Huilen, sociale cohesie en sociale binding 1
Running head: Huilen, sociale cohesie en sociale binding
De invloed van huilen op intenties ten aanzien van sociale cohesie en sociale binding
M. van der Klei ANR: 413333 Departement Psychologie en Geestelijke Gezondheid Faculteit Sociale Wetenschappen Universiteit van Tilburg, Nederland Begeleiders: Prof. dr. A. J. J. M. Vingerhoets en Dr. J. Schaafsma
Huilen, sociale cohesie en sociale binding 2
Samenvatting Het theoretisch uitgangspunt in dit onderzoek is de theorie van Hasson (2009). Hasson veronderstelt dat een confrontatie met een persoon in tranen zorgt voor versterkte gevoelens van sociale binding en sociale cohesie. Het onderzoek is gebaseerd op het effect van priming. Eerder onderzoek naar priming heeft aangetoond dat attitudes en stereotypen onbewust geactiveerd worden in de aanwezigheid van relevante gedragingen of stimuli. Vervolgens sturen deze geactiveerde attitudes en stereotypen het gedrag. Verwacht wordt dat het activeren van attitudes met betrekking tot huilen gedrag stuurt op het gebied van sociale cohesie en sociale binding. Een wezenlijk verschil tussen dit onderzoek en de theorie van Hasson is dat er in deze studie gevraagd wordt naar de eigen neiging tot huilen, Hasson gaat uit van de confrontatie met een huilende ander. In deze studie zijn bij 646 respondenten intenties ten aanzien van sociale cohesie en sociale binding gemeten. Voorafgaand aan deze metingen werden 532 respondenten geprimed door te vragen naar hun eigen “neiging tot huilen”. Het onderzoek levert geen bewijs voor een priming effect. De geactiveerde beschikbare interne huilschema’s over het eigen huilen hebben het gedrag op het gebied van sociale cohesie niet beïnvloed. Mogelijk dat interne schema’s met betrekking tot een huilende ander moeten worden geactiveerd om intenties op het gebied van sociale cohesie te versterken. Uit het onderzoek kwam wel voor mannen een positief verband naar voren tussen de “neiging tot huilen” en de mate waarin zij zich verbonden voelen met anderen. Een sterkere neiging om te huilen gaat samen met zich meer verbonden voelen met anderen. De verschillen tussen mannen en vrouwen in sociale reacties op huilen, lijken meer verklaard te worden door de mate waarin iemand geneigd is te huilen dan door het geslacht.
Huilen, sociale cohesie en sociale binding 3
Huilen is een unieke en typische vorm van menselijke emotionele expressie. Alleen mensen kunnen hun emoties laten blijken door middel van emotionele tranen, terwijl dieren slechts geluiden maken (Vingerhoets & Cornelius, 2001). Huilen kan worden gedefinieerd als een complexe reactie met als meest belangrijke kenmerk het produceren van tranen (exclusief het irriteren van de ogen door invloeden van buiten), vaak samengaand met typerende gezichtsuitdrukkingen en klanken, maar altijd binnen een emotionele context (Patel, 1993). Emotionele tranen kunnen ontstaan binnen een verscheidenheid aan emotionele toestanden zoals verdriet, wanhoop, frustratie, hulpeloosheid, machteloosheid, pijn, blijdschap, angst, woede en empathie (Hasson, 2009). Hoewel er veel wetenschappelijk onderzoek is verricht met betrekking tot genoemde emotionele toestanden, is het opmerkelijk dat gedragswetenschappers weinig onderzoek hebben gedaan naar de expressie van emoties door emotionele tranen (Vingerhoets, Bylsma & Rotenberg, 2000). In de recente wetenschappelijke literatuur wordt een onderscheid gemaakt in drie mogelijke effecten van huilen: (1) de impact op eigen welbevinden en gezondheid. (2) De impact op eigen reputatie en status. En (3) de impact op gedrag van de ander (Hendriks, 2005; Vingerhoets & Scheirs, 2000).
