische producten (Loveland et al., 2010). Nostalgische voedingsproducten kunnen er immers voor zorgen dat mensen het goede gevoel van vroeger terug krijgen. Een nostalgisch voedingsproduct is bijvoorbeeld een Prince-koek (LU), terwijl een Choco Twist cakeje van Milka een niet-nostalgisch voedingsproduct is. Voedingscontext De voedingscontext omvat de omgeving waarin voedingskeuzes plaatsvinden. Deze context wordt gedefinieerd als het sociale klimaat en de fysieke omgeving waarbinnen voedingskeuzes worden gemaakt. Het sociale klimaat duidt op de al dan niet aanwezigheid van anderen bij het maken van een keuze. Ook contextuele factoren als de verschillende soorten voeding, de beschikbaarheid van voeding (inclusief markt- en seizoensfactoren) en de mogelijke prijsreducties op voeding vallen onder de voedingscontext. Sommige mensen kunnen heel gevoelig zijn aan deze specifieke factoren, terwijl anderen zich daardoor minder laten beïnvloeden (Furst et al., 1996).
8
III.
HET PERSOONLIJKE SYSTEEM
De ervaring die mensen door het maken van voedingskeuzes gedurende hun levensloop hebben opgedaan, leidt tot het persoonlijke systeem. Het persoonlijke systeem bestaat uit twee grote componenten: waarde-onderhandelingen en strategieën (Furst et al., 1996). Waarde-onderhandelingen Waarde-onderhandelingen zijn die zaken die mensen in acht nemen bij het maken van voedingskeuzes. Concreet gaat het om het afwegen van waarden die voor een persoon, in een bepaalde situatie, belangrijk zijn. De spiraal in Figuur 2 duidt op de grote dynamiek van dit afwegingsproces. De zeshoek geeft de onderlinge verbondenheid van de waarden weer. Bij de aankoop van voedsel wordt door de consument gelet op enkele belangrijke factoren. Het gaat om zintuiglijke waarnemingen, monetaire overwegingen, kwaliteit, relatiebeheer, gezondheid en gemak van voeding. Zintuiglijke waarnemingen omvatten onder andere de smaak, de geur en het voorkomen van voedingsproducten. Onder monetaire overwegingen wordt het afwegen van prijs-kwaliteit verstaan. Kwaliteit heeft voor verschillende individuen een andere betekenis. Wat voor de ene kwaliteit is, is voor de andere misschien van mindere waarde. Relatiebeheer zorgt ervoor dat conflicten tussen de verschillende voorkeuren van mensen, zoals in een huishouden, opgelost worden. Ziektes en gezondheidsproblemen kunnen ervoor zorgen dat bepaalde voedingsstoffen, zoals zout, vet en suiker, niet geconsumeerd worden. Gemak wordt gekenmerkt door de voorbereiding en de toegankelijkheid van voeding. Tijd is eveneens een belangrijke factor van gemak. Tijd wordt gezien als een commodity die gespaard of ingezet kan worden. Het al dan niet sparen of inzetten van tijd hangt af van de belangrijkheid van de andere waarden (Furst et al., 1996). De attitudes van consumenten zijn, mede door de vele technologische innovaties, veranderd van het waarderen van producten en diensten naar het waarderen van tijd (Anderson, 1971). Mensen consumeren door de stijgende luxe (stijgend inkomen) en de belangrijkheid van tijd, meer en meer gemaksvoeding. “Gemaksvoeding maakt het de consument mogelijk tijd en moeite uit te sparen in voedingsactiviteiten (shopping, maaltijdbereiding, koken, consumptie en post-maaltijd activiteiten)” (Buckley et al., 2007, pg. 600). Aan het gebruik van gemaksvoeding kunnen bepaalde levensstijlpatronen gerelateerd worden. Gemaksvoeding wordt meer gebruikt in gezinnen met kinderen, bestaande uit vier of vijf gezinsleden. In de hoogste sociale klassen
9
wordt mede door het grotere inkomen ook meer gemaksvoeding geconsumeerd (Anderson, 1971). Een samenvatting en aanvulling van de hierboven genoemde waarden wordt gegeven in de Food Choice Questionnaire van Steptoe et al. (1995). In deze studie wordt een meetinstrument ontwikkeld dat het mogelijk maakt aan de hand van 36 statements te peilen naar het waarom van de voedingskeuzes van mensen. Concreet wordt gevraagd of deze statements al dan niet belangrijk zijn bij het consumeren van voeding van elke dag. Deze statements kunnen ondergebracht worden in negen factoren. De factoren die als het meest belangrijk aanzien worden in de studie van Steptoe et al. (1995) zijn zintuiglijke bevrediging, gezondheid, gemak en prijs. De statements over zintuiglijke bevrediging vragen naar de belangrijkheid van de smaak, textuur en geur van voeding. Naar de gezondheid wordt gepeild aan de hand van statements over de aanwezigheid van vitaminen, eiwitten en vezels in voeding. De factor ‘gemak’ vraagt naar de al dan niet belangrijkheid van de bereidingswijze, bereidingstijd en de toegankelijkheid van de producten in de buurt. Naar de belangrijkheid van de prijs wordt gepeild aan de hand van de statements: “is niet duur”, “is goedkoop” en “is goede prijs-kwaliteit”. De kost van voeding heeft vanzelfsprekend een invloed op voedingskeuzes. Vrouwen en mensen met een lager inkomen laten zich in hun keuze meer leiden door de prijs van de voedingsproducten (Steptoe et al., 1995). Andere, minder belangrijke, maar nog steeds relevante factoren zijn gemoed, ethiek, vertrouwdheid, gewichtscontrole en natuurlijke inhoud. Statements over het ervaren van stress en blijheid vallen onder de factor ‘gemoed’. Onder de ethische factor worden items als het milieuvriendelijk verpakt zijn van voeding en de impact van het land van oorsprong ondergebracht. De vertrouwdheidsfactor omvat statements over traditie: “wat ik vroeger at”. Items die vragen naar de impact van voeding met een laag vet- of caloriegehalte vallen onder de noemer gewichtscontrole. Onder natuurlijke inhoud kunnen de statements over kunstmatige stoffen, toevoegingen en natuurlijke ingrediënten ondergebracht worden. Tussen sommige factoren kunnen verschillen voorkomen in geslacht, leeftijd, inkomen en dietary restraint. Strategieën De laatste stap van het voedingskeuzeproces omvat de strategieën van mensen. Strategieën bestaan uit keuzepatronen die door routine ontwikkeld zijn. Ze zijn afgeleid uit vorige waardeonderhandelingen en worden gebruikt om voedingskeuzes te vergemakkelijken indien ze zich opnieuw voordoen (Furst et al., 1996).
10
HOOFDSTUK 2: TIJD Dat tijd een factor (ontastbaar middel) is die een invloed kan uitoefenen op voedingskeuzes, werd reeds duidelijk door het model van Furst et al. (1996). In dit hoofdstuk wordt het tijdsaspect van keuzes nader gedefinieerd. Tijd kan opgedeeld worden in twee constructen: tijdsperspectief (time preferences) en tijdsbeperkingen (time constraints) (Blaylock et al., 1999). Tijdsbeperkingen kunnen zowel objectief als subjectief zijn. Beide soorten tijdsgebrek kunnen een kenmerk zijn van een situatie en kunnen de keuze beïnvloeden. De subjectieve variant is van belang voor dit onderzoek. In het eerste deel van dit hoofdstuk worden beide tijdsbeperkingen gedefinieerd. Vervolgens wordt het construct ‘tijdsperspectief’ toegelicht. In het kader van tijdsperspectief wordt de Consideration of Future Consequences Scale van Strathman et al. (1994) uiteengezet. De exacte betekenis van de schaal wordt in het tweede deel van dit hoofdstuk toegelicht.
2.1 TIJDSBEPERKINGEN ‘Tijdsbeperking’ is een algemene term om een tekort aan tijd te beschrijven. Tijdsbeperkingen kunnen zowel objectief als subjectief zijn. Mensen worden elke dag beperkt door 24 uren tijd waarin alle taken moeten gebeuren: huishouden, werken, vrije tijd, slapen en transport (SLOTHmodel, Cawley, 2004). Dit wordt objectief tijdsgebrek genoemd. Wanneer mensen bijvoorbeeld een taak moeten uitvoeren in vijf minuten, dan worden deze mensen objectief beperkt in tijd. Het gevoel niet genoeg tijd te hebben om een taak te vervullen wordt gedefinieerd als subjectief tijdsgebrek (Jabs en Devine, 2006). Het is een soort stress die ontstaat door een gevoel of perceptie van haast (Denton, 1994). Tijdspercepties kunnen verschillen tussen individuen onderling en individuen kunnen zelf ook verschillende tijdspercepties hebben (Graham, 1981). Objectief tijdsgebrek kan een invloed hebben op de keuze van individuen. Het werd reeds in enkele studies gemanipuleerd om het effect op de keuze te onderzoeken. Zo werd onder andere in de studie van Dhar en Nowlis (1999) nagegaan wat het effect was van tijdsdruk op keuzeuitstel. Het resultaat was dat een keuze onder tijdsdruk minder uitgesteld werd als het conflict tussen twee alternatieven hoog was en niet als het laag was. Een conflict is hoog als beide keuzealternatieven aantrekkelijk zijn. Bijvoorbeeld twee telefoons: één met en één zonder merknaam. De telefoon met merknaam is duurder, heeft 3G-mogelijkheid, maar een lage autonomie. De telefoon zonder merknaam is goedkoop, heeft een hoge autonomie, maar geen 3Gmogelijkheid. Wanneer één van de alternatieven superieur is ten opzichte van het andere 11
alternatief dan is dit een laag conflict. Bijvoorbeeld twee telefoons met dezelfde opties en prijs, maar het ene toestel heeft een merknaam. Tijdsdruk zorgde er eveneens voor dat gemeenschappelijke kenmerken van alternatieven, een lagere impact hadden op het keuzeuitstel. Als laatste werd gerapporteerd dat tijdsdruk, het keuze-uitstel van de respondenten verminderde als de respondenten moesten kiezen tussen unieke goede paren eigenschappen (bijvoorbeeld kiezen tussen een appartement met nieuw behang (A) of appartement met een vaatwas (B)) en gemeenschappelijke slechte eigenschappen (beide appartementen (A en B) hadden bijvoorbeeld geen parking). In de studie van Ben Zur en Breznitz (1981) kon tijdsdruk in verband gebracht worden met risicovol keuzegedrag. Wanneer de tijdsdruk hoog was, namen de respondenten minder risico. Reeds enkele studies beschreven de stijging van subjectief tijdsgebrek in de maatschappij. Een overzicht wordt gegeven in de studie van Jabs en Devine (2006). Een verandering van één werkende ouder naar twee werkende ouders kon volgens hen bijdragen aan het sterkere gevoel van tijdsschaarste. Het ervaren van tijdsschaarste zorgt ervoor dat meer fast food en gemaksvoeding geconsumeerd wordt (Jabs en Devine, 2006). In deze studie wordt subjectief tijdsgebrek echter gerelateerd aan objectief tijdsgebrek. Het gevoel van een gebrek aan tijd wordt gecreëerd door de objectieve beperking van tijd (24 uren in een dag). Naar het effect van gemanipuleerd subjectief tijdsgebrek op het maken van een keuze, werd nog weinig onderzoek verricht. Het betreft een manipulatie van een gevoel van een gebrek aan tijd, wanneer iedereen objectief evenveel tijd heeft. Het gevoel wordt met andere woorden niet gecreëerd door een echte beperking in tijd. Wel werd in de studie van Hornik (1981) gerapporteerd dat tijdspercepties gemanipuleerd kunnen worden. Dit door gebruik te maken van time cues of duurstimulussen. Het gevoel van een tekort aan tijd kan aanzien worden als een tekort aan het middel ‘tijd’. “Sommige middelen, geld en tijd in het bijzonder, worden beschouwd als commodities die worden uitgewisseld, onderhandeld en tegenover elkaar worden afgewogen” (Furst et al., 1996, pg. 255). Concreet kunnen de middelen die mensen ter beschikking hebben, onderling door elkaar vervangen worden (Briers et al., 2005; Nelson et al., 2005). Wanneer mensen bijvoorbeeld een schaarste van financiële middelen ervaren, zullen mensen hun verlangen naar meer geld omzetten in een grotere consumptie van voeding. In de studie van Briers et al. (2005) werd deze inverse relatie duidelijk na een experiment waarbij mensen ofwel 25.000 euro (hoog verlangen naar geld) of 25 euro (laag verlangen naar geld) konden winnen. Mensen die moesten vertellen 12
wat ze met 25.000 euro (in plaats van 25 euro) zouden doen, consumeerden een grotere hoeveelheid M&M’s. Het gold enkel voor mensen die niet gebonden waren aan een dieet. Ook in de studie van Nelson et al. (2005) werd de onderlinge vervangbaarheid van middelen duidelijk. Mannen die een subjectieve ervaring hadden van een gebrek aan geld of zelfs honger, verkozen een zwaardere vrouwelijke partner, terwijl mannen die middelen in overvloed hadden, een slankere vrouw verkozen. Dat het ervaren van een schaarste van een bepaald middel vervangen kan worden door de consumptie van een ander middel, kan mogelijks verklaren of een ervaring van subjectief tijdsgebrek, los van een objectieve beperking in tijd, omgezet kan worden in het kiezen van ongezonde voeding. Ongezonde voeding zorgt voor een grotere inname van suikers en vetten.
