UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2012 – 2013
DE INVLOED VAN SOCIALE RELATIES OP VOEDINGSKEUZES Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Sascha Van den branden onder leiding van Dr. Anneleen Van Kerckhove
I
II
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2012 – 2013
DE INVLOED VAN SOCIALE RELATIES OP VOEDINGSKEUZES Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Sascha Van den branden onder leiding van Dr. Anneleen Van Kerckhove
III
PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Sascha Van den branden
IV
Woord vooraf Graag wil ik mijn promotor, Dr. Anneleen Van Kerckhove bedanken voor alle wijze raad en begeleiding die zij me gegeven heeft gedurende het proces en het geduld dat zij voor me opbracht. Zonder haar flexibiliteit zou het niet gelukt zijn om mijn thesis en parttime job te combineren. Annelies en Thomas Buseyne waren gedurende het proces steeds bereikbaar voor advies en morele steun. Ze hebben me altijd goed verzorgd tijdens mijn thesisdagen waardoor ik leuke herinneringen heb overgehouden aan dit project. Mijn Amerikaanse universiteit (Southern Methodist University) wil ik bedanken voor het gebruik van hun online bibliotheek waar ik veel interessante en belangrijke artikels kon vinden voor mijn literatuurstudie. Als laatste wil ik ook mijn ouders bedanken voor de steun die ik van hen heb gekregen de afgelopen 6 jaar. Dankzij hen heb ik mijn Bachelor in Amerika en Master aan de Universiteit te Gent succesvol kunnen afronden.
I
Inhoud WOORD VOORAF .............................................................................................................................................. I INHOUD ............................................................................................................................................................. II 1. ABSTRACT .................................................................................................................................................. III 2. INLEIDING ..................................................................................................................................................... 1 3. THEORETISCHE ACHTERGROND EN HYPOTHESES ......................................................................... 3 3.1 VOEDING ........................................................................................................................................................................ 3 3.1.1 Interne prikkels en motivaties ....................................................................................................................... 3 3.1.2 Factoren die invloed hebben op voedingskeuzes ................................................................................... 5 3.2. SOCIALE UITSLUITING ................................................................................................................................................ 8 3.2.1 Fundamentele menselijke behoeften ........................................................................................................... 9 3.2.2 Gedragsgevolgen ............................................................................................................................................... 11 3.3 CONCEPTUEEL MODEL ............................................................................................................................................. 13 3.3.1 Emotionele stress versus cognitieve deconstructie ............................................................................ 14 3.3.2 Korte termijn perspectief versus zelfregulatie .................................................................................... 16 3.3.3 Drijfveer voor ongezonde voeding ............................................................................................................ 18 3.3.4 Reactie van (on)beperkte eters .................................................................................................................. 21 4. ONDERZOEK .............................................................................................................................................. 22 4.1 ONDERZOEKSMETHODE ........................................................................................................................................... 22 4.1.1 Steekproef ............................................................................................................................................................ 22 4.1.2 Procedure ............................................................................................................................................................. 23 4.1.3 Verloop vragenlijst ........................................................................................................................................... 25 4.2 RESULTATEN EN INTERPRETATIES ........................................................................................................................ 27 4.2.1 Hypothese 1 ......................................................................................................................................................... 29 4.2.2 Hypothese 2 en 3 ............................................................................................................................................... 30 4.2.3 Hypothese 4 en 5 ............................................................................................................................................... 32 4.2.4 Correlaties ........................................................................................................................................................... 33 4.2.5 Hypothese 6 en 7 ............................................................................................................................................... 34 4.2.6 Demografische verschillen ............................................................................................................................ 34 4.3 DISCUSSIE ................................................................................................................................................................... 38 4.3.1 Resultaten, theoretische implicaties en besluit ................................................................................... 38 4.3.2 Beperkingen ........................................................................................................................................................ 40 5. BIBLIOGRAFIE ........................................................................................................................................... IV 6. BIJLAGEN ....................................................................................................................................................... 1 6.1 VRAGENLIJST ................................................................................................................................................................ 1 6.2 HYPOTHESEN EXPERIMENTEEL ONDERZOEK ......................................................................................................... 9 6.3 SPSS OUTPUT ........................................................................................................................................................... 10
II
1. Abstract
In deze studie wordt het verband onderzocht tussen ondersteunende relaties en voedingskeuzes. De studie stelt de vraag of mensen die sociale uitsluiting ervaren meer of sneller ongezonde voeding gaan consumeren. De onderzoeksgroep bestaat uit 228 vrijwillige respondenten (112 vrouwen, 109 mannen en 6 missing) die deelnemen aan de studie. In de vragenlijst wordt de de positive affect negative affect scale (PANAS), de considerations of future consequences scale (CFC) en de self regulation Questionnaire (SRQ) gebruikt. Uit de resultaten blijkt dat er over het algemeen geen significant verschil is tussen mensen die worden aanvaard en uitgesloten op vlak van algemene ongezonde voedingskeuzes. Uit mijn onderzoek is gebleken dat de kans groot is dat mensen negatieve emoties ondervinden wanneer zij worden uitgesloten of genegeerd. In heel extreme of plotselinge ervaringen van uitsluitingen kan cognitieve deconstructie of ook wel emotionele verlamming aanwezig zijn. Bovendien kon er een significant verschil worden vastgesteld tussen de ervaring van aanvaard worden en zelfregulatie. Mensen die aanvaard worden zijn sneller geneigd om hun gedrag aan te passen aan de groep in vergelijking met mensen die werden uitgesloten of genegeerd. Er is geen significant verschil tussen de twee groepen op vlak van korte termijn perspectief. Uit de regressie bleek dat zelfregulatie en korte termijn perspectief geen invloed hebben op de algemene ongezonde voedingskeuzes. De resultaten worden bediscussieerd tegen een achtergrond van voorgaande onderzoeken in de literatuur.
III
2. Inleiding “Yes we can!” is de populaire slogan die in 2008 Barack Obama tot een held transformeerde. De slogan inspireerde alle Amerikanen om samen de huidige maatschappij te verbeteren door de integratie van innovatieve en creatieve veranderingen. Zoals President Barack Obama suggereerde in zijn presidentiële campagnes van 2008 en 2012 kunnen we niet alles alleen bereiken in het leven. We zijn afhankelijk van derden die ons helpen, motiveren en begeleiden naar onze doelstellingen. We hebben de hulp van anderen niet alleen nodig wanneer we iets belangrijks willen bereiken. Hun hulp is ook aanwezig tijdens de routines van het dagelijks leven. Zo bereiden mensen niet altijd het voedsel dat ze eten, naaien ze niet altijd de kleren die ze dragen of wonen ze hoogstwaarschijnlijk in een huis dat ze niet zelf hebben gebouwd. Concluderend kunnen we stellen dat mensen afhankelijk zijn van derden om te krijgen wat ze nodig hebben en willen bereiken in het leven. Sociale samenhang, of ook sociale cohesie genoemd, wordt in de sociologie besproken als de verbindingen die mensen aangaan en de manier hoe bepaalde samenlevingen functioneren en georganiseerd zijn (Friedkin, 2004). Sociale cohesie wordt vaak onderzocht in verband met teamsporten omdat het verwijst naar de aanwezigheid van vertrouwen, respect en wederzijdse verplichtingen tussen de spelers onderling (Mach, Dolan, & Tzafrir, 2010). Vriendschap en ondersteunende relaties hebben een belangrijk effect op de gezondheid van de mens. Wanneer mensen de sociale samenhang niet waarnemen, groeit er een gevoel van uitsluiting. Sociale uitsluiting houdt in dat iemand wordt uitgesloten of genegeerd door andere mensen. Dit gevoel heeft iedereen al meerdere malen meegemaakt in het leven. Wanneer mensen zeggen dat ze nog nooit slachtoffer zijn geweest van uitsluiting komt dit doordat zij een andere en veel extremere definitie van sociale uitsluiting handhaven. Hoe mensen omgaan met sociale uitsluiting is heel verschillend. Obesitas wordt wel eens de epidemie van de 21ste eeuw genoemd. De consumptie van ongezonde voeding is een aangroeiend en wereldwijd probleem voor zowel jong als oud. We vragen ons vaak af hoe het komt dat zoveel mensen zich niet kunnen houden aan de steeds vooropgestelde nieuwjaarresolutie om enkele kilo's te verliezen. We weten allemaal wat we moeten doen: gezonder eten en meer bewegen. Wat houdt mensen tegen om de eerste stap te zetten en voornamelijk de nieuwe levensstijl vol te houden? Eén van de frequent bestudeerde oorzaken van obesitas is dat voeding wordt gezien als surrogaat wanneer er iets belangrijks ontbreekt in hun leven, comfort food ook wel in het Engels genoemd (Chapman, Benedict, Brooks, & Schioth, 2012; Haghighatdoost, Karimi, Esmaillzadeh, & Azadbakht, 2012; Mizushige, Inoue, & Fushiki, 2007).
1
In september 2012 keek ik naar de verschillende lijsten van beschikbare onderwerpen als inspiratie voor mijn thesis. Gedurende die periode wist ik niet goed welke richting ik wou uitgaan en wat de doelstelling van een thesis eigenlijk was. Alle onderwerpen van Dr. Anneleen Van Kerckhove kwamen uit het gebied van consumentengedrag. Van jongs af aan ben ik geïnteresseerd en geobsedeerd door de motivaties van mensen. Waarom doen ze sommige zaken wel maar vooral waarom doen ze het niet? Als ex-topsporter weet ik maar al te goed wat de invloeden van voeding zijn op het menselijk lichaam. Wanneer gezonde en evenwichtige voeding wordt geconsumeerd, barst ons lichaam van energie. Wanneer we de balans tussen alle nutriënten en stoffen niet in evenwicht houden, zal ons lichaam signalen (hoofdpijn, moeheid, buikkrampen, …) geven om duidelijk te maken dat er iets niet klopt. De combinatie van beide onderwerpen is te vinden in deze thesis wat een leuke uitdaging was omdat de studies in de literatuur tot nu toe heel uiteenlopend zijn. In de volgende onderdelen zal er eerst dieper worden ingaan op motivaties en voedingsvoorkeuren die een invloed hebben op de voedingskeuzes. Vervolgens worden beïnvloedende factoren en gedragsgevolgen van sociale uitsluiting besproken. Tenslotte wordt via empirisch onderzoek nagegaan of de subjectieve, situationele ervaring van het al dan niet hebben van ondersteunende sociale relaties een invloed heeft op onze voedingskeuzes. De focus van mijn thesis en onderzoek ligt op het aspect van sociale uitsluiting. Andere aspecten van sociale relaties zoals aanvaard worden in een groep komen niet aan bod maar zijn zeker aanwezig in de literatuur.
2
3. Theoretische achtergrond en hypotheses In dit theoretisch kader zullen achtereenvolgens de begrippen “voeding” en “sociale uitsluiting” besproken worden. Er zal worden ingegaan op de relatie tussen voormelde begrippen en de factoren die de onderlinge relatie kunnen beïnvloeden.
3.1 Voeding Wist u dat: - Als iemand elke dag 100 kcal extra eet, zonder extra te bewegen, die persoon na één jaar 5 kg zwaarder zal zijn (1 kilo lichaamsvet = 7000 calorieën). - Als de voeding van een vrouw wordt aangepast, er een grotere kans bestaat op zwangerschap. - Iedereen ongeveer 48 kg vast voedsel per jaar verspilt (exclusief dranken die door de gootsteen verdwijnen) (Bos-Brouwers, et al., 2013). Voeding speelt een belangrijke rol in het dagelijks leven. Voeding wordt niet alleen geconsumeerd omdat ons lichaam energie nodig heeft om te functioneren maar ook omdat eten (en drinken) een gelegenheid creëert waar we kunnen genieten en gezellig samen zijn. Belangrijke gebeurtenissen zoals een doopsel, communie, verjaardag, huwelijksverjaardag of feestdag kunnen niet voorbijgaan zonder de bijhorende feestmaaltijd. Wanneer voeding wordt vermeld in de literatuur gaat dit meestal over de nutriënten (koolhydraten, vitamines, mineralen, vetten ...) of de voedingsprocessen (van inname tot vertering) (Drewnowski & Fulgoni, 2008; Perrot, Trelea, Baudrit, Trystram, & Bourgine, 2011; Wurdemann, Aminzadeh, Dai, Reed, & Purnell, 2011). Het eetgedrag van de mens werd tot nu toe nog niet uitgebreid bestudeerd.
3.1.1 Interne prikkels en motivaties Voeding wordt vaak gezien als een surrogaat of vervangmiddel wanneer een individu niet 100 % tevreden is met zijn huidige situatie (Chapman, et al., 2012; Haghighatdoost, 2012). Herbert (1975) is een onderzoeker die het concept deprivatie definieert als een ervaring waar men iets mist of tekort komt, naargelang de situationele persoonlijke behoeften zoals affectie, vriendschap, geld, onderwijs, taal, werk,... De motivaties om te eten worden beïnvloed door twee soorten honger: de homeostatische en de hedonische honger (Stroebe, Papies, & Aarts, 2008). De homeostatische honger wordt afgeleid uit het
3
onevenwicht in onze energiebalans. De hedonische honger omvat het genot en de ervaring van eten, waardoor we hunkeren naar bepaalde voedingsproducten. De hedonische honger verleid ons met argumenten en motivaties waarom we toch voor een reep chocolade moeten kiezen i.p.v. een gezond stuk fruit. Serotonine, ook wel het 'feelgood' hormoon genoemd, is een neurotransmitter die in verband kan worden gebracht met honger, pijn, slaap en de gemoedsstemming van een persoon (Wurtman, 2005). Endorfine zorgt voor een pijnonderdrukkend en euforische gevoel. Over het algemeen is het niveau van serotonine laag bij mensen die lijden aan een depressie of langdurige stress (Wurtman, 2005). Snoepgoed en andere caloriebommen zijn bronnen waardoor het lichaam veel endorfine en serotonine kan aanmaken. Zo blijkt uit studies dat chocolade helpt tegen depressie en stress (Andujar, Recio, Giner, & Rios, 2012). Op de website van InfoNu staat dat melk, cacao en banaan natuurlijke bronnen zijn van het eiwit tryptofaan. Met behulp van vitamines, ijzer en enzymen wordt tryptofaan omgezet in serotonine. Deze neurotransmitters kunnen één van de redenen zijn waarom mensen naar ongezonde, zoete en vetrijke producten grijpen om een andere reden dan alleen het energieniveau terug op pijl te brengen (Mizushige et al., 2007). Het eetgedrag wordt beïnvloed door verschillende sociale, culturele en economische factoren zoals voedingsvoorkeuren, gezondheid, gemak-comfort, prijs ... . De voedingsvoorkeuren van mensen spelen waarschijnlijk de grootste rol wanneer economische invloeden niet aanwezig zijn (Cowart, 1981; Rozin & Zellner, 1985). We spreken over voedingsvoorkeuren wanneer mensen één voedingsproduct boven een ander verkiest. Van bij onze geboorte hebben we een voorkeur voor zoete prikkels en zijn de smaken bitter en zuur iets wat we liever ontwijken. Zo hebben Beauchamp en Morgan (1982) een studie verricht met 199 baby's net na hun geboorte en die resultaten vergeleken met dezelfde baby's op een leeftijd van zes maanden (Beauchamp & Moran, 1982). Uit de resultaten blijkt dat suikerwater bij elk recent geboren baby aantrekkelijk is. Op een leeftijd van zes maanden zijn de voorkeuren verschillend. De baby's (27%) die tijdens de eerste zes maanden regelmatig suikerwater krijgen zijn meer geïnteresseerd in het suikerwater in vergelijking met de baby's die dit niet meer krijgen tijdens hun opvoeding. Beauchamp en Morgan (1982) concludeerden dat de voorkeur naar zoet eten van jongs af aan wordt geprikkeld uit ervaringen met zoete voedingsproducten. Door het consumeren van zoete producten worden de voorkeuren naar die producten steeds groter en belangrijker. In onze huidige maatschappij is lekker, zoet en vetrijk voedsel in overvloed aanwezig en heel gemakkelijk te verkrijgen in o.a. fastfoodrestaurants, tankstations of zelfs de kantines van bedrijven. Mensen die in de 21ste eeuw leven, baden in luxe en worden niet meer genoodzaakt om te bewegen. De combinatie van die twee factoren beïnvloedt het gewicht van de populatie aanzienlijk. In 2003
4
argumenteerde de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) dat we momenteel leven in een ‘obesogene’ omgeving. Deze omgeving wordt gekenmerkt door ongezonde eet -en leefpatronen die bijdragen aan het ontstaan van overgewicht (WHO, 2003). De 'obesogene' omgeving waar we momenteel in leven, beïnvloedt heel duidelijk de wereldwijde problemen met overgewicht (Hill & Peters, 1998; Wadden, Brownell, & Foster, 2002). Onze balans van energie-inname en beweging is duidelijk in onevenwicht. De reclamewereld overspoelt ons met campagnes en stimulaties die aantonen dat overgewicht verliezen heel gemakkelijk is zolang je de planning maar volgt. Wanneer mensen gemotiveerd zijn om iets aan hun gewicht te doen, lukt dat meestal maar het gewichtsverlies is jammer genoeg niet blijvend, het zo gevreesde jo-jo effect. We moeten nagaan welke factoren ons regime op lange termijn beïnvloeden en verstoren.