Huilen in relatie tot sociale cohesie en sociale binding Bowlby (1977) werkt in zijn hechtingstheorie het idee uit dat mensen geneigd zijn sterke affectieve verbindingen aan te gaan met specifieke anderen. Niet alleen het jonge kind heeft behoefte aan verbondenheid met anderen, ook bij volwassenen blijft deze drang bestaan (Bartholomew & Horowitz, 1991). In een review van Baumeister en Leary (1995) wordt geconcludeerd dat mensen een fundamentele behoefte hebben ergens bij te horen. Mensen hebben een voortdurende drang om positieve inter-persoonlijke relaties te vormen en te
Huilen, sociale cohesie en sociale binding 4
onderhouden. Verschillende componenten van ‘need to belong’, zijn belangrijk voor een bevredigend leven, bestaande uit de zekerheid van een langdurige verbintenis en de behoefte aan plezierige en positieve interacties met anderen (Baumeistern & Leary, 1995). De mens als sociaal wezen staat in bovenstaande theorieën centraal. Het feit dat emotionele tranen alleen voorkomen bij de mens, ondersteunt de veronderstelling dat emotionele tranen een belangrijke rol spelen in relatie met anderen. Hasson (2009) benadert huilen vanuit een evolutionaire context. Evolutionair gezien heeft er een ontwikkeling plaatsgevonden waardoor de moderne mens emotionele tranen in een veelheid aan omstandigheden van intense sociale emoties gebruikt. Hij gaat uit van de veronderstelling dat emotionele tranen signaalfuncties hebben. In dit verband noemt hij twee consequenties die het produceren van tranen met zich meebrengen. Ten eerste beïnvloedt het traanvocht het in het oog vallend licht zodanig dat het zicht van de huilende persoon op de omgeving wordt vertroebeld en vervaagd. In evolutionair opzicht kan het verstoren van helder zicht gezien worden als een handicap: het afgenomen vermogen om alert en snel te reageren op gebeurtenissen in de omgeving verhoogt de kwetsbaarheid bij een aanval. Ten tweede kunnen de pupillen van een huilend persoon en de daarmee samenhangende staarbewegingen moeilijker door anderen worden waargenomen. Wanneer de huilende persoon als kwetsbaar wordt beoordeeld, kunnen tranen door een ander worden opgevat als een uiting van onderdanigheid en behoefte aan hulp. Ook kan huilen door een agressor worden opgevat als een verzoeningssignaal. In emotionele contexten wordt huilen door soortgenoten doorgaans beoordeeld als hulpbehoevend. Hulpbehoevend zijn vereist een sterke drang naar sociale binding, waarbij anderen hulp aanbieden. Onderzoek heeft aangetoond dat zoeken naar en oproepen van hulp belangrijke functies zijn van huilen (Vingerhoets, Cornelius, van Heck & Becht, 2000). Als een persoon een bepaalde mate van kwetsbaarheid ervaart, is hulp nodig. Deze kwetsbaarheid
Huilen, sociale cohesie en sociale binding 5
kan verminderd worden door het oproepen van aandacht, empathie en steun bij de ander (Kottler & Montgomery, 2001). Door te huilen bij behoefte aan hulp wordt een signaal afgegeven om anderen te stimuleren ook daadwerkelijk hulp aan te bieden. Daarnaast kunnen emotionele tranen gebruikt worden om behoefte aan hechting te laten zien. Dit versterkt gevoelens van sociale cohesie en sociale binding bij de ander (Hasson, 2009). Sociale cohesie is een breed begrip met betrekking tot de samenhang tussen mensen. Het verwijst naar de mate van verbondenheid en solidariteit binnen groepen en gemeenschappen (Berkman & Glass, 2000). Er zijn verschillende niveaus van sociale cohesie te onderscheiden. Er kan sprake zijn van sociale cohesie op microniveau zoals binnen het gezin, de familie of vriendenkring. Daarnaast kan het gaan om sociale cohesie binnen verenigingen, gemeenschappen, buurten of wijken en zelfs gehele samenlevingen. Hoewel sociale cohesie en sociale binding als synoniemen kunnen worden gebruikt, gaan we er in deze studie vanuit dat sociale binding verwijst naar de verbondenheid tussen mensen op micro- niveau. Het gaat om hechte relaties met familie en vrienden en staat sociale cohesie voor de betrokkenheid bij de samenleving. Als voorbeeld van betrokkenheid bij de samenleving verwijst Hart (2002) naar het doneren aan goede doelen of vrijwilligerswerk.
