Fusies en overnames in het Nederlandse Bankwezen: Een instrument voor NMa
Finaal Rapport
Opdrachtgever: De Nederlandse Mededingingsautoriteit
NEI Kenniscentrum voor Marktwerking en Mededinging Prof. Dr. A. Boot Dr. P. Goyal Drs. A. Janszen Drs. R.H. van Nes Dr. G. Steurs Prof. Dr. D. van Wensveen Rotterdam, juli 2000
MS/AG5801rp3
Inhoudsopgave Pagina Inleiding Samenvatting 1
Structuur van de sector 1.1 Introductie 1.2 Definitie van de Nederlandse Bankensector 1.3 Typologie van de ondernemingen die bancaire producten aanbieden 1.3.1 Banken 1.3.2 Non-bancaire financiële instellingen 1.3.3 Niet-financiële instellingen 1.3.4 Branche-organisaties 1.4 Typologie van de bankklanten 1.4.1 Particulieren 1.4.2 Zakelijke relaties 1.4.3 Andere klanten 1.5 Typologie van de Bancaire Diensten en Producten 1.5.1 Retail Banking 1.5.2 Corporate Banking 1.5.3 Activiteiten op de kapitaalmarkt of effectenbedrijf 1.5.4 Corporate Finance 1.5.5 Asset management 1.5.6 Overig 1.6 Regulering 1.6.1 Algemeen 1.6.2 DNB 1.6.3 Stichting toezicht effectenverkeer 1.6.4 Verzekeringskamer 1.6.5 Raad van financiële toezichthouders (RFT) 1.6.6 Europese Centrale Bank (ECB)/ Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) 1.6.7 Bank for International Settlements (BIS) 1.7 Structurele tendensen in de bankensector 1.7.1 Toegeno men internationalisering 1.7.2 Technologische verandering 1.7.3 Nieuwe distributiekanalen 1.7.4 Deregulering 1.7.5 Fusies en overnames 1.7.6 Disintermediatie 1.7.7 Allfinance/ one shop shopping effect
MS/AG5801rp3
i iii 1 1 1 2 2 3 5 6 6 7 7 8 9 9 12 15 17 18 20 20 20 21 23 23 24 24 24 25 25 26 26 26 27 27 27
1.7.8 Nieuwe demarcaties
28
2
Relevante markten 2.1 Inleiding 2.2 Methodologie 2.3 Vraagsubstitutie 2.3.1 Inleiding 2.3.2 De bankproducten in een matrix 2.3.3 Conclusies 2.4 Aanbodsubstitutie 2.4.1 Inleiding 2.4.2 Regelgeving en procedures 2.4.3 Kritische omvang 2.4.4 Kennis en ervaring 2.4.5 Klanten bereiken 2.4.6 Geloofwaardigheid bij de klant 2.4.7 Conclusies 2.5 Relevante geografische markten 2.5.1 Inleiding 2.5.2 Factoren die de geografische dimensie beïnvloeden 2.5.3 Gebruik geografische dimensie in deze studie 2.5.4 Conclusies
29 29 30 31 31 34 38 38 38 39 39 40 41 41 42 43 43 44 46 46
3
Marktdominantie 3.1 Introductie 3.1.1 Inleiding 3.1.2 Concentraties tussen banken 3.2 Maatstaven voor marktmacht en beoordelingscriteria 3.2.1 Technieken om marktmacht te meten 3.2.2 Beoordelingscriteria 3.2.3 Belangrijke kenmerken van marktdominantie in de Nederlandse bankensector 3.2.4 Toetredingsbarrières en overschakelingskosten 3.2.5 Prijsvorming en ‘countervailing powers’ 3.2.6 Markttransparantie 3.2.7 Technologische verandering en innovatie 3.2.8 Structurele factoren die collectieve machtsposities beïnvloeden 3.2.9 Winstmarge 3.2.10 Conclusies
48 48 48 48 49 49 51
Relevante markten in de Nederlandse banksector 4.1 Inleiding 4.2 Betalingsfunctie 4.2.1 Betalingsverkeer voor particulieren 4.2.2 Zakelijke betalingsverkeer voor kleine en middelgrote bedrijven 4.2.3 Zakelijk betalingsverkeer voor grote ondernemingen
68 68 69 69 74 80
4
MS/AG5801rp3
52 53 55 57 59 62 66 66
4.3
4.4 4.5 5
Kredietfunctie 4.3.1 Kredietverlening aan particulieren 4.3.2 Kredietverlening aan kleine en middelgrote bedrijven 4.3.3 Kredietverlening aan grote ondernemingen Spaar- en beleggingsfunctie 4.4.1 Spaar- en beleggingsproducten voor particulieren 4.4.2 Spaar- beleggingsproducten voor ondernemingen Kapitaalmarktfunctie en advies
De beoordeling van bankfusies: internationale ervaringen 5.1 Inleiding 5.2 Canada 5.2.1 Wetgevend kader 5.2.2 De beoordeling van bankenfusies 5.2.3 Cases 5.3 Verenigde Staten 5.3.1 Wetgevend Kader 5.3.2 Procedure voor de beoordeling van bankenfusies 5.3.3 Cases 5.4 Europese Unie: ING/BBL en Fortis AG/Generale Bank 5.5 Zwitserland: UBS/SBS 5.6 Conclusies
Annex A Annex B Annex C Annex D Annex E Annex F Annex G Annex H
MS/AG5801rp3
Lijst van geïnterviewde personen Interview guidelines Literatuurlijst Concentratie indices Overzicht producten per banksoort Expert opinion marktaandelen Relevante markten bankenfusie Canada Lijst van veel gebruikte woorden en begrippen
84 84 90 96 100 100 105 110 117 117 117 117 118 121 122 122 123 125 127 129 131
MS/AG5801rp3
i
Inleiding Het onderliggende rapport is bedoeld als een achtergronddocument dat door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) gebruikt kan worden ter beoordeling van de effecten op de marktwerking bij concentraties in het bankwezen. Het rapport is geschreven voor de “geïnteresseerde leek” en veronderstelt geen bijzondere voorkennis van de Nederlandse bankensector. Dit rapport bestaat uit vijf hoofdstukken. Ieder hoofdstuk beantwoordt een aantal vragen: 1. Structuur van de sector; welke spelers zijn actief op de markt, wat is het profiel van de klant, welke diensten worden aangeboden, hoe wordt de sector gereguleerd en welke structurele tendensen worden waargenomen? 2. Relevante markten; hoe worden relevante markten theoretisch afgebakend, welke producten zijn vraagsubstituten, welke factoren spelen een rol bij aanbodsubstitutie en bij het bepalen van de geografische dimensie? 3. Marktdominantie; wat is marktdominantie, hoe kan je marktmacht meten en beoordelen, wat zijn de kenmerken van marktdominantie in de bankensector? 4. Relevante markten in de Nederlandse banksector; welke relevante markten kunnen worden onderscheiden, wat is het gevaar voor marktmacht voor ieder van de relevante markten en wat is de geografische dimensie van de markten? 5. De beoordeling van bankconcentraties: internationale ervaringen; Hoe worden concentraties in de banksector beoordeeld in Canada, de Verenigde Staten, De Europese Unie en Zwitserland. De hoofdstukken kunnen als volgt nader worden toegelicht: Hoofdstuk 1: de structuur van de sector geeft een brede beschrijving van de financiële sector, gebruikmakend van de terminologie zoals door de sector zelf wordt gehanteerd. Er wordt een typering gegeven van de aanbieders in de sector, de klanten en de bankproducten. De bankensector is een, voor Nederlandse begrippen, sterk gereguleerde sector. Toezicht wordt gehouden door verschillende Nederlandse autoriteiten en, bij internationale activiteiten door grens overschrijdende toezichthouders. Hun taken en rolverdeling worden kort uiteengezet. Om een gevoel te krijgen voor de omgeving waarbinnen de banksector opereert wordt een schets gegeven van de belangrijkste tendensen. Vele van deze tendensen blijken invloed te hebben op de marktwerking. Hoofdstuk 2, relevante markten, gaat eerst in op de gebruikelijke methodologie om relevante markten af te bakenen; de SSNIP-test. Deze test was ook de basis voor het empirisch onderzoek dat voor deze studie is verricht.
MS/AG5801rp3
ii
Op basis van een analyse van de vraagsubstitutie wordt een indeling gemaakt van producten die, in principe, onderling niet uitwisselbaar zijn. Deze matrix dient als uitgangspunt voor de verdere analyse. Voor een beoordelaar kan deze matrix dienen als instrument; een concreet bankproduct kan eenvoudig in een van de cellen van de matrix worden geplaatst. Bij het beoordelen van bankenconcentraties moet ook een inschatting gemaakt worden van de aanbodsubstitutie. De belangrijkste factoren die de aanbodsubstitutiemogelijkheden beïnvloeden worden op zodanige wijze besproken dat een beoordelaar van een concrete concentratie kan bepalen of de factoren van toepassing zijn op zijn case. Iedere relevante markt heeft ook een geografische dimensie. De factoren die van invloed zijn op de geografische dimensie worden behandeld. Marktdominantie staat centraal in hoofdstuk 3. Verschillende technieken om marktmacht te meten komen eerst aan de orde. Er wordt vervolgens uitgebreid in gegaan op de factoren die aan de orde komen bij het beoordelen van marktdominantie. Deze factoren zijn: • toetredingsdrempels en overschakelingkosten; • prijsvorming en het bestaan van ‘countervailing powers’ (‘downstream’, ‘upstream’ en effectieve overblijvende concurrentie); • transparantie van de markt; • technologische verandering en innovatie; • structurele factoren die collectieve machtsposities beïnvloeden; • Winstmarge De belangrijkste kenmerken van marktdominantie in Nederland worden kort gepresenteerd. De instrumenten die in hoofdstuk 2 en 3 zijn gepresenteerd worden toegepast in hoofdstuk 4: Relevante markten in de Nederlandse bankensector. Voor nagenoeg alle bancaire producten wordt een aanzet gegeven tot het afbakenen van de relevante markt, wordt de geografische dimensie aangeduid en wordt een indicatie gegeven van het gevaar voor marktmacht. Om observaties te kunnen maken over de marktmacht was het nodig een inschatting te maken van de marktaandelen. Dit is gebeurd op basis van een expert opinion consultatie. De resultaten hiervan zijn gepresenteerd in Annex F. In verschillende landen bestaat een ruimere ervaring met het toezichthouden op concentraties in de bankensector. Om van deze ervaringen te kunnen leren wordt in hoofdstuk 5: De beoordeling van bankconcentraties: internationale ervaringen ingegaan op de beoordelingspraktijk in Canada, de Verenigde Staten, en Zwitserland en de beoordelingen door de Europese Commissie. Aandacht wordt besteed aan het wetgevend kader en de wijze van beoordeling van concentraties. Concrete casebeschrijvingen illustreren de praktijk.
MS/AG5801rp3
iii
Samenvatting Vanaf 1 januari 2000 is de Nederlandse Mededingingswet ook van toepassing op de financiële sector in Nederland. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft NEI b.v. opdracht verleend een instrument te maken dat NMa in staat moet stellen invulling te geven aan haar nieuwe taken met betrekking tot het beoordelen van fusies en overnames in de Nederlandse bankensector. Het ontwikkelde instrumentele raamwerk bestaat uit de volgende onderdelen: Ø Een algemene beschrijving van de financiële sector; Ø Een methodologie om de relevante markten af te kunnen bakenen; Ø Een methodologie om marktmacht te kunnen beoordelen; Ø Een toepassing van de methodologie op de bankproducten; Ø Een inschatting van de marktaandelen voor de verschillende bankproducten; Ø Een inventarisatie van relevante factoren die de concurrentie in de financiële sector kunnen beïnvloeden en die nadere studie vereisen; Ø Een beschrijving van de beoordelingspraktijk in andere landen. Deze onderwerpen zijn als volgt in het rapport weergegeven. In hoofdstuk 1 wordt de structuur van de sector beschreven met behulp van de bewoordingen en de classificaties zoals gebruikelijk in de sector. Dit maakt het voor een beoordelaar van concentraties in het bankwezen makkelijker om de stukken uit de sector te begrijpen en te plaatsen. De aanbieders van bancaire producten worden getypeerd en onderverdeeld in banken, non-bancaire financiële instellingen en niet-financiële instellingen. De klanten worden getypeerd aan de hand van het onderscheid in individuen, ondernemingen, nonprofitorganisaties en overheid. De aangeboden producten en diensten worden uitgewerkt aan de hand van het onderscheid naar: Ø Retail banking Ø Corporate banking Ø Capital market activities Ø Corporate finance Ø Asset management Ø Overig De belangrijkste structurele ontwikkelingen die zich voordoen in de bankensector zijn: Ø Nieuwe distributiekanalen Ø Disintermediatie Ø All-finance concepten
MS/AG5801rp3
iv
Deze ontwikkelingen zijn een gevolg van internationalisatie en technologische ontwikkeling. Het belang hiervan mag niet worden onderschat. Voor deze studie zijn deze ontwikkelingen van belang voor de inschatting van de (ontwikkeling van de) marktmacht. Hoofdstuk 2 beschrijft de methodologische en conceptuele kaders en instrumenten die nodig zijn om de relevante markten af te bakenen. De SSNIP test wordt als uitgangspunt gehanteerd en vertaald naar de Nederlandse bankensector. De SSNIP test volgend, wordt aangegeven hoe de vraag- en aanbodsubstitueerbaarheid en de geografische dimensie kan worden onderzocht. Op basis van een eerste inschatting van de vraagsubstitueerbaarheid is een matrix opgesteld waarbij alle bankproducten worden gerubriceerd naar functie en naar klantgroep. Deze matrix heeft de volgende structuur: Betalingsfunctie
Kredietfunctie
Spaar- en beleggingsfunctie
Kapitaalmarkt en adviesfunctie
Particulieren Kleine en Middelgrote bedrijven Grote bedrijven
Iedere cel van de matrix bevat alle producten die als alternatief kunnen worden beschouwd om de specifieke functie te vervullen. Op een enkele zeer specifieke uitzondering na (kapitaalmarkt- en kredietfunctie voor grote ondernemingen), vindt er dus geen vraagsubstitutie plaats tussen de cellen. Er worden verschillende factoren gegeven die de aanbodsubstitueerbaarheid kunnen beïnvloeden. Een analyse van deze factoren geeft een indicatie van de mate waarin er op korte termijn, en zonder aanzienlijke kosten additionele capaciteit voor het betreffende product kan worden aangeboden. Deze factoren betreffen onder meer reputatie, kennis en ervaring en kritische omvang die benodigd zijn voor toetreding tot de markt. Met betrekking tot de geografische markt worden vijf mogelijke dimensies aangegeven: lokaal, regionaal, verzorgingsgebied, nationaal en internationaal. In het kader van deze studie is alleen het onderscheid tussen lokaal, nationaal en internationaal gehanteerd. Een product heeft een meer lokale dimensie naarmate de behoefte aan persoonlijk contact groter is en de mobiliteit van de klant gering is. Voor de afbakening tussen de lokale en de internationale dimensie spelen wettelijke en technische belemmeringen een rol. Nieuwe technologieën (met name internet) zullen de geografische dimensie van veel producten vergroten. Hoofdstuk 3 bespreekt marktdominantie. Verschillende technieken om marktdominantie te meten komen aan de orde. Vervolgens worden beoordelingscriteria beschreven die bij een kwalitatieve beoordeling van marktmacht aan de orde moeten komen. Voor de Nederlandse bankensector zijn de volgende criteria met name relevant: Ø Toegangsbarrières Ø Switching costs
MS/AG5801rp3
v
Ø Ø Ø Ø
Prijsvorming en onderhandelingsmacht Markttransparantie Technologische veranderingen en innovatie Structurele factoren die de collectieve machtspositie beïnvloeden
Vooral reputatie en toegang tot persoonsgebonden informatie beïnvloeden de toetreding tot de markt. Dit geldt met name voor producten die aan kleine en middelgrote ondernemingen worden geleverd (de “retailmarkt”). Van grote invloed op de marktdominantie in Nederland lijken de zogenaamde multi-markt contacten die tussen de grote aanbieders bestaan. Het gevaar hiervan is een onderlinge verdeling van de markt (“niet-aanvalsverdragen”). Specialistische aanbieders, actief in één marktsegment, kunnen een belangrijke rol spelen om dit gevaar te keren en de concurrentie scherp te houden. In hoofdstuk 4 worden de gepresenteerde instrumenten toegepast op alle cellen uit de matrix. Op basis van een analyse van de vraag- en aanbodsubstitueerbaarheid worden relevante markten afgebakend. Voor iedere relevante markt wordt de geografische dimensie aangegeven. Tenslotte wordt de marktmacht voor de meeste producten besproken. In hoofdstuk 4 zijn tevens de resultaten verwerkt van een expert opinion consultatie om de marktaandelen van de verschillende producten in te schatten. Om de inzichtelijkheid te vergroten sluit iedere paragraaf af met een samenvattende tabel. De belangrijkste resultaten kunnen als volgt worden samengevat: Voor particulieren is het gevaar voor marktmacht het grootst voor de betaalrekening. Er is een hoge concentratie en weinig vraag –en aanbodsubstitutie. Bovendien zijn verschillende financiële diensten impliciet of expliciet aan de betaalrekening gekoppeld. De mobiliteit van (nagenoeg) alle klanten met betrekking tot de betaalfunctie wordt ernstig beperkt doordat betaalrekeningnummers niet kunnen worden meegenomen bij een overstap naar een andere bank. Vanuit marktwerkingoogpunt is er veel te winnen als dit wel mogelijk zou zijn. De technische problemen, die dit voorheen verhinderden, lijken te zijn verholpen. Het mee kunnen nemen van de betaalrekeningnummers zal niet alleen invloed hebben op de betaalrekening-producten, maar ook op producten die veelal aan de betaalrekening zijn gekoppeld (met name kredietfaciliteiten). De groep van kleine en middelgrote bedrijven ziet zich het meest geplaatst in een situatie waar uitoefening van marktmacht mogelijk is. Dit komt hoofdzakelijke door de behoefte aan nabijheid van zowel vragers als aanbieders, het gebrek aan specialistische financiële kennis binnen deze ondernemingen en de geringe omvang van de transacties waardoor deze groep minder aantrekkelijk is voor nieuwe (buitenlandse) toetreders. Deze situatie doet zich in het bijzonder voor bij de betalingsfunctie: Rekening Courant en buitenlands betalingsverkeer; en bij de kredietfunctie: RC-krediet en alle middellange en lange termijn kredieten en de aan export gekoppelde financiële producten
MS/AG5801rp3
vi
Grote bedrijven kunnen vaak uit meer aanbieders kiezen. Door de in-house expertise en het volume van de transacties beschikken zij doorgaans over een goede onderhandelingspositie. In het geval van specifieke sectoren (bijvoorbeeld ziekenhuizen en de agrarische sector) is het mogelijk dat slechts enkele banken zich gespecialiseerd hebben. In dat geval worden ook de grote bedrijven geconfronteerd met een sterk geconcentreerde markt. De algehele conclusie is dat er op veel markten sprake lijkt te zijn van adequate concurrentie en toetredingsmogelijkheden. Toch zijn er specifieke relevante markten waar de lokale dimensie belangrijk is, en de vraag- en aanbodsubsititutiemogelijkheden beperkt zijn. Voor deze markten bestaat een gevaar voor marktmacht. Bij de beoordeling van de marktwerking op de verschillende relevante markten is rekening gehouden met structurele ontwikkelingen als een gevolg van informatietechnologie (met name internet). In hoofdstuk 5 wordt aandacht besteed aan de ervaringen van toezichthouders op fusies en overnames in de bankensector in Canada, de VS en Zwitserland en de beoordelingen van de Europese Commissie. De belangrijkste conclusies zijn dat: Ø In een Canada en de VS speciale richtlijnen gelden voor het beoordelen van concentraties in de bankensector. Deze richtlijnen werden in overleg met de betrokken partijen samengesteld. Ø In Canada en de VS worden de eventuele nadelige effecten van een concentratie afgewogen tegen de mogelijke efficiëntievoordelen (het efficiency defence). In de meeste Europese landen is het efficiency defence niet mogelijk. Ø Bij de bestudeerde concentratiegevallen werd bijzondere aandacht besteed aan de impact op de kredietverlening aan het midden- en kleinbedrijf. Ø Uit de arresten van de bestudeerde concentraties blijkt dat een groot aantal bankproducten voor particulieren en het midden- en kleinbedrijf een vestigingsgebonden karakter hebben. De geografische markt wordt dan als lokaal omschreven. Ø Met uitzondering van een megafusie in Canada worden de meeste bankenfusies goedgekeurd. Soms worden er wel voorwaarden aan de goedkeuring verbonden, zoals het gedwongen verkopen van een aantal vestigingen. Ø De beoordeling van een concentratie in de bankensector blijkt zeer tijdrovend en bijzonder complex.
MS/AG5801rp3
1
1
Structuur van de sector
1.1
Introductie
Het doel van dit hoofstuk is het beschrijven van de Nederlandse bankensector. In deze beschrijving willen we zoveel mogelijk blijven bij de praktijk in de sector en hoofdzakelijk haar eigen bewoordingen en classificaties gebruiken van de in de sector acterende ondernemingen, klanten en producten en diensten. Wij vinden het belangrijk om vertrouwd te zijn met de werkwijze en het jargon van de sector, omdat de sector deze waarschijnlijk gebruikt tijdens haar interactie met de NMa. In de andere delen van het project zullen we onze eigen analyse ontwikkelen om deze elementen te reorganiseren, wat zal gebeuren op een manier die bruikbaar is om fusies en overnames te beoordelen. Na een definitie van de Nederlandse bankensector, volgt een beschrijving van de verschillende aanbieders van financiële producten. De klanten worden getypeerd en de aangeboden bancaire producten en diensten worden uitgebreid beschreven. Het hoofdstuk sluit af met een beschrijving van de regulering van de financiële sector in Nederland en een overzicht van de belangrijkste structurele tendensen.
1.2
Definitie van de Nederlandse Bankensector
Er zijn twee mogelijke definities: van de Nederlandse bankensector een enge en ruime definitie. De enge definitie richt zich op de identiteit van de aanbieders in de Nederlandse bankensector. Zij beperkt de aanbieders tot de ondernemingen die als banken geregistreerd zijn bij De Nederlandsche Bank (voortaan aangeduid als DNB) en de bancaire producten en diensten tot de financiële producten die door deze banken worden aangeboden. De ruime definitie vereist drie stappen. Het startpunt is de hierboven geformuleerde enge definitie. De tweede stap bestaat uit het opsommen van alle verschillende producten en diensten die door deze geregistreerde banken worden aangeboden. De laatste stap betreft het identificeren van alle de ondernemingen die deze financiële producten en diensten en hun substituten aanbieden. Derhalve bestaat de Nederlandse bankensector volgens deze brede definitie uit banken en niet-bancaire ondernemingen die de hierboven genoemde financiële producten, diensten en hun substituten leveren. Overwegingen met betrekking tot volledigheid en nauwkeurigheid leiden tot de aanbeveling de voorkeur te geven aan de ruime definitie. Feitelijk hebben veel recente ontwikkelingen zowel geleid tot een golf van nieuwe producten en aanbieders in de sector als tot een progressief vervagen van eerder belangrijke grenzen tussen marksegmenten.
MS/AG5801rp3
2
In het overige deel van dit rapport zal aan alle financiële producten en diensten die door de geregistreerde banken en hun concurrenten aangeboden worden, worden gerefereerd als zijnde bancaire producten en diensten. Over het algemeen zal aan deze bancaire producten en diensten eenvoudig worden gerefereerd als bancair product of bancaire dienst, tenzij het nodig is onderscheid aan te brengen tussen producten en diensten. Als er geen risico van verwarring met andere soorten producten kan voorkomen, zal in voorkomende gevallen alleen het woord product of dienst gebruikt worden.
1.3
Typologie van de ondernemingen die bancaire producten aanbieden
De keuze voor de ruime definitie houdt in dat de typologie van aanbieders van bancaire producten drie kerngroepen van aanbieders onderscheidt. De eerste groep bestaat uit de oorspronkelijke financiële instituten, namelijk die ondernemingen die geregistreerd staan als "kredietinstellingen" bij DNB. Deze instellingen worden veelal banken genoemd. De tweede groep bestaat uit niet-kredietinstellingen die wel als financiële instelling aangemerkt worden (non-bancaire financiële instellingen), en die direct en indirect concurreren met banken. Voorbeelden zijn beleggingsinstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen. De derde groep bestaat uit niet-financiële instellingen die financiële diensten aanbieden. Dit is een restcategorie. De bedrijven in deze categorie zijn zeer divers; de samenhang is dat ze niet tot de eerste twee groepen behoren. Ze vallen niet altijd onder het toezicht van de regelgevers als ze zich tenminste verre houden van in de wet omschreven activiteiten. Voorbeelden zijn financiële planners, accountantskantoren. In de rest van dit deel beschrijven we de drie hierboven genoemde kerngroepen van aanbieders; eveneens beschrijven we een aantal belangrijkste organisaties in de bedrijfstak.
1.3.1 Banken Nederland telt zo'n 800 banken (dat wil zeggen, inschrijvingen in het kredietregister van de DNB) waarvan er volgens DNB tussen de 100-150 actief zijn. In de groep banken is een aantal typen te onderscheiden. Vanouds onderscheiden we in Nederland algemene banken, handelsbanken, coöperatieve banken, spaarbanken, hypotheekbanken en effectenkredietinstellingen. Het onderscheid tussen deze soorten is gaandeweg vervaagd en sommige financiële instellingen verenigen inmiddels al deze typen. Toch is het van belang de oude typologie te handhaven, omdat de verschillende instellingen een uiteenlopende achtergrond hebben die dikwijls nu nog van betekenis is. Er bestaan tussen deze typen namelijk enkele verschillen. De algemene banken zijn banken die een breed scala aan financiële producten aanbieden. Ze richten zich op verschillende doelgroepen. Vaak zijn ze internationaal georiënteerd. Ze komen voort uit fusies en overnames tussen verschillende soorten
MS/AG5801rp3
3
Nederlandse banken gedurende de laatste vijftig jaren en uit toetreding door buitenlandse banken gedurende de laatste dertig jaren. De handelsbanken bieden traditioneel hun financiële diensten aan het bedrijfsleven aan en richten zich daarbij op verschillende doelgroepen. Vaak zijn ze internationaal georiënteerd. In de jaren zestig zijn ze ook particulieren gaan bedienen en sindsdien worden ze ook wel algemene banken genoemd. Zakelijk en particulier krediet, handelsfinanciering, betalingsverkeer, financiële advisering en vermogensbeheer zijn hun belangrijkste productgroepen. De coöperatieve banken bedienen vanouds de agrarische gemeenschap in Nederland. Sinds de jaren zeventig concurreren ze echter steeds meer met de algemene banken en zijn ze gaan internationaliseren. De internationale oriëntatie is echter veel geringer dan die van de algemene banken. De coöperatieve banken kunnen ongeveer hetzelfde dienstenpakket aanbieden als de algemene banken. Ze hebben een ongekend fusieproces doorgemaakt en in feite is er nu één bank (de Rabobank) voor de coöperatieve banken in Nederland. De spaarbanken hebben voornamelijk gezinnen en het midden- en kleinbedrijf als doelgroep en zijn hoofdzakelijk binnen Nederland actief. Particuliere kredietverlening, betalingsverkeer en standaardfaciliteiten voor het klein- en middelgroot bedrijf zijn hun voornaamste bezigheden. Vermogensbeheer komt slechts moeizaam tot ontwikkeling bij de spaarbanken. Ook zij zijn zeer sterk geconcentreerd, zij het niet zo extreem als de coöperatieve banken. De coöperatieve grondslag die we ook bij in het verleden ook bij de spaarbank aantroffen, is verlaten. De hypotheekbanken voorzien in financiering met onroerend goed als onderpand. De pandbrief is een voor dit type bank karakteristiek financieringsinstrument. De activa zijn vrijwel volkomen direct of indirect verbonden met de onroerend goed sfeer. Zij bleken niet bestand tegen de problemen die voortvloeiden uit sterk dalende huizenprijzen en deconfitures bij projectontwikkeling in het begin van de jaren tachtig. Allemaal werden ze nadien opgenomen in andere financiële instellingen, waaronder banken, verzekeraars en pensioenfondsen. Effectenkredietinstellingen richten zich vanouds op het particuliere vermogensbeheer. Ze waren vaak tevens actief als commissionair. Ook deze instellingen zijn inmiddels merendeels onderdeel gaan uitmaken van andere financiële instellingen, vooral banken. In Annex E is een overzicht opgenomen van de bankproducten zoals typisch door de verschillende soorten banken worden geleverd.
1.3.2 Non-bancaire financiële instellingen Er zin vele gespecialiseerde financiële instellingen in Nederland. De belangrijkste vijf typen instellingen zijn: verzekeraars, pensioenfondsen, beleggingsinstellingen,
MS/AG5801rp3
4
participatiemaatschappijen en de beurs. 1 In Nederland zijn er circa 400 verzekeraars, 1000 pensioenfondsen, 500 beleggingsinstellingen, 75 participatiemaatschappijen, en één aandelenbeurs (AEX). Pensioenfondsen en verzekeraars zijn “echte” intermediairs. Evenals banken nemen zij middelen op (soms met een verplicht karakter, zoals bij pensioenfondsen) om deze vervolgens uit te zetten (veelal beleggingen) met name voor hypotheken. Beleggingsmaatschappijen en beurzen faciliteren beleggingen in veelal financiële waardepapieren (aandelen en obligaties). Participatiemaatschappijen voorzien in het ter beschikking stellen van risicodragend vermogen. Het gemaakte onderscheid tussen deze vijf typen instellingen is, sterker nog dan bij de banken, gebaseerd op het institutionele kader. Een verzekeraar onderscheidt normaal twee soorten producten: schadeverzekeringen en levensverzekeringen. Uit hoofde van het toezicht moeten aanbieders van deze typen producten gescheiden van elkaar opereren. In de praktijk zien we echter dat de meeste verzekeraars beide typen aanbieden, zij het in zeer verschillende mate. De aard van het verzekeringsbedrijf (leven of schade) is in belangrijke mate bepalend voor de wijze waarop de middelen (premies, beleggingsopbrengsten) belegd kunnen worden. Zo moet een schadeverzekeraar meer liquide beleggen dan een levensverzekeraar, omdat haar opvragingen veel volatieler zijn. In de rest van het rapport zullen we meestal met levensverzekeraars te maken hebben. Levensverzekeringen kunnen namelijk gezien worden als alternatief voor bancaire producten, met name voor lange-termijnsparen of beleggen. Pensioenfondsen zijn qua economische functie vergelijkbaar met de levensverzekeringsmaatschappijen. Ze verschillen in institutionele vormgeving. Besparingen bij de pensioenfondsen dragen in hoge mate een verplichtend karakter. Het type bedrijf of het bedrijf sec waar iemand werkzaam is, bepaalt het pensioenfonds waar men pensioenpremies aan moet afdragen. Er zijn ruwweg drie groepen pensioenfondsen: ondernemingspensioenfondsen, bedrijfspensioenfondsen en beroepspensioenfondsen. Eerstgenoemde groep (ca. 900) is ondernemingsgewijs georganiseerd. Ze verzorgen de pensioenen van de mensen die werken bij één bepaalde onderneming (bijv. Philips, Shell, KLM). De circa 80 bedrijfspensioenfondsen voorzien in de pensioenen van werknemers in een bepaalde bedrijfstak (bijv. PGGM, Metaalnijverheid, Landbouw, Bouwnijverheid). De circa 10 beroepspensioenfondsen regelen het pensioen voor enkele specifieke beroepsgroepen (dominees, notarissen, artsen). Participatiemaatschappijen verschaffen risicodragend vermogen. Dikwijls is dit gekoppeld aan advies inzake productie, management, marketing en distributie. In dat geval spreekt men wel van participatie-management-maatschappijen. Legio venture capital maatschappijen zijn de laatste twintig jaar ontstaan, vele als dochteronderneming
1
Er zijn nog vele andere gespecialiseerde financiële instellingen in Nederland. Hier hebben wij gekozen om alleen de belangrijkste typen te karakteriseren.
MS/AG5801rp3
5
van banken. Daarnaast hebben ook verschillende lokale en regionale overheden participatiemaatschappijen opgericht ter stimulering van de economie. Beleggingsinstellingen zijn er in de meest uiteenlopende soorten en maten. Soms liggen er wetenschappelijke methoden, technieken en theorieën ten grondslag aan de samenstelling en het beheer van de beleggingsfondsen, soms zijn het hypes en modieuze trends die maken dat bepaalde fondsen aangeboden worden. De instellingen zijn formeel onafhankelijk. De distributie is echter sterk geconcentreerd. Lange tijd was beleggen in fondsen een bezigheid die eigenlijk uitsluitend door vermogende particulieren werd ondernomen. In de jaren tachtig is daar drastisch verandering in gekomen en vandaag de dag belegt naar schatting een derde van alle Nederlandse huishoudens. De beurs is een intermediair voor de andere financiële intermediairs. Ze is onderhevig aan toezicht door de financiële autoriteiten en kan een substituut vormen voor de geïntermedieerde financiële dienstverlening. In de VS bestaat bijvoorbeeld een beurs gefaciliteerd door Internet - waar kleinere bedrijven een notering kunnen krijgen zonder bemoeienis van kostbare 'investment banks'. Ook het bestaan van markten in afgeleide financiële instrumenten rechtvaardigt een aparte classificatie van de beurs als intermediair. In veel transacties “absorbeert” de beurs het counterparty risico. Hiermee faciliteert zij de handel in financiële instrumenten. In het vervolg laten we de beurs echter buiten beschouwing.
1.3.3 Niet-financiële instellingen Niet-financiële instellingen die zorgdragen voor financiële dienstverlening, moeten we vooral zoeken in de sfeer van de niet-balansgebonden activiteiten van het financiële bedrijf. 2 Financiering en belegging houdt immers veel meer in dan het aannemen en uitzoeken van geld en het uitzetten ervan. Een belangrijk aspect is advisering. Een bedrijf dat wil uitbreiden, overlegt met de financier hoe dat het beste gefinancierd kan worden. Mensen die de financiële gevolgen van bepaald gedrag (op termijn stoppen met werken, deeltijdwerken) willen weten, laten zich dikwijls eerst adviseren alvorens financiële actie c.q. voorzorgsmaatregelen te nemen. Een bedrijf dat een obligatielening wil sluiten of dat naar de beurs wil, laat zich uitgebreid adviseren. Een overheid die bepaalde taken wil verkopen, laat zich adviseren. In het krediet, in de verzekeringen, in de belegging zit een behoorlijk stuk ‘dienst’. Dat is niks nieuws. Nieuw is dat het dienstenaspect meer en meer losgekoppeld wordt van het financiële product. Voor de klant is dat duidelijk in het geval van een nieuwe onafhankelijke tussenpersoon zoals “De Hypotheker”, maar ook het beroep van de financiële planner ontleent er bestaansgrond aan. En dat beroep is tamelijk ‘jong’. Bedrijven en overheden wenden 2
Niet-financiële instellingen zijn geen synoniem voor niet-traditionele aanbieders. Bijvoorbeeld als Albert Heijn beleggingsproducten of kredietfaciliteiten wil bieden, is zij vergunningplichting en moet – afhankelijk van de precieze juridische constructie – een vergunning hebben ingevolge de Wet Toezicht Beleggingsinstellingen of de Wet Toezicht Kredietwezen. Als Albert Heijn financiële instellingen in de gelegenheid stelt om in haar winkelnet diensten aan te bieden is dat niet het geval. Alleen in het eerste geval wordt (een onderdeel van het concern) Albert Heijn een financiële instelling, zoals behandeld onder A en B. In het tweede geval is Albert Heijn een niet-financiële instelling.