3.1.2 Factoren die invloed hebben op voedingskeuzes De combinatie van ons luxeleven waar we minder moeten bewegen, de overvloedige beschikbaarheid en agressieve promotie van voeding wordt gezien als belangrijke veroorzaker van het hoog aantal mensen met overgewicht. Het gevoel van ongemak over hun gewicht vloeit voort uit de druk van de huidige schoonheidsidealen die heersen onder vrouwen en mannen waar het motto: “hoe dunner, hoe beter en hoe gespierder, hoe mooier” soms wel heel letterlijk wordt genomen (boulimia en anorexia) (Howard, 2004). De iPhone 4s is nog maar net uit en Apple spreekt al over de lancering van iPhone 5. Dit toont nog maar eens aan dat alles in de wereld sneller moet. Wanneer we ergens staan te wachten, grijpen we al heel snel naar onze gsm of smartphone om via Wi-Fi of 3G iets te kunnen opzoeken zodat er geen kostbare tijd verloren gaat. Mensen worden geabsorbeerd in deze cultuur waardoor zij altijd ‘on the go’ zijn. Mensen eten wanneer zij honger hebben of wanneer ze 10 minuten pauze hebben tussen twee vergaderingen door. In die korte tijdsperiode hebben mensen de capaciteit niet om na te denken over de voor-en nadelen van voedingskeuzes waardoor de kans groot is dat kant-en-klare of ingevroren maaltijden verkozen worden boven andere opties. Ons lichaam en biologische klok kunnen soms moeilijk volgen wat, hoeveel en vooral wanneer mensen eten. Mits we alleen eten als we honger hebben kan het zijn dat de honger op de meest onverwachte momenten voorkomt. Dan denk ik voornamelijk aan de honger rond 10PM als we op het gemak naar de TV kijken. De hiërarchie van behoeften van Maslow (1954) leert ons dat we geen belangrijkere behoeften of motivaties kunnen vervullen vooraleer de basis behoeften vervuld zijn. We zijn bijna verplicht om het hongergevoel te verminderen. Juist dan grijpen we naar ongezonde en onvolwaardige voeding omdat het zo gemakkelijk en snel beschikbaar is.
5
In het artikel “Hungry for money” halen Briers, Pandelaere, Dewitte en Warlop (2006) een reden aan waarom mensen de waarde van voeding en geld kunnen verwisselen. Volgens deze auteurs is overconsumptie in voeding het resultaat van een ontevreden zoektocht naar geld in de materialistische wereld waar we nu in leven. De studie beschrijft twee theorieën die we kunnen toepassen op geld en voeding. De eerste theorie wordt beschreven als de “tool theory for money" en "set point theory for food”, waar mensen geld of voeding zien als een middel om relevante biologische doelen te bereiken (Briers, et al., 2006). Mensen kopen levensnoodzakelijke objecten en voeding met als hoofdmotivatie dat hun lichaam niet onder de minimale energiegrens hoeft te gaan (Pinel, Assanand, & Lehman, 2000). De tweede theorie, namelijk de “drug theory for money" en "positive incentive theory for food" geeft geld en voeding een toegevoegde intrinsieke waarde (Briers, et al., 2006). Geld is meer dan alleen een middel om aan onze basisbehoeften te voldoen. In onderzoeken van Bolles (1990) en Toates (1981) werd aangehaald dat voeding een belangrijkere functie heeft dan alleen maar ons lichaam te voorzien van energie. Toates (1981) vervolledigde een experiment met pizza en visuele signalen. De eetlust kon voornamelijk worden beïnvloed door twee onafhankelijke factoren: de honger op dat moment en de kwaliteit van de visuele signalen voor men de pizza’s voorgeschoteld kreeg (Toates, 1981). De geur van vers gebakken brood of pannenkoeken, rekken vol snoepgoed in de supermarkt en de etalages met overheerlijke lekkernijen waar we allemaal wel een "zwak" voor hebben. Wanneer we ons laten verleiden door die producten eten we niet uit noodzakelijke redenen maar puur omdat we ze onweerstaanbaar vinden. Extern eten is voornamelijk een reactie op prikkels zoals geur, presentatie, textuur en beschikbaarheid (Hou et al., 2011). Wanneer het voedsel beschikbaar is en er ook lekker uitziet, ben je geneigd meer te eten. Overeten of teveel eten is aanwezig wanneer men niet meer eet omdat men honger heeft (Piernas, & Popkin, 2011). Overeten vloeit voort uit de externe stimuli (geur, smaak, textuur en presentatie) van het voedsel (Hou et al., 2011). Externe eters zijn gevoelig voor stimuli van buitenaf zoals peer pressure, promoties en marketing (Anschutz, Engels, & Van Strien, 2008). Zij reageren positief op de verkregen prikkels wat meestal resulteert in impulsiviteit en een bevooroordeling van sommige voedingsproducten (Nederkoorn, Jansen, Mulkens, & Jansen, 2007). Moeller, et al. (2001) definiëren impulsiviteit als: “a predisposition toward rapid, unplanned reactions to internal or external stimuli without regard to the negative consequences of these reactions to the impulsive individuals or to others’’ (Moeller, et al., 2001, p. 1784). Concluderend kunnen we stellen dat obesitas wordt beïnvloed door enerzijds de impulsiviteit van de mensen en anderzijds de beschikbaarheid van voeding in de huidige maatschappij. Buiten interne en externe prikkels zijn er ook culturele behoeften en tradities die een invloed hebben op ons eetgedrag en voedingskeuzes. Zo vasten Moslims overdag gedurende één maand tijdens de Ramadan als eerbetoon voor hun geloof, eten bijna alle Amerikanen een kalkoen om ‘Thanksgiving’ te
6
vieren en moeten echte Belgen kunnen genieten van een goed pak friet. Het traditioneel koken is ook gebonden aan de verschillende landen en streken. Deugd en ondeugd (“vice and virtue” in het Engels) worden vaak gelinkt met consumentengedrag (Hui, Bradlow, & Fader, 2009; Wertenbroch, 1998). Ondeugden worden omschreven als producten die een onmiddellijk gevoel van plezier creëren. Het zijn producten die we willen vanwege de positieve ervaring maar resulteren in negatieve gevolgen op lange termijn (van Doorn & Verhoef, 2011). Deugden zijn producten die minder aantrekkelijk en verheugd zijn op korte termijn maar die duidelijk minder negatieve consequenties veroorzaken op lange termijn (Wertenbroch, 1998). Tegenwoordig is biologisch eten “in” als trend. Mensen denken meer na over de grote hoeveelheden chemicaliën die gesproeid worden op gekweekte gewassen. De aangroeiende omgevingsrisico’s zoals de opwarming van de aarde, de vervuiling en schaarste van natuurlijke bronnen, de problemen met de veiligheid van het voedsel of het exponentieel groeiende aandeel van obesitas wereldwijd, zorgen ervoor dat mensen meer interesse krijgen in biologische voeding (van Doorn & Verhoef, 2011). Biologische producten worden minder of niet behandeld met pesticiden en kunstmest, wat duidelijk minder negatieve invloed heeft op de planeet en zijn bewoners (Cornelissen, Pandelaere, Warlop, & Dewitte, 2008; Hansen, 2006). Desondanks de aangroeiende interesse domineren biologische producten de huidige markt nog niet. Hun marktaandeel heeft een positieve groei maar is nog steeds miniem vergeleken met de opgewekte interesse (van Doorn & Verhoef, 2011). Mensen beseffen dat biologische producten gezonder zijn maar zijn echter niet altijd bereid om meer te betalen. Dit kan worden afgeleid door het laag marktaandeel van biologische producten in Europe (Biomonitor, 2009). Zo hadden Frankrijk en Engeland in 2009 maar een marktaandeel van ongeveer 1.5% (Biomonitor, 2009). Een verklaring voor de grote interesse maar klein marktaandeel is de duurdere prijs voor biologische producten (Verhoef, 2005). Van Doorn en Verhoef (2011) ondervonden dat mensen eerder bereid waren om meer te betalen voor biologische deugd producten zoals groenten en fruit dan voor biologische ondeugd producten zoals koekjes en gebakjes. Biologische ondeugd producten werden geassocieerd met een lagere kwaliteit (van Doorn & Verhoef, 2011).
7
3.2. Sociale uitsluiting "Loneliness and the feeling of being unwanted is the most terrible poverty." (Mother Theresa) Sociale relaties zijn belangrijk voor de algemene gezondheid van de mens. Mensen die geen optimale sociale relaties hebben, kunnen problemen op zowel fysiek als mentaal vlak ervaren. Mijn thesis handelt voornamelijk over sociale uitsluiting. Sociale uitsluiting is een veel voorkomend onderwerp in onderzoeken en studies. Daarin wordt sociale uitsluiting voornamelijk gedefinieerd als: een gebrek aan ondersteunende relaties (Gierveld, & Van Tilburg, 2006; van Baarsen, Snijders, Smit, & van Duijn, 2001). Ondersteunende relaties (“social support” in het Engels) worden omschreven als interacties die voldoen aan de minimum standaarden van sociale behoeften zoals affectie, veiligheid, en erbij horen (Website Nationaal Kompas). Voorbeelden van interacties zijn steun, hulp of complimenten geven. Op zich zijn dit maar kleine acties, maar betekenen veel voor mensen wanneer ze het nodig hebben. Zo helpt sociale steun bij het verwerkingsproces van een zwaar accident of het overlijden van vrienden, geliefden of kennissen. Uitsluiting houdt in dat iemand wordt genegeerd of buitengesloten door andere mensen in zijn/haar omgeving. Er zijn al verschillende onderzoeken uitgevoerd naar sociale uitsluiting en de gevolgen hiervan. Sociale uitsluiting veroorzaakt niet alleen negatieve effecten wanneer het daadwerkelijk voorkomt, maar zelfs wanneer men denkt te worden uitgesloten, wanneer men terugdenkt aan een herinnering van uitsluiting (Craighead, Kimball, & Rehak, 1979; Williams, Cheung, & Choi, 2000) of wanneer er een rollenspel wordt gespeeld waarin mensen worden uitgesloten (Zadro, Williams, & Richardson, 2004). Een perceptie is het proces dat zintuigelijke signalen vertaald naar iets betekenisvol.
De percepties van de ervaren uitsluitingen worden geprikkeld door het geheugen,
motivaties, emoties en andere psychologische processen (Goto, Ando, Huang, Yee, & Lewis, 2010). De perceptie hangt af van welke specifieke beïnvloedende factoren er worden opgenomen tijdens het evaluatieproces van de situatie. Zo is er een groot verschil tussen Amerikanen en Aziatische mensen wanneer zij een schilderij evalueren. De Amerikanen observeren eerst de voorgrond, terwijl de Aziatische mensen eerst alle details op de achtergrond bekijken vooraleer ze realiseren wat er op de voorgrond staat (Goto et al., 2010). Dit kan een verklaring geven waarom de invloeden op het gedrag enorm kunnen variëren en dus moeilijk voorspelbaar zijn.
8
3.2.1 Fundamentele menselijke behoeften Volgens Willams (1997) tast sociale uitsluiting vier fundamentele menselijke behoeften aan: de behoefte om tot een bepaalde groep te behoren, de behoefte om zich goed in z'n vel te voelen, het gevoel van controle te hebben over een situatie en de zin van het bestaan. De eerste fundamentele behoefte is het behoren tot een bepaalde groep. Dat is volgens Baumeister & Leary (1995) een fundamentele en natuurlijke motivatie. “The need to belong” is een fenomeen dat wordt beschreven als de motivatie van mensen om een minimum aantal positieve, stabiele, langdurige en betekenisvolle relaties te hebben in het leven (Baumeister & Leary, 1995). Zonder sociale relaties kunnen we niet gelukkig zijn en is het leven doelloos. Volgens de theorie “The need to belong” bestaan er twee criteria waaraan relaties moeten voldoen: enerzijds hebben mensen nood aan persoonlijke interacties op een regelmatige basis en anderzijds moeten die persoonlijke interacties gekenmerkt worden door stabiliteit en continuïteit in de nabije toekomst (Baumeister & Leary, 1995).
De theorie van “the need to belong” wordt ondersteund door Maslow’s hiërarchie waar “love & belongingness” een centrale plaats inneemt in de piramide van de menselijke behoeften en motivaties. De piramide van Maslow
illustreert
verbondenheid
hoe
met
de
andere
mensen de emotionele processen en
motivaties
sterk
kan
beïnvloeden (Maslow, 1954).
Figuur zelf gecreëerd gebaseerd op Maslow (1954)
De tweede fundamentele menselijke behoefte wordt gekenmerkt door mensen die zich goed in hun vel voelen en daaruit voldoende zelfvertrouwen kunnen putten (Williams, 1997). Zelfvertrouwen heb je nodig om nieuwe sociale relaties aan te gaan. Veel kinderen met obesitas worden vaak het slachtoffer van systematische discriminatie (Dietz & Robinson, 1998). Dit vloeit voornamelijk voort uit het laag
9
en soms wel heel negatief zelfbeeld dat kinderen over zichzelf hebben en zo vaker het slachtoffer worden van pesterijen en uitsluiting (Dietz, & Robinson, 1998). De invloeden van media en het gecreëerde ideaalbeeld van de maatschappij (mager, gespierd en groot) versterken de drang naar de opgelegde standaarden. De derde fundamentele behoefte gaat over het gevoel wanneer een individu controle heeft over een situatie (Williams, 1997). Sociale uitsluiting kan een gevoel van controleverlies over de situatie creëren waardoor een stukje van het persoonlijk bestaan verloren kan gaan. Het resultaat hiervan is dat men gemakkelijker kan worden beïnvloed door externe factoren uit de omgeving. De laatste fundamentele menselijke behoefte is de zin van het bestaan, ook wel de zin van het leven genoemd (Williams, 1997). Door sociale uitsluiting kunnen bepaalde mensen het gevoel krijgen dat ze niet meer bestaan en zo het slachtoffer worden van de 'sociale dood'. Deze fase wordt betreden wanneer personen niet volledig kunnen functioneren en communiceren in de huidige maatschappij (Williams, 1997). Sociale uitsluiting is een universele ervaring. 75% van de Amerikanen geeft toe het "doodzwijgen" of "the silent treatment" ooit zelf toegepast of ervaren te hebben (Williams, & Nida, 2005). Sociale uitsluiting, kan voorkomen tijdens het leven van zowel kinderen als volwassenen. Vrouwen kunnen bijvoorbeeld sociale uitsluiting gebruiken als een competitieve strategie in de hoop dat andere vrouwen zich bedreigd zullen voelen en niet meer geïnteresseerd zullen zijn in de mannelijke partners (Benenson, Hodgson, Health, & Welch, 2008). Mensen zijn niet de enige die soms sociale uitsluiting of verbanning ervaren. Het fenomeen komt ook bij dieren voor. Zo gebruiken vrouwelijke chimpansees sociale uitsluiting om de omvang van hun groep te verkleinen (Benenson et al., 2008), vermindert de levensduur van een fruitvlieg drastisch door uitsluiting of isolatie (Ruan & Wu, 2008). Tonen ratten in sociale isolatie symptomen van vroegtijdige stress, depressie en affectieve aandoeningen wat allemaal kan bijdragen tot het isolatie syndroom waarbij de spieren onvoldoende kunnen functioneren (Heidbreder et al., 2000). Sommige inteelt muizen, KK en KKA muizen kunnen ernstige gevolgen op vlak van gezondheid vertonen. Wanneer KK muizen worden uitgesloten, door alleen in een hok te verblijven, vertonen zij een toename in gewicht, terwijl KKA muizen diabetes type 2 ontwikkelen (Katsunori, Tomifusa, & Yoshitomo, 2006) Volgens Katsunori, Tomifusa en Yoshitomo (2006) is sociale uitsluiting een omgevings-en risicofactor voor obesitas en diabetes Type 2.
