Gemeente De Bilt t.a.v. de leden van de Gemeenteraad
Culemborg, 19 juli 2013
BETREFT | RESULTATEN ONDERZOEK DECENTRALISATIES SOCIAAL DOMEIN
Geachte leden van de gemeenteraad, Gemeenten krijgen de komende jaren, via drie omvangrijke decentralisaties, taken en middelen toebedeeld op het sociale domein: a. Het kabinet Rutte-Asscher voert een nieuwe Participatiewet in en voegt daarmee de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en een deel van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet wajong) samen. De streefdatum voor inwerkingtreding van deze Participatiewet was tot voor kort 1 januari 2014, maar is in verband met het sociaal akkoord van april 2013 uitgesteld tot 1 januari 2015. b. Daarnaast hevelt het kabinet delen van de AWBZ (de functiebegeleiding en persoonlijke verzorging) per 2015 over naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). 1 c. Tot slot zijn gemeenten per 2015 verantwoordelijk voor alle onderdelen van de jeugdzorg. Ofwel, ook de gemeente De Bilt wordt verantwoordelijk voor de zorg voor en het welzijn van hun kwetsbare inwoners. Vanuit het Rijk wordt beoogd daarmee een einde te maken aan de praktijk waarbij vele hulpverleners langs elkaar heen werken bij de ondersteuning van één gezin. ‘Eén gezin, één plan en één regisseur’ is het uitgangspunt bij de decentralisaties op het sociale domein. Het Rijk is van mening dat vanuit gemeenten meer maatwerk mogelijk is en de betrokkenheid van burgers wordt vergroot. Bovendien kunnen gemeenten de uitvoering van taken beter op elkaar afstemmen en zo meer doen voor minder geld, is de gedachte. De decentralisaties op het sociale domein stellen gemeenten echter voor een complexe inhoudelijke opgave en dienen gerealiseerd te worden in een economisch tijdsgewricht waarin bezuinigingen de boventoon voeren. Gegeven de ontwikkeling met grote impact, ook voor de gemeente De Bilt, heeft de Rekenkamercommissie De Bilt besloten tot een onderzoek naar de stand van zaken in De Bilt van de voorbereiding op de decentralisaties op het sociale domein en de kaderstellende rol van de gemeenteraad van deze gemeente daaromtrent. De resultaten van dat onderzoek zijn in navolgende notitie uiteengezet aan de hand van feitelijke bevindingen, conclusies en praktische aanbevelingen.
1
Passend onderwijs valt buiten de reikwijdte van dit onderzoek, omdat de verantwoordelijkheid voor passend onderwijs bij scholen is neergelegd, dit in tegenstelling tot de andere decentralisaties waarbij taken en verantwoordelijkheden aan gemeenten worden overgedragen. Stan van de Laar | SeinstravandeLaar B.V. 06 - 303 72 997 - Tel | Mail -
[email protected] www.seinstravandelaar.nl - Web | Post - postbus 450, 4100 AL Culemborg
Voor de uitvoering van dit onderzoek heeft de Rekenkamercommissie gebruik gemaakt van de inzet van het bureau SeinstravandeLaar B.V. De onderzoekers hebben dit onderzoek in een soortgelijke opzet gelijktijdig uitgevoerd voor zes andere Rekenkamercommissies in het land. De onderzoeksresultaten van de gemeente De Bilt zijn vergeleken met de uitkomsten van deze andere gemeenten. De uitkomsten van deze vergelijking zijn, in het kader van het opdoen van ‘best practises’, vastgelegd in een separaat document dat u als bijlage C bij deze notitie wordt aangeboden. Leeswijzer In hoofdstuk 1 wordt de onderzoeksopzet en aanpak uiteengezet. Hoofdstuk 2 gaat nader in op de reikwijdte en impact van de decentralisaties op het sociale domein. Het geeft antwoord op de vraag: Wat gaat er wanneer gebeuren en wat betekent dat voor gemeenten en haar inwoners? In hoofdstuk 3 komt de kaderstellende rol van de gemeenteraad aan bod. Beschreven wordt in hoeverre de gemeenteraad van De Bilt kaders heeft gesteld ten aanzien van de voorbereidingen op de decentralisaties. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens de huidige stand van zaken in de voorbereidingen op de decentralisaties in de gemeente De Bilt belicht. In hoofdstuk 5 wordt de informatievoorziening behandeld: Op welke wijze wordt de gemeenteraad van De Bilt door het college ten aanzien van de voorbereidingen op de decentralisaties geïnformeerd? Hoofdstuk 6 bevat de conclusies op grond van de bevindingen uit de hoofdstukken 2 tot en met 5, gevolgd door praktisch toepasbare aanbevelingen, opgenomen in hoofdstuk 7. Met vriendelijke groet, Rekenkamercommissie De Bilt
Bijlagen: Bijlage A: Overzicht geraadpleegde documenten Bijlage B: Overzicht geïnterviewde personen Bijlage C: Rapportage: ‘Vergelijk en leer’ Bijlage D: Bestuurlijke reactie op rapportage
|2
1
| ONDERZOEKSOPZET EN AANPAK
In dit eerste hoofdstuk wordt de doel- en vraagstelling van het onderzoek uiteengezet, het normenkader – waar de onderzoeksbevindingen aan zijn getoetst – gepresenteerd en is de gehanteerde aanpak verwoord.
1.1
| DOEL- EN VRAAGSTELLING
Doel van het onderzoek is inzicht geven in wijze waarop de gemeente De Bilt zich voorbereidt op de decentralisaties op het sociale domein en in welke mate en op welke wijze de gemeenteraad invulling geeft aan zijn kaderstellende en controlerende rol. Voor het onderzoek zijn de volgende deelvragen geformuleerd: a. Heeft de gemeenteraad kaders gesteld ten aanzien van de voorbereidingen op de decentralisaties in het sociale domein? En zo ja, welke kaders zijn gesteld? b. Wat is de stand van zaken in de voorbereidingen op de decentralisaties in het sociale domein? c. Op welke momenten en in welke vorm is door het college aan de gemeenteraad in 2011, 2012 en 2013 informatie verstrekt ten aanzien van de voortgang in de voorbereidingen op de decentralisaties? d. Zijn door het college aan de gemeenteraad (inhoudelijke) varianten en/of (financiële) scenario’s voorgelegd op basis waarvan de gemeenteraad gewogen keuzes heeft kunnen maken?
1.2
| NORMENKADER ALS ‘MEETLAT’
De deelvragen zijn vertaald naar een normenkader, welke tijdens het onderzoek als ‘meetlat’ heeft gefungeerd, waarlangs de onderzoeksresultaten zijn gelegd. De normen geven de door de Rekenkamercommissie De Bilt gewenste situatie weer: De toets aan de bevindingen heeft plaatsgevonden in een korte onderzoeksperiode waarin de voorbereidingen voortdurend in ontwikkeling zijn. In geval van een negatieve score, betekent dit niet dat bepaalde onderwerpen alsnog een plaats (kunnen) krijgen. Deelvraag
Normen
1. Kaderstelling
a. De gemeenteraad heeft kaders vastgesteld ten aanzien van de voorbereiding op de decentralisaties. b. De kaderstelling omvat tenminste een inhoudelijk component (inhoudelijke doelstelling/gewenst maatschappelijk effect, procedureel component (wijze waarop beleids- en besluitvorming moet plaatsvinden) en een financieel component (financiële en personele middelen voor uitwerking beleid).
|3
Deelvraag
Normen
2. Stand van zaken
a. Er is een bestuurlijke en ambtelijke projectorganisatie voor de decentralisaties ingericht. b. Er is een helder en concreet projectplan (inclusief doelen, resultaten en planning) voor de decentralisaties opgesteld. c. Er worden periodiek voortgangsrapportages opgesteld, waaruit de stand van zaken, eventuele risico’s en beheersmaatregelen blijken.
3. Informatievoorziening
a. Het college en de gemeenteraad hebben met elkaar afspraken vastgelegd over frequentie en vorm van de informatievoorziening vanuit het college aan de gemeenteraad. b. De gemeenteraad neemt een betrokken houding aan ten aanzien van de decentralisaties
4. Inhoudelijke varianten en/of scenario’s
1.3
a. Door het college zijn aan de gemeenteraad verschillende varianten en/of scenario’s voorgelegd op basis waarvan de gemeenteraad is gevraagd om keuzes te maken.
| AANPAK: ANALYSES VAN ‘PAPIER’ AANGESCHERPT MET GESPREKKEN
Het onderzoek is gestart met een analyse van landelijke en lokale documenten betreffende de 2 decentralisaties op het sociale domein. Ter aanscherping en nadere invulling van het beeld dat uit deze documentenanalyse is ontstaan zijn in mei 2013 enkele interviews gehouden met 3 sleutelpersonen rondom het thema ‘decentralisaties’. Van deze interviews zijn gespreksverslagen gemaakt welke ter goedkeuring aan de geïnterviewden zijn voorgelegd. Op basis van deze analyses is een notitie van feitelijke bevindingen opgesteld, welke is voorgelegd voor ambtelijk wederhoor. De Rekenkamercommissie heeft op grond van deze bevindingen haar conclusies en aanbevelingen verwoord. De rapportage is voor bestuurlijk wederhoor voorgelegd aan het college van De Bilt. De reactie is opgenomen als bijlage D van deze notitie.