MS/AG5801rp3
6
zich vaak tot accountants, consultants en gespecialiseerde adviseurs. Zo hebben alle grote accountantskantoren in Nederland uitgebreide afdelingen die zich bezighouden met waardebepaling en financiële advisering van (middel)grote bedrijven en (semi-) overheden. Dat wil zeggen, zij adviseren onder andere over reductie van financieringskosten en hoe risicomanagement.
1.3.4 Branche-organisaties De verschillende typen financiële instellingen hebben vanouds hun eigen brancheorganisaties. Ze pogen de belangen van de leden te behartigen, verlenen informatie, bereiden een gezamenlijk standpunt voor over zaken die de branche ter harte gaat. De dekkingsgraad is vaak zeer aanzienlijk. De status is wisselend. Het blijkt dat de grotere leden voor zichzelf kunnen opkomen en hun eigen belangen weten te dienen. Dat kan soms zelfs het branchebelang te boven gaan. Veel informele contacten met de politiek en de ambtenarij gaan dan ook buiten de branche-organisaties om. De grote financiële spelers – de grootbanken, de grote verzekeraars, Robeco, ABP, de accounting reuzen – hebben ingangen in het Haagse circuit. Er is in Nederland volop ruimte voor uitwisseling van ideeën en wederzijdse beïnvloeding. In het bankwezen is in dit opzicht een sterke concentratie opgetreden. Zo waren er in de jaren zeventig bijvoorbeeld nog per – onder 1.2.1. genoemd – segment aparte belangenverenigingen (Nederlandse Spaarbankbond, Nederlandse Bankiers-vereniging, Nederlandse Vereniging van Hypotheekbanken). Nu is men verenigd in de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB). De verzekeraars komen samen in het Verbond voor Verzekeraars (VvV), dat, in tegenstelling tot de NVB, zich met name bezighoudt met voorlichting. Bij de pensioenfondsen zijn er de Vereniging voor Bedrijfspensioenfondsen (VB) en de Ondernemingspensioenfondsen. VvV is de enige branche-organisatie die systematisch informatie ter beschikking stelt aan het publiek. Scholing geschiedde vanouds ook door branche-organisaties. Het bank- en effectenwezen had het Nederlands Instituut voor het Bank- en Effectenbedrijf (NIBE). De verzekeraars hadden het Stichting Vakopleidingen Verzekeringsbedrijf. Sinds kort werken ze intensief samen. Deze scholing richt zich op het gehele personeelsbestand. Bij de beleggingsinstellingen zien we dit niet. Wel is er de Vereniging van Beleggingsanalisten die opleidingen organiseert. De kadervorming bij de pensioenfondsen is niet specifiek geregeld. De grote instellingen maken intern ook veel werk van het bijscholen van hun mensen. Bijvoorbeeld ING heeft de ING Business School en Rabobank heeft haar Rabo-academie.
1.4
Typologie van de bankklanten
Klanten van banken kunnen, afhankelijk van het doel van de classificatie, op vele manieren worden geclassificeerd. Een traditionele grondslag voor classificatie is de identiteit van de klanten. De volgende soorten klanten worden meestal onderscheiden:
MS/AG5801rp3
7
individuen, ondernemingen, non-profitorganisaties en overheidslichamen. Dit is de classificatie die wij voor dit deel van het rapport willen gebruiken. In dit deel van het rapport worden de klanten van de banken ingedeeld in drie groepen: particulieren, zakelijke relaties en anderen. De kenmerken van iedere groep worden hieronder beschreven.
1.4.1 Particulieren Een ruwe en traditionele indeling van de particulierenmarkt is die tussen ‘retail banking’ en ‘private banking’. De retail banking richt zich op de productontwikkeling en de productdistributie in het bijzonder sparen, betalen, beleggen, verzekeren en lenen in standaardvorm. Er is een ruim aanbod van dergelijke producten. Private banking is een persoonlijke benadering voor de vermogende particulier. Het betreft opgewaardeerde standaardproducten (aantrekkelijker voorwaarden, tarieven) en persoonlijke advisering met name voor vermogensbeheer. Retail banking slaat in feite op de confectiedienstverlening, private banking is het maatwerk. Deze beschrijving was toepasselijk tot de jaren tachtig. De trouw aan de eigen bank was hoog en het klantengedrag redelijk voorspelbaar. De grens tussen retail en private banking lag bij een vermogen van een half miljoen en/of een inkomen van twee ton. Sindsdien is de particulierenmarkt echter ingrijpend veranderd en nog volop in beweging. Private banking concepten werden toegepast op neerwaarts aangepaste vermogens- en inkomensgrenzen. Maar dit was niet afdoende, particulieren blijken steeds meer te gaan ‘shoppen’ en van meerdere banken (meer in het algemeen: aanbieders van financiële diensten) gebruik te maken. In het vervolg van dit rapport zal het onderscheid tussen ‘retail banking’ en ‘private banking’ gebruikt worden, waarbij de hierboven beschreven ontwikkelingen in gedachten worden gehouden.
1.4.2 Zakelijke relaties Zakelijke relaties kunnen op vele manieren geclassificeerd worden, afhankelijk van het gebruiksdoel van de classificatie. De traditionele criteria voor classificaties zijn omvang en sector. Gegeven het doel van dit verslag blijkt een classificatie op basis van ondernemingsomvang de relevante classificatie te zijn. De behoefte van een onderneming aan bancaire producten lijkt meer af te hangen van haar grootte dan van de sector waarin zij actief is. Vooral het kleinbedrijf bestaat uit een zeer groot aantal eenpersoonsbedrijven of familiebedrijven. Het overgrote deel vertoont nauwelijks (relatieve!) groei en het overgrote deel volstaat met de behoefte aan enkele standaardproducten: betaalfaciliteiten, depositofaciliteiten, financiering van werkkapitaal, verzekeringen en
MS/AG5801rp3
8
hypotheken zijn de belangrijkste behoeften. Meestal zijn er hooguit twee of drie bankrelaties. Het middenbedrijf is zeer divers. De basisbehoeften zijn identiek aan die van het kleinbedrijf, maar de complexiteit is groter. Soms zijn er meerdere vestigingen, soms wordt geëxporteerd of geïmporteerd, de bedragen waarom het gaat zijn groter, de personele en organisatorische complexiteit is groter, men zit vaker dan het kleinbedrijf, midden in de bedrijfsketen in plaats van alleen aan het begin of het eind ervan. Dit vertaalt zich in een behoefte aan handelsfinanciering, aansprakelijkheidsverzekering/rechtsbijstand, financiering van inventaris, gebouwen, bedrijfsuitbreidingen, overnames, etc. Kortom, de financieringsvraagstukken zijn veel complexer en maatwerk is geboden. Het aantal bankrelaties varieert en kan meer dan vijf bedragen. Het grootbedrijf, waaronder multinationals, onderscheidt zich van het middenbedrijf in meer dan alleen de omvang. Een deel ervan zal beursgenoteerd zijn of de ambitie hebben tot notering. Dit vraagt om zeer specialistische financiële kennis. Het aantal bedrijven/instellingen met een beursnotering en/of met publieke financieringsprogramma’s in de markt (commercial paper, certificates of deposit, medium term notes) is voor wat betreft Nederland niet meer dan 1000 (uit een totaal van 750.000 ondernemingen). Ten opzichte van het middenbedrijf zijn er verder geen echt andersoortige behoeften. Wat wel verschilt is dat deze groep door hun grootte mogelijk aantrekkelijker is als klant, dan het middenbedrijf. Ze kunnen ook beter toegang krijgen tot buitenlandse aanbieders. Grote bedrijven hebben al gauw 15 bankrelaties, multinationals zeker 25. In toenemende mate is er echter behoefte aan ordening, wat tot uitdrukking komt in preferred bank relations. In dit kader moet ook de ontwikkeling van de all-finance concepten worden gezien, waar banken de gehele financiële dienstverlening voor een bedrijf aanbieden.
1.4.3 Andere klanten Deze groep bevat lagere en semi-overheden, non-profit instellingen, maar ook specifieke organisaties, zoals institutionele beleggers. De afzonderlijke status voor deze categorie is ingegeven door de bancaire praktijk. Lagere en semi-overheden staan in toenemende mate open voor financiële dienstverlening van de puur private sector (commerciële banken), in tegenstelling tot de traditionele afhankelijkheid van semipublieke financiële instellingen zoals de Nederlandse Investerings Bank (NIB) en de Bank Nederlandse Gemeentes (BNG). Dit verklaart waarschijnlijk ook waarom NIB en BNG verder zijn afgedreven van hun traditionele publieke aandeelhouders. De institutionele beleggers als klant-categorie is van toenemend belang. Dit belang beperkt zich tot voornamelijk asset management. Zowel de institutionele beleggers als ook semi-overheidsbedrijven/instellingen hebben toegang tot zowel binnenlandse als buitenlandse financiële instellingen.
MS/AG5801rp3
9
Non-profitinstellingen, zoals scholen, ziekenhuizen etc., onderscheiden zichzelf niet door het type producten waartoe zij toegang hebben – deze zijn dezelfde als voor elke onderneming van dezelfde grootte - maar door de voordelige voorwaarden waaronder ze, dankzij hun speciale positie, toegang tot bepaalde producten (zoals leningen) hebben. De uniciteit van hun positie houdt vaak verband met het feit dat zij, dankzij de impliciete of expliciete garanties van de overheid, klanten zijn met een lager risicoprofiel. Ondanks het onderscheid dat hier gemaakt is, zal de praktijk moeten uitwijzen of dit een zinvol onderscheid is. Mocht blijken dat de genoemde klantgroepen zich niet anders gedragen ten opzichte van de financiële instellingen dan zakelijke relaties, en vice versa, dan zal dit onderscheid niet verder worden gehanteerd.
1.5
Typologie van de Bancaire Diensten en Producten
Het is goed om hier te herinneren aan de opmerking uit de inleiding: de beschrijving van de producten volgt voornamelijk de praktijk in de sector. Dat houdt in dat de traditionele manier waarop de bankensector haar eigen producten en diensten aanbiedt hier ook gebruikt wordt. Dit zal de lezer vertrouwd maken met het jargon van de sector, terwijl het hem eveneens enig inzicht geeft in de wijze waarop de sector haar producten en diensten beziet en coördineert. Traditioneel worden zes groepen activiteiten onderscheiden: A. Retail banking (‘retail banking’); B. Corporate banking (‘zakelijk bankwezen’); C. Capital market activities (activiteiten op de kapitaalmarkt); D. Corporate finance (ondernemingsfinanciering); E. Asset management (vermogensbeheer); F. Others (overige activiteiten). Elke groep bevat diverse producten, die gericht zijn op verschillende klanten. De hierboven weergegeven typologie kan dienovereenkomstig verfijnd worden. Van elk hieronder genoemd product zal een korte definitie gegeven worden.
1.5.1 Retail Banking Retail banking is de confectiemode van het bankwezen; het gaat om standaardproducten op het gebied van sparen, betalen, beleggen, verzekeren en lenen. Het betalingsverkeer fungeert als draaischijf en is voor veel instellingen het aangrijpingspunt voor de relatie met de klant. Private banking is, om de beeldspraak door te zetten, het maatpak binnen het bankwezen. Het gaat om klantgebonden producten en adviezen, vaak complexer van aard dan de producten die classificeren onder retail banking. Het betalingsverkeer telt verschillende betalingsinstrumenten; het basis product is de betaalrekening. Het belangrijkste kenmerk van de betaalrekening is dat de gelden
MS/AG5801rp3
10
direct opeisbaar zijn. Dit maakt de rekening uitermate geschikt voor de lopende inkomsten en uitgaven. Hierdoor is de rente meestal lager dan de rente over spaargelden. De betaalrekening is de rekeningvorm in Nederland. Andere betalingsinstrumenten zijn veelal hieraan gekoppeld. De andere betalingsinstrumenten vallen in drie groepen uiteen: Distribuerende instrumenten. Het kenmerk van distribuerende instrumenten is dat de betaalopdracht het bankwezen zonder tussenkomst van de crediteur bereikt. Instrumenten in deze categorie zijn: s Overschrijvingsformulieren: Handgeschreven of getypte papieren informatiedragers die een opdracht tot betaling geven. s Elektronisch bankieren: Betalingsopdrachten kunnen op diskettes, magneetbanden of via datacommunicatie bij de bank of verwerkingscentrale worden aangeleverd. Telebankieren is hier een voorbeeld van. Hierbij kunnen personen betalingsopdrachten naar de bank zenden via hun computer. s Periodieke overboekingen: Indien een klant periodiek een geldbedrag moet betalen dan kan hij met behulp van een formulier zijn bank daartoe een eenmalige opdracht verstrekken. Incasserende instrumenten: De betaalopdrachten worden door de crediteur aangemaakt en naar de debiteur of rechtstreeks naar de bank verstuurd. De crediteur speelt hierbij dan ook een actieve rol. Incasserende instrumenten zijn: s Acceptgiro : Een voorgedrukte betalingsopdracht waarop de debiteur alleen zijn handtekening hoeft in te vullen. Dit formulier wordt door de crediteur naar de debiteur gezonden. s Machtiging : De debiteur laat de crediteur toe om regelmatig of slechts éénmalig (dit hangt van de overeenkomst af die de debiteur met de bank gesloten heeft) een bedrag van zijn rekening af te schrijven. Toonbankinstrumenten. Via deze instrumenten kan een directe betaling op het verkooppunt via een of ander gegarandeerd giraal betaalmiddel plaatsvinden. Bij dit instrument initieert de debiteur de betaling door het betalingsmiddel te kiezen. De crediteur verzendt de betalingsopdracht naar de bank. Toonbankinstrumenten zijn: s Betaalcheques: Bij deze betalingswijze vult de debiteur de cheque in die gecontroleerd wordt door de crediteur (de debiteur moet een pas met handtekening en enkele andere gegevens kunnen tonen). De crediteur brengt de cheque naar de bank. s Reischeque : Een reischeque heeft dezelfde kenmerken als een gegarandeerde cheque met daaraan toegevoegd de optie om betalingen in vreemde valuta uit te voeren. s Pinkaart of Tankpas (debitcard): Deze passen geven direct toegang tot de betaalrekening. De debiteur kan met behulp van een Pincode direct geld overmaken naar de rekening van de crediteur. Verder kan er ook direct geld opgenomen worden bij geldautomaten. s Creditcard: Deze kaart wordt uitgegeven door een creditcard-maatschappij en is daarom niet direct met de betaalrekening verbonden. Gedurende een zekere periode
MS/AG5801rp3
11
s
kunnen betalingen uitgevoerd worden met de creditcard. Aan het einde van de periode wordt de betaalrekening belast voor de met de creditcard gedane betalingen. Chipper/Chipknip: De chipper of chipknip wordt de elektronische portemonnee genoemd. Een bepaald bedrag kan op de kaart gezet worden (de kaart wordt opgeladen) waarna er betalingen verricht kunnen worden. De kaart is vooral bedoeld voor kleine betalingen.
Buitenlands betalingsverkeer Voor het buitenlands betalingsverkeer kunnen particulieren, naast reischeques en creditcards, gebruik maken van overmakingen naar het buitenland, bankcheques en vreemde valuta. Beheer van overschotten Het beheer van de 'overschotten' bestaat uit de volgende groepen diensten: sparen in enge zin, beleggen, levensverzekeren, pensioenvorming. Binnen elk der vormen bestaat een veelheid van producten. Financiële instellingen bieden zeer veel spaarproducten in brede zin aan. Vaak herbergen die elementen van zowel sparen, beleggen als verzekeren in zich. De fiscale wetgeving speelt vaak een belangrijke rol bij de productontwikkeling en producttoepassing. Bij sparen in enge zin is er bij bancaire spaarrekeningen en deposito een grote diversiteit aan spaarvormen, die verschillen in voorwaarden en in looptijden. Vaak is er een eenduidig verband tussen de hoogte van de rente die vergoed wordt en de flexibiliteit ten aanzien van de opvraagbaarheid / beschikbaarheid van het spaartegoed. De reële vergoeding op de spaartegoeden is de laatste jaren erg laag. De 'vrije' besparingen bij het bankwezen nemen mede daardoor nauwelijks toe. Sommige spaarvormen worden fiscaal begunstigd, zoals het bedrijfssparen of groen sparen. Ondernemingen brengen het beheer en de administratieve afhandeling van het bedrijfssparen onder bij een financiële dienstverlener. Voor beleggen is een zeer ruime keuze uit verschillende financiële titels en combinaties daarvan, inclusief de aan- en verkoop van effecten. Beleggen is inmiddels gemeengoed geworden in de Nederlandse samenleving, vooral in de vorm van participaties in beleggingsfondsen (zie ook onder “Asset Management”). Levensverzekeringen fungeren deels – mede door de fiscale behandeling - ook als spaarvorm. Ook hier bestaan verschillende mogelijkheden, zoals kapitaalverzekeringen, lijfrentes en koopsommen. Bij de pensioenvoorzieningen zijn eveneens verschillende vormen van oudedagsvoorziening ontwikkeld. Vaak hebben deze een verplicht karakter. Men is veelal verplicht aangesloten bij een pensioenfonds. Een pensioenfonds verzamelt en beheert gelden om pensioengerechtigden na pensionering van financiële middelen te voorzien. Dat pensioenfonds bepaalt de premie en de uitkeringsvoorwaarden en -hoogte.
MS/AG5801rp3
12
Tekortfinanciering De tekortfinanciering bij retail banking bestaat uit consumptief krediet (bestaande uit persoonlijke lening, rekening courant debetfaciliteiten, effectenkrediet, huurkoop), autofinanciering/leasing, en hypotheken. De particuliere kredietverlening is in hoge mate gestandaardiseerd. Rekening courant debetfaciliteiten en consumptief krediet zijn veelal gekoppeld aan de betaalfaciliteit. Meestal wordt eenmalig of incidenteel de relatie overeengekomen en worden de voorwaarden (bedrag, tarief, clausules) bepaald. Onderpand is in feite het toekomstig inkomen. Het effectenkrediet is vaak gekoppeld aan een effectendepot dat bij de financier aangehouden moet worden. De effecten fungeren als onderpand. Bij huurkoop krijgt de afnemer na betaling van de laatste termijn het eigendomsrecht. In de tussentijd blijft de leverancier eigenaar. Autofinanciering/leasing is ook een huurovereenkomst voor een auto. De lessee gebruikt een auto die gefinancierd/verpacht wordt door de lessor. Bij financial lease is het juridische eigendom bij de leasemaatschappij. Het economisch eigendom berust bij de geldnemer. Deze is dan verantwoordelijk voor reparaties en dergelijke, maar kan het object ook zelf afschrijven. Bij operational lease wordt het onderhoud ook door de leasemaatschappij verricht. Bij hypotheken is het onroerend goed het onderpand. Er is een aantal basisvormen op dit terrein, waarbij het onderscheid vaak door fiscale overwegingen wordt ingegeven. De volgende vormen kunnen worden onderscheiden: de spaarhypotheek, de beleggingshypotheek, de meegroeihypotheek en de levenshypotheek (allen met aflossing aan het einde van de looptijd), de annuïteitenhypotheek, de lineaire hypotheek en de aflossingsvrije hypotheek (allen met aflossing gedurende de looptijd). Zie ook paragraaf 4.3.1 voor een overzicht van hypotheekvormen.
1.5.2 Corporate Banking Het zakelijk bankwezen bestaat uit het aanbieden van diensten op het gebied van verhuur en leasing aan ondernemingen en publieke of semi-publieke instanties. Deze diensten zijn te karakteriseren als ‘normale’ diensten die als eigen kenmerk dragen dat zij periodiek benodigd zijn en dat ze geworteld zijn in een relatiegerichte oriëntatie. Het basisproduct voor het bedrijf betalingsverkeer is de rekening courant (RC). Het kenmerkende van deze rekening is, net als bij de betaalrekening voor particulieren, dat geld direct geclaimd kan worden. De meeste bedrijven hebben hierbij de optie om zowel een positief als een negatief saldo op hun rekening te hebben.
MS/AG5801rp3
13
Allerlei betalingsinstrumenten worden ook op deze rekening uitgegeven. In principe kunnen zakelijke klanten dezelfde instrumenten verkrijgen als particulieren. Sommige betalingsinstrumenten zijn echter populairder onder zakelijke klanten dan onder particuliere klanten en andersom. De meeste transacties op de Rekening Courant worden verricht met behulp van elektronisch bankieren. Er zijn nog andere betalingsverkeerproducten voor bedrijven of producten gekoppeld aan de RC, zoals buitenlands betalingsverkeer en RC-tegoed met speciale condities. Buitenlands betalingsverkeer: Het grootste verschil met het binnenlandse betalingsverkeer is dat banken rekeningen bij elkaar moeten aanhouden voor het buitenlandse verkeer. Er ontbreekt namelijk een verrekencentrale (Interpay). RC-tegoed met speciale condities en kasgeld uitzetting: Bij RC-tegoeden boven een bepaalde limiet kan een hogere rentevergoeding worden gegeven. Dit zijn de zogenaamde speciale condities. Kasgelduitzettingen hebben meestal betrekking op grotere bedragen, die vaak voor één nacht op de geldmarkt worden ondergebracht. Het zakelijk bankwezen omvat ook een spaarfaciliteit. Het gaat hier om middelen die bedrijven voor een vooraf vastgestelde looptijd en rentepercentage hebben geplaatst bij banken. De zakelijke kredietverlening aan bedrijf en overheden is veel complexer dan die aan particulieren. Vergeleken met de particuliere kredietverlening is er veel persoonlijk contact. Van standaardisatie via bijvoorbeeld credit scoring modellen3 is veelal geen sprake. Ook is er een grote variëteit in financieringsmodaliteiten, waarbij er variatie kan optreden in de omvang, de aflossingsafspraken, de tariefstructuur en de dekking (bijvoorbeeld onroerend goed of debiteuren) van het krediet. De financier heeft veelal iemand in dienst die het contact met de klant onderhoudt. Deze persoon (de accountmanager) inventariseert ook de financieringswensen bij het bedrijf. Het bedrijfskrediet kent twee basisvormen: de rekening-courantfaciliteit en de lening. Een rekening-courantfaciliteit is een bedrag waarover een klant gedurende een bepaalde tijd een beroep kan doen. Bij de lening gaat het om een vast bedrag. De klant leent bijvoorbeeld een bepaald bedrag gedurende één jaar. In dit geval `krijgt' de klant een jaar lang het hele bedrag. Kredietfaciliteiten - ook wel kredietlijnen genoemd - zijn zeer gebruikelijk. Leningen worden vaak verstrekt met het oog op een bepaald doel. Bij beide vormen is onderpand dikwijls een vereiste. Dat onderpand hoeft geen directe relatie te onderhouden met de financiering. De volgende onderscheiden:
3
meest
voorkomende
zakelijke
kredietvormen
kunnen
worden
Bij credit scoring modellen worden kredietnemers in categorieën ingedeeld naar risicograad, dit op basis van historische empirische gegevens.
MS/AG5801rp3
14
s
s
s
s
s
s
s
s
s
4
rekening-courantkrediet. Dit is een krediet met een maximumomvang. Bank en klant komen bijvoorbeeld overeen dat er een bepaald bedrag beschikbaar is gedurende één jaar (vaak zijn dergelijke kredieten revolverend). De klant kan dan in dat jaar een bedrag opnemen, afhankelijk van de behoefte, mits het niet groter is dan hetgeen is overeengekomen. Maar het kan zijn dat de klant enkele maanden géén geld opneemt. Het tarief is gekoppeld aan de basisrente van de bank. kasgeld lening. Dit is een lening voor grote, ronde bedragen met een looptijd van een maand tot een jaar met een vaste rente voor de hele looptijd. Meestal wordt dit beschikbaar gesteld aan (lagere) overheden en (middel)grote bedrijven. middellange leningen. Deze hebben een looptijd van minder dan tien jaar. Ze dienen voor de financiering van voorraden en debiteuren. Het bedrag wordt, volgens een vast aflossingsschema, ineens of in termijnen afgelost. De afgeloste bedragen zijn meestal niet opnieuw opneembaar. De rente is meestal vast tot vijf jaar en wordt daarna opnieuw voor vijf jaar vastgesteld. lange leningen. Deze leningen hebben een looptijd tussen de tien en 25 jaar. Ze worden bijvoorbeeld gebruikt voor onroerendgoed financiering. De rentevaststelling is vaak analoog aan die voor de middellanglopende lening. 4 leasing is een soort huurovereenkomst. De lessee gebruikt een goed dat gefinancierd/verpacht wordt door de lessor. Bij financiële lease is het juridische eigendom bij de leasemaatschappij. Het economisch eigendom berust bij de geldnemer. Deze is dan verantwoordelijk voor reparaties en dergelijke, maar kan het object ook zelf afschrijven. Bij operationele lease verhuurt de leasemaatschappij een object aan de gebruiker. Juridisch en economisch eigendom berusten in dit geval bij de leasemaatschappij. Fiscale overwegingen spelen een belangrijke rol bij leasing. documentair krediet is een kredietvorm verbonden met de internationale handel. De bank verstrekt het documentair krediet in opdracht van de importeur ten gunste van de exporteur. De exporteur is daardoor gegarandeerd van betaling. De betaling door de bank vindt plaats na overlegging van de exportdocumenten door de bank van de importeur. In andere woorden, documentair krediet is een kredietfaciliteit voor de export. Exportfinanciering. Dit betreft de financiering van naar het buitenland verkochte kapitaalgoederen, zoals machines schepen, vliegtuigen en soms gehele fabrieken. Hierbij verleent de exporteur een leverancierskrediet aan de buitenlandse importeur. Bankgarantie. Een algemene zekerheidsconstructie waarbij de bank garandeert dat zij een bepaald bedrag aan een kredietgever zal betalen. Uiteraard probeert de bank dit bedrag te verhalen bij degene voor wie zij garant staat. Er wordt hier alleen tot betaling overgegaan indien er geclaimd wordt. Onderhandse leningen zijn langlopende leningen waarbij de geldgever en de onderneming, al dan niet via een bemiddelaar, met elkaar over de voorwaarden van de lening onderhandelen. De voorwaarden zijn niet gestandaardiseerd en de lening is in principe niet verhandelbaar. Institutionele beleggers zijn de voornaamste roll-over-leningen. Deze leningen kunnen zowel lang als middellang zijn. Ze verschillen van deze typen omdat ze een variabele rente hebben. De rente wordt iedere drie, zes of twaalf maanden aangepast aan de op dat moment geldende geldmarkttarieven, met daarbovenop meestal een vaste toeslag. Deze leningen luiden ook in grote bedragen.
MS/AG5801rp3
15
s
verschaffers van de onderhandse leningen (niet de banken). Overheden en enkele zeer solide bedrijven zijn de voornaamste geldnemers. factoring is een vorm van delegeren van het beheer van de debiteurenportefeuille. De factor betaalt een bedrijf de waarde van de debiteurenportefeuille, onder aftrek van een korting. Die korting is onder meer gebaseerd op het debiteurenrisico en op de looptijd van de vorderingen. Dit is op zich geen krediet, wel kan de debiteurenportefeuille als onderpand voor krediet dienen. Factoring is eerder het verkopen van vorderingen op derden.
Vastgoedfinanciering of onroerendgoed financiering Deze activiteit betreft gespecialiseerde activiteiten, gericht op de financiering van vastgoed. Men kan hierbij denken aan hypothecaire leningen, maar ook aan de bedrijfsmatige financiering van projectontwikkelaars. Hypothecaire leningen zijn leningen met onroerend goed als zekerheid. Hypotheken – zowel zakelijk als particulier – hebben een zeer lange looptijd, namelijk tussen de twintig en dertig jaar. De renteaanpassing is of volledig variabel, of vindt periodiek plaats, bijvoorbeeld iedere twee, vijf, zeven of twaalf jaar. Hoewel vastgoedfinancieringsactiviteiten ontegenzeggelijk onder corporate banking vallen, is het zinvol ze apart te onderscheiden.
1.5.3 Activiteiten op de kapitaalmarkt of effectenbedrijf Kapitaalmarktactiviteiten worden aangeboden aan ondernemingen en in zekere mate ook aan publieke instellingen, zoals de overheid en overheidsapparaten. Daarnaast bestaan er handelsactiviteiten voor eigen rekening, de zogenaamde proprietary trading. Het effectenbedrijf kan in vier onderdelen opgesplitst worden: emitteren, handelen, bewaren, adviseren. Bij het emissiebedrijf gaat het om de plaatsing van schuldtitels en aandelen op de primaire kapitaalmarkt. Bij emissies staan de wensen van de klant centraal; deze moeten in overeenstemming gebracht worden met de mogelijkheden van de kapitaalmarkt. Hiertoe wordt de vermogens- en financieringsstructuur van de klant nauwgezet geanalyseerd. Zo kiest men een financieringsconstructie met bijvoorbeeld aandelenemissies of obligatie-emissies of converteerbare obligaties emissies, waar de obligaties binnen een vastgestelde periode kunnen worden omgewisseld in aandelen in een vooraf vastgestelde verhouding. Men kan ook kiezen voor een financieringconstructie met uitgifte van commercial paper of medium term notes. Een commercial paper (doorgaans met een looptij tot één jaar) is een financieringsvorm dat uitgegeven wordt door het bedrijf met bemiddeling van de bank. De bank plaatst deze papieren bij institutionele beleggers. Een medium term note verschilt alleen in looptijd (doorgaans drie tot vijf jaar). Deze directe financieringsvormen worden door de financiële intermediair vaak gebruikt in combinatie met kredietverlening. Daarnaast kan een financiële instelling zogenaamde plaatsingsgaranties bieden. Ze belooft dan een bepaalde hoeveelheid aandelen tegen een bepaalde prijs te zullen plaatsen. Hiermee accepteert ze risico. Dit is een vorm van underwriting. In de praktijk is het risico
MS/AG5801rp3
16
beperkt doordat zij via een uitgebreid klantennetwerk inzicht heeft in de plaatsingsmogelijkheden van de emissie. Bij underwriting is sprake van activiteiten voor eigen risico en rekening van de intermediair. Een bank of een groep banken neemt de emissie dan als het ware over. Deze underwriting gebeurt meestal door een emissiesyndicaat, omdat de meeste banken te klein zijn om zelfstandig emissies te plaatsen. Het syndicaat is de groep instellingen die samen de emissie verzorgt en die – door zijn gezamenlijke vermogen – plaatsing van de emissie kan garanderen. Een bank kan naar gelang zijn betrokkenheid lead manager zijn, of participant. Een syndicaat van banken kan ook verantwoordelijk zijn voor het plaatsen van grote leningen. Men spreekt hier van gesyndiceerde leningen, namelijk van leningen die uitgegeven worden door een groep van banken of financiële instellingen. Het beursbedrijf omvat de handel in bestaande effecten. De aan- en verkopen vinden plaats op de secundaire financiële markten. Via een omvangrijk netwerk van telefoon-, telex- en computergestuurde datalijnen komen de orders uit binnen- en buitenland binnen. De bank zorgt ervoor dat de orders op de beursvloer terechtkomen en uitgevoerd worden. Bij die uitvoering kan de bank verschillende rollen vervullen: broker, dealer, market maker,. Een broker is een makelaar in effecten, dat wil zeggen hij geeft orders door tegen betaling van een provisie. De dienstverlening kan worden uitgebreid door als tegenpartij op te treden. Hij neemt dan zelf deel aan de handel door orders op zijn boeken te nemen, en is daarmee dealer geworden. Nog een stap verder gaat de market maker, die niet afwacht tot hij een opdracht krijgt, maar zelf het initiatief neemt om te kopen of te verkopen. Het bewaarbedrijf (custody) betreft het beheer van effecten in een depot en de administratie ervan. De klant geeft effecten aan de bank, die ze brand- en inbraakvrij bewaart. De bank is ook belast met het administratieve beheer, zoals het incasseren van dividend. Met de internationalisering van de portefeuilles van institutionele beleggers is dit bewaarbedrijf een sterk groeiende activiteit geworden. Er zijn netwerken van banken waarbij het bewaarbedrijf op regionale basis geschiedt. Advisering is eveneens onderdeel van het effectenbedrijf. Verschillende vormen zijn te onderscheiden. Centraal staat hier de emitterende klant. Deze zal geadviseerd moeten worden over de wenselijkheid en timing van de verschillende financieringsalternatieven. Daarnaast is er een grote overlap met asset management. Een voorbeeld is het opstellen van beleggingsadviezen aan de klant. Bij aandelen is het onderzoek vooral gericht op de beleggingsmogelijkheden en vooruitzichten van de verschillende geografische gebieden, bedrijfstakken en bedrijven. Bij obligaties is het onderzoek meer gericht op rendementsvergelijkingen en op verwachtingen over de rentestand en – bij buitenlandse obligaties – de ontwikkeling van de wisselkoers. Optimaal beleggingsadvies betekent ook dat de klant zelf uitgebreid moet worden onderzocht. De persoonlijke omstandigheden van de klant (inkomen, belastinggroep, leeftijd) zijn van invloed op de aantrekkelijkheid van bepaalde beleggingsvormen. Hiertoe ontwikkelt de bank speciale spaar- en beleggingsproducten. Het provisiebedrijf hangt dus nauw samen met andere onderdelen van het financiële bedrijf.