10
3.2.2 Gedragsgevolgen Wanneer we ons richten op de huidige consumentenwereld kan sociale uitsluiting een grote invloed hebben op de manier, motivatie en hoeveelheid geld we spenderen. Een studie van de universiteit van Michigan (USA) concludeerde dat mensen met voldoende ondersteunende sociale relaties over het algemeen minder opties nodig hebben om een optimale keuze te maken in vergelijking met mensen die duidelijk minder gewaardeerde sociale relaties hebben (Ybarra, Seungjae Lee & Gonzalez, 2012). Zo is gebleken uit het artikel "Social exclusion causes people to spend and consume strategically in the service of affiliation" (Mead et al., 2011) dat slachtoffers van sociale uitsluiting meer consumeren en geld uitgeven in de hoop hun negatieve emoties te verminderen (Mead et al., 2011). Eén van de achterliggende motivaties waarom mensen strategisch zouden consumeren en investeren in materialisme is om een grotere kans te creëren om toch beter in de groep te liggen. Wanneer sociale uitsluiting aanwezig is, kunnen mensen zich slecht voelen en dit proberen te verhelpen door bijvoorbeeld iets nieuws, leuks of lekkers te kopen in de hoop zo hun slecht gevoel te verminderen. Self-gifting is de Engelse term die aan dit fenomeen wordt gegeven (Mick & DeMoss, 1990). De angst voor uitsluiting, weigering of genegeerd worden ligt aan de basis van de studies van sociale psychologie (Williams, et al., 2000). Door die angst kunnen individuen al dan niet hun gedrag gaan aanpassen. Enerzijds kunnen ze hun beeld laten overeenstemmen met de eisen van de omgeving zodat het voldoet aan het gewenste beeld om toch te worden opgenomen in de groep (approach theory) (Williams, et al., 2000; Baumeister & Leary, 1995; Gable, 2006). Anderzijds kan de ervaring van uitsluiting ervoor zorgen dat mensen asociaal gedrag vertonen en geen rekening houden met anderen of de omgeving waarin zij verkeren (avoidance theory) (Twenge, et al., 2007; Gable, 2006). Mensen die sociale uitsluiting meemaakten gedurende zeven verschillende experimenten van Twenge et al. (2007) waren over het algemeen minder bereid geld te doneren, aan vrijwilligerswerk te doen, werkten minder goed samen tijdens een groepswerk en hadden over het algemeen minder begrip wanneer er iets fout liep tijdens het onderzoek (Twenge et al., 2007). Welke acties mensen ondernemen wanneer zij worden uitgesloten of genegeerd, hangt af van de persoonlijke perceptie van de situatie. Een reden waarom sommige mensen pro sociaal en anderen asociaal gedrag vertonen is omdat sociale uitsluiting verschillende vormen en amplitudes kan aannemen. Zo kunnen mensen worden genegeerd (impliciet en indirect) of uitgesloten (expliciet en direct) (Molden, et al., 2009). Expliciete uitsluiting tast de persoonlijke controle over een situatie aan en het gevoel dat we bestaan (control & meaningful existence) terwijl genegeerd worden relationele invloeden creëert (Molden et al., 2009). Zo wordt ons zelfvertrouwen en het gevoel dat we erbij horen aangetast wanneer we worden genegeerd (Lee, &
11
Shrum, 2012). De invloed op consumptie hangt af van de vorm van uitsluiting. De conclusie uit het onderzoek van Jaehoon Lee en L. J. Shrum (2012) is dat expliciete uitsluiting leidt tot prosociaal gedrag en conspicuous consumption. Conspicuous consumption duidt op "het gedrag van consumenten om geld te spenderen om een hogere sociale status te bereiken en anderen te imponeren door aan te tonen dat men genoeg geld heeft om zich bepaalde producten aan te schaffen" (Griskevicius et al. 2007, p 87). Tijdens een experiment koos de meerderheid van de uitgesloten groep de T-shirt met het grootste Nike en Calvin Klein logo als beloning voor de deelname aan het onderzoek. De reden van conspicuous consumption is om de aandacht te trekken van de groep waar ze expliciet van werden uitgesloten (Lee & Shrum, 2012). Wanneer mensen impliciet en passief werden genegeerd, was de algemene reactie eerder asociaal gedrag. Zo waren mensen minder bereid om aan vrijwilligerswerk te doen of geld te doneren aan een goed doel. Over het algemeen waren de mensen meer geconcentreerd op zichzelf (Lee & Shrum, 2012). Volgens Lee en Shrum (2012) is er een logische verklaring waarom mensen prosociaal gedrag en asociaal gedrag vertonen op een gebrek aan ondersteunende relaties. De reactie is afhankelijk van de soort uitsluiting mensen ervaren. Expliciete of directe uitsluiting zorgt voor overdreven consumptie, terwijl impliciete of indirecte uitsluiting asociaal gedrag stimuleert.
12
3.3 Conceptueel model
“Waarom heb je het toch zo ver laten komen?” is één van de eerste gedachten dat opkomt bij buitenstaanders wanneer zij een zwaarlijvige persoon op straat zien. Toch kiest niet iedereen ervoor om dik te zijn. Veel mensen proberen regelmatig op hun voeding te letten in de hoop om enkele kilo’s te verliezen voor het opkomend zomerseizoen of als zoveelste resolutie na nieuwjaar. Wanneer het gewicht na een aantal maanden of jaren er terug bijkomt moeten we ons gaan afvragen of er geen extra moeilijkheidsfactor is dan wat de media ons presenteert. Voor mijn masterproef ga ik na in welke mate ondersteunende sociale relaties al dan niet een invloed hebben op een persoon z’n voedingskeuzes. Om op deze vraag te kunnen antwoorden onderzoek ik drie verschillende links. 1. De directe link tussen sociale uitsluiting en voedingskeuzes (blauw). H1: Wanneer mensen worden uitgesloten, hebben ze een grotere interesse in ongezonde voeding. 2. De link sociale uitsluiting – cognitieve deconstructie – korte termijn perspectief – voedingskeuzes (groen). 3. De link sociale uitsluiting – emotionele stress – zelfregulatie – voedingskeuzes (rood)
13
3.3.1 Emotionele stress versus cognitieve deconstructie
Wanneer mensen worden uitgesloten of genegeerd kunnen er twee verschillende reacties zijn. Enerzijds kan het individu niets voelen doordat hij of zij het kan relativeren, het niet persoonlijk opneemt of de uitsluiting te extreem is. Anderzijds
kan
de
persoon
onaangename
emoties
ondervinden tijdens of net na de situatie. Uit verschillende studies is gebleken dat de waargenomen reacties van mensen die worden uitgesloten of genegeerd niet significant verschillend zijn vergeleken met de controlegroep (noch uitgesloten, noch aanvaard). Twenge, Catanese and Baumeister (2003) concludeerden uit hun studie dat mensen in een staat van emotionele verlamdheid of verdoving terecht komen wanneer zij sociale uitsluiting ervaren. Cognitieve deconstructie kan omschreven worden als het bewust wegnemen van negatieve attributies of gevoelens zodat we onszelf kunnen beschermen tegen de invloeden van de negatieve omgeving (Twenge, et al., 2003). Die staat wordt gekenmerkt door een gebrek aan emoties waardoor mensen op uitsluiting kunnen reageren met lege, neutrale en soms zelfs signalen van verveling in plaats van emotionele stress dat uit andere studies is gebleken (Baumeister & Tice, 1990). Doordat we ons voornamelijk focussen op ons lichaam blokkeren we alle gedachten en signalen die vanuit onze waargenomen identiteit of persoonlijkheid voortvloeien. Dit wordt ervaren en gedefinieerd als een emotionele verlamming of verdoving. De perceptie van emotionele verlamming of verdoving wordt bevestigd door Bernstein en Claypool (2012). Zij hebben een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van extreme en minder extreme sociale uitsluiting bij mensen. Voor de extreme uitsluiting kregen mensen het nieuws dat ze alleen zouden eindigen in het leven omdat hun huwelijk op de klippen loopt of omdat hun vrienden hun eigen weg gaan. De resultaten van dit onderzoek waren dat de extreme vorm van sociale uitsluiting bij de meeste van de onderzochte mensen een ervaring veroorzaakte dat we als emotionele verlamming gedefinieerd hebben. Volgens DeWall & Baumeister (2006) en Twenge, et al., (2003) veroorzaakt acute of plotselinge uitsluitingen minimale tot geen emotionele reacties (“emotional detachment” in het Engels) doordat deze maar éénmalig voorkomen en de herinnering zo snel mogelijk wordt vergeten. Andere studies die emotionele verlamming of verdoving bevestigen zijn Gardner, Pickett & Brewer (2000) en Zadro, et al. (2004). Samengevat kunnen we stellen dat emotionele verlamming voorkomt bij extreme of plotselinge uitsluiting.
14
Het gevoel dat wordt ervaren door sociale uitsluiting doet pijn. Dat is iets wat we letterlijk mogen aannemen volgens MacDonald en Leary (2005) in hun artikel: "Why does social rejection hurts?" Sociale uitsluiting activeert namelijk specifieke delen in onze hersenen die identiek zijn als fysieke pijn. Naast de fysieke gevolgen, waar we in deze thesis niet verder zullen op ingaan, kan sociale uitsluiting ook mentale gevolgen en gedragsstoornissen veroorzaken. De mentale en psychologische gevolgen van sociale uitsluiting zijn uiteenlopend. Zo kan er zich sociale angst (Baumeister & Tice, 1990), depressie (Coie et al., 1995), eenzaamheid (Jones, 1990), boosheid (Buckley, Winkel & Leary, 2004; Twenge, Baumeister, Tice, & Strucke, 2001) en zelf een graad van algemeen lagere psychologische welzijn voordoen. Die gevoelens kunnen in verschillende mate worden ervaren tijdens de sociale uitsluiting. Verschillende studies hebben vastgesteld dat sociale uitsluiting negatieve emoties, waaronder emotionele stress, met zich kan meebrengen. De benauwdheid of uitputting die emotionele stress veroorzaakt wordt gedefinieerd als een emotionele nood (distress) (Tice, Bratslavsky, & Baumeister, 2001). Emotionele stress wordt volgens het Antistress centrum omschreven als een soort stress die voortkomt uit mentale of emotionele gebeurtenissen. Voorbeelden van mentale of emotionele gebeurtenissen kunnen de volgende zijn: te hoge of te lage werkdruk, relatieproblemen, ziekte, financiële problemen, enzovoort. Emotionele stress komt voor wanneer de balans tussen ontspanning en stress wordt verstoord (Berstein, & Claypool, 2012). Zo blijkt uit één van de studies van Berstein en Claypool (2012) dat mensen met een minder extreme uitsluiting overgevoelig waren aan emotionele gevoelens. Volgens DeWall en Baumeister (2006) en Twenge, Catanese, & Baumeister (2003) produceren langdurige uitsluitingen ook emotionele stress. H2: Mensen die worden uitgesloten ervaren op dat specifiek moment een emotionele verlamming of verdoving. H3: Mensen die worden uitgesloten observeren een vloed van verschillende negatieve emoties die bijdragen aan emotionele stress.
15
3.3.2 Korte termijn perspectief versus zelfregulatie
Wanneer mensen worden uitgesloten of
genegeerd
kunnen
zij
twee
verschillende reacties ervaren: 1. Cognitieve deconstructie 2. Emotionele stress
In dit stuk worden de gevolgen van cognitieve deconstructie en emotionele stress kort beschreven. Veel psychologen beschrijven cognitieve deconstructie of emotionele verlamming als een omgangsstrategie om te kunnen omgaan met de ervaring van sociale uitsluiting. Breakwell (1986) definieert een copingstrategie of omgangsstrategie als het denken of uitvoeren van alle mogelijke activiteiten met als doelstelling om de bedreigingen van hun identiteit te wijzigen of verwijderen (Breakwell, 1986). Denken over de toekomst is iets wat geïntegreerd wordt in onze opvoeding. Van jongs af aan beslissen we welk diploma we willen behalen op basis van welke job we later willen uitoefenen. Korte termijn perspectief wordt omschreven als het moment waar een persoon enkel aan het heden kan denken. Twenge, Catanese en Baumeister (2003) ondervonden dat mensen die sociale uitsluiting gewaar werden minder logisch konden nadenken en een vervormde tijdperceptie hadden. Wanneer we ons in een staat van emotionele verlamming begeven, hebben we niet de capaciteit om na te denken over de toekomst en zitten we als het ware vast in het heden. Mensen hebben moeite om hun plannen aan te passen aan de nieuwe omgeving of na te denken over de consequenties die zich in de toekomst kunnen presenteren doordat ze geconcentreerd zijn op wat er rondom hen gebeurt op dat moment. In het deel over de gevolgen van sociale uitsluiting (3.2.2) werd reeds aangehaald dat sociale uitsluiting negatieve gevoelens kan prikkelen. Emoties kunnen leiden tot emotionele stress wanneer deze voortvloeien uit persoonlijke en emotionele situaties. Wanneer mensen sociale uitsluiting waarnemen, observeren zij, dankzij hun feedbackloops, een discrepantie of tegenstrijdigheid tussen hun huidige staat en de staat waarin ze hoge verwachtingen en standaarden hebben (Carver & Scheier, 1990). Buckley, Winkel en Leary (2004) toonden met hun studie aan dat emotionele reacties niet in verband kunnen worden gebracht met directe aanpassingen aan ons gedrag. Het is namelijk de waargenomen discrepantie en de daaruit voortvloeiende zelfregulatie die ervoor zorgen dat we bijna
16
automatisch ons gedrag gaan aanpassen om zo het evenwicht terug te krijgen tussen onze huidige en ideale positie (Evers, De Ridder & Ouwehand, 2008). Als we zelfregulatie (in het Engels “self regulation”) ruim bekijken, kunnen we het omschrijven als de essentiële capaciteit om onze kennis, acties en emoties te controleren en moduleren naargelang de situatie waarin we verkeren en de door ons vooropgestelde doelstellingen (Berger, Kofman, Livneh, & Henik, 2007; Baumeister, et al., 2005). Zelfregulatie hangt voornamelijk af van de persoonlijke motivaties om een situatie te veranderen, de beïnvloedende omgevingsfactoren, het cognitief proces en de waargenomen emoties (Pekrun, Goetz, Titz, & Perry, 2002). In deze omschrijving komt ook de regulatie van onze gevoelens voor. Dat kunnen we definiëren als affectieve zelfregulatie (Gross & Thompson, 2006). Volgens Gross en Thompson (2006) kan 'affect' beschreven worden als een overkoepelende categorie van emoties die een direct resultaat hebben van goed of slecht. Emotionele stress, verdriet, boosheid en depressie zijn vaak voorkomende en terugkerende gevoelens. Affectieve zelfregulatie gaat voornamelijk over de capaciteit om pijnlijke gevoelens te tolereren en te kunnen omgaan met de gevoelens, gemoedstoestanden en psychologische invloeden (Briere, 2006). H4: Wanneer mensen worden uitgesloten zullen zij hun alleen kunnen concentreren op het heden, het “nu”. Door de ervaring van uitsluiting hebben de mensen niet meer de capaciteit om na te denken over andere zaken op lange termijn. H5: Wanneer mensen worden uitgesloten zullen zij hun gedrag bijna automatisch gaan aanpassen om zo de balans tussen hun ideale en huidige situatie te optimaliseren.
17
3.3.3 Drijfveer voor ongezonde voeding
Mensen grijpen naar ongezonde voeding wanneer ze de voordelen en consequenties van hun voedingskeuzes niet kunnen afwegen op lange termijn (korte termijn perspectief) of wanneer ze observeren dat hun huidige situatie
niet
overeenkomt
met
hun
ideaalbeeld
(zelfregulatie).