2 3
Zie bijlage A voor de geraadpleegde documenten. Zie bijlage B voor de geïnterviewde personen.
|4
2
| DRIE DECENTRALISATIES OP HET SOCIALE DOMEIN: REIKWIJDTE EN IMPACT
Gemeenten krijgen de komende jaren bevoegdheden, taken en middelen toebedeeld op het sociale domein, verpakt in drie decentralisaties: decentralisatie jeugdzorg, decentralisatie begeleiding en persoonlijke verzorging (AWBZ) en de invoering van de Participatiewet. De materie is zeer complex en binnen gemeenten, zo ook binnen de gemeente De Bilt, bestaat behoefte aan overzicht; wat gaat er wanneer gebeuren en wat betekent dat voor gemeenten en voor haar burgers? In dit hoofdstuk wordt de reikwijdte en impact van de decentralisaties op een compacte wijze gepresenteerd.
2.1
| JEUGDZORG PER 1 JANUARI 2015 VOLLEDIGE GEMEENTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID
De gemeente De Bilt is thans op grond van de Wmo verantwoordelijk voor ‘preventie gerichte ondersteuning’ van jeugdigen met problemen met opgroeien en voor ouders met problemen met opvoeden. Deze preventiegerichte ondersteuning vindt grotendeels plaats vanuit de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG). Met de decentralisatie jeugdzorg krijgen gemeenten per 1 januari 2015 de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor alle vormen van jeugdzorg. De gemeente De Bilt wordt daarmee verantwoordelijk voor de provinciale jeugdzorg, jeugdbescherming, jeugdreclassering, jeugdzorgPlus, jeugd geestelijke gezondheidszorg (jeugd-GGZ) en de zorg voor licht verstandelijk beperkten (jeugdLVB). Hieronder wordt per type jeugdzorg toegelicht waar de verantwoordelijkheden thans zijn belegd en 4 hoe de financiering is georganiseerd. a. Provinciale jeugdzorg Het recht op jeugdzorg voor jongeren tot en met 18 jaar en hun ouders/verzorgers, met ernstige opgroei- en opvoedproblemen die niet kunnen worden geholpen via algemene voorzieningen (bijvoorbeeld onderwijs, JGZ of maatschappelijk werk). De provincie is conform de huidige Wet op de jeugdzorg verantwoordelijk voor de inkoop van voldoende zorg bij aanbieders Jeugd- en Opvoedhulp. Daarnaast is de provincie, door het in stand houden van een Bureau Jeugdzorg, belast met de toegang tot de jeugdzorg (ook wel indicatiestelling genoemd), de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering en het instellen van een advies- en meldpunt kindermishandeling. b. Jeugdbescherming Onvrijwillige hulpverlening op grond van een door de kinderrechter (civielrecht) uitgesproken maatregel, waardoor het ouderlijk gezag wordt beperkt of ontnomen. Dit omdat er sprake is van een ernstige bedreiging voor het kind vanwege mishandeling of verwaarlozing, van een ernstige wetsovertreding door minderjarigen of als het ouderlijk gezag ontbreekt. c. Jeugdreclassering Toezicht, begeleiding en hulpverlening aan jeugdigen die verdacht worden van of veroordeeld zijn wegens een strafbaar feit (strafrecht). Dit wordt uitgevoerd door de Bureaus Jeugdzorg in opdracht van de raad voor de kinderbescherming, de officier van justitie of de kinderrechter.
4
Een startfoto wordt momenteel opgesteld, dat betekent dat in de gemeente De Bilt nog geen overzicht bestaat van het aantal cliënten dat te maken krijgt met de decentralisatie van de jeugdzorg.
|5
d. JeugdzorgPlus Gedwongen opname, (gesloten) verblijf en gedwongen behandeling voor jeugdigen met ernstige gedragsproblemen, maar zonder strafrechtelijke veroordeling. JeugdzorgPlus instellingen bieden een intensieve vorm van gespecialiseerde jeugdzorg die start met een rechterlijke machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. e. Jeugd-GGZ Gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg voor 0 tot 18 jaar (soms tot 23). De jeugd-ggz biedt hulp aan kinderen en jongeren met ernstige psychische of psychosociale problemen angststoornissen, autismespectrumstoornissen, eetstoornissen, gedragsstoornissen). Indicatiestelling wordt uitgevoerd door Bureaus Jeugdzorg, CIZ (voor jeugd-GGZ langdurig verblijf) en huisarts. Jeugd-GGZ wordt uitgevoerd door Jeugd-GGZ organisaties en wordt betaald via de zorgverzekeringswet. f. Jeugd-LVB Biedt hulp aan kinderen en jeugdigen met een lichte verstandelijke beperking, met blijvende beperkingen op het gebied van de sociale redzaamheid en aan zwakbegaafde jeugdigen (IQ van 70 tot 85) met ernstige en chronische beperkingen in de sociale redzaamheid, leerproblemen en/of gedragsproblemen. Jeugd-LVB betreft AWBZ-zorg en indicatiestelling wordt uitgevoerd door het CIZ. AWBZ-zorg wordt betaald via de AWBZ. Ten aanzien van de decentralisatie van de jeugdzorg zijn nog twee belangrijke aspecten te benoemen: samenwerking en financiën, we gaan daar hieronder nader op in: a. Samenwerking Voor de goede uitvoering van een aantal taken wordt door het Rijk noodzakelijk geacht dat gemeenten op bovenlokaal niveau samenwerken. Zie ook paragraaf 2.4. Het gaat dan om de taken op het terrein van de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en gesloten jeugdhulp en het organiseren van een meldpunt voor de bestrijding van huiselijk geweld en kindermishandeling. De samenwerking voor deze taken is dan ook neergelegd in de concept Jeugdwet. De noodzaak om voor deze taken de bovenlokale samenwerking bij wet te regelen vloeit voort uit het feit dat alleen via bovenlokale samenwerking gewaarborgd kan worden dat er overal en altijd capaciteit voorhanden is om kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en gesloten jeugdhulp te kunnen uitvoeren. Bovendien is bovenlokale samenwerking noodzakelijk om een voldoende geografische dekking van het stelsel van meldpunten te kunnen waarborgen. b. Financiën Op het moment dat de budgetten overgaan zal er een besparing worden ingeboekt. Het huidige regeerakkoord spreekt over een extra korting van 150 miljoen (met een ingroei in 2015 en 2016), bovenop de door het vorige kabinet aangekondigde korting van 300 miljoen. De totale korting komt daarmee op circa 15% van het totale budget. In de meicirculaire is per gemeente het toekomstige jeugdzorgbudget opgenomen. Er is beoogd om een zo getrouw mogelijk beeld weer te geven, maar in de meicirculaire van 2014 wordt het definitieve bedrag per gemeente voor 21015 bekend op basis van de meest recente gegevens en de nog te nemen besluiten. Bij het te verdelen bedrag is in de circulaire voorzichtigheidshalve uitgegaan van het laagste scenario (met de hoogste kortingsbedragen en de laagste groeipercentages). Het budget van De Bilt is geraamd op € 6.165.928.
|6
Op dit moment ontvangen provincies volgens een verdeelsleutel budgetten van het Rijk voor de provinciale jeugdzorg. De provincies financieren hiermee de Bureaus Jeugdzorg en aanbieders van Jeugd en Opvoedhulp. De verdeelsleutel is gebaseerd op een inschatting van het aantal jongeren dat zorg nodig heeft. Deze inschatting wordt gebaseerd op een aantal criteria, zoals geslacht, laagopgeleid, niet westerse-allochtoon, één-ouder gezin, afkomstig uit gezin met laag inkomen. Deze criteria vormen samen de wegingsfactor. Hoe hoger de wegingsfactor, hoe hoger het aandeel van het budget. Het ministerie heeft aan het SCP en onderzoeksbureau Cebeon opdracht gegeven om tot een nieuw verdeelmodel te komen. De verdeelsleutel bepaalt voor een groot deel het uiteindelijke bedrag dat naar de regio overkomt.