2.2 TIJDSPERSPECTIEF Het ‘tijdsperspectief’ van een individu kan breed gedefinieerd worden als “het geheel van standpunten van een individu over zijn psychologische toekomst en verleden die op een bepaald tijdstip bestaan” (Lewin, 1951, pg. 75). Het betreft de invloed van het verleden en de toekomst op het huidige gedrag van het individu. Tijdsperspectief is het meestal onbewuste proces waarbij persoonlijke en sociale ervaringen in tijdskaders geplaatst worden. De tijdskaders zorgen voor meer duidelijkheid en samenhang tussen de ervaringen (Zimbardo en Boyd, 1999). Mensen kunnen met andere woorden in het verleden, heden of de toekomst georiënteerd zijn. Zo kunnen mensen zich laten leiden door voorbije gebeurtenissen, directe uitkomsten of toekomstige resultaten van hun gedrag. In de studie van Zimbardo en Boyd (1999) werd gebruik gemaakt van de drie mogelijke perspectieven van mensen: het verleden, het heden en de toekomst. Er werd in deze studie een multidimensionele meetschaal, bestaande uit vijf factoren, ontwikkeld die het tijdsperspectief van een individu meet. De vijf factoren zijn gerelateerd aan één van de drie mogelijke perspectieven. De factoren van de Zimbardo Time Perspective Inventory zijn: ‘verleden-negatief’, ‘heden-hedonistisch’, ‘toekomst’, ‘verleden-positief’ en ‘heden-fatalistisch’. De factor ‘verledennegatief’ weerspiegelt een negatieve, afkerige kijk op het verleden. Het bevat onder andere het item “ik denk na over de slechte dingen die mij overkomen zijn in het verleden”. Een risicovolle attitude in het leven wordt ondergebracht in de factor ‘heden-hedonitisch’: “ik volg soms vaker mijn hart dan mijn hoofd”. De toekomstfactor weerspiegelt een algemene oriëntatie in de toekomst en bevat onder andere het item “ik kan verleidingen weerstaan als ik weet dat er werk aan de winkel is”. De factor ‘verleden-positief’ bevat een sentimentele waarde over het 13
verleden: “ik geniet van verhalen over hoe dingen waren ‘in de goeie ouwe tijd’ ”. Een hopeloze attitude in het leven wordt onderbracht in de factor ‘heden-fatalistisch’ en bevat onder andere het item “mijn levensloop wordt gecontroleerd door krachten die ik niet kan beïnvloeden”. Een unidimensionele meetschaal werd gegeven in de studie van Strathman et al. (1994). De twaalf items in deze meetschaal kunnen samengevoegd worden tot één construct, factor: ‘Consideration of future consequences’. De CFCS meet of een individu de onmiddellijke of toekomstige resultaten van zijn gedrag in aanmerking neemt. Tussen individuen kunnen verschillen voorkomen. De verschillende individuen kunnen allen gesitueerd worden op onderstaand continuüm.
Continuüm Consideration of Future Consequences Onmiddellijke voordelen/resultaten
Toekomstige voordelen/resultaten
= Lage CFC
= Hoge CFC FIGUUR 3: CONTINUÜM CFC (STRATHMAN ET AL., 1994)
Aan de linkerkant van het continuüm bevinden zich individuen die zich laten leiden door hun onmiddellijke behoeften of doelen (lage CFC). Ze houden zich niet bezig met de toekomstige gevolgen van hun gedrag en verkiezen concrete, onmiddellijke resultaten. Aan de rechterzijde van het continuüm bevinden zich mensen die de toekomstige voordelen van hun gedrag belangrijk vinden (hoge CFC). In het midden bevinden zich mensen die een trade-off maken tussen de linker- en de rechterzijde. Een individu zal zijn onmiddellijke resultaten van zijn acties, bijvoorbeeld plezier, afwegen tegenover zijn toekomstige resultaten, bijvoorbeeld gezondheid, van zijn gedrag. Afhankelijk van deze trade-off hebben mensen een lage of hoge CFC. Dat CFC gerelateerd kan worden aan voeding en gezondheid, blijkt uit de studie van Strathman et al. (1994) zelf. Aan de hand van een experiment merkten zij een verband op tussen de CFC en de gezondheid, omgeving van mensen. Respondenten werden in de studie gevraagd de CFCS in te vullen. Daarenboven werd gepeild naar de algemene overtuigingen over gezondheid en het specifiek gezondheidsgedrag van de respondenten. Als resultaat werd gerapporteerd dat de CFCS significant gecorreleerd was aan de algemene bezorgdheid over de gezondheid. De relatie tussen CFCS en gezondheid en voeding werd ook deels gevonden in de studie van van Beek et al. (2013) en Daugherty en Brase (2010). Van Beek et al. (2013) stelden aan de hand van de CFCS, 14
een ‘CFC-food’ schaal op. Ze vervingen in de standaarditems van de CFCS de woorden ‘gedrag’ door ‘eetgedrag’ en voegden aan enkele items het woord ‘voeding’ toe. Ze concludeerden dat deze CFC-food schaal het eetgedrag van mensen kon voorspellen. In de studie van Daugherty en Brase (2010) werd gevonden dat tijdsperspectief samen met delay discounting de voorspelling van onder andere alcoholgebruik, lichaamsbeweging, geschatte levensduur, het eten van ontbijt en gezondheidszorgen significant kon verbeteren. Delay discounting betekent dat onmiddellijke beloningen algemeen meer verkozen worden over latere beloningen (Kirby en Marakovic, 1996).
15
HOOFDSTUK 3: HET BELANG VAN DE SITUATIE In dit hoofdstuk wordt er dieper ingegaan op een ander aspect van het model van Furst et al. (1996). De context of situatie waarin een keuze gemaakt moet worden, wordt bestudeerd. Er wordt op zoek gegaan naar een antwoord op de vraag of een manipulatie van een situatievariabele, een invloed kan hebben op wat mensen kiezen. In het eerste deel van het hoofdstuk worden enkele studies op een rij gezet die een bepaalde context manipuleerden bij het maken van een voedingskeuze. Concreet werd de voedingsinformatie, de weergavestimulus, de assortimentsgrootte en de sociale context bij voedingskeuzes bestudeerd. In het tweede deel wordt een herziene versie van het stimulus-organisme-antwoord paradigma van Belk (1975) uiteengezet. Ter afronding wordt een ruime definitie gegeven over de term ‘situatiefactoren’.
3. 1 INVLOED VAN DE VOEDINGSCONTEXT OP DE VOEDINGSKEUZE Mensen die de inhoud van een voedingsproduct beoordelen, baseren zich voornamelijk op de informatie die te lezen staat op de verpakking (ingrediënten, suikers, vetten, kcal ...). Wanneer mensen buitenshuis een klaargemaakte maaltijd aankopen, is deze informatie soms heel beperkt of zelfs niet aanwezig. Nochtans, het al dan niet aanwezig zijn van informatie kan een invloed hebben op de voedingskeuzes van mensen (Roberto et al., 2010; Elbel et al., 2009). Roberto et al. (2010) rapporteerden dat menu-labeling, het aantal aangekochte en geconsumeerde calorieën van consumenten doet dalen. Bovendien zouden de consumenten gemakkelijker hun aantal geconsumeerde calorieën kunnen inschatten. Elbel et al. (2009) konden geen evidentie vinden voor de aankoop van een lager aantal calorieën, wel konden ze de invloed van calorielabeling waarnemen op de voedingskeuze. De productie, marketing, levering en verkoop hebben met andere woorden een impact op wat mensen eten (Fine en Leopold, 1993). De weergavestimulus van een product kan ook een invloed hebben op de voedingskeuze. In de studie van Lambert et al. (1992) werd gerapporteerd dat de smaak en het uitzicht van M&M’s ervoor zorgen dat het verlangen om chocolade te eten stijgt. Wanneer er alleen een beschrijvende tekst over M&M’s werd gebruikt, steeg dit verlangen niet. Deze bevinding werd ook gerapporteerd als er geen stimulus werd gebruikt. De assortimentsgrootte kan bij een keuze ook van belang zijn. In de studie van Sela et al. (2009) ging men op zoek naar het antwoord of assortimentsgrootte echt een invloed had op wat werd gekozen. Sela et al. (2009) constateerden dat wanneer mensen een groter assortiment te zien
16
kregen, ze het kiesproces moeilijker vonden, en ze bijgevolg de optie verkozen die voor hen het gemakkelijkst te verantwoorden was. Concreet veranderde de keuze bij een groter assortiment van een ondeugd product (vice), waar meer plezier aan verbonden was (hedonic), naar een deugd product (virtue), waarbij vooral het nut belangrijk was (utilitarian). Het nut van een product was namelijk makkelijker te verantwoorden dan het plezier dat aan een product beleefd werd. Het effect veranderde in situaties wanneer mensen zichzelf de mogelijkheid gaven zich te verwennen. Bij het uitoefenen van bijvoorbeeld vrijwilligerswerk werd eerder een ondeugd product gekozen, omdat de persoon in kwestie vond dat “hij het verdiend had”. Ook de sociale context waarin keuzes plaatsvinden heeft een effect op het keuzeproces. Wanneer een keuze optreedt in een private context dan zal de keuze meer beïnvloed worden door de emoties van mensen, terwijl in een publieke context mensen keuzes meer instrumenteel gaan evalueren (Böhm en Pfister, 1996). De keuze die moet gemaakt worden in een publieke context moet immers verantwoord kunnen worden. Het belang van de sociale context bij voedingskeuzes werd verder onderzocht in de studie van McFerran et al. (2010). Zij constateerden dat consumenten hun voedingsportie afstellen op de voedingsporties van anderen. Het effect trad op als de persoon van wie de portie gekopieerd werd niet aan overgewicht leed. Het eten met slankere mensen kan bijgevolg een negatieve invloed hebben, want als slanke mensen grote porties consumeren wordt dit gemakkelijker gekopieerd.
3. 2 STIMULUS-ORGANISME-ANTWOORD PARADIGMA Het effect van de situatie op de keuze kan ook bestudeerd worden vanuit een herzien stimulusorganisme-antwoord paradigma (Belk, 1975). Het orginele stimulus-organisme-antwoord paradigma werd in 1928 door Woodworth geïntroduceerd (MacKinnon, 2007). Het herziene paradigma wordt weergegeven in onderstaande figuur. De stimulus (stimulus) werd in de herziene versie opgesplitst in de situatie (situation) en het object (object) van de keuze. Deze stimulussen vormen samen met de persoonlijke kenmerken (person) bronnen van het gedrag (behavior). Onder persoonlijke kenmerken vallen onder andere persoonlijkheid, intelligentie, geslacht en ras. Deze persoonlijke kenmerken blijven in de toekomst gelden en zijn dus niet afhankelijk van de situatie (Thorndike, 1947). Kenmerken die slechts tijdelijk zijn, zoals bijvoorbeeld een prijsreductie of een persoon die last heeft van hoofdpijn, kunnen toegeschreven worden aan de situatie. Wanneer de prijsreductie blijft gelden dan is deze prijsreductie niet langer een kenmerk van de situatie, maar wordt dit een kenmerk van het object. Situatiekenmerken kunnen als volgt gedefinieerd worden: “ [...] al deze factoren 17
gebonden aan de tijd en plaats van observatie, die niet voortvloeien uit de kennis van persoonlijke (intra-individueel) en stimulus (keuze alternatieven) attributen en die een aantoonbaar en systematisch effect hebben op het huidige gedrag” (Belk, 1974a, pg. 157).
FIGUUR 4: HERZIENE STIMULUS-ORGANISME-ANTWOORD PARADIGMA (OVERGENOMEN UIT: BELK, 1975)
Dat de situatiefactoren “een aantoonbaar en systematisch effect” hebben op het gedrag, blijkt ook uit de studie van Belk (1975). Het percentage van de variantie dat verklaard wordt door het interactie-effect van situatie en antwoord is het grootst bij drank- en vleesproducten. De situatiefactoren zijn bijgevolg van belang en overtreffen de persoonlijke voorkeuren van mensen op de keuze. “Al deze situatiefactoren” kunnen ondergedeeld worden in vijf groepen. Ze worden hieronder weergegeven.
Physical Surroundings
Social Surroundings
Task Definition
Temporal Perspective
Antecedent States
FIGUUR 5: VIJF GROEPEN SITUATIEFACTOREN (BELK, 1975)
De fysieke omgeving (physical surroundings) bestaat uit de kenmerken van de omgeving waarin het object tijdens de keuze is blootgesteld, zoals bijvoorbeeld het decor en het geluid. De sociale omgeving (social surroundings) bestaat uit interacties met personen en kenmerken en rollen van andere personen. Het tijdsperspectief (temporal perspective) kan bestaan uit het uur of het seizoen van de keuze. Het kan ook bestaan uit een moment uit het verleden of de toekomst waarnaar gepeild wordt: bijvoorbeeld de tijd sinds de laatste aankoop. De taakdefinitie (task definition) is “een intentie of verplichting om te selecteren, winkelen voor, of het verkrijgen van informatie over een algemene of specifieke aankoop” (Belk, 1975, pg. 159). De taakdefinitie
18
weerspiegelt bijgevolg andere rollen voor het individu. Wanneer bijvoorbeeld een individu een geschenk moet kopen voor een verjaardag dan zal dat op een andere manier gebeuren dan wanneer het geschenk voor de persoon zelf gekocht wordt. De voorafgaande toestand (antecedent states) is een conditie (zoals ziekte en moeheid) of emotie (zoals angst en vijandigheid) van het moment. De conditie is ontstaan vóór de situatie waarin de keuze moet gemaakt worden. Situaties kunnen op twee manieren gemeten worden: psychologisch (Lutz and Kakkar, 1975) en objectief (Belk, 1975). Psychologische metingen vertrouwen op de perceptie van de situatie door het subject (Thomas, 1927). Bij een objectieve meting wordt aan de situatie reeds een beperking opgelegd voordat de interpretatie van het subject kan plaatsvinden. Deze twee metingen kunnen in verband gebracht worden met objectief en subjectief tijdsgebrek uit vorig hoofdstuk. Bij een objectieve meting van tijdsgebrek wordt aan de situatie reeds een beperking in tijd opgelegd los van de interpretatie van het subject, terwijl bij een subjectieve meting de perceptie van de situatie door het subject belangrijker is dan de echte kenmerken van de situatie. Bij deze psychologische meting van tijd worden mensen dus objectief niet beperkt in tijd. Ze hebben alle tijd om een opdracht te vervullen. Het is enkel het gevoel van een gebrek aan tijd die er mogelijks voor zorgt dat mensen de opdracht sneller zullen volbrengen.