MS/AG5801rp3
17
1.5.4 Corporate Finance Ondernemingsfinanciering bestaat uit het aanbieden van speciale diensten, benodigd op onregelmatige basis. De diensten op dit gebied zijn alleen voor ondernemingen bedoeld. Projectfinanciering, structured finance, cash management, risicomanagement en waardebepaling (en de advisering over deze activiteiten) kunnen tot corporate finance gerekend worden. Projectfinanciering betreft het opzetten van de financieringsconstructies voor eenmalige en/of unieke activiteiten, bijvoorbeeld de financiering van gas/olieboringen. Dit werk is erg specialistisch en de financiële producten zijn meer een uitvloeisel dan dat ze centraal staan. Er wordt hierbij nauw met de klant samengewerkt. Het risicomanagement van het project en de eraan verbonden kasstromen kan eveneens tot de projectfinanciering gerekend worden. Daarnaast zijn er specifieke constructies voor bijvoorbeeld de financiering van vliegtuigen. (sale en leaseback). Ook tijdelijke financieringsconstructies zoals bridgeloans vallen onder corporate finance, en worden door ons gemakshalve hier ondergebracht. Bridgeloans zijn tijdelijke financieringsinstrumenten, die vaak gebruikt worden bij fusies en overnames. De benaming structured finance wordt tegenwoordig gereserveerd voor financieringsconstructies waarbij de vordering als onderpand dient. De omzet en de kasstromen fungeren mede als basis voor de bepaling van de waarde van de nieuwe financiële titels. Een voorbeeld vormen obligatieleningen met als onderpand de afbetaling van consumptief of hypothecaire krediet. Dit wordt ook aangeduid als 'securitisation'. De rol van de financiële instelling is er een van het ontwerpen en beheren van de transactie. Cash management gaat om het optimaliseren van de kasstromen binnen een organisatie. Vroeger werd dit door bedrijven/instellingen uitbesteed aan banken. Tegenwoordig doet men het zelf en laat men zich adviseren door de bank. Die stelt faciliteiten beschikbaar (van electronic banking systemen tot financiële producten) en traint permanent het personeel. Nauw hieraan verwant is risicomanagement. Vroeger bestond dit voornamelijk uit het debiteurenbeheer. Daarvoor werd factoring ontwikkeld, waarbij de factor tegen een korting de portefeuille overnam. Nu worden ook andere risico's betrokken. Financiële dienstverleners adviseren over de organisatiestructuur van het risicobeheer en kunnen de verschillende elementen vaak - maar niet altijd - zelf aanbieden. Mogelijke producten zijn derivaten, een omvattend begrip voor futures en opties. Dit zijn afgeleide producten van handel in onderliggende waarden (aandelen, obligaties, goud etc.). Fusies/overname-bemiddelingen en waardebepaling worden vooral gevraagd door bedrijven die willen fuseren of door een bedrijf dat een ander bedrijf wil overnemen. Ook als het management wil verzelfstandigen, is waardebepaling nodig. Voor men tot
MS/AG5801rp3
18
fusie, overname, of verzelfstandiging overgaat, moeten de consequenties bestudeerd worden. De waardebepaling van (delen van) een concern moet geschieden onder zeer uiteenlopende ontwikkelingen en voor diverse financieringsconstructies. Hier ligt de belangrijkste taak van de merchant banker. In multidisciplinaire teams moeten zaken als wetgeving, fiscale situatie en financiering geanalyseerd worden. Bij het advies in zaken van financiële instellingen analyseert men het gehele bedrijf en komt men met voorstellen om de risico's te verminderen, het vermogen beter aan te wenden, minder belasting te betalen, efficiënter te produceren. Ondernemingsfinanciering biedt ook producten aan voor acquisitie van (delen van een) ondernemingen. Men onderscheidt hierbij een LBO (leverage buy-out) en een MBO (management buy-out). Het eerste product wordt gebruikt voor acquisitie van een bedrijf door een ander bedrijf gefinancierd door bankleningen en obligaties. Het tweede product is gebruikt voor de acquisitie van een deel of alle aandelen van een bedrijf door haar managers. Meestal financieren financiële instituties een deel van de acquisitie met leningen. NB: Bij corporate finance betreft het altijd maatwerk en is het verschaffen van financiële middelen een beperkt onderdeel van de dienstverlening. Balance sheet en offbalance sheet verplichtingen gaan hand in hand met niet balansgebonden diensten en advisering. Bedacht moet worden dat het niet perse nodig is dat één instelling de hele corporate finance verzorgt. Vaak zal een bedrijf voor verschillende delen een beroep doen op verschillende aanbieders.
1.5.5 Asset management Asset management was lange tijd onderdeel van de private banking activiteiten, maar is nu ook onderdeel van de retail dienstverlening. De scheidslijn tussen beide segmenten wordt bepaald door de mate van persoonlijk advies. Financiële instellingen bieden verschillende diensten aan voor vermogensbeheer. Allereerst is er advisering. Meestal wordt hier geen vergoeding voor gevraagd, ten minste als het gaat om reguliere of potentiële klanten. De klant wordt dan vooral gewezen op de producten van de instelling en hoe deze zouden kunnen voorzien in zijn behoefte. De producten zijn meestal van tweeërlei aard: deelnemingen in/aandelen in onderling kapitaal of een op maat gemaakte portefeuille. De eerste richt zich op de retailmarkt, de tweede op de institutionele markt en private banking klanten. De ontwikkeling van beleggingsproducten, met name beleggingsfondsen, heeft een grote vlucht genomen. Dit komt tot uiting in een steeds groeiend aantal beleggingsfondsen. Slechts zelden wordt een fonds weer uit de markt gehaald. De meeste fondsen richten zich op belegging in vermogenstitels met allerlei te onderscheiden eigenschappen die geacht worden winstpotentieel te genereren. De sectorfondsen zijn hiervan een uitvloeisel. Men heeft fondsen die uitsluitend beleggen in bijvoorbeeld de zorgsector, in de voedselindustrie, in media, in IT, maar ook in mens- en milieuvriendelijke bedrijvigheid. Daarnaast zijn er landenfondsen en regiofondsen, alsmede fondsen die
MS/AG5801rp3
19
wereldindices of landenindices trachten te reproduceren. Fiscale overwegingen spelen een belangrijke rol bij de constructie van beleggingsfondsen. Op de retail markt worden vooral participaties in beleggingsfonds aangeboden. De informatievoorziening is gestandaardiseerd. Distributie vindt plaats via het kantorennet, maar evenzeer via direct banking kanalen. Tot voor kort was dit primair via de telefoon. Internet lijkt echter een grote rol te gaan vervullen. Bij private banking is er een adviseur die de portefeuille en de mogelijkheden van de klanten doorloopt. Het betreft veelal meer dan puur het beleggen van middelen. Zaken zoals erfenis, bedrijfsopvolging etc. staan vaak nadrukkelijk centraal in de advisering. Voor institutionele beleggers is het beleggen en de advisering daaromtrent maatwerk via vermogensbeheer. Aangeboden worden allerlei diensten die deel uitmaken van het reguliere beleggingsproces. Een pensioenfonds kan bijvoorbeeld zelf de beleggingen in Nederlandse aandelen en obligaties doen, maar haar onroerend goed door een specialistische intermediair laten beleggen. Ook internationale beleggingen worden vaak uitbesteed. Ook stellen banken - en gespecialiseerde dienstverleners - de institutionele beleggers allerlei analyse-instrumenten ter beschikking ter beoordeling en monitoring van de financiële markten en hun eigen portefeuille. Onderdeel van het asset management is vanouds het trustbedrijf. Het trustbedrijf is het voor een klant (de trustor) beheren van vermogen door een specialist (de trustee). Oorspronkelijk werd dit vooral door notarissen bedreven, later ook door banken en andere gespecialiseerde instellingen. Het trustbedrijf is vermogensbeheer van zowel zakelijke als particuliere klanten. Bij het traditionele trustbedrijf kan het vermogensbeheer gesplitst worden in informeel beheer en in een formele overdracht van vermogen. Bij het informele of passieve vermogensbeheer heeft de trustee vooral een administrerende en adviserende rol. Men koopt bijvoorbeeld titels en kijkt er tot de aflossing niet meer naar om (de zogenaamde buy-and-hold-strategie). Een andere mogelijkheid is de beleggingen zodanig op te bouwen, dat de waardeontwikkeling ervan gelijk is aan die van de markt als geheel waarop belegd wordt (indexatiestrategie). Ook het ongevoelig maken (immunisatie) voor de rentestand van een portefeuille met vastrentende waarden als obligaties of onderhandse leningen is een voorbeeld van een passieve strategie. Bij de formele overdracht wordt het vermogen beheerd naar het inzicht van de trustee. Hierbij speelt de visie van de vermogensbeheerder op de ontwikkelingen op de financiële markten een rol. Tot de zakelijke trustactiviteiten behoren het optreden voor bedrijven bij emissie van aandelen en obligaties. De administratieve werkzaamheden van het beheer van de emissie liggen vaak bij een trustkantoor. Soms zijn de financiële titels gecertificeerd, dat gebeurt vooral bij aandelen. Het stemrecht op aandelen berust dan bij het trustbedrijf. De certificaathouders houden wel het recht op dividend. Ook de afwikkeling en uitvoering van ingewikkelde financieringsconstructies, waar vele en verschillende partijen bij betrokken zijn, wordt gerekend tot het trustbedrijf. De trustee fungeert dan als een neutrale tussenpersoon, die toeziet op het nakomen van onderlinge afspraken. Vermogensbeheer levert de financiële instelling een provisie die gekoppeld is aan het te
MS/AG5801rp3
20
beheren bedrag. Het brengt nauwelijks een beslag op de balans met zich mee. Vermogensbeheer is voor financiële instellingen bovendien aantrekkelijk omdat de instelling daarmee een vertrouwensrelatie met de klant krijgt. Daardoor kan de klant ook andere financiële diensten gaan afnemen.
1.5.6 Overig In deze categorie worden alle producten bijeengebracht die niet passen in een van de vorige categorieën. Venture capital en participatie-activiteiten: Deze activiteiten betreffen het ter beschikking stellen van mezzanine-type financieringsarrangementen aan startende bedrijven. Het onderscheidend element (van “gewone” corporate finance) is dat sprake is van equity financiering (gecombineerd met schuld, dit is meestal het “mezzanine”) en een grote directe betrokkenheid van de financier. Banken hebben dit veelal afgezonderd in venture capital dochters. Bedrijfsspaarrekening. Een initiatief van de overheid waarbij werknemers jaarlijks een deel van hun salaris vrij van loonbelasting en sociale lasten kunnen sparen. Het spaargeld staat in principe wel voor minstens vier jaar vast.
1.6
Regulering
1.6.1 Algemeen Het Ministerie van Financiën bepaalt in Nederland de wettelijke kaders voor de financiële sector. Zij bereidt de wetten over de financiële markten en instellingen voor. Controle op hun handhaving vindt plaats door de toezichthouders, die op hun beurt ressorteren onder het Ministerie van Financiën. Het Ministerie van Economische Zaken ziet erop toe dat financiële instellingen op zorgvuldige wijze krediet verstrekken aan particulieren. Dit is geregeld in de Wet op het afbetalingsstelsel en de Wet op het consumptief geldkrediet. Daarnaast ziet zij in algemene zin toe op de mededingingsverhoudingen. Binnen de scope van dit onderzoek zijn verschillende instanties te identificeren die (sector specifiek) toezicht houden op de bankensector of producten uit de bankensector. In Nederland zijn dit: De Nederlandse Bank (DNB), Stichting toezicht effectenverkeer (STE), Verzekeringskamer (VK) en Raad van financiële toezichthouders (RFT). Vanaf 1 januari 2000 staat de financiële sector ook onder toezicht van de NMa. Concentraties in de financiële sector worden door NMa op hun effecten voor de marktwerking onderzocht en beoordeeld. Wanneer banken of aanbieders van bankproducten internationale activiteiten ontplooien, krijgen ze te maken met grensoverschrijdende toezichthouders. Binnen de Europese Unie betreft dit het Raadgevend Comité voor het bankwezen (BAC, Banking
MS/AG5801rp3
21
Advisory Committee), het Verzekeringscomité en het Comité op Hoog Niveau van Effectentoezichthouders. Op bredere internationale schaal zijn de ‘Bank for International Settlement’ (BIS), IAIS voor verzekeringstoezicht, en IOSCO voor effectentoezicht actief. Figuur 1
Overzichtsmodel voor toezicht in Nederland Systeemtoezicht
Bedrijfseconomisch toezicht
Gedragstoezicht
sectoraal
Niet-effectentypisch
Sector overschrijdend
sectoraal Banken
DNB
Verzekeraars Effecteninstelling en *
DNB
VK
Effectentypisch
Sector Overschrijdend
DNB RFT
STE
VK
RFT NMa
STE*
STE
Bezien wordt op welke inhoudelijke wijze in een sectoroverschrijdende benadering het effectentypisch gedragstoezicht ook zal gelden voor verzekeraars, pensioenfondsen en alle andere financiële instellingen die actief zijn op de effectenmarkten.
Bron:
Nota toezicht financiële sector, Ministerie van Financiën.
In de volgende paragrafen wordt de specifieke rol van de belangrijkste sector specifieke toezichthoudende instanties beschreven.
1.6.2 DNB De Nederlandsche Bank (DNB) is de centrale bank in Nederland en houdt toezicht op banken, beleggingsinstellingen en wisselkantoren. In de Bankwet 1998 staat vermeldt wat haar taken zijn: Ø het meebepalen van het monetaire beleid; Ø het beheren van de goud- en deviezenvoorraad; Ø het bevorderen van het betalingsverkeer; Ø het verzamelen van statistische gegevens; Ø het toezicht houden op de banken. Deze laatste rol is vastgelegd in de Wet Toezicht Kredietwezen. Het toezicht is te verdelen in drie doelstellingen: 1. sociaal-economisch/monetair toezicht: het waarborgen van de stabiliteit. Het systeemtoezicht is niet gericht op individuele financiële instellingen maar op de stabiliteit van het financiële systeem als geheel. Hierbij wordt de interne en externe waarde van de gulden beheerst. DNB kan op basis van de WTK, na het horen van de banken, monetaire maatregelen vaststellen. Hierbij kan men denken aan maatregelen om de liquiditeitscreatie te regulieren en het systeemrisico te beperken. 2. bedrijfseconomisch toezicht: het beschermen van de klant tegen faillissement van financiële instellingen. Het bedrijfseconomisch toezicht richt zich primair op de interne bedrijfsvoering en de solvabiliteit van financiële instellingen. In geval van
MS/AG5801rp3
22
faillissement van een financiële instelling kan een instrument als een garantieregeling of een opvangregeling de financiële gevolgen voor de klant beperken. Door toezicht te houden op de solvabiliteit van financiële instellingen, draagt de bedrijfseconomische toezichthouder ook bij aan de stabiliteit van het systeem. 3. structuurtoezicht : Het structuurtoezicht van DNB was tot 1 januari 2000 gericht op het tegengaan van ongewenste machtsconcentraties in het bankwezen. Deze rol is na 1 januari 2000 overgenomen door NMa. De onderlinge verdeling van taken, verantwoordelijkheden en werkwijzen is vastgelegd in een convenant tussen DNB en NMa. Er bestaat geen overlap in het toezicht op de financiële sector zoals door DNB en NMa wordt uitgeoefend. Om in Nederland ‘gelden aan te trekken van het publiek’ heeft men een bankvergunning nodig. Met deze vergunning kunnen alle bankdiensten aangeboden worden, al is het mogelijk om een vergunning aan te vragen waarmee men alleen bepaalde producten kan aanbieden. Dit komt echter in de praktijk nauwelijks voor. De reden om een beperkte vergunning aan te vragen is een sneller verloop van de aanvraagprocedure. De (volledige) vergunning geeft het recht om alle bankproducten aan te bieden, zoals vermeldt op de lijst in de beleidsnota Tweede Coördinatie Richtlijn Banken. Om in aanmerking te komen voor een bankvergunning moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Zo toetst DNB de deskundigheid en betrouwbaarheid van de bankbestuurders, de directie bestaat minimaal uit twee personen, er moet minimaal een eigen vermogen aanwezig zijn van 5 miljoen euro en de jaarrekening moet een goedkeurende verklaring van een registeraccountant bevatten. Nieuw in de WTK uit 1993 is dat bancaire activiteiten binnen de gehele Europese Unie kunnen worden uitgeoefend op basis van een vergunning die verkregen is in één van de lidstaten. Alle producten die in het land waarin de vergunning is verstrekt worden aangeboden, mogen ook in het gastland aangeboden worden. Het is eventueel mogelijk om een vergunning in het gastland aan te vragen voor andere producten. Ander toezicht waar de Nederlandse Bank verantwoordelijk voor is, is het toezicht op wisselkantoren en de Wet toezicht op beleggingsinstellingen. Vanaf maart 1995 moeten wisselkantoren bij de Bank zijn geregistreerd. De wet inzake de wisselkantoren (Wwk) is er primair op gericht de integriteit te beschermen en heeft als specifieke doelstelling het tegengaan van het witwassen van misdaadgeld. De wisselkantoren moeten regelmatig rapporteren en inzage geven in gegevens over hun bedrijfsvoering en organisatie. Tevens toetst de Bank het management op betrouwbaarheid. Op het gebied van beleggingsinstellingen ziet de bank erop toe dat een beleggingsinstelling dusdanige informatie geeft dat een particuliere belegger weet waar hij aan toe is. De belegger moet in staat zijn de risico’s van de aangeboden beleggingen te overzien. Een beleggingsinstelling moet zich daarom ook aan zijn opgegeven doelstelling houden. Daarnaast moet het bestuur van de beleggingsinstelling deskundig en betrouwbaar zijn, er moet een minimum aan financiële waarborgen aanwezig zijn en er moet sprake zijn van een behoorlijke bedrijfsvoering. Evenals voor banken, gelden
MS/AG5801rp3
23
voor beleggingsinstellingen Europese regels. Zij kunnen op een ‘Europees paspoort’ in de hele interne markt opereren. Dit Europese paspoort geldt echter alleen voor instellingen die beleggen in effecten. Deze instellingen moeten aan een aantal extra eisen voldoen.
1.6.3 Stichting toezicht effectenverkeer De Stichting Toezicht Effectenverkeer is, samen met de Wet Toezicht Effectenverkeer (WTE), gericht op de kwaliteit van de informatievoorziening van de instellingen die advies en bemiddeling op het gebied van effectenverkeer aanbieden. De STE ziet toe op de openbare uitgifte van effecten, op effectenbemiddeling en vermogensbeheer en op het organiseren van een effectenbeurs. De WTE bepaalt dat bij emissie een prospectus wordt aangeboden. Verder moet informatie over het bedrijf van effectenuitgevende instellingen periodiek beschikbaar komen, bijvoorbeeld in de vorm van (half) jaarberichten. De STE ziet bovendien toe op de beurzen in Nederland en voert de Wet melding zeggenschap uit. Hierbij moet een onderneming melden wanneer ze meer dan 5% van de aandelen van een bedrijf in handen heeft. De WTE werkt met een vergunningenstelsel voor beurzen, effectenbemiddelaars en vermogensbeheerders. Men kan een vergunning aanvragen wanneer men aan een aantal vereisten voldoet, zoals betrouwbare en deskundige directie, goede inrichting van de administratie, interne controle door een registeraccountant, maandelijkse rapportage en een bepaald eigen vermogen. Vanuit de markt zelf heeft men een kwaliteitsmerk voor vermogensbeheerders opgezet; het DSI 5 -certificaat. Het is een kwaliteitsmerk en geen verplichting. Om dit certificaat te verkrijgen moet men drie jaar werkervaring hebben en een examen afleggen.
1.6.4 Verzekeringskamer Voor de uitvoering van de Wet Toezicht Verzekeringsbedrijf (WTV) is de Verzekeringskamer verantwoordelijk. De WTV regelt het leven- en schadeverzekeringsbedrijf en bevat aanwijzingen voor het pensioentoezicht. Bij het toezicht let de uitvoerder van de WTV, de Verzekeringskamer, vooral op de actuariële grondslagen van de technische voorzieningen. Dit houdt in dat de voorzieningen voldoende en op de juiste wijze berekend moeten zijn, daarbij rekening houdend met de mogelijke ontwikkeling van de te verzekeren risico’s. Daarnaast heeft men bij levensverzekeraars de aandacht vooral gericht op de solvabiliteit. Bij schadeverzekeraars is verder een goede liquiditeit van belang. Volgens de WTV is een vergunning nodig voor de uitoefening van het verzekeringsbedrijf. Naast bestuurskwaliteit en solvabiliteit wordt bij de verstrekking hiervan erop gelet of de verzekeraar een garantiefonds heeft of bij een collectieve regeling is aangesloten.
5
DSI staat voor Dutch Security Institute.
MS/AG5801rp3
24
1.6.5 Raad van financiële toezichthouders (RFT) Door het ontstaan van financiële conglomeraten, die meerdere financiële producten aanbieden, is er sprake van toenemende samenwerking tussen de drie bovengenoemde toezichthouders. Sectoroverschrijdend toezicht wordt sinds begin augustus 1999 door de RFT behandeld. De samenwerking van DNB, VK en STE in de RFT geeft de mogelijkheid om op holdingniveau aanbevelingen, richtlijnen en aanwijzingen te geven op het vlak van administratieve organisatie, interne controle en risicobeheer. In de RFT zullen alleen sectoroverschrijdende dossiers behandeld worden; de toezichthouders blijven verantwoordelijk voor hun eigen toezichtgebied.
1.6.6 Europese Centrale Bank (ECB)/ Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) Per 1 januari 1999, bij de start van de derde fase van de EMU, wordt het Europees Monetair Instituut (EMI) omgezet in de Europese Centrale Bank (ECB). Het dagelijks bestuur van het ESCB zal in handen zijn van de ECB. De Raad van Bestuur van de ECB wordt gevormd door de directie van de ECB en door de presidenten van de nationale centrale banken. De directie voert het monetair beleid uit overeenkomstig de richtlijnen en besluiten van de Raad van Bestuur en geeft daartoe de nodige instructies. Hoofddoel van het ESCB is prijsstabiliteit. Fundamentele taken daarbij zullen zijn: Ø het bepalen en ten uitvoer leggen van het monetair beleid van de Gemeenschap; Ø het verrichten van valutamarktoperaties; Ø het aanhouden en beheren van officiële externe reserves van de lidstaten; Ø het bevorderen van een goede werking van het betalingsverkeer. 1.6.7 Bank for International Settlements (BIS) De BIS bestaat uit een vertegenwoordiging van centrale banken en wordt door deze ook gecontroleerd. Naast de rol als bank heeft de BIS de taken: het stimuleren van de samenwerking tussen centrale banken en het verschaffen van additionele faciliteiten voor internationale financiële werkzaamheden met als doel internationale financiële stabiliteit. Het Bazelse Comité, secretariaat ondergebracht bij de BIS, is door de centrale banken van de G10 landen opgericht. Ondanks dat het Bazelse Comité geen formele supranationale bevoegdheden op het gebied van het bankentoezicht bezit, worden zijn aanbevelingen en richtlijnen over het algemeen wereldwijd toegepast. De richtlijnen hebben het karakter van minimum vereisten op het gebied van eigen vermogen en solvabiliteit. Er zijn 25 kernprincipes, in zeven clusters, opgesteld die de stabiliteit van de financiële sector moeten waarborgen. 1. Vanuit de politiek moeten heldere doelstellingen en wettelijke verantwoordelijkheden aan de toezichthouder worden gegeven.
MS/AG5801rp3
25
2. Er moet duidelijk zijn omschreven wat een bank inhoudt. De toelating tot het bankbedrijf moet worden gereguleerd via een vergunningenstelsel en de naam ‘bank’ moet worden beschermd. 3. Op het gebied van minimumeisen dienen de banken ten eerste aan een minimum solvabiliteit te moeten voldoen. Ten tweede dienen banken een adequaat risicomanagementsysteem te hebben voor de beheersing van krediet-, landen-, markt-, rente- en liquiditeitsrisico. Tenslotte dient gewaakt te worden over de integriteit van de bank, in de zin dat geen wetten worden overtreden, niet wordt ingelaten met criminele activiteiten en fraude wordt bestreden. 4. Banken dienen regulier statistische en andere informatie aan de toezichthouder te rapporteren, zowel op individuele als op geconsolideerde basis. 5. Er moet sprake zijn van consistente financiële verslaglegging, die gebaseerd is op internationaal aanvaarde accountingstandaarden. 6. De toezichthouder moet bevoegd zijn om tijdig correctieve maatregelen te treffen ingeval niet aan de toezichteisen wordt voldaan. 7. Er moet geconsolideerd toezicht worden uitgeoefend op het internationaal opererende bankwezen door de centrale banken, IMF en de Wereldbank.
1.7
Structurele tendensen in de bankensector
De bankensector is de afgelopen jaren sterk in beweging geweest. In onderstaande worden de belangrijkste ontwikkelingen op hoofdlijnen beschreven.
1.7.1 Toegenomen internationalisering De internationalisering van het bankbedrijf, mede een gevolg van deregulering op nationaal en Europees niveau, uit zich op twee manieren. In de eerste plaats zijn de Nederlandse banken in de afgelopen jaren zeer actief geweest met het opbouwen van een internationaal kantorennetwerk. Bovendien hebben met name de grote banken hun heil gezocht in strategische allianties en acquisities en in het opereren op bepaalde marktsegmenten in het buitenland. Het gaat hier vooral om corporate banking, mede als gevolg van de internationalisatie strategie van Nederlandse bedrijven. De bank is zijn klanten gevolgd. Op het gebied van retail banking zijn overnames vaak aan de orde. Omgekeerd is er ook een groeiend aantal buitenlandse banken met kantoren in Nederland en zijn er diverse Nederlandse banken in handen van buitenlandse banken gekomen. Het tweede aspect van internationalisering van het bankbedrijf is dat Nederlandse bedrijven steeds meer zaken doen met buitenlandse overheden, bedrijven en banken. Doordat steeds meer ondernemingen internationale activiteiten ontplooien, moeten de financiële instellingen daarop inspelen door het aanbieden van internationale producten.
MS/AG5801rp3
26
1.7.2 Technologische verandering Door de ontwikkelingen in de informatietechnologie is in de bank het interne verwerkingsproces drastisch veranderd. Veel handelingen zijn geautomatiseerd en de interne communicatie verloopt nu via computernetwerken. Voor cliënten betekende de technologische verandering in eerste instantie nieuwe distributiekanalen, zoals callcenters, PC-banking en ATM’s. De vertaling van nieuwe technologie naar nieuwe producten lijkt slechts langzaam op gang te komen. Het effect van e-commerce op het bankwezen mag echter niet onderschat worden. Het zal een grondige heroriëntatie van de banken vragen met betrekking tot hun fysieke kantorennetwerk en tot nieuwe (virtuele) aanbieders. Het is duidelijk dat de technologische veranderingen een effect zullen hebben op alle aspecten van het bankbedrijf. De medio 2000 aangekondigde herstructurering van ABN-AMRO kan mede in dit licht worden bezien. In hoofdstuk 3.2.7 wordt nader ingegaan op de effecten van technologische ontwikkeling op marktmacht.
1.7.3 Nieuwe distributiekanalen Nieuwe distributiekanalen ontstaan met name als een gevolg van de technologische ontwikkelingen. Nieuwe kanalen dienen zich aan (bijvoorbeeld de Bank of Scotland die hypotheken via internet aanbiedt) en oude kanalen worden afgestoten of verkleind. Zo hebben ABN-AMRO en de Rabobank recentelijk aangekondigd dat zij hun kantorennetwerk aanzienlijk zullen inkrimpen in termen van aantal personeelsleden per kantoor. De kantoren zullen veel meer dienen voor relatiemanagement in plaats van voor het afhandelen van transacties. De fysieke interactie tussen klanten en aanbieders van financiële diensten zal naar verwachting sterk afnemen. Virtuele relaties zullen hiervoor in de plaats komen. Het gebruik van computers en databestanden opent geheel nieuwe wegen voor aanbieders van financiële producten om de klanten te benaderen. In dit verband wordt het aanleggen en exploiteren van grote databanken (data-mining) een grote toekomst toegedacht. De interesse van commerciële partijen in de uitvoering van de sociale wetgeving kan in dit licht worden gezien.
1.7.4 Deregulering De dereguleringstendens heeft ook de financiële sector niet onberoerd gelaten. De van oudsher sterk door regels en afspraken gedomineerde sector is de laatste jaren onderworpen aan een vergaande liberalisering en deregulering. Hierdoor is het veranderingsproces versneld. Een belangrijke vorm van deregulering was het wegnemen van belemmeringen tegen cross-border bankieren. Als gevolg van deregulering is er een toename van fusies en overnames. Bovendien zijn de toetredingsdrempels verlaagd, zodat de financiële markten beter toegankelijk zijn geworden. Dit heeft onder meer tot disintermediatie geleid. Deze tendensen worden hieronder besproken.
MS/AG5801rp3
27
1.7.5 Fusies en overnames Zowel op nationaal als internationaal niveau zijn door fusies en overnames financiële conglomeraten ontstaan. De achtergronden van fusies en overnames zijn vaak strategisch van aard, al wordt door betrokken partijen vaak gewezen op het kunnen realiseren van lagere kosten per eenheid product (economies of scale) of het gezamenlijk goedkoper kunnen aanbieden van producten (economies of scope). De strategische overwegen hebben betrekking op het spreiden van risico, op het vergroten van marktmacht en op het verkrijgen van distributiekanalen. Deze laatste overweging speelt vaak een rol bij internationale fusies en overnames.
1.7.6 Disintermediatie Disintermediatie staat voor het verminderen van de tussenpersoonrol van banken, dit vaak ten gunste van andere verschaffers van kapitaal en bankproducten. Hierbij kunnen twee ontwikkelingen worden onderscheiden. Ten eerste zijn grote klanten, zoals pensioenfondsen en multinationals niet langer uitsluitend meer op de bank aangewezen voor een toenemend aantal financiële producten. Dit is mede een gevolg van de toegenomen markttransparantie en de grotere professionaliteit van bedrijven. Zo beleggen pensioenfondsen hun geld via banken, maar richten ze zich ook rechtstreeks tot de markt. Multinationals kunnen naar hun bank om in hun kredietbehoefte te voldoen, zij weten echter steeds vaker de weg naar de kapitaalmarkt rechtstreeks te vinden. Een tweede vorm van intermediatie wordt ook wel aangeduid met crossintermediatie. Door de lagere toetredingsdrempels kunnen nieuwe aanbieders de markt betreden. Zij worden soms minder belemmerd door de stringente regels waar het bankbedrijf aan moet voldoen. Hierdoor bieden steeds meer tussenpersonen de van oorsprong traditionele bankproducten aan. Denk bijvoorbeeld aan hypotheken. Tegenwoordig wordt de meerderheid van de hypotheken afgesloten door (assurantie) tussenpersonen. Een vergelijkbare ontwikkeling speelt op de spaarmarkt. Individuele klanten doen in toenemende mate afstand van hun traditionele deposito’s en spaarrekeningen, in ruil voor nieuwe intermediairs zoals beleggingsfondsen en vermogensbeheerders.
1.7.7 Allfinance/ one shop shopping effect Klanten kunnen voor hun financiële producten, zoals bankzaken, beleggingen en verzekeringen, steeds meer bij dezelfde aanbieder terecht. Deze ontwikkeling is mede een gevolg van de fusies en overnames. Hierdoor kunnen financiële instellingen beter gebruik maken van de distributiekanalen. Door het toepassen van bovenvermelde datamining technieken kunnen de behoeften van klanten beter worden ingeschat. Voor de klant heeft het onder één dak brengen van alle financiële diensten voordelen. Het is gemakkelijker, vaak goedkoper en overzichtelijker. Een duidelijk nadeel is de vergrote afhankelijkheid van één aanbieder.
MS/AG5801rp3
28
1.7.8 Nieuwe demarcaties Steeds meer verschillende ondernemingen gaan samenwerken bij het aanbieden van financiële producten. Naast ondernemingen uit gerelateerde branche, verzekeringsmaatschappijen en banken, hebben ook supermarkten een samenwerkingsverband opgezet met verzekeringsmaatschappijen (Ahold met Aegon en Schuitema met Achmae). Deze strategische veranderingen zouden mogelijk de klantenbinding kunnen versterken en een beter gebruik van distributiekanalen mogelijk maken. Deze veranderingen zijn voor Nederland nieuw en kunnen nog niet goed beoordeeld worden. In de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk zijn deze ontwikkelingen al veel langer gaande. Van de bovengenoemde tendensen hebben de toename van de internationalisering, deregulering en technologische veranderingen de meest fundamentele veranderingen veroorzaakt binnen de bankensector.
MS/AG5801rp3
29
2
Relevante markten
2.1
Inleiding
Het doel van onderhavige studie is de NMa te voorzien van een instrument om toekomstige bankfusies te kunnen beoordelen op hun marktwerkingeffecten. Dit instrument moet aansluiten bij de bestaande procedures van de NMa en de wettelijke kaders en termijnen waaraan NMa gehouden is. De procedures schrijven voor dat de NMa binnen een periode van vier weken een beargumenteerde uitspraak doet of een vergunningaanvraag noodzakelijk is voor een voorgenomen fusie. Om tot een dergelijke uitspraak te komen is informatie vereist ter beoordeling wat de relevante markten zijn en welke positie de partijen daarop innemen. Dit hoofdstuk geeft aan op welke manier de relevante markten voor bancaire producten in kaart kunnen worden gebracht. Er wordt een eerste aanzet gegeven voor het bepalen welke producten tot dezelfde relevante productmarkt behoren en wat de factoren zijn die invloed kunnen uitoefenen op de aanbodsubstitutiemogelijkheden en de geografische dimensie van de relevante markt. Om tot een eerste afbakening van de markt te komen, worden verschillende stappen gezet. De eerste stap is een afbakening op basis van vraagsubstitueerbaarheid. Dit leidt tot een onderscheid in vier productfuncties te weten: de betalingsfunctie, de kredietfunctie, de spaar- en beleggingsfunctie en de kapitaalmarktfunctie. Deze functies zijn gebaseerd op een inschatting van de bankexperts van de vraagsubstitueerbaarheid. Iedere functie is wezenlijk anders dan de andere functies; substitutie tussen de functies is - op één uitzondering na - niet mogelijk. Met andere woorden, de opbouw van de matrix reflecteert een eerste vraagsubstitueerbaarheidstest. De relevante markten op basis van alleen vraagsubstitutie zijn dus zeer beperkt van omvang; alleen producten die tot dezelfde cel behoren, op één uitzondering na, zouden eventueel substituten van elkaar kunnen zijn. Een overzicht van de vraagsubstitutiemogelijkheden wordt gegeven in 2.3. Aanbodsubstitutie vergroot de relevante markt. De aanbodsubstitutie analyse bekijkt alle potentiële aanbieders die op korte termijn, en zonder aanzienlijke kosten additionele capaciteit ter beschikking kunnen stellen voor het betreffende product. In paragraaf 2.4 worden de factoren genoemd die aanbodsubstitutie beïnvloeden. Paragraaf 2.5 bespreekt de factoren die een sterke invloed hebben op de geografische dimensie van de relevante markt. De uitgebreide bespreking van de verklarende factoren stelt de NMa in staat om voor iedere concentratie in de financiële sector zelf een analyse te maken van de vraag- en aanbodsubstitutie en de geografische dimensie van de markt.