Ondeugden (“vice” in het Engels) worden omschreven als producten die een onmiddellijk gevoel van plezier creëren. Het zijn producten die we willen consumeren vanwege de positieve ervaring maar resulteren aan de andere kant in negatieve gevolgen op lange termijn (van Doorn & Verhoef, 2011). Chocoladetaart is een goed voorbeeld van een ondeugd product. Voor we de taart opeten, weten we al dat het een hemels moment zal worden door de lekkere smaak, presentatie en geur van de taart. Daarnaast weten we allemaal dat chocoladetaart veel calorieën bevat waardoor de kans op verdikken groot is. Wanneer mensen emotionele verlamming of cognitieve deconstructie ondervinden, ontstaat er een gebrek aan focus om na te denken over de consequenties op lange termijn en is het “hier en nu” de belangrijkste drijfveer voor het nemen van beslissingen waardoor de chocoladetaart een grotere kans heeft om gekozen te worden. Eetbuien (“binge eating” in het Engels) zijn aanwezig bij mensen die willen ontsnappen aan hun zelfbewustzijn (Heatherton & Baumeister, 1991). Tijdens een eetbui zien mensen de wereld zwart/wit waardoor hun focus heel nauw wordt en waarbij er alleen rekening wordt gehouden met het heden en de prikkels in de directe omgeving (korte termijn perspectief). Emoties komen meestal spontaan en automatisch tot uiting bij mensen en dieren. De strategie die een persoon kiest om zijn emoties te reguleren, heeft een invloed op het energieniveau, de zelfcontrole en uiteindelijk ook op het eetgedrag. De hypothese van Baumeister et al;, (2005) beschrijft dat wanneer een persoon veel energie besteedt aan de regulatie van zijn emoties, hij/zij in een zwakkere positie is voor het ontvangen van externe prikkels. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de persoon niet meer bewust bezig is met zijn zelfcontrole (Baumeister, et al., 2005). Wanneer onderzoekers het verband tussen negatieve emoties en voedingspatronen trachten te bewijzen merken we op dat de steekproeven vaak gebeuren bij mensen die lijden aan bepaalde eetstoornissen of chronisch aan het diëten zijn (Greeno, Wing, & Shiffman, 2000). Dat beïnvloedt de resultaten waardoor het nog steeds onduidelijk
18
is waarom mensen met een normaal eetpatroon geneigd zijn om hun voedselinname te vergroten wanneer zij bepaalde negatieve emoties ondervinden. De verwachte reactie van mensen met een normaal eetpatroon is dat hun voedselinname vermindert wanneer zij stress of andere negatieve emoties ondervinden (Schachte.S, Goldman, & Gordon, 1968). In mijn eigen onderzoek ga ik na of er al dan niet een significant verschil is tussen de reacties van (on)beheerste eters op een manipulatie van sociale uitsluiting. Emotioneel eten is één van de meest voorkomende regulatiemethodes die mensen toepassen (Macht, 2008). Emotioneel eten (EE) wordt gedefinieerd als eten door gevolg van een variëteit van negatieve emoties zoals angst, depressie, boosheid of eenzaamheid om zo met de negatieve emoties te kunnen omgaan (Faith, Allison, & Geliebter, 1997). Veel mensen vergelijken emotioneel eten met eetbuien (binge eating) maar dit klopt niet. Emotioneel eten kan bij iedereen voorkomen terwijl eetbuien alleen voorkomen bij mensen met een bepaalde eetstoornis (Marcus, Wing, & Lamparski, 1985). Kaplan & Kaplan (1957) waren bij de eerste onderzoekers die konden bewijzen dat de overconsumptie van voeding negatieve gevoelens kon verminderen. Latere studies zoals Evers, Stok en De Ridder (2010) hebben dat bevestigd. De psychomatische theorie van Heatherton en Polivy (1991) legt een verband tussen emotioneel eten en obesitas. Volgens die theorie verdikken mensen omdat ze leren eten als reactie op emotionele prikkels in plaats van een reactie op honger. De theorie bevestigt de basis van Bruch (1973) dat teveel eten geassocieerd wordt met een verkeerd hongergevoel. Andere studies die deze conclusies bevestigen zijn Mckenna (1972) en Slochower, Kaplan en Mann (1981). Niet elke studie bevestigt Bruch's conclusie. Zo hebben Abramson, & Wunderlich (1972); Lowe, & Fisher (1983); Ruderman (1983) en Rezncik & Balch (1977) bewezen dat mensen geen onderscheid kunnen maken tussen de nood aan voedsel als basisbehoefte (honger) en het eten als gevolg van emotionele spanning. Het affectregulatie model maakt voorspellingen over de relatie tussen emotioneel eten en eetpathologie (Telch, & Agras, 1996). Het begrip eetpathologie omvat zowel eetproblemen als eetstoornissen. Onder de noemer eetproblemen vinden we de mensen met zorgen over gewicht, lichaamsvorm, eten, ... Eetproblemen kunnen worden gezien als voorlopers van de door in de media bekende eetstoornissen (bulimia, anorexia, eetbuien syndroom) (Childress, Brewerton, Hodges & Jarrell, 1993; Stice & Shaw, 2002). De theorie veronderstelt dat individuen voedsel consumeren met als doel hun negatieve emoties te reguleren (Heatherton, Polivy, Herman, & Baumeister, 1993; Evers, et al., 2010) . Emotioneel eten is een manier om te kunnen omgaan met negatieve emoties. Een experiment uitgevoerd in 2005 constateerde dat de groep die uitgesloten was tijdens de smaaktest dubbel zoveel koekjes at in vergelijking met de geaccepteerde groep. Uit het onderzoek bleek tevens
19
dat de uitgesloten mensen de geproefde koekjes beter evalueerden (lekkerder en beter van kwaliteit) (Baumeister, Dewall et al., 2005). H 6:
Mensen
die
worden
uitgesloten
hebben
een
intensieve
connectie
met
ongezonde
voedingsproducten omdat ze alleen rekening kunnen houden met het vervullen van de behoeften in het heden waardoor ze niet kunnen nadenken over de consequenties van hun acties in de toekomst. H7: Mensen die worden uitgesloten, zijn meer geïnteresseerd in ongezonde voedingsproducten omdat vet, calorierijk en zoet voedsel beschouwd wordt als surrogaat voor hun geobserveerde gevoelens. Eten wordt door hen gezien als een remedie om hun gedrag aan te passen.
20
3.3.4 Reactie van (on)beperkte eters Niet alle mensen reageren hetzelfde op prikkels van buitenaf. Sommige mensen zijn een gesloten boek en tonen geen of heel weinig emoties terwijl bij anderen alle emoties er zonder problemen uitvloeien. Een normale reactie op negatieve emoties, voornamelijk stress, is minder eten. Beperkte eters (‘restrained eaters’ in het Engels) hebben grenzen wat ze kunnen eten om zo gewicht te verliezen of hun huidig gewicht aan te houden (Decaluwe & Braet, 2004). Terwijl onbeperkte eters (‘unrestrained eaters’ in het Engels) niet bezig zijn met wat ze niet mogen eten en dus een heel normaal voedingspatroon hebben. Beperkte eters hebben de neiging om tijdens een negatieve ervaring meer te eten (Polivy, 1996). Veel onderzoeken hebben reeds bevestigd dat de emoties bij mensen met een normaal eetpatroon een bepaalde rol spelen in wat en hoeveel ze eten (Nguyen-Rodriquez, Unger, & Spruijt-Metz, 2009). Er is een grote kans dat de vragen van de enquête anders geformuleerd werden en daardoor kunnen de resultaten ook uiteenlopend zijn. Zo hebben Krumbacher en Meyer (1963) ongeveer 365 mensen geïnterviewd en kwamen zij tot de conclusie dat 11% van de geïnterviewde mensen meer honger had tijdens een ervaring van stress. Het grotendeel van de mensen (ruim 70%) ondervonden door de ervaring van stress minder honger. Pudel (1984) kwam tot een resultaat dat van de 1024 personen, 25% meer honger had en 32% minder honger. Weinstein (1997) was één van de weinigen die in 1997 een groter percentage verkreeg van mensen met een grotere honger (55%) door de invloeden van stress ten opzichte van 45% die minder honger hadden. Volgens Herman & Polivy (1984) is dieetgedrag een relevantere dimensie dan gewicht in het voorspellen van subjectieve en situationele invloeden. Hun hypothese veronderstelt dat beperkte eters hun zelfcontrole verliezen door verschillende invloeden van negatieve emoties. Daarna zorgen verstoringen ervoor dat beperkte eters meer voeding nodig hebben, terwijl onbeperkte eters op zo'n momenten niet aan voeding kunnen denken. Doordat beperkte eters zoveel grenzen hebben van wat ze mogen en wat niet i.v.m. voeding creëren zij een voedseldeprivatie op dat moment. Zij zijn gevoeliger voor externe signalen en impulsiviteit waardoor de kans groter is dat deze personen grijpen naar ongezonde voeding. Het tegenovergestelde geldt voor mensen met een normaal voedingspatroon. Die mensen gebruiken andere omgangsstrategiën waardoor zij niet in de verleiding komen om te eten (Nguyen-Rodriquez, et al., 2009).
21
4. Onderzoek Het objectief van dit onderzoek is het testen van bovenstaande hypotheses met als doel na te gaan hoe de subjectieve, situationele ervaring van het al dan niet hebben van ondersteunende sociale relaties bepaalde voedingskeuzes kunnen beïnvloeden.
4.1 Onderzoeksmethode In hetgeen hierna volgt, zullen we achtereenvolgens de steekproef, procedure en verloop van de vragenlijst met gebruikte metingen bespreken.
4.1.1 Steekproef Sociaal uitgesloten of
n = 127 mensen
genegeerd worden.
55.9%
In het totaal hebben 299 mensen de verplichte vraag i.v.m. sociaal uitgesloten of aanvaard beantwoord. 71 van de 299 vragenlijsten
Sociaal aanvaard worden
n = 100 mensen 44.1%
werden verwijderd met als reden dat sommige respondenten deze vragen hebben beantwoord
1. Voedingskeuzes
n = 106 mensen
met "geen" of "niet van toepassing" of
2. Variabelen
46.7%
wanneer zij alleen de verplichte vraag hebben
1. Variabelen
n = 121 mensen
2. Voedingskeuzes
53.3%
ingevuld. Het doel van deze masterproef is nagaan
hoe
situationele
en
subjectieve
invloeden van sociale relaties voedingskeuzes beïnvloeden. Wanneer respondenten de vragenlijst niet hebben beantwoord op basis van hun persoonlijke herinnering kan dit een vertekend beeld geven. 221 mensen hebben de demografische vragen beantwoord. Daaruit kon er worden afgeleid dat 50.7% vrouwen en 49.3% mannen waren. De gemiddelde leeftijd is 33 jaar met een standaardafwijking van 14.61. De minimumleeftijd was 16 jaar en de oudste respondent was 76. Iets minder dan de helft van de respondenten (46.5 %) waren tussen de leeftijd van 18 en 25 jaar. 24 % was tussen de 26 en 45 jaar en 29.5 % van de respondenten waren ouder dan 45 jaar. Het eigen onderzoek was een online survey die ongeveer 10-15 minuten tijd in beslag nam. De vragenlijst was actief op 3 april 2013 en werd afgesloten op 17 april 2013. Het doel was om 150 willekeurige respondenten te vinden. Er werden geen incentives uitgedeeld, behalve veel dankbaarheid van mijn kant. Over het algemeen werden de meeste vragenlijsten beantwoord tussen 9 en 10AM,
22
3PM en 8-9-10PM. Dit zijn tijdstippen waarop mensen een pauze nemen op het werk. Dit kan misschien een invloed hebben op de favoriete voedingskeuzes van snacks op dat specifiek tijdstip. Uit de gegevens (gewicht en lengte) van 213 mensen kon ik de BMI ("Body Mass Index") van de respondenten berekenen.
BMI score (kg/m2)
Aantal respondenten
15 - 20
25 = 11.7%
Ondergewicht
20 - 25
133 = 62.4%
Ideaal gewicht
25 - 30
49 = 23.0%
Overgewicht
30 - 40
5 = 2.3%
Obesitas
> 40
1 = 0.5%
Morbide obesitas
Bron tabel en BMI formule: (Van Royen, et al., 2006)
62.4% van de respondenten begeven zich onder de noemer “ideaal gewicht”. Wanneer we de gegevens in detail bekijken merken we op dat 27.7% van de categorie een BMI score tussen de 24 en 25 heeft. Als zij een paar kilo’s verzwaren zullen zij een categorie opschuiven en worden ze gelabeld als een persoon met overgewicht. De studie werd ontworpen volgens een 2 (sociaal uitgesloten versus sociaal aanvaard) X 2 (variabelen/voedingskeuzes versus voedingskeuzes/variabelen) between subjects design.
4.1.2 Procedure Gebruikmakend van een vragenlijst zijn 299 respondenten ondervraagd. De eerste vraag is verschillend naargelang de respondent random geselecteerd is om in de groep sociaal uitgesloten of aanvaard terecht te komen. Er is bewust niet meegedeeld aan de respondenten dat er twee verschillende vragenlijsten/groepen zijn. De groep van sociale uitsluiting mocht als eerste vraag een herinnering opschrijven waarin zij zich uitgesloten of genegeerd hebben gevoeld door een groep mensen. Terwijl de groep van sociaal aanvaard worden een herinnering mocht beschrijven over een moment waarin ze zich aanvaard hebben gevoeld door een groep mensen. Beide herinneringen beschrijven een situatie van de voorbije zes maanden. De reden waarom er gekozen is voor de
23
voorbije zes maanden is dat de herinnering nog enige emoties, indien die toen ook aanwezig waren, zal opwekken waardoor de mensen ongeveer dezelfde reacties zullen hebben als toen. Als de vraag van uitgesloten/aanvaard werd beantwoord, kreeg ongeveer 50% van alle respondenten eerst de vragen i.v.m. de verschillende variabelen alvorens de vraag over voedingskeuzes te beantwoorden. De andere 50% kreeg na het opschrijven van de herinnering eerst de voedingskeuzes alvorens de vragen van de verschillende variabelen te beantwoorden. De reden waarom niet iedereen dezelfde volgorde kreeg is om te kunnen kijken of de variabelen al dan niet een impact hebben op de voedingskeuzes. De link waar ik voornamelijk in geïnteresseerd ben is de directe link tussen sociale uitsluiting en voedingskeuzes. Eten mensen meer of sneller ongezond wanneer zij minder ondersteunende relaties ervaren? De beïnvloedende variabelen die in dit onderzoek getest worden zijn: emotionele stress, cognitieve deconstructie, zelfregulatie en korte termijn perspectief. Alle variabelen werden aan de hand van verschillende schalen en stellingen onderzocht. Hoe mensen reageren hangt voornamelijk af van de subjectieve perceptie van de situatie. Naargelang de situatie wordt waargenomen, zullen de acties ook verschillend zijn. Emotionele stress wordt in dit onderzoek waargenomen via de PANAS-schaal (Watson, Clark, & Carey, 1988). De “positive affect, negative affect scale” bestaat uit 2 x 10 items op een 5 punten schaal. Negatief affect van de PANAS-schaal refereert naar het spectrum van negatieve emoties zoals angst, droevigheid, boosheid en schuld (Fay & Finlayson, 2011) terwijl positief affect emoties zoals trots, enthousiasme en inspiratie omschrijft. Om cognitieve deconstructie te kunnen achterhalen bevat de vragenlijst 4 items (gevoelloos, futloos, leegte, verdoofd) met elk een aparte schuiver zodat de respondenten een score (tot 100) kunnen geven voor de aanwezigheid van de items na de beschreven herinnering. Zelfregulatie werd gemeten volgens de Self-Regulation Questionnaire (SRQ) (Brown, Miller, & Lawendowski, 1999). De test heeft normaal 63 items die gevraagd worden op een 5 punten schaal. 63 was teveel en te ruim voor mijn specifieke variabele in mijn onderzoek. De auteurs hebben de 63 items onderverdeeld in een 7 stappen proces (Brown, et al., 1999). Om mij te beperken tot mijn thesisonderwerp heb ik besloten om enkel de items van stap 6 (= "implementing the plan") te gebruiken in mijn vragenlijst. Als laatste variabele wordt korte termijn perceptie gemeten volgens de CFC schaal, Consideration of Future Consequences (Strathman, Gleicher, Boninger, & Edwards, 1994). De schaal creëert een mogelijkheid om de capaciteiten van personen te meten i.v.m. hun aandacht voor toekomstige gevolgen op hun hedendaags gedrag. De meting bestaat uit 12 stellingen waarin de respondent telkens kan antwoorden met 'helemaal niet akkoord, niet akkoord, eerder niet akkoord, neutraal, eerder akkoord, akkoord, helemaal akkoord’.
24
De Body Mass Index (BMI) berekening werd volgens volgende formule berekend: Gewicht in kg BMI = ——————— (Lengte in m)2 Bron: (Van Royen, et al., 2006)
Aangezien het hoofddoel van mijn thesis is om de link tussen het al dan niet hebben van ondersteunende sociale relaties en voedingskeuzes te onderzoeken heb ik verschillende ongezonde voedingsproducten gekozen om na te gaan in welke mate de respondenten geïnteresseerd zijn. Volgende producten werden gekozen: brownie, croissant, cupcake, chocolade reep, chips, snoep, cake, donut, blauwe bessen muffin en chocolade muffin. De “palatability” of smakelijkheid van de voedingsproducten vloeit voort uit het genot en het plezier waarmee de producten worden opgegeten. De algemene hypothese stelt vast dat suiker, zout en vet de smakelijkheid van voeding beïnvloeden (Bouhlal, Issanchou, & Nicklaus, 2011). Het opeten brengt een hedonische beloning, deugd of genot weer. De meeste mensen eten grotere hoeveelheden dan nodig omdat de deugd karakteristieken zoals geur, smaak en textuur onweerstaanbaar zijn. Na een volle maaltijd vinden we nog altijd een extra plaatsje voor ons lievelingsdessert. Meestal gaat dit over vet -en calorierijke producten.
4.1.3 Verloop vragenlijst De vragenlijst begint met een korte introductietekst waar er alleen wordt meegegeven dat de vragenlijst werd opgesteld in het kader van het behalen van mijn Master Toegepast Economische Wetenschappen (Marketing) en dat mijn thesis gaat over de invloeden van sociale relaties. Ik heb bewust niet meegedeeld aan de respondenten dat het voornamelijk gaat over de invloeden van sociale relaties op voedingskeuzes om zo geen beïnvloedende factor te creëren bij het beantwoorden van de verschillende vragen. Vervolgens krijgen de respondenten ofwel de open vraag om een herinnering te beschrijven van een moment uit de voorbije 6 maanden waarin ze zich sociaal uitgesloten/genegeerd hebben gevoeld of de open vraag om een herinnering te beschrijven wanneer ze zich sociaal aanvaard hebben gevoeld gedurende de voorbije 6 maanden. Daarna krijgen sommige respondenten (+/- 50%) de vraag over hun voedingskeuzes eerst terwijl anderen de vragen over de verschillende factoren eerst moeten invullen. De vraag i.v.m. de voedingskeuzes bestaat uit een foto van een tafel vol lekkernijen. De respondenten worden gevraagd om hun interesse in verschillende producten (brownie, croissant, cupcake, chips, cake, chocolade, snoep, donut, chocolade en blauwe bessen muffin) weer te geven. De respondenten kunnen hun keuze weergeven op een 5 punten schaal (waar 1 zeker niet geïnteresseerd is en 5 zeker geïnteresseerd is). Alle producten zijn gemakkelijk te verkrijgen zijn wanneer de nood hoog is.
