THEMA Wederopbouw D R I E E N V E E RT I G S T E U I T G AV E O V E R > D E C E M B E R 2 0 1 3
>
Groot geworden in de wereld van de wederopbouw
Gesien van Altena
Zwolle, Diezeoost, Schoonhovenstraat
agrarisch land, aanvankelijk zonder douche, was veruit favoriet. Ik schets u mijn wereld in de tijd van de wederopbouw. Met de periode van de wederopbouw wordt doorgaans het tijdvak 1940-1965 bedoeld. Nederland werd na de Tweede Wereldoorlog letterlijk weer opgebouwd. Allereerst speelde natuurlijk het herstel van oorlogsschade. De woningnood was nijpend. Er kwamen tijdelijke oplossingen, zoals de houten bouwpakketten uit Oostenrijk en de zogenoemde Duplex-woningen, met twee wooneenheden onder één dak, later samen te voegen tot een ‘normale’ eengezinswoning. Maar er werd vooral op grote schaal uitgebreid. Overal in het land werden in hoog tempo nieuwe woonwijken uit de grond gestampt, met gestandaardiseerde laagbouw èn met hoogbouw. Ideeën over een nieuwe samenleving zien we terug in de stedenbouwkundige opzet: brede straten, ruime pleinen, royale groenvoorzieningen, Lichte en betaalbare woningen voor alle bevolkingsgroepen bepaalden het aanzien van de wijken van de wederopbouw. De architectuur was zowel traditioneel: woonhuizen met een eenvoudige hoofdvorm, bakstenen gevels en zadeldaken – als modern: wooneenheden waarin beton werd toegepast met platte daken en grote vensterpartijen. Door de in 1951 ingestelde rijksregeling voor de ‘decoratieve aankleding’ van belangrijke en representatieve gebouwen kwam veel monumentale kunst tot stand. Wandschilderingen, mozaïeken, tegeltableaus, beeldhouwwerk, reliëfs of bijvoorbeeld glas-in-beton ramen sierden onder meer overheidsgebouwen, kerken, scholen, woonhuizen en fabrieken. In de wijk was ruimte voor ontmoeting en recreatie, bijvoorbeeld bij de speelplaatsen voor de kinderen, in de parken of pleinen met sportvelden. Uit dit alles sprak optimisme en geloof in de toekomst. De afgelopen jaren is er meer aandacht gekomen voor het ruimtelijk erfgoed van de wederopbouw, landelijk maar zeker ook provinciaal. In 2007 kwam minister Plasterk met zijn zogenoemde top 100 van potentiële rijksmonumenten van de wederopbouw. Dat was een eerste selectie van bouwwerken uit de periode 19401958. Die selectie kwam tot stand door van verschillende categorieën van bouwwerken (zoals raadhuizen, spoorwegstations, scholen, kerken, winkelcentra) de beschikbare literatuur te bestuderen en veldwerk te verrichten. Het referentiekader vormde de indeling in thema’s als ‘infrastructuur’, ‘verzuiling’, ‘economie’, ‘verzorgingsstaat’ of ‘vrije tijd’. Cruciaal was dat de betreffende monumenten toonaangevend zijn voor de belangrijkste stromingen in de architectuur, landinrichting, ruimtegebonden kunst of voor vernieuwingen in de bouwtechniek. Voor Overijssel stond alleen het St. Jozef ziekenhuis in Deventer uit 1957 op de lijst, naar ontwerp van J.A. van der Laan, J.B. Hermans en Th. M. van der Eerden. Onlangs zijn door het rijk 30 gebieden van de wederopbouw aangewezen die speciale
aandacht verdienen, waaronder de ruilverkaveling van Vriezenveen. Dit jaar heeft minister Bussemaker een selectie van bijna 100 uit het tijdvak 1959-1965 gepresenteerd. De gemeenten zijn dit keer geconsulteerd over de concept-lijst. Overijssel is nu iets royaler vertegenwoordigd. Vooral Hengelo springt er uit met de woonwijken Klein Driene I en II, de binnenstad, het Raadhuis uit 1963 (J.F. Berghoef en J.F. Hondius), de Europatunnel uit 1960 (S. van Ravesteyn) en de Sint-Raphaëlkerk uit 1959 (H.J. van Wissen). Verder staan op de lijst: het NS-station van Almelo uit 1962 (K. van der Gaast en J.H. Baas), een deel van de Tuinen van Mien Ruys in Dedemsvaart uit 1960, de Patiostudentenwoningen van de Technische Hogeschool Twente in Enschede uit 1964 (H.P.C. Haan), het Purfina-tankstation in Enschede uit 1961 (S. van Ravesteyn) en het Kantoor van Schrale's Beton in Zwolle uit 1960 (G. Th. Rietveld). Een aantal van deze bouwwerken was overigens al beschermd als gemeentelijk monument. Een dergelijke selectieve bescherming werkt niet op regionaal of lokaal niveau. Want er gebeurt momenteel heel veel met de omvangrijke voorraad van het naoorlogse ruimtelijk erfgoed. Of het nu gaat om de aanpak voor herontwikkeling van een wijk van de wederopbouw, de vraag wat te doen met een leegstaande kerk of een vrijkomend schoolgebouw, het proces en traject bij de herbestemming van een oude fabriek, de keuze voor wel/geen sloop/grootschalige wijziging van een wederopbouwgebied of andere ruimtelijke en sociaal-economische vraagstukken: altijd zal goed beargumenteerd moeten worden hoe is omgegaan met de cultuurhistorische waarden van het zo kenmerkende erfgoed van de wederopbouw. Gemeenten staan daarmee voor belangrijke beslissingen. En dan is het cruciaal te weten wat er is aan erfgoed van de wederopbouw, wat je ermee wilt en hoe je dat gaat bereiken. Een eerste provinciebrede verkenning naar de enorme bouwproductie van de wederopbouw heeft Het Oversticht, in opdracht van de provincie Overijssel, enkele jaren geleden verricht in het programma Naoorlogs Bouwen in Overijssel (NoBO). De inventarisaties in het project richtten zich op kerken, wijken en monumentale kunst en werden vastgelegd in diverse publicaties. Deze eerste overzichten van het erfgoed van de wederopbouw in Overijssel bieden een goede basis voor verder onderzoek en een preciezere waardestelling van dat naoorlogse erfgoed. Dat maakt het mogelijk de juiste beleidsinstrumenten in te zetten om de ruimtelijke kwaliteit adequaat te borgen. Dit alles helpt gemeenten bij het maken van goed onderbouwde keuzes bij ruimtelijke en overige ontwikkelingen rond het erfgoed van de wederopbouw. Een aantal gemeenten is hier inmiddels al flink mee aan de slag gegaan. Hopelijk volgen alle andere gemeenten in hun voetspoor. Informatie > Gesien van Altena n
[email protected]
december 2013
december 2013