MS/AG5801rp3
30
2.2
Methodologie
Financiële dienstverleners kunnen concurreren op verschillende markten. Het is daarom van belang de markten te definiëren die relevant zijn voor het bepalen van het marktgedrag. De Europese Commissie 6 definieert een markt met behulp van de SSNIP test (small, significant, but non transitory increase in price). Met deze test wordt de markt gedefinieerd als het kleinste pakket producten of diensten en het kleinste geografische gebied waarbinnen een hypothetische monopolist zoveel controle heeft dat hij een kleine, doch significante en niet tijdelijke prijsverhoging kan doorvoeren. In de praktijk wordt klein maar significant vaak geïnterpreteerd als een prijsverhoging van 5% tot 10%. Er zijn twee redenen waarom een hypothetische monopolist niet in staat is de prijs te verhogen. Ten eerste zouden klanten kunnen overstappen naar producten of diensten die niet bij het gedefinieerde pakket behoren. De producten of diensten waarnaar de klant in zo’n geval overstapt, worden aangeduid met de term vraagsubstituten. Deze producten en diensten moeten vervolgens worden opgenomen in de relevante markt, aangezien de hypothetische monopolist alleen de prijs profijtelijk kan verhogen als hij deze producten of diensten ook controleert. Ten tweede kan de stijging van de prijs andere bedrijven, die andere producten of diensten aanbieden, uitnodigen om concurrerende producten te gaan produceren. De producten of diensten die op korte termijn en zonder aanzienlijke kosten kunnen worden aangeboden, worden aangeduid met aanbodsubstituten. Ook hier geldt dat de denkbeeldige monopolist deze producten moet controleren, wil hij de prijs profijtelijk verhogen. Deze aanbodsubstituten dienen dan ook opgenomen te worden in de relevante markt. Met potentiële toetreding op middellange of lange termijn wordt geen rekening gehouden voor het afbakenen van de relevante productmarkt. Potentiële toetreding is wel van groot belang voor het inschatten van de marktmacht die gevestigde aanbieders kunnen uitoefenen. De geografische markt is hetzij bepaald door de plaats waar de vraagsubstituten worden aangeboden hetzij door de plaats waar de potentiële nieuwe aanbieders zijn gevestigd. Het bepalen van de relevante markt komt er in essentie op neer dat men voor de klanten van de betrokken banken de alternatieve aanbodmogelijkheden identificeert, zowel in termen van producten, als voor wat betreft de locatie van de alternatieve aanbieders. Een relevante markt wordt aldus gekenmerkt door 2 dimensies: een productdimensie (de relevante productmarkt) en een geografische dimensie (de relevante geografische markt). De SSNIP-test is oorspronkelijk ontwikkeld voor één-product markten. Voor de bepaling van de relevante markt op dergelijke markten zijn analysemethoden ontwikkeld met een sterk kwantitatieve benadering. Voor de bankensector, die gekenmerkt wordt door vele en heterogene producten, is de kwantitatieve benadering buitengewoon moeilijk en zeer tijdrovend. De analyse wordt onder meer bemoeilijkt 6
Official Journal 97/C372/03, 9 December 1997
MS/AG5801rp3
31
door het ontbreken van de vereiste informatie. Zo is het nodig om inzicht te hebben in de vraagfunctie per product en de aanbodfunctie voor mogelijke alternatieve aanbieders. Dit betekent onder andere inzicht in de kostenstructuur per aanbieder per product. Dergelijke informatie is niet beschikbaar. In het kader van het ontwikkelen van een instrument om de gevolgen van een mogelijke concentratie in eerste instantie in kaart te brengen, is het voldoende om inzicht te hebben in de alternatieve diensten die de klant zou kunnen betrekken, en van de capaciteit die op korte termijn zou kunnen worden gemobiliseerd om concurrerende diensten aan te bieden. Het geschetste theoretische kader is dus wel degelijk van belang, maar zal niet in extenso worden toegepast. Het analysekader is in aangepaste vorm gebruikt om recht te doen aan de kenmerken van deze sector. Voor het construeren van een raamwerk voor de afbakening van de relevante markten in de Nederlandse bankensector, is als volgt te werk gegaan. In eerste instantie is een typologie van producten en diensten ontwikkeld, die op basis van de productkarakteristieken toelaat om groepen van producten te identificeren waartussen zo min mogelijk vraagsubstitutie kan plaatsvinden. In een volgende fase is op basis van interviews en desk-research, deze typologie getoetst en verder verfijnd waarbij ook rekening is gehouden met de aanbodsubstitutiemogelijkheden. Om tot een afbakening van de relevante markten in de Nederlandse bankensector te komen, zijn tenslotte voor de geïdentificeerde relevante productmarkten, de corresponderende relevante geografische markten bepaald. Interviews zijn afgenomen met zowel aanbieders als vragers van bancaire producten. Annex B bevat de interviewguidelines voor deze interviews. Voor het afbakenen van de relevante markten is ook gebruik gemaakt van de arresten van concentraties in het bankwezen, die in het kader van de beoordeling door toezichthouders werden gemaakt.
2.3
Vraagsubstitutie
2.3.1 Inleiding De sleutelvraag voor het inschatten van de vraagsubstitueerbaarheid is de volgende: wat zijn de alternatieven die voor de klant openstaan om in de behoefte aan een bepaald product te voorzien? In de bankensector worden vele producten aangeboden. Deze producten kunnen individueel of in combinatie met andere een relevante markt uitmaken. Daarom is het niet wenselijk om de afbakening van de relevante markten te beginnen op het niveau van individuele producten. Een meer systematische aanpak, die toelaat om in eerste instantie een aantal categorieën te onderscheiden waartussen in principe geen substitutie kan plaatsvinden, is wenselijk. Daarom worden de producten ingedeeld op basis van drie criteria:
MS/AG5801rp3
32
1. 2. 3.
De functionele dimensie van het product De klantendimensie Het distributiekanaal
Ad 1. De functionele dimensie Voor wat betreft de functionele dimensie wordt een onderscheid gemaakt tussen de volgende vier functies: s Betalingsfunctie Deze functie verwijst naar alle producten die verband houden met het betalingsverkeer, zowel binnen- als buitenlands s Kredietfunctie Deze functie verwijst naar alle producten die het aspect kredietverlening in zich dragen en die resulteren in het ter beschikking stellen van financiële middelen aan de klant die deze, al dan niet vrij, kan aanwenden. s Spaar- en beleggingsfunctie Deze functie verwijst naar alle producten waarbij de klant afstand doet, voor kortere of langere termijn, van de financiële middelen waarover hij beschikt in ruil voor een vergoeding. s Kapitaalmarktfunctie en advies Deze functie verwijst naar alle producten en de bijhorende dienstverlening die een transactie op de kapitaalmarkt met zich meebrengen. Het uitgangspunt voor deze indeling is dat een klant een product dat een bepaalde functie vervult, niet kan vervangen door een product dat een andere functie vervult. Er is enige overlap tussen de kredietfunctie en de kapitaalmarktfunctie voor de grote bedrijven. Deze overlap is een gevolg van substitutiemogelijkheden die in 2.3.2 zullen worden besproken. Ad 2. De klantendimensie Voor wat betreft de indeling van de klanten wordt eerst een onderscheid gemaakt tussen particulieren en ondernemingen7 . De producten bestemd voor particulieren zijn persoonsgebonden. 8 Een onderneming daarentegen staat steeds in interactie met derden en de producten hebben dan ook vaak betrekking op die relaties. Beide klantengroepen kunnen niet over dezelfde producten beschikken of hebben er in elk geval niet onder dezelfde voorwaarden toegang naar. Een particuliere klant kan dus in principe geen producten aanschaffen die bedoeld zijn voor ondernemingen en vice versa. In de praktijk blijkt de afbakening minder scherp, maar tussen de beide productgroepen is de overlap in elk geval gering.
7 8
De term ondernemingen dekt hier ook non-profitinstellingen zoals ziekenhuizen, gemeenten, scholen etc. Individuen worden niet bij de hierboven omschreven kapitaalmarkt- en adviesfunctie betrokken.
MS/AG5801rp3
33
Kleine en middelgrote ondernemingen worden onderscheiden van grote bedrijven. Dit onderscheid werd gemaakt door de geraadpleegde bankexperts en berust op de volgende observaties. Deze twee groepen bedrijven worden niet op dezelfde wijze benaderd door banken en financiële instellingen. Banken hebben doorgaans aparte marketingstrategieën voor deze klantengroepen. Zo krijgen kleine en middelgrote ondernemingen vaak standaard producten en worden tailor-made producten in het algemeen aangeboden aan de grote bedrijven. De expertise die benodigd is om de risico’s in te schatten verschilt sterk tussen grote bedrijven en kleine en middelgrote bedrijven. Dit beïnvloedt onder meer de geografische dimensie. Verder onderscheiden kleine en middelgrote bedrijven zich door kleinere transacties, minder in-house kennis van bank producten en minder alternatieven om in hun behoeften te voorzien. Kleine en middelgrote bedrijven hebben hierdoor vaak een slechtere onderhandelingspositie ten opzichte van de bank. Tijdens het onderzoek ten behoeve van deze studie is de grens van 1000 werknemers genomen als onderscheid tussen grote en kleine en middelgrote bedrijven. Deze afbakening is enigszins arbitrair, en dient dan ook eerder als een indicatie te worden gezien dan als een harde grens. Er is een zekere relatie tussen deze klantgroepen en de vraag naar retail, respectievelijk private/corporate banking producten. Deze relatie is echter zeker niet één op één. Grote bedrijven maken ook gebruik van standaardproducten, evenals kleine bedrijven soms behoefte hebben aan maatgesneden producten. Ad 3. De distributiekanalen In de financiële dienstverlening kan het distributiekanaal dat door de aanbieders wordt gebruikt om hun producten te distribueren, eveneens worden beschouwd als een productkenmerk. De verschillende distributiekanalen betreffen: het bankloket, het callcentre, elektronisch bankieren, internet, geldautomaten of ATM (Automatic Teller Machines) en tussenpersonen. Ieder product wordt verkocht door een of meerder van deze distributiekanalen. Waar het loket in de lokale vestiging van het bankkantoor vroeger het distributiekanaal bij uitstek was, geldt dit vandaag in veel mindere mate. Voor vele producten is het bankkantoor niet langer het enige en vaak zelfs niet het belangrijkste distributiekanaal. De recente ontwikkelingen lijken er eerder op te wijzen dat een groot bankennetwerk van een lust een last is geworden. De alternatieve distributiekanalen zijn vaak veel goedkoper. Zo worden sommige producten, zoals bijvoorbeeld spaarproducten, via callcenters verkocht. Het betalingsverkeer loopt via geldautomaten en electronic banking, en hypotheken worden door tussenpersonen aangeboden. Tenslotte is ook het internet, een distributiekanaal dat in toenemende mate wordt gehanteerd voor de distributie van producten. Vooralsnog is de toepassing van internet beperkt.
MS/AG5801rp3
34
Wanneer een product op verschillende wijzen wordt gedistribueerd, kan de combinatie van dat product met een specifieke distributiewijze een afzonderlijke relevante productmarkt uitmaken vanuit het standpunt van de klant. Dit is met name het geval wanneer de klanten die dat product betrekken via een bepaald distributiekanaal in het geval van een prijsverhoging voor die combinatie, niet kunnen of willen overschakelen naar een ander distributiekanaal. Zo beschikt bijvoorbeeld niet iedereen over een PC of een internetaansluiting. De distributie van betaalverkeerproducten via electronic banking of van hypotheken via internet is voor die mensen geen alternatief voor de distributie van die producten via het bankkantoor, omdat ze niet kunnen overschakelen. Voor andere combinaties van product en distributiekanaal geldt dat de klant misschien wel zou kunnen switchen naar een ander distributiekanaal, maar verkiest dit niet te doen. Zo biedt de Bank of Scotland als eerste in Nederland hypotheken aan via het internet terwijl andere aanbieders de traditionele distributiekanalen gebruiken (loket, bemiddelaars, callcentre). Veronderstellen we nu dat alle aanbieders van hypotheken die gebruik maken van de traditionele distributiekanalen de prijs van een hypotheek verhogen. Wanneer de kopers van deze producten niet of slechts in beperkte mate zouden overschakelen naar de Bank of Scotland die dit product verkoopt via internet, is er sprake van twee verschillende relevante productmarkten, namelijk hypotheken aangeboden via de traditionele distributiekanalen en hypotheken verkocht via het internet. Het aantal gevallen waarin het distributiekanaal invloed heeft op de uiteindelijke afbakening van de relevante markt is evenwel beperkt, zoals zal blijken uit hoofdstuk 4. Er moet immers aan twee voorwaarden voldaan zijn: er moet meer dan één distributiekanaal zijn en de klanten mogen niet bereid zijn naar een ander kanaal over te stappen. Zoals zal blijken, zijn er niet veel producten waar deze voorwaarden voor gelden. Met andere woorden, de distributiekanalen zijn, in de meeste gevallen, sterk onderling substitueerbaar. Indien substitutie waarschijnlijk is tussen verschillende distributiekanalen, dan worden geen aparte relevante markten onderscheiden.
2.3.2 De bankproducten in een matrix De combinatie van de eerste twee criteria resulteert in een matrix die als uitgangspunt dient voor het afbakenen van de relevante markten in de Nederlandse bankensector. Omwille van de eenvoud is het distributiekanaal als criterium niet meegenomen in de matrix. Bij de bespreking van de celen zal, waar relevant, op de distributiekanaal worden ingegaan. Deze matrix werd ontwikkeld op basis van inzichten uit de literatuur die de bankensector beschrijft en het advies van de bankexperts in het projectteam. Uitgangspunt daarbij is dat de indeling volgens functie alsook volgens klantengroep zodanig is dat wanneer een bepaald product een bepaalde functie vervult en bestemd is
MS/AG5801rp3
35
voor een bepaalde klantengroep, het niet kan worden gesubstitueerd door een product dat een andere functie vervult en/of bestemd is voor een andere klantengroep. Het feit dat de voorgestelde indelingen substitutie uitsluiten is natuurlijk van groot belang voor het afbakenen van relevante markten, aangezien een substituut voor een gegeven product dezelfde functie moet vervullen en bestemd moet zijn voor dezelfde klantengroep. De combinatie van de beide dimensies resulteert in een matrix van drie bij vier, zoals voorgesteld door Tabel 2.1. Daarin zijn alle producten geklasseerd die door banken en andere aanbieders van bancaire producten worden aangeboden. Deze lijst van producten is nagenoeg uitputtend, en bevat de belangrijkste en meest voorkomende producten. 9 Waar sommige producten meer dan één functie vervullen, zijn ze geklasseerd onder de functie die van overwegend belang is. Het gaat hier om hypotheken en credit cards. Bepaalde hypotheekformules, waaronder de spaarhypotheek, vervullen én een kredietfunctie én een beleggingsfunctie. Omdat het product evenwel in eerste instantie dient als krediet voor de financiering van een woning, staat het geklasseerd onder de kredietfunctie. Creditcards zijn hoofdzakelijk een betaalmiddel, maar kunnen in sommige gevallen ook substitueren voor de kredietfunctie. Creditcards zijn opgenomen in de cel van de hoofdfunctie: de betaalfunctie. Indien producten meer dan één functie vervullen, wil dit nog niet zeggen dat er ook substitutie is tussen de functies. Een hypotheek heeft een krediet- en een beleggingsfunctie, maar lenen en beleggen zijn geen substituten voor elkaar. Wanneer een product bestemd is voor meerdere klantengroepen, staat het voor elke klantengroep vermeld. Zo geldt dat grote ondernemingen over dezelfde producten kunnen beschikken als kleine ondernemingen. Het productenpakket voor grote ondernemingen is evenwel ruimer. In principe kan een substituut voor een gegeven product enkel voorkomen in dezelfde cel. Een relevante markt kan zich dus niet verder uitstrekken dan de producten die tot dezelfde cel behoren. Een cel geeft dus de maximale omvang aan van de relevante productmarkt, althans vanuit het standpunt van vraagsubstitutie. De relevante productmarkt kan evenwel kleiner zijn, namelijk wanneer de producten die tot een zelfde cel behoren, onderling geen vraagsubstituten zijn. Voor een aantal cellen blijkt dit inderdaad het geval te zijn (zie hoofdstuk 4). Er is één uitzondering waar, bezien vanuit vraagsubstitutie de relevante markt groter is dan de cel. De uitzondering betreft de kredietfunctie en de kapitaalmarktfunctie die voor grote ondernemingen in elkaar overlopen. Een groot bedrijf heeft immers de keuze
9
De volgende producten zijn bewust niet in de matrix opgenomen: overschrijvingsformulieren, periodieke overboekingen, acceptgiro, machtigen. Deze producten zijn alle een intergraal onderdeel van de betaalrekening. Verder zijn niet opgenomen: voor particulieren onder de spaar- en beleggingsfunctie: verhuur van safes en kluisjes; en voor grote ondernemingen onder de kredietfunctie: orange lening, mezzanine en roll-overs. Deze producten zijn voor het vervullen van de vier hoofdfuncties van minder groot belang (safes) of onderdeel van andere producten (orange, mezanine en roll-overs).
MS/AG5801rp3
36
tussen het aanschaffen van een (langlopend) kredietproduct of het uitgeven van (nieuwe) aandelen of obligaties. Een andere fenomeen is dat sommige producten gekoppeld zijn aan een ander product, ook al vervullen ze verschillende functies. Bedrijven bijvoorbeeld, kunnen alleen een RC-krediet of een RC-tegoed hebben als ze ook een rekening courant hebben. Individuen kunnen alleen een RC-krediet opnemen als ze een betaalrekening hebben bij die bank. Soms is een dergelijke relatie minder duidelijk dan in deze twee voorbeelden. Zo moet een particuliere klant vaak een betaalrekening hebben, en daar zijn salaris op ontvangen, voordat hij een safe bij een bank kan aanvragen. Door het verschil in functie tussen de producten behoren ze tot verschillende relevante markten. In het geval van een fusie of overname is het echter relevant om te weten welke producten gebonden zijn aan andere producten. De marktsituatie van het hoofdproduct beïnvloedt immers de marktsituatie van het gebonden product. Rekening houdend met de uitzondering en bovenstaande opmerking, is deze matrix een nuttig instrument om tot een eerste afbakening van de relevante productmarkten te komen op basis van vraagsubstitutiemogelijkheden Wanneer een concrete concentratie zich aandient, kan de matrix dienen als instrument om het productenpakket van de betrokken ondernemingen met elkaar te vergelijken. Het onderzoek kan zich dan toespitsen op de producten in de cellen waar overlap is voor de betrokken ondernemingen. Daarbij geldt dus dat de cellen de maximale omvang aangeven van de relevante productmarkt, althans vanuit het standpunt van vraagsubstitutie. In hoofdstuk 4 wordt dan nagegaan of er binnen een cel afzonderlijke relevante productmarkten kunnen worden afgebakend.
MS/AG5801rp3
37 Tabel 2.1 Matrix van bankproducten
A. Particuliere cliënt
B. Kleine en middelgrote ondernemingen
I. Betalingsfunctie
II. Kredietfunctie
III. Spaar- en beleggingsfunctie
•
Betaalrekening: - Elektronisch bankieren - Pinkaart - Chipper/chipknip - Betaalcheques • Creditcard • Vreemde valuta/reischeques • Buitenlands betalingsverkeer
•
Consumptief krediet: - Persoonlijke lening - RC-krediet - Huurkoop - Effectenkrediet • Hypotheek financiering • Autofinanciering/leasing
• •
•
• • • • • • • • • • • • • • • • • •
• •
• • •
C. Grote ondernemingen
• • • •
Rekening courant - Elektronisch bankieren Cash management services Buitenlands betalingsverkeer Factoring
Rekening courant - Elektronisch bankieren Cash management services Buitenlands betalingsverkeer Factoring
• • *Dit zijn producten aangeboden aan andere financiële instellingen •
−
= product = sub-product
MS/AG5801rp3
RC-krediet Middellang krediet Langlopend krediet Onroerend goed financiering Leasing/autofinanciering Garanties Export financiering Documentair krediet RC-krediet Kasgeld lening Commercial paper Medium term notes Middellang krediet Langlopend krediet Onderhandse leningen Onroerend goed financiering Leasing/autofinanciering Structured finance en project financiering Export financiering Documentair krediet
• •
• •
Spaarrekening/deposito’s Aan-verkoop effecten (en advies) Beleggingsfondsen (en advies) Vermogensbeheer en advies: - Private banking - Bewaarbedrijf - Trusts - Levensverzekeringen Deposito’s RC-tegoed met speciale condities/kasgeld uitzettingen Bedrijfsspaarrekening Pensioenfonds
IV. Kapitaalmarktfunctie en advies
• • •
•
• •
Deposito’s RC-tegoed met speciale condities/kasgeld uitzettingen • Bedrijfsspaarrekening • Pensioenfonds • Vermogensbeheer en advies*: - Aan- en verkoop van effecten* - Trusts* - Bewaarbedrijf* - Private banking*
Venture capital LBO’s-MBO’s Fusie/overname bemiddeling en waardebepaling Risico-management
• • • • • • •
Gesyndiceerde leningen Obigatie-emissie Converteerbare obligaties Aandelenemissie Venture capital LBO’s – MBO’s Fusie/overname bemiddeling en waardebepaling
•
Risico-management
38
2.3.3 Conclusies Gebruikmakend van de drie karakteristieken, namelijk functie, klantengroep en distributiekanaal zijn de vraagsubstitutiemogelijkheden onderzocht. Daaruit kunnen de volgende conclusies worden getrokken: s Substitutie tussen functies s We onderscheiden vier functies: de betalingsfunctie, de kredietfunctie, de spaar- en beleggingsfunctie en de kapitaalmarktfunctie. s Substitutie tussen deze functies is in principe uitgesloten Een product dat een bepaalde functie vervult kan niet worden gesubstitueerd door een product dat een andere functie vervult. s Een uitzondering is de kredietfunctie en de kapitaalmarktfunctie die voor grote ondernemingen en voor bepaalde producten in elkaar overvloeien. s Sommige producten kunnen meer dan een functie vervullen. Dit gaat op voor hypotheken en credit cards. Dit betekent echter niet dat deze verschillende functies substituten voor elkaar zijn. s
Substitutie tussen klantengroepen s Substitutie tussen particulieren en ondernemingen is in principe uitgesloten. Producten die bestemd zijn voor particulieren kunnen niet worden gesubstitueerd door producten die voor ondernemingen bedoeld zijn of omgekeerd. Waar dezelfde producten vermeld staan voor beide categorieën (RC-krediet, autofinanciering/leasing, deposito’s), geldt dat de voorwaarden waaronder ze ter beschikking staan voor beide klantengroepen verschillen en er dus van vraagsubstitutie in de praktijk niet of nauwelijks sprake is. s Substitutie tussen de producten bestemd voor het klein- en middelgroot bedrijf en dezelfde producten bestemd voor grote ondernemingen is wel mogelijk wanneer deze producten onder dezelfde voorwaarden ter beschikking staan aan beide klantengroepen. Dit moet telkens worden onderzocht.
s
Substitutie tussen distributiekanalen s We onderscheiden zes distributiekanalen: het bankkantoor, de geldautomaten, elektronisch bankieren, de bemiddelaar, het callcentre en internet. s Substitutie tussen distributiekanalen is mogelijk wanneer een zelfde product via verschillende distributiekanalen wordt gedistribueerd en de klant kan en wil switchen naar een ander distributiekanaal. Dit moet telkens worden onderzocht.
2.4
Aanbodsubstitutie
2.4.1 Inleiding De achterliggende vraag voor het inschatten van de aanbodsubstitueerbaarheid is, welke aanbieders op korte termijn en zonder aanzienlijke kosten additionele capaciteit zouden kunnen aanbieden. De toevoeging op korte termijn en zonder aanzienlijke kosten sluit volledig nieuwe toetreders tot de (financiële) markt uit. Het gaat hier dus
MS/AG5801rp3
39
om aanbieders die zich nu al begeven op de markt voor bancaire producten. Met mogelijke toetreding op langere termijn (vanaf twee jaar) wordt rekening gehouden bij de bespreking van de mogelijkheden voor het uitoefenen van marktmacht (zie hoofdstuk 3 en 4). In deze paragraaf zal een aantal factoren worden besproken die de aanbodsubstitutiemogelijkheden beïnvloeden. We besteden daarbij achtereenvolgens aandacht aan mogelijke wettelijke belemmeringen, de kritische omvang van alternatieve aanbieders, de vereiste kennis en ervaring om de producten te kunnen aanbieden en de markt te kunnen betreden en de mogelijkheden die er zijn om klanten te bereiken en vervolgens te overtuigen om het product daadwerkelijk af te nemen. De bespreking van deze factoren wordt afgesloten met een overzicht van de belangrijkste belemmeringen voor aanbodsubstitutie.
2.4.2 Regelgeving en procedures Wanneer men in Nederland publiekelijk geld wil aantrekken, moet men een banklicentie aanvragen bij De Nederlandse Bank. Aan welke voorwaarden men moet voldoen is te lezen in hoofdstuk 1. Tevens moeten banken voldoen aan de rapportageverplichtingen van DNB. Het gaat hier om het invullen van de zogenaamde maandstaten. Dit is volgens ingewijden een zeer tijdrovende bezigheid. Een Europese bank heeft door het ‘home control’ beginsel de mogelijkheid om met een banklicentie ook in andere Europese landen dezelfde diensten aan te bieden. Daarnaast moet een goedkeurende verklaring door de centrale bank in het gastland worden afgegeven. De tijd tussen aanvraag en goedkeuring varieert, volgens DNB, van een paar weken tot een jaar. Als voorbeeld kan de Bank of Scotland genomen worden. Na een half jaar hebben zij toestemming van DNB gekregen om bankdiensten op de Nederlandse markt aan te bieden. Het aanbieden van Internet bankdiensten staat beschreven in de ‘Internet richtlijn banken’ uitgegeven door DNB. Ook de STE heeft richtlijnen uitgegeven voor het aanbieden van diensten op het internet.
2.4.3 Kritische omvang Het aanbieden van bepaalde producten gaat voor de bank gepaard met belangrijke investeringen in informatietechnologie en in reclamecampagnes. Alleen grote aanbieders kunnen deze kosten dragen. Een bank die bijvoorbeeld traditioneel alleen spaar- en beleggingsproducten aanbood, maar nu ook betalingsverkeer wil aanbieden, moet grote IT-investeringen doen. Het aanbieden van bedrijfsspaarrekeningen vergt ook het opstarten van een uitgebreid administratief systeem, zodat alleen grote aanbieders hiervoor in aanmerking komen.
MS/AG5801rp3
40
Het bedienen van grote ondernemingen vergt vaak ook een kritische omvang van de aanbieder. Zo kan een bank zonder internationale kantoren grote ondernemingen moeilijk bedienen. Deze klanten stellen het op prijs als zij over één aanspreekpunt kunnen beschikken voor hun mondiale transacties. Voorts is de “underwriting capacity” van de aanbieder voor bepaalde producten van belang, bijvoorbeeld voor de plaatsing van aandelen-emissies. Tevens geldt dat soms alleen grote aanbieders in staat zijn de risico’s te absorberen die gepaard gaan met de verstrekking van een omvangrijk krediet aan een grote onderneming. Zo vertelde de treasury manager van een groot bedrijf dat zij van de Kasassociatie overstapten naar de ABN-AMRO omdat de Kasassociatie de transferrisico’s die gepaard gingen met de daglimieten op korte termijn kredieten niet kon dragen.
2.4.4 Kennis en ervaring Om de aanbodsubstitutiemogelijkheden voor een bepaald product in te schatten is het ook belangrijk om te weten over welke kennis en eventueel ervaring alternatieve aanbieders moeten beschikken om dat product aan te bieden. ã Kennis van de markt Wanneer de gevestigde aanbieders van een bepaald product de prijs ervan verhogen, is het voor alternatieve aanbieders belangrijk een inschatting te kunnen maken van het marktpotentieel, de profielen van de klant per marktsegment en de mogelijke winstmarges. Dit zal gemakkelijker zijn naarmate de markt meer transparant is. ã Kennis van het product Indien de kennis en ervaring die zijn opgebouwd bij het aanbieden van een ander product overdraagbaar en bruikbaar is voor het aanbieden van het nieuwe product, is er geen belemmering voor toetreding op korte termijn. Indien daarentegen moet worden geïnvesteerd in de professionalisering van het personeel om de noodzakelijke expertise op te bouwen, kan dit wel een belemmering vormen en daardoor de aanbodsubstitutiemogelijkheden beperken. Toen SNS bijvoorbeeld ook beleggingsproducten en kredieten aan het klein- en middelgroot bedrijf ging aanbieden, vereiste dit een professionalisering van het personeel waar de nodige tijd over heen ging. ã Kennis van de wetgeving Voor het aanbieden van sommige producten op de Nederlandse markt is grondige kennis vereist van de Nederlandse wetgeving in het algemeen en de fiscale wetgeving in het bijzonder. Dit geldt bijvoorbeeld voor alle spaar-, beleggings- en kredietformules met fiscale implicaties. Wanneer het nieuwe belastingplan van toepassing wordt, zal deze mogelijke barrière grotendeels verdwijnen. Voor kredietverlening aan ondernemingen kan ook kennis van de faillissementswetgeving van belang zijn.
MS/AG5801rp3
41
ã Het inschatten en beheersen van risico’s De verkoop van bepaalde bankproducten impliceert een risico voor de bank. Dit geldt in het bijzonder voor het verlenen van kredieten. Om deze producten rendabel te kunnen aanbieden, moet men een goede inschatting kunnen maken van het risico dat ermee samenhangt. De noodzakelijke informatie om deze risico’s in te schatten is niet altijd beschikbaar. Daarenboven is voor een correcte interpretatie van die informatie vaak ervaring noodzakelijk. Die ervaring kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een bepaalde sector. Wanneer alternatieve aanbieders moeilijk over die informatie kunnen beschikken of niet de ervaring hebben om ze op een correcte manier te interpreteren, kan dit eveneens de aanbodsubstitutiemogelijkheden beperken.
2.4.5 Klanten bereiken Als alle bovenstaande belemmeringen niet van toepassing zijn of zijn overwonnen, dan zal de aanbieder de klant moeten informeren dat hij een nieuw product kan aanbieden. Hier zijn distributiekanalen van groot belang. Indien een kantorennetwerk vereist is voor het kunnen verkopen van het product, dan is aanbodsubstitutie uitgesloten voor alle potentiële aanbieders die niet over zo’n kantorennetwerk beschikken. Een overname of fusie kan een oplossing bieden, maar niet op korte termijn. Klanten hebben vaak meerdere productrelaties met hun bank, bijvoorbeeld een betaalrekening en een spaarrekening. Om over te stappen naar een nieuwe aanbieder moet een klant de moeite doen en de tijd willen nemen om al deze relaties af te sluiten bij zijn huidige bank. Een ander voorbeeld zijn automatische incasso-opdrachten. Wanneer een klant van bank verandert, moeten al deze opdrachtgevers worden verwittigd door de klant. Nieuwe toetreders worden geconfronteerd met deze overstapkosten voor de klant. De ontwikkeling dat het aantal transacties dat via het bankkantoor verloopt steeds kleiner wordt, en dat andere distributiekanalen, zoals de telefoon of internet, winnen aan belang, maakt het eenvoudiger voor nieuwe aanbieders om de klant te bereiken.
2.4.6 Geloofwaardigheid bij de klant Alternatieve aanbieders moeten de klanten niet alleen kunnen bereiken, maar hen ook kunnen overtuigen om het product voortaan bij hen te kopen. Het kan (technisch) best mogelijk zijn om een bepaald product via internet aan te bieden in plaats van via een kantoor, maar indien de klant niet kan worden overtuigd om over te stappen naar dit andere distributiekanaal, is er van aanbodsubstitutie geen sprake. Dit kan zich in het bijzonder voordoen wanneer de klant gesteld is op persoonlijk advies. Reputatie en naamsbekendheid van de aanbieder speelt een grote rol bij het aantrekken van nieuwe klanten. Het aspect vertrouwen speelt vooral een rol wanneer klanten hun
MS/AG5801rp3
42
middelen toevertrouwen aan een bank (spaar- en beleggingsproducten). Dit aspect wordt mede bepaald door asymmetrische informatie die inherent is aan de klant-bank relatie. Het gaat hier om de asymmetrie waardoor klanten zelf niet kunnen inschatten hoe betrouwbaar een bank is 10 . Informatie asymmetrie kan een belangrijke toegangsbarrière vormen. De hoogrentende spaarrekeningen van een aantal Turkse banken illustreert het belang van vertrouwen. Het gebrek aan vertrouwen blijkt een belangrijke factor voor het relatief beperkte succes van deze aanbieders. Nochtans staan zij onder hetzelfde toezicht als alle andere banken. Spaarbeleg bleek wel in staat om binnen een korte termijn een geloofwaardige positie op te bouwen. Spaarbeleg was een geheel nieuw merk, waarbij klanten (met name particulieren) geld moesten inleggen. Dankzij een zeer intensieve (volgens sommige agressieve) reclamecampagne is Spaarbeleg in staat geweest het vertrouwen te winnen.
2.4.7 Conclusies Bovenstaande analyse van de aanbodsubstitueerbaarheid leidt tot de volgende conclusies: s Regelgeving en procedures s Over het algemeen vormen wettelijke belemmeringen door regelgeving en procedures geen beperking voor de aanbodsubstitutiemogelijkheden. s Slechts voor aanbieders van buiten de Europese Unie kan het verkrijgen van een banklicentie, omwille van de tijd die deze procedure vergt, een probleem vormen. s Wie slechts een toelating heeft om een beleggingsfonds op te zetten, moet wel een banklicentie aanvragen voor het aanbieden van andere producten. s De “kwaliteitslabels”, die recentelijk zijn ingevoerd door de branche zelf in het kader van zelfregulering, zou voor aanbieders van bepaalde producten, in het bijzonder beleggingsproducten, een belemmering kunnen vormen, indien klanten dit label inderdaad als kwaliteitsgarantie erkennen. s
Kritische omvang s Voor producten die ondersteund moeten worden door een IT-systeem en/of slechts succesvol kunnen worden gelanceerd met een uitgebreide marketingcampagne, is aanbodsubstitutie slechts mogelijk door grote aanbieders. s Hetzelfde geldt voor het bedienen van grote ondernemingen waarvoor slechts aanbieders met internationale vestigingen en voldoende financiële capaciteit in aanmerking komen.
s
Kennis en ervaring
10
Er kan ook informatie asymmetrie optreden van de bank ten opzichte van de klant. De klant weet hoe kredietwaardig hij is, de bank kan dit slechts inschatten.