Recente huilstudies In meerdere studies zijn sociale reacties op huilen onderzocht. Hendriks en Vingerhoets (2006) hebben bestudeerd hoe mensen reageren op individuen met verschillende soorten gezichtsexpressies, inclusief de reactie op een huilende gezichtsexpressie. Zij stelden vast dat huilende personen als minder stabiel en minder agressief worden beoordeeld. Tevens lokken zij meer toenaderingsgedrag en minder vermijdingsgedrag uit. In aanwezigheid van een huilende persoon is de neiging om emotionele hulp aan te bieden groot. Later onderzoek
Huilen, sociale cohesie en sociale binding 6
heeft aangetoond dat een huilende persoon ook negatieve emoties oproept (Hendriks, Croon & Vingerhoets, 2008). Vingerhoets en Scheirs (2000) refereren aan veertien studies waaruit blijkt dat vrouwen vaker huilen dan mannen. Verwachtingen vanuit de omgeving verklaren dit verschil in huilfrequentie tussen mannen en vrouwen (Lombardo, Cretser & Roesch, 2002). Vooral mannen hebben de neiging hun huilgedrag te onderdrukken. Uit onderzoek blijkt ook dat er tussen mannen en vrouwen verschillen zijn in sociale reacties op huilen. Meer mannen dan vrouwen voelen zich verward of geïrriteerd in aanwezigheid van een huilend persoon. Vrouwen hebben meer empathie voor een huilend persoon dan mannen (Bekker & Vingerhoets, 2001). Er wordt gesuggereerd dat het verschil in reageren van mannen en vrouwen op een huilend persoon niet geslachtsgebonden is, maar verklaard wordt door het verschil in huilfrequentie (Vingerhoets, Cornelius, van Heck & en Becht, 2000).
Het huidige onderzoek Het theoretisch uitgangspunt in dit onderzoek is de theorie van Hasson (2009). Hasson veronderstelt dat een confrontatie met een persoon in tranen zorgt voor versterkte gevoelens van sociale binding en sociale cohesie. Deze studie is gebaseerd op het effect van priming (Bargh, Chen & Burrows, 1996). Priming verwijst naar het activeren van interne schema’s, zoals attitudes en stereotypen, waardoor gedrag wordt gestuurd. Voor het activeren van een attitude zijn twee factoren van belang, namelijk relevantie en beschikbaarheid. Als een specifieke attitude beschikbaar, dus actief is, wordt de kans op sturing van het gedrag groter. Priming zorgt ervoor dat een attitude beschikbaar wordt. De aanwezigheid van een aan de betreffende attitude gerelateerd object stimuleert een persoon ergens aan te denken. Tevens is het van belang dat de geactiveerde attitude relevant is voor de situatie. Wil een attitude gedrag sturen, dan dient deze bruikbaar te zijn in de actuele situatie. In het onderzoek
Huilen, sociale cohesie en sociale binding 7
van Bargh, Chen en Burrows (1996) werden proefpersonen geprimed met de stereotypen van een oude man. Er werd nagegaan of deze proefpersonen het experiment in een langzamer tempo verlieten dan anderen. Dat bleek inderdaad het geval te zijn. In een experiment wordt nagegaan of het activeren van attitudes met betrekking tot huilen een positief effect heeft op de sociale cohesie zoals de deelnemers die ervaren. Attitudes met betrekking tot huilen zijn geactiveerd door de deelnemers te vragen naar hun “neiging tot huilen”. Sociale cohesie is beoordeeld aan de hand van het aantal euro’s dat wordt toebedeeld aan een op sociale cohesie gericht doel. Aanvullend is onderzocht of priming ervoor zorgt dat geld anders wordt verdeeld over drie goede doelen. Er blijken meer vrouwen dan mannen te zijn die vaak huilen. Het verschil in reacties op huilende personen tussen mannen en vrouwen lijkt verklaard in eerste instantie verklaard te worden door het geslacht. Het is mogelijk dat gevoelens ten aanzien sociale binding samenhang vertonen met de mate waarin iemand geneigd is om te huilen. Samenvattend worden de volgende hypothesen getoetst: Hypothese 1: Het activeren van huil-attitudes zorgt ervoor dat een persoon meer geneigd is geld te doneren aan een goed doel dat gericht is op sociale cohesie. Hypothese 2: Er is sprake van een positief verband tussen de “neiging tot huilen” en sociale cohesie en sociale binding bij zowel mannen als vrouwen.