19
DEEL 2: EXPERIMENTEEL ONDERZOEK
HOOFDSTUK 4: FORMULERING HYPOTHESEN Het doel van het onderzoek bestaat erin een antwoord te vinden op de onderzoeksvraag of tijdsgebrek een invloed heeft op voedingskeuzes. Van de tijdsaspecten, aangehaald in de literatuurstudie, wordt verwacht dat ze een invloed hebben op voedingskeuzes. In het onderzoek worden twee hoofdeffecten: het effect van subjectief tijdsgebrek op voedingskeuzes en het effect van CFC op voedingskeuzes onderzocht. Aan de hand van de laatse hypothese werd hun interactie-effect getoetst. In het onderzoek werden ook nog enkele andere factoren in aanmerking genomen: BMI, leeftijd, geslacht, hongergevoel en dietary restraint. De analyse zal uitwijzen welke factoren voedingskeuzes kunnen beïnvloeden.
4. 1
HYPOTHESE 1: HET EFFECT VAN SUBJECTIEF TIJDS GEBREK
Vooreerst wordt in het experiment op zoek gegaan naar het effect van een subjectieve ervaring van tijdsgebrek op het kiezen van voeding. De perceptie van een te weinig aan tijd wordt gemanipuleerd door het gebruik van een tijdsstimulus (timer) (Hornik, 1981). Aan de hand van het herziene stimulus-organisme-antwoord paradigma van Belk (1975) wordt verwacht dat de situatie een invloed zal hebben op het gedrag van mensen en bijgevolg op wat ze gaan kiezen. Concreet wordt in dit onderzoek de situatie gemanipuleerd, bestaat het object uit voeding en nemen we de persoonlijke kenmerken (het organisme) in aanmerking als beïnvloedende factoren (covariaten) op de uiteindelijke keuze (het antwoord). De manipulatie van de situatie in dit onderzoek zorgt ervoor dat mensen al dan niet een situationeel gevoel van een tekort aan tijd gaan ervaren (subjectief tijdsgebrek). Er is geen sprake van objectief tijdsgebrek, iedereen krijgt evenveel tijd. Tijd wordt aanzien als een middel (resource) en een commodity (Furst et al., 1996). Het kan worden uitgewisseld, onderhandeld en worden afgewogen tegenover andere middelen. Zoals reeds vermeld in de literatuurstudie, werden in de studie van Briers et al. (2005) en Nelson et al. (2005) middelen onderling door elkaar vervangen. Een schaarste in financiële middelen zorgde ervoor dat er meer voeding geconsumeerd werd (Briers et al., 2005) en een subjectieve ervaring van een tekort aan geld zorgde voor het kiezen van een zwaardere partner (Nelson et al., 2005).
20
Er wordt aan de hand van de studies van Briers et al. (2005) en Nelson et al. (2005) verwacht dat een subjectieve ervaring van een tekort aan tijd, zal vervangen worden door het verkiezen van meer kcal, suikers, vetten, toegevoegde middelen … . Hieruit kan volgende hypothese worden opgesteld:
H1: Mensen gemanipuleerd met subjectief tijdsgebrek, zullen gemiddeld meer kiezen voor ongezonde voeding (vice) dan mensen die geen subjectief tijdsgebrek ervaren.
4. 2
HYPOTHESE 2: HET EFF ECT VAN CFC
Zoals reeds vermeld in de literatuurstudie (supra, pg. 14) kan de CFC van mensen gerelateerd worden aan gezondheid (Strathman et al., 1994). “Een goede gezondheid wordt voorspeld door het verkiezen van grotere, latere beloningen boven kleine, onmiddellijke beloningen [...]. Gezondere mensen nemen de tijd om gezond te zijn” (Daugherty en Brase, 2010, pg. 206). Mensen die bijgevolg op lange termijn denken, houden er een gezonder leven op na. “Ze zijn bereid om hun onmiddellijke voordelen als plezier en gemak op te offeren om in de toekomst meer gewenste voordelen te behalen” (Strathman et al., 1994, pg. 742). Hieruit kan volgende hypothese opgesteld worden:
H2: Mensen die een hoge score behalen op de CFCS, zullen gemiddeld meer gezonde voedingskeuzes (virtue) maken dan mensen die een lage score behalen op de CFCS.
Door deze hypothese op te nemen in het onderzoek wordt er voldaan aan de vraag van Strathman et al. (1994) naar verder onderzoek. Concreet werd gevraagd of mensen die bijvoorbeeld hoog scoren op CFC, ook gaan beslissen in het voordeel van hun toekomstige doelen: wanneer iemand op de CFCS hoog scoort, zal hij zich in een echte keuze dan ook laten leiden door zijn toekomstige noden of resultaten? Toegepast op dit onderzoek en deze hypothese: zal iemand die hoog scoort op CFC ook echt kiezen voor de gezondere optie?
21
4. 3
HYPOTHESE 3: INTERACTIE-EFFECT
Men kan aan de hand van de studies van Briers et al. (2005) en Nelson et al. (2005) verwachten dat mensen die een tekort aan het middel ‘tijd’ ervaren, dit tekort zullen omzetten in de consumptie van meer kcal, vetten, suikers of toegevoegde middellen. Het tekort aan een bepaald middel wordt vervangen door een ander middel zodat terug een evenwicht bereikt wordt. Bij de tweede hypothese werd het onderscheid gemaakt tussen mensen met een lage en mensen met een hoge CFC. Er werd verondersteld dat mensen met een hoge CFC, omwille van de lange termijn voordelen die ze willen behalen, voeding zullen verkiezen die hun gezondheid ten goede komt. Mensen die bijgevolg een hoge score behalen op de CFCS, zullen gemiddeld meer gezonde voedingskeuzes (virtue) maken dan mensen die een lage score behalen op de CFCS. Wanneer bovenstaande bevindingen met elkaar gecombineerd worden, dan kan men verwachten dat mensen met een lage CFC bij het ervaren van een tekort aan het middel ‘tijd’ dit middel zullen omruilen voor een grotere consumptie van kcal, suikers of vetten. Het is namelijk zo dat mensen die op korte termijn voordelen willen behalen, hun behoeften onmiddellijk willen bevredigen. Wanneer hun korte termijn door een gevoel aan tekort aan tijd nog beperkter wordt, zullen ze meer voor een gemaksvariant kiezen. Ze willen hun behoefte naar voeding alsnog op deze beperkte korte termijn bevredigen door het kiezen van voeding die sneller geconsumeerd kan worden. Verwacht wordt dat mensen met een hoge CFC bij het ervaren van subjectief tijdsgebrek het middel ‘tijd’ niet zullen vervangen door de consumptie van meer kcal suikers, vetten en toegevoegde middelen. Deze kunnen immers hun gewenste, toekomstige resultaat: ‘hun gezondheid’ schaden. Aan de hand van deze bevindingen kan volgend interactie-effect opgesteld worden:
H3: In tegenstelling tot mensen met een hoge CFC, zullen mensen met een lage CFC gemiddeld meer ongezonde voeding kiezen als ze subjectief tijdsgebrek ervaren dan wanneer ze geen subjectief tijdsgebrek ervaren.
22
HOOFDSTUK 5: EXPERIMENT In dit laatste hoofdstuk wordt het eigenlijke experiment uiteengezet. Aan de hand van een online vragenlijst zijn de drie hypothesen: de invloed van subjectief tijdsgebrek op voedingskeuzes, de invloed van CFC op voedingskeuzes en hun interactie-effect, onderzocht. Voorafgaand aan het eigenlijke onderzoek werd een pretest afgenomen om de manipulatie van het subjectief tijdsgebrek na te gaan. Deze resultaten worden in het eerste deel van dit hoofdstuk weergegeven. Onder de paragrafen ‘Experimenteel ontwerp en procedure’ en ‘Steekproef’ komt de organisatie van het experiment aan bod. Vervolgens worden de resultaten van het onderzoek en de bijkomende analyses gerapporteerd. Ten slotte worden in het besluit de bevindingen en de beperkingen van het onderzoek besproken en worden er suggesties gegeven voor verder onderzoek.
5. 1
PRETEST: METHODE EN RESULTATEN
Om subjectief tijdsgebrek te manipuleren werd een sollicitatietest opgesteld die vooraf moest getest worden op zijn effectiviteit. De vragenlijst van de pretest is in de bijlage opgenomen. Voorafgaand aan de sollicitatietest werd de situatie geschetst waarin de respondent terecht kwam. De respondent bevond zich in een situatie waar hij voor een interessante vacature gesolliciteerd had. Na een succesvolle eerste ronde, waarbij CV en motivatiebrief gescreend werden, mocht de respondent deelnemen aan een sollicitatietest. Via deze test werd het concentratievermogen van de respondent gemeten. Dit gebeurde aan de hand van zeven vragen. Aan de respondent werd gevraagd om bij elke vraag het antwoord aan te duiden dat identiek was aan de opgave. Er werden telkens drie mogelijke oplossingen getoond. Er werd bijvoorbeeld
gevraagd
welke
antwoordmogelijkheid:
‘CFGHLYLPHA’,
‘CEGHIYLPHA’
of
‘CFGHIYLPHA’ gelijk was aan de opgave: ‘CFGHIYLPHA’. De sollicitatietest op zich had voor dit onderzoek geen enkele waarde. De test werd enkel gebruikt als taak om mensen al dan niet een situationeel gevoel van tijdsgebrek te geven. De taak stond bijgevolg volledig los van de voedingskeuzes die de respondenten in het eigenlijke onderzoek moesten maken. Het manipuleren van het tijdsgebrek gebeurde aan de hand van een timer. Deze timer had objectief geen enkele waarde. Dit betekende dat iedereen alle tijd had om de test op te lossen. Er was bijgevolg geen objectief tijdsgebrek. Er werd met andere woorden geen beperking opgelegd aan de tijd die mensen hadden om de test in te vullen.
23
In de pretest werd nagegaan of de timer die de respondenten te zien kregen, een gevoel van tijdsgebrek creëerde. Respondenten werden willekeurig toegewezen aan een sollicitatietest met of zonder timer. Wanneer een respondent werd toegewezen aan de conditie van de timer, dan werd bij elke vraag van de sollicitatietest een timer weergegeven. Omdat het belangrijk was dat de timer opgemerkt werd, werd hij in het midden van het scherm geplaatst en had hij een groter lettertype dan de opgave en de antwoordmogelijkheden. De timer telde de seconden naar boven op en startte bij elke vraag opnieuw van nul. Om de effectiviteit van de timer na te gaan werd aan het einde van de test gevraagd of de respondent tijdsdruk had ervaren. Dit gebeurde aan de hand van twee vragen uit het onderzoek van Dhar en Nowlis (1999). Er werd zowel aan de respondenten die geen timer te zien kregen, als aan degene die er wel één te zien kregen, gevraagd om op een negenpuntenschaal aan te duiden “hoeveel tijdsdruk ze bij het oplossen van de sollicitatietest ervoeren hadden” (van geen tijdsdruk naar heel veel tijdsdruk) en “hoe snel ze de opgaves in de sollicitatietest moesten oplossen” (van echt niet snel tot heel snel). Er werd verondersteld dat wanneer de respondent een timer te zien kreeg, hij meer tijdsdruk ervoer. Een respondent die de sollicitatietest moest oplossen zonder de aanwezigheid van een timer, zou gemiddeld minder tijdsdruk ervaren. Er hebben 62 respondenten deelgenomen aan de pretest. Er werden 11 respondenten uit de dataset verwijderd aangezien enkel de data van de respondenten die de pretest voltooid hadden, geanalyseerd werden. Deze 11 respondenten voldeden niet aan deze voorwaarde. De effectiviteit van de timer werd nagegaan aan de hand van een independent samples t-test. Door het gemiddelde te nemen van de twee vragen over het ervaren van tijdsgebrek (correlatie: p=.000), werd de variabele ‘SubjectiefTijdsgebrek’ gevormd. Het al dan niet aanwezig zijn van een timer vormt de onafhankelijke variabele. Er was een significant verschil op te merken tussen de respondenten die een klok te zien kregen en deze die geen klok te zien kregen (t(44.98)=-5.77, p<.001). Meer specifiek ervoeren respondenten die geen klok te zien kregen, gemiddeld minder tijdsdruk (Mgeen klok= 3.62) dan de respondenten die de sollicitatietest met klok opgelost hadden (Mklok= 6.36). De veronderstelling dat respondenten die een timer te zien kregen meer tijdsdruk ervoeren ten opzichte van de andere respondenten kon met andere woorden bevestigd worden. De manipulatie werd zodoende positief geëvalueerd en gebruikt in het eigenlijke onderzoek. Naar de vragen omtrent het ervaren van tijdsdruk werd in het eigenlijke onderzoek niet meer gepeild. Ten eerste omdat de pretest had aangetoond dat de aanwezigheid van een klokje garant staat voor het ervaren 24
van subjectief tijdsgebrek. Ten tweede omdat de aanwezigheid van deze vragen ervoor kan zorgen dat respondenten het doel van de manipulatie achterhalen.