MS/AG5801rp3
43
Een gebrek aan marktkennis en/of productkennis, bijvoorbeeld door het ontbreken van markttransparantie, kan de aanbodsubstitutiemogelijkheden beperken. s Voor producten die fiscale implicaties hebben, kan het ontbreken van grondige kennis van de Nederlandse fiscale wetgeving een belemmering vormen om op korte termijn deze producten aan te bieden. s Wanneer het inschatten en beheersen van risico’s van groot belang is, kan dit de aanbodsubstitutiemogelijkheden beperken. Dit is in het bijzonder van toepassing op de kredietverlening aan het klein- en middelgroot bedrijf. s Klanten bereiken s Wanneer de klant slechts bereikt kan worden via een kantorennetwerk, zijn de aanbodsubstitutiemogelijkheden uitermate beperkt. Daartegenover staat dat het aantal transacties dat uitsluitend verloopt via bankkantoren steeds kleiner wordt. s De aanbodsubstitutiemogelijkheden zullen in het algemeen groter zijn wanneer er distributiekanalen kunnen worden gebruikt die slechts beperkte investeringen vergen. s
s
Klanten overtuigen Voor producten waarbij de klant gesteld is op persoonlijk advies, zal het moeilijk zijn hem te overtuigen gebruik te maken van onpersoonlijke distributiekanalen, zoals bijvoorbeeld internet. s Voor producten waar vertrouwen een belangrijke rol speelt, zullen de reputatie en de naambekendheid van alternatieve aanbieders een belangrijke invloed hebben op de aanbodsubstitutiemogelijkheden. Dit is in het bijzonder van toepassing op spaar- en beleggingsproducten. s
2.5
Relevante geografische markten
2.5.1 Inleiding De definitie van een relevante geografische markt luidt als volgt: een relevante geografische markt omvat het gebied waarin de betrokken ondernemingen een rol spelen in de vraag naar en het aanbod van goederen of diensten en waarbinnen de concurrentievoorwaarden voldoende homogeen zijn. Dit gebied kan van aangrenzende gebieden worden onderscheiden doordat daar duidelijk afwijkende concurrentievoorwaarden heersen. Voor het inschatten van de omvang van de geografische markt wordt gebruik gemaakt van vraag- en aanbodsubstitutie. De belangrijkste factoren die de geografische markt beïnvloeden worden hier besproken. Er wordt, met andere woorden, onderzocht uit welk geografisch gebied de concurrentiedruk vandaan komt. Er zijn vijf geografische dimensies mogelijk: s Een lokale markt stemt overeen met de woon- en/of werkplaats van de klant s Een verzorgingsgebied, het gebied dat door een kantoor wordt bediend. Dit kan overeen komen met de regionale markt, maar is vaak kleiner.
MS/AG5801rp3
44
s s s
Een regionale markt, een groter gebied dan de woon- of werkplaats, vaak samenvallend met provincie- of staatsgrenzen (in de VS) De nationale markt stopt bij de landsgrenzen De internationale markt omvat de gehele wereld
2.5.2 Factoren die de geografische dimensie beïnvloeden De volgende factoren beïnvloeden de geografische dimensie: ã De noodzaak van persoonlijk contact De omvang van de geografische markt voor een specifiek bankproduct is in sterke mate afhankelijk van de behoefte aan persoonlijk contact tussen de aanbieder en de klant. Wanneer deze behoefte groot is, zal de relevante markt lokaal zijn. Is de behoefte aan persoonlijk contact minder aanwezig, dan kan de relevante geografische markt nationaal, of internationaal zijn. Deze behoefte wordt beïnvloed door de karakteristieken van het product en de klanten. ã De karakteristieken van het product De mate van complexiteit van het product bepaalt in hoge mate de behoefte aan persoonlijk contact. Voor gestandaardiseerde producten heeft de klant weinig behoefte aan persoonlijk contact. Er is weinig informatie die hij alleen door persoonlijk contact met de aanbieder zou kunnen verwerven. Omgekeerd kan de aanbieder de informatie die hij van de klant nodig heeft, verzamelen zonder dat daar persoonlijk contact voor nodig is. De relevante geografische markt voor dit soort producten kan daarom nationaal, eventueel internationaal zijn, althans op basis van deze productkarakteristieken. De meeste producten die gericht zijn op particulieren behoren tot deze categorie. De producten voor deze klantengroep hebben immers in grote mate een “commodity” karakter en de markten zijn over het algemeen transparant. Amerikaans onderzoek heeft uitgewezen dat de geografische markt lokaal is wanneer er een regelmatige transactie vereist is tussen de klant en de bank en wanneer de waarde van de transactie relatief klein is. Wanneer daarentegen de klant behoefte heeft aan een product dat ontwikkeld wordt op zijn maat, dan zal er een grotere behoefte zijn aan persoonlijk contact. Dit geldt trouwens niet alleen voor de klant, maar ook voor de aanbieder. Om zijn aanbod op de klant te kunnen afstemmen zal de aanbieder immers informatie moeten verzamelen over de klant via persoonlijk contact. Voor complexe en niet- gestandaardiseerde producten zal de geografische markt daarom eerder lokaal zijn. Tot deze categorie behoren vooral producten voor ondernemingen, in het bijzonder de kredietverlening, die meestal ontwikkeld worden op maat van de klant. Bovendien opereren ondernemingen, zeker
MS/AG5801rp3
45
het klein en middelgrote bedrijf, in een omgeving die minder voorspelbaar is dan die van klanten. Zo zal een kleine onderneming, wanneer de omstandigheden wijzigen, de voorwaarden en termijn van zijn krediet willen heronderhandelen. Daartoe is persoonlijk contact met de bank vereist. De aanbieder van zijn kant moet de kredietwaardigheid van zijn klant in de gaten houden. Ook daarvoor is een lokale aanwezigheid vereist. Ook sommige particuliere klanten met een groot vermogen zijn gesteld op een aanbieder in de buurt, die zij regelmatig kunnen raadplegen voor vermogensadvies. De noodzaak aan persoonlijk contact en daardoor de nabijheid van een bank hoeft niet noodzakelijkerwijs te leiden tot het afbakenen van een lokale markt. Indien er aantoonbaar keteneffecten zijn, kan er voor een ruimere afbakening worden gekozen (regionaal of nationaal). Keteneffecten doen zich voor als de verzorgingsgebieden van aanbieders elkaar overlappen. Binnen iedere overlapping vindt concurrentie plaats. Doordat de verzorgingsgebieden zich als een ketting aaneenrijgen, vindt er concurrentie plaats in een groter gebied dan de lokale markt. ã De karakteristieken van de klant De bereidheid om in het geval van een prijsverhoging naar een alternatieve aanbieder over te stappen die elders gevestigd is, kan ook afhangen van de klantencategorie. Bij particulieren bijvoorbeeld kan de mobiliteit een rol spelen. Hoe mobieler de klant, hoe groter de relevante geografische markt. De omvang van de geografische markt wordt ook beïnvloed door de mogelijkheid en de bereidheid van klanten om gebruik te maken van nieuwe technologieën, in het bijzonder elektronisch bankieren en internet. Naarmate de mogelijkheid (het bezit van een PC en een internetaansluiting) en de bereidheid groter is, zal de geografische markt groter zijn, nationaal of zelfs internationaal. Bij de klantencategorie ondernemingen kan de grootte van de onderneming invloed hebben op de bereidheid om naar een aanbieder in een ander geografisch gebied over te stappen. Zo zijn voor een kleine onderneming, gegeven de beperkte omvang van de transacties die hij verricht, de zoekkosten (tijd en transport) hoog in verhouding tot het mogelijke voordeel dat hij kan behalen door bij een andere aanbieder te informeren. Voor grote ondernemingen loont het daarentegen wel de moeite om elders te informeren. Overigens zijn grote ondernemingen een interessante partij, ook voor verder afgelegen, eventueel zelfs buitenlandse aanbieders. Ook daarom zal de relevante geografische markt voor grote ondernemingen groter zijn dan die voor het kleine en middelgrote bedrijf. ã Wettelijke en technische belemmeringen Wettelijke of technische belemmeringen kunnen aanbieders vanuit een ander geografisch gebied verhinderen toe te treden. Het gaat dan met name om buitenlandse aanbieders. Zo zal een bank van buiten de Europese Unie een banklicentie moeten
MS/AG5801rp3
46
aanvragen11 . Technische belemmeringen kunnen bijvoorbeeld te maken hebben met de internationale overmakingen. Waar deze belemmeringen een rol spelen, zullen deze dus vooral het onderscheid beïnvloeden tussen een nationale versus een internationale relevante geografische markt. Door de deregulering en de invoering van internationaal aanvaarde protocollen voor betalingsverkeer, nemen deze belemmeringen in belang af.
2.5.3 Gebruik geografische dimensie in deze studie In deze studie is de regionale markt en het verzorgingsgebied niet meegenomen als een aparte geografische dimensie. Tijdens de interviews met betrokkenen en bankexperts bleek dat het maken van een onderscheid tussen een lokaal en nationaal niveau zeer moeizaam was en niet als relevant werd ervaren. Dit heeft mede te maken met de grootte van Nederland en met de goede transport- en telecommunicatienetwerken. Dit maakt het moeilijk om voor te stellen dat een aanbieder van een bancair product op regionaal niveau als monopolist op zou kunnen treden. De Nederlandse regio’s werden over het algemeen als niet verschillend genoeg beoordeeld om te voorkomen dat een naburige aanbieder toe zal treden. Vanuit de klant gezien, kan er beargumenteerd worden dat een klant die verder kijkt dan het lokale niveau waarschijnlijk ook verder zal kijken dan zijn regio. Feitelijk vergemakkelijkt de telecommunicatie de zoektocht naar informatie op nationaal en internationaal niveau. Ook leidt zij ertoe dat veel diensten via telefoon of computer geregeld kunnen worden, waardoor het niet nodig is om te reizen en elkaar te zien. Het feit dat de regionale of verzorgingsgebied dimensie niet in de analyse van de geografische markt wordt opgenomen, betekent niet dat er geen regionale of verzorgingsgebied dimensie kan bestaan. Tijdens het onderzoek zijn er alleen geen aanwijzigen gevonden die duiden op deze dimensies. Ten aanzien van de internationale dimensie is ervoor gekozen geen onderscheid te maken tussen een Europese dimensie en de rest van de wereld. Uit de gesprekken bleek dat de internationale verwevenheid van de banken zeer groot is en dat er niet of nauwelijks belemmeringen zijn die een Europese afbakening rechtvaardigen. Het home control principe is waarschijnlijk het belangrijkste verschil tussen Europese en nietEuropese aanbieders. Ook hier geldt dat nadere analyse erin zou kunnen resulteren dat er wel een Europese geografische dimensie moet worden onderscheiden.
2.5.4 Conclusies s
11
De concurrentiedruk kan op vijf niveaus verzorgingsgebied, nationaal en internationaal.
liggen:
lokaal,
regionaal,
Europese banken vallen onder het home country control principe, waarbij de vergunning in het thuisland toegang geeft tot alle andere Europese landen.
MS/AG5801rp3
47
s s
s s
s
In deze studie is gekozen om met drie verzorgingsgebieden rekening te houden: lokaal, nationaal en internationaal. Wanneer er behoefte is aan persoonlijk contact, zal de geografische markt lokaal zijn. Dit geldt in het bijzonder voor producten, ontwikkeld op maat van de klant waaronder bijvoorbeeld kredietverlening en vermogensadvies. De geografische markt zal groter zijn indien keteneffecten kunnen worden aangetoond. De geografische markt zal groter zijn naarmate de klant mobieler is, hij over de mogelijkheid beschikt en de bereidheid vertoont om gebruik te maken van elektronisch bankieren en internet en de omvang van de transacties groter is. Wettelijke en technische belemmeringen kunnen een rol spelen in de afbakening van nationale versus internationale markten, maar het belang ervan neemt af.
MS/AG5801rp3
48
3
Marktdominantie
3.1
Introductie
3.1.1 Inleiding Markdominantie ontstaat als het functioneren van een markt concurrentie mist als gevolg van de expliciete of impliciete uitoefening van marktmacht door een of meer actoren. De reden om zo’n onderwerp te onderzoeken is dat de welvaart in geval van dominantie verminderd wordt. Feitelijk genereert het gebruik van marktmacht, vergeleken met een situatie van volkomen vrije mededinging, niet alleen een overdracht van een gedeelte van het marktsurplus van bepaalde actoren naar andere (totale effect is neutraal), maar leidt het ook tot een nettoverlies (dead-weight loss). Mededingingsautoriteiten hebben gezocht naar manieren om marktdominantie te identificeren, om vervolgens situaties waarin het voorkomt op te lossen. Omdat de actoren die hun marktmacht misbruiken op de hoogte zijn van de winstgevendheid van hun (waarschijnlijk illegale) gedrag, zullen zij hun concurrentiebeperkende gedrag verbergen. Derhalve is het voor publieke instanties moeilijk om op de hoogte te komen van deze praktijken. Daarom werken de mededingingsautoriteiten langs twee wegen. Enerzijds trachten zij bestaande gevallen van misbruik van marktmacht aan het licht te brengen. Anderzijds trachten zij het ontstaan van situaties waarin schadelijke praktijken gemakkelijk kunnen ontstaan, te voorkomen. Het controleren van concentraties is een onderdeel van deze benadering. In dit hoofdstuk worden verschillende maatstaven gepresenteerd voor het meten van marktmacht. Vervolgens worden een zestal beoordelingscriteria besproken die relevant zijn voor het inschatten van marktdominantie. De belangrijkste kenmerken van marktdominantie in de Nederlandse bankensector worden kort behandeld.
3.1.2 Concentraties tussen banken Het afgelopen decennium is het aantal en het belang van concentraties in de bankensector in Europa -en ook in vele andere landen- toegenomen. Deze golf van concentraties is mede een gevolg van de vele structurele veranderingen die de bankensector heeft ondergaan, zoals globalisatie en deregulering. Beleidsmakers proberen de wenselijkheid van concentraties te beoordelen. Deze beoordeling omvat het kijken naar het effect van de concentratie op concurrentieomstandigheden in de sector (aspect van marktdominantie) en het onderzoeken van de mogelijke efficiëntievoordelen (rechtvaardiging op basis van
MS/AG5801rp3
49
efficiëntie 12 ). In Nederlandse Mededingingswet wordt de efficientieoverweging niet toegepast. Onderzoek naar het effect van een concentratie in de bankensector vereist een beoordeling van meerdere marktsegmenten. Het uitgangspunt van een dergelijk onderzoek is de identificatie van de verschillende relevante markten waarop de concentratiepartners actief zijn, waarbij de substitueerbaarheid aan vraag- en aanbodzijde en de geografische dimensie worden gebruikt. Het eigenlijke onderzoek naar marktdominantie bestaat meestal uit een twee-stappenprocedure. Ten eerste worden de relevante markten waarop beide partijen actief zijn geïdentificeerd en wordt de concentratie in deze relevante markten gemeten. Ten tweede wordt onderzocht of deze markten gevoelig zijn voor misbruik van marktmacht. Dit kan aan de hand van kenmerken van marktdominantie zoals beschreven in 3.2.3. Het volgende deel bespreekt het meten van marktmacht; tevens komen de marktkenmerken die een rol spelen bij het ontstaan van marktdominantie in detail aan de orde.
3.2
Maatstaven voor marktmacht en beoordelingscriteria
3.2.1 Technieken om marktmacht te meten De bestaande economische literatuur suggereert dat er twee belangrijke methoden zijn om marktmacht te meten: het gebruik van concentratie-indexen en de econometrische bepaling van een gedragsparameter (parameter of conduct methode) De concentratie-indexmethoden Het gebruik van concentratie-indices wordt gebaseerd op een structurele benadering, het ‘Structure-Conduct-Performance (SCP) paradigma, wat in 1951 door Bain is ontwikkeld. Dit paradigma stelt dat de marktstructuur het gedrag van ondernemingen beïnvloedt, die vervolgens weer hun prestatie bepaalt. Derhalve is er volgens deze benadering een verband tussen de concurrentieomstandigheden in een markt en het aantal ondernemingen dat in deze markt actief is. Het volgens afspraken acteren wordt gezien als iets dat mogelijk gemaakt wordt door concentraties in de markt. Deze SCP benadering leidt tot een focus op concentratie in de markt en op middelen om deze concentratie te meten, om vervolgens het verschijnsel marktmacht aan te kunnen pakken. Marktconcentratie heeft zowel betrekking op het aantal ondernemingen in de markt als op de verhoudingen in grootte tussen de verschillende ondernemingen. 13
12
13
De rechtvaardiging op basis van efficiëntie bestaat uit het onderzoeken in welke mate de fusie nodig is om zoveel mogelijk schaalvoordelen en ‘economies of scale’ te behalen uit structurele veranderingen. De mogelijke efficiëntieverbeteringen kunnen zich vertalen in welvaartstijging in de vorm van een lagere prijs voor bancaire producten, kwalitatief betere producten of producten die eerder nooit aangeboden konden worden. Verschillende bestaande concentratie-indices worden in de bijlage beschreven en verklaard.
MS/AG5801rp3
50
Het grote nadeel van elke methode die de marktconcentratie als een indicator voor marktmacht gebruikt, is dat er geen alomvattende theorie bestaat die het verband tussen marktmacht en markconcentratie verklaart. 14 In modellen in de ‘industrial organisation’ die uitgaan van actieve interactie tussen ondernemingen, is de relatie tussen markmacht en markconcentratie over het algemeen niet eenduidig. Daarom kan het gebruik van concentratie-indices leiden tot dubbelzinnige of zelfs onjuiste voorspellingen over het effect van een concentratie op de onderlinge concurrentie. De afwezigheid van een theoretische onderbouwing van de relatie tussen marktconcentratie en marktmacht heeft ertoe geleid dat enige experts, teneinde marktmacht te bepalen, zich direct richten op het gedrag van ondernemingen. Een nieuwe werkwijze, de ‘parameter of conduct methode’, geeft de mogelijkheid tot het direct testen van de verschillende gedragingen door middel van een gedragsparameter. Dit wordt in het volgende deel van het rapport beschreven. De ‘parameter of conduct’ methode De econometrische berekening van een gedragsparameter is gebaseerd op de nieuwe empirische literatuur over ‘industrial organisation’. Deze nieuwe benadering tracht het gedrag van ondernemingen direct te analyseren, in plaats van te vertrouwen op waarnemingen van de marktstructuur. Om een gedragsparameter te berekenen gebruikt deze methode de econometrische schatting van vraag- en aanbodcondities in de markt. 15 Het belangrijkste voordeel van deze methode is dat zij strikt gebaseerd is op theorie en dat zij niet vertrouwt op indirecte conclusies over marktmacht door het meten van marktconcentratie. Het nadeel van deze techniek is de hoeveelheid gedetailleerde informatie die vereist is, voornamelijk over kosten- en vraagcondities. Het vergaren van deze gegevens, het uiteenzetten van vraag- en aanbodfuncties en de econometrische berekening ervan zijn lange-termijnprojecten. De praktijk Als een gevolg van de voor- en nadelen van deze methoden kiezen beleidsmakers ervoor de concentratie-indices op een voorzichtige wijze te gebruiken, als een eerste signaal in hun beoordeling van marktdominantie. Mededingingsautoriteiten van verschillende landen in het Westen lijken als eerste element in de beoordeling van dominantie hun eigen mix van concentratiemaatstaven te gebruiken. De praktijk in Nederland is gebaseerd op de gelijktijdige vaststelling van de marktaandelen van de fuserende partijen en het gezamenlijke marktaandeel van de grootste spelers in de markt. In de meeste gevallen wordt het vaststellen van marktaandelen gezien als een van de elementen in de beoordelingsprocedure en spelen deze geen rol als drempel.
14
15
Modellen in de ‘industrial organisation’ theorie die een sterker wordende relatie tussen marktconcentratie en marktmacht voorspellen vereisen restricties aangaande het ondernemingsgedrag, zoals de veronderstelling dat ondernemingen zich gedragen als een ‘Cournot-oligopolist’ (dit houdt in dat alle ondernemingen er eenvoudigweg van uitgaan dat alle anderen niet op hun gedrag reageren). Deze gedragsparameter methode wordt beschreven door Nicola Cetorelli in “Competitive analysis in banking: appraisal of the methodologies”, Economic Perspective., Federal Reserve Bank of Chicago, eerste kwartaal 1999, p.2-15
MS/AG5801rp3
51
N.B.: Bij het beoordelen van concentraties dient rekening gehouden te worden met het volgende: De marktaandelen van de concentrerende partijen mogen niet eenvoudigweg bij elkaar worden opgeteld. Hierdoor zijn de volgende redenen: s Een fusie, zoals die van ABN en AMRO in het verleden, zorgt ervoor dat mensen die bij elk van de fuserende banken een rekening hebben, naar een ander bank zullen overlopen om hun risico’s te spreiden. s Voor de banken zelf geldt iets gelijkwaardigs. Zij moeten ook hun belangen spreiden. Dus wanneer fuserende banken aan een zelfde klant een krediet(lijn) hebben uitstaan, zal het maximale krediet dat wordt toegestaan oor de gefuseerde bank kleiner krediet dat wordt toegestaan door de gefuseerde bank kleiner zijn dan de som van de twee bestaande kredieten. Hierna worden de verschillende andere beoordelingsaspecten beschreven die bij de beoordeling van marktdominantie naar voren komen, beschreven.
3.2.2 Beoordelingscriteria De beoordeling van dominantie is meestal gericht op de gebieden c.q. relevante markten waar de concentratiepartners beide actief zijn en waar de concentratiemaatstaven suggereren dat een nader onderzoek naar de invloed van de concentratie op de concurrentieverhoudingen nodig is. Deze diepteanalyse onderzoekt verschillende aspecten van de marktstructuur en probeert te beoordelen in welke mate het waarschijnlijk is dat zij de concurrentie na de concentratie bevorderen of belemmeren. In het onderzoek naar potentiële concurrentiebeperkende effecten van de concentratie maken de mededingingsautoriteiten meestal onderscheid tussen exclusieve dominantie (‘exclusive dominance’) en collectieve machtsposities. Exclusieve dominantie heeft betrekking op de eenzijdige capaciteit van de fusiepartijen om marktmacht uit te oefenen. Collectieve machtsposities hebben betrekking op de situatie dat de marktstructuur na de concentratie open of verborgen collusiepraktijken bevordert. De concurrentiebeperkende effecten kunnen elke dimensie van concurrentie in de markt beïnvloeden. Zij kunnen bestaan uit prijsstijgingen, vermindering van productvariëteit, vermindering van R & D, vermindering van werkgelegenheid, ‘X-inefficiency’, nietcompetitieve praktijken etc. De belangrijkste vraag in het beoordelen van de mogelijkheid tot misbruik van marktmacht is: kunnen de concentrerende partijen, of een groep van ondernemingen met daarin de concentratiepartners, zich in sterke mate onafhankelijk van hun concurrenten, aanbieders en klanten gedragen? Om te bepalen of een prijsstijging of een concurrentiebeperkende praktijk winstmaximaliserend kan zijn en voor een zekere periode (minimaal twee jaar) kan blijven bestaan, dient met verschillende factoren rekening te worden gehouden. Het is belangrijk om op te merken dat het aspect tijd hier een andere rol speelt dan bij het bepalen van de relevante markt. In het laatste geval wordt een periode van één jaar in
MS/AG5801rp3
52
ogenschouw genomen. Bij de beoordeling van marktdominantie is de tijdshorizon langer, meestal twee jaar. De volgende factoren worden meestal onderzocht: 1. toetredingsdrempels en overschakelingkosten; 2. prijsvorming en het bestaan van ‘countervailing powers’ (‘downstream’, ‘upstream’ en effectieve overblijvende concurrentie); 3. transparantie van de markt; 4. technologische verandering en innovatie; 5. structurele factoren die collectieve machtsposities beïnvloeden; 6. Winstmarge Hierna zal elk van de hierboven genoemde factoren beschreven worden, waarbij ook hun rol in de beoordeling van de concurrentie tussen de banken aan de orde komt. Elke factor zal eerst kort in theoretische termen worden besproken, waarna ingegaan wordt op de kenmerken van de Nederlandse bancaire markt. Voordat we ons bezig gaan houden met deze systematische analyse is het echter de moeite waard om eerst een korte samenvatting te geven van de belangrijke kenmerken van de Nederlandse bankensector. Dit zou ons moeten helpen om meer perspectief te geven aan de rest van de analyse voor de beoordeling van marktdominantie.
3.2.3 Belangrijke kenmerken bankensector
van
marktdominantie
in
de
Nederlandse
Het is algemeen bekend dat de Nederlandse bankensector sterk is geconcentreerd. Drie algemene banken, ABN-AMRO, ING-Groep en de Rabobank zijn de dominante spelers en een vierde, Fortis, is hard op weg om zich bij deze groep te voegen. In de meeste relevante markten worden deze banken omringd door concurrenten, die zich, afhankelijk van het marktsegment, meer of minder competitief gedragen. 16 De drie grote banken zijn het resultaat van een combinatie van interne groei, fusies en acquisities in de afgelopen vijftig jaar. De andere spelers in de sector zijn van tweeërlei soort: of het zijn ondernemingen die al lange tijd in de sector actief zijn (en minder hard gegroeid of minder gefuseerd zijn) of het zijn nieuwe toetreders (afgelopen twintig jaar) tot de Nederlandse financiële dienstensector. Er zijn marktsegmenten waar deze randgroep actief is. Actoren aan de rand zijn actiever wanneer de toetredingsbarrières laag zijn, als er ruimte is voor productinnovatie (en zij dus ook toetreden door productinnovatie) en als reputatie en een langdurige relatie niet als cruciaal worden beschouwd. In dergelijke marktsegmenten zal, vooral als gevolg van prijsconcurrentie en productinnovatie, de concurrentie hevig zijn. 16
Een artikel van Bikker vat de resultaten van een studie naar concurrentie in de Nederlandse bankensector samen, waarbij een empiriscjh model van Panzar en Rosse wordt gebruikt: het bestaan van volledige concurrentie wordt verworpen en daarom ook het bestaan van een monopolie. De hypothese van monopolistische concurrentie blijft van betekenis, wat vooral kenmerkend is voor een sector met productdifferentiatie. Zie hiervoor ESB 5-2-1999, p. 84-87.
MS/AG5801rp3
53
Tegelijkertijd zijn er relevante markten waarop de ondernemingen aan de rand meer passief zijn. Dit is het geval wanneer de toetredingsbarrières hoog zijn, productinnovatie moeilijk is, reputatie en langdurige relaties van belang worden geacht en wanneer er een stilzwijgende verdeling van de klanten over de ondernemingen lijkt te zijn (bijvoorbeeld sommige ondernemingen leveren aan de onderkant van de markt, terwijl anderen de bovenkant van de markt bedienen). In dergelijke markten zal de concurrentie naar verwachting zwak zijn. Gegeven deze achterliggende kenmerken van de Nederlandse bankensector, beschrijven we nu de zes factoren die onderdeel zijn van de beoordeling van marktdominantie.
3.2.4 Toetredingsbarrières en overschakelingkosten Toetredingsbarrières zijn factoren die de toetreding tot een markt moeilijk en kostbaar maken. De belangrijkste consequentie van toetredingsbarrières is een minder intense concurrentie en het bieden van de mogelijkheid voor ondernemingen om een voordeel te behalen dat niet bedreigd wordt door toetreding van concurrenten. Meestal worden twee soorten toetredingsbarrières onderscheiden: de aanwezigheid van absolute kostenvoordelen en het bestaan van ‘sunk costs’. Absolute kostenvoordelen hebben betrekking op kosten die voor toetredende ondernemingen onvermijdelijk zijn en die reeds op de markt aanwezige ondernemingen niet hebben. ‘Sunk costs’ zijn kosten die, nadat ze gemaakt zijn, niet meer teruggewonnen kunnen worden. Toetredingsbarrières van het eerste type zijn bijvoorbeeld wettelijke barrières en controle over de toegang tot schaarse middelen; typische voorbeelden van barrières van het tweede soort zijn de kosten van het verwerven van marktinformatie, van het installeren van machines, van het in dienst nemen en trainen van nieuw personeel en van het opzetten van een distributiesysteem. Naast de toetredingsbarrières, die het voor nieuwe toetreders moeilijk maken om te starten met het produceren van een bancair product, zijn er ook overschakelingkosten, die het voor de nieuwe toetreders moeilijk maken om bestaande klanten weg te lokken bij bestaande aanbieders (bijvoorbeeld het veranderen van bankrekening wordt door de klant als een grote drempel gezien. Toetredingsbarrières en overschakelingkosten komen bij de beoordeling van een concentratie tweemaal ter sprake. Allereerst bij de afbakening van de relevante markt, waarbij een tijdshorizon van een jaar wordt gebruikt. Ten tweede bij de inschatting van de mate van marktdominantie, waarbij een tijdshorizon van twee jaar wordt gebruikt. Dit verschil in tijdshorizon rechtvaardigt de noodzaak om voor de tweede maal een blik te werpen op de kwestie van toetredingsbarrières en overschakelingkosten. De volgende toetredingsbarrières en overschakelingkosten worden vaak in verband met de bankensector genoemd, wanneer een periode van twee jaar in beschouwing wordt genomen.
MS/AG5801rp3
54
Het netwerk van bankkantoren wordt voor vele bancaire activiteiten beschouwd als een reële toetredingsbarrière, omdat de plaatselijke aanwezigheid door de klant als iets belangrijks wordt beschouwd. Dit vanwege de behoefte van de klant aan veelvuldige interactie (zoals bijvoorbeeld ‘retail banking’ of zakelijk bankwezen voor kleine ondernemingen). Het belang van een kantorennetwerk neemt echter af door de nieuwe technologie mogelijkheden. Reputatie of naam speelt als toetredingsbarrière een belangrijke rol en wel op twee niveaus. Allereerst is reputatie een substituut voor kwaliteitscontrole, wat een gevolg is van het mobiele karakter van de aard van het betreffende goed: geld. Aangezien je namelijk je geld maar een minuut hoeft weg te geven om het te verliezen, vertrouwen klanten op reputatie om dit gevaar te ondervangen. Bovendien doet het niet-fysieke karakter van bancaire producten, die hun waarde pas vaak na verloop van tijd tonen, de behoefte aan reputatie verder toenemen. De gewoonte van de klant om een langdurige relatie met de bank te onderhouden maakt het voor de nieuwkomers moeilijk om klanten te winnen. Hoewel deze gewoonte minder sterk wordt, is zij in veel marktsegmenten nog steeds een belangrijke toetredingsbarrière. De klantentrouw wordt sterk beïnvloed door overschakelingkosten. Er zijn twee aspecten aan deze overschakelingkosten. Doordat betaalrekeningnummers niet kunnen worden meegenomen bij een overstap naar een andere bank, is er administratieve rompslomp, die verband houdt met het informeren van alle relevante partijen over het gewijzigde bankrekeningnummer. Anderzijds is er de verplichting om alle relevante financiële informatie uit heden en verleden aan de nieuwe bank mee te delen. Deze persoonsgebonden informatie is voor de bank van cruciaal belang om de waarde en het risico van de nieuwe klant te kunnen schatten en om de voorwaarden en prijzen te bepalen waartegen zij haar producten aan zal bieden. De overschakelingkosten zouden aanzienlijk verlaagd worden indien betaalrekeningnummers meegenomen konden worden naar een andere bank. Volgens experts zijn er geen technische belemmeringen die dit verhinderen. Deze “oplossing” kan leiden tot een grotere mobiliteit van de klant. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de marktwerking voor de producten, maar ook voor aan de betaalrekening gekoppelde producten (met name kredietfaciliteiten). De verplichting om een vergunning voor het aanbieden van bancaire producten te bezitten is duidelijk een ‘wettelijke drempel’. Wettelijk moet DNB deze vergunning binnen dertien weken verstrekken. Het belangrijkste element van een verzoek tot verstrekking van een vergunning is het ondernemingsplan; de tijd die ervoor nodig is om een dergelijk plan voor te bereiden verschilt van de ene onderneming tot de andere. Deze wettelijke verplichting zou derhalve, binnen een periode van twee jaar, voor geen enkele potentiële toetreder een toetredingsbarrière hoeven te vormen. De behoefte aan sterk gespecialiseerde expertise en ervaring, nodig om meerdere complexe producten aan te bieden, wordt ook gezien als een toetredingsbarrière. De
MS/AG5801rp3
55
reden is dat het aantal mensen dat deze expertise bezit, beperkt is en dat de training die vereist is om een dergelijk niveau van expertise te bereiken bijzonder duur is. De investering in informatietechnologie en de vereiste minimale grootte die nodig is om efficiënt hierin te investeren wordt door banken vaak als toetredingsbarrière genoemd. De afwezigheid van kosteninformatie maakt het echter onmogelijk om de geldigheid van deze uitlating te beoordelen. Financiële innovaties zijn gemakkelijk na te bootsen. Dit gegeven maakt het moeilijk om op basis van innovatie tot de markt toe te treden. Om snel van de voordelen van een innovatie te kunnen profiteren dient men feitelijk ook te kunnen beschikken over een netwerk en/of distributiekanaal van een minimale grootte. Dit ‘first-mover advantage’ kan door een toetreder, zonder netwerk, derhalve niet genoten worden. Hierbij moet worden aangetekend, dat internet ruimere kansen biedt aan innovatieve producten. De uitdaging van aanbieders via het internet is het bereiken en overtuigen van de klanten.
3.2.5 Prijsvorming en ‘countervailing powers’ Prijsvorming is een cruciaal element. Het bepaalt of ondernemingen wel of niet over marktmacht beschikken en deze gebruiken op een manier die voor de welvaart schadelijk is. In een markt met concurrentie leidt de prijsvorming tot een prijs die gelijk of vrijwel gelijk is aan de marginale productiekosten. In de praktijk wordt concurrentie verondersteld (prominent) aanwezig te zijn als de prijs in de buurt ligt van een combinatie van marginale en gemiddelde kosten per eenheid product. Ondernemingen die over marktmacht beschikken kunnen hun prijs op een niveau houden dat significant hoger is dan hun marginale en gemiddelde kosten. De capaciteit van een onderneming om een dergelijke prijsstelling te kiezen en te behouden hangt af van de intensiteit van de concurrentie in de markt zelf en de aanwezigheid van ‘countervailing powers’. De laatste betreffen de onderhandelingskracht van andere spelers die hoger of lager in de bedrijfskolom actief zijn. De prijsvorming van een onderneming die anders een monopolist zou zijn kan derhalve door de aanwezigheid van krachtige spelers aan vraag- en aanbodzijde onder controle worden gehouden. In het vervolg van dit deel zullen we ons richten op de prijsvorming en ‘countervailing powers’ die typerend zijn voor de situatie in de markten in de Nederlandse bankensector. 17 ‘Loss-leader products’ komen vaak voor. Een ‘loss-leader product’ is een product dat met verlies wordt verkocht, maar waaraan winstgevende producten zijn gekoppeld. Een betaalrekening is een typerend voorbeeld van een ‘loss-leader product’. Het is duidelijk dat het moeilijk is om toe te treden tot een markt met ‘loss-leader products’, omdat de 17
In de bankensector kan de prijs van een product of dienst vele vormen aannemen: een bedrag per transactie, een interestpercentage, een vaste of procentuele commissie, een inschrijvingsbedrag per periode, een ruilvoet – om er een paar te noemen- of een combinatie van bovenstaande voorbeelden. In het vervolg zal het woord ‘prijs’ zonder specificatie gebruikt worden, behalve als het nodig is voor een goed begrip van de tekst.