Methode Participanten De participanten in dit onderzoek hebben vrijwillig gereageerd op een oproep via Radio 2 om deel te nemen aan een onderzoek over emoties. Hen werd gevraagd online een vragenlijst in te vullen waarbij zij op elk willekeurig moment konden stoppen. De onderzoeksgroep bestaat uit 1314 Nederlandse deelnemers, 753 mannen en 561 vrouwen, met
Huilen, sociale cohesie en sociale binding 8
een leeftijd die varieert van 5 tot 98 jaar. Van deze groep hebben 646 (49,16%) personen de gehele vragenlijst ingevuld, 324 mannen en 322 vrouwen. De gemiddelde leeftijd van de participanten in de onderzoeksgroep is 41,1 jaar, SD=11.7.
Meetinstrumenten Dit onderzoek bestaat uit een socio- demografische deel, items met betrekking tot huilen, een item dat sociale binding meet en een item dat sociale cohesie meet. Het socio- demografische onderdeel bevat vier items. Gevraagd wordt naar gegevens betreffende ‘geslacht’, ‘leeftijd’, ‘burgerlijke staat’ en ‘nationaliteit’. Participanten kiezen het antwoord dat op hen van toepassing is. Met uitzondering van de leeftijd die in jaren kan worden ingevuld. De neiging tot huilen wordt bepaald door de vragen (a) hoe zou je je algemene neiging om te huilen schatten, (b) kun je een schatting geven, hoe vaak je de afgelopen vier weken gehuild hebt, (c) hoe lang is het geleden dat je voor het laatst gehuild hebt en (d) wat was de aanleiding voor die huilbui. De mate van sociale binding wordt vastgesteld aan de hand van Venn- diagrammen (Huston & Levinger, 1978) die de mate van verbondenheid met anderen meten. Antwoordmogelijkheden bestaan uit zeven paar cirkels die elkaar in toenemende mate overlappen. Één cirkel stelt de persoon zelf voor en de andere staat voor andere mensen. De elkaar overlappende cirkels stellen de relatie tussen de respondent en anderen voor. Hoe groter de overlap tussen het gekozen paar cirkels, des te meer iemand zich verbonden voelt met anderen en des te hoger er wordt gescoord op sociale binding. Sociale cohesie is gemeten met een zelf geconstrueerd item. Aan de participanten werd gevraagd €100 te verdelen over drie goede doelen, een stichting die zich richt op saamhorigheid en sociale cohesie, een stichting die als doel heeft cultuurhistorische
Huilen, sociale cohesie en sociale binding 9
waardevolle panden te behouden en een stichting die zich richt op duinbehoud en opkomt voor natuurbelangen langs de Nederlandse kust. De mate van sociale cohesie wordt dan bepaald door het aantal euro’s dat de respondent schenkt aan het goede doel dat gericht is op het bevorderen van saamhorigheid en sociale cohesie. Hoe meer geld de respondent aan dit goede doel geeft, des te hoger is de score op sociale cohesie.