Ik ben geboren in 1959 en opgegroeid in zo’n typisch Nederlands rijtjeshuis uit die tijd: een eengezinswoning met een kleine voortuin en een behoorlijk diepe achtertuin en achter het huis een vrijstaande schuur met ingebouwd kolenhok. Mijn ouders waren in de wolken toen ze de sleutel kregen van het nieuwgebouwde huis. Want na hun huwelijk woonden ze, vanwege de grote woningnood, enige tijd in. En later zelfs enige tijd apart, toen mijn vader elders een baan in het onderwijs gevonden had en kostganger was bij een weduwe die de inkomsten goed gebruiken kon. Het was een overzichtelijke wereld. Het gezin was de hoeksteen van de samenleving. De man verdiende de kost, de vrouw zorgde voor de kinderen en ‘bestuurde’ het huishouden, zoals het geïllustreerde handboek ‘Ik kan huishouden’ uit 1954 leerde. Dat laatste was geen kleinigheid, maar vereiste de nodige vakkennis over werkplanning, onderhoud en reparaties, inrichting van de woning, opvoeding, recht en omgangsvormen zoals de inhoudsopgave van het boek leert. Het was handig dat veel middenstanders aan de deur kwamen. Bij ons waren dat de bakker, de melkboer, de kruidenier, de kolenboer, de voddenman en de schillenboer. Naar de slager en de groenteman mocht ik als klein meisje alleen. Geld mee hoefde niet, de boodschappen werden door de winkeliers opgeschreven. Bij de slager kreeg je een plakje worst, bij de groenteman een snoepje (sic!). De Gereformeerde kerk was op loopafstand. De Protestants Christelijke kleuterschool en lagere school (met de bijbel) lagen er vlakbij. Als klaar-over loodste ik de kleinere kinderen veilig twee verkeerswegen over. In de schoolvakanties gingen we weg in eigen land. Het simpele houten zomerhuisje in Zeeland, in een recreatiepark op voormalig
Over >
3
Over >
2
Bouwkundig Weekblad 1946
Al het goede komt van ver
Holtenbroek, Wavinvijver
Oostenrijk en Verenigde Staten helpen Zwolle bij wederopbouw
<
Zwolle kwam net als zoveel andere steden in Nederland de oorlog niet ongeschonden uit. Het zuidelijke deel van de wijk Dieze, net buiten de stadsgracht, liep zware schade op bij een bombardement in december 1944. Nog tijdens de oorlog maakte de Dienst Openbare Werken van de gemeente Zwolle plannen voor herstel van de vernielde woningen en uitbreiding van de wijk. Maar pas na de bevrijding kon met deze wederopbouwplannen gestart worden.
Mascha van Damme
Airy bouwsysteem
Assendorp, Jean d'Arc School
IJsselcentrale Harculo
Snel herstel Om de eerste woningnood het hoofd te kunnen bieden werden bouwpakketten en systeembouw ingezet. Zo zijn in Zwolle op verschillende plekken Oostenrijkse houten woningen gebouwd. Ze staan nog altijd in vrij goede staat in onder meer de Zeeheldenbuurt en aan de Vermeerstraat. In heel Nederland werden 800 van deze woningen gebouwd. Oostenrijk leverde de houten omhulsels tegen een laag bedrag aangevuld met een betaling in natura waaraan het land grote behoefte had, zoals gedroogde groenten en vis. Het zogenaamde Einfamilienhaus Zuiderzee kon ter plekke op een betonnen fundering in elkaar worden gezet. In de wijk Assendorp-Pierik liet prof. ir. H.T. Zwiers systeemwoningen optrekken met een door de Engelsman Airey ontworpen prefab-systeem. Met dit Aireysteem konden goedkoop en snel kleine gevelplaten op een houten skelet gemonteerd worden door twee man, zonder steiger of mechanische hulpmiddelen.
Herinnering oplevering miljoenste na-oorlogse woning
Grootschalige plannen In 1947 maakte architect Willem Marinus Dudok het eerste grootschalige uitbreidingsplan voor Zwolle. Dudok bedacht een stadsuitbreiding aan de oostkant van de stad met een nieuw centrum langs de multifunctionele groenstrook Wezenlanden. De samenwerking tussen Dudok en de gemeente liep na enkele jaren spaak waarop de gemeente het Bureau voor Architectuur en Stedebouw van prof. Sam J. van Embden aantrok. Van Embden vond dat het Zwolle aan moderne groene invullingen ontbrak, die in zijn ogen onontbeerlijk waren voor het goed functioneren van een stad. De eerste planmatige stadsuitbreidingen, zoals Dieze, Nieuw Assendorp en Pierik kenden vooral plantsoenen. Naarmate de welvaart toenam, deden met de invoering van de vrije zaterdag en meer vrije tijd ook verschillende vormen van recreatie hun intrede. In de nieuwe Zwolse parken van Van Embden werd hierop ingespeeld met lig-, speel- en dierenweiden, en sportvelden met toestellen, speelvelden voor balspelen en ruig speelterrein.
Het grootste deel van het nieuwe woningbestand in Zwolle werd in opdracht van woningcorporaties gebouwd. Grootschalige woningbouwprojecten werden afgewisseld met kleinere projecten voor specifieke doelgroepen, zoals vrijgezellenof bejaardenwoningen en woningen voor werkende vrouwen. De flat aan de Hanekamp op de hoek met de Wipstrikkerallee werd gebouwd in opdracht van Algemeen Belang (1952-1954) naar ontwerp van het in Zwolle werkzame architectenkoppel Mastenbroek en De Herder. Het complex omvatte vier winkelruimten op de begane grond met daarboven drie woonlagen. De twaalf relatief moderne en dure woningen waren voorzien van centrale verwarming, boodschappenlift en vuilnisstortkoker. In opdracht van Woningstichting Volkswelzijn ontwierp de Zwolse architect P.A. Lankhorst 264 woningen aan de zuidkant van de Meppelerstraatweg in de wijk Dieze Oost. De flats uit 1952 zijn gerangschikt in een vroege vorm van strokenverkaveling. De woningen kennen opvallende details in beton zoals de omlijsting van de trappenhuizen, de luifels boven de entrees en de balkonnetjes op de kopse kanten. Deze shake hands architectuur, waarin traditionele elementen zoals bakstenen gevels en rode pannendaken zijn verenigd met een meer moderne stijl, zijn kenmerkend voor veel naoorlogse woningbouw in Zwolle.
Rokende schoorstenen Naast de noodzaak van woningbouw moest ook een begin gemaakt worden met de wederopbouw van fabrieken, infrastructuur en bedrijven. Nederland moest de werkgelegenheid en export weer op gang krijgen. Met financiële hulp van de Verenigde Staten, de zogenaamde Marshall hulp, werd tussen 1951 en 1955 een nieuwe elektriciteitsfabriek gebouwd. De forse nieuwe centrale kreeg een plek aan de IJssel bij buurtschap Harculo ten zuiden van Zwolle in verband met de aanvoer van brandstof en de beschikbaarheid van koelwater. De Centrale Harculo is gebouwd met een uit de Verenigde Staten overgenomen montagebouw: een staalskelet bekleed met geprefabriceerde betonpanelen van Schokbeton, Kampen naar ontwerp van de Zwolse architect ir. P.J. de Gruyter. Gevel en interieur zijn verrijkt met kunstwerken van bekende Nederlandse kunstenaars, bekostigd met de ‘percentageregeling beeldende kunst’ die in die jaren bestond, de bekende 1% regeling. Ook werd in Zwolle gewerkt aan de betere infrastructuur door de aanleg van (water)wegen, zoals de A28 en het Zwolle-IJsselkanaal. Mastenbroek en De Herder ontwierpen een hypermodern busstation van staal en veel glas op het stationsplein van Zwolle, dat in 1958 werd geopend. Daarmee beschikte Zwolle als eerste stad in Overijssel over een ‘autobusstation’.
december 2013
december 2013
De bouwproductie in het naoorlogse Zwolle betrof niet alleen het herstel van oorlogsschade en de realisatie van complete nieuwbouwwijken. Ook het verbeteren van de woonomstandigheden in de bestaande stad behoorde, net als voor de oorlog, tot de aandachtspunten. In 1959 was het Zwolse krotopruimingfonds opgericht.1 In een maand tijd werd 35.000 gulden gestort door particulieren en bedrijven. Een bedrag dat goed was voor het afbreken van 10 krotten en de bouw van hetzelfde aantal vervangende woningen. Architect Buchta bood aan om de ontwerpen kosteloos te maken.