MS/AG5801rp3
56
toetreder, als hij het product tegen de bestaande prijs of duurder verkoopt, waarschijnlijk verlies zal leiden. Er kan in deze context gewezen worden op de zogenaamde missing markets. Dit is de situatie waar er geen transactie tot stand komt (kan komen) maar waar er wel vraag en aanbod is. Dit kan zich voordoen als producten in clusters worden verkocht, en delen van het cluster niet afzonderlijk worden aangeboden (fictief bijvoorbeeld: alleen beleggingsadvies willen kopen zonder gebruik te willen maken van de aan- en verkoopdiensten van de bank). Het concept van de missing markets is niet in deze studie (noch elders naar wij weten) toegepast op de Nederlandse bankensector. Er kan dus geen uitspraak worden gedaan of er daadwerkelijk missing markets zijn. ‘Countervailing powers’ lager in de bedrijfskolom worden sterker en intenser, zelfs in marksegmenten die als onbedreigd werden beschouwd. Dit uit zich op twee verschillende manieren. Ten eerste proberen klanten hun relaties met de banken te spreiden (bijvoorbeeld door hun vertrouwen op meerdere banken te stellen). 18 Ten tweede proberen klanten de beste overeenkomst te sluiten door meerdere banken te proberen. Dit geldt in het bijzonder voor grote zakelijke klanten, maar wordt ook steeds gebruikelijker bij kleinere ondernemingen en ‘retail’ klanten. 19 Klanten vergelijken prijzen van producten die niet zo vaak worden gekocht of een zeer grote uitgave of investering met zich meebrengen (zoals levensverzekeringen). ‘Countervailing power’ hoger in de bedrijfskolom is in de bankensector vooral belangrijk om tegen aantrekkelijke tarieven toegang te krijgen tot internationale fondsen en internationaal kapitaal. Dit betekent dat kleinere banken stelselmatig in een nadelige positie verkeren wanneer het om het verwerven van internationaal kapitaal gaat. Zij zijn minder competent in deze zaken en hebben een zwakkere onderhandelingspositie. Verder bestaan er in verschillende marktsegmenten spelers die in een marktniche actief zijn en een zekere controle uitoefenen op de mate waarin grote actoren hun marktmacht uit kunnen oefenen. Een grote klant (gemeten in termen van vermogen of omvang van bancaire activiteiten) heeft countervailing power en verkrijgt betere voorwaarden uit onderhandelingen. Dit betekent vaak dat de prijs en bijbehorende voorwaarden van bancaire producten op maat worden gemaakt. De tegenhanger hiervan is de standaardisatie van voorwaarden en prijsstelling van producten voor ‘retail customers’ en kleine ondernemingen. De ontwikkeling van de prijzen van verschillende bancaire producten over de laatste jaren schijnt te suggereren dat er een redelijke mate van concurrentie in de Nederlandse 18
19
Volgens een kleine Nederlandse bank heeft de wens van de klant om zijn bankzaken te spreiden een interessant gevolg voor de herverdeling van bankrelaties na een fusie. Ondernemingen die hun aantal bankrelaties door een fusie zien dalen, zullen waarschijnlijk een nieuwe relatie met een andere bank aangaan. Dit betekent dat een fusie in zekere mate een groei van marktaandeel genereert voor de niet-gefuseerde banken. Deze kleinere bank ervaarde dit na de fusie van ABN en AMRO. Het is interessant om op te merken dat er in Nederland geen traditie van systematische onderhandeling tussen de ‘retail’ klant en de bank bestaat. Om druk op de bank uit te oefenen wordt meestal de tijdens het zoekproces vergaarde informatie gebruikt. Ook worden zij geholpen door de activiteiten de Consumentenbond.
MS/AG5801rp3
57
bankensector heerst. Volgens de geïnterviewde bankdirecteurs zijn veel winstmarges gedaald. De winstmarges in de aandelenhandel zijn bijvoorbeeld gedaald van tachtig ‘basis points’ tien jaar geleden naar tien tot vijftien ‘basis points’ nu. Een ander voorbeeld dat werd genoemd waren de betalingstransacties voor particulieren (helaas werden er geen cijfers gegeven). Zelfs sommige prijzen zijn gedaald. 20 Een bankdirecteur meldde bijvoorbeeld het feit dat de rente nu de geldmarkt volgt en niet meer de rentemarkt. Dit is een goed teken, maar het is misschien niet genoeg om hieruit af te leiden dat volledige concurrentie bereikt wordt. De consumentenbond heeft het idee dat de markten voor bancaire producten onbevredigend functioneren, wat leidt tot te hoge prijzen en een laag niveau van dienstverlening. In sommige marktsegmenten heeft de prijsconcurrentie haar grenzen bereikt, wat betekent dat de winstmarges aanzienlijk gedaald zijn. Als gevolg hiervan is de concurrentie verschoven naar andere aspecten, zoals aanbiedingsvoorwaarden, kwaliteit van verstrekte informatie etc. Bij concurrentie op basis van volume zijn de verkoopdoelen omschreven in termen van hoeveelheden en niet meer in termen van prijzen. 21 . Een dergelijk doel zal waarschijnlijk zowel de prijs als de andere aspecten veranderen. Het blijkt hier te gaan om een andere, intensievere, vorm concurrentie, in die zin dat niet-prijs elementen een belangrijke rol spelen. In hoeverre dit leidt tot een groter consumentensurplus moet worden nagegaan. De concurrentie op andere elementen dan de prijs kan goed worden geïllustreerd door wat er gaande is op de hypotheekmarkt. Het inkomen van de vrouw kon vroeger voor vijftig procent worden meegeteld; nu telt dat voor maximaal honderd procent mee. Ook kan er tegenwoordig een hypotheek worden afgesloten ter waarde van maximaal 135 procent van de waarde van het huis, terwijl vroeger het maximum tussen de 100 en 120 procent lag. Een ander voorbeeld betreft de betalingsdiensten aan grote bedrijven: het tarief per transactie is vrijwel verdwenen en de winsten worden gemaakt uit de ‘mismatch’ tussen inkomende en uitgaande geldstromen. Tegelijk gaf de consumentenbond aan dat veel voorwaarden met betrekking tot de aankoop van financiële producten en diensten een gebrek aan concurrentie in verschillende marktsegmenten doen vermoeden.
3.2.6 Markttransparantie Markttransparantie houdt verband met de kwaliteit van de informatie die de marktfactoren over de andere actoren en producten in de markt tot hun beschikking hebben. In een markt met volkomen concurrentie is de informatie perfect: iedereen weet 20
21
Om deze prijsdalingen en de concurrentie-intensiteit -die hiervan de oorzaak- is op waarde te kunnen schatten, is informatie over de kosten van de banken nodig. Hierover werd echter niets meegedeeld. De enige kosteninformatie die wij verkregen kwam van de Consumentenbond. In een van haar publicaties trok zij aandacht door mee te delen dat betaling met chipper of chipknip goedkoper is dan met de pinpas en dat betaling met de pinpas weer goedkoper is dan contante betaling (respectievelijk tien cent, 21 cent en 32 cent volgens een onderzoek). Zie ook een onderzoek naar de kosten van de chipknip op http://home.wxs.nl/~mmortel/econonderw4.htm. De volumetargets voor de lokale kantoren van dezelfde bank leiden vaak tot harde concurrentie tussen deze verschillende takken van hetzelfde netwerk. Dit houdt in dat lokale kantoren uitzonderlijk voordelige tarieven en voorwaarden aanbieden om consumenten aan te trekken, zelfs als het ten koste gaat van kantoren van dezelfde bank
MS/AG5801rp3
58
alles over alles en iedereen. Dit geeft actoren de mogelijkheid tot het maken van op volledige informatie gebaseerde beslissingen. Dit leidt tot een efficiënt functioneren van de markt. In werkelijkheid is informatie zelden perfect en vaak onvolledig. Enerzijds is het exclusieve bezit van informatie een duidelijk voordeel, wat ook geldt voor het aanbieden van onvolledige of onduidelijke informatie. Anderzijds kan het aanbieden en delen van informatie ook een voordeel zijn, wanneer dit voordeel niet door concurrenten kan worden benut. De bankensector is een sector waar informatie op verschillende niveaus van belang is. Voor klanten is informatie over producten van belang in hun keuze tussen de producten en hun aanbieders. Informatie over klanten is voor banken van belang teneinde in staat te zijn producten efficiënt aan te bieden (bijvoorbeeld om ‘moral hazard’ en ‘adverse selection problems’ te minimaliseren). Voor het vermijden van marktfalen is informatie ook van belang, namelijk om te voorkomen, dat economisch gewenste transacties niet plaatsvinden. Markttransparantie in de bankensector kan op drie verschillende niveaus beoordeeld worden. Op het productniveau neemt men, om aan prijsconcurrentie te ontsnappen, een sterke productdifferentiatie waar. Dit maakt het voor klanten moeilijk om producten te vergelijken. Dit betekent ook dat nieuwkomers niet op markttransparantie kunnen vertrouwen om klanten te informeren. Om de producten aan de man te kunnen brengen zullen zij agressieve reclamecampagnes moeten houden (denk aan Spaarbeleg). Op het niveau van de markt ontwaart men een gebrek aan transparantie wat betreft marktaandeel en winstmarge. Dit maakt het voor potentiële toetreders moeilijk om de markt in te schatten en te bepalen of de situatie voor hen winstgevend is om toe te treden. Een derde niveau is de structuur: de meeste financiële goederen zijn ‘rental goods’. Dientengevolge is de kwaliteit pas na verloop van tijd te bepalen (bijvoorbeeld een lijfrente). Daarom is het voor klanten moeilijk om een goed idee over de prijskwaliteitverhouding van het product te krijgen. Dit is kenmerkend voor investeringsproducten zoals beleggingsfondsen, pensioenfondsen, etc. Sommige marktsegmenten, zoals hypotheken of investeringsproducten, vertonen een overvloed aan informatie over een groot aantal minimaal van elkaar verschillende producten. Feitelijk betekent dit op productniveau een laag niveau van transparantie voor de klanten. Een recente studie van het ministerie van Financiën22 handelde over de kwaliteit van de aan klanten verstrekt financiële informatie. De conclusies zijn duidelijk: de informatievereisten verschillen sterk tussen de sectoren (bank, levensverzekering, hypotheek, effecten etc.). Informatievereisten (wettelijk, dan wel gebaseerd op zelfregulering) richten zich op de inhoud en niet op de presentatie van de informatie, zodat de informatie onbegrijpelijk is. Klanten weten niet welke instantie belast is met de supervisie en controle; derhalve weten ze niet, welke regels voor welke producten van
22
Bron: Ministerie van Financiën: ‘Nota informatieverstrekking aan de consument van financiële diensten’, juli 1999.
MS/AG5801rp3
59
toepassing zijn. Ook weten zij niet, welke regels het resultaat zijn van zelfregulering en welke regels bij wet opgelegd zijn. Opgemerkt dient te worden dat sommige marktsegmenten, met het oog op hun functioneren, tamelijk transparant zijn. Voor een emissie van aandelen is het vereist dat alle informatie die verband houdt met de emissie van aandelen openbaar wordt gemaakt. De identificatie van de werkelijke prijs van sommige bancaire producten is moeilijk. De werkelijke prijs die de klant moet betalen bestaat uit verschillende elementen, die vaak niet duidelijk zijn voor de klant (bijvoorbeeld de kosten van een hypotheek bestaan uit meer dan alleen de rente). Een ander element waardoor het inzicht in de prijs bemoeilijkt wordt betreft de voorwaarden waartegen zij hun producten aanbieden. Het is moeilijk om de kosten die deze voorwaarden voor de klanten met zich meebrengen te bepalen, omdat veel van deze voorwaarden afhankelijk zijn van een bepaalde omstandigheid (bijvoorbeeld teveel rood staan op een betaalrekening). Een ander verborgen element van de prijs is de tijd die het de bank kost om het product te leveren (bijvoorbeeld valutering). Gegeven het feit dat veel actoren in de markt tijdens de interviews toegeven dat het toenemend gebruik van Internet de transparantie van de bancaire markt vergroot, mag men met recht concluderen dat de huidige markttransparantie verre van ideaal, maar recent al wel verbeterd is.
3.2.7 Technologische verandering en innovatie De factor ‘technologische verandering en innovatie’ kan op twee –tegengesteldemanieren invloed hebben op de beoordeling van marktdominantie. Enerzijds geldt dat hoe meer innovaties er zijn, hoe onwaarschijnlijker het is dat een onderneming een lange periode kan domineren. Innovaties verstoren namelijk de uitoefening van marktmacht. Innovaties uit een niet verwante sector zijn mogelijk nog effectiever. Ten eerste zijn deze innovaties vaak het middel om de markt te betreden. Ten tweede zijn ze meestal gebaseerd op technologie of kennis die voor de sector onbekend is, waardoor zij voor bestaande spelers moeilijk te imiteren zijn. De marktpositie voor de laatste is dan nog moeilijker te handhaven. Anderzijds kunnen bepaalde vormen van innovaties of technologische veranderingen de intensiteit van de concurrentie verminderen. Dit is het geval wanneer zij ‘network externalities’ vertonen, die waarschijnlijk zullen leiden tot de concentratie van een bepaalde activiteit in de handen van de eigenaar van de innovatie. Een voorbeeld in de computerindustrie is het geval van Microsoft. Zij gebruikt haar marktpositie in de markt voor besturingssystemen voor PC’s om de beslissingen over de interactie tussen besturingssystemen en applicatiesoftware in eigen handen te krijgen. In Nederland is het netwerk voor betaling met een pinpas een mogelijk voorbeeld. Een van de spelers in het netwerk, Interpay, die alle betalingen centraliseert, overweegt om alle agenten in het netwerk te verplichten om met haar te handelen.
MS/AG5801rp3
60
Hoewel de banksector vanouds wordt gezien als een volgroeide sector, hebben zich veel ingrijpende, structurele veranderingen in de banksector voorgedaan (zie ook 1.7 Structurele veranderingen).De ontwikkeling van digitale telecommunicatiesystemen en de verbetering van computertechnologieën (hardware en software) heeft op vele bancaire activiteiten een belangrijke uitwerking. Een eerste consequentie betreft kostenreducties. Deze worden behaald doordat het uitvoeren van taken wordt geautomatiseerd. Informatie technologie (IT) biedt echter niet alleen voordelen met betrekking tot schaal maar ook ‘economies of scope’. Deze schaal en scope- voordelen worden met name veroorzaakt doordat grote data stromen sneller en efficiënter verwerkt kunnen worden. Dit betekent dat meer klanten tegelijk bediend kunnen worden tegen lagere kosten (schaal voordeel). Een breder productenpakket kan worden aangeboden door het beter gebruiken van klanten specifieke informatie (“proprietary information”). IT vergroot tevens de mogelijke schaalvoordelen voortvloeiend uit het creëren van een omvangrijk distributienetwerk, die kantorennet en alternatieve distributiekanalen combineert; IT maakt het mogelijk een dergelijke netwerk veel effectiever te laten functioneren en veel beter te beheersen. 23 Een tweede gevolg van de IT revolutie is dat de activiteiten die eerst fysieke (persoonlijke) interactie vereisten deze interactie nu niet meer nodig. Deze nieuwe distributiekanalen maken de levering van veel bancaire producten onafhankelijk van afstand of fysieke aanwezigheid (door bijvoorbeeld callcenters, ATM en internet). Hierdoor is de toetreding tot verschillende marktsegmenten die vroeger beschermd werden door toetredingsdrempel in de vorm van de noodzaak van lokale aanwezigheid, vereenvoudigd. Financiële ondernemingen en banken gebruiken deze mogelijkheid om tot nieuwe segmenten toe te treden (een voorbeeld hiervan is de ‘Bank of Scotland’, die via internet de Nederlandse hypotheekmarkt betreedt; of ING’s direct banking activiteiten in o.a. Spanje en Canada). Het is waarschijnlijk dat technologie georiënteerde service-ondernemingen (zoals telecommunicatie en internet bedrijven) hun comparatieve voordelen zullen gebruiken om in te springen op de specifieke behoeften van de banksector en zo ook toe te treden tot deze sector. Hetzelfde geldt ook voor andere service-ondernemingen met grote klanten bestanden (supermarkten, bij voorbeeld). Zij kunnen door de IT revolutie een grote rol spelen in de financiële dienst verlening. Een derde gevolg van deze nieuwe distributiekanalen is een toegenomen markttransparantie, doordat het voor de klant makkelijker is geworden informatie te vinden en te vergelijken. Andere innovaties die de concurrentie in de banksector beïnvloeden betreffen de nieuwe bancaire producten, die door de kapitaal- en geldmarkt ontwikkeld worden. Deze markten hebben om te innoveren de innovaties in de informatie- en handelstechnologieën uitgebuit. Deze technologieën verminderen de transactie- en informatiekosten en marktimperfecties, die vroeger juist de basis waren van de 23
Zie ook “De strategische motivatie voor de fusiegolf in het bankwezen” door A. Boot en A Schmeits, ESB 1-10- 1999, p.704708.
MS/AG5801rp3
61
efficiëntie en het comparatieve voordeel van de bank. Deze innovatie, die een breed scala aan instrumenten op het gebied van financiering en risicomanagement en producten op het gebied van sparen en investeren omvat, heeft veel ondernemingen die willen lenen, sparen of investeren weggelokt bij de banken. De eerste gebruiken in plaats van leningen steeds meer ‘commercial papers’ en ‘medium term notes’ in plaats van leningen, de laatstgenoemden beleggen liever hun geld in plaats van het op een spaarrekening te zetten. Deze nieuwe producten concurreren met de traditionele bancaire producten en diensten. Zij bieden alternatieven aan klanten en leiden ook tot een toename van het aantal aanbieders bij wie de klant kan kopen. Bovenstaande veranderingen hebben geleid tot de volgende twee ontwikkelingen. Niche spelers, dat wil zeggen aanbieders van gespecialiseerde producten, hebben baat bij een groot bereik om voldoende klanten aan te trekken. Door telecommunicatie en internet wordt de wereld hun markt. Dit zou betekenen dat kleine hoog specialistische aanbieders in staat zouden zijn om marktaandeel op de grote banken te veroveren. Een tegen beweging wordt echter gevormd doordat grote banken nu gebruik kunnen maken van technologie om de beschikbare klantspecifieke data beter te gebruiken om de (eigen) klanten te benaderen voor andere producten. Dit geeft grote banken de mogelijkheid om nieuwe (marketing) strategieën te ontwikkelen en hun dominante positie verder uit te bouwen. Na een samenvatting van de technologische veranderingen en innovaties waar de banksector mee te maken heeft, is het de moeite waard een blik te werpen op de ondernemingen die in de Nederlandse banksector innoveren. Het patroon van innovaties in de Nederlandse banksector brengt aan het licht dat grote en kleine banken verschillen met betrekking tot innovatieve strategieën omdat zij verschillende prikkels ervaren. Kleine ondernemingen hebben het voordeel van een flexibele structuur, waardoor innovaties gemakkelijker tot stand komen. Daarbij komt dat zij onder een grotere druk staan om aan prijsconcurrentie te ontsnappen, omdat zij onvoldoende geld hebben om lagere prijzen over een langere periode te handhaven. In grote financiële ondernemingen zijn er vaak minder prikkels voor medewerkers om te innoveren reduceert vanwege de organisatiestructuur. Er wordt vaak gezegd dat grote banken het contact met de klant hebben verloren. Grote ondernemingen moeten ook het hoofd bieden aan het probleem van kapitaalvernietiging. Dit gebeurt als bestaande producten, in ruil voor nieuwe producten, moeten verdwijnen. Ten laatste is het voor grote ondernemingen duurder om te innoveren, omdat innovaties meestal tot een daling van de prijs van de bestaande producten leidt. Grote ondernemingen hebben vaak grote marktaandelen in deze bestaande producten. Grote ondernemingen zijn capabel om innovaties toe te passen wanneer ze ontwikkeld zijn. Dit gebeurt meestal door middel van de overname van een innovatieve onderneming of door pure nabootsing. Het is inderdaad moeilijk om een innovatie in de financiële sector te beschermen. De grote ondernemingen zijn er goed in om het nieuwe
MS/AG5801rp3
62
product tegen een lagere prijs aan te bieden dan de kleine innovatieve onderneming. Grote ondernemingen zoeken nationaal en internationaal naar innovaties. De factoren die de bereidheid en mogelijkheid tot innovatie beïnvloeden worden in onderstaande tabel samengevat. Tabel 3.1 Innovatiematrix
Kleine banken
Grote banken
Redenen die innovaties stimuleren Flexibeler organisatie Wil prijsconcurrentie vermijden
Wil prijsconcurrentie vermijden In staat om proces te financieren en organiseren
Redenen innovaties belemmeren Onvoldoende financiële middelen, kan het risico niet dragen Onvoldoende managementcapaciteiten Klein distributienetwerk Logge organisatie Kannibalisatie van bestaande producten
De technologische veranderingen en productinnovaties hervormen de banksector. Zij beïnvloeden zo ingrijpend dat banken bekennen dat zij hun handen vol hebben om zichzelf en de strategie aan deze veranderingen aan te passen. Het is moeilijk te voorspellen hoe de sector eruit zal zien als deze vele innovaties doorgevoerd zijn. Ten einde ervan verzekerd te zijn actief te zijn in de winstgevende segmenten van de markt, trachten de banken onder meer door fusies en overnames te diversificeren. 3.2.8 Structurele factoren die collectieve machtsposities beïnvloeden De vraagstukken rond collectieve machtsposities en ander strategisch gedrag zullen in dit deel worden besproken. Collectieve machtsposities Collectieve machtspositie (collective dominance) betreft de situatie waarin concurrentiebeperkende praktijken, ook bekend als collusie, stilzwijgend of expliciet georganiseerd worden. In een dergelijke situatie zijn de acties van een onderneming alleen winstgevend doordat elke betrokken onderneming zich aanpast aan het samenwerkingsgedrag van de anderen. Om dit gedrag te kunnen ontwikkelen en handhaven zijn drie zaken noodzakelijk: er moet een overeenkomst tussen de ondernemingen gesloten kunnen worden, ze moeten elkaar onderling kunnen controleren en ze moeten een onderneming kunnen sanctioneren als die zich niet aan de overeenkomst houdt. In de praktijk betekent dit onder meer heimelijk en expliciete afspraken over prijs, niveau van dienstverlening en andere concurrentiedimensies. Het opstellen van een overeenkomst is waarschijnlijk eenvoudiger wanneer de producten homogeen zijn, wanneer wederzijdse betalingen of onderlinge begunstiging mogelijk is en wanneer er weinig informatie-asymmetrie bestaat tussen de verschillende partijen.
MS/AG5801rp3
63
De mogelijkheid om ontduiking van een collusieovereenkomst te ontdekken en succesvol af te schrikken is van meerdere factoren afhankelijk. Ten eerste speelt de doorzichtigheid van de voorwaarden van markttransacties een rol: afwijkingen zijn gemakkelijker te bespeuren wanneer de prijs en de voorwaarden van een transactie voor de deelnemers duidelijk zijn. Ten tweede is de stabiliteit van de kosten van belang. Wanneer de kosten sterk fluctueren is het moeilijk te bepalen of een verandering in prijs een afwijking van de afspraak inhoudt. Ten derde zijn het aantal en de omvang van transacties elementen die de opsporing en het afschrikken van ontduiking beïnvloeden. Deze zijn effectiever wanneer er vaak wordt verkocht en de hoeveelheden stabiel zijn. Ten vierde is de rol van ‘multimarktcontacten’ belangrijk in het nakomen van samenwerkingsovereenkomsten. 24 Wanneer ondernemingen tegelijkertijd op meerdere geografische markten of in meerdere productgroepen actief zijn, hebben zij meer mogelijkheden om vergeldingsacties uit te voeren en dus ontduiking te ontmoedigen. De stabiliteit van het afgesproken gedrag hangt ook af van de prikkels tot ontduiking. Hoe sterker deze prikkels, hoe minder waarschijnlijk het is dat de samenwerking stand zal houden. De prikkel om van de overeenkomst af te wijken is sterker als de afgesproken prijs hoger is, wanneer elasticiteit van de vraag groot is, wanneer de opsporingstijd lang is en wanneer in een sector met hoge vaste kosten de samenwerking tot overcapaciteit leidt. Naast de hierboven genoemde factoren die een rol spelen bij het ontstaan van collusieovereenkomsten, kunnen nog drie bijkomende factoren genoemd worden: het aantal ondernemingen, het bestaan van bedrijfstakorganisaties en het verleden van participanten die reeds eerder bij een zo’n overeenkomst betrokken zijn geweest. Het is eenvoudiger om een overeenkomst te bereiken, controleren en waar te maken wanneer een klein aantal ondernemingen een groot gezamenlijk marktaandeel heeft. Op dezelfde wijze wordt de aanwezigheid van bedrijfstakorganisaties gezien als een factor die het bereiken, controleren en nakomen van een onderlinge afspraak makkelijker maakt. 25 Feitelijk bieden deze organisaties een ideaal forum voor interactie tussen marktfactoren. Ervaringen uit het verleden over afgesproken gedrag geven veel informatie hoe men een concurrentiebeperkende overeenkomst kan bereiken, controleren en nakomen. Het bestaan van dergelijke overeenkomsten in het verleden geeft ondernemingen meer vertrouwen dat dergelijke overeenkomsten duurzaam nagekomen kunnen worden. Hierdoor worden ze aantrekkelijker. In de situatie van de Nederlandse bankensector worden de drie hierboven genoemde factoren waargenomen. De mate van concentratie is hoog, in het bijzonder in bepaalde marktsegmenten. Er zijn verschillende branche-organisaties in de bankensector. Ten derde heeft Nederland een verleden van kartelpraktijken, die zeer waarschijnlijk de bankensector niet voorbij is gegaan. 24
25
Multimarktcontacten tussen ondernemingen bestaan wanneer zij tegelijkertijd in verschillende marktsegmenten actief zijn en in meerdere segmenten met elkaar concurreren. Het is aangetoond dat multimarktcontacten vergelding vermindert, omdat het ondernemingen afschrikt om zich agressief tegenover elkaar te gedragen. Het is belangrijk om in gedachten te houden dat een daling van het aantal ondernemingen, bijvoorbeeld door fusies, kan leiden tot omstandigheden die voor stilzwijgende samenwerking minder stabiel zijn. Dit gebeurt als het ‘threat point’ (het prijsniveau dat bepaalt of het al dan niet winstgevend is om van de afspraak af te wijken), als gevolg van een daling van het aantal ondernemingen, voor de ontduikende onderneming winstgevender wordt.
MS/AG5801rp3
64
Een andere reeds genoemde factor verdient verdere aandacht: het belang van ‘multimarktcontacten’. Feitelijk vertoont de financiële sector eenvoudig te onderscheiden marktsegmenten: ‘retail’ tegenover groothandel en nationaal tegenover activiteiten in het buitenland. Grote Nederlandse financiële ondernemingen zijn zich bijzonder goed bewust van deze situatie met ‘multimarktcontacten’. Interviews leidden tot uitspraken als: ‘Als onze bank een procent van het marktaandeel van een concurrent in een bepaald marktsegment weghaalt, dan verwachten we een onmiddellijke reactie van de concurrentie in de vorm van het weghalen van een procent van ons marktaandeel in een ander marktsegment’. Het besef van de consequenties van ‘multimarktcontacten’ genereert een zekere stabiliteit in de markt, omdat marktfactoren op de agressieve reacties van hun concurrenten anticiperen door geen agressieve acties te ondernemen. Een belangrijke reden voor het bewust bewaren van enige stabiliteit in de markt door middel van ‘multimarktcontacten’ is de ambitie van de grote Nederlandse banken om zich in het buitenland te ontwikkelen. De grootte van de binnenlandse markt blijkt voor hen een obstakel te zijn om een sterke positie op de wereldmarkt te verwerven. Derhalve beweegt de ambitie om internationaal uit te breiden de grote Nederlandse banken ertoe een stabiele en winstgevende positie in de thuismarkt op te zetten. Dit heeft als doel kapitaal te genereren, dat nodig is om in het buitenland te kunnen investeren en agressief te kunnen opereren. Grote financiële ondernemingen, die multimarktcontacten met elkaar onderhouden, zijn geneigd om banken over te nemen, die actief zijn op één marktsegment. Deze (vaak kleinere) banken werden immers niet beïnvloed door de multimarktcontacten. Hun marktgedrag kan een bedreiging vormen voor de stabiliteit die grote bedrijven trachten te bewaken. Van de banken en financiële ondernemingen die slechts in één marktsegment actief zijn, zijn de grotere door hun sterkere financiële positie het meest bedreigend. Voorbeelden van dergelijke ondernemingen zijn ABP en OHRA. In zekere zin is Robeco een ander voorbeeld, maar haar gebrek aan een ‘goedgevulde buidel’ dreef haar in de armen van de Rabobank. De andere elementen die collectieve machtsposities beïnvloeden, zoals markttransparantie, producthomogeniteit, vraagelasticiteit etc. variëren afhankelijk van de relevante markt. De factoren die een rol spelen bij collectieve machtspositie kunnen als volgt in een tabel worden samengevat.
MS/AG5801rp3
65
Tabel 3.2 Collectieve machtpositie
In het algemeen
Om een overeenkomst te sluiten
Om ontduiking op te sporen
Factoren die collectieve machtsposities bevorderen Klein aantal ondernemingen Overeenkomst in ondernemingsgrootte
Relevant voor de Nederlandse bankensector Klein aantal zeer grote ondernemingen Ja
Bestaan van branche-organisaties
Ja
Collusie in het verleden Homogeen product
Ja Afhankelijk van het segment
Symmetrische informatie
Afhankelijk van het segment
Onderlinge betalingen mogelijk Doorzichtigheid van markttransacties Stabiliteit van kostenstructuur Omvang en frequentie van de verkopen
Ja Afhankelijk van het segment Ja26 Afhankelijk van het segment 27
Er zijn tevens factoren die collectieve machtsposities moeilijker maken. Een belangrijke factor is de ontwikkeling van nieuwe distributiekanalen en de nieuwe toetreding die hierdoor mogelijk is. Ondernemingen gebruiken ook nieuwe distributiekanalen als een middel om nieuwe marktsegmenten binnen te dringen. Dit is in het bijzonder zichtbaar bij de ‘callcentres’ en het Internet. Voorbeelden van toetreders zijn de Bank of Scotland in de hypotheekmarkt –door het Internet- en Spaarbeleg in de beleggings- en spaarmarkt door middel van een ‘callcentre’. Toetreders hebben drie soorten consequenties voor collectieve machtsposities. Ten eerste kunnen zij elke bestaande concurrentiebeperkende overeenkomst instabiel maken, omdat zij waarschijnlijk de marktomstandigheden zullen veranderen en het daardoor moeilijk wordt om ontduikers van de overeenkomst op te sporen. Ten tweede maken zij het proces van het komen tot een nieuwe afspraak moeilijker, omdat het aantal participanten stijgt. Ten laatste maken zij het sanctioneren van ontduiking moeilijker, omdat toetreders meestal maar op één segment tegelijk toetreden en daardoor ongevoelig zijn voor vergelding via ‘multimarktcontacten’. Overige strategische kwesties Een andere strategische gedraging in de Nederlandse banksector is de prijsvorming. Die lijkt te wijzen op de aanwezigheid van een leider-volger-patroon. De grote banken zijn meestal de leiders en de kleine banken de volgers. Een financiële onderneming verklaarde dit tijdens een interview met de volgende woorden: ‘Grote banken hebben veel ervaring met het volgen van de ontwikkeling van de rente; kleine banken kunnen alleen winnen door hen te volgen’. Dit argument zou in twijfel getrokken kunnen 26 27
Traditioneel was de kostenstructuur stabiel. Met de komst van nieuwe technologieën en distributiekanalen zijn de kosten (eenmalig?) verschoven naar een nieuw niveau. Bijvoorbeeld voor ‘retail payments’ diensten zijn de afgesproken prijzen laag. In de sectoren voor hypotheken en beleggingsfondsen lijkt het deze prijzen hoog waren, maar de onafhankelijke ondernemingen hebben ze doen dalen.
MS/AG5801rp3
66
worden. Belangrijker zou het feit kunnen zijn dat de kleinere marktspelers gebrek hebben aan de ‘diepe buidels’ –die de grotere wel hebben- en niet te maken willen krijgen met prijsoorlogen of andere consequenties. Een andere dimensie van strategische interactie betreft het ontwikkelen van niet op prijs gerichte strategieën, die concurrentie moeilijker maken. Een voorbeeld van een dergelijke strategie is het combineren van een product en distributiekanaal voor een vast tarief. Dit kan worden waargenomen in uitgebreide productpakketten, zoals contracten die leasing en factoring combineren. Een ander voorbeeld betreft investeringsbanken die een combinatie van privé-banktransacties en een persoonlijke adviesrelatie aanbieden. Het onderzoek naar de oorzaken van situaties met ‘multimarktcontacten’ lijkt te wijzen op een ander onderdeel van strategisch gedrag. Het is onwaarschijnlijk dat ondernemingen meerdere marktsegmenten hebben betreden teneinde een omgeving voor ‘multimarktcontacten’ te creëren. Het actief zijn in meerdere segmenten is het resultaat van diversificatiestrategieën, die door ondernemingen zijn gekozen om het hoofd te bieden aan onzekerheid. Niet wetend welke sectoren in de toekomst winstgevend zullen zijn, proberen ondernemingen in vele segmenten een voet aan de grond te krijgen en te houden. ‘Multimarktcontacten’ zouden derhalve een indirect effect van een diversificerende, risicominimaliserende strategie kunnen zijn.
3.2.9 Winstmarge Hoge toetredingsdrempels en overschakelingkosten, het gebrek aan countervailing power, een geringe transparantie van de markt, het vermogen om technologische veranderingen effectief aan te wenden en het bestaan van collectieve machtsposities zullen leiden tot winstmarges die boven het gebruikelijke niveau in de branche liggen. Een analyse van de hoogte en het verloop van de winstmarges is daarom belangrijk bij de beoordeling van de marktmacht van partijen. In de praktijk is het vaak moeilijk om winstmarges te bepalen voor de afgebakende relevante markten. Naast de terughoudendheid om deze vertrouwelijke informatie te verstrekken, is de administratie van partijen niet ingericht langs deze product-afbakening.