5. 2 I.
OVERZICHT VAN DE ORGANISATIE VAN HET EXPERIMENT
EXPERIMENTEEL ONTWERP EN PROCEDURE
Experimenteel ontwerp Door een combinatie van de hypothesen werd een 2 (CFC: laag versus hoog) x 2 (subjectief tijdsgebrek: ja versus neen) between-subjects design bekomen. Respondenten werden willekeurig aan één conditie van tijdsgebrek toegekend. Aan de hand van hun antwoorden op de CFCS, werden respondenten via een median split ondergebracht in de lage of de hoge CFC conditie. Procedure Om de verschillende hypothesen te onderzoeken werd één online vragenlijst opgesteld. De vragenlijst werd in het Nederlands opgesteld en bestond uit vier delen. De vragenlijst is toegevoegd als bijlage. Hieronder wordt de procedure van het experiment uiteengezet, gevolgd door de beschrijving van de verschillende, gebruikte constructen en meetniveaus. Wanneer de respondent de online vragenlijst opende, zag hij eerst een introductietekst. Eens doorgeklikt naar de volgende pagina, kreeg de respondent de Consideration of Future Consequences Scale van Strathman et al. (1994) te zien. Vervolgens werd de introductie van de sollicitatietest weergegeven. De respondent werd daarna willekeurig toegekend aan de sollicitatietest met of zonder timer. Na het vervolledigen van deze sollicitatietest werd een tekst weergegeven waarin stond dat de sollicitatietest was afgelopen en er werd overgegaan naar het tweede deel van de vragenlijst. Er werd aan de respondent meegedeeld dat het tweede deel van de vragenlijst bedoeld was om antwoorden te vinden op voedingsvraagstukken. De respondent moest vervolgens vijf voedingskeuzes maken. Hij moest kiezen tussen de verse en de gemaksvariant van een voedingsproduct. Na de gemaakte voedingskeuzes werd aan de respondent gevraagd welke waarden hij belangrijk vond bij het kiezen van voeding. Dit gebeurde aan de hand van de Food Choice Questionnaire van Steptoe et al. (1995). Na deze FCQ volgden nog enkele vragen die in het onderzoek als covariaten werden opgenomen. Er werd een dietary restraint schaal weergegeven die peilde naar de belangrijkheid van het gewicht van de
25
respondent. Verder werd gevraagd naar het hongergevoel, het geslacht, het gewicht, de leeftijd en de lengte (in cm) van de respondent. Om te vermijden dat de respondent de data kon manipuleren door de opzet van het onderzoek te kennen, werd als laatste gevraagd naar het doel van het onderzoek. Uiteindelijk werden de respondenten bedankt. Consideration of Future Consequences De vragenlijst startte met het peilen naar een persoonlijkheidskenmerk: het tijdsperspectief van de respondenten. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de CFCS van Strathman et al. (1994). Concreet werd aan de respondenten gevraagd 12 statements te beoordelen. Er werd op een vijfpuntenschaal aangeduid of de 12 statements voor hen al dan niet karakteriserend waren (‘zeer
niet
karakteriserend’-
‘enigszins
niet
karakteriserend’-
‘onzeker’-
‘enigszins
karakteriserend’- ‘zeer karakteriserend’). De statements werden allen in de lange termijn geörienteerd. Met andere woorden de statements die het hadden over de korte termijn gevolgen van het gedrag, werden omgedraaid. Alle 12 statements werden uiteindelijk samengevoegd tot het construct ‘CFC_continu’ (Cronbach α = 0.77). Het construct werd gevormd door het gemiddelde te nemen van de statements. Sollicitatietest De sollicitatietest werd gebruikt als manipulatie voor het subjectief tijdsgebrek. Het verloop van de sollicitatietest en de effectiviteit van de timer, werd reeds in de paragraaf ‘pretest’ toegelicht. Enkel de al dan niet aanwezigheid van de timer was voor de analyse belangrijk (‘klok’ of ‘geen klok’). Voedingskeuzes Na de manipulatie van het subjectief tijdsgebrek moest de respondent voedingskeuzes maken. Er werd aan de respondent gevraagd telkens een keuze te maken tussen twee varianten van een voedingsproduct. De vijf voedingsproducten waren appelmoes, spinazie, tomatensoep, pizza hawaii en puree met balletjes in tomatensaus. Gebaseerd op het experiment fruit or cookie van Sela et al. (2009), moest bij elk voedingsproduct een keuze gemaakt worden tussen de verse variant (virtue) of de gemaksvariant (vice). De gemaksvariant bestond uit (bijna-) klaargemaakte gerechten die een hogere hoeveelheid vetten, suikers of toegevoegde middelen bevatten. Om het evenwicht tussen de twee keuzemogelijkheden te bewaren, had elke keuzemogelijkheid zowel een voordeel als een nadeel. De verse variant kon bijvoorbeeld minder kcal bevatten, 26
maar een langere bereidingstijd hebben dan de gemaksvoeding. De voor- en nadelen waren bij elke keuzemogelijkheid verschillend. De vijf voedingskeuzes werden opgeteld in de variabele ‘Voedingskeuzes’. Hoe groter de waarde van de ‘Voedingskeuzes’ hoe vaker de respondent verse voeding verkoos. Bijkomende analyse Als bijkomende analyse werd gepeild naar de waarden die mensen belangrijk vinden bij het maken van voedingskeuzes. Om de belangrijkheid van de waarden te meten, werd gebruik gemaakt van de hierboven aangehaalde ‘Food Choice Questionnaire’ van Steptoe et al. (1995). Aan de respondent werd gevraagd om op een vierpuntenschaal 36 statements te beoordelen. De statements werden beoordeeld op hun belangrijkheid bij het kiezen van dagdagelijkse voeding (helemaal niet belangrijk - een beetje belangrijk- redelijk belangrijk - heel belangrijk). De 36 statements werden in 9 constructen ondergebracht. De betekenis van deze 9 constructen werd in de literatuurstudie (supra, pg. 14) uiteengezet. Om de afhankelijke variabelen ‘Gezondheid’, ‘Gemoed’, ‘Gemak’, ‘Natuurlijke Inhoud’, ‘Prijs’, ‘Gewichtscontrole’, ‘Vertrouwdheid’, ‘Ethisch’ en ‘Zintuiglijk’ te vormen, werd telkens het gemiddelde genomen van het aantal items onder het construct. 6 items werden samengevoegd tot het construct ‘Gezondheid’ (Cronbach α= .85). Het construct ‘Gemoed’ bestond eveneens uit 6 items (Cronbach α= .80). Het construct ‘Gemak’ omvatte 5 items (Cronbach α= .85). De constructen ‘Natuurlijke Inhoud’ (Cronbach α= .81), ‘Prijs’ (Cronbach α= .77), ‘Gewichtscontrole’ (Cronbach α= .83), ‘Vertrouwdheid’ (Cronbach α= .68) en ‘Ethisch’ (Cronbach α= .80) bestonden elk uit 3 items. Ten slotte werden 4 items samengevoegd tot het construct ‘Zintuiglijk’ (Cronbach α= .67). De items werden in willekeurige volgorde aan de respondent getoond. In onderstaande tabel worden de items per construct weergegeven.
“Duid aan in hoeverre u volgende uitspraken belangrijk vindt bij het kiezen van voeding.” Construct
Gezondheid
Items
... is rijk aan vezels
... is voedzaam
... bevat veel vitaminen en mineralen
... is hoog in eiwitten
... houdt me gezond
... is goed voor mijn huid / tanden / haar / nagels ...
27
Gemoed
Gemak
Natuurlijke Inhoud
Prijs
Gewichtscontrole
Vertrouwdheid
Ethisch
Zintuiglijk
... vrolijkt me op
... helpt me om te gaan met stress
... houdt me wakker en alert
... helpt me te ontspannen
... doet me goed voelen
... helpt me om te gaan met het leven
... is gemakkelijk te bereiden
... is gemakkelijk verkrijgbaar in winkels en supermarkten
... kan makkelijk klaargemaakt worden
... neemt geen tijd in om te bereiden
... is te koop in winkels dichtbij waar ik woon of werk
... bevat geen toevoegingen
... bevat natuurlijke ingrediënten
... bevat geen kunstmatige ingrediënten
... is niet duur
... is goed waar voor je geld
... is goedkoop
... is laag in calorieën
... is laag in vet
... helpt mijn gewicht te controleren
... is me bekend
... is net als het eten dat ik at toen ik nog een kind was
... is wat ik meestal eet
... is verpakt in een milieuvriendelijke manier
... is afkomstig van landen die ik politiek goedkeur
... heeft het land van herkomst duidelijk aangegeven
... smaakt goed
... ruikt lekker
... heeft een aangename textuur
... ziet er leuk uit
TABEL 1: FACTOREN EN ITEMS (FOOD CHOICE QUESTIONNAIRE STEPTOE ET AL. (1995))
28
Covariaten Om de mogelijke invloed van andere persoonlijke kenmerken op de hoofdeffecten na te gaan, werd gevraagd naar de respondenten hun lengte (in cm), hun gewicht (in kg), hun hongergevoel (op een schaal van 0 t.e.m. 100) en hun dietary restraint. Aan de hand van de dietary restraint schaal (afgeleid uit de Dutch Eating Behavior Questionnaire van van Strien et al. (1986)) werd gepeild naar ‘de mate waarin individuen er alles aan doen om hun ideale gewicht te behouden’ (Herman en Polivy, 1975, 1980, 1984; Rotenberg et al., 2005). Het construct ‘dietary restraint’ (Cronbach α =.91) werd gevormd door van de 10 items het gemiddelde te nemen. Hoe hoger de waarde van het construct ‘dietary restraint’, hoe meer de respondent gefocust was op zijn gewicht en eten. Met de waarden van lengte en gewicht, werd de variable ‘BMI’ opgesteld.
VERGELIJKING 1: BMI-FORMULE VAN QUETELET A.
Socio-demografische gegevens Aan het einde van het onderzoek werden naar enkele socio-demografische gegevens gevraagd. Concreet werd er gevraagd naar het geslacht en de leeftijd van de respondent. Doel van het onderzoek De laatste vraag van de vragenlijst peilde naar het doel van het onderzoek. Mensen konden vrijuit neerschrijven wat volgens hen het doel van het onderzoek was. Deze vraag werd gesteld om te vermijden dat mensen die het doel van het onderzoek achterhaald hadden, de data konden manipuleren. Respondenten die het eigenlijke doel (of één enkele hypothese) doorhadden, werden bijgevolg uit de dataset verwijderd. II.
STEEKPROEF
Er werd naar gestreefd om in elke conditie ongeveer evenveel respondenten te hebben (vooropgesteld aantal: 30 respondenten per conditie). Er hebben 237 respondenten deelgenomen aan het eigenlijke onderzoek. Er werden 95 respondenten uit de dataset verwijderd aangezien enkel de data van de respondenten die het onderzoek voltooid hadden, geanalyseerd werden. Deze respondenten hadden de link van de vragenlijst enkel geopend of waren halverwege het invullen gestopt. Er werden nog 5 extra respondenten uit de steekproef 29
verwijderd, aangezien enkel de respondenten die het doel van het onderzoek niet achterhaald hadden, opgenomen werden in de analyse. Deze 5 respondenten voldeden niet aan deze voorwaarde. Uiteindelijk werden 137 respondenten geselecteerd voor verdere analyse. De respondenten hadden een leeftijd tussen 18 en 70 jaar. 32 procent van de respondenten waren mannen. Lage CFC
Hoge CFC
Geen Klok
N= 31
N= 39
Klok
N=35
N=32
TABEL 2: AANTAL RESPONDENTEN PER CONDITIE
5. 3 I.