2.2
| DELEN VAN DE AWBZ MET INGANG VAN 2015 HERVORMD ONDER WMO
Met ingang van 2015 zal de AWBZ ingrijpend worden hervormd. Met de decentralisatie van de AWBZ worden extramurale begeleiding en extramurale persoonlijke verzorging geschrapt uit de AWBZ en in een andere vorm bij de Wmo ingevoegd. We lichten beide vormen hieronder kort toe: Extramurale begeleiding valt uiteen in ambulante begeleiding, dagbesteding en kort verblijf. a. Ambulante begeleiding: Het gaat hier om de ondersteuning (praktische hulp, structuur en regie in de persoonlijke levenssfeer) van een diverse groep mensen. Mensen met een verstandelijk, lichamelijke en zintuigelijke handicap, dementerende ouderen en mensen met ggzproblematiek. Doel van deze begeleiding is om zelfredzaamheid te bevorderen en zo opname of verwaarlozing te voorkomen. Voorbeelden van begeleiding zijn: woonbegeleiding, gezinsondersteuning, dagbesteding voor verstandelijk beperkten, logeerhuizen, sport voor verstandelijk beperkten, vakantie activiteiten voor verstandelijk beperkten. Ook het vervoer dat aan de begeleidingsactiviteiten is verbonden wordt overgeheveld naar de Wmo. b. Dagbesteding: Dit gaat over de activiteiten voor mensen met een ernstige beperking en welke nu vergoed worden via de AWBZ. Dit kan van alles zijn, waaronder het maken van schilderijen, in- en uitpakwerk, werken in een tuinderij, koken, etc. c. Kort verblijf: Het logeren in een instelling, bijvoorbeeld een verpleeghuis of verzorgingstehuis voor maximaal drie etmalen per week. Het verblijf is te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel 5 van de week. Tijdens het kortdurend verblijf kan er geen sprake zijn van behandeling. In gemeente De Bilt hebben circa 380 cliënten een indicatie voor extramurale begeleiding (peildatum november 2011). De grootste geïndiceerde cliëntgroep in de gemeente De Bilt is psychiatrisch 19 jaar en ouder (110 cliënten). Daarna volgt de cliëntgroep somatisch 76 jaar en ouder (70 cliënten). De cliëntgroep verstandelijk gehandicapten 19 jaar en ouder sluit de top drie (45 cliënten). Landelijk gezien worden de meeste indicaties gesteld voor psychiatrisch 19 jaar en ouder (35%), gevolgd door verstandelijk gehandicapten 19 jaar en ouder (20%) en verstandelijk gehandicapten onder de 18 jaar (15%). Opvallend is dat de cliëntgroep somatisch 76 jaar en ouder in de top drie voorkomt van gemeente De Bilt terwijl deze cliëntgroep landelijk maar 10% van de totale begeleidingscliënten 6 beslaat. 5
Kortdurend verblijf komt het minst vaak voor (het meest bij de cliëntgroep verstandelijk gehandicapten). In Nederland is 7,5% van de geïndiceerde begeleidingsvormen kortdurend verblijf. 6 Decentralisatie van begeleiding. Gemeente De Bilt, WMO kantoor.
|7
Bij extramurale persoonlijke verzorging gaat het om het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de algemene dagelijkse levensverrichtingen. Voorbeelden van persoonlijke verzorging zijn hulp bij het wassen of douchen, hulp bij uiterlijke verzorging, hulp bij de toiletgang, hulp bij eten en drinken, hulp bij beweging (wisselligging, verplaatsen), hulp bij medicijngebruik of kathetergebruik, etc. De inzet van de Wmo is om mensen zolang mogelijk actief te laten deelnemen aan de samenleving. Voor diegene die niet ‘mee kunnen doen’ biedt de Wmo maatschappelijke ondersteuning. Kenmerkend voor de Wmo en de ondersteuning die geleverd wordt, is het compensatiebeginsel. Dit beginsel houdt in dat mensen zoveel als mogelijk zelf verantwoordelijk zijn voor het oplossen van knelpunten in het meedoen. Burgers hebben binnen het compensatiebeginsel, in tegenstelling tot in de AWBZ, geen recht op zorg. Gemeenten hebben conform de Wmo de plicht om burgers te compenseren bij beperkingen die zij ervaren om mee te doen. De verwachting is dat de begeleiding en persoonlijke verzorging onder het compensatiebeginsel van de Wmo zullen vallen. Versobering AWBZ en huidige Wmo Naast het directe effect dat de decentralisatie op het takenpakket van de gemeente De Bilt heeft, hebben de versoberingen in de AWBZ en van de huidige Wmo een effect op de (financiële) opgave van 7 de gemeente De Bilt. Binnen de AWBZ zullen de intramurale zorgzwaartepakketten worden afgebouwd. De verwachting is dat deze versobering in de AWBZ extra druk, en vooral ook een financiële druk op de extramurale zorg zal leggen. Daarnaast wordt er op de huidige Wmo bezuinigd, met name ten aanzien van de huishoudelijke hulp. Huishoudelijke hulp wordt alleen toegankelijk voor mensen met een laag inkomen. De korting bedraagt 40% op het huidige budget. Financiën Er bestaat een aantal factoren dat het voor nu lastig maakt om in te schatten wat de financiële kaders zijn voor gemeenten bij de uitvoering van de decentralisatie AWBZ. Op dit moment werken SCP en Cebeon aan een nieuw verdeelmodel voor de Wmo gelden. Daarnaast is het nog onduidelijk welk moment (peiljaar) het Rijk zal hanteren bij het berekenen van de budgetten voor de nieuwe taken. Tot slot zal de zorgvraag toenemen (zie hierboven). Het is thans onduidelijk wat de financiële consequenties zijn van deze groei in zorgvraag en of gemeenten daarvoor gecompenseerd worden.
2.3
| PARTICIPATIEWET PER 2015 GEMEENTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID
Het kabinet Rutte-Asscher voert een nieuwe Participatiewet in en voegt de Wet werk en Bijstand, de Wet sociale werkvoorziening en een deel van de Wajong samen. De streefdatum voor inwerkingtreding was 1 januari 2014, maar is met het sluiten van het sociaal akkoord uitgesteld tot 1 januari 2015. Het kabinet wil mensen zo veel mogelijk laten participeren, bij voorkeur via een reguliere baan. Met de invoering van één regeling via de Participatiewet wordt beoogd mensen die nu aan de kant staan meer kansen te bieden. Meer kansen op regulier werk of, als dat (nog) niet kan, meer kansen op andere vormen van participatie.
7
Zorg die gedurende een onafgebroken verblijf van meer dan 24 uur geboden wordt in een zorginstelling, zoals een ziekenhuis, verpleeghuis, verzorgingshuis of een instelling voor verstandelijk gehandicapten.
|8
Het aantal klanten in 2011 in de verschillende regelingen in de regio Kromme Rijn Heuvelrug is in 8 onderstaande tabel weergegeven : WIJ
9
Wwb-ers <65
WSW
Wajong
Totaal
Bunnik
10
70
21
110
211
De Bilt
30
350
69
330
779
Wijk bij Duurstede
20
170
73
200
463
Utrechtse Heuvelrug
30
380
95
830
1335
Zeist
90
870
214
1200
2374
Totaal
180
1840
472
2670
5162
De nieuwe wet houdt in grote lijnen het volgende in. Een Wajong-uitkering is per 1 januari 2015 alleen nog mogelijk voor mensen die helemaal niet meer kunnen werken (‘volledig en duurzaam arbeidsongeschikt’). Wie nog wel kan werken, valt dan onder de Participatiewet. Wie nu al een Wajong-uitkering ontvangt, wordt herkeurd. Als uit de herkeuring blijkt dat de persoon over arbeidsvermogen beschikt, kan hij een beroep doen op de gemeente voor re-integratieondersteuning en/of een uitkering. Daarnaast veranderen per 1 januari 2015 de voorwaarden voor een plaats in de sociale werkvoorziening. Wie nu in een sociale werkplaats werkt, wordt niet herkeurd. Gemeenten kunnen vanaf 1 januari 2015 zelf 30.000 ‘beschutte werkplekken’ (werken onder begeleiding) scheppen. Zij krijgen hiervoor geld van de Rijksoverheid. Op zo’n werkplek kan iemand het wettelijke minimumloon verdienen. Tot slot geldt voor iedereen die straks onder de Participatiewet valt (mensen met bijstand, Wajong, Wsw) het instrument loonkostensubsidie. Bij loonkostensubsidie compenseert de overheid de werkgever, die iemand in dienst neemt met een productiviteit van minder dan 80% van het minimumloon, voor het verschil tussen de loonwaarde en het wettelijk minimumloon. Financiën De verwachting is dat het aantal Wwb-ers met de Participatiewet met 3% per jaar zal stijgen door de instroom van mensen die nu niet meer in kunnen stromen in de Wajong en Wsw. Daarnaast stijgt het aantal Wwb-ers, met een niet te voorspellen percentage, door de huidige slechte economische situatie. De verwachting is dan ook dat de instroom in de Wwb de komende periode zal stijgen. Dit terwijl het participatiebudget juist gaat dalen.