Over >
9
Over >
8
Het wederopbouwverhaal van Zwolle Het Oversticht heeft in opdracht van de gemeente Zwolle een rapport samengesteld dat het verhaal vertelt van de wederopbouw in Zwolle, gerelateerd aan de landelijke ontwikkelingen en tendensen. Het verhaal gaat in op de diverse uitbreidingsplannen, de in Zwolle werkzame architecten, de woningbouwverenigingen en individuele opdrachtgevers, en de bouwproductie. Daarnaast geeft het rapport op kaarten een eerste inventarisatie en waardering van de wederopbouwwijken en -objecten in Zwolle. Info > Mascha van Damme n
Holtenbroek, speelplaats
Meer woningen! In 1948 verklaarde de minister van Wederopbouw In ‘t Veld de woningnood officieel tot volksvijand nummer 1, en dat bleef zo tot in de jaren zestig. Om het bouwtempo op te voeren en de bouwkosten te drukken, werden in Zwolle voornamelijk portiekflats gebouwd van twee tot vier woonlagen. Op 8 november 1962 werd aan de Hogenkampsweg (nummer 139) in Dieze Oost de miljoenste naoorlogse woning van Nederland opgeleverd. Dit werd gevierd met een optocht van wagens vol bouwmateriaal en gereedschappen, in aanwezigheid van koningin Juliana en een stroom schoolkinderen.
1
[email protected] Zwolle, Hardensteinstraat
Holtenbroek
Autobusstation, 1957
Bouw (1959) 24, 692.
Optimistisch blijven Hengelo, Marktgebouw
Zouden ze er alle 147 nog zijn? In het in 2009 door Het Oversticht gepubliceerde boekje ‘Kunst in Beeld, monumentale kunst uit de wederopbouwperiode’ staan 147 kunstwerken uit Overijssel. Deze inventarisatie, die mogelijk gemaakt werd door het programma Naoorlogs Bouwen In Overijssel dat gesubsidieerd werd door de provincie Overijssel, geeft een overzicht van een deel van de schat aan wederopbouwkunstwerken die Overijssel rijk is. De pagina’s hierna geven een impressie.
Maartje van Hellemondt
<
Veel verdwenen In de afgelopen jaren is er veel naoorlogse bouw verdwenen en daarmee ook de bijbehorende kunst. Slechts enkele werken in Nederland zijn wettelijk beschermd als onderdeel van een rijksmonument, maar het gros is vogelvrij. In de eerder genoemde publicatie ’Kunst in Beeld’ wordt naast een eerste inventarisatie ook een stappenplan beschreven voor hergebruik van deze kunst. Maar nu, een paar jaar verder, blijkt dat herbestemming van deze kunst toch lastiger is dan gedacht. De grootste hindernis is het gebrek aan (politiek) draagvlak. De idealen van de wederopbouw worden niet meer begrepen en de architectuur wordt als saai en lelijk bestempeld. Door deze gewijzigde context is de kunst, soms letterlijk door overschildering, voor velen niet meer leesbaar en daarmee niet van belang. Daarbij komt dat de kunst vaak nagelvast aan het gebouw zit, waardoor hergebruik voor een grote kostenpost zorgt.
Tweede leven voor raamwerk Louis van Roode
Optimistisch blijven Nee, het zijn er zeker geen 147 meer. En de voorspelling is dat het aantal in de komende jaren verder zal gaan dalen. Daarentegen is er ook zeker een aantal succesverhalen te vertellen. Zoals in Zwolle Zuid. In de hal van woontoren Bellevue, de hoogste woontoren van Zwolle, is in 2010 een kunstwerk herplaatst van Louis van Roode. Dit ruim 3 meter brede en 10 meter hoge glas-inbeton raam, dat zo’n 4 ton weegt, is daar met geld van de vereniging van eigenaren geplaatst. Het geld was voor de inrichting van de hal bestemd en er werd voor gekozen een werk van Van Roode uit de Rotterdamse bank in Eindhoven een tweede leven te geven. Het werk was tot 2008 in bezit van ING, die daarna besloot het op de herplaatsingsdatabase te plaatsen. De VVE van
de Bellevue kreeg het cadeau, met de voorwaarde dat dit duidelijk zichtbaar vermeld werd. De kosten voor de herplaatsing zelf kwamen zoals gezegd voor rekening van de VVE. Ook in Hardenberg slaagde een herbestemmingpoging uiteindelijk. In het oude, inmiddels gesloopte schoolgebouw van het Greijdanus, een school voor gereformeerd voortgezet onderwijs, zat een keramisch reliëf van gebakken en geglazuurde klei. Het stelt de 7 scheppingsdagen voor en is in 1967 gemaakt door de Groningse kunstenaar Anno Ferdinand. Het werk, dat zich bevond op een gemetselde wand, werd tijdens de sloop niet meteen weggegooid, maar ingepakt en opgeslagen, eigenlijk omdat men er niet uit was wat ermee te doen. De architect van de nieuwbouw van de school was, hoewel hij het wel had ingetekend op de nieuwbouwplannen, niet van plan het kunstwerk te herplaatsen en de bouwcommissie en gevormde stuurgroep waren ook niet erg enthousiast. Een bevlogen docent kreeg het samen met een nieuwe vestigingsdirecteur voor elkaar het kunstwerk te conserveren en te voorzien van een zinken omlijsting. Het werd niet meer in de school opgenomen, maar kreeg een waardige plaats op het buitenterrein. Hetzelfde gelukkige lot had het ‘steigerende paard’ van Marie van Eijl-Eitink. Gemaakt voor de textielschool aan de Hengelosestraat in Enschede in 1954, was het jarenlang het beeldmerk van de school. De laatste gebruiker van de school, het ROC, verhuisde in 2009 naar een spectaculaire nieuwe locatie, de oude Stork ijzergieterij in Hengelo. In dit immense gebouw kreeg het toch zeer bescheiden paard een ereplaats bij de ingang het gebouw, als sterk merk voor de school. Info > Maartje van Hellemondt n
[email protected]
december 2013
Massale productie Na de Tweede Wereldoorlog werden grote hoeveelheden woningen en publieke gebouwen uit de grond gestampt. Door de percentageregeling, die inhield dat 1% van de bouwsom aan kunst besteed moest worden, ontstond een enorme hoeveelheid kunstwerken. En niet alleen in en aan gebouwen, maar ook in de openbare ruimte. Deze kunst is, hoewel voorheen in zeer ruime mate aanwezig, door een aantal factoren wel zeer bijzonder. Niet alleen vond nagenoeg de gehele productie ervan plaats binnen een relatief kort tijdsbestek van circa 20 jaar, maar ook werden oude kunsttechnieken zoals mozaïeken of wandschilderingen nieuw leven ingeblazen. Nieuwe technieken ontstonden er ook zoals glas-in-beton en glasappliqué. Wat vrijwel alle werken gemeen hebben, is het optimisme en de morele en opvoedkundige symboliek die ze uitstralen: het geloof in een wereld die al maar beter wordt.