RESULTATEN
TESTEN VAN DE HOOFDEFFECTEN
De impact van de onafhankelijke variabele ‘Klok’ op de ‘Voedingskeuzes’ Vooral belangrijk in dit onderzoek was het onderzoeken van het effect van een situationeel gevoel van tijdsgebrek op de voedingskeuzes. Aan de hand van een independent samples t-test werd onderzocht of er een verschil was in voedingskeuzes tussen de respondenten die gemanipuleerd werden met subjectief tijdsgebrek en de respondenten die de sollicitatietest zonder een timer hadden opgelost. De onafhankelijke variabele bestond uit de al dan niet aanwezigheid van een klok. ‘Voedingskeuzes’ was de afhankelijke variabele. Het al dan niet ervaren van tijdsgebrek zorgde niet voor een significant verschil in de voedingskeuzes van respondenten (t(135)= -.24, p=.811). De hypothese (H1) die veronderstelde dat mensen die een schaarste in tijd ervoeren, deze schaarste zouden omzetten in het kiezen van gemaksvoeding (meer vetten, suikers of toegevoegde middelen), kan bijgevolg niet bevestigd worden. Er werd zowel door respondenten die een situationeel gevoel van tijdsgebrek ervoeren (MKlok =3.46) als door respondenten die geen tijdsgebrek ervoeren (MgeenKlok=3.41) meer voor verse voeding gekozen. Om eventuele aparte keuzeverschillen tussen mensen met of zonder subjectief tijdsgebrek op te merken, werden vijf Chi²-testen uitgevoerd. ‘Klok’ was telkens de onafhankelijke variabele, ‘Tomatensoep’, ‘Appelmoes’, ‘Spinazie’, ‘Pizza hawaii’ en ‘Balletjes in tomatensaus met puree’ waren de afhankelijke variabelen. Geen enkele Chi²-test kon echter een significant verschil
30
opmerken (2 (N=137) =.01, p = 1.000; 2 (N=137) = .02, p= 1.000; 2 (N=137)= .13, p= .857; 2 (N=137)= .44, p= .601; 2 (N=137)= .57, p= .541). De impact van de onafhankelijke variabele ‘CFC’ op de ‘Voedingskeuzes’ Om na te gaan of de CFC van mensen een effect had op de voedingskeuzes die ze gemaakt hadden, werd een correlatie uitgevoerd. De veronderstelling dat de voedingskeuzes van mensen afhankelijk waren van hun CFC score kon niet bevestigd worden (correlatie ‘CFC_continu’ en ‘Voedingskeuzes’: p=.674). Om mensen makkelijker te kunnen indelen in de twee CFC-condities van het onderzoek (lage versus hoge CFC) werd gebruik gemaakt van een median split (mediaan=3.33). Mensen die een lage CFC hebben, zijn mensen die de onmiddellijke bevrediging van hun behoeften belangrijker vinden dan de lange termijn voordelen van hun gedrag (mensen met hoge CFC) (Strathman et al., 1994). Om na te gaan of mensen met een lage CFC andere voedingskeuzes maakten dan mensen met een hoge CFC, werd een independent samples t-test uitgevoerd. Het construct ‘CFC’ was hier de onafhankelijke variabele en ‘Voedingskeuzes’ de afhankelijke variabele. Er was geen significant verschil tussen de voedingskeuzes van mensen met een hoge (MhogeCFC =3.49) of lage (MlageCFC =3.38) CFC (t(135)= -.57, p=.572). De hypothese (H2) dat mensen die de lange termijn van hun acties in acht nemen, meer gezonde voedingskeuzes zouden maken dan mensen met een lage CFC, kon bijgevolg ook niet bevestigd worden. Er werd zowel door respondenten met een lage CFC als door respondenten met een hoge CFC meer voor verse voeding gekozen. Om eventuele aparte keuzeverschillen tussen mensen met een hoge en lage CFC op te merken, werden vijf Chi²-testen uitgevoerd. ‘CFC’ was telkens de onafhankelijke variabele, ‘Tomatensoep’, ‘Appelmoes’, ‘Spinazie’, ‘Pizza hawaii’ en ‘Balletjes in tomatensaus met puree’ waren de afhankelijke variabelen. Geen enkele Chi²-test kon echter een significant verschil opmerken (2 (N=137) =.00, p = 1.000; 2 (N=137) = .50, p= .493; 2 (N=137)= 1.46, p= .280; 2 (N=137)= .03, p= 1.000; 2 (N=137)= .15, p= .838) II.
TESTEN VAN HET INTERACTIE -EFFECT
Aan de hand van een two way-ANOVA test werd het interactie-effect tussen de twee onafhankelijke variabelen bestudeerd. ‘Voedingskeuzes’ was de afhankelijke variabele. ‘CFC’ en 31
‘Klok’ waren de onafhankelijke variabelen. Er werd onderzocht of mensen met een lage CFC, meer ongezonde voeding kozen als ze subjectief tijdsgebrek ervoeren. Uit de resultaten kon besloten worden dat er een significant interactie-effect was (F(1,133)= 4.49, p= .036). Ook tussen de variabele ‘Klok’ en ‘CFC_continu’ kon een significant interactie-effect gerapporteerd worden (F(1,133)= 5.14, p= .025). Wanneer de CFC laag was, was er geen significant verschil in de voedingskeuzes naargelang het subjectief tijdsgebrek (MgeenKlok= 3.58, MKlok=3.20, F(1,133)=1.75, p= .188). De vooropgestelde hypothese (H3) dat mensen met een lage CFC, meer ongezond zouden kiezen bij het ervaren van subjectief tijdsgebrek kon bijgevolg niet bevestigd worden. Echter wanneer de CFC hoog was, was er een marginaal significant verschil in de voedingskeuzes naargelang het subjectief tijdsgebrek (MgeenKlok= 3.28, MhogeCFC=3.75, F(1,133)=2.83, p=.095). Mensen met een hoge CFC kozen gemiddeld meer verse voeding als ze subjectief tijdsgebrek ervoeren dan als ze geen subjectief tijdsgebrek beleefden.
FIGUUR 6: INTERACTIE-EFFECT CFC EN KLOK
III.
INVLOED VAN COVARIATEN
Zoals reeds hierboven vermeld, werden in de vragenlijst ook enkele covariaten opgenomen. Deze covariaten konden mogelijk een invloed hebben op de twee hoofdeffecten en het interactie-effect van het onderzoek. Via een ANCOVA-test werd nagegaan in hoeverre de invloed van deze factoren voor een significant effect zorgden. Door het toevoegen van de covariaten veranderde er niets aan de hierboven gevonden hoofdeffecten. Er was geen significant verschil
32
tussen de CFC van mensen en hun voedingskeuzes (F(1,126)=.01, p=.928). Het al dan niet ervaren van subjectief tijdsgebrek zorgde ook door toevoeging van de covariaten niet voor een significant verschil in de voedingskeuzes (F(1,126)=.00, p=.984). Het interactie-effect kon ook teruggevonden worden met dat verschil dat het hier om een marginaal significant interactieeffect ging (F (1,126)= 2.97, p=.087). Bij alle onderzochte covariaten kon geen significant effect gevonden worden. De resultaten worden in onderstaande tabel weergegeven. Covariaat
F (df)
p
Geslacht
F(1,126)= .00
p = .984
Leeftijd
F(1,126)= 2.66
p = .106
Hongergevoel
F(1,126)= .01
p =.916
Dietary Restraint
F(1,126)= .75
p = .387
BMI
F(1,126)= 2.67
p = .105
TABEL 3: RESULTATEN ANCOVA
IV.
BIJKOMENDE ANALYSE
Via de Food Choice Questionnaire van Steptoe et al. (1995) werd naar extra informatie gepeild. Concreet werd er onderzocht of de waarden die mensen in acht nemen bij het kiezen van voeding gerelateerd waren aan de twee onafhankelijke variabelen ‘CFC’ of ‘Klok’. Er werd verondersteld dat er een effect zou optreden tussen de CFC van mensen en de belangrijkheid van de factor ‘Gezondheid’ uit de FCQ. Concreet zouden mensen die hoog scoren op de CFCS en die dus de gezondheid op lange termijn belangrijk vinden, dit ook moeten aanduiden op de items van de constructen ‘Gezondheid’, ‘Gewichtscontrole’ en ‘Natuurlijke Inhoud’. ‘Gewichtscontrole’ en ‘Natuurlijke Inhoud’ hebben immers indirect ook met gezondheid te maken. Verder werd verondersteld dat mensen met een lage CFC de factoren ‘Gemak’ en ‘Zintuiglijk’ gemiddeld belangrijker zouden vinden dan mensen met een hoge CFC. Het onmiddellijke plezier (bijvoorbeeld smaak en gemak) van hun acties vinden mensen met een lage CFC immers belangrijker dan de lange termijn gevolgen van hun gedrag (Strathman et al., 1994). Als laatste werd verondersteld dat mensen met een lage CFC de factor ‘Gemoed’ gemiddeld belangrijker zouden vinden dan mensen met een hoge CFC, daar het gemoed meer zal leiden tot korte termijn beslissingen. De overblijvende factoren konden niet overwegend worden toegewezen aan mensen met een lage of hoge CFC maar werden in de analyse wel opgenomen zodat mogelijke effecten opgespoord konden worden. Er werd ten slotte geen effect verwacht tussen de manipulatie van subjectief tijdsgebrek en de factoren van de FCQ. 33
Om de relatie tussen de 9 afhankelijke variabelen/factoren: ‘Gezondheid’, ‘Gemoed’, ‘Gemak’, ‘Natuurlijke Inhoud’, ‘Prijs’, ‘Gewichtscontrole’, ‘Vertrouwdheid’, ‘Zintuiglijk’ en ‘Ethisch’ uit de FCQ en de onafhankelijke variabelen ‘Klok’ en ‘CFC‘ na te gaan werden drie MANOVA-testen uitgevoerd. In de eerste MANOVA-test werd de relatie tussen de 9 factoren van de FCQ en de aanwezigheid van de klok nagegaan. Er kon zoals verwacht geen significant verschil gevonden worden (Wilks’ Lambda: F(9,127)= .87, p= .550). De nulhypothese, dat er geen verschil was tussen de 9 factoren op het vlak van de klok, kon bijgevolg niet verworpen worden. De tweede MANOVA-test ging de relatie na tussen de 9 factoren en de CFC van de respondenten. Er kon op het vlak van de CFC van de respondenten tussen de 9 factoren een marginaal significant verschil gevonden worden (Wilks’ Lambda: F(9,127)= 1.72, p=.092). Concreet was er een significant verschil tussen lage en hoge CFC op de belangrijkheid van de factor ‘Gezondheid’ (MlageCFC= 2.52, MhogeCFC=2.73, F(1,135)=4.01, p=.047). De veronderstelling dat mensen met een hoge CFC gemiddeld hoger scoorden op de factor ‘Gezondheid’ kon bijgevolg bevestigd worden. Er was geen significant verschil tussen de CFC van mensen en de belangrijkheid van de factoren ‘Gewichtscontrole’ en ‘Natuurlijke Inhoud’ (MlageCFC= 2.35, MhogeCFC= 2.47, F(1,135)=.96, p=.328; MlageCFC= 2.43, MhogeCFC= 2.61, F(1,135)=1.92, p= .168)). Mensen met een hoge CFC vonden ‘Gewichtscontrole’ en ‘Natuurlijke Inhoud’ zoals verwacht gemiddeld belangrijker dan mensen met een lage CFC, maar dit verschil was niet significant. Ook de verwachte effecten van een lage CFC op de belangrijkheid van de factoren ‘Gemak’, ‘Zintuiglijk’ en ‘Gemoed’ konden niet bevestigd worden (MlageCFC= 2.72, MhogeCFC= 2.65, F(1,135)=.41, p= .523; MlageCFC= 2.94, MhogeCFC= 2.94, F(1,135)=.00, p= .961; MlageCFC= 2.31, MhogeCFC= 2.20, F(1,135)= 1.08, p= .301). Mensen met een lage CFC vonden ‘Gemak’ en ‘Gemoed’ gemiddeld belangrijker dan mensen met een hoge CFC, maar ook hier was dit verschil niet significant. Tussen de overblijvende factoren werd een marginaal significant verschil gevonden tussen lage en hoge CFC op de belangrijkheid van de factor ‘Prijs’ (MlageCFC= 2.79, MhogeCFC=2.61, F(1,135)=3.07, p=.082). Deze bevinding betekent dat mensen die resultaten op lange termijn willen behalen, zich minder laten leiden door de prijs. Dit kan enigszins verklaard worden door de aankoop van gezondere voeding. Voeding met een aangepast vet- of sodiumgehalte en dus gezondere voeding, kost gemiddeld meer dan de standaard voedingsproducten (Frazao en Allshouse, 1996). Mensen met een hoge CFC laten zich bijgevolg niet leiden door de lagere kostprijs van gemaksvoeding en kiezen voor de verse voeding. Een andere mogelijke verklaring is de korte termijn impact van de factor ‘Prijs’, waardoor mensen die op korte termijn denken in 34
tegenstelling tot mensen die op lange termijn denken, de prijs meer in overweging zullen nemen. Via een derde MANOVA-test werd gezocht naar een interactie-effect tussen ‘CFC’ en ‘Klok’. Er kon geen significant interactie-effect gevonden worden (Wilks’ Lambda: F(9,125)= .54, p=.847). De nulhypothese, dat er geen verschil was tussen de 9 factoren op vlak van interactie tussen ‘CFC’ en ‘Klok’, kon bijgevolg niet verworpen worden. Ondanks het niet kunnen verwerpen van de nulhypothese, kon toch gekeken worden naar mogelijke interactie-effecten bij de 9 verschillende factoren. Er kon een marginaal significant interactie-effect gevonden worden bij de factor ‘Prijs’ (F(1,133)= 2.78, p= .098). Aan de hand van een univariate ANOVA-test werd dit interactie-effect verder onderzocht. Wanneer de CFC van mensen hoog was, was er geen verschil in de belangrijkheid van de factor ‘Prijs’ naargelang de manipulatie van subjectief tijdsgebrek (MgeenKlok= 2.65, MKlok= 2.55, F(1,133) = .46, p = .501). Echter, wanneer de CFC van mensen laag was, was er wel een marginaal significant verschil in de belangrijkheid van de factor ‘Prijs’ naargelang de manipulatie van subjectief tijdsgebrek (MgeenKlok= 2.66, MKlok= 2.91, F(1,133) = 2.77, p = .098). Mensen met een lage CFC vonden bijgevolg de factor ‘Prijs’ belangrijker als ze subjectief tijdsgebrek ervoeren. Dit kan betekenen dat mensen met een lage CFC, als ze een gevoel hebben van tijdsgebrek, ze voeding zullen kiezen op basis van de prijs. Wanneer rekening gehouden werd met de mogelijkheid van Type I-error effecten door het uitvoeren van verschillende ANOVA’s (p= 0.05/9) kon in geen enkele MANOVA-test een significant verschil gevonden worden.