2.4
| RIJK WENST CONGRUENTE SAMENWERKINGSVERBANDEN OP DRIE DECENTRALISATIES
De decentralisaties stellen forse eisen aan de uitvoeringskracht van gemeenten: bestuurlijke, ambtelijke en financiële slagkracht en de beschikbaarheid van capaciteit en expertise om de taken adequaat uit te voeren en deze integraal aan te bieden. Het kabinet is van oordeel dat de uitvoeringskracht van gemeenten in eerste instantie door middel van samenwerking dient te worden versterkt. De VNG heeft opgeroepen om vóór 31 mei 2013 met voorstellen te komen voor vormen van samenwerking in het sociale domein. De VNG zal de te vormen samenwerkingsverbanden toetsen aan de volgende criteria: a. de gekozen samenwerking heeft een schaal die efficiënt is en een samenhangend verzorgingsgebied kent (met het oog op de omvang van het aantal cliënten dan wel het aantal aanbieders); 8
9
Presentatie Wet werken naar vermogen, 23 november 2011 De Wet investeren in jongeren (<27) is per 1 januari 2012 afgeschaft.
|9
b. de gekozen samenwerking biedt voldoende basis voor goed toezicht op eventuele risico’s; c. het voorkomen van witte vlekken, zodat een gemeente geen toegang zou hebben tot een samenwerkingsverband; d. een goede en stevige regie in de richting van en een goede relatie met grote maatschappelijke- en zorginstellingen; e. voldoende voortgang in de gekozen schaal en samenwerking. Daarnaast is een belangrijk uitgangspunt dat gestreefd wordt naar congruentie. Onder congruentie wordt verstaan dat gemeenten met dezelfde bestuurlijke partners samenwerken om de decentralisaties uit te voeren. Congruentie is onder meer van groot belang voor het leggen van dwarsverbanden tussen de afzonderlijke decentralisaties. In het kader van de Participatiewet werken de gemeenten De Bilt, Bunnik, Utrechtse Heuvelrug, Zeist en Wijk bij Duurstede al samen in de Regionale Dienst Werk en Inkomen (zie paragraaf 4.2). Met betrekking tot de decentralisatie jeugdzorg is de regio voornemens om de organisatie van de eerste lijn lokaal in te richten; overige taken worden op regionaal, dan wel bovenregionaal niveau op een verplichtende/niet vrijblijvende wijze georganiseerd. Met betrekking tot de decentralisatie AWBZ tot slot is gemeente De Bilt voornemens om op lokaal niveau vorm en inhoud te geven aan de nieuwe taken en op een zo licht mogelijke manier samenwerking met de regio aan te gaan. Bij eventuele aanbesteding 10 zou samenwerking wel voor de hand liggen.
10
Brief aan Ministerie van Binnenlandse Zaken inzake decentralisaties sociaal domein, 3 juni 2013
| 10
3
| KADERSTELLING GEMEENTERAAD DE BILT: DE BEVINDINGEN
Door middel van kaderstelling door de gemeenteraad worden de normen en kaders vastgesteld voor het lokaal beleid en daarmee wordt het speelveld waarbinnen het college zijn bestuursbevoegdheden uitoefent, afgebakend. Onderzocht is of de gemeenteraad van De Bilt kaders heeft gesteld ten aanzien van de voorbereidingen op de decentralisaties. De bevindingen worden in dit hoofdstuk per norm (paragraaf) gepresenteerd, waarna een toets plaatsvindt in hoeverre aan de norm wordt voldaan.
3.1
| DE GEMEENTERAAD HEEFT KADERS VASTGESTELD VOOR DE DECENTRALISATIES SOCIAAL DOMEIN
Op 20 december 2012 heeft de gemeenteraad van De Bilt de kadernotitie maatschappelijke ondersteuning vastgesteld. Met deze kadernotitie zijn de visie, de werkwijze en de uitgangspunten voor de uitvoering van de Wmo vastgelegd en zijn de kaders gesteld voor de uitvoering van de decentralisaties AWBZ, jeugdzorg en Participatiewet. De kadernotitie is gebaseerd op de denklijnen beschreven in 11 de Startnotitie vernieuwend welzijnsbeleid en vervangt het op 25 september 2008 door de gemeenteraad vastgestelde beleidskader maatschappelijke ondersteuning en lokaal gezondheidsbeleid 20082010: ‘De Biltse kleur, kansen voor wijken en dorpen’. Deze nota vormde tot december 2012 het kader voor het Wmo-beleid van de gemeente De Bilt.
3.2
| KADERSTELLING OMVAT INHOUDELIJKE, PROCEDURELE EN FINANCIËLE COMPONENT
Met het aanbieden van de Kadernotitie maatschappelijke ondersteuning is aan de gemeenteraad van De Bilt gevraagd om zich uit te spreken over de visie op maatschappelijke ondersteuning en bijbehorende uitgangspunten, over de rol van maatschappelijke organisaties en de rol van de gemeente en tot slot over de aanpak. De gemeente De Bilt streeft naar een samenleving waarin de inwoners uitgaan van hun eigen kracht en zelfstandige individuen zijn die een bijdrage willen leveren aan de samenleving, bijvoorbeeld als vrijwilliger. Centraal punt is de opvatting dat niemand aan de kant mag blijven staan en dat iedereen meedoet. Bij deze visie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: a. Inwoners vragen niet onnodig formele ondersteuning, maar doen eerst zelf wat ze kunnen en schakelen hun eigen steuncircuits in. Op basis daarvan kan de gemeente zorgen dat mensen die daarna nog ondersteuning nodig hebben, dat ook krijgen. b. Iedereen die hulp of ondersteuning krijgt, probeert naar vermogen iets voor de gemeenschap terug te doen. Hierbij moet gedacht worden aan de inzet als vrijwilliger in de wijk. c. Maar ook zij die geen steun nodig hebben, worden gestimuleerd te investeren in de gemeenschap (actief burgerschap).
11
De Startnotitie is niet door de gemeenteraad van De Bilt vastgesteld, maar is ter kennisname en als discussiestuk voorgelegd aan de raadscommissie Burger en Bestuur op 12 mei 2011. In de startnotitie is door het college, ter voorbereiding op de te maken keuzes door de gemeenteraad, op hoofdlijnen een overzicht gegeven van de lokale en landelijke ontwikkelingen met betrekking tot de Wmo. Daarnaast is in het document de richting aangegeven waarop het welzijnsbeleid- en de welzijnsinstellingen in De Bilt zich de komende jaren moeten ontwikkelen.
| 11
Voor de uitvoering van de maatschappelijke ondersteuning wordt een nieuwe organisatie opgericht, 12 Stichting Mens De Bilt (zie paragraaf 4.2). De Stichting wordt gevormd door twee bestaande welzijnsinstellingen, Animo en SWO. De gemeente De Bilt zal richting Stichting Mens als opdrachtgever optreden en de maatschappelijke doelen formuleren (de wat-vraag), Stichting Mens zal op haar beurt bepalen op welke wijze die doelen behaald kunnen worden (de hoe-vraag).
3.3
| CONFRONTATIE NORMEN KADERSTELLING AAN DE BEVINDINGEN
Bovenstaande bevindingen worden in onderstaand schema afgezet tegen het normenkader. Wordt aan een norm voldaan, dan is het oordeel een +, wordt gedeeltelijk aan de norm voldaan, dan is het oordeel een +-, en wordt niet aan een norm voldaan, dan is het oordeel een -. Normen
Bevindingen
Oordeel
a. De gemeenteraad heeft kaders vastgesteld ten aanzien van de voorbereiding op de decentralisaties.
De gemeenteraad heeft een Kadernotitie maatschappelijke ondersteuning vastgesteld. De kadernotitie bevat primair de kaders voor de uitvoering van de Wmo, maar is tevens kaderstellend voor de decentralisatie jeugdzorg, decentralisatie AWBZ en Participatiewet.
+
b. De kaderstelling omvat tenminste een inhoudelijk component (inhoudelijke doelstelling/gewenst maatschappelijk effect, procedureel component (wijze waarop beleids- en besluitvorming moet plaatsvinden) en een financieel component (financiële en personele middelen voor uitwerking beleid).
De kadernotitie bevat inhoudelijke componenten in de vorm van een visie en daarbij behorende uitgangspunten. Procedurele aspecten, waaronder de wijze waarop beleids- en besluitvorming dient plaats te vinden en de rol van de gemeenteraad, komen niet aan bod. Tot slot bevat de kadernotitie geen financiële componenten.
+-
12
Bij de behandeling van de kadernotitie is een motie ingediend door D’66 waarin het college onder meer wordt gevraagd om in overleg met het bestuur van Stichting Mens een governance statuut te ontwikkelen, waarin de verhouding van verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen Stichting Mens en gemeente De Bilt nader worden uitgewerkt.
| 12
4
| STAND VAN ZAKEN DECENTRALISATIES IN DE BILT; DE BEVINDINGEN
Hoewel de juridische, bestuurlijke en financiële kaders voor de decentralisaties nog niet duidelijk zijn bereiden gemeenten zich voor op hun nieuwe taken en verantwoordelijkheden. Onderzocht is wat de stand van zaken is in de voorbereidingen op de decentralisaties. De bevindingen worden in dit hoofdstuk gepresenteerd, waarna een toets plaatsvindt in hoeverre aan de norm wordt voldaan.