Over >
11
Tweede leven voor glaswerk van Louis van Roode
Over >
Over >
december 2013
december 2013
12 13
De tijdgeest van de wederopbouw in de polder Mascha van Damme
Barakkenkamp met kantine, Dronten1960
Gemaal Colijn, kunst op de gevel
Flatgebouw voor alleenstaanden, Dronten
De uitgifte van land in de Noordoostpolder begon in 1947, de aanleg van Oostelijk Flevoland in 1950. De polder Oostelijk Flevoland viel in 1957 droog en kreeg vanuit een barakkenkamp bij Dronten vorm. De inrichting van de nieuwe polder volgens de moderne ontwerpprincipes, waarmee in Nagele al was geëxperimenteerd, betekende een breuk met de traditionele stedenbouwkundige opzet van eerdere polders. De dorpen in de Wieringermeerpolder, gebouwd tussen 1930 en 1938, waren traditioneel opgezet als een brinkdorp. Net als voor de grote naoorlogse uitbreidingswijken op het vaste land werd voor de kernen in Oostelijk Flevoland een min of meer flexibel structuurplan opgesteld, waarin de omvang en de locatie van de hoofdbestemmingen als vlekken zijn aangegeven, met een strikte scheiding tussen de vier hoofdfuncties wonen, werken, recreatie en verkeer, onderling verbonden door een autonoom wegennet dat aansluit op doorgaande wegen buiten de polder. Wijkgedachte De eerste opzet en het uiterlijk van de kernen in Oostelijk Flevoland ademen de sfeer van de wederopbouw. Typerend voor de wederopbouwperiode is de wijkgedachte. De essentie van de wijkgedachte was dat nieuwe steden bestonden uit herkenbare buurten die als een gemeenschap zouden functioneren. In die leefbare stad was de geleding cruciaal: van de woning, het woonblok en de buurt naar de wijk, het stadsdeel en ten slotte de stad. Binnen de schakering van woonblokken kwamen woningen voor verschillende categorieën bewoners voor: voor kleine en grote gezinnen, voor bejaarden en alleenstaanden.
Speelplaats in Biddinghuizen
Het idee was om daarmee de sociale cohesie te bevorderen. De inrichtingsplannen mochten dan tamelijk ‘vrij’ zijn, de aantallen en het type inwoners in de polders werden echter strak geregisseerd en streng geselecteerd. Een groep architecten puzzelde op woningtypes en -plattegronden in uitzonderlijk veel varianten voor alle beoogde gezinssamenstellingen en beroepen. In 1965 waren er in de drie kernen 1440 eengezinswoningen gereed of in aanbouw, in 34 verschillende typen. Door de afgelegen en geïsoleerde ligging van de woonkernen waren de toekomstige bewoners meer aangewezen op hun huizen, was het idee, die daarom ruime plattegronden kregen. Ook werd in Dronten een bescheiden flatgebouw van drie verdiepingen gebouwd met woningen voor alleenstaande mannen, uitgerust met garages op de begane grond. Spelen en recreëren Inspelend op de toenemende vrije tijd en het maatschappelijke belang van recreatie zijn uitgebreide dorpsbossen aangelegd, die de overgang vormen tussen het open polderlandschap en de bebouwde kom. Ze werden ingericht met onder meer een hertenkamp en wandel- en fietsroutes. De jonge kinderen kregen hun eigen zandbak en speeltoestellen. Voor een goede inbedding van het groen in de plannen werkten stedenbouwkundigen nauw samen met landschapsarchitecten. Groen vormde een essentieel onderdeel van de wederopbouwwijken, vooral meer openbare groenvoorzieningen en minder particulier groen. In Oostelijk Flevoland is goed te zien dat het groen ook diende als scheiding tussen de buurten en wijken en als
december 2013
december 2013
Terwijl in de rest van Nederland de wederopbouw in volle vaart ter hand werd genomen, ging de aanleg van de Noordoostpolder van start en lagen de plannen voor de inrichting van Oostelijk Flevoland op de tekentafel. De plannen voor de IJsselmeerpolders, een idee van Cornelis Lely uit 1919, kregen na de oorlog nog meer urgentie door de roep om werkgelegenheid en een bredere voedselvoorziening. Alle idealen en ontwerpprincipes uit de wederopbouwperiode zijn in de naoorlogse polders op grotere of kleine schaal toegepast, van recreatiebossen tot overblijflokalen.
Over >
15
Over >
14
Ichtuskerk, sculptuur
Eerste bewoonde huizen, Boeierstraat Dronten, 1962
Lijnbaan
Houten noodwinkel Biddinghuizen, 1964
Schouwstraat Dronten met kerktoren als baken, 1985
brede buffer langs toegangswegen en hoofdstructuren, voorzien van bomenrijen, sportvelden en volkstuinen. De scholen, kinderdagverblijven en kerken zijn in kleinere groengebieden rondom het centrum opgenomen. Conform de wijkgedachte moesten deze voorzieningen goed te voet bereikbaar zijn vanuit de woonbuurten. Zo kon de huisvrouw gemakkelijk de kinderen naar school brengen en op de terugweg nog even boodschappen doen. Tussen de middag kon zij, heel modern, haar kinderen op school laten. Architect Bredman uit Amsterdam had een school van het zogenaamde Sprengtype ontworpen, met zes klassen aan weerszijden van een overblijflokaal, dat op verschillende plekken is toegepast. Openbare lagere school De Dukdalf in Dronten was van het zogenaamde komtype waarbij de lokalen gegroepeerd zijn
Tijdelijke winkels in woningen, Hoogaarsstraat
Swifterbant 1969
rondom een open binnenplaats met luifels langs de randen, waar de leerlingen naar hartenlust konden spelen en knutselen. Laagbouw de norm Barakken met noodwinkels in Biddinghuizen voorzagen in de eerste behoeften totdat de winkelcentra gereed waren. Tijdelijk werden de eerste huizen in Dronten ingericht als slager of kapper. De winkelcentra van Dronten en Biddinghuizen waren, net als de ultra moderne Lijnbaan in Rotterdam, voorzien van luifels en een breed opgezet voetgangersgebied, zodat het winkelende publiek op zijn gemak en op regenachtige dagen droog langs de etalages kon lopen. Anders dan in de grote uitbreidingswijken van grotere steden, waar 90% van de naoorlogse woningen bestond uit hoogbouw, hield men de bebouwing in de Flevopolder bewust laag. Alleen voor wonen boven winkels werd een uitzondering gemaakt. Lange tijd vormden de hogere kerktorens de belangrijkste bakens en opvallende markeringspunten tussen de omringende laagbouw. De eerdere polderdorpen, hoe klein ook, konden standaard op drie kerken rekenen, voor elke gezindte één. In Oostelijk Flevoland deed in de
Over >
17