3.2.10 Conclusies Dit overzicht van de zes factoren die een rol spelen in marktdominantie leidt tot de volgende conclusies: De cruciale toetredingsdrempels zijn reputatie en persoonsgebonden informatie. Persoonsgebonden informatie en reputatie spelen vooral een belangrijke rol als toetredingsdrempel in de segmenten waarin kleine en middelgrote ondernemingen actief zijn. Feitelijk maakt de combinatie van lokale expertise en een laag verwacht rendement per klant deze sector tot een minder aantrekkelijk gebied voor buitenlandse toetreders.
MS/AG5801rp3
67
Derhalve is de verwachte intensiteit van potentiële concurrentie laag en de segmenten in de banksector die hieraan gerelateerd zijn, zijn moeilijk aan te vallen. Een concentratie in dit segment bijzonder aandacht. Het niet kunnen meenemen van het betaalrekeningnummer bij overstap naar een andere bank is een serieuze overschakelingkosten. De oplossing hiervan lijkt niet meer op technische problemen te stuiten. Toetreding tot de markt voor huishoudens is eenvoudiger, omdat dit segment, door het lage risicoprofiel van huishoudens en de standaardisatie van producten, minder kennis en ervaring vereist. Daarom lijkt persoonsgebonden informatie als toetredingsdrempel in dit marktsegment een minder belangrijke rol te spelen. ‘Multimarktcontacten’ bieden ruimte voor allerlei vormen van concurrentiebeperkend strategisch gedrag, zoals ‘predatory pricing’ tussen marktsegmenten. Ondernemingen die slechts in één marktsegment actief zijn kunnen de concurrentie bevorderen door collusie of afspraken te bedreigen. Zij zijn ongevoelig voor vergeldingsacties via multimarktcontacten. Ook kunnen kleine ondernemingen een belangrijke rol in de Nederlandse markt spelen door met innovaties druk uit te oefenen op de marktdominantie van grote spelers. Daarom is het bij de beoordeling van een concentratie tussen een grote marktspeler en een kleinere van cruciaal belang om verder te kijken dan het marktaandeel
MS/AG5801rp3
68
4
Relevante markten in de Nederlandse banksector
4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de hierboven beschreven instrumenten daadwerkelijk toegepast. 28 De relevante markten worden per product afgebakend. De afbakening gebeurt per functie en vervolgens per klantengroep. De bespreking gaat dus uit van de cellen zoals ingevuld in de matrix. Daarbij wordt aandacht besteed aan vraag- en aanbodsubstitutie, de concentratie in de markt en de geografische dimensie. Uiteindelijk suggereren we voor elke cel de relevante markt(en). Per cel worden ook een aantal aspecten besproken die verband houden met de mogelijkheden die de gevestigde aanbieders hebben om marktmacht uit te oefenen. Daarbij wordt voortgebouwd op de bespreking in hoofdstuk 3. Iedere paragraaf wordt afgesloten met een samenvattende tabel. In deze tabel wordt een indicatie gegeven van de vraag- en aanbodsubstitutie, de geografische dimensie, de concentratie en het gevaar van marktmacht. Deze indicatie is gebaseerd op de informatie verkregen uit de interviews en de inschatting van de geraadpleegde bankexperts. In de tabel hieronder worden alleen die producten gepresenteerd waarvan een groot gevaar voor marktmacht wordt vermoed. Tabel 4.1
AI BI
Betaalrekening Rekening courant krediet Buitenlands betalingsverkeer
Vraag Substitutie * * *
Aanbod substitutie * * *
Geografische dimensie lokaal=>nationaal lokaal=>nationaal lokaal=>nationaal
Concentratie *** *** ***
Gevaar voor Marktmacht ***
BII
Rekening courant krediet
*
*
Lokaal
***
***
Export financiering/ Documenten Krediet/garanties
*
*
lokaal=>nationaal
***
***
*** ***
Noot: Eén * betekent weinig vraag- en aanbodsubstitueerbaarheid, concentratie of gevaar voor marktmacht, *** is een hoge vraag- en aanbodsubstitueerbaarheid of een groot gevaar voor marktmacht. Het symbool => betekent “met een tendens tot”. Dus bijvoorbeeld een lokale geografische dimensie, met een tendens tot een nationale geografische dimensie.
In Annex F zijn de resultaten opgenomen van de expert opinion consultatie met betrekking tot de marktaandelen. Alle grote spelers binnen het Nederlandse bankwezen zijn gevraagd om, anoniem, een inschatting te geven van de marktaandelen van alle productgroepen. De inschattingen per productgroep zijn vervolgens gemiddeld en voorgelegd aan een panel van bankexperts. Op basis van de observaties van deze 28
In hoofdstuk 2 worden meer instrumenten beschreven dan hier worden toegepast. Gezien het korte tijdsbestek waarin het veldwerk voor deze studie moest worden verricht is een keuze uit de instrumenten gemaakt.
MS/AG5801rp3
69
experts zijn de marktaandelen, waar nodig, verder aangepast. De uitkomsten van deze expert opinion zijn verwerkt in de analyse.
4.2
Betalingsfunctie
4.2.1 Betalingsverkeer voor particulieren Beschrijving van de producten Betaalrekening De gemiddelde Nederlander heeft minimaal één betaalrekening. Met deze rekening worden betalingen gedaan en komt geld binnen. Als een integraal onderdeel van de betaalrekening worden beschouwd: overschrijvingen, periodieke overboekingen, acceptgiro, en machtigen. Bij de rekening wordt standaard een pasje afgegeven ter identificatie bij het opnemen van geld. De betalingstransacties kunnen contant worden gestort/opgenomen, elektronisch worden verricht, gepind, maar ook telefonisch of per computer worden afgehandeld. Extra faciliteiten Naast het standaardpasje kunnen extra faciliteiten/service ontvangen worden, (soms) tegen betaling. De extra services kunnen bestaan uit; betaalkaarten (cheques); de bankpas kan worden uitgebreid met de mogelijkheid om internationaal geld op te nemen bij geldautomaten (Europas); daarnaast is uitbreiding met een chipknip/chipper mogelijk. Creditcard Kenmerkend voor de creditcard is dat de afrekening van de betalingen later plaats vinden. Voor een creditcard is meestal een bepaald minimum inkomen vereist. Creditcards kunnen ook worden gebruikt om betalingen en geldopnames te doen in het buitenland. Vreemde valuta/reischeques en buitenlands betalingsverkeer Andere betalingsverkeer-activiteiten zoals het ophalen van vreemd valuta/reischeques kunnen bij de balie worden afgehandeld. Het overmaken van bedragen naar buitenlandse rekeningen kan via de bank worden uitgevoerd. Buitenlandse cheques kunnen worden ingewisseld bij de balie van de bank. Voor particulieren zijn dit eerder incidentele handelingen. De meeste handelingen die met de betaalrekening samenhangen komen zeer frequent voor. Het gaat meestal om kleine bedragen en de producten zijn sterk gestandaardiseerd.
MS/AG5801rp3
70
Vraagsubstitutie Betaalrekening Er zijn weinig alternatieven voor het betalingsverkeer via de bank. Vele transacties vereisen een betaalrekening, zoals het ontvangen van salarissen en uitkeringen. Contant geld kan als substituut dienen, evenals klantenkaarten van warenhuizen en supermarkten. Bij deze kaarten heeft de klant de mogelijkheid om aankopen te doen die aan het eind van de maand worden verrekend. Deze substituten zullen de betaalrekening echter nooit geheel kunnen vervangen. De hierboven genoemde extra faciliteiten zijn onlosmakelijk met de betaalrekening verbonden. Het distributiekanaal waarmee men betalingen kan laten uitvoeren is naast balietransactie of per post uitgebreid met pc-banking en de telefoon. Met name betalingen per computer nemen enorm toe. Uit een enquête van de consumentenbond blijkt dat 75% van haar leden een computer heeft waarvan 40% gebruik maakt om transacties uit te voeren. De telefoon wordt slechts mondjesmaat toegepast voor overboekingen. Er zijn vaak restricties op het overmaken naar rekeningen buiten dezelfde bank. Buitenlands betalingsverkeer Het maken van internationale overboekingen komt relatief weinig voor bij particulieren. Het alternatief voor buitenlandse betalingen via de bank is de creditcard of de Europas. Dit zijn maar deelsubstituten, zo kan de Europas alleen worden gebruikt bij een fysieke aanwezigheid in het buitenland. Contant geld of reischeques zijn tevens (primitieve) alternatieven. Vreemde valuta kan bij vele verschillende aanbieders worden verkregen. De huisbank lijkt slechts een klein deel van de vraag te dekken, zo wordt bijvoorbeeld veel gebruik gemaakt van grenswisselkantoren.
Aanbodsubstitutie Aanbieders en marktaandelen Voor betalingsverkeer aan particulieren zijn de traditionele algemene banken (ABNAMRO en ING), de coöperatieve banken (Rabobank) en de handels- en de spaarbanken (SNS Bank en VSB) actief. De markt wordt verdeeld tussen de vier grote banken en Fortis (VSB). De Rabobank en de ING (de Postbank) zijn de grootste aanbieders. Aanbodsubstitutie en toetreding Betaalrekening Het verzorgen van het betalingsverkeer is een typische loss-leading activiteit. Slechts aanbieders die ook een breed dienstenpakket op de markt willen brengen komen in aanmerking. Uitbreiding van de capaciteit op korte termijn en zonder aanzienlijke kosten lijkt dus niet te verwachten. Wel kunnen ondernemingen, zoals grote supermarkten, de mogelijkheid aan klanten bieden om betalingen met de klantenkaart
MS/AG5801rp3
71
uit te voeren die later pas voldaan hoeven te worden. Het gebruik van de betaalrekening bij de bank kan hierdoor afnemen. Creditcard De markt van creditcards wordt gedomineerd door enkele mondiaal opererende partijen. American Express, Diners club, Visa en Mastercard lijken de markt stevig in handen te hebben. De uitgifte van creditcards vindt plaats door financiële instellingen (bijvoorbeeld ABN-AMRO) en op diensten georiënteerde ondernemingen (bijvoorbeeld de ANWB). De concurrentie vindt plaats via het uitgiftepunt. De uitgifte van creditcards is nationaal. Er is echter geen reden voor buitenlandse aanbieders om op de Nederlandse markt geen creditcard uit te geven. Toetreding tot deze markt van nieuwe spelers naast AMEX, Diners, Visa en Mastercard is op korte termijn onwaarschijnlijk, gezien de enorme IT investeringen en de reclamekosten voor het verwerven van een naam en reputatie. Buitenlands betalingsverkeer Hier zijn alle grote Nederlandse banken actief. Het verzorgen van internationale overmakingen is technisch en juridisch complex. Er schijnen in Nederland maar enkele banken in staat te zijn om dit goed uit te voeren. Toetreding op korte termijn is daarom niet te verwachten. Ondanks deze observatie moet worden opgemerkt dat het verrichten van internationale betalingen zich bij uitstek leent voor het internet. Voor het wisselen van valuta zijn er vele aanbieders. Denk aan de wisselkantoortjes in de grote steden.
Relevante geografische markt Betaalrekening Men kiest doorgaans de bank in de omgeving van het werk of het huis. De retailmarkt is daarom overwegend een lokale markt en wordt beheerst door lokale banken. De Postbank is de belangrijkste uitzondering. Postbank klanten maken immers niet of nauwelijks gebruik van een fysiek kantorennet. In de toekomst zullen de fysieke afstanden groter worden door de toename van het telefonisch en elektronisch bankieren. Er vindt dan een verschuiving plaats van een lokale naar een nationale dimensie. Volgens één van de geïnterviewde banken is het zelfs mogelijk dan vanuit het buitenland een betaalrekening met bijhorende diensten wordt aangeboden. In de praktijk haalt men immers zelden geld aan het loket van een bank. Omgekeerd zijn het enkel nog bepaalde categorieën van middenstanders die chartaal geld ontvangen en dit naar het bankkantoor brengen. Creditcard De creditcardmarkt is internationaal. De locatie van de aanbieders (AMEX etc. ) is niet van belang. De uitgifte van creditcards heeft een nationale dimensie.
MS/AG5801rp3
72
Buitenlands betalingsverkeer Het verrichten van buitenlandse betalingen vanuit Nederland via de bank rekening lijkt vooral lokaal te zijn, gezien het vereiste contact met de bank. Deze betalingen kunnen ook telefonisch of door middel van pc-banking worden overgemaakt. Ook hier verschuift de geografische dimensie van lokaal naar internationaal; indien de creditcard wordt gebruikt voor buitenlandse betalingen is de dimensie internationaal. Wisselen van valuta is internationaal. Die activiteit kan bij het lokaal bankkantoor, het wisselkantoor, of in het buitenland plaats vinden.
Relevante productmarkten Op basis van de vraagsubstitueerbaarheid kunnen er twee relevante markten worden afgebakend. Betaalrekening De eerste relevante markt is gericht op de bankrekening en omvat alle aanpalende producten, zoals de bankkaart, de Europas, chipknip, chipper enz. Die als (vraag-) substituten kunnen worden gezien. Door de grote frequentie van de transacties –die deze producten kenmerkt- is het marktsegment voor de bankrekening lokaal. Buitenlands betaalverkeer De tweede relevante productmarkt bevat alle substituten voor buitenlands betalingsverkeer: overmakingen naar het buitenland, buitenlandse valuta, reischeques en creditcards. Deze markt dient onder meer van de eerste relevante markt onderscheiden te worden, omdat de koop en verkoop van deze producten niet gekoppeld hoeft te zijn aan een bankrekening. Creditcard De creditcard biedt een substituut voor buitenlands betalingsverkeer (en ten dele voor de betaalrekening). Je zou de creditcard ook als een aparte relevante markt kunnen beschouwen. Onderscheidend van de andere wijzen van buitenlands betaalverkeer is het gemak en de status. Men kan zich afvragen of klanten de creditcard zullen verruilen voor een ander betaalmiddel als de prijs met bijvoorbeeld 10% zou worden verhoogd. De vraagsubstitutie zal het laagst zijn voor producten zoals de Goldcards, die zijn bedoeld om een soort statussymbool te creëren. Dit is een productkenmerk dat niet door substituten kan worden overgenomen.
Marktmacht De informatie over marktmacht in de drie hierboven besproken relevante marktten kan als volgt worden samengevat: s Een rekening is het basisgereedschap voor het uitvoeren van betalingstransacties. De betaalrekening is meestal een loss-leading product. Vaak koppelen banken verschillende andere producten aan deze rekening, waarmee de verliezen op de
MS/AG5801rp3
73
s
s
s
s
s
s
betaalrekening worden gecompenseerd. Sommige van deze producten zijn gekoppeld aan betalingsdiensten; andere zijn gekoppeld aan diensten op het gebied van sparen en kredietverlening. Een directeur van een grote bank gaf aan dat deze koppeling betekent dat het openen van een rekening voor banken van grote waarde zijn, omdat het bijna automatisch leidt tot het aanbieden van andere producten. Dit betekent ook dat de prijsvorming van de betalingsdiensten complex is: deze weerspiegelt vaak de genoemde koppeling door kruiselingse subsidies tussen de verschillende producten. De Consumentenbond gaf aan dat hoge omschakelingskosten een typisch kenmerk van de betaalrekening zijn. Dit is het gevolg van administratieve problemen (de kosten van het informeren van alle betrokken relaties over de nieuwe rekening). Het is voor toetreders dus moeilijk om nieuwe klanten te trekken en het is voor de huidige marktpartijen relatief makkelijk om hun klanten te behouden. Met betrekking tot de Chipper en de Chipknip beweerde één van de gesprekspartners dat er zeker in het verleden afspraken werden gemaakt tussen de aanbieders voor wat betreft de prijszetting van deze betaalfaciliteiten. Het feit dat deze systemen niet op elkaar afgestemd waren was volgens deze geïnterviewde een bewijs van marktmacht. Klanten (de middenstand) moeten immers de beide systemen beschikbaar hebben. Het lage prijsniveau van de meeste betalingsdiensten is volgens een directeur van een grote bank een toetredingsdrempel: een toetreder moet innoveren (op een ander gebied dan de prijs) om winstgevend toe te kunnen treden. Volgens een topman van een grote bank is de prijsconcurrentie op nationale transacties hevig en spreidt de concurrentie zich uit over andere elementen dan de prijs. Dezelfde persoon illustreerde zijn woorden door te zeggen dat als een grote bank één procent marktaandeel bij een andere grote bank weghaalt, deze onmiddellijk reageert door één procent marktaandeel in een ander segment bij de eerstgenoemde bank weg te halen. Volgens de Consumentenbond is de concurrentie op andere variabelen dan de prijs minder duidelijk. Bijvoorbeeld valutering (deze term verwijst naar het tijdsverschil tussen de feitelijke afboeking van een rekening en het moment dat het geld de bank verlaat en het tijdsverschil tussen de feitelijke aankomst van geld bij de bank en het moment dat het op de rekening wordt geboekt) wordt zelden duidelijk als een kostenpost voor de klant genoemd. Het is duidelijk dat dit valuteringsysteem in termen van tijd kosten voor de klant en winst voor de bank met zich meebrengt. Op dezelfde wijze lijken de productvoorwaarden (zoals debetrentepercentages, boete bij vertraging enz.) en de kosten voor buitenlandse transacties aan minder concurrentie bloot te staan, zo er geen sprake is van een samenwerkingsovereenkomst. De transparantie is matig op deze markt. Tijdens een interview werden door de Consumentenbond de volgende voorbeelden gegeven. De voorwaarden voor de chipknip/chipper zijn klantonvriendelijk: de klant moet van tevoren aangeven dat hij deze dienst niet wil en moet anders betalen om deze dienst te beëindigen. Veel medewerkers aan de balie van de bank begrijpen niet wat valutering inhoudt, waardoor het niet aan klanten uitgelegd kan worden.
MS/AG5801rp3
74
s
s
s
Klantenorganisaties proberen als ‘countervailing power’ te fungeren door hun informatieve publicaties en door de aandacht van de autoriteiten en ondernemingen voor specifieke aandachtspunten te vragen. Ze protesteren bijvoorbeeld tegen het voornemen van de banken om de cheques als betaalmiddel af te schaffen. Over het algemeen vinden zij de prijs van betalingsdiensten niet hoog, maar vrezen zij collusie voor sommige andere tarieven (bijvoorbeeld pinnen in het buitenland). Ook denken zij dat de grote banken erg machtig zijn, onvriendelijk bij de behandeling van klachten en dat zij op dit segment afgeschermd zijn van concurrentie. De prijsvorming op de markt voor buitenlandse valuta voor particulieren lijkt op het patroon van een leider en volger(s). De grote banken hebben de leiding en de kleine banken en de onafhankelijke wisselkantoren volgen. De laatste vragen vaak een premie voor het gemak van de locatie en de openingstijden. Het overmaken van geld naar het buitenland door een bank brengt hoge transactiekosten met zich mee; er bestaan in de gemeenschappen van immigranten alternatieve netwerken.
Conclusies Drie factoren lijken cruciaal te zijn in de verklaring van het ontbreken van recente toetreding en de onaantastbaarheid van de markt voor betalingsrekeningen: reputatie, hoge omschakelingskosten en loss-leading prijsstelling. Hoge omschakelingskosten maken de particulieren kwetsbaar voor concurrentiebeperkende praktijken. In onderstaande tabel worden de belangrijkste bevindingen samengevat. Tabel 4.2.1 Betalingsfunctie AI
Betaalrekening Creditcard Vreemde valuta/reischeque Buitenlands betalingsverkeer
Vraag Substitutie *
Aanbod substitutie *
Geografische dimensie lokaal=>nationaal
Concentratie ***
Gevaar voor Marktmacht ***
*
**
nationaal=>internationaal
**
*
4.2.2 Zakelijke betalingsverkeer voor kleine en middelgrote bedrijven Beschrijving van de producten De producten in deze cel bestaan uit de betaalrekening uitgebreid met services, zoals cash management services, factoring en buitenlands betalingsverkeer. Het kenmerk van deze producten (met uitzondering van factoring) is dat het dagelijkse handelingen/activiteiten zijn en dat ze veel voorkomen. Rekening courant Een rc-rekening wordt door bedrijven gebruikt voor het betalingsverkeer. De rcrekening loopt over het algemeen bij de huisbank. Op verschillende wijzen kunnen betalingen worden geëffectueerd, bijvoorbeeld via schriftelijk overboeken of
MS/AG5801rp3
75
elektronisch. Daarnaast zijn er contante stortingen bij de balie mogelijk. Als service bij de betaalrekening kan men gebruikmaken van faciliteiten zoals Europas en creditcards. Het bedrijf kan tevens Europassen en creditcards aanvragen die door werknemers kunnen worden gebruikt. Ontvangsten vinden plaats via cash, bankrekening, of creditcard. 29 Bedrijven maken steeds meer gebruik van elektronisch bankieren. Als ondernemingen zich inschrijven voor dit elektronisch bankieren, krijgen ze software die bedoeld is voor de verschillende aspecten van hun betaalverkeer. Opdrachten aan de bank worden aangeleverd op tapes of on-line via het electronic banking system van de bank. Het voordeel is onder meer dat men eerder kan zien of de handelingen zijn uitgevoerd. Dit type software is in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen gestandaardiseerd. Buitenlands betalingsverkeer Buitenlands betalingsverkeer betreft de overboekingen naar het buitenland, het ontvangen van betalingen uit het buitenland, en de aan- en verkoop van buitenlandse valuta. De grote banken hebben via hun buitenlandse kantoren een buitenlands betalingsverkeer systeem. Daarnaast bestaan er ook gemeenschappelijke initiatieven binnen Europa zoals het Target systeem. 30 Voor de ondernemingen met internationale activiteiten is het overmaken en ontvangen van buitenlandse betalingen een belangrijke en frequent voorkomende handeling. De volgende twee producten zijn beperkt in hun omvang en toepassing, maar worden voor de volledigheid meegenomen. Cash management Cash management is een service die wordt verleend tegen betaling. Hierbij wordt de kaspositie van het bedrijf in de gaten gehouden; overschottensaldi van verschillende rekeningen worden aan elkaar verbonden en tijdelijk geïnvesteerd, bij voorbeeld door overnight deposits. Factoring Factoring is een financiële service waarbij een bedrijf zijn debiteuren verpandt aan een factoring bedrijf die het geld vervolgens gaat innen. Veel grote banken hebben dochterondernemingen die deze handelingen verzorgen. Factoring is voor de meeste bedrijven geen frequent voorkomende handeling.
29
30
Ondernemingen gebruiken voor hun betalingen nauwelijks creditcards. Daarom zal het niet als zodanig besproken worden. Soms zal vermeld worden dat het gebruik van creditcards door ondernemingen om betalingen te ontvangen gezien kan worden als een substituut voor ontvangst direct via de bank. Voor de rest is alles wat gezegd zal worden dat de markt voor creditcards een internationale markt is, die gedomineerd wordt door enkele wereldwijd opererende ondernemingen. TARGET staat voor Trans-European Automated Real-Time Gross Settlement Express Transfer. Het is een systeem om internationale Europese interbancaire betalingsverkeer te laten plaatsvinden.
MS/AG5801rp3
76
Vraagsubstitutie Rekening courant Voor de standaard betaalrekening zijn er enkele substitutie mogelijkheden zoals de creditcard en contant geld. De substitutie is echter beperkt. Voor vele transacties is een betaalrekening noodzakelijk, soms zelfs verplicht. Daarenboven zijn de kosten van de substituten vaak hoog. Een geringe verhoging van de kosten van de betaalrekening zal naar verwachting nauwelijks leiden tot een groter gebruik van substituten.
Buitenlands betaalverkeer Voor het buitenlands betalingsverkeer zijn er voor ondernemingen die veel buitenlandse transacties uitvoeren twee substituten. Een onderneming kan een rekening in het betreffende buitenland openen en de buitenlandse betalingen via deze rekening laten verlopen. Een ander alternatief is de creditcard. Dit houdt in dat men klanten vraagt om hun creditcards te gebruiken. Dit heeft alleen zin wanneer de bedragen relatief klein zijn. Voor bedrijven die incidenteel buitenlandse transacties uitvoeren is alleen de creditcard een alternatief. Cash management en factoring: Er zijn weinig alternatieven. Indien de klant de diensten van de aanbieders niet meer zou willen afnemen, kan hij alleen terugvallen op het zelf regelen van zijn financiële stromen en het zelf innen van zijn uitstaande debiteuren.
Aanbodsubstitueerbaarheid Aanbieders en marktaandelen In deze sector zijn dezelfde bedrijven actief als in het particuliere betalingsverkeer. Vergeleken met de particuliere sector heeft de ABN-AMRO een groter marktaandeel. Alle andere partijen leveren in ten opzichte van hun marktaandeel voor het particuliere betalingsverkeer. Aanbodsubstitutie en toetreding Rekening courant Voor kleine en middelgrote ondernemingen loopt de redenering parallel aan die bij de particulieren. Uitbreiding van additionele capaciteit hoeft op korte termijn niet te worden verwacht. Er wordt hier wel gestreefd naar een kostendekkende tarifering. Hierdoor is het loss-leading karakter hier niet (of minder) van toepassing. Op het gebied van afhandeling van pin-betalingen en Eurocard betalingen is er slechts een aanbieder; Interpay. Op korte termijn uitbreiden van de capaciteit mag niet worden verwacht vanwege de hoge (IT) investeringskosten en het opbouwen van reputatie. Met betrekking tot het buitenlandse betalingsverkeer is het verkrijgen van buitenlandse valuta mogelijk aan de balie van de bank, maar ook via reisorganisaties en grenswisselkantoren. Zo doet een geïnterviewd bedrijf niet langer beroep op haar bank voor het verkrijgen van buitenlandse valuta, maar wel op een gespecialiseerd bedrijfje
MS/AG5801rp3
77
dat samenwerkt met reisbureaus en de valuta aangetekend laat bezorgen en dit alles tegen een lagere prijs dan de bank. Toetreding tot dit (cash) segment van de markt lijkt geen probleem. Met betrekking tot het veelvuldig verzenden en ontvangen naar en uit een bepaald land, lijkt er met het oog op het openen van een rekening in dat land een overvloed aan mogelijke aanbieders te zijn. Voor incidentele betalingen zijn er weinig alternatieve aanbieders en dus een grote afhankelijkheid van de lokale markt. Cash management is gekoppeld aan de betaalrekening. Er is hierdoor weinig aanbodsubstitutie. De bank die de rekening beheerd is in een groot voordeel ten opzichte van de toetreder. Factoring kan door incassobureaus worden verricht. Deze bureaus zijn echter niet altijd bereid om de vorderingen over te nemen tegen directe betaling. Hierdoor is er slechts spraken van een gedeeltelijke substitutie.
Relevante geografische markt Rekening courant Op het gebied van rekening courant zijn kleine en middelgrote ondernemingen lokaal georiënteerd. Met name kleine ondernemingen geven de voorkeur aan een bank in de directe omgeving. De locatie van de ondernemer en zijn bank zijn vaak moeilijk te scheiden. Door het gebruik van elektronisch bankieren, waardoor de dimensie afstand irrelevant wordt, is er overigens een tendens naar een nationale dimensie. Buitenlands betalingsverkeer Met betrekking tot het buitenlandse betalingsverkeer lijkt het nodig om een onderscheid te maken tussen ondernemingen die veel of weinig buitenlandse transacties hebben. Voor de eerste groep lijkt de relevante geografische markt internationaal te zijn, omdat zij het openen van een rekening in het buitenland waarschijnlijk een redelijk alternatief zullen vinden. Door middel van deze buitenlandse rekeningen kunnen zij zowel hun betalingen in buitenlandse valuta regelen als de aankoop en verkoop van buitenlandse valuta. Voor de tweede groep is de geografische relevantie voor het verzenden en ontvangen van betalingen naar en uit het buitenland waarschijnlijk lokaal, omdat het hierboven genoemde alternatief te veel kost. Voor buitenlandse valuta kunnen deze ondernemingen nationaal terecht doordat een aanvraag voor buitenlandse valuta via de post of telefonisch ingediend en per post ontvangen kan worden. Na de introductie van de Euro zal de behoefte aan dit bankproduct langzaam afnemen. Cash management: Vanwege de koppeling aan de rekening courant is de markt overwegend lokaal. Factoring zal hoofdzakelijk door de huisbank worden gedaan. Voor grotere bedragen loont het om offertes van verschillende aanbieders aan te vragen.
MS/AG5801rp3
78
Relevante productmarkten De hierboven uitgevoerde analyse suggereert dat er in de cel voor het betalingsverkeer voor kleine en middelgrote ondernemingen vier relevante productmarkten kunnen worden onderscheiden. Deze zijn: rekening courant, buitenlands betalingsverkeer, ‘cash management’ diensten en factoring.
Rekening courant De markt voor rekening courant voor kleine en middelgrote ondernemingen lijkt een aparte (lokale) markt te zijn vanwege het belang van de frequente transacties en de koppeling van de meeste kredieten aan de rekening courant. Buitenlands betalingsverkeer Overmakingen, creditcards en reischeques kunnen substituten zijn voor buitenlands betalingsverkeer. De markt lijkt drie deelmarkten met verschillende geografische relevantie te combineren. De markt voor ondernemingen die veel buitenlandse transacties afsluiten is internationaal. De belangrijkste reden hiervoor is dat het openen van een rekening in het buitenland voor hen een voordelig alternatief is. Voor ondernemingen die weinig buitenlandse transacties afsluiten is dit geen redelijk alternatief (tot deze groep behoren de meeste kleine en middelgrote ondernemingen). Voor hen is het verzenden naar en ontvangen van betalingen uit het buitenland een lokale aangelegenheid, vanwege de koppeling met de rekening courant. De aan- en verkoop van buitenlandse valuta blijkt, gegeven het bestaan van meerdere alternatieve aanbieders, nationaal te zijn. Cash Management en factoring kunnen als aparte relevante markten worden beschouwd; er zijn weinig substitutiemogelijkheden. Marktmacht Interviews en ‘desk research’ geven aan, dat met betrekking tot de betalingsproducten voor kleine en middelgrote ondernemingen de volgende aspecten van marktdominantie domineren. s
s
Wat betreft rekening courant bestaan er volgens de eigenaren van kleine en middelgrote ondernemingen hoge overschakelingkosten. Het is praktisch onmogelijk om alle klanten ertoe te bewegen zich aan te passen aan een nieuw rekeningnummer. Zelfs als er geen inertie van de kant van de klanten zou zijn, dan zou er nog een probleem zijn door het tijdsbestek tussen het verzenden van de facturen en de ontvangst van de betalingen. Dit geldt volgens een eigenaar van een middelgrote onderneming (waarvan 90 procent van de verkoopopbrengst uit het buitenland komt) in het bijzonder voor betalingen die betrekking hebben op verkopen in het buitenland. Een gesprekspartner bij een middelgroot bedrijf vermeldde het belang van de service, eerder dan van de prijs, als criterium voor het beoordelen van een bank. Tot die service behoren het meedenken met en spontaan adviseren van de klant, het
MS/AG5801rp3
79
s
s
s
s
s
s
inspelen op de behoeften van de klant, de snelheid waarmee transacties en eventuele klachten worden afgehandeld. Zelfs als kleine en middelgrote ondernemingen een rekening courant bij meerdere banken hebben, is het gebruikelijk om alle betalingen via één en dezelfde rekening te laten lopen. Een rekening courant wordt zelden volledig afgesloten door een kleine of middelgrote onderneming. Een reden voor het overhevelen van de rekening courant van de ene naar de andere bank is het vaak voorkomen van fouten bij de afhandeling van betalingen. Een andere reden om een aanvullende rekening courant te openen is dat banken klanten verplichten een rekening courant te hebben, alvorens andere producten gekocht kunnen worden (in het bijzonder leningen). Onder de banken kunnen alleen de grote banken buitenlandse transacties verwerken (deze betreffen vooral persoonlijke cheques en bankcheques). Deze verwerking door de banken is òf inefficiënt door gebrek aan expertise of door gebrek aan een buitenlands netwerk (bijvoorbeeld bij de Rabobank) óf het kost veel wanneer er wel expertise en een goed netwerk is (ABN-AMRO of ING). Hoe kleiner de gemiddelde grootte van de betalingen, hoe duurder de dienst. Dit vanwege het feit dat de prijs bestaat uit een vast bedrag per buitenlandse betalingstransactie. Hierbij komt nog dat de banken eisen dat per betaling een formulier wordt ingevuld, wat bijzonder tijdrovend is (een eigenaar van een middelgrote onderneming zei dat deze eis in het buitenland alleen geldt voor cheques met grote bedragen). Buitenlandse betalingen door middel van creditcards zijn veel goedkoper, omdat de kosten hiervan een percentage van het betaalde bedrag zijn. Er lijkt tussen de ondernemingen in Nederland die buitenlandse transacties verwerken weinig concurrentie te zijn, omdat er weinig actoren op deze markt efficiënt opereren: van de banken ABN-AMRO en ING en de enkele grote creditcard ondernemingen. De mogelijkheid om een rekening bij een bank in het buitenland te openen -om de betalingen in die munteenheid goedkoop te kunnen laten verwerken- lijkt geen serieuze bedreiging voor de Nederlandse financiële instellingen te vormen. Kleine ondernemingen worden vaak slecht geïnformeerd over innovaties of nieuwe mogelijkheden voor rekening courant producten. Het lijkt erop dat kleine en middelgrote ondernemingen ernaar moeten vragen, omdat de bank zelden het initiatief neemt. Dit geeft waarschijnlijk problemen voor de kleine ondernemingen, omdat die meestal geen expertise in huis hebben om deze zaken in het oog te houden. De aanwezigheid door middel van lokale kantoren, lijkt met de ontwikkeling van elektronisch bankieren, callcenters en ATM’s steeds minder van belang te zijn. Dit wordt door zowel door de vraag- als de aanbodzijde van de markt opgemerkt. Met betrekking tot het gecentraliseerde systeem van elektronische betalingen hebben de kleine en middelgrote ondernemingen waarschijnlijk hetzelfde probleem als de grote ondernemingen. Zie hiervoor het deel over grote ondernemingen en betalingsdiensten in het gedeelte over marktmacht.
Conclusies De hierboven gedane constateringen lijken te suggereren dat de hoge overschakelingkosten en het gebrek aan eigen expertise (vooral bij kleine
MS/AG5801rp3
80
ondernemingen) de kleine en middelgrote ondernemingen tamelijk afhankelijk maken van de beslissingen van de bank over betalingsfuncties. De diensten aangaande buitenlandse betalingen, die door de twee belangrijkste Nederlandse banken met een minimum aan efficiëntie worden aangeboden, schijnen duur en ongemakkelijk. Dit kan een onnatuurlijk gebrek aan concurrentie suggereren. Nieuwe distributiekanalen verminderen het belang van het kantorennetwerk. In onderstaande tabel worden de belangrijkste bevindingen samengevat. Tabel 4.2.2 Betalingsfunctie BI
Rekening courant Cash management Factoring Buitenlands betalingsverkeer
Vraag substitutie * zelf doen zelf doen *
Aanbod Substitutie * * ** *
Geografische dimensie lokaal=>nationaal lokaal=>nationaal nationaal lokaal=>nationaal
Concentratie *** *** ** ***
Gevaar voor Marktmacht
*** ** * ***
“Zelf doen” wil zeggen dat de ondernemer geen dienst afneemt maar zelf de handeling verricht. De term “zelf doen” wordt gehanteerd als dit inderdaad gezien wordt als een belangrijk substituut voor de dienstverlening van de bank.