25
Product
Calorieën
Gram vet
Brownie
466
27.1
Croissant
450
26.7
Cupcake
400
17.1
470
20.4
Chocolade
530
30
Snoep
330
0.1
Donut
430
24.2
Muffin (chocolade)
260
12.2
Muffin (blueberry)
380
19.5
Chips
Tabel zelf gecreëerd, gebaseerd op informatie van calorielijst.nl
De vragen over de beïnvloedende variabelen beginnen met de 20 items van de PANAS-schaal waarbij de respondenten worden gevraagd om weer te geven in welke mate verschillende emoties voorkomen als ze terugdenken aan de beschreven herinnering. Voorbeelden van de gevraagde emotie zijn o.a. ongeduldig, geïrriteerd, angstig, vastbesloten, schuldig, bang, overstuur, trots, ... . De volgende vraag voor de variabele cognitieve deconstructie te meten bestaat uit 4 schuivers (gevoelloos, leegte, verdoof en futloos). De kans bestaat dat mensen tijdens de herinnering niets voelden. Dit heeft voornamelijk te maken met de perceptie van de situatie/herinnering die beschreven werd in de eerste vraag. Vervolgens krijgt de respondent verschillende stellingen waar hij/zij moet aangeven of de stellingen al dan niet bij hun passen (CFC en SRQ). Op het einde van de vragenlijst zijn er nog een paar demografische vragen en een paar vragen over beheerst eten. Uiteindelijk worden de respondenten bedankt voor hun deelname en kunnen zij klikken op een inschrijvingsformulier waar ze kunnen deelnemen aan het onderzoekspanel van de vakgroep Marketing.
26
Verloop vragenlijst
27
4.2 Resultaten en interpretaties Het hoofddoel van mijn masterproef is nagaan hoe subjectieve, situationele ervaringen van het al dan niet hebben van ondersteunende sociale relaties bepaalde voedingskeuzes beïnvloedt (blauwe lijn). Alle relevante SPSS output kan u terugvinden in bijlage 6.3.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gemiddelde score, standaardafwijking en cronbach’s alpha per construct. CONSTRUCT
CRONBACH’ S ALPHA
MEAN
ST. DEV.
MIN.
MAX .
N
UITGESLOTEN/AANVAARD
-
0.44
0.498
0
1
227
VOLGORDE VRAGEN
-
0.47
0.500
0
1
227
NEGATIEVE EMOTIES
0.882
2.09
0.854
1
4.80
225
POSITIEVE EMOTIES
0.892
3.32
0.923
1
5
225
VOEDINGSKEUZES
0.805
3.27
0.803
1.30
5
224
0.832
24.27
22.172
0
100
179
KORTE TERMIJN PERSPECTIEF (-29.3)
0.631
3.53
0.551
2.08
5
222
ZELFREGULATIE
0.621
3.84
0.473
1.67
5
222
RESTRAINED EATING (28.3)
0.670
3.74
1.14
1
6.8
222
COGNITIEVE DECONSTRUCTIE
Tabel: overzicht constructen gebaseerd op SPSS data.
28
4.2.1 Hypothese 1 Eerst worden de constructen "aanvaard/uitgesloten" en "volgorde vragen" aangemaakt. Aanvaard
0
Uitgesloten
1
Variabelen/voedingskeuzes
0
Voedingskeuzes/variabelen
1
H1: Wanneer mensen worden uitgesloten, hebben ze een grotere interesse voor ongezonde voeding. Two-way ANOVA: Er is geen significante interactie-effect (F(1,220) = 1.30, p = 0.256) tussen mensen die worden uitgesloten of aanvaard en de volgorde van de vragen op algemene interesse van ongezonde voedingsproducten. Wanneer we kijken naar de hoofdeffecten merken we op dat de constructen aanvaard/uitgesloten (F(1,220) = 0.004, p = 0.950) en volgorde vragen (F(1,220) = 1.35, p = 0.247) niet significant verschillend zijn met betrekking op algemene interesse voor ongezonde voedingsproducten. De verklaringskracht (Adjusted R Squared) van dit model is dan ook 0%. Concluderend kunnen we stellen dat er geen significant verschil is tussen de mensen die uitgesloten of aanvaard worden en de volgorde van de vragen op de algemene interesse van ongezonde voedingsproducten. MONAVA: wanneer we de afzonderlijke voedingsproducten gaan bekijken in een MANOVA kunnen we ook hier geen significant interactie-effect (F(10,203) = 1.07, p =0.388) constateren, noch een significant verschil tussen de hoofdeffecten: aanvaard/uitgesloten (F(10,203) = 1.02, p = 0.432) en volgorde vragen (F(10,203) = 0.95, p = 0.490). Bij de afzonderlijke voedingsproducten merken we in de ANOVA’s op dat de volgorde van de vragen een significante invloed hebben op de interesse van een croissant (F(1,212) = 5.65; p = 0.018) (Mvoedingskeuzes/variabelen = 3.32), Mvariabelen/voedingskeuzes = 3.73). De respondenten waren minder geïnteresseerd in een croissant wanneer ze eerst de voedingsvraag beantwoordden. Er is een significant interactie-effect (F(1,212) = 4.81; p = 0.029) tussen de 2 groepen en de volgorde van de vragen voor de cupcake. Wanneer iemand aanvaard werd en de vragen i.v.m. de variabelen
29
eerst kreeg, had duidelijk meer interesse in een cupcake dan iemand die uitgesloten werd en de vraag over voedingskeuzes eerst kreeg. Mean Uitgesloten
3.19
Aanvaard
3.41
Voedingskeuzes/variabelen
3.22
Variabelen/voedingskeuzes
3.39
Tabel gemiddelde cupcake.
4.2.2 Hypothese 2 en 3 H2: Mensen die worden uitgesloten ervaren op dat specifiek moment een emotionele verlamming of verdoving. H3: Mensen die worden uitgesloten observeren een vloed van verschillende negatieve emoties die bijdragen aan emotionele stress. De schaal van cognitieve deconstructie werd gemeten aan de hand van 4 schuivers (sliders) in de vragenlijst. Na het verifiëren van de betrouwbaarheid (cronbach's alpha = 0.832) nam ik het gemiddelde van de 4 items. De schaal heeft een gemiddelde van 24.27 en een standaardafwijking van 22.17. Negatieve en positieve emoties worden gemeten aan de hand van 2 x 10 items van de PANASschaal. Na het verifiëren van de betrouwbaarheid (Cronbach's alpha: negatief = 0.882, positief = 0.892) nam ik het gemiddelde van de 10 positieve en 10 negatieve items. Het gemiddelde en de standaardafwijking van de schalen zijn respectievelijk 2.09 en 0.854 voor de negatieve schaal en 3.32 en 0.923 voor de positieve schaal. Vervolgens wordt er een two-way ANOVA uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen interactie-effect is (F(1,175) = 0.086; P = 0.769) en ook geen significant verschil tussen de volgorde van de vragen en de mate van cognitieve deconstructie (F(1,175) = 0.034, p = 0.855). De resultaten tonen wel een significant verschil tussen cognitieve deconstructie en de 2 verschillende groepen (aanvaard en uitgesloten) aan (F(1,175) = 49.22, p < 0.001). Zo blijkt dat mensen die uitgesloten worden een hogere score (Muitgesloten = 34.47) geven aan de 4 items van cognitieve deconstructie in vergelijking met een lagere score (Maanvaard = 13.75) van mensen die aanvaard worden. De verklaringskracht van dit model is 20.7%. H2 conclusie: Wanneer mensen worden uitgesloten bestaat kans dat zij op dat specifiek moment niets voelen. Ze ondervinden als het ware een emotionele verlamming of verdoving. De hypothese dat de 2
30
groepen (aanvaard en uitgesloten) identiek zijn op vlak van cognitieve deconstructie kan verworpen worden. Bij de MANOVA van de emoties is er geen interactie-effect (F(2,220) = 1.22; p = 0.296) tussen de 2 groepen en de volgorde van de vragen. Er kon ook geen significant verschil worden geconstateerd voor het hoofdeffect van de volgorde van de vragen (F(2,220) = 0.43, p = 0.652). Het maakt dus niet uit welke vragen ze eerst kregen. Er is wel een significant verschil tussen de 2 groepen (aanvaard vs. uitgesloten) en de observatie van emoties tijdens de herinnering (F(2,220) = 105.37, p < 0.001). Wanneer we de elementen afzonderlijk bekijken in verschillende ANOVA’s stellen we vast dat voor de negatieve emoties (F(1,224) = 95.32, p < 0.001) het gemiddelde van de uitgesloten groep (Muitgesloten = 2.62) significant hoger ligt dan het gemiddelde voor de groep die aanvaard werd (Maanvaard = 1.68). Bij de positieve emoties (F(1,224) = 110.59, p < 0.001) kunnen we net het tegenovergestelde vaststellen. Het gemiddelde van de uitgesloten groep (Muitgesloten = 2.72) lag significant lager vergeleken met de groep die aanvaard werd (Maanvaard = 3.79). H3 conclusie: Mensen die het gevoel krijgen dat ze worden uitgesloten voelen duidelijk meer negatieve emoties. De hypothese dat de 2 groepen (uitgesloten en aanvaard) dezelfde emoties ervaren, mag verworpen worden (P < 0.001). Negatieve emoties
Mean
St. Dev.
N
Uitgesloten
2.62
0.80
99
Aanvaard
1.68
0.64
126
Positieve emoties
Mean
St. Dev.
N
Uitgesloten
2.72
0.83
99
Aanvaard
3.79
0.68
126
Cognitieve deconstructie
Mean
St. Dev.
N
Uitgesloten
34.47
2.08
90
Aanvaard
13.75
2.12
89
Tabel gemiddelde emoties en cognitieve deconstructie
31
4.2.3 Hypothese 4 en 5 H4: Wanneer mensen worden uitgesloten zullen zij hun alleen kunnen concentreren op het heden, het “nu”. Door de ervaring van uitsluiting hebben de mensen niet meer de capaciteit om na te denken over andere zaken op lange termijn. H5: Wanneer mensen worden uitgesloten zullen zij hun gedrag bijna automatisch gaan aanpassen om zo de balans tussen hun ideale en huidige situatie te optimaliseren. 2 constructen werden opgesteld: - Korte termijn perspectief met betrouwbaarheid (Cronbach's alpha van 0.631). Het gemiddelde en de standaardafwijking van deze schaal is 4.54 en 0.662. - Zelfregulatie met betrouwbaarheid (Cronbach's alpha van 0.621). Het gemiddelde en de standaardafwijking van deze schaal is 3.84 en 0.473. Beide constructen werden in een MANOVA geplaatst met twee onafhankelijke variabelen (uitgesloten/aanvaard en volgorde vragen). Er is geen significant interactie-effect (F(2,217) = 0.85, p = 0.429) waar te nemen tussen de 2 groepen en de volgorde van de vragen op zowel korte termijn perspectief als zelfregulatie. Wanneer de hoofdeffecten worden geanalyseerd, is er een significant verschil (F(1,222) = 7.00, p = 0.009) tussen de mensen die aanvaard en uitgesloten worden en de graad van zelfregulatie. Geen significant verschil (F(1,222) = 1.702; p = 0.193) op basis van korte termijn perspectief tussen mensen die aanvaard of uitgesloten worden. H4 conclusie: Er is geen significant verschil tussen mensen die aanvaard of uitgesloten worden op vlak van korte termijn perspectief. De hypothese dat de 2 groepen gelijk zijn mag niet verworpen worden (p = 0.193). H5 conclusie: Mensen die uitgesloten of genegeerd worden, hebben een kleinere drang of behoefte (Muitgesloten = 3.75) om hun gedrag aan te passen dan mensen die aanvaard worden (Maanvaard = 3.92) (p = 0.009).
Zelfregulatie
Mean
St. Dev.
N
Uitgesloten
3.75
0.50
98
Aanvaard
3.92
0.44
124
Tabel gemiddelde zelfregulatie
32
4.2.4 Correlaties Correlaties tussen de variabelen worden gemeten om na te gaan of de ondervonden emoties (positief of negatief) onze zelfregulatie kunnen activeren en als cognitieve deconstructie het korte termijn perspectief kan beïnvloeden.
Positieve emoties
Positieve
Negatieve
Cognitieve
Korte termijn
emoties
emoties
deconstructie
perspectief
R = - 0.30
R = - 0.46
R = - 0.18
R = + 0.25
P < 0.001
P < 0.001
P < 0.01
P < 0.001
R = + 0.46
R = + 0.20
R = - 0.17
P < 0.001
P < 0.01
P < 0.05
1.00
P = 0.08
P = .209
P = 0.08(3)
1.00
1.00
Negatieve
R= - 0.30
emoties
P < 0.001
Cognitieve deconstructie
R = - 0.46 P < 0.001
1.00 R=+ 0.462 P < 0.001
Korte termijn
R = - 0.18
R = + 0.20
perspectief
P < 0.01
P < 0.01
R = + 0.25(1)
R = -0.17(2)
P < 0.001
P < 0.05
Zelfregulatie
Zelfregulatie
P = 0.209
R = - 0.25 P < 0.001
R = - 0.25 P < 0.001 1.00
Overzicht: correlaties tussen 5 constructen (1)
Positieve emoties en zelfregulatie zijn positief gecorreleerd. Diegene met positievere emoties
vertrouwen en gebruiken doorgaans hun zelfregulatie meer (r = +0.25; p < 0.001). (2)
Negatieve emoties en zelfregulatie zijn negatief gecorreleerd. Diegene met negatievere emoties
vertrouwen en gebruiken doorgaans hun zelfregulatie minder (r = - 0.17; p < 0.001). De correlaties i.v.m. positieve (0.25) en negatieve emoties (0.17) tonen aan dat er een zwakke samenhang is tussen deze waarden en zelfregulatie. (3)
Cognitieve deconstructie en korte termijn perspectief zijn positief gecorreleerd (r = + 0.13) maar de
correlatie is niet significant (p = 0.08).
33
4.2.5 Hypothese 6 en 7 H 6:
Mensen
die
worden
uitgesloten
hebben
een
intensieve
connectie
met
ongezonde
voedingsproducten omdat ze alleen rekening kunnen houden met het vervullen van de behoeften in het heden waardoor ze niet kunnen nadenken over de consequenties van hun acties in de toekomst. H7: Mensen die worden uitgesloten, zijn meer geïnteresseerd in ongezonde voedingsproducten omdat vet, calorierijk en zoet voedsel beschouwd wordt als surrogaat voor hun geobserveerde gevoelens. Eten wordt door hen gezien als een remedie om hun gedrag aan te passen. Gebruikmakend van het korte termijn perspectief (onafhankelijke variabele) van de mensen en de interesse op voedingskeuzes (afhankelijke variabele) werd een lineaire regressie uitgevoerd (Beta = 0.044 , p = 0.269, R2 = 0.012 ). Gebruikmakend van de zelfregulatie (onafhankelijke variabele) en de interesse op voedingskeuzes (afhankelijke variabele) van de mensen werd een lineaire regressie uitgevoerd (Beta = -0.165, p = 0.181, R2 = 0.011). Beide regressies hebben een ANOVA die niet significant is. Hieruit kunnen we besluiten dat de interesse in ongezonde snacks niet varieert tussen het korte termijn perspectief (KT) en zelfregulatie (SR) van de mens.
34
4.2.6 Demografische verschillen 1. Geslacht MANCOVA met geslacht als covariaat en p < 0.05 als significantieniveau. De MANCOVA heeft negatieve & positieve emoties, cognitieve deconstructie, korte termijn perspectief en zelfregulatie als afhankelijke variabelen en de 2 groepen (uitgesloten vs. aanvaard) en de volgorde van de vragen als onafhankelijke variabelen. Hier werden geen significante waarden verkregen. MANCOVA met alle voedingsopties van de vragenlijst als afhankelijke variabelen en de 2 groepen en volgorde van vragen als onafhankelijke factoren met covariaat geslacht. Er kan geen interactie-effect (F(10,199) = 0.99, p = 0.457) of significant verschil worden aangetoond tussen de 2 hoofdeffecten: de 2 groepen (F(10,199) = 1.07, p = 0.385) en de volgorde van de vragen (F(10,199) = 0.78, p = 0.650). Voor geen enkele van de vernoemde (sub-) totaalscores kon een significante invloed van de variabele “geslacht” worden weerhouden. Wanneer de voedingsproducten afzonderlijk worden geanalyseerd in ANCOVA’s merken we op dat het significant verschil van de interesse voor een croissant (F(1,208) = 3.88, p = 0.050) tussen de groepen aanvaard en uitgesloten stand kan houden wanneer het wordt getest met geslacht. Croissant Volgorde vragen
Mean
St. Dev.
0
3.36
0.121
1
3.70
0.124
0 = Variabelen/Voedingskeuzes & 1 = Voedingskeuzes/Variabelen
Het significant interactie-effect voor een cupcake (F(1,208) = 4.16, p = 0.043) blijft aanwezig wanneer het geëvalueerd wordt ten opzichte van het geslacht van de respondenten. Cupcake Aanvaard/uitgesloten
Volgorde vragen
Mean
St. Dev.