kleine kernen het kerkelijk centrum zijn intrede, waar verschillende kerkgenootschappen een eigen ruimte betrokken en gezamenlijke voorzieningen deelden. De kerken kenden een moderne vormgeving met een vrijstaande toren, zoals bij veel wederopbouwkerken gebruikelijk was. Kunst Op de valreep van de wederopbouwperiode werd in 1965 de gereformeerde kerk De Ark in Dronten gerealiseerd, naar ontwerp van architect David Zuiderhoek uit Baarn. Met uitzondering van de toren waren alle onderdelen van het gebouw door overdekte galerijen en voorhoven met elkaar verbonden. De grote kerkzaal kreeg een bijzondere vliegervormige plattegrond met een rijk uitgevoerd interieur
Basisschool Duykeldam met overblijflokaal
december 2013
december 2013
Over >
16
Kerk De Ark, liturgiecentrum
Dronten, kerk en toren De Ark
Kerk De Ark, doopvont en glasappliqué
Dronten, Koggestraat, scholen met overblijflokaal
Biddinghuizen, woonhuizen met voorportaal
Groenvoorzieningen, bomen geplant door bewoners Swifterbant, 1974
in schoonmetselwerk, een preekstoel en avondmaalstafel van ruw beton en een glazen wand met glasappliqué. Ook gemaal Colijn, dat bij Ketelhaven een groot deel van de polder bemaalt, is voorzien van onmiskenbaar uit de wederopbouwperiode daterende kunstwerken. Boven de hoofdentree is een betonreliëf aangebracht en in de hal een enorme glazen tussenwand met geëtste voorstellingen die verwijzen naar de strijd tegen het water. Nieuw erfgoed Het idealisme en optimisme uit de wederopbouwperiode en de ontwerpprincipes die werden ingezet voor een betere maatschappij zijn in de naoorlogse polders nog op veel plaatsten en allerlei niveaus zichtbaar, zo blijkt uit de inventarisatie van het cultureel erfgoed in de Noordoostpolder en de kernen van Oostelijk Flevoland door Het Oversticht. De gemeente Dronten realiseert zich terdege dat deze eerste identiteit van het nieuwe land bescherming verdient en heeft afgelopen jaar de eerste gemeentelijk beschermde monumenten aangewezen. Informatie > Mascha van Damme n
[email protected] Dronten, de Open Hof
Gemaal Colijn, Ketelhaven
Villa Welpeloo, Enschede 2012Architecten
Bouwterrein Swifterbant, 1962
BOERDERIJEN ZULLEN HERRIJZEN
<
- ook aan noodstallen is gedacht
Het werk van den wederopbouw is begonnen. Het streven is er op gericht den boer te laten voortbestaan. Het streektype wordt niet uit het oog verloren. Marieke van Zanten
Overijssel respectievelijk ruim 700 en 141.1 Met de wederopbouw van boerderijen werd al vier maanden na het begin van de oorlog gestart.
december 2013
december 2013
Zo kopt een artikel in de avondeditie van het Algemeen Handelsblad op 19 september 1940. Wederopbouw al in 1940? Dat lijkt vroeg en de meeste mensen denken dat de wederopbouw pas na de oorlog goed op gang kwam. Maar niets is minder waar. Veel bebouwing is in de beginperiode van de oorlog verwoest. Niet alleen in de gebombardeerde steden zoals in Rotterdam maar ook in het buitengebied werd veel vernietigd. In de eerste dagen van de oorlog werden veel boerderijen als voorzorgmaatregel gesloopt of verbrand. Maar de meeste schade werd aangericht door de inundatie van de Grebbelinie in 1939. Ruim 800 boerderijen waren in de eerste maanden al vernield of geheel verwoest. Verder werd de meeste schade voornamelijk in de laatste twee jaren van de oorlog aangericht, ook aan veel boerderijen. Uiteindelijk zijn er in Nederland rond 8000 boerderijen vernietigd of gesloopt en ruim 6000 zwaar beschadigd, waarvan in
Over >
19
Over >
18
Voortbestaan Opvallend is de zinsnede van de kop: ‘Het streven is erop gericht den boer te laten voortbestaan’. Even verder in het artikel wordt geschreven: ‘In het landbouwbedrijf is de woning één met het land, en met het oog daarop was wederopbouw een aangelegenheid van het grootste belang: Het daartoe gevormde bureau [Bureau Wederopbouw Boerderijen red.] streeft er dan ook naar den boer als boer te laten voortbestaan, hem een nieuwe boerderij terug te geven, welke een rationeel bedrijf mogelijk maakt, een practisch bedrijf, maar toch op bescheiden schaal.’ Wat hier bedoeld wordt, is vermoedelijk dat de agrarische sector belangrijk was voor Nederland en het herstel hiervan noodzakelijk was voor
Wederopbouwboerderij, Zwolle
Krantenartikel van de avondeditie van het Algemeen Handelsblad op 19 september 1940
Flevogebouw te Zwolle. Hier was het hoofdkantoor van Bureau Wederopbouw Boerderijen 1942-1945
1
Boerderijen, categoriaal onderzoek door B. Lamberts, 2007
het op peil brengen van de voedselvoorziening van ons land. Een snelle herbouw van juist boerderijen kreeg dan ook de hoogste prioriteit van de overheid. Boeren moesten doorgaan met boeren en alles werd in het werk gesteld om dit doel snel te halen. De wijze waarop dit moest gebeuren was ‘sober en doelmatig’. Speciaal hiervoor werd in juli 1940 het Bureau Wederopbouw Boerderijen (BWB) opgericht, met als taak het coördineren en herbouwen van verwoeste boerderijen: het nam de schade op, stelde richtlijnen vast voor de herbouw, bepaalde of toetste de architectenkeuze, beoordeelde de bouwplannen en bestekken, verzorgde de aanbestedingen, hield toezicht op de werken en regelde de financiering. Maar de allereerste hulp bestond uit het realiseren van
noodvoorzieningen zoals noodstallen en noodwoningen, zoals ook de kop van het artikel laat zien. Met de winter in aantocht waren noodvoorzieningen van het grootste belang voor het voortbestaan van de getroffen boeren. Financiering van het geheel werd ondersteund door de Staat. Ook werd een bijdrage van de boeren zelf verplicht gesteld. Afhankelijk van de omvang van de gebouwen, de geleden schade en de ouderdom van de boerderij betaalden de boeren 10-15% zelf. Sommige boeren zagen dit als kans om hun bedrijf te moderniseren en vergroten, dit moesten ze zelf bekostigen. Nederland was voor de herbouw van boerderijen onderverdeeld in verschillende districten en rayons, afhankelijk waar de meeste schade was geleden en de herstel-
werkzaamheden plaats moesten vinden. Dat waren in eerste instantie vooral Brabant en Utrecht. Elk district kreeg een aantal architecten toegewezen die werkten aan de ontwerpen van de nieuwe boerderijen. Het hoofdkantoor van de BWB bevond zich aanvankelijk in Amersfoort en Utrecht. Vanaf 1942 tot het einde van de oorlog zetelde het hoofdkantoor in de voormalige Ambachtschool, het later genoemde ‘Flevogebouw’ aan de Menno van Coehoornsingel te Zwolle. Na de Oorlog verhuisde het hoofdkantoor naar Den Haag. Vanuit het Flevogebouw werd niet alleen de wederopbouw van boerderijen in Nederland gecoördineerd, maar ook de uitgifte van nieuwe boerderijen in de Noordoostpolder (NOP) gedaan.