4.1
| ER IS EEN BESTUURLIJKE- EN AMBTELIJKE PROJECTORGANISATIE INGERICHT
Gemeente De Bilt bereidt zich voor op de decentralisaties in de regio Zuidoost-Utrecht met de gemeenten Bunnik, Utrechtse Heuvelrug, Zeist en Wijk bij Duurstede. Hiertoe is ook een strategische visie op samenwerking opgesteld en op 31 mei 2013 door de gemeenteraad van De Bilt vastgesteld. In deze strategische visie wordt een regionale projectstructuur van de decentralisaties op het sociaal domein uitgelijnd: a. In de stuurgroep decentralisaties wordt de koers bepaald. De stuurgroep wordt gevormd door de portefeuillehouders sociaal domein van de vijf gemeenten. b. De sturing vanuit het management op de decentralisaties wordt verzorgd door het Regionaal Management Platform (RMP). In dit overleg wordt de samenhang in opdrachtformulering en financiën, de afstemming tussen de decentralisaties en de termijnbewaking van de processen bewaakt. In het RMP participeren leidinggevenden of programmamanagers van de drie decentralisaties van de gemeenten. c. Per decentralisatie wordt een zelfstandige overlegstructuur beoogd. d. De projectstructuur voor de implementatie van de Participatiewet is gelijk aan de structuur die reeds is ingezet bij de Wwnv. Er is een projectgroep die bestaat uit de directeur van de RDWI (zie paragraaf 4.2, decentralisatie Participatiewet), een ambtelijk opdrachtgever (manager gemeente Zeist) en een externe procesmanager. De portefeuillehouder van Zeist is de bestuurlijk opdrachtgever. e. De projectstructuur voor de decentralisatie jeugdzorg bestaat uit een projectgroep waarin de bestuurlijke opdrachtgever (portefeuillehouder De Bilt), de ambtelijke opdrachtgever (programmamanager De Bilt) en de externe procesmanager jeugdzorg zitting hebben. Daaronder functioneert een ambtelijke werkgroep waarin alle gemeenten vertegenwoordigd zijn evenals de procesmanager. f. De structuur voor de AWBZ bestaat uit een bestuurlijk opdrachtgever (portefeuillehouder Bunnik), een ambtelijk opdrachtgever (manager gemeente Zeist) en een ambtelijk trekker (gemeente Zeist). De gemeentelijke vertegenwoordigers komen in werkgroepverband bijeen voor de uitwisseling van de informatie. In de plannen van aanpak van de gemeente De Bilt (zie paragraaf 4.2) worden tevens de lokale projectstructuren uiteengezet. Hoewel de structuren los van elkaar zijn opgezet, zijn alle drie de structuren op één zelfde wijze ingericht. De verbinding tussen de drie structuren wordt geborgd binnen de projectgroep. De vakwethouder, de programmamanager en de beleidsmedewerkers transitietrajecten participeren in zowel de lokale als in de regionale structuur. Op die manier wordt een verbinding gelegd tussen de regionale en lokale projectstructuren.
| 13
Schematisch kan de structuur van elk decentralisatieproject lokaal als volgt worden weergegeven:
4.2
Bestuurlijk opdrachtgever
Vakwethouder
Ambtelijk opdrachtgever
Adjunct-secretaris
Gedelegeerd ambtelijk opdrachtgever
Programmamanager
Gedelegeerd ambtelijk opdrachtnemer
Beleidsmedewerker
Projectgroep
Programmamanager, beleidsmedewerkers transitietrajecten, communicatiemedewerker
Werkgroepen
Diverse werkgroepen rondom: visieontwikkeling, financiën, juridische zaken, communicatie en implementatie
| ER IS EEN HELDER EN CONCREET PROJECTPLAN VOOR DE DECENTRALISATIES INGERICHT
De voorbereiding en implementatie van de drie decentralisaties worden beschreven in drie afzonderlijke plannen van aanpak. In de plannen van aanpak beoogt de gemeente De Bilt rekening te houden met de onderlinge samenhang, de wettelijke kaders, de gemeentelijke beleidskaders en het op passende wijze betrekken van de verschillende actoren bij het proces. Decentralisatie jeugdzorg Gemeente De Bilt bereidt de decentralisatie jeugdzorg op drie niveaus voor: op provinciaal, regionaal en lokaal niveau. a. Provinciaal niveau Een belangrijk onderdeel van de jeugdzorg is tot op heden bij de provincie Utrecht belegd. De provincie voelt zich in Utrecht verantwoordelijk voor een goede overdracht van taken naar de gemeenten. Op provinciaal niveau werkt de provincie Utrecht daarom tezamen met alle 26 gemeenten in de provincie aan de voorbereiding van de decentralisatie jeugdzorg aan de hand van een transitieagenda jeugdzorg (maart 2013). Dit is een routekaart die inzicht geeft en overzicht biedt in de te zetten stappen. De transitieagenda betreft vooral de bovenlokale vraagstukken. Alle portefeuillehouders van de gemeenten in de provincie Utrecht hebben op 4 april 2013 met de transitieagenda ingestemd. b.
Regionaal niveau
| 14
In de Provincie Utrecht wordt in vijf gemeentelijke regioverbanden samengewerkt aan de decentralisa13 tie jeugdzorg. Gemeente De Bilt is onderdeel van de regio Zuidoost-Utrecht (samen met Bunnik, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist). Regio Zuidoost-Utrecht heeft het Nederlands Jeugd Instituut gevraagd een model te ontwikkelen waarmee een integraal regionaal jeugdstelsel op werkbare schaal wordt gerealiseerd. Onderdeel van het model vormen onder meer de inrichting van een systeem van toeleiding en casemanagement, de organisatie van sturing op kwaliteit van het aanbod en het samenstellen van een passend, dekkend en samenhangend aanbod van voorzieningen. Het model moet de infrastructuur voor het nieuwe jeugdstelsel schetsen, gebaseerd op een visie op jeugdzorg inclusief jeugdgezondheidszorg. De ontwikkeling van dit stelsel bevindt zich in de beginfase. Daarnaast worden in de regio Zuidoost-Utrecht met middelen van de provincie vier pilots uitgevoerd, 14 waaronder één in De Bilt. De ervaringen die worden opgedaan met de vier pilots zijn niet alleen van belang voor de regio Zuidoost-Utrecht, maar voor alle gemeenten in de Provincie Utrecht. Dit geldt ook voor de pilots dan wel proeftuinen die in andere regio’s worden uitgevoerd. c. Plan van aanpak Het Plan van aanpak Transitie jeugdzorg richt zich op de voorbereiding en de uitvoering van de lokale 15 uitvoering van de jeugdzorg in gemeente De Bilt. Beoogd wordt om een wisselwerking tot stand te brengen tussen het regionale transitietraject en het lokale traject. De doelstellingen voor het lokale transitietraject jeugdzorg zijn in het plan van aanpak als volgt omschreven: a. Ouders en kinderen ontvangen vanaf 1 januari 2015 passende jeugdhulp, vallend onder de verantwoordelijkheid van de gemeente De Bilt en passend binnen de hiertoe te ontwikkelen gemeentelijke visie; b. De jeugdhulp wordt uitgevoerd binnen de geldende wettelijke, financiële en juridische kaders; c. Er wordt voorkomen dat ouders en kinderen tussen wal en schip vallen ten gevolge van de transitie jeugdzorg; d. Door inzet op preventie en zorgvernieuwing is het beroep op de zwaardere vormen van jeugdhulp in 2016 ten opzichte van 2012 met 5% verminderd. Tevens zijn de projectresultaten in het plan van aanpak vastgelegd: a. Er is een meerjarig beleidsplan jeugdhulp gemeente De Bilt vastgesteld door college en gemeenteraad; b. Het Centrum voor Jeugd en Gezin is van netwerkorganisatie omgevormd tot een kernorganisatie en goed voorbereid op haar taken binnen de jeugdhulp; c. Preventie, vroegsignalering en lichte hulpverlening door het CJG is versterkt ten opzichte van 2012; d. Er is een door de gemeenteraad/het college goedgekeurd visiedocument subsidiëring jeugdhulp, inclusief een subsidieverordening en een procedure subsidie jeugdhulp; e. Er wordt uitvoering gegeven aan de jeugdhulp door de uitvoeringsorganisaties volgens de gemeentelijke visie en gemaakte uitvoeringsafspraken;
13
Dit is in de zomer van 2012 bekrachtigd door het ondertekenen van het convenant ‘Bestuurlijke afspraken in het kader van de voorbereiding transitie jeugdzorg’. 14 De experimenteerregeling van de provincie maakt dit mogelijk. De experimenteerregeling is uitgewerkt in nauwe samenwerking met gemeenten, Bureau Jeugdzorg Utrecht en zorgaanbieders. De provincie Utrecht stelt hiervoor in 2013 maximaal 10% van de doeluitkering jeugdzorg beschikbaar, € 3 miljoen. 15 Dit plan is ter inzage beschikbaar gesteld voor de gemeenteraad.
| 15
f.
Er zijn afspraken vastgelegd tussen gemeente, CJG en samenwerkingsverbanden Primair Onderwijs en Voortgezet Onderwijs over het zorgen voor integrale jeugdhulp voor ouders en kinderen/jongeren.