35
HOOFDSTUK 6: BESLUIT Het doel van deze masterproef bestond erin een antwoord te vinden op de vraag of tijdsgebrek een invloed heeft op voedingskeuzes. Aan de hand van drie vooropgestelde hypothesen werd de relatie onderzocht tussen het middel ‘tijd’ en de voedingskeuzes van mensen. Concreet werd een antwoord gezocht op de vragen of 1. subjectief tijdsgebrek een invloed had op voedingskeuzes, 2. de Consideration of Future Consequences van mensen een invloed had op de voedingskeuzes en 3. er een interactie-effect optrad tussen subjectief tijdsgebrek en CFC. Aan de hand van een experiment werden bovenstaande vragen beantwoord. De score op de CFCS van Strathman et al. (1994) bepaalde of mensen een hoge of lage CFC hadden. Mensen met een hoge CFC vinden de toekomstige voordelen van hun gedrag belangrijker dan de onmiddellijke resultaten. Dit in tegenstelling tot mensen met een lage CFC, die de onmiddellijke bevrediging van hun behoeften belangrijker vinden. Het al dan niet ervaren van subjectief tijdsgebrek werd gemanipuleerd. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er geen significant verschil kan gevonden worden tussen het ervaren van subjectief tijdsgebrek en het kiezen voor gezonde of ongezonde voeding. Er werd nochtans aan de hand van de studies van Briers et al. (2005) en Nelson et al. (2005) verwacht dat een subjectieve ervaring van een tekort aan tijd zou omgeruild worden voor voeding met meer kcal, suikers, vetten of toegevoegde middelen. Dit bleek niet zo te zijn. Het effect dat de Consideration of Future Consequences van mensen ook een invloed zou hebben op de voedingskeuzes, kon eveneens niet bevestigd worden. Aangezien mensen met een hoge CFC op lange termijn voordelen willen behalen, werd verwacht dat zij gemiddeld meer verse voeding zouden kiezen dan mensen met een lage CFC. Verse voeding bevatte minder suikers, vetten... en kon bijgevolg de gezondheid op lange termijn ten goede komen. Er werd echter geen significant verschil gerapporteerd. Wel werd een significant interactie-effect gerapporteerd tussen het ervaren van subjectief tijdsgebrek en het al dan niet gekenmerkt worden door een hoge of lage CFC. Het verwachte effect dat mensen met een lage CFC, meer ongezond zouden kiezen bij het ervaren van tijdsgebrek, dan wanneer geen subjectief tijdsgebrek werd ervaren, kon niet bevestigd worden. Wel werd een significant effect gerapporteerd bij de mensen met een hoge CFC. Concreet kozen
36
mensen met een hoge CFC, bij het ervaren van een gevoel van tijdsgebrek voor meer gezonde voeding dan wanneer ze geen tijdsgebrek hadden. De verwachte relaties tussen subjectief tijdsgebrek en voedingskeuzes en CFC en voedingskeuzes konden ook door het toevoegen van de covariaten ‘Geslacht’, ‘BMI’, ‘Dietary Restraint’, ‘Hongergevoel’ en ‘Leeftijd’ niet bevestigd worden. Het interactie-effect kon door het toevoegen van covariaten ook gerapporteerd worden al was het het effect hier wel marginaal significant in plaats van significant. Aan de hand van een bijkomende analyse kon meer gezegd worden over de waarden die mensen belangrijk achten bij het kiezen van voeding. Er werd gebruik gemaakt van de Food Choice Questionnaire van Steptoe et al. (1995). Er werd onderzocht of de onafhankelijke variabelen van het onderzoek: ‘Subjectief tijdsgebrek’ en ‘CFC’ gerelateerd konden worden aan het belangrijk vinden van de factoren ‘Gezondheid’, ‘Gemoed’, ‘Gemak’, ‘Natuurlijke Inhoud’, ‘Prijs’, ‘Gewichtscontrole’, ‘Vertrouwdheid’, ‘Zintuiglijk’ en ‘Ethisch’. Terwijl subjectief tijdsgebrek niet voor een verschil zorgde in de belangrijkheid van de 9 factoren, was er tussen de CFC van mensen en de belangrijkheid van de 9 factoren wel een significant verschil. Mensen met een hoge CFC scoorden gemiddeld hoger op de belangrijkheid van de factor ‘Gezondheid’. Het verwachte effect dat mensen die de lange termijn voordelen van hun gedrag belangrijker vinden, dit ook zouden aanduiden op de FCQ, kon bijgevolg bevestigd worden. Er kon ook een significant verschil opgemerkt worden tussen lage en hoge CFC en de belangrijkheid van de factor ‘Prijs’. Mensen met een hoge CFC vonden deze factor minder belangrijk dan mensen met een lage CFC. Dit kan mogelijks verklaard worden door het korte termijn effect van ‘Prijs’. De prijs zal bij het maken van een keuze meer effect hebben op een onmiddellijke keuze dan een toekomstige voordeel. Een tweede mogelijke verklaring is dat mensen met een hoge CFC bij het maken van voedingskeuzes zich niet laten leiden door de lagere prijs van ongezonde voeding. Tenslotte werd het interactie-effect van CFC en subjectief tijdsgebrek op de belangrijkheid van de 9 factoren van de FCQ onderzocht. De nulhypothese dat er geen verschil was tussen de 9 factoren op het vlak van interactie tussen ‘CFC’ en ‘Klok’, kon niet verworpen worden. De hierboven vermelde resultaten kwamen tot stand door het opzetten van een experiment. Aan dit experiment zijn beperkingen verbonden. Deze beperkingen kunnen mogelijk de resultaten van het onderzoek vertekenen. Ze worden in de volgende paragraaf toegelicht.
37
6.1
BEPERKINGEN EN SUGGE STIES VOOR VERDER ONDERZOEK
Het experiment dat in deze masterproef werd opgezet, is onderhevig aan beperkingen. In wat volgt worden de beperkingen die aan het onderzoek verbonden zijn, uiteengezet en worden suggesties gegeven voor verder onderzoek. De vragenlijst van het onderzoek werd online verdeeld via sociale media. Mensen die bijgevolg een directe relatie hadden met de enquêteur, werden vriendelijk gevraagd om deel te nemen aan het onderzoek van de masterproef. Deze mensen wisten door de persoonlijke band met de enquêteur wellicht waarover het onderzoek in grote termen ging: voeding. Dit kan ervoor gezorgd hebben dat enkel mensen die enige interesse hadden in het voedingsdomein de vragenlijst hebben ingevuld. Dit kan een beperking opleveren, want het zijn misschien net die mensen die niet geïnteresseerd zijn in voeding, die voor significante verschillen kunnen zorgen. Deze beperking kan in de toekomst vermeden worden door andere, onbekende mensen aan te sporen om deel te nemen aan het onderzoek zonder ook maar iets over het onderwerp prijs te geven. Het feit dat de vragenlijst online verdeeld werd, was een beperking op zich. De situatie waarin mensen zich bevonden, kon niet gecontroleerd worden. Ondanks de verzekerde anonimiteit, kozen respondenten misschien meer verse voeding omdat dit sociaal wenselijker was. Dit kan voor een vertekend beeld zorgen. Een suggestie voor verder onderzoek is dan ook om een reallife keuze-experiment op te zetten. Het experiment kan bijvoorbeeld plaatsvinden in een restaurant. Een optie kan zijn om mensen die het restaurant willen betreden, te vragen of ze een korte vragenlijst, bestaande uit de CFCS en een korte vaardigheidstest (sollicitatietest), willen invullen. Door gebruik te maken van bijvoorbeeld een keukenwekkertje kunnen mensen al dan niet gemanipuleerd worden met een gevoel van tijdsgebrek. Wanneer mensen de vragenlijst vervolledigd hebben, worden ze bedankt voor hun deelname. Ze gaan binnen in het restaurant en bestellen hun gewenste maaltijd. Aan de hand van hun bestelling kan uitgemaakt worden of ze voor gezonde of ongezonde voeding kozen en kunnen de vooropgestelde hypotheses getest worden. De resultaten van het eigenlijke onderzoek kunnen niet veralgemeend worden. Er werden aan de populatie geen restricties opgelegd. Uit deze grote populatie werd slechts een kleine steekproef genomen. De conclusies die in dit experiment werden uiteengezet, zijn bijgevolg enkel van toepassing op de 137 respondenten die de vragenlijst volledig hebben ingevuld. Er kan 38
in de toekomst gekozen worden om restricties op te leggen aan de populatie. Ook kan er gestreefd worden naar een veel groter aantal respondenten. Aan de hand van een pretest werd de manipulatie van de aanwezigheid van een timer getest. Deze manipulatie kon positief geëvalueerd worden en werd vervolgens gebruikt in het eigenlijke onderzoek. De beperking van deze manipulatie wordt gekenmerkt door de veralgemeenbaarheid van de resultaten. Het significant effect van de timer op het ervaren van subjectief tijdsgebrek werd bij 51 respondenten vastgesteld. Door deze manipulatie te gebruiken in het eigenlijke experiment werd bijgevolg verondersteld dat het al dan niet subjectief tijdsgebrek van de 51 respondenten ook zou voorkomen bij de mensen van het eigenlijke experiment. Dit kan echter niet worden verzekerd. Omdat zowel de pretest als het onderzoek online via sociale media verdeeld werden, kon hierdoor sprake zijn van overlap van de respondenten. De mensen die de pretest reeds hadden ingevuld werden verzocht het eigenlijke onderzoek niet meer in te vullen. Omwille van de aanwezigheid van dezelfde sollicitatietest zouden mensen immers de manipulatie van subjectief tijdsgebrek kunnen achterhalen. De vraag die peilt naar de deelname aan de pretest werd echter niet toegevoegd aan de vragenlijst. Mensen die mogelijks zowel de pretest als het onderzoek hadden ingevuld, konden dus niet uit de dataset gezuiverd worden. In het onderzoek werd gebruikt gemaakt van de CFCS van Strathman et al. (1994). Echter is men het er nog niet over eens hoe de structuur van de schaal er exact moet uitzien (van Beek et al., 2013). Zo werd onder andere een verkorte versie van de CFCS bestaande uit 8 items (Petrocelli, 2003) gerapporteerd. In toekomstig onderzoek kan gebruik gemaakt worden van andere structuren van de CFCS om de vooropgestelde hypotheses te testen. Er werd slechts gebruik gemaakt van vijf voedingsproducten waartussen de respondenten moesten kiezen. Het is mogelijk dat meer voedingskeuzes voor significante verschillen zouden gezorgd hebben. Bovendien had de respondent maar twee keuzemogelijkheden: de verse of de gemaksvariant. Deze keuzes waren met andere woorden heel extreem: ofwel was het gezond ofwel ongezond. Door het toevoegen van een groter assortiment (met bijvoorbeeld allemaal een andere hoeveelheid kcal, vetten ...) zouden mogelijks meer effecten gevonden kunnen worden.
39
6.2
SLOT
Het hoofddoel van deze studie was het onderzoeken van subjectief tijdsgebrek op de invloed van voedingskeuzes. Er werden reeds enkele studies verricht naar subjectief tijdsgebrek (Jabs en Devine, 2006). Het probleem bij deze studies is dat subjectief tijdsgebrek veelal gedefinieerd is als een construct dat niet volledig onafhankelijk is van een objectieve beperking in tijd. Concreet betekent dit dat een gevoel van een tekort aan tijd veelal te maken heeft met een echte beperking in tijd. Wanneer mensen bijvoorbeeld 10 minuten tijd krijgen om een maaltijd te consumeren, dan is het ook logisch dat deze mensen een groter gevoel van tijdsgebrek gaan ervaren. Er werd echter nog maar weinig onderzoek verricht naar het effect van een manipulatie van subjectief tijdsgebrek op de keuzes die mensen maken. Aan de hand van de eerste hypothese werd precies de impact van deze manipulatie op voedingskeuzes onderzocht. Het construct subjectief tijdsgebrek werd in deze studie volledig los gezien van objectief tijdsgebrek. Het kunnen rapporteren dat subjectief tijdsgebrek de voedingskeuzes van mensen kan voorspellen, zou positief zijn voor de samenleving. De voedingspatronen van mensen zouden makkelijker geanalyseerd kunnen worden. Als kan aangetoond worden dat subjectief tijdsgebrek er bijvoorbeeld voor zorgt dat mensen ongezond eten kiezen, dan kan op dit tijdsgebrek ingespeeld worden. Het wegnemen van een gevoel van tijdsgebrek zou dan tot gezondere voedingspatronen leiden. Op lange termijn kan zo misschien hartfalen, kanker en obesitas vermeden worden. Op een gevoel van tijdsgebrek kan immers makkelijker ingespeeld worden dan op een echte beperking in tijd. In deze studie kon echter geen rechtstreekse relatie gerapporteerd worden tussen subjectief tijdsgebrek en voedingskeuzes. Een interactie-effect werd wel gevonden: mensen met een hoge CFC kozen bij het ervaren van subjectief tijdsgebrek meer gezonde voeding. Dit interactie-effect is echter in de praktijk van mindere waarde. Subjectief tijdsgebrek kon immers slechts een effect opleveren als de CFC van mensen gekend was en bovendien ook hoog bleek te zijn. Er kan geconcludeerd worden dat er nog veel meer nood is aan studies die het effect van een manipulatie van subjectief tijdsgebrek op de voedingskeuzes bestuderen. Ofwel om de gevonden resultaten te bevestigen, ofwel om de gevonden resultaten te weerleggen door bijvoorbeeld rekening te houden met de hierboven vermelde beperkingen.