Kampen, boerderij in de traditionele trant waarbij de Friese stjelp als uitgangspunt genomen werd. Woning en bedrijf onder een dak met weinig bijgebouwen.
Ens, voorbeeld van een noodwoning in de Noordoostpolder.
Hinder Kenmerkend voor soortelijke krantenartikelen uit deze periode is de voortvarendheid die hier vanaf te lezen is. Een voortvarendheid die al snel werd getemperd door materiaalschaarste, een tekort aan arbeiders en later, in 1942, een algeheel bouwverbod. Tegen die tijd werden alle bouwmaterialen naar Duitsland gestuurd of kwamen goederen niet aan op de plaats van bestemming door gebrek aan materieel en benzine. Daarnaast werden veel arbeiders in Duitsland te werk gesteld.
De wederopbouwwerkzaamheden werden hierdoor sterk gehinderd of bijna stilgelegd. Alleen in de Noordoostpolder, die in 1942 officieel droogviel, werd gebouwd. De bezetters zagen de NOP namelijk als belangrijke aanvulling op hun landbouwgronden en voedselvoorziening. In 1942 en 1944 verrezen hier ongeveer zestig ontginningsboerderijen. Voor de rest van Nederland gold dat na 1942 alleen met een ontheffing van het bouwverbod doorgebouwd kon worden. De meeste herbouw tot 31 december 1943
Koningin Juliana bij eerste oplevering van boerderij, Vriezenveen.
vond plaats in de provincies Brabant en Utrecht. In totaal waren in Nederland 550 boerderijen gebouwd. De teller voor het aantal herbouwde boerderijen in Overijssel tot die tijd stond op exact 1. En naar alle waarschijnlijkheid is dat de boerderij aan de Nieuwe Wetering in de Mastenbroeker-polder uit 1942. Streekeigen of modern A.D van Eck, voorheen hoofd van de bouwkundige afdeling van de Wieringermeerdirectie, kreeg de taak om het BWB in de oorlogsjaren te leiden. Bij het horen van die naam sloeg waarschijnlijk bij menigeen de schrik om het hart, want men zat niet te wachten op het boerderijtype dat in de Wieringermeerpolder was gerealiseerd. Daar waren moderne varianten van de Noord-Hollandse stolp verrezen. In het artikel wordt hierover geschreven: ‘Onder velen in de getroffen streken openbaarden zich teekenen van angst, dat men met de benoeming van den heer Van Eck tot hoofd van dit Wederopbouwbureau zou overgaan tot den bouw van boerderijen, zoals in de Wieringermeer is geschied. Deze vrees is ongegrond. Men zal het streektype niet uit het oog verliezen.’ En inderdaad. De boerderijen die in de wederopbouwperiode ontstonden, werden in de eerste jaren vooral gebouwd
voorbeelden van beide bouwstijlen aanwezig. Per district werden architecten aangetrokken om standaard ontwerpen te maken die in een sobere bouw met minimum afmetingen aansloten bij het karakter van de streek maar waarbij wel een moderne bedrijfsvoering kon worden gevoerd. Om de kwaliteit van de ontwerpen te kunnen waarborgen, werden er speciale commissies ingesteld die hierover waakten. Het bleek dat de herbouw op deze manier toch te lang duurde. Daarom maakten architecten in lokale werkgemeenschappen ontwerpen voor meer gestandaardiseerde en prefab bouwdelen. Omdat de wens van iedere boer anders lag, kon de standaardisering alleen daarmee op onderdelen van de boerderij plaatsvinden en niet de gehele boerderij. Indien de plannen werden goedgekeurd, konden plaatselijke aannemers met de bouw beginnen. Enerzijds was er dus veel aandacht voor de architectuur, de verschijningsvorm, anderzijds werd er
Voorbeeld grote ontginningsboerderij in de Noordoostpolder.
nauw gelet op soberheid en snelheid van bouwen. Veel werd vanuit hogerhand gecoördineerd en bepaald, toch was er ook aandacht voor de wensen van de boer en niet te vergeten van de boerin en werd het bouwen gedaan door lokale bedrijven. Het artikel uit 1940 eindigt met hoopvolle en positieve woorden: ‘dat binnen het jaar al het doorstane leed met de vervanging van het verloren gegane vergeven en vergeten is en dat de tienduizenden hectare grond, die dit jaar nog bezaaid zijn zullen uitgroeien tot honderdduizenden hectaren, waarop het landbouwbedrijf zich gelukkig en ongestoord kan vestigen’. Een deel van de schade uit de eerste oorlogsjaren was inderdaad hersteld, maar er zou nog veel meer schade komen en ‘gelukkig en ongestoord boeren’ lag op dat moment nog ver in het verschiet…
Info > Marieke van Zanten n
[email protected]
Zwartewaterland, ‘ontheffingsboerderij’ uit 1942. Mogelijk de enige boerderij die in Overijssel is herbouwd tot 1943.
december 2013
december 2013 Kampen, boerderij in een moderne variant waarbij de bouwvolumes van elkaar gescheiden waren en de stallen lager dan het woonhuis. Met de kenmerkende rode baksteengevels en rood pannendak.
in de streekeigen of traditionele, lokale architectuur. De vorm van deze boerderijen doet denken aan een Hallehuis, Noord-Hollandse stolp, Friese stjelp, een kop (hals)rompboerderij of een Groninger Oldamsterboerderij of variaties hierop. Vanaf de jaren ’50 kwamen ook boerderijen voor die een meer eigentijdse vormgeving kregen. Hier werden moderne materialen (beton) en prefab onderdelen gebruikt. Het moderniseren van het boerenbedrijf en de architectuur gingen misschien wel hand in hand. De moderne boerderijen hebben vaak gelede bouwvolumes. De situering van de verschillende volumes, en daarmee de plattegrond, kan variëren al naar gelang de wens van de boer en zijn bedrijfsvoering. Naast de architectuur is het opvallend dat bedrijf en woonhuis niet meer onder een dak zijn geplaatst en dat de woning veel lijkt op een burgerwoning. Zo zagen veel moderne boeren zich het liefst! In Overijssel en de Noordoostpolder zijn veel
Over >
21
Over >
20
Stadsarboretum Inmiddels is de kwaliteit van zowel de inrichting van de openbare ruimte van veel wijken verloederd door de komst van bijbouwen, het dichtzetten van doorzichten of open ruimten en verschraling in het beheer en onderhoud. Een plek waar de naoorlogse groene aanleg allerminst verloederd is, is de wijk Klein Driene in Hengelo. Deze wijk heeft toch wel heel bijzondere soorten bomen en struiken staan. Met name in het stuk tussen de Oldenzaalsestraat, de Josef Haydnlaan, de Mozartlaan en de Händelstraat staan tientallen soorten. Dit deel van de wijk Klein Driene wordt Klein Driene I genoemd en is ontworpen in opdracht van woningbouwverenigingen Ons Belang en St. Jozef. De ontwerpen van de woningen van Ons Belang waren afkomstig van het bureau H. en A.H. Klomp uit Enschede, die van St. Joseph van het bureau H. van Putten uit Bussum. De groenstructuur wordt in hoofdzaak gevormd door de profielen van de vier hoofdstraten: een rijbaan met aan weerszijden grasstroken en trottoirs. Daarlangs staan de vele soorten bomen en struiken, die een soort arboretum vormen. Deze vorm van groenaanleg had naast een esthetisch en rustgevend karakter ook een opvoedkundig karakter. Deze wijze van vormgeven van de openbare ruimte past helemaal in de wijkgedachte, op basis waarvan naoorlogse wijken waren opgericht. Het idee erachter is dat een wijk als sociale en ruimtelijke eenheid zou moeten functioneren. Het openbare groen en de collectieve tuinen krijgen echter beheerproblemen en worden tegenwoordig als onveilig ervaren. De woningen voldoen niet meer aan de eisen van de tijd, wat betreft comfort en oppervlakte, maar ook wat betreft de verhouding privéruimte en openbare ruimte. In Klein Driene I is woningbouwvereniging Welbions bezig met de moderniseringsslag. De groene omgeving wordt daarbij zoveel mogelijk gespaard.