De voorbereidingen op de decentralisatie van de jeugdzorg vindt fasegewijs plaats. In het plan van aanpak worden de verschillende fases uiteengezet. Per fase worden de hoofdactiviteiten beschreven, de te leveren producten en het tijdpad. Fase
Producten
Initiatieffase (idee) (september – december 2012)
Kadernotitie maatschappelijke ondersteuning
Definitiefase (januari – september 2013)
Inventarisatie en krachtenveldanalyse
Plan van aanpak decentralisatie jeugdzorg
Evaluatierapport CJG De Bilt Meerjaren beleidsplan Ontwerpfase (oktober – december 2013)
Uitvoeringsplan jeugdzorg Verordening jeugdzorg
Voorbereidingsfase (januari – maart 2014)
Beschikkingen
Realisatiefase (april – december 2014)
Voortgangsrapportages uitvoering jeugdzorg
Nazorgfase (2015 – 2016)
Evaluatierapport
Decentralisatie AWBZ Gemeente De Bilt beoogt de nieuwe taken rondom de decentralisatie AWBZ in eerste aanleg op lokaal niveau vorm en inhoud te geven. Tussen De Bilt en andere gemeenten in de regio bestaan contacten die tot op heden vooral als doel hebben elkaar te informeren. a. Wat vooraf ging; Project MENS Bij de invoering van de Wmo in 2007 is gemeente De Bilt gestart met het Wmo-innovatieproject Mens. 16 In juni 2007 heeft De Bilt hiertoe samen met tien partners een convenant ondertekend. Het doel van project MENS is als volgt omschreven: ‘Het project MENS begeeft zich op het brede terrein van wonen, welzijn en zorg en is erop gericht om op wijkniveau die voorzieningen te bieden en voorwaarden te scheppen die het mogelijk maken dat iedereen – ongeacht leeftijd, gezondheidsproblemen of beperkingen – op een goede manier zelfstandig kan (blijven) wonen.’ De centrale onderdelen in het pilotproject zijn: - het aanbieden van een integraal pakket aan diensten op het gebied van wonen, welzijn en zorg; - vergroten van bereikbaarheid en toegankelijkheid zorg en welzijn voor wijkbewoners; - verbetering van het woningaanbod en (technische) ondersteuning voor het langer thuis wonen. b. Stichting Mens Project Mens heeft geleid tot de oprichting van een nieuwe organisatie voor maatschappelijke ondersteuning, Stichting Mens De Bilt. De officiële start heeft op 7 maart 2013 plaatsgevonden. Alle onderdelen die ontwikkeld zijn in het project ‘Mens’ zijn ondergebracht in Stichting Mens. De stichting is een fusiestichting van twee grote lokale welzijnsinstellingen (Stichting Animo en SWO De Zes Kernen) en 16
Animo, Beeuwkes Thuiszorg, De Bilthuysen, Cordaan, Kwintes, Reinaerde, Woonstichting SSW, Stichting Welzijn Ouderen De Zes Kernen, Provincie Utrecht, Gezondheidscentrum De Bilt.
| 16
een vrijwilligersorganisatie (Vrijwillig in Actie De Bilt). De stichting krijgt op het terrein van de Wmo en werk en inkomen een belangrijke uitvoerende en coördinerende taak. Ook wordt beoogd om de uitvoering van de extramurale begeleiding zoveel mogelijk onder te brengen bij Stichting Mens. c. Plan van aanpak 17 Door gemeente De Bilt is een Plan van aanpak Decentralisatie AWBZ opgesteld. In dit plan zijn de zeven doelstellingen als volgt omschreven: a. Inwoners kunnen extramurale begeleiding en persoonlijke verzorging ontvangen per 1 januari 2015 onder verantwoordelijkheid van de gemeente; b. De gemeente heeft een visie ontwikkeld hoe de extramurale begeleiding en persoonlijke verzorging worden vorm gegeven en door wie ze worden uitgevoerd; c. De gemeente heeft een visie ontwikkeld hoe de hulp bij het huishouden vanaf 2015 verder vorm moet krijgen waarbij duidelijk is welke organisaties verantwoordelijk zijn voor de uitvoering; d. De uitvoering voldoet aan de geldende wet- en regelgeving; e. Er wordt voorkomen dat inwoners tussen wal en het schip vallen; f. Het vervoer van inwoners moet adequaat geregeld zijn; g. De uitvoering van de extramurale begeleiding en persoonlijke verzorging moet budgettair neutraal plaatsvinden. Hierbij rekening houdend met de taakstelling van 25%. Tevens omvat het plan van aanpak de te behalen resultaten: a. Er is een meerjarig beleidsplan geformuleerd; b. Verordening, financieel besluit en beleidsregels zijn vastgesteld; c. Uitvoeringsafspraken zijn gemaakt; d. De uitvoeringsorganisatie functioneert. De voorbereiding op de decentralisatie van de AWBZ vindt fasegewijs plaats. In het plan van aanpak worden de verschillende fases uiteengezet. Per fase worden de hoofdactiviteiten beschreven, de te leveren producten en het tijdpad.: Fase
Producten
Initiatieffase (september – december 2012)
Plan van aanpak extramurale begeleiding
Definitiefase (januari – september 2013)
Krachtenveldanalyse, informatieoverzicht, meerjaren beleidsplan, intentieovereenkomsten, communicatieplan, evaluatie samenwerkingen
Ontwerpfase (oktober – december 2013)
Uitvoeringsplan extramurale verzorging
Voorbereidingsfase (januari – maart 2014)
Beschikkingen en contracten
Realisatiefase (april – december 2014)
Uitvoering
Nazorgfase (2015 – 2016)
Evaluatierapport
Decentralisatie Participatiewet Gemeente De Bilt bereidt de decentralisatie Participatiewet op twee niveaus voor, namelijk op regionaal en lokaal niveau. a. Wat vooraf ging
17
Dit plan is ter inzage beschikbaar gesteld voor de gemeenteraad.
| 17
Ontwikkelingen op het terrein van werk en inkomen hebben in de gemeente De Bilt al plaatsgevonden vóórdat de decentralisatie Wwnv/Participatiewet werd aangekondigd. Een overzicht van de ontwikkelingen op regionaal niveau:
| 18
a. Per 2006 werkt De Bilt op het gebied van werk en inkomen samen met Bunnik, de Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist. De Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn-Heuvelrug (RSD) werd op grond van de Gemeenschappelijke Regeling RSD (GR RSD) verantwoordelijk voor de uitvoering ervan. b. Tot 2008 was het sociale werkvoorzieningsschap Zeist verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet Sociale Werkvoorziening. In 2008 is deze taak overgenomen door de private partner Biga Groep BV. De Gemeenschappelijke Regeling Sociale Werkvoorziening Zeist en omstreken (GR SWZ) is blijven bestaan waarbij de sw-werknemers werden gedetacheerd aan Biga Groep BV. c. De GR RSD en GR SWZ zijn per 1 januari 2013 samengevoegd tot één Gemeenschappelijke Regeling, de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI). De RSD is de uitvoeringsorganisatie van de RDWI. De uitvoering van de sociale werkvoorziening wordt nog steeds uitgevoerd door de Biga Groep. b. Plan van aanpak Gemeente De Bilt wil lokaal meer invloed uitoefenen op het terugdringen van de omvang van het bijstandsuitkeringenbestand en het vergroten van de economische zelfredzaamheid van inwoners. Inwoners moeten zoveel mogelijk gewoon meedoen, zowel maatschappelijk als op de arbeidsmarkt. Op lokaal niveau gaat De Bilt samen met de RDWI een actieve rol spelen bij het tegengaan van de groei van inwoners in de bijstand en het bevorderen van de uitstroom naar werk. Om deze rol concreet 18 vorm te geven, is het Plan van aanpak Lokaal arbeidsmarktbeleid opgesteld. In dit plan wordt bovenstaande visie concreet vertaald in drie doelen: 1. Onze burgers nemen actief deel aan de maatschappij en 2. Zijn zo min mogelijk afhankelijk van een uitkering; 3. Iedereen doet naar vermogen mee aan de samenleving, bij voorkeur met werk bij een reguliere werkgever. De projectresultaten zijn als volgt omschreven: a. De lokale visie en de beleidskaders zijn in een meerjaren beleidsplan geformuleerd; b. Onze lokale visie en aanpak ligt verankerd in het lokaal sociaal arbeidsmarktbeleid en is afgestemd op aanpalend lokaal beleid en regionaal beleid (sociaal economisch participatiebeleid). 19
De voorbereiding op de decentralisatie van de Participatiewet vindt fasegewijs plaats. In het plan van aanpak worden de verschillende fases uiteengezet. Per fase worden de hoofdactiviteiten beschreven, de te leveren producten en het tijdpad: Fase
Producten
Initiatieffase (september – december 2012)
Plan van aanpak
Definitiefase (januari – september 2013)
Resultaat inventarisatie en krachtenveldanalyse, advies cliëntenraad, meerjarig beleidsplan
Ontwerpfase (oktober – december 2013)
Uitvoeringsplan, advies cliëntenraad
Voorbereidingsfase (januari – maart 2014)
Implementatietraject, uitvoeren beleid aan de hand van uitvoeringsplan/activiteitenplan
18
Dit plan is ter inzage beschikbaar gesteld voor de gemeenteraad. De planning van de fases is tevens meer gedetailleerd weergegeven in het plan van aanpak Lokaal arbeidsmarktbeleid. 19
| 19
4.3
Fase
Producten
Realisatiefase (april – december 2014)
Operationeel
Nazorgfase (2015 – 2016)
Evaluatierapport
| ER WORDEN PERIODIEK VOORTGANGSRAPPORTAGES OPGESTELD
Er worden geen voortgangsrapportages opgesteld. De voortgang van de plannen van aanpak wordt vierwekelijks gemonitord in de projectgroep, alsmede in het vierwekelijks overleg van de projectgroep met de vakwethouder.