Design en Procedure In deze studie werden ten behoeve van de eerste hypothese twee condities gecreëerd. Participanten worden random toegewezen aan een van de twee volgende condities: (1) eerst items met betrekking tot de “neiging tot huilen”, waarna items over sociale binding en sociale cohesie worden afgenomen, en in (2) wordt eerst het item dat de mate van sociale cohesie bepaald afgenomen, gevolgd door de vragen omtrent de “neiging tot huilen” en daarna de vraag naar sociale binding. In de eerste conditie activeert priming attitudes met betrekking tot huilen door te starten met de vragen betreffende “neiging tot huilen”. Dit priming effect is de onafhankelijke variabele bij toetsing van de eerste hypothese. Het aantal euro’s toebedeeld aan het goede doel dat gericht is op saamhorigheid en sociale cohesie, is de afhankelijke variabele. In de tweede conditie worden de vragen over de “neiging tot huilen” achteraf gesteld, waardoor er van een priming effect geen sprake kan zijn. Om de tweede hypothese te toetsen wordt nagegaan of er een samenhang bestaat tussen de relatie “neiging tot huilen” en sociale cohesie, vastgesteld door de hoeveelheid geld toebedeeld aan een goed doel gericht op sociale cohesie. Ook wordt nagegaan of er een samenhang is tussen ‘neiging tot huilen’ en de mate van sociale binding bepaald door de cirkels van verbondenheid.
Huilen, sociale cohesie en sociale binding 10
Statistische analyses Voor het statistisch analyseren van de verkregen gegevens is gebruik gemaakt van SPSS 17.0. Eerst is nagegaan of de onafhankelijke variabele (priming effect) de afhankelijke variabele sociale cohesie beïnvloedt (hypothese één). Met behulp van een onafhankelijke ttoets zijn hiervoor de gemiddelde scores op sociale cohesie voor de twee condities met elkaar vergeleken. Vervolgens is er gekeken of priming effect heeft op drie gecombineerde afhankelijke variabelen, bestaande uit de verdeling van het geld over de drie goede doelen. Met behulp van een multivariate variantie-analyse (MANOVA) is getoetst of er voor de twee condities significante verschillen zijn tussen de gemiddelde scores van het aantal euro’s dat is toebedeeld aan de drie stichtingen. Verder is getoetst of er een verband is tussen de “neiging tot huilen” en sociale cohesie en sociale binding voor zowel mannen als vrouwen (hypothese twee). Hiervoor zijn Pearson’s correlatiecoëfficiënten (Pearson’s r) berekend.
Resultaten In tabel 1 zijn de gemiddelde scores op de variabele sociale cohesie (het aantal euro’s dat is toebedeeld aan het doel gericht op sociale cohesie) weergegeven voor de twee condities. De gemiddelde scores tussen de twee condities verschillen niet significant van elkaar. Deze uitkomst betekent dat er geen priming effect is opgetreden waardoor personen meer geneigd zijn geld te geven aan een goed doel dat is gericht op sociale cohesie. Vervolgens is het priming effect onderzocht op de drie afhankelijke variabelen, bestaande uit het aantal euro’s dat is toebedeeld aan het doel gericht op sociale cohesie, het doel gericht op cultuur en het doel gericht op natuurbehoud. Een multivariate variantieanalyse (MANOVA) werd uitgevoerd om na te gaan of er tussen de twee condities
Huilen, sociale cohesie en sociale binding 11
significante verschillen bestaan in de verdeling van het geld over de drie goede doelen. Er is geen significant effect van priming op de drie gecombineerde afhankelijke variabelen gevonden: F(3,641) = .84, p = .47; Wilks’Lambda = .97; partial eta squered = 00.