0
0
3.11
0.155
0
1
3.71
0.179
1
0
3.24
0.200
1
1
3.09
0.186
0 = Aanvaard & 1 = Uitgesloten – 0 = Variabelen/Voedingskeuzen & 1 = Voedingskeuzes/Variabelen
35
Er kan ook een significant verschil worden opgemerkt voor ongezonde voedingskeuzes en geslacht zonder de invloeden van de manipulatie uitsluiting (F(10,199) = 2.63, p = 0.005). Zo blijkt uit een kruistabel dat vrouwen in het algemeen duidelijk meer interesse (63.6%) hebben in het consumeren van een cupcake dan mannen (38.9%) (Sig. p < 0.001 en Cramer’s v = 0.248). 2. Hoogst behaalde diploma MANCOVA met hoogst behaalde diploma als covariaat. Geen interactie-effect ( F(10,200) = 1.10, p = 0.367) of significant verschil voor de hoofdeffecten [(F(10,200) = 1.18, p = 0.309 voor de 2 groepen en (F(10,200) = 0.84, p = 0.593) voor de volgorde van de vragen]. Wanneer we de afzonderlijke voedingsopties bekijken is er een significant verschil voor croissant (F(1,214) = 4.93, p = 0.027) op vlak van de volgorde van de vragen. Croissant Volgorde vragen
Mean
St. Dev.
0
3.33
0.121
1
3.72
0.125
0 = Variabelen/Voedingskeuzes & 1 = Voedingskeuzes/Variabelen
Het significant interactie-effect op een cupcake (F(1,214) = 5.29, p = 0.022) blijft aanwezig wanneer het geëvalueerd wordt ten opzichte van het hoogst behaalde diploma van de respondenten. Mensen die aanvaard worden en eerst de voedingskeuzes moesten invullen hadden de grootste interesse in een cupcake. Cupcakes kunnen gezien worden als een product waar we iets mee vieren. Cupcake Aanvaard/uitgesloten
Volgorde vragen
Mean
St. Dev.
0
0
3.14
0.155
0
1
3.68
0.180
1
0
3.32
0.198
1
1
3.04
0.185
0 = Aanvaard & 1 = Uitgesloten – 0 = Variabelen/Voedingskeuzen & 1 = Voedingskeuzes/Variabelen
Wanneer de hoofdeffecten (manipulatie van uitsluiting) niet in acht worden genomen kan er via een kruistabel een significant verschil voorkomen voor de producten brownie en donut. Beide producten zijn frequenter geliefd bij mensen die een lager of secundair diploma hebben dan bij mensen die een master of meer hebben behaald (sigBrownie = 0.028 met Cramer’s v = 0.22; sigDonut = 0.002 met Cramer’s V = 0.273).
36
3. Restrained of beheerst eten Het construct ‘Restained eating’ werd aangemaakt na het verwijderen van “als ik alleen eet, heb ik geen grenzen over de hoeveelheid voedsel dat ik eet. Ik stop met eten wanneer ik dat zelf beslis.” Een verklaring waarom dit item zorgde voor een te lage Cronbach’s alpha is dat de vertaling van Engels naar Nederlands misschien onvoldoende was om hetzelfde effect te creëren. Na het testen van de betrouwbaarheid van de nieuwe schaal (Cronbach’s alpha = 0.67) is het gemiddelde 3.74 en de standaardafwijking 1.14. Bij het uitvoeren van een MANCOVA met als covariaat restrained eating kon er geen interactie-effect (F(10,200) = 1.15, p = 0.329) of significant verschil tussen de 2 groepen (F(10,200) = 1.13, p = 0.343) en de volgorde van de vragen (F(10,200) = 0.89, p = 0.548) worden ondervonden. Concluderend kunnen we stellen dat aan de hand van dit onderzoek er geen significant verschil is tussen beperkte en onbeperkte eters voor de interesse van ongezonde voeding op het moment van uitsluiting. Dit is een aanvaardbaar resultaat omdat er in de literatuur ongeveer evenveel studies zijn waar er geen significant verschil is tussen beide eters (Krumbacher & Meyer, 1963; Pudel, 1984) als studies waar er wel een significant verschil is (Weinstein, 1977).
37
4.3 Discussie 4.3.1 Resultaten, theoretische implicaties en besluit Zoals de literatuur al aangaf is het onderzoeken naar de invloeden van sociale relaties op voedingskeuzes een ingewikkelde zaak. Wanneer één persoon een hypothese bevestigt, vind je minstens 5 andere bronnen die het tegendeel bewijzen. Dit kan te wijten zijn aan de verschillende manipulaties en schalen die gebruikt worden in de onderzoeken. Uit de resultaten van mijn onderzoek is gebleken dat het al dan niet hebben van ondersteunende relaties geen directe invloed heeft op voedingskeuzes. Er kon geen significant verschil worden geconstateerd tussen de 2 groepen met betrekking tot de interesse van de categorie ongezonde snacks. Wanneer mensen worden uitgesloten zullen zij niet direct naar de snoepkast lopen om een ongezonde snack te halen. Die situatie kan wel voorkomen bij mensen die worden uitgesloten maar de kans is even groot dat dit ook voorkomt bij mensen die iets te vieren hebben. Een verklarende factor van dit resultaat kan zijn dat het grotendeel van de respondenten gelijkaardige voedingsvoorkeuren heeft met betrekking tot de ongezonde snacks die opgenomen worden in mijn vragenlijst. Zo hebben Beauchamp en Morgan (1982) bevestigd dat we van bij onze geboorte al verzot zijn op alles wat zoet smaakt. Alle producten van de vragenlijst bevatten veel zoetstoffen. Zo kan het dat de algemene interesse op elk product bij iedereen ongeveer even hoog is. Er kon wel een significant verschil worden opgemerkt voor een croissant en cupcake tussen de twee groepen. De croissant was populair wanneer de keuze werd opgenomen na de andere variabelen. De cupcake krijgt waarschijnlijk van veel mensen het label van ‘feestgebak’. Mensen, voornamelijk vrouwen zijn meer geïnteresseerd in een cupcake wanneer zij vrolijk en aanvaard voelen. Mensen ervaren een identieke situatie soms heel verschillend. De perceptie hangt af van welke specifieke beïnvloedende factoren er worden opgenomen tijdens het evalueren van de situatie. Een herinnering van sociale uitsluiting kan door iemand heel persoonlijk worden opgenomen, terwijl een ander er zeker niet wakker zal van liggen. Dit onderzoek bevestigt dat er bij mensen die worden uitgesloten zowel emoties als cognitieve deconstructie aanwezig kunnen zijn. Het feit dat beide schalen (emoties en cognitieve deconstructie) significant waren is heel logisch aangezien de aard van uitsluiting ook verschillend was doordat de mensen zelf een ervaring kozen die ze wilden meedelen. In de literatuur beschrijven Bernstein en Claypool (2012) dat extreme uitsluiting kan leiden tot emotionele verlamming terwijl minder extreme of langdurige uitsluiting negatieve emoties veroorzaakt. Twenge, Catanese & Baumeister (2003) concludeerden dat plotselinge of acute uitsluiting
38
geen emotionele reactie creëerde doordat mensen het heel gemakkelijk van zichzelf konden afzetten. Aangezien de respondenten in 2 groepen werden verdeeld (uitgesloten of aanvaard), zonder een controle groep is er een groot en significant verschil tussen de emotionele reacties van mensen die zijn uitgesloten of aanvaard. Mensen merken soms een discrepantie of tegenstrijdigheid op tussen hun huidige en ideale situatie. De ideale positie is het streefdoel die ze willen bereiken. Dit hoeft niet altijd iets groots te zijn. Als we honger hebben (= huidige situatie) zien we onze ideale situatie als het verminderen van dit hongergevoel. Op dat moment zullen we bijna alles laten vallen omdat we eerst ons streefdoel willen bereiken. Het aanpassen van het gedrag op de situatie wordt gedefinieerd als zelfregulatie. Concluderend uit dit onderzoek stellen we vast dat mensen die aanvaard werden eerder geneigd waren om hun gedrag aan te passen dan mensen die uitgesloten werden. Een uitleg voor dit kan zijn dat mensen die slachtoffer worden van uitsluiting zichzelf proberen beschermen van invloeden van buitenaf en zo ontsnappen aan hun zelfbewustzijn (Baumeister, Dewall, Ciarocco & Twenge, 2005). Op het moment dat mensen uit hun zelfbewustzijn ontsnappen, wordt hun onderbewustzijn geactiveerd en functioneren zij op automatische piloot. In dit onderzoek werd er geen significant verschil opgemerkt tussen mensen die uitgesloten en aanvaard werden op vlak van korte termijn perspectief. Met de economische crisis van de 21e eeuw zijn mensen bijna verplicht om creatief en innovatief te werken met een bewust doel voor ogen. De tijdelijke ervaring van uitsluiting had waarschijnlijk niet de nodige kracht om de resultaten te beïnvloeden. De regressie tussen korte termijn perspectief en zelfregulatie leverde geen significante resultaten met betrekking op de algemene interesse van ongezonde voedingskeuzes.
39
4.3.2 Beperkingen Dit onderzoek bevat enkele beperkingen: De eerste beperking is dat er gewerkt werd met slechts twee groepen die elk een tegenovergestelde manipulatie kregen. Een controlegroep had mogelijk een beter idee gegeven met betrekking tot de algemene interesse van ongezonde voedingsproducten. In de literatuur is reeds onderzoek aanwezig waaruit blijkt dat extern eten een grote invloed heeft en dat mensen meer eten wanneer ze deel uitmaken van een groep op restaurant in tegenstelling tot het alleen moeten eten (Macht & Simons, 2000; Patel & Schlundt, 2001). Wanneer je met een groep mensen iets gaat eten heerst er een gevoel dat je aanvaard bent in de groep en ben je blij dat je mag meegenieten van een avondje onder vrienden. De kennissen die aanwezig zijn en de ondeugd karakteristieken van voedingen kunnen een invloed hebben op de keuze van het eten. Kies jij als enige voor een fruitsla terwijl de anderen allemaal een gebak nemen? De beschreven studie toont aan dat ook mensen die aanvaard worden ongezondere voedingskeuzes kunnen maken onder invloed van het moment. Wanneer er drie groepen (uitgesloten, aanvaard en een controle groep) in het onderzoek zijn kan er een beter idee worden gevormd over de invloeden van de subjectieve ervaring van uitgesloten of aanvaard worden. Een tweede beperking is de grote kans dat de manipulatie van de uitsluiting bij sommige mensen in mijn onderzoek niet sterk genoeg was. Veel mensen durven hun persoonlijk leven niet meedelen aan vreemden en zullen daarbij een herinnering kiezen die heel algemeen en niet te persoonlijk is. Doordat de respondenten hun niet volledig willen blootgeven voor dit onderzoek kunnen de resultaten een vertekend beeld geven. De manipulatie is reeds in een andere studie voorgekomen (Craighead et al., 1979) waar de resultaten een significant verschil tonen tussen de geobserveerde gevoelens. De gebruikte manipulatie heeft waarschijnlijk niet de gewenste kracht om significante verschillen te ontdekken op voedingskeuzes.
De meest voorkomende en effectieve manipulatie van sociale
uitsluiting is meedelen met de respondent dat zij alleen zullen eindigen in het leven (Bernstein, & Claypool, 2012; Twenge et al., 2007; Twenge et al., 2001) . Zo’n manipulatie is heel extreem en niet bij iedereen welkom. De meest gebruikte manipulatie om een gevoel van genegeerd worden te creëren is het spel cyberball (van beest, Carter-Sowell, van Dijk, & Williams, 2012; Boyes, & French, 2009; Williams, & Nida, 2011). Verder onderzoek naar het gebruik van soorten manipulaties en de bijhorende gevolgen is zeker aan te raden. Een laatste grote beperking in dit onderzoek is de lijst van de ongezonde voedingskeuzes. De categorieën/producten die ik gekozen heb waren heel algemeen. Dit gaf de respondenten teveel ruimte om een product te kiezen die zij graag hebben. Eén van de keuzes is bijvoorbeeld een reep chocolade.
40
De kans is groot dat de respondenten aan hun lievelingschocolade denken bij het beantwoorden van de vraag. Er zou al heel veel moeten gebeuren om geen of minder interesse te hebben in je lievelingssnack. Een idee voor verder onderzoek is om eerst de respondent een top 3 te laten aanduiden van o.a. chocolade en de andere voedingskeuzes die getest worden. Daarna de manipulatie van sociale uitsluiting door te voeren en om af te sluiten met de vraag voor de interesse van de top 3 van alle voedingsproducten die in het begin werden opgesteld. Het verschil tussen de 2 schalen (voor en na manipulatie) kan misschien een beter zicht geven i.v.m. de invloeden van subjectieve ervaringen op voedingskeuzes.
41
5. Bibliografie Abramson, E. E., & Wunderlich, R. A. (1972). Anxiety, fear and eating: a test of the psychosomatic concept of obesity. J Abnorm Psychol, 79(3), 317-321. Andujar, I., Recio, M. C., Giner, R. M., & Rios, J. L. (2012). Cocoa Polyphenols and Their Potential Benefits for Human Health. Oxidative Medicine and Cellular Longevity. doi: Artn 906252 Doi 10.1155/2012/906252 Anschutz, D. J., Engels, R. C. M. E., & Van Strien, T. (2008). Susceptibility for thin ideal media and eating styles. Body Image, 5(1), 70-79. doi: DOI 10.1016/j.bodyim.2007.06.008 Antistress, C. Emotionele stress. Retrieved 09/11/2012, from http://www.antistresscentrum.be/stress/emotionele-stress.html Baumeister, R. F., DeWall, C. N., Ciarocco, N. J., & Twenge, J. M. (2005). Social exclusion impairs self-regulation. Journal of Personality and Social Psychology, 88(4), 589-604. doi: Doi 10.1037/0022-3514.88.4.589 Baumeister, R. F., & Leary, M. R. (1995). The Need to Belong - Desire for Interpersonal Attachments as a Fundamental Human-Motivation. Psychological Bulletin, 117(3), 497-529. doi: Doi 10.1037/0033-2909.117.3.497 Baumeister, R. F., & Tice, D. M. (1990). Anxiety and Social Exclusion. Journal of Social and Clinical Psychology, 9(2), 165-195. doi: DOI 10.1521/jscp.1990.9.2.165 Baumeister, R. F., Twenge, J. M., & Nuss, C. K. (2002). Effects of social exclusion on cognitive processes: Anticipated aloneness reduces intelligent thought. Journal of Personality and Social Psychology, 83(4), 817-827. doi: Doi 10.1037//0022-3514.83.4.817 Beauchamp, G. K., & Moran, M. (1982). Dietary Experience and Sweet Taste Preference in Human Infants. Appetite, 3(2), 139-152. Benenson, J. F., Hodgson, L., Heath, S., & Welch, P. J. (2008). Human sexual differences in the use of social ostracism as a competitive tactic. International Journal of Primatology, 29(4), 10191035. doi: DOI 10.1007/s10764-008-9283-4 Berger, A., Kofman, O., Livneh, U., & Henik, A. (2007). Multidisciplinary perspectives on attention and the, development of self-regulation. Progress in Neurobiology, 82(5), 256-286. doi: DOI 10.1016/j.pneurobio.2007.06.004 Bernstein, M. J., & Claypool, H. M. (2012). Social Exclusion and Pain Sensitivity: Why Exclusion Sometimes Hurts and Sometimes Numbs. Personality and Social Psychology Bulletin, 38(2), 185-196. doi: Doi 10.1177/0146167211422449 Biomonitor. (2009). Biomonitor jaarrapport 2009 (Biomonitor year report). Task Force Marktontwikkeling Biologische Landbouw. Bolles, R. C. (1990). A Functionalistic Approach to Feeding. Taste, Experience, and Feeding, 3-13. doi: Doi 10.1037/10075-020 Bos-Brouwers, H., Scheer, F.-P., Nijenhuis, M., Kleijn, F., & Westerhoff, M. (2013). Reductie milieudruk voedselverspilling op het snijvlak van supermarkt & consument. Bouhlal, S., Issanchou, S., & Nicklaus, S. (2011). The impact of salt, fat and sugar levels on toddler food intake. British Journal of Nutrition, 105(4), 645-653. doi: Doi 10.1017/S0007114510003752 Boyes, M. E., & French, D. J. (2009). Having a Cyberball: Using a ball-throwing game as an experimental social stressor to examine the relationship between neuroticism and coping. Personality and Individual Differences, 47(5), 396-401. doi: DOI 10.1016/j.paid.2009.04.005 Breakwell, G. (1984). Coping with Threatened Identities. Bulletin of the British Psychological Society, 37(Sep), A105-A105. Briere, J. (2006). Dissociative symptoms and trauma exposure - Specificity, affect dysregulation, and posttraumatic stress. Journal of Nervous and Mental Disease, 194(2), 78-82. doi: DOI 10.1097/01.nmd.0000198139.47371.54 Briers, B., Pandelaere, M., Dewitte, S., & Warlop, L. (2006). Hungry for money - The desire for caloric resources increases the desire for financial resources and vice versa. Psychological Science, 17(11), 939-943. doi: DOI 10.1111/j.1467-9280.2006.01808.x
IV
Brown, J. M., Miller, W. R., & Lawendowski, L. A. (1999). The self-regulation questionnaire. In L. VandeCreek, & T. L. Jackson (Eds.), Innovations in clinical practice: A sourcebook, vol. 17 ( pp. 281–292). Sarasota, FL: Professional Resource Press/Professional Resource Exchange. Bruch, H. (1973). Eating disorders: Obesity, anorexia nervosa and the person within. New York: Basic Books. Buckley, K. E., Winkel, R. E., & Leary, M. R. (2004). Reactions to acceptance and rejection: Effects of level and sequence of relational evaluation. Journal of Experimental Social Psychology, 40(1), 14-28. doi: Doi 10.1016/S0022-1031(03)00064-7 Carver, C. S., & Scheier, M. F. (1990). Origins and Functions of Positive and Negative Affect - a Control-Process View. Psychological Review, 97(1), 19-35. doi: Doi 10.1037//0033295x.97.1.19 Chapman, C. D., Benedict, C., Brooks, S. J., & Schioth, H. B. (2012). Lifestyle determinants of the drive to eat: a meta-analysis. American Journal of Clinical Nutrition, 96(3), 492-497. doi: DOI 10.3945/ajcn.112.039750 Childress, A. C., Brewerton, T. D., Hodges, E. L., & Jarrell, M. P. (1993). The Kids Eating Disorders Survey (Keds) - a Study of Middle School Students. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 32(4), 843-850. doi: Doi 10.1097/00004583-19930700000021 Coie, J., Terry, R., Lenox, K., Lochman, J., & Hyman, C. (1995). Childhood Peer Rejection and Aggression as Predictors of Stable Patterns of Adolescent Disorder. Development and Psychopathology, 7(4), 697-713. Cornelissen, G., Pandelaere, M., Warlop, L., & Dewitte, S. (2008). Positive cueing: Promoting sustainable consumer behavior by cueing common environmental behaviors as environmental. International Journal of Research in Marketing, 25(1), 46-55. doi: DOI 10.1016/j.ijresmar.2007.06.002 Cowart, B. J. (1981). Development of Taste Perception in Humans - Sensitivity and Preference Throughout the Life-Span. Psychological Bulletin, 90(1), 43-73. doi: Doi 10.1037//00332909.90.1.43 Craighead, W. E., Kimball, W. H., & Rehak, P. J. (1979). Mood Changes, Physiological-Responses, and Self-Statements during Social Rejection Imagery. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 47(2), 385-396. doi: Doi 10.1037/0022-006x.47.2.385 Decaluwe, V., & Braet, C. (2004). Assessment of eating disorder psychopathology in obese children and adolescents: interview versus self-report questionnaire. Behaviour Research and Therapy, 42(7), 799-811. doi: 10.1016/j.brat.2003.07.008 DeWall, C. N., & Baumeister, R. F. (2006). Alone but feeling no pain: Effects of social exclusion on physical pain tolerance and pain threshold, affective forecasting, and interpersonal empathy. Journal of Personality and Social Psychology, 91(1), 1-15. doi: Doi 10.1037/00223514.91.1.1 Dietz, W., & Robinson, T. (1998).