4.4
| CONFRONTATIE NORMEN STAND VAN ZAKEN AAN DE BEVINDINGEN
Bovenstaande bevindingen worden in onderstaand schema afgezet tegen het normenkader. Wordt aan een norm voldaan, dan is het oordeel een +, wordt gedeeltelijk aan de norm voldaan, dan is het oordeel een +-, en wordt niet aan een norm voldaan, dan is het oordeel een -. Normen
Bevindingen
Oordeel
a. Er is een bestuurlijke en ambtelijke projectorganisatie voor de decentralisaties ingericht.
Op regionaal niveau is een projectstructuur ingericht met bestuurlijk- en ambtelijk opdrachtgevers. Tevens heeft de Bilt lokale projectstructuren opgezet.
+
b. Er is een helder en concreet projectplan (inclusief doelen, resultaten en planning) voor de decentralisaties opgesteld.
Voor de decentralisaties zijn er afzonderlijke plannen van aanpak opgesteld die gericht zijn op de lokale organisatie/uitvoering van de taken. Deze plannen van aanpak bevatten heldere doelstellingen, te behalen resultaten, alsmede een gedetailleerde planning.
+
c. Er worden periodiek voortgangsrapportages opgesteld, waaruit de stand van zaken, eventuele risico’s en beheersmaatregelen blijken.
Er worden geen voortgangsrapportages opgesteld
-
| 20
5
| INFORMATIEVOORZIENING AAN DE RAAD VAN DE BILT; DE BEVINDINGEN
De wijze waarop het college en ambtenaren de gemeenteraad tegemoet treden en bedienen is van cruciaal belang voor de mate waarin de gemeenteraad de rol kan waarmaken die zij zichzelf heeft toebedacht. Onderzocht is op welke momenten en in welke vorm door het college aan de gemeenteraad informatie is verstrekt en hoe de verstrekte informatie door de gemeenteraad wordt beoordeeld. De bevindingen worden in dit hoofdstuk per norm gepresenteerd, waarna een toets plaatsvindt in hoeverre aan de norm wordt voldaan.
5.1
| AFSPRAKEN OVER FREQUENTIE EN VORM VAN DE INFORMATIEVOORZIENING
De gemeenteraad wordt op verschillende wijzen van informatie over de drie decentralisaties voorzien. Met name raadsinformatieavonden worden regelmatig ingezet. Deze avonden worden zowel op lokaal niveau georganiseerd, voor gemeenteraadsleden van De Bilt, alsook op regionaal niveau, voor de gemeenteraadsleden van de vijf gemeenten De Bilt, Bunnik, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist. Zo zijn in 2012 onder andere raadsinformatieavonden georganiseerd over de bezuinigingen in het sociale domein, over de aard en omvang van de decentralisaties en de kansen voor de gemeente en over de Wet werken naar vermogen (februari). Door de geïnterviewde gemeenteraadsleden worden de informatiebijeenkomsten als een prettige wijze van infomeren ervaren, omdat er op een toegankelijke en laagdrempelige wijze met elkaar gediscussieerd kan worden over de decentralisaties op het sociale domein. Benadrukt wordt echter wel dat er op deze informatieavonden over essentiële zaken niet beslist mag worden. Daarnaast wordt de gemeenteraad van De Bilt geïnformeerd via het mededelingenblad. Zo is de gemeenteraad van De Bilt via deze weg geïnformeerd over het ter inzage beschikbaar stellen van de afzonderlijke plannen van aanpak voor de decentralisaties op het sociale domein. Door de geïnterviewde gemeenteraadsleden wordt ervaren dat de hoeveelheid aan informatie afdoende is. Ervaren werd dat de informatie met betrekking tot de decentralisatie jeugdzorg wat achterwege bleef, maar op dit moment wordt er een inhaalslag gemaakt. Onlangs is er een regionale raadsinformatieavond georganiseerd over de decentralisatie jeugdzorg en dit werd als zeer nuttig ervaren ten aanzien van de deskundigheidsbevordering op dit terrein. Met betrekking tot de informatievoorziening is echter wel opgemerkt dat de geïnterviewde gemeenteraadsleden graag meer inzicht willen krijgen in hun keuzemogelijkheden in de toekomst, met andere woorden: ten aanzien van welke thematiek wordt de gemeenteraad in de positie gebracht om een richtinggevende keuze te maken? Het aanbieden van startnotities zou hiertoe kunnen bijdragen, maar dat is met betrekking tot de voorbereidingen op de decentralisaties niet gebeurd.
5.2
| DE GEMEENTERAAD NEEMT BETROKKEN HOUDING AAN TEN AANZIEN VAN DE DECENTRALISATIES
De geïnterviewde raadleden beschrijven hun houding ten aanzien van het formuleren van kaders als gematigd actief. Beleidsstukken met betrekking tot het sociale domein worden bediscussieerd, maar vrijwel alle voorgelegde kaders worden geaccordeerd door de gemeenteraad, al dan niet met een kleine wijziging. De gemeenteraad zou wel actiever betrokken willen worden bij de totstandkoming van kaders. Bij de behandeling van de kadernotitie maatschappelijke ontwikkeling is dit ook aangekaart. Verschillende fracties vonden dat de gemeenteraad niet genoeg betrokken is bij de totstandkoming
| 21
van de kadernotitie. De gemeenteraad heeft aangegeven zijn eigen rol in het proces duidelijker te willen formuleren. Deze wens heeft zich recentelijk vertaald in een motie die op 27 juni 2013 door de VVD en SGP is ingediend. De motie heeft betrekking op de kaderstellende rol van de gemeenteraad in de transities op het sociale domein. De motie is door de gemeenteraad goedgekeurd, wat betekent dat hij akkoord is gegaan met het samenstellen van een representatieve Transitiegroep die de opdracht krijgt om zich te verdiepen in de decentralisaties. Tevens is het college gevraagd om op korte termijn alle relevante informatie te verstrekken en een strategische discussie met de gemeenteraad dan wel -commissie aan te gaan over het nut, noodzaak en doel van beleidswijzigingen. De uitkomsten hiervan worden vastgelegd in een kaderstellend document met deeldocumenten per decentralisatie. De voorzitter van de gemeenteraad en de griffie zullen het voortouw nemen in het opstellen van de Transitiegroep.
5.3
| DOOR HET COLLEGE ZIJN AAN DE GEMEENTERAAD VARIANTEN EN/OF SCENARIO’S VOORGELEGD
Tot op heden zijn er nog geen voorstellen met varianten en/of scenario’s aan de gemeenteraad van De Bilt voorgelegd op basis waarvan hij een gewogen keuze heeft kunnen maken. Het raadsvoorstel met betrekking tot de Notitie strategische visie op samenwerking dient in dit kader wel te worden benoemd. Hier worden twee beknopte alternatieven geschetst, te weten ‘kiezen voor een terughoudende koers bij het aangaan van samenwerking in het sociaal domein’ en ‘kiezen voor een andere regio voor samenwerking in het sociaal domein’.
5.4
| CONFRONTATIE NORMEN INFORMATIEVOORZIENING AAN BEVINDINGEN
Bovenstaande bevindingen worden in onderstaand schema afgezet tegen het normenkader. Wordt aan een norm voldaan, dan is het oordeel een +, wordt gedeeltelijk aan de norm voldaan, dan is het oordeel een +-, en wordt niet aan een norm voldaan, dan is het oordeel een -. Normen
Bevindingen
Oordeel
a. Het college en de gemeenteraad hebben met elkaar afspraken vastgelegd over frequentie en vorm van de informatievoorziening vanuit het college aan de gemeenteraad.
Er zijn geen afspraken gemaakt tussen het college en de gemeenteraad over de informatievoorzieningen. Het college informeert de gemeenteraad over de decentralisaties met name via raadsinformatieavonden en in mindere mate via het mededelingenblad.
-
b. De gemeenteraad neemt een kritische houding aan ten aanzien van de door het college verstrekte informatie.