40
LIJST VAN GERAADPLEEGDE WERKEN Anderson, W.T. (1971), Identifying the convenience-oriented consumer, Journal of Marketing Research, jg. 8, nr. 2, 179-183 Baumeister, R.F. en Heatherton, T.F. (1996), Self-regulation failure: An overview, Psychological Inquiry, jg. 7, nr. 1, 1-15 Baumeister, R.F., DeWall, C.N., Ciarocca, N.J. en Twenge, J.M. (2005), Social exclusion impairs self-regulation, Journal of Personality and Social Psychology, jg. 88, nr.4, 589-604 Becker, G.S. (1965), A theory of the allocation of time, Economic Journal, jg. 75, nr. 299, 493-517 Belk, R.W. (1974a), An exploratory assessment of situational effects in buyer behavior, Journal of Marketing Research, jg. 11, 156-163 Belk, R.W. (1975), Situational variables and consumer behavior, Journal of Consumer Research, jg. 2, nr. 3, 157-164 Ben Zur, H. en Breznitz, S.J. (1981), The effect of time pressure on risky choice behavior, Acta Psychologica, jg. 47, nr. 2, 89-104 Blaylock, J., Smallwood, D., Kassel, K., Variyam, J. en Aldrich, L. (1999), Economics, food choices and nutrition, Food Policy, jg. 24, nr. 2-3, 269-286 Böhm, G. en Pfister, H.R. (1996), Instrumental or emotional evaluations: what determines preferences?, Acta Psychologica, jg. 93, nr. 1-3, 135-148 Briers, B., Pandelare, M., Dewitte, S. en Warlop, L. (2005), Hungry for money on the fungibility of financial and caloric resources, K.U. Leuven: Department of Applied Economics, 1-13 Buckley, M., Cowan, C. en McCarthy, M. (2007), The convenience food market in Great Britain: Convenience food lifestyle (CFL) segments, Appetite, jg. 49, nr. 3, 600-617 Cawley, J. (2004), An economic framework for understanding physical activity and eating behaviors, American Journal of Preventive Medicine, jg. 27, nr. 3, 117-125
I
Daugherty, J.R. en Brase, G.L. (2010), Taking time to be healthy: Predicting health behaviors with delay discounting and time perspective, Personality and Individual Differences, jg. 48, nr. 2, 202207 Denton, F. (1994), The dynamism of personal timestyle: how we do more in less time, in Allen, C.T. en John, D.R. (Eds.), Advances in Consumer Research, jg. 21, 132-136 Dhar, R. en Nowlis, S.M. (1999), The effect of time pressure on consumer choice deferral, Journal of Consumer Research, jg. 25, nr. 4, 369-384 Elbel, B., Kersh, R., Brescoll, V.L. en Dixon, L.B. (2009), Calorie labeling and food choices: A first look at the effects on low-income people in New York City, Health Affairs, jg. 28, nr. 6, W1110W1121 Fine, B. en Leopold, E. (1993), The world of consumption, Routledge, Londen Frazao, E. en Allshouse, J.E. (1996), Size and growth of the nutritionally improved foods market, Agricultural Information Bulletin, US Department of Agriculture, Economic Research Service, Washington DC., nr. 723 Furst, T., Connors, M., Bisogni, C.A., Sobal, J. en Falk, L.W. (1996), Food choice: a conceptual model of the process, Appetite, jg. 26, nr. 3, 247-265 Giner-Sorolla, R. (2001), Guilty pleasures and grim necessities: affective attitudes in dilemmas of self-control, Journal of Personality and Social Psychology, jg. 80, nr. 2, 206-221 Graham, R.J. (1981), The role of perception of time in consumer research, Journal of Consumer Research, jg. 7, nr. 4, 335-342 Herman, C.P. en Polivy, J. (1975), Anxiety restraint and eating behavior, Journal of Abnormal Psychology, jg. 84, nr. 6, 666-672 Herman, C.P. en Polivy, J. (1980), Restrained eating, in Stunkard, J.A. (Ed.), Obesity, Saunders, Philadephia, 208-225. Herman, C.P. en Polivy, J. (1984), A boundary model for the regulation of eating, in Stunkard, J.A. en Stellar, E. (Eds), Eating and its disorders, Raven, New York, 141-156
II
Hornik, J. (1981), Time cue and time perception effect on response to mail surveys, Journal of Marketing Research, jg. 18, nr. 2, 243-248 Jabs, J. en Devine, C.M. (2006), Time scarcity and food choices: An overview, Appetite, jg. 47, nr. 2, 196-204 Kirby, K.N. en Marakovic, N.N. (1996), Delay-discounting probabilistic rewards: Rates decrease as amounts increase, Psychonomic bulletin & Review, jg. 3, nr. 1, 100-104 Lambert, K.G., Neal, T., Noyes, J., Parker, C. en Porrel, P. (1992), Food-related stimuli increase desire to eat in hungry and satiated human-subjects, Current Psychology-research & reviews, jg. 10, nr. 4, 297-303 Lancaster, K.J. (1966), A new approach to consumer theory, Journal of Political Economy, jg. 74, nr. 2, 132-157 Lewin K. (1943), Forces behind food habits and methods of change, in: The problem of changing food habits, National Academy of Sciences, Washington, bulletin 108 Lewin, K. (1951) (Cartwright, D., Ed), Field theory in social science: selected theoretical papers, Harper Torchbooks, New York, 170-187 Loveland, K.E., Smeesters, D. en Mandel, N. (2010), Still preoccupied with 1995: the need to belong and preference for nostalgic products, Journal of Consumer Research, jg. 37, nr. 3, 393408 Lutz, R.J. en Kakkar, P. (1975), The psychological situation as determinant of consumer behavior, in Schlinger, M.J. (Ed.), Advances in Consumer Research, Association of Consumer Research, Chicago, jg.2, 439-454 Lyman, B. (1982), The nutritional values and food group characteristics of foods preferred during various emotions, Journal of Psychology, jg. 112, nr. 1, 121-127 MacKinnon, D. (2007), Introduction to statistical mediation analysis, Taylor en Francis group, New York, 488 pg’s
III
McFerran, B., Dahl, D.W., Fitzsimons, G.J. en Morales, A.C. (2010), I’ll have what she’s having: effects of social influence and body type on the food choices of others, Journal of Consumer Research, jg. 36, nr. 6, 915-929 Nelson, L.D. en Morrison, E.L. (2005), The symptoms of resource scarcity- Judgments of food and finances influence preferences for potential partners, Psychological Science, jg. 16, nr. 2 , 167173 Neumark-Sztainer, D., Story, M., Perry, C. en Casey M.A. (1999), Factors influencing food choices of adolescents: findings from focus-group discussions with adolescents, Journal of the American dietetic associations, jg. 99, nr. 8, 929-937 Oaten, M., Williams, K.D., Jones, A. en Zadro, L. (2008), The effects of ostracism on selfregulation in the socially anxious, Journal of Social and Clinical Psychology, jg. 27, nr. 5, 471-504 Petrocelli, J.V. (2003), Factor validation of de Consideration of Future Consequences Scale: Evidence for a short version, Journal of Social Psychology, jg. 143, nr. 4, 405-413 Roberto, C.A., Larsen, P.D., Agnew, H., Baik, J. en Brownell, K.D. (2010), Evaluating the impact of menu labeling on food choices and intake, American Journal of Public Health, jg. 100, nr. 2, 312318 Rotenberg, K.J., Lancaster, C., Marsden, J., Pryce, S., Williams, J. en Lattimore, P. (2005), Effects of priming thoughts about control on anxiety and food intake as moderated by dietary restraint, Appetite, jg. 44, nr. 2, 235-241 Salvy, S.J., Bowker, J.C., Nitecki, L.A., Kluczynski, M.A., Germeroth, L.J. en Roemmich, J.N. (2011), Impact of simulated ostracism on overweight and normal-weight youths’ motivation to eat and food intake, Appetite, jg. 56, nr.1, 39-45 Sela, A., Berger, J. en Liu, W. (2009), Variety, Vice and Virtue: How assortment size influences option choice, Journal of Consumer Research, jg. 35, nr. 6, 941-951 Steptoe, A., Pollard, T.M. en Wardle, J. (1995), Development of a measure of the motives underlying the selection of food –the food choice questionnaire, Appetite, jg. 25, nr. 3, 267-284
IV
Strathman, A., Gleicher, F., Boninger, D.S. en Edwards, C.S. (1994), The consideration of future consequences-weighing immediate and distant outcomes of behavior, Journal of Personality and Social Psychology, jg. 66, nr. 4, 742-752 Thomas, W.I. (1927), The bavior pattern and the situations, Proceedings, twenty-second annual meeting, American Sociological Society, Washington, jg. 22, 1-13 Thorndike, R.L. (1947), Research problems and techniques, U.S. Government Printing Office, Washington, Report nr. 3 AAF Aviation Psychology Program, 163 pg’s Van Beek, J., Antonides, G. en Handgraaf, M.J.J. (2013), Eat now, exercise later: The relation between consideration of immediate and future consequences and healthy behavior, Personality and Individual Differences, jg. 54, nr. 6, 785-791 Van Strien, T., Frijters, J.E.R., Bergers, G.P.A. en Defares, P.B. (1986), The Dutch Eating Behavior Questionnaire (DEBQ) for assessment of restrained emotional, and external eating behavior, International Journal of Eating Disorders, jg. 5, nr. 2, 295-315 Zimbardo, P.G. en Boyd, J.N. (1999), Putting time in perspective: A valid, reliable individual differences metric, Journal of Personality and Social Psychology, jg. 77, nr. 6, 1271-1288
V
LIJST VAN BIJLAGEN BIJLAGE 1: ONLINE VRAGENLIJST PRETEST MET KLOK Hieronder wordt de vragenlijst van de pretest met klok weergegeven. De online vragenlijst van de pretest zonder klok, is op de aanwezigheid van de klok na, identiek hetzelfde. De respondenten werden willekeurig (Evenly Presents Elements) aan één van de twee vragenlijsten onderworpen. -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Beste, In het kader van mijn masterproef zou ik graag enkele minuten van uw tijd vragen om deze vragenlijst in te vullen. Uw medewerking zou mij een grote stap vooruit helpen. Als respondent komt u terecht in de volgende situatie: "U bent op zoek naar een uitdagende job. Via het internet vond u een interessante vacature die aansluit bij uw interesses en kennis. U mailde uw motivatiebrief met CV door en ontving vandaag het verlossende mailtje dat u geselecteerd bent voor de volgende sollicitatieronde. In de volgende ronde dient u online deel te nemen aan een vaardigheidstest. Via deze test wordt gemeten in hoeverre u over de vaardigheid 'concentratievermogen' beschikt. Op dit moment zit u klaar om de sollicitatietest in te vullen. U wordt gevraagd alle volgende vragen correct op te lossen." Het is belangrijk dat u zich volledig inleeft in bovenstaande situatie. Het invullen van deze test is volledig anoniem. Alvast bedankt voor uw deelname aan mijn onderzoek, Elise Debouvere Student TEW: Marketing - Universiteit Gent 1.
Welke antwoordmogelijkheid is identiek aan de opgave? 25AbD6ç8a TIME: 0 25AdB6ç8a
25AbD6c8a
25AbD6ç8a
VI
2. Welke antwoordmogelijkheid is identiek aan de opgave? CFGHIYLPHA TIME: 0 CFGHLYLPHA
CEGHIYLPHA
CFGHIYLPHA
3. Welke antwoordmogelijkheid is identiek aan de opgave? Pk?4890MnM TIME: 0 Pk?4890MnM
pK?4890MnM
Pk?4980MnM
4. Welke antwoordmogelijkheid is identiek aan de opgave? 187645308 TIME: 0 187646308
187645308
187545308
5. Welke antwoordmogelijkheid is identiek aan de opgave? <>>://0\\! TIME: 0 >>>://0\\!
<>>://0\\|
<>>://0\\!
VII
6. Welke antwoordmogelijkheid is identiek aan de opgave? AR4àPoPkN TIME: 0 AR4aPoPkN
AR4àPoPkN
AR4àPoPkM
7. Welke antwoordmogelijkheid is identiek aan de opgave? XursvPoK TIME: 0 XursvPoK
XvrsvPoK
XUrsvPoK
8. De sollicitatietest is afgelopen! Gelieve bij de volgende twee vragen een bolletje aan te duiden op het continuüm dat overeenstemt met uw eerlijke mening over de sollicitatietest. Geen
Heel veel
tijdsdruk
tijdsdruk
Hoeveel tijdsdruk voelde u bij het oplossen van de opgaves in de sollicitatietest?
Echt niet
Heel snel
snel Hoe snel moest u de opgaves in de sollicitatietest oplossen?