Tabel I
Scores op sociale cohesie (= euro’s toebedeeld aan het doel gericht op sociale
cohesie)
Conditie 1 (priming effect)
Conditie 2
N
Mean
SD
N
Mean
SD
Mannen
270
36.52
26.50
54
37.89
25.31
Vrouwen
262
40.38
21.62
61
39.95
17.06
Totaal
532
38.42
24.28
115
38.98
21.26
Om te beoordelen of er een samenhang bestaat tussen de mate waarin iemand huilt (neiging tot huilen en huilfrequentie) en sociale cohesie werden onderlinge correlaties berekend. Er is voor zowel mannen als vrouwen onderzocht of er een relatie bestaat tussen de mate van huilen en het aantal euro’s dat wordt toebedeeld aan het goede doel dat is gericht op sociale cohesie. Tussen de “neiging tot huilen” en de variabele sociale cohesie werd voor zowel mannen als vrouwen geen verband gevonden (mannen: r = .061, n = 270, p > .05, vrouwen: r = -.022, n = 261, p > .05 ). Ook is er bij zowel mannen als vrouwen geen verband
Huilen, sociale cohesie en sociale binding 12
gevonden tussen de huilfrequentie en sociale cohesie (mannen: r = .083, n = 270, p > .05, vrouwen: r = -.013, n = 261, p > .05 ). Vervolgens is bij zowel mannen als vrouwen de correlatie berekend tussen huilen en sociale binding. Voor mannen werd een zwakke, maar significant positieve correlatie gevonden tussen de “neiging tot huilen” en de variabele sociale binding (r = .195, n = 270, p < .05). Bij vrouwen is er geen relatie gevonden tussen de “neiging tot huilen” en sociale binding (r = .031, n = 261, p > .05 ). Verder werd er bij zowel mannen als vrouwen geen verband gevonden tussen de huilfrequentie en sociale binding (mannen: r = .067, n = 270, p > .05, vrouwen: r = .007, n = 261, p > .05 ). Met betrekking tot de tweede hypothese werd alleen bij mannen gevonden dat een grotere neiging om te huilen samen gaat met het zich meer verbonden voelen met anderen.
Discussie Het doel van dit onderzoek was om na te gaan of activering van huil-attitudes gedrag met betrekking tot sociale cohesie en sociale binding beïnvloedt. Het onderzoek levert geen bewijs voor de veronderstelling dat het activeren van interne attitudes betreffende huilen een positief effect heeft op de bereidheid geld te geven aan een fonds dat sociale cohesie ondersteunt. De eerste hypothese wordt niet bevestigd. Eerder is aangegeven dat twee factoren van belang zijn, wil een geactiveerde attitude gedrag sturen, namelijk beschikbaarheid en relevantie. Wat betreft de factor beschikbaarheid het volgende. In dit onderzoek zijn bij de participanten interne schema’s ten aanzien van huilen geactiveerd door priming. Attitudes met betrekking tot huilen zijn beschikbaar gemaakt door het beantwoorden van vragen over de eigen “neiging tot huilen”. Verder mag aan de hand van Hasson’s theorie (2009) verwacht worden dat attitudes met betrekking tot
Huilen, sociale cohesie en sociale binding 13
huilen relevant zijn voor gedragingen in situaties waarin beslissingen worden genomen over sociale cohesie. Hasson (2009) gaat echter uit van het effect van huilen in de confrontatie met een huilende ander, terwijl in deze studie attitudes ten aanzien van het eigen huilen geactiveerd worden. Het kan zijn dat het niet mogelijk is middels dit onderzoek vast te stellen of attitudes met betrekking tot huilen gedragingen op het gebied van sociale cohesie sturen. Het is wellicht beter om in een vervolgstudie te vragen naar een herinnering van een confrontatie met een huilende ander. Hierdoor worden dan de attitudes geactiveerd met betrekking tot een huilende ander in plaats attitudes betreffende het eigen huilen. Nog wenselijker is directe blootstelling aan een huilende ander. Daarnaast is het wel denkbaar dat het activeren van interne schema’s met betrekking