Functioneel groen De naoorlogse wijken breken met de vooroorlogse traditie van bouwen in gesloten bouwblokken met afgesloten (groene) binnenterreinen. Voor verbetering van licht- en luchttoetreding werd gebruik gemaakt van een meer open verkaveling, waardoor het groen de wijken binnenstroomde. Naast een nieuwe manier van bouwen, vernieuwde ook de inrichting en de omgang van de openbare ruimte.
<
Maartje van Hellemondt en Dirk Baalman 22
23
Hengelo, Klein Driene
Amsterdam, Slotermeer
Het denken over groene ruimten in de stedenbouw werd bepaald door verschillende thema’s. Allereerst werd er, parallel met de ontwikkeling van het juridisch denken over planning, over gedacht in termen van functietoewijzing aan de grond. Juist de ‘moderne’ stedenbouw van de wederopbouw ontleedde de stad in functies: wonen, werken, recreatie en verkeer. ‘Groen’ hoorde tot de recreatie en bij de planning werd erover gesproken in kwantitatieve termen. In het stedenbouwkundig ontwerp werd gerekend met hoeveelheden ‘recreatie’ op verschillende schaalniveaus: een groene vlek met zandbak bij een blok, groenstroken en buurtpark op het niveau van de wijk en een ‘bos’ op de schaal van de stad. De groenzones op wijkniveau werden zo veel mogelijk geschakeld, zodat groene routes ontstonden, waaraan scholen en winkels werden gesitueerd. Zo hingen de hiërarchieën binnen ‘groen’ en ‘verkeer’ met elkaar samen: op de langzaamverkeerroute door het groen konden kinderen veilig naar school en als moeder (!) ze had gebracht, kon ze en passant boodschappen doen. Het ‘bos’ op schaal van de stad kreeg in Amsterdam met het Amsterdamse Bos een mooi hoogtepunt. Op veel plaatsen kon zo’n aanleg achterwege blijven, als in het ‘buitengebied’ voldoende recreatieruimte kon worden gevonden. Het ontwerp van het woongroen en buurtgroen sloot vaak aan bij de moderne en rechtlijnige stedenbouwkundige structuur en was ingericht met royale grasvelden, verharding voor straten en stoepen, bomen en heesters daarlangs en een enkel bloem- of rozenperk. Bij grotere groenoppervlakken werd soms afgeweken van de rechtlijnige vormgeving en ontstonden meer vloeiende lijnen.
Behalve in kwantitatieve termen werd ook over de kwaliteit van ‘groen’ nagedacht. Net als nu werden aan groen eigenschappen toegedicht, die de noodzaak ervan benadrukten. Lucht en ruimte waren veel genoemde aspecten in de modernistische stedenbouw, die zich lang bleef afzetten tegen de ongezonde volgepropte 19e eeuwse binnensteden. Zonder te beschikken over de meer precieze ecologische terminologie en gegevenstabellen die we tegenwoordig hanteren, bestond een stellige notie dat de aanwezigheid van groen bijdraagt aan een gezonde lucht, maar ook aan demping van geluidsoverlast. Groen werd dan ook in het stedenbouwkundig ontwerp ingezet als ‘buffer’ tussen de verschillende functies, zoals verkeer en wonen of wonen en werken, waar het als scherm voor zicht en geluid een intensievere grondexploitatie mogelijk maakte. Maar groen werd ook de stad binnengehaald om het contact met ‘niet-stad’ te organiseren. Zo hebben heel wat stedenwijken een stelsel van ‘groene vingers’ of een of meer lobben die als ‘groene long’ moeten werken. Ook hier geeft Amsterdam het voorbeeld, maar we vinden ze ook in Zwolle, Almelo, Hengelo, etc. Het ontwerp van de naoorlogse groenstructuur sloot vaak aan op het omringende landschap dat hierdoor de wijk doordringt, zoals bij de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam. De groenontwerpen van de nieuwe stadswijken werden meestal verzorgd door de gemeentelijke afdelingen groenvoorziening. De inrichting van het groen is echter niet altijd zo vormgegeven als de ontwerpers zich hadden gewenst. Dit omdat de groenvoorziening meestal de sluitpost van de begroting was.
De stedenbouw van na de oorlog werd in sterke mate bepaald door ontwerpers die hun opleiding aan de TH in Delft hadden gehad. Daar doceerde Granpré Molière een meer traditionele opvatting over de bouw van woonsteden, terwijl Van Eesteren daar vanaf 1948 het icoon van de modernistische (functionalistische) stedenbouw werd. Op een studiedag in 1951 ontmoetten de beide werelden elkaar. Voor Granpré, belijdend katholiek, startte de redenering bij de samenhang van huis en tuin als thuisbasis voor het gezin. Vanuit de sociale verbanden waarin dat gezin opereerde, ontstonden behoeften aan meer collectieve voorzieningen, zoals wijkparken of recreatieruimten. Zijn termen waren filosofisch, op het theologische af, maar zijn conclusies over hoeveelheden, schalen en kwaliteiten van groen weken van die van Van Eesteren niet veel af. Liepen de discussies tussen de twee stromingen in die jaren nogal eens hoog op, bij deze studiedag konden de vaandeldragers het eigenlijk wel met elkaar eens zijn. Al bleven de termen, waarin ze hun ontwerpopvattingen presenteerden, sterk verschillen. Die gemeenschappelijke grond betekende wel dat hele generaties ingenieurs-ontwerpers met dezelfde uitgangspunten over de betekenis van ‘groen’ in het stedenbouwkundig ontwerp, de opgaven in het land te lijf gingen. Holtenbroek, Deppenbroek, Hengelose Es, Nagele of Creil: waar het over de structuur van ‘groen’ gaat, zijn de verschillen niet groot. Wel kunnen de uitwerkingen door verschillende tuin- en landschapsarchitecten (het vak dat je eerder in Wageningen leerde) heel verschillend zijn. Soms is er de behoefte aan meer activiteit, soms aan ‘rust’, een enkele keer aan opvoeding, zoals in Klein Driene in Hengelo, waar met de keuze
van het sortiment beplanting gestreefd werd naar een arboretum. Met bordjes die de soorten aanduidden werd de stadsbewoner iets meegegeven over ‘natuur’, alsof Jac. P. Thijsse of Foppe Brouwer (beter bekend als dr. Fop I. Brouwer) zelf met je meewandelden. Aan die natuuropvoeding konden ook de gebouwde vogelnesten bijdragen, die in menig trappenportiek werden aangebracht. Het collectieve belang van de ‘groene ruimte’ is tegelijk de achilleshiel ervan gebleken. Wie moet al die hectares groene openbare ruimte nog beheren? Allerlei maatschappelijke ontwikkelingen staan het ongestoord voortbestaan van die groene plekken nu in de weg. De beheerkosten zijn hoog, de sociale controle is niet meer die uit de naoorlogse decennia, het gebruik van de openbare ruimte is sterk veranderd, de mobiliteit is toegenomen zodat men de recreatie gemakkelijk elders opzoekt en de beleving van groen is ook al een andere. Zag Van Eesteren nog dat Amsterdammers ‘bos’ wilden om in de rand daarvan te kunnen zitten en gingen we in de jaren ’50 massaal ‘bermtoerist’ zitten spelen, nu zoeken we ‘groen’ en ‘natuur’ op hele andere wijzen op. Op alle schaalniveaus heeft dat grote gevolgen: privatisering van de groene plotjes in de wijken, recreatiedruk op ‘natuur’gebieden en bemoeienis van stedelingen met wat er op het platteland gebeurt. Van Eesteren beschouwde het landschap dat hij vanuit de trein zag, als openbare ruimte. Hij moest eens weten...