De houding van de gemeenteraad wordt beschouwd als tamelijk afwachtend. Over raadsvoorstellen wordt gediscussieerd, maar worden veelal geaccordeerd. Er is hierin echter wel een ontwikkeling gaande, zoals de ingediende motie ten aanzien van de kaderstellende rol van de gemeenteraad aantoont.
+-
| 22
Normen
Bevindingen
Oordeel
c. Door het college zijn aan de gemeenteraad verschillende varianten en/of scenario’s voorgelegd op basis waarvan de gemeenteraad is gevraagd om keuzes te maken.
Tot op heden zijn er geen raadsvoorstellen met varianten en/of scenario’s voorgelegd op basis waarvan de gemeenteraad is gevraagd een keuze te maken.
-
| 23
6
| DE BEVINDINGEN GETOETST AAN DE NORMEN: CONCLUSIES VAN ONDERZOEK
Op basis van voorgaande bevindingen concludeert de Rekenkamercommissie ten aanzien van de decentralisaties op het sociale domein het volgende
6.1 CONCLUSIES TEN AANZIEN VAN ‘KADERSTELLING’ a. De gemeenteraad heeft de Kadernotitie maatschappelijke ondersteuning vastgesteld en heeft hiermee voor het brede sociale domein zich uitgesproken over de visie op maatschappelijke ondersteuning, de rolopvatting van maatschappelijke organisaties en de gemeente in het sociale domein en over de aanpak. Van procedurele kaderstelling ten aanzien van het proces van beleids- en besluitvorming en financiële kaderstelling is op dit dossier (nog) geen sprake. Voor de gemeenteraad van De Bilt is zodoende onduidelijk op welke moment in het proces hij ‘aan zet’ is.
6.2 CONCLUSIES TEN AANZIEN VAN ‘STAND VAN ZAKEN’ a. Gemeente De Bilt bereidt de decentralisaties voor samen met de gemeenten in de regio Zuidoost-Utrecht. Dit stemt overeen met de wensen van het Rijk ten aanzien van ‘congruentie’ en voldoende schaalomvang. Op regionaal- en lokaal niveau zijn er projectstructuren voor de decentralisaties ingericht met bestuurlijk en ambtelijk opdrachtgevers. b. Voor de decentralisaties afzonderlijk zijn op lokaal niveau plannen van aanpak opgesteld, waarin doelen, resultaten en planning zijn uitgelijnd. Daarnaast wordt de verbinding gelegd met de andere decentralisaties; in de plannen van aanpak wordt de overlap tussen de decentralisatietrajecten benoemd. Er is echter niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre, en op welke wijze, in de voorbereidingen onderwerpen in samenhang worden voorbereid. De gemeente De Bilt beschikt niet over een overkoepelend programmaplan waarin de decentralisatie overstijgende vraagstukken zijn belegd. c. Ten aanzien van de voorbereiding op de Participatiewet heeft gemeente De Bilt al in een vroeg stadium geanticipeerd op de ontwikkelingen. Er bestaat al geruime tijd samenwerking tussen de gemeenten in Zuidoost-Utrecht op het gebied van werk en inkomen in de regionale sociale dienst. Daarnaast zijn per 1 januari 2013 de regionale sociale dienst en de sociale werkvoorziening onder één gemeenschappelijke regeling gebracht. Ook ten aanzien van de voorbereiding op de decentralisatie AWBZ zijn al de nodige stappen gezet door het innovatieproject MENS in het kader van de Wmo.
6.3 CONCLUSIES TEN AANZIEN VAN ‘INFORMATIEVOORZIENING’ a. Over de informatievoorziening vanuit het college richting de gemeenteraad van De Bilt zijn tussen het college en de gemeenteraad geen afspraken gemaakt. Tot op heden is de informatievoorziening vooral op incidentele basis georganiseerd door middel van raadsinformatieavonden. Van een meer structurele vorm van informatievoorziening, die tevens inzichtelijk maakt wanneer de gemeenteraad van De Bilt ‘aan zet’ is, is nog geen sprake.
| 24
6.4
CONCLUSIES TEN AANZIEN VAN ‘SCENARIO´S/VARIANTEN’ a. De gemeenteraad van De Bilt is door het college tot op heden nog niet in de positie gebracht om beleidskeuzen te kunnen maken op basis van inhoudelijke varianten en daaraan gerelateerde scenario’s.
| 25
7
| AANBEVELINGEN TER VERBETERING KADERSTELLING EN INFORMATIEVOORZIENING
Op basis van de conclusies heeft de Rekenkamercommissie de volgende aanbevelingen geformuleerd:
a. De Rekenkamercommissie beveelt aan om, ten behoeve van de versterking van de positie van de gemeenteraad in het stellen van kaders voor de voorbereidingen op de decentralisaties op het sociale domein, de wensen en (on)mogelijkheden met betrekking tot de kaderstelling te inventariseren. De griffier kan hierbij een belangrijke rol vervullen. b. Het organiseren van een werkgroep, waarin een afvaardiging van de gemeenteraad, wethouders en ambtenaren zitting hebben, kan behulpzaam zijn om tot concrete kaderstelling te komen. Het is belangrijk om kaderstellende uitspraken zo SMART mogelijk te formuleren, dat wil zeggen Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden en hierbij aandacht te besteden aan inhoudelijke-, (gewenst maatschappelijk effect), procedurele- (wijze waarop beleids- en besluitvorming dient plaats te vinden), en financiële kaders (financiële en personele middelen voor uitwerking van beleid). c. De Rekenkamercommissie beveelt aan om de mate waarin de decentralisaties in samenhang worden voorbereid goed te bewaken. Met de kadernotitie maatschappelijke ondersteuning is een brede visie op het sociale domein opgesteld waarbinnen de afzonderlijke projecten dienen te worden uitgewerkt. d. De Rekenkamercommissie beveelt aan om met het college in gesprek te gaan voor het maken van afspraken over frequentie, vorm en inhoud van de informatievoorziening, opdat een meer structurele vorm van informatievoorziening mogelijk wordt gemaakt, die tevens in toegesneden op gemeenteraadsleden en inzichtelijk maakt wanneer hij ‘aan zet’ is. e. De Rekenkamercommissie beveelt aan het college opdracht te geven raadsvoorstellen in te dienen waarin aan de gemeenteraad inhoudelijke keuzes (varianten) worden voorgelegd. De Rekenkamercommissie beveelt voorts aan het college te vragen inzicht te geven in de financiële en/of maatschappelijke gevolgen (scenario’s) van keuzes. Er is vaak niet één oplossing, niet één uitleg voor een probleem/vraagstuk.
| 26
BIJLAGE A
| OVERZICHT GERAADPLEEGDE DOCUMENTEN
In het kader van het onderzoek zijn de volgende documenten geraadpleegd: a. Startnotitie Vernieuwend Welzijnsbeleid, 26 april 2011 b. Antwoorden v/h College aan SP, Transitie Jeugdzorg, 7 december 2011 c. Raadsvoorstel Extra taken Wet maatschappelijke ondersteuning, 17 januari 2012 d. De Wet werken naar vermogen in de Regio Kromme Rijn Heuvelrug, 4 april 2012 e. Provincie Utrecht, Bestuurlijke afspraken in het kader van de voorbereiding transitie Jeugdzorg, mei 2012 f.
Reacties n.a.v. Kadernotitie Maatschappelijke Ondersteuning, oktober 2012
g. Kadernotitie Maatschappelijke Ondersteuning, november 2012 h. Raadsvoorstel Kadernotitie Maatschappelijke Ondersteuning, 6 november 2012 i.
Plan van aanpak Decentralisatie AWBZ, 14 november 2012
j.
Plan van aanpak transitie jeugdzorg, 20 november 2012
k. Mededelingenblad nummer 2012/25, 6 december 2012 l.
Motie Gemeenteraad Kadernotitie Maatschappelijke Ondersteuning, 20 december 2012
m. WMO kantoor, Rapportage decentralisatie van begeleiding, s.d. n. Evaluatie Centrum voor Jeugd en Gezin De Bilt, 21 februari 2013 o. Plan van aanpak Participatiewet, 14 februari 2013 p. Afsprakenkader experimenteermiddelen jeugdzorg provincie Utrecht, 6 maart 2013 q. Provincie Utrecht, Transitieagenda jeugdzorg, 28 maart 2013 r.
Notitie Strategische visie op samenwerking, 31 maart 2013
s. Brief aan Ministerie van Binnenlandse Zaken inzake decentralisaties sociaal domein, 3 juni 2013 t.
Aangenomen motie VVD/SGP, Kaderstellende rol gemeenteraad in de transities sociale domein, 27 juni 2013
| 27
BIJLAGE B
| OVERZICHT GEÏNTERVIEWDE PERSONEN
In het kader van het onderzoek zijn de volgende personen geïnterviewd: a. Mevrouw Van der Berge, transitiemanager b. De heer IJssennagger, gemeenteraadslid Bilts Belang c. De heer Mittendorff, wethouder sociaal domein d. Mevrouw Steen, gemeenteraadslid VVD e. De heer Voortman, gemeenteraadslid D’66
| 28