. The New England Journal of Medicine. Drewnowski, A., & Fulgoni, V. (2008). Nutrient profiling of foods: creating a nutrient-rich food index. Nutrition Reviews, 66(1), 23-39. doi: DOI 10.1111/j.1753-4887.2007.00003.x Evers, C., Stok, F. M., & de Ridder, D. T. D. (2010). Feeding Your Feelings: Emotion Regulation Strategies and Emotional Eating. Personality and Social Psychology Bulletin, 36(6), 792-804. doi: Doi 10.1177/0146167210371383 Faith, M. S., Allison, D. B., & Geliebter, A. (1997). Emotional eating and obesity: Theoretical considerations and practical recommendations., 439-465. Fay, S. H., & Finlayson, G. (2011). Negative affect-induced food intake in non-dieting women is reward driven and associated with restrained-disinhibited eating subtype. Appetite, 56(3), 682688. doi: DOI 10.1016/j.appet.2011.02.004 Friedkin, N. E. (2004). Social cohesion. Annual Review of Sociology, 30, 409-425. doi: DOI 10.1146/annurev.soc.30.012703.110625 Gable, S. L. (2006). Approach and avoidance social motives and goals. Journal of Personality, 74(1), 175-222. doi: DOI 10.1111/j.1467-6494.2005.00373.x
V
Gardner, W. L., Pickett, C. L., & Brewer, M. B. (2000). Social exclusion and selective memory: How the need to belong influences memory for social events. Personality and Social Psychology Bulletin, 26(4), 486-496. doi: Doi 10.1177/0146167200266007 Gierveld, J. D., & Van Tilburg, T. (2006). A 6-item scale for overall, emotional, and social loneliness Confirmatory tests on survey data. Research on Aging, 28(5), 582-598. doi: Doi 10.1177/0164027506289723 Goto, S. G., Ando, Y., Huang, C., Yee, A., & Lewis, R. S. (2010). Cultural differences in the visual processing of meaning: Detecting incongruities between background and foreground objects using the N400. Social Cognitive and Affective Neuroscience, 5(2-3), 242-253. doi: Doi 10.1093/Scan/Nsp038 Greeno, C. G., Wing, R. R., & Shiffman, S. (2000). Binge antecedents in obese women with and without binge eating disorder. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 68(1), 95-102. doi: Doi 10.1037//0022-006x.68.1.95 Griskevicius, V., Tybur, J. M., Sundie, J. M., Cialdini, R. B., Miller, G. F., & Kenrick, D. T. (2007). Blatant benevolence and conspicuous consumption: When romantic motives elicit strategic costly signals. Journal of Personality and Social Psychology, 93(1), 85-102. doi: Doi 10.1037/0022-3514.93.1.85 Gross, J. j., Thompson, R.A. (2006). Emotion regulation: Conceptual foundations. Handbook of emotion regulation, 3-24. Haghighatdoost, F., Karimi, G., Esmaillzadeh, A., & Azadbakht, L. (2012). Sleep deprivation is associated with lower diet quality indices and higher rate of general and central obesity among young female students in Iran. Nutrition, 28(11-12), 1146-1150. doi: DOI 10.1016/j.nut.2012.04.015 Hansen, J. (2006). An inconvenient truth: The planetary emergency of global warming and what we can do about it. New York Review of Books, 53(12), 12-+. Heatherton, T. F., & Baumeister, R. F. (1991). Binge Eating as Escape from Self-Awareness. Psychological Bulletin, 110(1), 86-108. doi: Doi 10.1037//0033-2909.110.1.86 Heatherton, T. F., & Polivy, J. (1991). Development and Validation of a Scale for Measuring State Self-Esteem. Journal of Personality and Social Psychology, 60(6), 895-910. doi: Doi 10.1037//0022-3514.60.6.895 Heatherton, T. F., Polivy, J., Herman, C. P., & Baumeister, R. F. (1993). Self-Awareness, Task Failure, and Disinhibition - How Attentional Focus Affects Eating. Journal of Personality, 61(1), 49-61. doi: DOI 10.1111/j.1467-6494.1993.tb00278.x Heidbreder, C. A., Weiss, I. C., Domeney, A. M., Pryce, C., Homberg, J., Hedou, G., . . . Nelson, P. (2000). Behavioral, neurochemical and endocrinological characterization of the early social isolation syndrome. Neuroscience, 100(4), 749-768. doi: Doi 10.1016/S0306-4522(00)003365 Herbert, D. T. (1975). Urban Deprivation - Definition, Measurement and Spatial Qualities. Geographical Journal, 141(Nov), 362-372. doi: Doi 10.2307/1796471 Herman, C. P., & Polivy, J. (1984). A boundary model for the regulation of eating. Res Publ Assoc Res Nerv Ment Dis, 62, 141-156. Hilke Bos-Brouwers, F.-P. S., Mariska Nijenhuis, Friederike Kleijn, Michiel Westerhoff (2012). Reductie milieudruk voedselverspilling op het snijvlak van supermarkt & consument. Hill, J. O., & Peters, J. C. (1998). Environmental contributions to the obesity epidemic. Science, 280(5368), 1371-1374. doi: DOI 10.1126/science.280.5368.1371 Hou, R. H., Mogg, K., Bradley, B. P., Moss-Morris, R., Peveler, R., & Roefs, A. (2011). External eating, impulsivity and attentional bias to food cues. Appetite, 56(2), 424-427. doi: DOI 10.1016/j.appet.2011.01.019 Howard, H. D. a. S. (2004). Professional hazards? The impact of models’ body size on advertising effectiveness and women’s body-focused anxiety in professions that do and do not emphasize the cultural ideal of thinness. British Journal of Social Psychology(43), 477–497. Hui, S. K., Bradlow, E. T., & Fader, P. S. (2009). Testing Behavioral Hypotheses Using an Integrated Model of Grocery Store Shopping Path and Purchase Behavior. Journal of Consumer Research, 36(3), 478-493. doi: Doi 10.1086/599046
VI
Infonu.
Neurotransmitters en serotonine. Retrieved 15/01/2013 http://wetenschap.infonu.nl/anatomie/42519-neurotransmitter-serotonine.html Jones, W. H. (1990). Loneliness and Social Exclusion. Journal of Social and Clinical Psychology, 9(2), 214-220. doi: DOI 10.1521/jscp.1990.9.2.214 Kaplan, H. I., & Kaplan, H. S. (1957). A Psychosomatic Concept. American Journal of Psychotherapy, 11(1), 16-38. Katsunori Nonogaki, K. N., Tomifusa Kuboki, and Yoshitomo Oka. (2006). Milnacipran, a serotonin and norepinephrine reuptake inhibitor, induces appetitesuppressing effects without inducing hypothalamic stress responses in mice. American Journal of Physiology. doi: 10.1152/ajpregu.00527.2006.-Milnacipran Krumbacher, K., & Meyer, J. E. (1963). Eating and Drinking Behavior in Healthy-Subjects under Emotional-Stress. Zeitschrift Fur Psychosomatische Medizin Und Psychoanalyse, 9(2), 89-94. Lee, J., & Shrum, L. J. (2012). Conspicuous Consumption versus Charitable Behavior in Response to Social Exclusion: A Differential Needs Explanation. Journal of Consumer Research, 39(3), 530-544. doi: Doi 10.1086/664039 Lowe, M. R., & Fisher, E. B. (1983). Emotional Reactivity, Emotional Eating, and Obesity - a Naturalistic Study. Journal of Behavioral Medicine, 6(2), 135-149. doi: Doi 10.1007/Bf00845377 Macdonald, G., & Leary, M. R. (2005). Why does social exclusion hurt? The relationship between social and physical pain. Psychological Bulletin, 131(2), 202-223. doi: 10.1037/00332909.131.2.202 Mach, M., Dolan, S., & Tzafrir, S. (2010). The differential effect of team members' trust on team performance: The mediation role of team cohesion. Journal of Occupational and Organizational Psychology, 83(3), 771-794. doi: Doi 10.1348/096317909x473903 Macht, M. (2008). How emotions affect eating: A five-way model. Appetite, 50(1), 1-11. doi: DOI 10.1016/j.appet.2007.07.002 Macht, M., & Simons, G. (2000). Emotions and eating in everyday life. Appetite, 35(1), 65-71. doi: DOI 10.1006/appe.2000.0325 Marcus, M. D., Wing, R. R., & Lamparski, D. M. (1985). Binge Eating and Dietary Restraint in Obese Patients. Addictive Behaviors, 10(2), 163-168. doi: Doi 10.1016/0306-4603(85)90022-X Maslow, A. H. (1954). Motivation and personality. New York:Harper. Mckenna, R. J. (1972). Some Effects of Anxiety Level and Food Cues on Eating Behavior of Obese and Normal Subjects - Comparison of Schachterian and Psychosomatic Conceptions. Journal of Personality and Social Psychology, 22(3), 311-&. doi: Doi 10.1037/H0032925 Mead, N. L., Baumeister, R. F., Stillman, T. F., Rawn, C. D., & Vohs, K. D. (2011). Social Exclusion Causes People to Spend and Consume Strategically in the Service of Affiliation. Journal of Consumer Research, 37(5), 902-919. doi: Doi 10.1086/656667 Mick, D. G., & Demoss, M. (1990). Self-Gifts - Phenomenological Insights from 4 Contexts. Journal of Consumer Research, 17(3), 322-332. doi: Doi 10.1086/208560 Mizushige, T., Inoue, K., & Fushiki, T. (2007). Why is fat so tasty? Chemical reception of fatty acid on the tongue. Journal of Nutritional Science and Vitaminology, 53(1), 1-4. doi: Doi 10.3177/Jnsv.53.1 Moeller, F. G., Barratt, E. S., Dougherty, D. M., Schmitz, J. M., & Swann, A. C. (2001). Psychiatric aspects of impulsivity. American Journal of Psychiatry, 158(11), 1783-1793. doi: DOI 10.1176/appi.ajp.158.11.1783 Molden, D. C., Lucas, G. A., Gardner, W. L., Dean, K., & Knowles, M. L. (2009). Motivations for Prevention or Promotion Following Social Exclusion: Being Rejected Versus Being Ignored. Journal of Personality and Social Psychology, 96(2), 415-431. doi: Doi 10.1037/A0012958 Nationaalkompas. Wat is sociale steun. Retrieved 11/12/2012, from http///www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/omgeving/leefomgeving/socialesteun/wat-is-sociale-steun/ Nederkoorn, C., Jansen, E., Mulkens, S., & Jansen, A. (2007). Impulsivity predicts treatment outcome in obese children. Behaviour Research and Therapy, 45(5), 1071-1075. doi: DOI 10.1016/j.brat.2006.05.009
VII
Nguyen-Rodriguez, S. T., Unger, J. B., & Spruijt-Metz, D. (2009). Psychological determinants of emotional eating in adolescence. Eat Disord, 17(3), 211-224. doi: 10.1080/10640260902848543 Patel, K. A., & Schlundt, D. G. (2001). Impact of moods and social context on eating behavior. Appetite, 36(2), 111-118. doi: DOI 10.1006/appe.2000.0385 Pekrun, R., Goetz, T., Titz, W., & Perry, R. P. (2002). Academic emotions in students' self-regulated learning and achievement: A program of qualitative and quantitative research. Educational Psychologist, 37(2), 91-105. doi: Doi 10.1207/S15326985ep3702_4 Perrot, N., Trelea, I. C., Baudrit, C., Trystram, G., & Bourgine, P. (2011). Modelling and analysis of complex food systems: State of the art and new trends. Trends in Food Science & Technology, 22(6), 304-314. doi: DOI 10.1016/j.tifs.2011.03.008 Piernas, C., & Popkin, B. M. (2011). Increased portion sizes from energy-dense foods affect total energy intake at eating occasions in US children and adolescents: patterns and trends by age group and sociodemographic characteristics, 1977-2006. American Journal of Clinical Nutrition, 94(5), 1324-1332. doi: DOI 10.3945/ajcn.110.008466 Pinel, J. P. J., Assanand, S., & Lehman, D. R. (2000). Hunger, eating, and ill health. American Psychologist, 55(10), 1105-1116. doi: Doi 10.1037//0003-066x.55.10.1105 Polivy, J. (1996). Psychological consequences of food restriction. Journal of the American Dietetic Association, 96(6), 589-592. doi: Doi 10.1016/S0002-8223(96)00161-7 Polivy, J., & Herman, C. P. (1985). Dieting and Binging - a Causal-Analysis. American Psychologist, 40(2), 193-201. doi: Doi 10.1037//0003-066x.40.2.193 Pudel, V. (1984). Psychogenesis and Therapy from the Behavioral and Social-Psychological Viewpoint. Monatsschrift Kinderheilkunde, 132(9), 727-727. Reznick, H., & Balch, P. (1977). Effects of Anxiety and Response Cost Manipulations on Eating Behavior of Obese and Normal-Weight Subjects. Addictive Behaviors, 2(4), 219-225. doi: Doi 10.1016/0306-4603(77)90020-X Rozin, P., & Zellner, D. (1985). The Role of Pavlovian Conditioning in the Acquisition of Food Likes and Dislikes. Annals of the New York Academy of Sciences, 443(Jun), 189-202. doi: DOI 10.1111/j.1749-6632.1985.tb27073.x Ruan, H. Y., & Wu, C. F. (2008). Social interaction-mediated lifespan extension of Drosophila Cu/Zn superoxide dismutase mutants. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America, 105(21), 7506-7510. doi: DOI 10.1073/pnas.0711127105 Ruderman, A. J. (1983). Obesity, Anxiety, and Food-Consumption. Addictive Behaviors, 8(3), 235242. doi: Doi 10.1016/0306-4603(83)90018-7 Schachte.S, Goldman, R., & Gordon, A. (1968). Effects of Fear Food Deprivation and Obesity on Eating. Journal of Personality and Social Psychology, 10(2), 91-&. doi: Doi 10.1037/H0026284 Slochower, J., Kaplan, S. P., & Mann, L. (1981). The Effects of Life Stress and Weight on Mood and Eating. Appetite, 2(2), 115-125. Stice, E., & Shaw, H. E. (2002). Role of body dissatisfaction in the onset and maintenance of eating pathology - A synthesis of research findings. Journal of Psychosomatic Research, 53(5), 985993. doi: Pii S0022-3999(02)00488-9 Doi 10.1016/S0022-3999(02)00488-9 Strathman, A., Gleicher, F., Boninger, D. S., & Edwards, C. S. (1994). The Consideration of Future Consequences - Weighing Immediate and Distant Outcomes of Behavior. Journal of Personality and Social Psychology, 66(4), 742-752. doi: Doi 10.1037/0022-3514.66.4.742 Stroebe, W., Papies, E. K., & Aarts, H. (2008). From homeostatic to hedonic theories of eating: Selfregulatory failure in food-rich environments. Applied Psychology-an International ReviewPsychologie Appliquee-Revue Internationale, 57, 172-193. doi: DOI 10.1111/j.14640597.2008.00360.x Telch, C. F., & Agras, W. S. (1996). Do emotional states influence binge eating in the obese? International Journal of Eating Disorders, 20(3), 271-279. doi: Doi 10.1002/(Sici)1098108x(199611)20:3<271::Aid-Eat6>3.0.Co;2-L Tice, D. M., Bratslavsky, E., & Baumeister, R. F. (2001). Emotional distress regulation takes precedence over impulse control: If you feel bad, do it! Journal of Personality and Social Psychology, 80(1), 53-67. doi: Doi 10.1037//0022-3514.80.1.53
VIII