Info > Maartje van Hellemondt n
[email protected] Dirk Baalman n
[email protected]
www.oversticht.nl
Kijk op onze site naar filmpjes over de wederopbouwperiode
december 2013
Over >
24
Uitgelicht < Nieuw! DuMo-advies Samen met Monumentenadvies Oost ontwikkelde Het Oversticht een nieuw product: het DuMo-advies. DuMo staat voor Duurzaamheid Monumenten. Eigenaren van monumenten krijgen hierbij een advies op maat. Dit advies brengt in kaart hoe zij het monument kunnen isoleren met behoud van monumentale waarden. Het advies laat zien wat de mogelijke maatregelen hen opleveren en wat de investering hen kost. Het Oversticht en Monumentenadvies Oost stelden recent een DuMo-advies op voor Huis Hofvliet in Zwolle en Erve Olieslager, Delden. Voor het berekenen van de duurzaamheidprestatie van monumenten is een speciale methode ontwikkeld: het landelijke erkende DuMo-rekenmodel. Dit is gebaseerd op een bestaand rekenmodel – GreenCalc+ – maar houdt rekening met de specifieke cultuurhistorische waarde van het gebouw. Voor het opstellen van een DuMo-advies of het uitvoeren van de maatregelen kunnen in veel gevallen subsidies aangevraagd worden (bijvoorbeeld voor het uitvoeren van een energiescan en het uitvoeren van maatregelen). Twitter @DuMoAdvies
Het DuMo-advies bestaat uit de volgende onderdelen: • Een waardestelling waaruit duidelijk wordt welke monumentale waarden het monument kenmerken. • Een strategie die past bij het monument. • Een overzicht van te nemen maatregelen per ruimte. • Twee energieprestatie-berekeningen met labeling A-G, speciaal voor het monument. Deze geven de energieprestatie aan van vóór en na de aanpassingen. Zo wordt helder welk effect de maatregelen hebben op het energieverbruik. • Investeringsbedragen van de ingrepen.
“EINDELIJK IS ER EEN SYSTEEM DAT EIGENAREN VAN MONUMENTEN KAN VOORZIEN VAN EEN ENERGIELABEL. HET DUMO-ADVIES
Erf op een terp
In 2009 inventariseerde Het Oversticht wederopbouwkunst in Overijssel. De weerslag daarvan verscheen in de publicatie ‘Kunst in Beeld' (auteur Maartje van Hellemondt). Voor lezers van de Over> zijn nog enkele exemplaren van deze uitgave beschikbaar. Stuur een mail met uw naam en adres en de vermelding van 'Kunst in Beeld' naar
[email protected], dan sturen wij u de uitgave toe (zolang de voorraad strekt).
MAAKTE VOOR ERVE OLIESLAGER INZICHTELIJK WAAR DE RUIMTE ZIT VOOR VERBETE-
In november zette Natuurderij KeizersRande de deuren open voor het publiek. Dat stroomde massaal toe om het nieuwe biologischdynamische melkveebedrijf aan de IJssel bij Diepenveen te bekijken. Het gaat niet alleen om een bijzonder bedrijf, maar ook om een bijzonder gebouw en een bijzondere plek. Het erf van de Natuurderij is ontworpen als een terp, die bestaat uit drie terrassen met verschillende hoogten om bij alle waterstanden doorstroming in de uiterwaarden te garanderen. Delen van het erf zullen met regelmaat onder water komen te staan, maar het bedrijf moet kunnen blijven draaien en de woning toegankelijk blijven. Die hoogteverschillen geven ook het verschil tussen de privé en publieke delen aan. Het woonhuis, de ontvangst- en publieksruimten (het gaat om een boerenbedrijf met ruimte voor educatie, recreatie en wonen) zijn aan de IJsselzijde. Hier is een voor het publiek toegankelijk balkon met een luie trap die ook als bank kan functioneren. Aansluitend op de trap zullen komend jaar twee monumentale alleeën met bomen worden aangelegd, die bezoekers en wandelaars door het uiterwaardenlandschap naar deze kant van het erf leiden. Op het middelste deel van het erf staat de stal en op het achtererf aan de provinciale weg wordt gewerkt. Voor het ontwerp tekenden DAAD Architecten en Van Paridon x de Groot landschapsarchitecten in opdracht van Stichting IJssellandschap.
Kunst in Beeld
Colofon
RING VAN DE ENERGIEPRESTATIE ZONDER HET MONUMENT AAN TE TASTEN.”
Louis Volker, beheerder gebouwen Stichting Twickel
OVER> is een uitgave van Het Oversticht en wordt verspreid onder de donateurs van Het Oversticht, bestuurders en ambtenaren van de provincie Overijssel, de Overijsselse gemeenten en de gemeenten Dronten, Lelystad en Noordoostpolder, leden van de welstandscommissies, architecten, stedenbouwkundigen en overige relaties van Het Oversticht. Het Oversticht Postbus 531, 8000 AM Zwolle T (038) 421 32 57 E
[email protected] W www.oversticht.nl Redactie Gesien van Altena, Dirk Baalman, Mascha van Damme, Maartje van Hellemondt, Petra Versluis, Marieke van Zanten. Vormgeving Annelies Mikmak
Op de foto boer D. van Zuthem (Kampereiland, erf 138) met zijn zoon op zijn Farmall Letter Series tractor van McCormick in het rood van Int. Harvesters. Deze zeer populaire all-purpose tractor werd door de Marshallhulp een succes.
Beeldmateriaal omslag Foto: Gemeentearchief Kampen, THA, F001089. pag. 24 de Natuurderij: Edwin Zijlstra Druk Coenradi, Zwolle © Het Oversticht, Zwolle, december 2013