VIII
BIJLAGE 2: ONLINE VRAGENLIJST ONDERZOEK MET KLOK Hieronder wordt de vragenlijst van het eigenlijke onderzoek met klok weergegeven. De online vragenlijst van het onderzoek zonder klok, is op de aanwezigheid van de klok na, identiek hetzelfde. De respondenten werden willekeurig (Evenly Presents Elements) aan één van de twee vragenlijsten onderworpen. -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Beste, In het kader van mijn masterproef zou ik graag enkele minuten van uw tijd vragen om deze vragenlijst in te vullen. Uw medewerking zou mij een grote stap vooruit helpen. Het invullen van deze vragenlijst is volledig anoniem en de informatie die u geeft zal vertrouwelijk behandeld worden. Alvast bedankt voor uw deelname aan mijn onderzoek, Elise Debouvere Student TEW: Marketing - Universiteit Gent 1. Duid aan in hoeverre volgende stellingen voor u karakteriserend zijn. zeer niet karakteriserend
enigszins niet karakteriserend
onzeker
enigszins karakteriserend
zeer karakteriserend
Ik denk na over hoe dingen in de toekomst kunnen zijn, en probeer deze in mijn leven van iedere dag te beïnvloeden. Vaak houd ik mij bezig met zaken die pas over enkele jaren gevolgen zullen hebben. Ik houd mij alleen bezig met dingen van dit moment, ervan uitgaande dat het in de toekomst vanzelf wel goed komt. Mijn gedrag wordt alleen beïnvloed door de onmiddellijke (enkele dagen of weken) resultaten van mijn acties.
IX
zeer niet karakteriserend
enigszins niet karakteriserend
onzeker
enigszins karakteriserend
zeer karakteriserend
Mijn gemak is een grote factor in de beslissingen die ik neem en de acties die ik onderneem. Ik wil mijn geluk en welzijn van dit moment opofferen om in de toekomst bepaalde resultaten te bereiken. Ik denk dat het belangrijk is waarschuwingen over negatieve gevolgen van mijn handelen serieus te nemen, zelfs al zouden deze negatieve gevolgen zich pas in de verre toekomst voordoen. Ik denk dat het belangrijker is mij bezig te houden met dingen die in de toekomst belangrijke gevolgen hebben, dan met dingen die onmiddellijke maar minder belangrijke gevolgen hebben. In het algemeen negeer ik waarschuwingen over toekomstige problemen omdat ik denk dat deze problemen opgelost zullen zijn voordat ze een crisislevel bereiken. Ik denk dat het niet nodig is om op dit moment dingen op te offeren voor zaken die zich in de toekomst zullen afspelen omdat deze later altijd nog op te lossen zijn.
X
zeer niet karakteriserend
enigszins niet karakteriserend
onzeker
enigszins karakteriserend
zeer karakteriserend
Ik reageer alleen op onmiddellijke problemen, ervan uitgaande dat ik problemen die zich later voordoen dan wel zal aanpakken. In mijn dagelijkse werk krijg ik duidelijke resultaten, dit is belangrijker voor me dan werken met vage resultaten.
Als respondent komt u nu terecht in de volgende situatie; "U bent op zoek naar een uitdagende job. Via het internet vond u een interessante vacature die aansluit bij uw interesses en kennis. U mailde uw motivatiebrief met CV door en ontving vandaag het verlossende mailtje dat u geselecteerd bent voor de volgende sollicitatieronde. In de volgende ronde dient u online deel te nemen aan een vaardigheidstest. Via deze test wordt gemeten in hoeverre u over de vaardigheid 'concentratievermogen' beschikt. Op dit moment zit u klaar om de sollicitatietest in te vullen. U wordt gevraagd alle volgende vragen correct op te lossen." Het is belangrijk dat u zich volledig inleeft in bovenstaande situatie. 2. Welke antwoordmogelijkheid is identiek aan de opgave? 25AbD6ç8a TIME: 0 25AdB6ç8a
25AbD6c8a
25AbD6ç8a
3. Welke antwoordmogelijkheid is identiek aan de opgave? CFGHIYLPHA TIME: 0 CFGHLYLPHA
CEGHIYLPHA
CFGHIYLPHA
XI
4. Welke antwoordmogelijkheid is identiek aan de opgave? Pk?4890MnM TIME: 0 Pk?4890MnM
pK?4890MnM
Pk?4980MnM
5. Welke antwoordmogelijkheid is identiek aan de opgave? 187645308 TIME: 0 187646308
187645308
187545308
6. Welke antwoordmogelijkheid is identiek aan de opgave? <>>://0\\! TIME: 0 >>>://0\\!
<>>://0\\|
<>>://0\\!
7. Welke antwoordmogelijkheid is identiek aan de opgave? AR4àPoPkN TIME: 0 AR4aPoPkN
AR4àPoPkN
AR4àPoPkM
XII
8. Welke antwoordmogelijkheid is identiek aan de opgave? XursvPoK TIME: 0 XursvPoK
XvrsvPoK
XUrsvPoK
De sollicitatietest is afgelopen! Hierbij eindigt het eerste deel van de vragenlijst. In het tweede deel van deze vragenlijst wordt er op zoek gegaan naar antwoorden op voedingsvraagstukken. Eerst wordt er gevraagd om keuzes te maken. Tot slot worden nog enkele vragen gesteld over voeding. 9. Wat kiest u? Spinazie: VERS:
DIEPVRIES:
15 kcal
25 kcal
€1,79 / 300 g
€0,79 / 300g
10. Wat kiest u? Tomatensoep: BRIK
VERS
5,5% van de DGA (Dagelijkse voedingsrichtlijn)
3% van de DGA
1 jaar houdbaar
beperkte houdbaarheid
XIII
11. Wat kiest u? Pizza Hawaii: VERS:
DIEPVRIES:
geen bewaarmiddelen
bewaarmiddelen
9 producten
1 product
12. Wat kiest u? Appelmoes: BOKAAL:
VERS:
altijd beschikbaar
seizoensgebonden
toegevoegde suikers
natuurlijke suikers
13. Wat kiest u? Balletjes in tomatensaus met puree: VERS:
REEDS BEREID:
335 kcal
468 kcal
50 min bereidingstijd
5 min bereidingstijd
XIV
14. Duid aan in hoeverre u volgende uitspraken belangrijk vindt bij het kiezen van voeding. Helemaal niet belangrijk
Een beetje belangrijk
Redelijk belangrijk
Heel belangrijk
... is gemakkelijk te bereiden ... bevat geen toevoegingen ... is laag in calorieën ... smaakt goed ... bevat natuurlijke ingrediënten ... is niet duur ... is laag in vet ... is me bekend ... is rijk aan vezels ... is voedzaam ... is gemakkelijk verkrijgbaar in winkels en supermarkten ... is goed waar voor je geld ... vrolijkt me op ... ruikt lekker ... kan makkelijk klaargemaakt worden ... helpt me om te gaan met stress ... helpt mijn gewicht te controleren ... heeft een aangename textuur ... is verpakt in een milieuvriendelijke manier ... is afkomstig van landen die ik politiek goedkeur ... is net als het eten dat ik at toen ik nog een kind was ... bevat veel vitaminen en mineralen ... bevat geen kunstmatige ingrediënten ... houdt me wakker en alert ... ziet er leuk uit ... helpt me te ontspannen ... is hoog in eiwitten ... neemt geen tijd in om te bereiden ... houdt me gezond ... is goed voor mijn huid / tanden / haar / nagels ... ... doet me goed voelen ... heeft het land van herkomst duidelijk aangegeven ... is wat ik meestal eet ... helpt me om te gaan met het leven ... is te koop in winkels dichtbij waar ik woon of werk ... is goedkoop
XV
15. Duid aan in welke mate volgende stellingen gelden voor u. Nooit
Zelden
Soms
Vaak
Zeer vaak
Wanneer je bijgekomen bent, eet je dan minder dan gewoonlijk? Probeer je tijdens maaltijden minder te eten dan je eigenlijk zou willen? Hoe vaak weiger je aangeboden eten of drinken omdat je bezorgd bent om je gewicht? Let je exact op wat je eet? Eet je opzettelijk voeding die je helpt afslanken? Wanneer je teveel gegeten hebt, eet je de volgende dag dan minder dan gewoonlijk? Eet je opzettelijk minder om niet zwaarder te worden? Hoe vaak probeer je tussen maaltijden in niet te eten omdat je op je gewicht let? Hoe vaak probeer je ‘s avonds niet te eten omdat je op je gewicht let? Hou je rekening met je gewicht wanneer je eten kiest?
16. Wat is uw hongergevoel op een schaal van 0 t.e.m. 100? (Dit kan u aangeven door de aanwijzer naar rechts te verschuiven.)
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Hongergevoel
17. Wat is uw geslacht? Man Vrouw 18. Wat is uw gewicht?
19. Wat is uw leeftijd?
XVI
BIJLAGE 3: SPSS OUTPUT PRETEST I.
II.
CORRELATIE VRAGEN OVER SUBJECTIEF TIJD SGEBREK (VRAGEN UIT ONDERZOEK D HAR EN NOWLIS (1999))
TESTEN OF ER EEN VER SCHIL IS TUSSEN DE AANWEZIGHEID VAN EEN KLOK OF GEEN KLOK
Independent samples t-test: onafhankelijke variabele is 'Klok', afhankelijke variabele is 'Subjectief Tijdsgebrek'
XVII
BIJLAGE 4: SPSS OUTP UT HOOFDEFFECTEN, INTERACTIE-EFFECT EN COVARIATEN I.
HET EFFECT VAN DE AANWEZIGHEID VAN EEN KLOK OP DE V OED INGSKEUZES:
Independent samples t-test: onafhankelijke variabele is 'Klok', afhankelijke variabele is ‘Voedingskeuzes'
II.
HET EFFECT VAN DE CFC VAN MENSEN OP HUN VOEDINGSKEUZE S
Correlatie: ‘CFC_continu’ en ‘Voedingskeuzes’
XVIII
Independent samples t-test: onafhankelijke variabele is 'CFC', afhankelijke variabele is 'Voedingskeuzes'
III.
HET EFFECT VAN DE KL OK OP DE APARTE VOEDINGSKEUZES
Crosstabs Chi²: afhankelijke variabelen zijn ‘Tomatensoep’, ‘Appelmoes’, ‘Spinazie, ‘Pizza’ en ‘Balletjes’, onafhankelijke variabele is ‘Klok’
Chi²-test ‘Tomatensoep’-‘Klok’
XIX
Chi²-test ‘Appelmoes’-‘Klok’
Chi²-test ‘Spinazie’-‘Klok’
Chi²-test ‘Pizza’-‘Klok’
XX
Chi²-test ‘Balletjes’-‘Klok’
IV.
HET EFFECT VAN DE CF C VAN MENSEN OP HUN APARTE VOEDINSKEUZES
Crosstabs Chi²: afhankelijke variabelen zijn ‘Tomatensoep’, ‘Appelmoes’, ‘Spinazie, ‘Pizza’ en ‘Balletjes’, onafhankelijke variabele is ‘CFC’
Chi²-test ‘Tomatensoep’-‘CFC’
XXI
Chi²-test ‘Appelmoes’-‘CFC’
Chi²-test ‘Spinazie’-‘CFC’
Chi²-test ‘Pizza’-‘CFC’
XXII
Chi²-test ‘Balletjes’-‘CFC’
V.
INTERACTIE -EFFECT
Two-way ANOVA-test: afhankelijke variabele: ‘Voedingskeuzes’, fixed factors ‘CFC’ en ‘Klok’
XXIII
Interactie-effect:
Two-way ANOVA-test: afhankelijke variabele: ‘Voedingskeuzes’, fixed factor ‘Klok’, covariate ‘CFC_continu’
XXIV
VI.
INVLOED VAN COVARIATEN
ANCOVA-test: afhankelijke variabele is ‘Voedingskeuzes’, fixed factors zijn ‘CFC’ en ‘Klok’, random factor is ‘Geslacht’, covariaten zijn ‘Hongergevoel’, ‘Leeftijd’, ‘BMI’ en ‘Dietary Restraint’
XXV
BIJLAGE 5: SPSS OUTP UT BIJKOMENDE ANALYSE I.
EFFECT NAGAAN VAN DE KLOK OP DE WAARDEN VAN DE FCQ
MANOVA-test: afhankelijke variabelen zijn ‘Gezondheid’, ‘Gemoed’, ‘Gemak’, ‘Natuurlijke Inhoud’, ‘Prijs’, ‘Gewichtscontrole’, ‘Vertrouwdheid’, ‘Zintuiglijk’ en ‘Ethisch’, fixed factor is ‘Klok’
XXVI
II.
EFFECT NAGAAN VAN DE CFC VAN MENSEN OP DE WAARDEN VAN DE FCQ
MANOVA-test: afhankelijke variabelen zijn ‘Gezondheid’, ‘Gemoed’, ‘Gemak’, ‘Natuurlijke Inhoud’, ‘Prijs’, ‘Gewichtscontrole’, ‘Vertrouwdheid’, ‘Zintuiglijk’ en ‘Ethisch’, fixed factor is ‘CFC’
XXVII
XXVIII
III.
INTERACTIE -EFFECT
MANOVA-test: afhankelijke variabelen zijn ‘Gezondheid’, ‘Gemoed’, ‘Gemak’, ‘Natuurlijke Inhoud’, ‘Prijs’, ‘Gewichtscontrole’, ‘Vertrouwdheid’, ‘Zintuiglijk’ en ‘Ethisch’, fixed factors zijn ‘Klok’ en ‘CFC’
XXIX
XXX
Interactie-effect ANOVA-test: afhankelijke variabele is ‘Prijs’, fixed factors zijn ‘Klok’ en ‘CFC’
XXXI