tot het eigen huilen een hulpbehoevend gevoel oproept, waardoor gevoelens omtrent sociale cohesie worden versterkt. Ook het beschrijven van een herinnering waarin hulp wordt aangeboden door een ander, kan een setting zijn waarin sprake is van een versterking van het gevoel van verbondenheid met anderen. Wellicht maakt het dus niet uit of attitudes betreffende het eigen huilen worden geactiveerd of attitudes met betrekking tot de confrontatie met een huilende ander. Mogelijk is er nog een andere verklaring waarom er geen priming effect is gevonden. Volgens Hasson (2009) gaat confrontatie met een huilend persoon samen met een toename van zowel sociale cohesie als sociale binding. Het was daarom te verwachten dat er een positief verband bestaat tussen zowel de “neiging tot huilen” en sociale cohesie als de “neiging tot huilen” en sociale binding. Alleen bij mannen is een positieve samenhang gevonden tussen de “neiging tot huilen” en de cirkels van verbondenheid. In dit onderzoek is geen samenhang gevonden tussen de “neiging tot huilen” en het toebedelen van geld aan een op sociale cohesie gerichte stichting. Het zou kunnen dat het gebruikte item onvoldoende het
Huilen, sociale cohesie en sociale binding 14
onderliggende construct sociale cohesie meet. Ook kan het ongevoelig zijn voor daadwerkelijke verschillen. Het lijkt erop dat dit item niet optimaal geschikt is om in deze studie vast te stellen of er door priming attidudes met betrekking tot huilen zijn geactiveerd, die gedrag ten aanzien van sociale cohesie sturen. Het item is zelf geconstrueerd en is niet eerder in een onderzoek gebruikt. Het was beter geweest, om voorafgaand aan het onderzoek, het item te testen in combinatie met een valide vragenlijst, waarvan bekend is dat deze de mate van sociale cohesie goed meet. De vraag naar de mate van sociale binding door middel van Venn-diagrammen is in het verleden veelvuldig gebruikt in wetenschappelijk onderzoek. In beide condities wordt het ophalen van een herinnering aan huilen gevolgd door de meting sociale binding. Er is dus niet onderzocht of er een eventueel priming effect bestaat op sociale binding. De tweede hypothese stelt een positieve samenhang tussen de “neiging tot huilen” en sociale cohesie en sociale binding bij zowel mannen als vrouwen. Voor mannen is een positieve samenhang gevonden met sociale binding. Mannen die aangeven weinig “neiging tot huilen“ te hebben, scoren laag op sociale binding. Bij vrouwen is er geen verband gevonden tussen de “neiging tot huilen” en de mate waarin zij zich verbonden voelen met anderen. Vingerhoets en Scheirs (2000) stellen dat een reactie op een persoon in tranen in mindere mate verklaard wordt door het geslacht, maar juist door de mate waarin iemand geneigd is om te huilen. Eerder onderzoek heeft ook aangetoond dat meer mannen dan vrouwen zich verward of geïrriteerd voelen in de aanwezigheid ven een huilende persoon. Vrouwen voelen meer sympathie voor een huilende persoon dan mannen (Bekker & Vingerhoets, 2001). Mogelijk dat bij mannen de reactie op een huilend persoon vooral wordt beïnvloed door de neiging die zij zelf hebben om te huilen, terwijl dit bij vrouwen veel minder van belang is. Dit gegeven kan worden gezien als een interessant uitgangpunt voor toekomstig onderzoek naar sociale reacties op huilen.
Huilen, sociale cohesie en sociale binding 15
In dit onderzoek is één item gebruikt om de mate van sociale cohesie te meten en één item om de sociale binding te bepalen. Een optie in een vervolgstudie zou zijn deze items aan te vullen met betrouwbare en valide veelgebruikte vragenlijsten, waardoor de resultaten met meer zekerheid kunnen worden geïnterpreteerd.