Toates, F. M. (1981). Towards a Real Systems-Theory of Feeding. Behavioral and Brain Sciences, 4(4), 592-593. Twenge, J. M., Baumeister, R. F., DeWall, C. N., Ciarocco, N. J., & Bartels, J. M. (2007). Social exclusion decreases prosocial behavior. Journal of Personality and Social Psychology, 92(1), 56-66. doi: Doi 10.1037/0022-3514.92.1.56 Twenge, J. M., Baumeister, R. F., Tice, D. M., & Stucke, T. S. (2001). If you can't join them, beat them: Effects of social exclusion on aggressive behavior. Journal of Personality and Social Psychology, 81(6), 1058-1069. doi: Doi 10.1037/0022-3514.81.6.1058 Twenge, J. M., Catanese, K. R., & Baumeister, R. F. (2003). Social exclusion and the deconstructed state: Time perception, meaninglessness, lethargy, lack of emotion, and self-awareness. Journal of Personality and Social Psychology, 85(3), 409-423. doi: Doi 10.1037/00223514.85.3.409 van Baarsen, B., Snijders, T. A. B., Smit, J. H., & van Duijn, M. A. J. (2001). Lonely but not alone: Emotional isolation and social isolation as two distinct dimensions of loneliness in older people. Educational and Psychological Measurement, 61(1), 119-135. doi: Doi 10.1177/00131640121971103 van Beest, I., Carter-Sowell, A. R., van Dijk, E., & Williams, K. D. (2012). Groups Being Ostracized by Groups: Is the Pain Shared, Is Recovery Quicker, and Are Groups More Likely to Be Aggressive? Group Dynamics-Theory Research and Practice, 16(4), 241-254. doi: Doi 10.1037/A0030104 van Doorn, J., & Verhoef, P. C. (2011). Willingness to pay for organic products: Differences between virtue and vice foods. International Journal of Research in Marketing, 28(3), 167-180. doi: DOI 10.1016/j.ijresmar.2011.02.005 Van Strien, T., Engels, R. C. M. E., Van Leeuwe, J., & Snoek, H. A. (2005). The Stice model of overeating: Tests in clinical and non-clinical samples. Appetite, 45(3), 205-213. doi: DOI 10.1016/j.appet.2005.08.004 Verhoef, P. C. (2005). Explaining purchases of organic meat by Dutch consumers. European Review of Agricultural Economics, 32(2), 245-267. doi: 10.1093/eurrag/jbi008 Wadden, T. A., Brownell, K. D., & Foster, G. D. (2002). Obesity: Responding to the global epidemic. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 70(3), 510-525. doi: Doi 10.1037//0022006x.70.3.510 Watson, D., Clark, L. A., & Carey, G. (1988). Positive and Negative Affectivity and Their Relation to Anxiety and Depressive-Disorders. J Abnorm Psychol, 97(3), 346-353. doi: Doi 10.1037/0021-843x.97.3.346 Weinstein, S. E., Shide, D. J., & Rolls, B. J. (1997). Changes in food intake in response to stress in men and women: Psychological factors. Appetite, 28(1), 7-18. doi: DOI 10.1006/appe.1996.0056 Wertenbroch, K. (1998). Consumption self-control by rationing purchase quantities of virtue and vice. Marketing Science, 17(4), 317-337. doi: DOI 10.1287/mksc.17.4.317 WHO, W. H. O. (2003). . Williams, K. D., Cheung, C. K. T., & Choi, W. (2000). Cyberostracism: Effects of being ignored over the Internet. Journal of Personality and Social Psychology, 79(5), 748-762. doi: Doi 10.1037/0022-3514.79.5.748 Williams, K. D., & Nida, S. A. (2005). Obliviously ostracizing singles. Psychological Inquiry, 16(23), 127-131. Williams, K. D., & Nida, S. A. (2011). Ostracism: Consequences and Coping. Current Directions in Psychological Science, 20(2), 71-75. doi: Doi 10.1177/0963721411402480 Williams, K. D., & Sommer, K. L. (1997). Social ostracism by coworkers: Does rejection lead to loafing or compensation? Personality and Social Psychology Bulletin, 23(7), 693-706. doi: Doi 10.1177/0146167297237003 Wurdemann, H. A., Aminzadeh, V., Dai, J. S., Reed, J., & Purnell, G. (2011). Category-based food ordering processes. Trends in Food Science & Technology, 22(1), 14-20. doi: DOI 10.1016/j.tifs.2010.10.003 Wurtman, R. J. (2005). Genes, stress, and depression. Metabolism-Clinical and Experimental, 54(5), 16-19. doi: DOI 10.1016/j.metabol.2005.01.007
IX
Ybarra, O., Lee, D. S., & Gonzalez, R. (2012). Supportive Social Relationships Attenuate the Appeal of Choice. Psychological Science, 23(10), 1186-1192. doi: Doi 10.1177/0956797612440458 Zadro, L., Williams, K. D., & Richardson, R. (2004). How low can you go? Ostracism by a computer is sufficient to lower self-reported levels of belonging, control, self-esteem, and meaningful existence. Journal of Experimental Social Psychology, 40(4), 560-567. doi: DOI 10.1016/j.jesp.2003.11.006
X
6. Bijlagen 6.1 Vragenlijst Sociale uitsluiting Q9 In het kader van mijn masterproef TEW - Marketing aan de UGent, voer ik momenteel een onderzoek uit omtrent sociale relaties. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 10 minuten. De antwoorden die u tijdens deze enquête invult, worden volstrekt anoniem verwerkt. Bovendien zullen deze enkel in het kader van deze masterproef worden aangewend. Gelieve deze vragenlijst zo eerlijk mogen in te vullen, uw eigen mening is heel belangrijk in dit onderzoek. Alvast bedankt voor uw medewerking! Sascha Van den branden Student Master Toegepaste Economische Wetenschappen: Marketing. Universiteit Gent [email protected]
Q33 Beschrijf in een paar zinnen een herinnering van de voorbije 6 maanden waarin u zich uitgesloten of genegeerd heeft gevoeld door een groep van mensen. Q34 Beschrijf in een paar zinnen een herinnering van de voorbije 6 maanden waarin u zich aanvaard heeft gevoeld door een groep van mensen. Q35
1
Q38 Stel u voor dat als beloning voor uw deelname aan dit onderzoek u mag kiezen uit bovenstaande tafel vol lekkere voedingsproducten. Gelieve aan te duiden in welke mate u geïnteresseerd zou zijn in de volgende producten. (VOEDINGSKEUZES) 1: Zeker niet geïnteresseerd 2: Eerder niet geïnteresseerd 3: Noch niet geïnteresseerd, noch geïnteresseerd 4: Eerder geïnteresseerd 5: Zeker geïnteresseerd
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
Brownie (1)
Croissant (2)
Cupcake (3)
Klein zakje chips (4)
Cake (5)
Reep chocolade (6)
Klein zakje snoep (7)
Donut (8)
Chocolade muffin (9)
Blauwe bessen muffin (10) Q39 Als u terug denkt aan de herinnering van de voorbije 6 maanden dat u beschreven heeft, welke emoties zijn momenteel bij u aanwezig? (PANAS) 1: Helemaal niet aanwezig 2: Eerder niet aanwezig 3: Noch niet aanwezig, noch aanwezig 4: Eerder aanwezig 5: Helemaal aanwezig
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
Geïrriteerd (1)
Alert (2)
Beschaamd (3)
Geïnspireerd (4)
Nerveus (5)
Vastbesloten (6)
Aandachtig (7)
Ongeduldig (8)
Actief (9)
Angstig (10)
2
Q40 Als u terug denkt aan de herinnering van de voorbije 6 maanden die u beschreven heeft, welke emoties zijn momenteel bij u aanwezig? (PANAS) 1: Helemaal niet aanwezig 2: Eerder niet aanwezig 3: Noch niet aanwezig, noch aanwezig 4: Eerder aanwezig 5: Helemaal aanwezig
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
Geïnteresseerd (1)
Opgewonden (2)
Overstuur (3)
Bedroefd (4)
Sterk (5)
Schuldig (6)
Bang (7)
Vijandig (8)
Enthousiast (9)
Trots (10)
Q41 Als u terug denkt aan de herinnering die u beschreven heeft in de vorige vraag, welke emoties zijn momenteel bij u aanwezig? ______ Gevoelloos (1) ______ Leegte (2) ______ Verdoofd (3) ______ Futloos (4)
3
Q29 Geef aan in welke mate deze stellingen u beschrijvenE. r zijn geen juiste of foute antwoorden. 1: Helemaal niet akkoord 2: Niet akkoord 3: Eerder niet akkoord 4: Noch niet akkoord, noch akkoord 5: Eerder akkoord 6: Akkoord 7: Helemaal akkoord
4
Q42 Gelieve aan te geven hoe de volgende stellingen al dan niet bij u passen. 1: Helemaal niet akkoord 2: Niet akkoord 3: Noch niet akkoord, noch akkoord 4: Akkoord 5. Helemaal akkoord
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
Ik word snel afgeleid van mijn plannen. (1)
Ik heb zoveel plannen dat het moeilijk is om me te concentreren op één van hen. (2)
Ik heb moeite om mijn plannen te voltooien eens ik ze opgesteld heb. (3)
Ik kan me houden aan een plan als dat goed werkt voor mij. (4)
Ik heb veel wilskracht. (5)
Ik kan verleidingen weerstaan. (6)
Ik heb regels waar ik nooit van afwijk. (7)
Kleine problemen of afleidingen brengen me in de war. (8)
Ik geef snel op. (9)
5
Q26 Wat is uw geslacht? Man (1) Vrouw (2) Q25 Wat is uw hoogst behaalde opleidingsniveau? Lager onderwijs (1) Secundair onderwijs (2) Bachelor (voorheen A1, A2,...) (3) Master (voorheen licentiaat) (4) Hoger dan master (PHD, MBA,...) (5) Q24 Wat is uw leeftijd? Q23 Wat is uw lengte? (in cm) Q22 Wat is uw gewicht? (in kg) Q25 Hoe vaak ga je op dieet? Nooit (1) 1 maal per jaar (2) 2 maal per jaar (3) > 2 maal per jaar (4) Ik let altijd op mijn voeding (5) Q26 Als u vermagert, wat was het meeste wat u ooit verloor in 1 maand? 0 kg (1) 0 - 2 kg (2) 3 - 5 kg (3) 5 - 10 kg (4) > 10 kg (5)
6
Q28 Gelieve aan te geven of u al dan niet akkoord bent met volgende stellingen (BEHEERST ETEN) 1: Helemaal niet akkoord 2: Niet akkoord 3: Eerder niet akkoord 4: Noch niet akkoord, noch akkoord 5: Eerder akkoord 6: Akkoord 7: Helemaal akkoord
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
Mocht ik 5 kg vermageren of verzwaren, dan zou dit mijn huidige manier van leven zeker aantasten. (1)
Als ik eet in het bijzijn van andere mensen, let ik op wat en hoeveel ik allemaal eet. (2)
Als ik alleen eet, heb ik geen grenzen over de hoeveelheid voedsel dat ik eet. Ik stop met eten wanneer ik dat zelf beslis (3)
Ik spendeer veel tijd en energie aan wat en hoeveel ik zal eten. (4)
Ik heb schuldgevoelens als ik eens teveel eet. (5)
Ik ben heel bewust bezig met mijn voeding. (6)
7
Q8 Bedankt voor jouw medewerking aan dit onderzoek! Wil je nog kans maken op prijzen, zoals cinematickets, FNAC-bonnen,...? Dan kan dit door u in te schrijven voor het onderzoekspanel van de Vakgroep Marketing op onderstaand link. Inschrijvingsformulier Zo zal je regelmatig uitgenodigd worden om deel te nemen aan onderzoek van de vakgroep. Bij bijna elk onderzoek kan je prijzen winnen!!! Voor onderzoek waarvoor je naar onze consumentenstudio moet komen, krijg je een vergoeding tussen de 6 en 8 Euro per uur. Met vriendelijke groeten, Sascha Van den branden Student Master Toegepaste Economische Wetenschappen: Marketing. Universiteit Gent [email protected]
8
6.2 Hypothesen Experimenteel onderzoek
H1: Wanneer mensen worden uitgesloten, hebben ze een grotere interesse voor ongezonde voeding. H2: Mensen die worden uitgesloten ervaren op dat specifiek moment een emotionele verlamming of verdoving. H3: Mensen die worden uitgesloten observeren een vloed van verschillende negatieve emoties die bijdragen aan emotionele stress. H4: Wanneer mensen worden uitgesloten zullen zij hun alleen kunnen concentreren op het heden, het “nu”. Door de ervaring van uitsluiting hebben de mensen niet meer de capaciteit om na te denken over andere zaken op lange termijn. H5: Wanneer mensen worden uitgesloten zullen zij hun gedrag bijna automatisch gaan aanpassen om zo de balans tussen hun ideale en huidige situatie te optimaliseren. H 6:
Mensen
die
worden
uitgesloten
hebben
een
intensieve
connectie
met
ongezonde
voedingsproducten omdat ze alleen rekening kunnen houden met het vervullen van de behoeften in het heden waardoor ze niet kunnen nadenken over de consequenties van hun acties in de toekomst. H7: Mensen die worden uitgesloten, zijn meer geïnteresseerd in ongezonde voedingsproducten omdat vet, calorierijk en zoet voedsel beschouwd wordt als surrogaat voor hun geobserveerde gevoelens. Eten wordt door hen gezien als een remedie om hun gedrag aan te passen.
9
6.3 SPSS Output Cronbach’s Alpha Construct Korte termijn perspectief (V29)
Item 29.3 (Ik handel enkel om de onmiddellijke zaken tot een goed einde te brengen, de toekomst zal vanzelf wel goedkomen) werd uit de lijst verwijderd. Reden: Cronbach’s alpha wordt dan 0.631 i.p.v. 0.465.
Construct Restrained eating
Item 28.3 (Als ik alleen eet, heb ik geen grenzen over de hoeveelheid voedsel dat ik eet. Ik stop met eten wanneer ik dat zelf beslis) werd uit de lijst verwijderd. Reden: Cronbach’s alpha wordt 0.670 i.p.v. 0.56
MANOVA (afhankelijke variabelen: 10 snacks, onafhankelijke variabelen: aanvaard/uitgesloten en de volgorde van de vragen)
10
Afzonderlijke snacks in ANOVA
11
MANOVA (afhankelijke variabelen: negatieve & positieve motivaties, onafhankelijke variabelen: aanvaard/uitgesloten en de volgorde van de vragen)
12
Block Randomizer FL_16 = aanvaard/uitgesloten
TWO-WAY ANOVA (afhankelijke: cognitieve deconstructie, onafhankelijke: aanvaard/uitgesloten en de volgorde van de vragen)
13
MANOVA (afhankelijke variabelen: Korte termijn perspectief en Zelfregulatie = SR, onafhankelijke variabelen: aanvaard/uitgesloten en de volgorde van de vragen)
14
15
Correlatie tussen positieve en negatieve emoties, cognitieve deconstructie, korte termijn perspectief en zelfregulatie.
Correlations positief Pearson Correlation positief
1
227
Pearson Correlation
-,303
,000
N
225 **
Pearson Correlation COG_DEC
-,460
-,460
**
SR
-,179
**
**
,000
,007
,000
225
179
222
222
1
**
**
,462
,202
-,166
*
,000
,003
,014
225
178
220
220
**
1
,133
-,096
,080
,209 174
,462
,000
N
179
178
179
174
**
**
,133
1
-,179
,251
,000
,000
,202
-,246
**
Sig. (2-tailed)
,007
,003
,080
N
222
220
174
222
222
**
*
-,096
**
1
Pearson Correlation SR
**
KT
Sig. (2-tailed) Pearson Correlation
KT
**
Sig. (2-tailed)
COG_DEC
-,303
Sig. (2-tailed) N
negatief
negatief
,251
-,166
,000 -,246
Sig. (2-tailed)
,000
,014
,209
,000
N
222
220
174
222
222
**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed). *. Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed). Descriptive Statistics Mean
Std. Deviation
N
positief
3,3212
,92308
227
negatief
2,0910
,85438
225
24,2686
22,17178
179
KT
3,5267
,55062
222
SR
3,8425
,47329
222
COG_DEC
16
Regressie
17
Demografische verschillen Geslacht: MANCOVA (covariaat geslacht)
18
Kruistabel interesse voedingsproducten en geslacht
MANCOVA (covariaat hoogst behaalde diploma)
19
20
Kruistabel interesse voedingsproducten een hoogst behaalde diploma
21