Huilen, sociale cohesie en sociale binding 16
Referenties Aron, A., Aron, E. N., Tudor, M., & Nelson, G. (1991). Close relationships as including other in the self. Journal of Personality and Social Psychology, 60, 241-253. Bargh, J. A., Chen, M., & Burrows, L. (1996). Automaticity of social behavior: Direct effects of trait construct and stereotype activation on action. Journal of Personality and Social Psychology, 71, 230-244. Baumeister, R. M., & Leary, M. R. (1995). The need to belong: Desire for interpersonal attachments as a fundamental human motivation. Psychological Bulletin, 117, 497529. Bekker, M. H. J., & Vingerhoets, A. J. J. M. (2001). Male and female tears: Swallowing vs shedding? In A. J. J. M. Vingerhoets & R. R. Cornelius (Ed.), Adult crying: A biopsychosocial approach (pp 91-113). Hove, England: Brunner-Routledge. Berkman, L. F., & Glass T. (2000). Social integration, social networks, social support, and health. In L. F. Berkman & I. Kawachi (Ed.), Social Epidemiology (pp. 137-173). Oxford, England: Oxford University Press. Bartholomew, K., & Horowitz, L. M. (1991). Attachment styles among young adults: A test of a four- category model. Journal of Personality and Social Psychology, 61, 226244. Bowlby, J. (1977). The making and breaking of affectional bonds. British Journal of Psychiatry, 130, 201-210. Cameron, J. E. (2004). A three- factor model of social identity. Self and Identity, 3, 239-262. Fischer, A. H. (1993). Sex differences in emotionality: Fact or stereotype? Feminism & Psychology, 3, 303-318. Hart, J. de (2002). Zekere banden: sociale cohesie, leefbaarheid en veiligheid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Huilen, sociale cohesie en sociale binding 17
Hinkle, D. E., Wiersma, W., & Jurs, S. G. (2003). Applied Statistics for the behavioral sciences. New York NY: Houghton Mifflin Company. Hasson, O. (2009). Emotional tears as biological signals. Evolutionary Psychology, 7, 363370. Hendriks, M. C. P. (2005). On the functions of adult crying: The intrapersonal and interpersonal consequences of tears. Veenendaal, Netherlands: Universal Press. Hendriks, M. C. P., Croon, M. A., & Vingerhoets, A. J. J. M. (2008). Social reactions to adult crying: The help- soliciting function of tears. The Journal of Social Psychology, 148, 22-41. Hendriks, M. C. P., & Vingerhoets, A. J. J. M. (2006). Social messages of crying faces: Their influence on anticipated person perception, emotions and behavioral responses. Cognition and Emotion, 20, 878-886. Huston, T. L. & Levinger, G. (1978). Interpersonal attraction and relationships. Annual Review of Psychology, 29, 115-156. Kottler, J. A., & Montgomery, M. J. (2001). Theories of crying. In A. J. J. M. Vingerhoets & R. R. Cornelius (ED), Adult crying: A biopsychosocial approach (pp 1-17). Hove, UK: Brunner- Routledge. Lombardo, W. K., Cretser, G. A., & Roesch, S. C. (2001). For crying out loud: The differences persist into the ‘90s. Sex Roles, 45, 529-547. Patel, V. (1993). Crying behavior and psychiatric disorder in adults: A review. Comprehensive Psychiatry, 34, 206-211. Vingerhoets, A. J. J. M., Bylsma, L. M., & Rottenberg, J. (2009). Crying: A biopsychosocial Phenomenon. In T. Fögen (Ed.), Tears in the Graeco-Roman world. Retrieved from http://books.google.nl/books.
Huilen, sociale cohesie en sociale binding 18
Vingerhoets, A. J. J. M., & Cornelius, R. R. (2001). Adult crying: A biopsychosocial approach. Hove, England: Brunner-Routledge. Vingerhoets, A. J. J. M., Cornelius, R. R., Heck, G. L. van, & Becht, M. C. (2000). Adult crying: A model and review of the literature. Review of General Psychology, 4, 354377. Vingerhoets, A. J. J. M., & Scheirs, J. G. M. (2000). Sex differences in crying: Empirical findings and possible explanations. In A. H. Fischer (Ed.), Gender and emotion: Social psychological perspectives (pp. 143-165). Cambridge, England: Cambridge University Press.