4.2.3 Zakelijk betalingsverkeer voor grote ondernemingen Beschrijving van de producten De producten in de cel van het betalingsverkeer zijn identiek aan die in de cel betalingsverkeer voor kleine en middelgrote ondernemingen. Voor een beschrijving wordt de lezer daarom verwezen naar paragraag 4.2.2. Het enige noemenswaardige verschil lijkt elektronisch bankieren te zijn. Grote ondernemingen onderhandelen over tailor-made systemen voor elektronisch bankieren, terwijl kleine en middelgrote ondernemingen meestal gestandaardiseerde software krijgen.
Vraagsubstitutie Rekening courant Grote ondernemingen kunnen binnen de onderneming een eigen bank opzetten. Deze interne bank zorgt voor een centralisatie van alle betaalopdrachten naar externe partijen. Deze interne bank kan een betaalrekening bij een interne bank niet vervangen, maar wel het gebruik van deze betaalrekening verminderen. Een voordeel van zo’n interne bank is dat de kosten om over te stappen naar een andere bank minder zijn (doch niet verwaarloosbaar) omdat slechts één centraal punt in de onderneming contact heeft met de bank. Het opzetten van een eigen interne bank is alleen weggelegd voor de zeer grote ondernemingen. De eigen telcentrales van grote onderneming kunnen worden gezien als een alternatief voor een dienst die door banken wordt geleverd (het tellen van geld). Het is mogelijk om het getelde geld rechtstreeks aan DNB af te geven.
MS/AG5801rp3
81
Buitenlands betalingsverkeer Voor het buitenlands betalingsverkeer gebruiken de grote ondernemingen waarschijnlijk dezelfde substituten als de kleine en middelgrote ondernemingen: openen van rekeningen in het buitenland en, wanneer de bedragen relatief klein zijn, het aanmoedigen van buitenlandse klanten om met de creditcard te betalen. Daarnaast kunnen ondernemingen met buitenlandse dochterondernemingen binnen de onderneming of groep een ‘clearing system’ hanteren, dat alle internationale betalingen verwerkt. Cash management en factoring : Er zijn weinig alternatieven. Indien de klant de diensten van de aanbieders niet meer zou willen afnemen, kan hij alleen terugvallen op het zelf regelen van zijn financiële stromen en het zelf innen van zijn uitstaande debiteuren. De interne bank zou een rol kunnen spelen bij het zelf verrichten van deze handelingen.
Aanbodsubstitueerbaarheid Aanbieders en marktaandelen Grote bedrijven hebben betaalrekeningen bij veel banken. Het primaire entreepunt van de interne bank kan tegen niet al te hoge kosten geswitched worden. De marktaandelen voor de betaalfunctie van grote bedrijven zijn gezien de vele bankrelaties per onderneming daarom weinigzeggend. Aanbodsubstitutie en toetreding Rekening courant Grote ondernemingen bankieren normaal bij grote banken Hiervoor zijn verschillende redenen. Ten eerste zijn grote banken, beter in staat om grote hoeveelheden (kortlopend) geld te verstrekken dan kleine banken. Ten tweede hebben de grote banken meestal een groter en efficiënter netwerk van buitenlandse relaties, wat het buitenlandse betalingsverkeer sneller en betrouwbaarder maakt. Dit is een voordeel dat grote ondernemingen op prijs stellen. Derhalve is toetreding van kleinere banken tot dit segment van ‘betalingen voor grote ondernemingen’ onwaarschijnlijk. Verschillende Europese grote banken bieden echter betalingsverkeer diensten aan grote ondernemingen. Voor activiteiten op de Nederlandse markt (zoals personeel, toeleveranciers enz.) is een ingang in het Nederlandse betalingsverkeer (bankgiro centrale) feitelijk vereist. Met betrekking tot de afhandeling van betalingen met de pinpas en de Eurocard hebben de grote ondernemingen met dezelfde situatie te maken als de kleine en middelgrote ondernemingen. Zie hiervoor paragraag 4.2.2. Buitenlands betalingsverkeer Grote ondernemingen kunnen bij meer banken terecht voor buitenlandse betalingen dan kleine en middelgrote ondernemingen. Zij zijn, door het volume van de transacties, ook een interessante partij voor buitenlandse banken.
MS/AG5801rp3
82
Cash management Deze diensten kunnen ook door de grote internationale consultants worden aangeboden. Factoring : De aanbodsubstitutie lijkt gering. Buiten het bankwezen zijn er weinig alternatieve aanbieders. Toetreding moet echter niet worden uitgesloten. De kapitaal en kennis intensiteit van deze activiteit is gering.
Relevante geografische markt Rekening courant Op het gebied van de rekening courant hebben grote ondernemingen de mogelijkheid om hun betalingsverkeer behalve van Nederlandse banken ook van Europese banken (met een vestiging in Nederland) af te nemen. Steeds meer Europese banken bieden hun producten op de Nederlandse markt aan. De geografische dimensie is echter hoofdzakelijk nog nationaal. Buitenlandse betalingsverkeer Voor het buitenlands betalingsverkeer kunnen grote ondernemingen ook terecht bij buitenlandse banken met een vestiging in Nederland. Het valt aan te nemen dat de introductie van de Euro zal leiden tot een versnelde koppeling van de nationale betaalsystemen in de Eurozone. Zodra deze koppeling tot stand is gebracht komen in principe alle banken in de Eurozone voor het betaalverkeer van grote ondernemingen in aanmerking. De onderkant van dit marktsegment (de kleine grote bedrijven) lijken nog wel hoofdzakelijk aangewezen op hun eigen (meestal Nederlandse) bank. Cash management Door de koppeling met de rekening courant is de geografische dimensie hoofdzakelijk nationaal. Door de aanbodsubstitutie van grote internationale consultants schuift de dimensie op naar internationaal. Factoring De geografische dimensie is hoofdzakelijk nationaal. De zeer grote bedrijven kunnen een beroep doen op buitenlandse factoringbedrijven.
Relevante productmarkten De hierboven uitgevoerde analyse schijnt te suggereren dat er in de cel van het ‘betalingsverkeer voor grote ondernemingen’ vier relevante productgroepen kunnen worden onderscheiden. Deze zijn: rekening courant, buitenlandse betalingsverkeer, cashmanagement diensten en factoring. Rekening courant De markt voor rekening courant lijkt ten minste nationaal, zo niet internationaal voor grote ondernemingen. De ontwikkeling richting een internationale geografische relevantie van deze markt is waarschijnlijk het gevolg van de ‘single license’ eis voor
MS/AG5801rp3
83
bankieren in Europa. Deze vergemakkelijkt de toetreding van andere grote banken, die worden aangetrokken door de winstgevendheid van het zaken doen met de grote ondernemingen. Buitenlandse betalingsverkeer De relevante markt bestaat, vanwege de vraagsubstitutie uit: overmakingen, vreemde valuta, creditcard en reischeques. De markt voor buitenlands betalingsverkeer wordt meer en meer internationaal. De belangrijkste reden hiervoor is dat buitenlandse aanbieders eenvoudig toegang hebben tot dit type transacties. De laatste twee markten zijn cash management en factoring. Hun geografische dimensie is hoofdzakelijk nationaal, hoewel het opschuift naar internationaal voor cashmanagement.
Marktmacht Op basis van interviews en ‘desk research’ naar marktdominantie, komt het beeld naar voren dat grotere ondernemingen in een betere positie verkeren om te reageren op de sterke posities van de banken dan kleine en middelgrote ondernemingen. s
s
s
s
Met betrekking tot rekening courant noemen ook de grote ondernemingen de overschakelingkosten als toetredingsbarrière. Er wordt gezegd dat deze van technische aard zijn. De feitelijke organisatie van betalingsverkeerdiensten vereist het opzetten van een complex systeem, dat alle transacties die met de verschillende betalingen tussen de bank en de onderneming te maken hebben, regelt. Dit zijn geen standaardsystemen; de meeste ervan zijn tailor-made. Het overschakelen naar een andere bank zou dan het opzetten van een nieuw systeem inhouden, wat duur en tijdrovend is. De directeur van een grote bank zei dat er hoop was op een alternatieve oplossing: het toenemend belang van internet zou kunnen leiden tot een algemeen protocol voor deze systemen; dit zou de overschakelingkosten verlagen. Het internationale netwerk van een bank wordt in toenemende mate een toetredingsdrempel. Dit netwerk moet de bank de mogelijkheid bieden met een minimum aantal intermediairs zorg te dragen voor de internationale betalingstransacties (dat wil zeggen snellere en goedkopere verwerking). Men is het erover eens dat ABN-AMRO, dankzij haar grote aantal dochterondernemingen in Europa, in dit opzicht een sterke positie heeft. De afwezigheid van een alternatief elektronisch betalingssysteem (alles wordt door Interpay gecentraliseerd) wordt door ondernemingen ervaren als een bron van marktmacht voor de eigenaren van Interpay (hoge tarieven, regelmatig door Interpay opgelegde dure technische aanpassingen van de pinautomaat). Een topman van een grote bank gaf aan dat 90 procent van de infrastructuur van Interpay door de grote ondernemingen werd betaald, die in ruil daarvoor 90 procent van de aandelen van Interpay kregen. De koop en verkoop van buitenlandse valuta is een internationale markt; deze wordt gedomineerd door zes of zeven grote spelers, die omringd worden door een veelheid van kleinere spelers. Ondernemingen kijken meestel rond en kiezen de
MS/AG5801rp3
84
aanbieder met de laagste prijs. De onderhandelingspositie van de onderneming hangt af van de omvang van de transactie. De transparantie van de markt wordt gewaarborgd door de continue informatie die door Reuter wordt verzorgd. Conclusies Ook op de markt voor rekening courant hebben de overschakelingkosten de overhand, zelfs in die mate dat veel grote ondernemingen zich voor betalingen ten opzichte van de banken niet in een sterke positie bevinden. Het effectieve monopolie van Interpay lijkt ruimte voor niet-competitieve praktijken te genereren. De aankoop en verkoop van buitenlandse valuta lijkt competitief, in het bijzonder wanneer omvang van de transacties groot is. In de onderstaande tabel worden de belangrijkste bevindingen samengevat. Tabel 4.2.3 Betalingsfunctie CI
4.3
Rekening courant Cash management Factoring Buitenlands betalingsverkeer
Vraag substitutie * internationaal * *
Aanbod substitutie ** ** * **
Geografische dimensie nationaal nationaal=>internationaal nationaal nationaal=>internationaal
Concentratie *** *** *** ***
Gevaar Marktmacht ** * ** **
Kredietfunctie
4.3.1 Kredietverlening aan particulieren Beschrijving van de producten In deze cel worden drie producten besproken: consumptief krediet, hypotheek en autofinanciering/leasing. Consumptief krediet De producten die tot deze cel behoren kunnen worden ingedeeld op basis van het onderpand voor het verstrekte krediet. Het onderpand voor consumptief krediet, waaronder RC-krediet, persoonlijke leningen en eventueel ook huurkoop kunnen worden gerekend, wordt (impliciet) gevormd door het toekomstig inkomen. Daarom worden ze veelal gekoppeld aan de betaalfaciliteit. De omvang en de duur ervan zijn gewoonlijk beperkt. In toenemende mate worden consumptieve kredieten aangeboden die onafhankelijk van de salarisrekening zijn. De andere kredieten hebben een onderpand dat verband houdt met het object dat wordt aangekocht. Het onderpand voor een hypotheek is veelal de woning die wordt aangekocht, bij een autofinanciering is het onderpand de auto. Het onderpand voor een effectenkrediet zijn effecten die in depot worden gegeven.
MS/AG5801rp3
85
Voor de kredieten zonder vast onderpand kan gesteld worden dat ze met enige frequentie voorkomen, en dat er weinig advies is vereist. Hypotheek De hypotheek is veruit de belangrijkste kredietvorm voor particulieren. Hypotheken worden onder allerhande vormen verkocht. Er is dan ook sprake van een sterke mate van productdifferentiatie (zie Box: productdifferentiatie in de hypothekenmarkt). Tevens worden samen met een hypotheek vaak andere producten verkocht, in het bijzonder verzekeringen. Box: productdifferentiatie in de hypothekenmarkt Hypotheken zijn zeker geen homogeen product. Elke hypotheek is evenwel een combinatie van een aflosvorm en een renteformule. Zo onderscheidt ABN AMRO in zijn brochure “Hypotheekadvies en hypotheken” de volgende hypotheekvormen volgens aflosvorm: § Aflossen aan het einde van de looptijd: Spaarhypotheek, Beleggingshypotheek, Meegroeihypotheek, Levenshypotheek § Aflossen met annuïteit: Annuïteitenhypotheek § Lineair aflossen: Lineaire hypotheek § Niet aflossen: Aflossingsvrije hypotheek De brochure vermeld ook een aantal rentevarianten: § Vaste renteperiode voor 1, 5, 10 of 15 jaar § Vaste renteperiode voor 2, 3, 7, 12, 17 jaar met de laatste 2 jaar bedenktijd § Variabele rente § Bufferrente voor 5, 10 of 15 jaar § Groene rente voor 5 of 10 jaar De distributiekanalen voor kredieten zijn het loket en callcenters. Hypotheken worden ook verkocht door bemiddelaars en recent ook via het internet. Hypotheken kenmerken zich door hun incidentele karakter, de grote behoefte aan advies, de sterke relatie met de fiscaliteit en de doorgaans grote omvang. Autofinanciering/leasing Het leasen van auto’s kan bij vele aanbieders. Dit product is zo verfijnd en omkleed met diensten (onderhoud, inruil), dat dit als een apart marktsegment kan worden gezien.
Vraagsubstitutie Consumptief krediet De kredieten zonder vast onderpand zijn onderling in redelijke mate uitwisselbaar, ondanks de verschillen in looptijd, de omvang van het krediet en het object van het krediet. Ze zijn doorgaans niet uitwisselbaar met hypothecaire kredieten. Zo zal men de
MS/AG5801rp3
86
aankoop van een huis niet financieren met een persoonlijke lening. De financiering van de uitgaven met eigen middelen is wel een mogelijk alternatief, maar (bijna per definitie) beperkt in zijn toepassing. De aanwending van eigen spaarmiddelen is wel een substituut voor het klantenkrediet, eventueel ook voor een autolening maar veel minder voor een hypotheek. Een mogelijk vraagsubstituut voor consumptief krediet is het krediet dat verbonden is aan het gebruik van een creditcard. De interest op creditcards is evenwel veel hoger dan die op consumptief kredieten zodat ze niet als een goed substituut kunnen worden beschouwd. Hypotheken Binnen de hypothekenmarkt kan een onderscheid worden gemaakt op basis van het distributiekanaal. Vermoedelijk zullen niet alle klanten die een hypotheek afsluiten via een bank of een bemiddelaar overschakelen naar een aanbieder op het internet in het geval die banken en bemiddelaars de prijs van een hypotheek zouden verhogen. Niet iedereen beschikt over een internetaansluiting. Belangrijk is ook het feit dat het afsluiten van een hypotheek een belangrijke beslissing is waarbij persoonlijk advies op prijs wordt gesteld. In dit rapport wordt de relevante markt niet nader afgebakend op basis van het distributiekanaal. Autofinanciering/leasing Voor de financiering van een auto zou een middellang krediet als substituut kunnen dienen. De rente zou dan echter aanzienlijk hoger zijn. Voor het leasen van auto’s zijn er geen alternatieven, behalve het huren of kopen van een auto.
Aanbodsubstitutie Aanbieders en marktaandelen Op de markt voor consumptief krediet zijn alle banken actief, maar daarnaast ook gespecialiseerde instellingen (zoals de Frisia bank). Een indirecte markt wordt gevormd door huurkoop van duurzame consumptiegoederen. De Postbank en de Rabobank zijn de grootste aanbieders. Aanbodsubstitutie en toetreding Consumptief krediet De kredietverlening aan particulieren gebeurt niet alleen door de banken. Voor het consumptief krediet treden grootwinkelbedrijven, gespecialiseerde instellingen en ook creditcardmaatschappijen op als alternatieve aanbieders. Autofinanciering gebeurt ook door de autoproducenten en autoverkopers via financieringsmaatschappijen. Niettemin is het grootste deel van de markt in handen van de grootbanken. Voor vormen van particulier krediet die gekoppeld zijn aan de betaalfaciliteit van de klant komen alleen alternatieve aanbieders in aanmerking die eveneens betalingsverkeer aanbieden aan particulieren. Specifieke kennis of ervaring is voor het aanbieden van
MS/AG5801rp3
87
deze producten geen belemmering. Veelal gaat het om standaard producten en is de markt tamelijk transparant. Hypotheken Hypotheken waren tot in het begin van de jaren ‘70 alleen verkrijgbaar via banken. Na die periode ontstonden er hypotheekbemiddelingbedrijven die een intermediaire maar relatief neutrale rol spelen tussen particulieren die geld willen lenen om een huis te kopen en bedrijven die dat geld kunnen verstrekken, vaak in combinatie met een verzekering. Zo zijn er naast de banken ongeveer 500 onafhankelijke hypotheekbemiddelingwinkels, waaronder 170 “Hypotheekshops” en 115 kantoren van “De Hypotheker”. Ook verzekeringsmaatschappijen bieden hypotheken aan. Voor hen gaat het evenwel vaak om een bijproduct voor de verkoop van verzekeringen. Over het algemeen geldt wel dat hypotheekbemiddelaren een grotere keuze aan hypotheekformules aanbieden aan hun klanten dan individuele banken en/of verzekeraars. Van belang is ook het onderscheid tussen partijen die hypotheken genereren/bemiddelen en partijen die financieren. Tot de partijen die hypotheken financieren behoren de banken, de verzekeraars en pensioenfondsen. Banken en verzekeraars vervullen dus beide functies. Zo bemiddelt ING 25 % van de hypotheken die het financiert zelf terwijl de overige 75 % wordt bemiddeld door 12.000 tussenpersonen. De partijen die financieren geven een provisie aan de partijen die bemiddelen en soms, bij grote afname/omzet, een korting. Bijzondere wettelijke belemmeringen spelen voor de kredietverlening aan particulieren geen rol. Een zogenaamd B-diploma moet worden gehaald om (levens)verzekeringen te mogen verkopen. Dit diploma kan binnen 1 jaar worden gehaald. Omwille van de fiscale implicaties van hypotheken dienen alternatieve aanbieders wel goed op de hoogte te zijn van het Nederlands fiscaal recht om hun klanten goed te kunnen adviseren. Om tot de markt toe te treden kan niet alleen gebruik worden gemaakt van de traditionele kanalen maar ook van callcenters en internet. Zo biedt bijvoorbeeld de Bank of Scotland hypotheken aan op de Nederlandse markt via Internet. Het succes van dit initiatief zal onder meer afhangen van de bereidheid van klanten om een hypotheek af te sluiten zonder zich daarover persoonlijk te laten adviseren. Hoe belangrijk dit persoonlijk advies is, is moeilijk in te schatten en zal bovendien verschillen van persoon tot persoon. OHRA bijvoorbeeld realiseert aanzienlijk omzetten met de verkoop van hypotheken en doet dit voornamelijk zonder tussenpersonen en hoofdzakelijk met de telefoon als distributiekanaal. Autofinanciering/leasing Op deze markt zijn vele aanbieders actief, ook buiten het bankwezen. De aanbodsubstitutie is groot.
MS/AG5801rp3
88
Geografische markt Op basis van de vraagsubstitutie is de kredietverlening voor particulieren hoofdzakelijk een lokale markt. Men sluit bijvoorbeeld een hypotheek af bij de bank waar men klant is of via een hypotheekbemiddelaar in de buurt. Zo gebruikt De Hypotheker het aantal geregistreerde kadastermutaties per postcode als criterium voor het openen van nieuwe vestigingen. De postcodes die onder die grens uitkomen, worden veelal bediend door lokale bankagentschappen, bijvoorbeeld van de Rabobank die veel kantoren heeft in kleine steden en dorpen. Of de aanbodsubstitutiemogelijkheden de geografische markt verruimen is afhankelijk van de mogelijke distributiekanalen. Wanneer de kredietvorm enkel via bankkantoren kan worden aangeboden, blijft de geografische markt lokaal. Voor die kredietvormen waarvoor er naast de bankkantoren ook andere distributiekanalen bestaan die voor de klanten een reëel alternatief vormen, is de geografische markt mogelijk ruimer. Zo is voor hypotheken toetreding vanuit een aangrenzend gebied relatief eenvoudig, onder andere omdat men via bemiddelaars kan werken. Rekening houdend met deze aanbodsubstitutiemogelijkheden is de relevante geografische markt dus lokaal, neigend naar nationaal voor klantenkrediet, effectenkrediet en autofinanciering terwijl ze voor hypotheken waarschijnlijk nationaal is. Wanneer buitenlandse aanbieders die via internet hypotheken verkopen erin zouden slagen een significant marktaandeel te verwerven, is de geografische markt voor hypoheken zelfs nog ruimer.
Relevante productmarkten De hierboven uitgevoerde analyse suggereert dat in de cel ‘kredietfunctie voor particulieren’ drie relevante markten kunnen worden onderscheiden. Het onderscheid is gemaakt op basis van de vraag- en aanbodsubstitueerbaarheid. De relevante markt voor consumptief krediet is de markt waarbij een persoonlijke lening, rc-krediet, huurkoop en effectenkrediet als substituten worden beschouwd. Dit zijn geen perfecte substituten. De keuze voor een van de producten hangt onder meer af van de renteverwachting en de transactie (huurkoop is alleen mogelijk als je iets koopt). Voor deze analyse werd de overlap als voldoende gezien om de producten tot een markt te rekenen. Deze markt blijkt zich te ontwikkelen van een lokale naar een nationale markt. De belangrijkste reden hiervoor is de ontwikkeling van nieuwe distributiekanalen, zoals de callcenters en het internet. Deze maken de interactie tussen particulieren en kredietverleners eenvoudiger en minder afhankelijk van een locatie. Op basis van de geringe vraagsubstitueerbaarheid, autofinanciering/leasing een aparte relevante markt.
lijkt
de
markt
voor
Hetzelfde geld voor de markt voor hypotheken. Deze markt lijkt hoofdzakelijk een nationale dimensie te hebben. Als internet een succesvol distributiekanaal blijkt, dan wordt deze markt eerder internationaal.
MS/AG5801rp3
89
Marktmacht Dit deel zal vooral gericht zijn op hypotheken, omdat deze verreweg de belangrijkste kredietproducten voor huishoudens zijn. Het grootste deel van wat volgt is in de interviews naar voren gekomen. s De hypotheekmarkt kenmerkt zich door verticale controle: de twee belangrijkste input, financiering en verzekering, worden aangeboden, gecombineerd en verkocht aan klanten. Het aanbieden van elke input kan door verschillende ondernemingen en het combineren en de verkoop kan weer door een derde gedaan worden. Tegelijkertijd kan ook één onderneming het gehele productieproces controleren, in die zin dat zij haar input niet koopt van andere ondernemingen. In alle stadia is een groot aantal ondernemingen actief: voor het aanbieden van de financiering, voor het aanbieden van de verzekering en voor de samenvoeging en verkoop van het hypotheekpakket. Dit werd door twee banken bevestigd. Dit maakt de markt tamelijk competitief, hoewel zeker het opduiken van concurrentiebeperkende praktijken voorkomt, die typerend zijn voor verticaal gestructureerde markten. s Reputatie en een goede kennis van de Nederlandse belastingwetten zijn de belangrijkste toetredingsbarrières. Wettelijke toetredingsbarrières zijn laag (enige vereiste: een B-graad verzekeringen, die in 1 jaar gehaald kan worden). In feite waren alle geïnterviewde bankiers en bemiddelaars het erover eens dat de toetredingsbarrières laag zijn. s Door het groot aantal aanbieders in elk stadium is de prijsconcurrentie intensief. De concurrentie breidt zich uit naar andere elementen dan de prijs, zoals hypotheekvoorwaarden. Een topman van een grote bank legde uit dat er voor de intensieve concurrentie twee redenen zijn. Ten eerste is er op de kapitaalmarkt een overschot aan beschikbare middelen. Ten tweede heeft de grote groei van de vraag naar hypotheken (door de lage rente en het groeiend aantal tweeverdieners) geleid tot een stijging van de prijzen en winstmarges, die de sector voor toetreders aantrekkelijker heeft gemaakt. De verwachting van verdere groei (het huizenbezit groeit naar verwachting van 50 naar 60 à 70 procent) maakt deze markt erg aantrekkelijk. s Vanouds worden twee distributiekanalen onderscheiden: de banken en de ‘bemiddelaarbedrijven’; een derde is in ontwikkeling: internet. s Hoewel het eenvoudig is gratis informatie te verkrijgen, is de transparantie van de markt beperkt. De reden voor dit gebrek aan transparantie is de enorme productdifferentiatie en de complexiteit van het hypotheekpakket: er zijn veel verschillende soorten hypotheken en elk bevat een ingewikkelde combinatie van tarieven, looptijden en voorwaarden voor zowel de financierings- als de verzekeringsaspecten. Een geïnterviewde bank liet ook weten dat de gemiddelde particulier meer aandacht besteedt aan het rentepercentage van de hypotheek dan aan de voorwaarden. Een geïnterviewde medewerker van de Consumentenbond vertelde ons dat zij een telefoondienst runnen, die de leden een ‘second opinion’ biedt over de geplande hypotheek. s Het zijn vooral kleinere banken die met nieuwe hypotheekformules op de markt komen. Een gesprekspartner bij zulk een kleinere bank vermeld als reden het feit dat zij enkel door productinnovatie kunnen ontsnappen aan de prijsconcurrentie.
MS/AG5801rp3
90
Deze is in het bijzonder nadelig voor kleinere banken omdat zij door een slechtere rating meer betalen voor de funding van de gegenereerde hypotheken. Tijdens een interview vestigde een nieuwe aanbieder in de markt onze aandacht op het feit dat een dochteronderneming van Bouwfonds (Stater) alle ‘clearing’ voor hypotheken doet en dat dit de reden zou kunnen zijn waarom ABN-AMRO belangstelling toont in de overname van Bouwfonds. Consumptief krediet: Hoewel er vele aanbieders zijn, lijkt er een legitimiteitprobleem te zijn bij niet-bancaire aanbieders. Deze spelers zijn vaak agressieve, kleine direct marketing type bedrijven. In het geval van hypotheken zijn alternatieve aanbieders juist solide pensioenfondsen en verzekeraars. Dit verklaart wellicht waarom banken meer macht hebben op de markt voor consumptief krediet dan op de markt voor hypotheken.
s
s
Conclusies De hypotheekmarkt lijkt competitief, maar de transparantie zou verbeterd kunnen worden. De markten voor consumptief krediet en voor autofinanciering lijken voldoende open. In onderstaande tabel worden de belangrijkste bevindingen samengevat. Tabel 4.3.1 Kredietfunctie AII
Consumptief krediet Hypotheek Leasing/autofinanciering
Vraag substitutie *31 * **
Aanbod substitutie *** ** ***
Geografische dimensie lokaal=>nationaal nationaal nationaal
Concentratie ** * *
Gevaar voor Marktmacht ** * *
4.3.2 Kredietverlening aan kleine en middelgrote bedrijven Beschrijving van de producten De producten in deze cel zijn: RC-krediet, middellang krediet, langlopende krediet onroerendgoed financiering, autofinanciering/leasing, garanties, export financiering en documentair krediet. Korte en langlopende kredieten Het onderscheid tussen de producten in deze cel houdt vooral verband met de looptijd en de omvang van het krediet. De looptijd van een rekening courant krediet is het kortst en bestaat in wezen uit een kredietlijn die voor een bepaalde periode de mogelijkheid biedt om gelden op te nemen. Hiermee kan worden voorzien in een tijdelijke financieringsbehoefte. De looptijd van middellange leningen kan gaan van 5 tot 7 jaar. Rente en aflossing volgen een vast schema. Dit geldt ook voor lange termijn leningen.
31
Grote substitutie tussen persoonlijke lening, RC-krediet, huurkoop en effecten krediet
MS/AG5801rp3
91
Onroerendgoed financiering onderscheidt zich door de directe zekerheid uit hoofde van het onroerend goed. De termijn van onroerend goed financiering kan oplopen tot 30 jaar. In het geval van autofinanciering zijn het de auto’s die als onderpand dienen. Bij leasing wordt er naast financiering ook een compleet servicepakket aangeboden (bij auto’s onderhoud en vervanging auto, et cetera) Garanties zijn waarborgen die de banken verstrekken ten aanzien van de partijen waarmee de ondernemingen zaken doen. Exportfinanciering en documentair krediet houden specifiek verband met de financiering van de internationale handel. De distributie van de meeste bovengenoemde producten (met uitzondering van autofinanciering/leasing) loopt hoofdzakelijk via bankkantoren.
Vraagsubstitutie In het spectrum, lopend van rc-krediet, middellange leningen en lange leningen is sprake van enige mate van vraagsubstitutie. De specifieke behoeften, met name looptijd en andere factoren zoals rentevisie, leiden meestal tot sterke voorkeuren voor een bepaald product. Dit sluit substitueerbaarheid echter niet uit Het beslag op middelen waarvoor financiering nodig is, wordt nadrukkelijk beïnvloed door huur, lease versus koopbeslissingen (bijvoorbeeld het huren van een gebouw vermindert de kredietbehoefte). Voor het financieren van onroerend goed zou ook een lange termijn lening kunnen worden gesloten. De voorwaarden van zo’n lening wijkt echter zo zeer af van een onroerend goed financiering dat dit niet als een goed substituut gezien kan worden. De financiering van auto’s is een dermate specifieke activiteit geworden dat deze niet eenvoudig kan worden gesubstitueerd door een gewone lening. Garanties komen in vele vormen voor en naar gelang de specifieke vorm varieert de vraagsubstitutie. Evenals in het geval van exportfinanciering en documentair krediet vervullen garanties veelal een waardevolle rol in het faciliteren van transacties, met name tussen partijen die elkaar niet goed kennen. In het geval van exportfinanciering en documentair krediet is er zeer beperkte vraagsubstitueerbaarheid vanwege de gangbaarheid van deze instrumenten in het internationale economische verkeer.
Aanbodsubstitutie Aanbieders en marktaandelen Op de markt voor rc-krediet en de middellange en lange termijnkredieten zijn vele banken actief. ABN-AMRO, de Rabobank en ING hebben echter een groot deel van
MS/AG5801rp3
92
deze markt in handen. Onroerend goed financiering en autofinanciering wordt naast banken ook door gespecialiseerde bedrijven aangeboden. Voor exportfinanciering en documentair krediet is een grotere specialisatie vereist. Het zijn hoofdzakelijk de grote banken die hier actief zijn. Aanbodsubstitutie en toetreding In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat factoren die de aanbodsubstitutie kunnen belemmeren vooral betrekking hebben op de kennis en ervaring die vereist zijn voor het inschatten van de kredietrisico’s en het bereiken en overtuigen van de klanten. RC-krediet, middellange en lange kredieten De verschillende typen leningen kunnen in principe door dezelfde aanbieder worden aangeboden. Omwille van het belang aan persoonlijk contact, dat veelal via een kantoor verloopt, moeten alternatieve aanbieders evenwel over een kantorennetwerk beschikken. De markt bedienen met andere distributiekanalen lijkt vooralsnog geen realistische optie. Maar zelfs voor aanbieders die over een kantorennetwerk beschikken is het geen evidente zaak om hun dienstenpakket uit te breiden naar kredietverlening aan kleine en middelgrote ondernemingen. Een spaarbank bijvoorbeeld die nu ook aan kredietverlening doet, vertelde dat ze potentiële klanten er eerst van moet overtuigen dat zij naast de traditionele spaarproducten nu ook aan kredietverlening doet voor het klein en middelgroot bedrijf (de reactie was meestal: “Doen jullie dat ook?”). Daarenboven is de relatie tussen bedrijf en bankier vaak vertrouwelijk van aard en gegroeid met de jaren. In het geval van kleine en middelgrote ondernemingen is er vaak sprake van een echte huisbankier. Deze kent de klant door en door en kan optimaal inspelen op zijn financieringsbehoeften. De potentiële klanten van een nieuwe aanbieder in de markt beperken zich dan ook tot de particulieren die men al als klant heeft en die een zaak beginnen of ondernemingen die niet langer tevreden zijn met hun huidige aanbieder. Van belang voor een inschatting van de aanbodsubstitutiemogelijkheden is ook de expertise waarover men moet beschikken voor het inschatten van de kredietrisico’s. Voor kredietverlening aan particulieren zijn de bepalende parameters gemakkelijk te verzamelen (hoogte van het inkomen, zekerheid van het inkomen, andere inkomsten, zekerheden). Van grote bedrijven zijn er ratings beschikbaar, samengesteld door gespecialiseerde bedrijven. Van een klein en middelgroot bedrijf is het risico evenwel moeilijker in te schatten. Samen met de relatief beperkte omvang van de transacties zorgt dit ervoor dat buitenlandse banken minder geïnteresseerd zijn in het bedienen van het klein en middelgroot bedrijf. Het rekening-courant krediet gaat samen met de rekening courant zodat alternatieve aanbieders de klanten moeten kunnen overhalen om beide producten af te nemen. Meer in het algemeen geldt overigens dat een alternatieve aanbieder aan het klein en middelgroot bedrijf een brede waaier van producten moet kunnen aanbieden: betalingsverkeer, verschillende kredietvormen, spaarproducten en verzekeringen. Toetreding met één enkel kredietproduct is in de markt van het midden- en kleinbedrijf quasi uitgesloten, dit in tegenstelling tot het segment van de grote bedrijven.
MS/AG5801rp3
93
Onroerendgoed financiering en autofinanciering/leasing kunnen vanuit het standput van aanbodsubstitutie gezamenlijk worden beschouwd omdat de specifiek op zekerheden gebaseerde financieringsstructuur zorgt voor een kleine informatiegevoeligheid van deze productie. Hierdoor is minder intensief contact met de klant nodig. Toetreding moet daarom niet worden uitgesloten. Een aparte productgroep is die van de producten die verband houden met handelsfinanciering (exportfinanciering en documentair krediet). De noodzakelijke expertise, in het bijzonder voor het inschatten van de kredietrisico’s, hangt samen met de aard van de goederen en de landen waarmee handel wordt gedreven. De verschillende banken hebben daarin typisch hun eigen specialisatie. De kennis en expertise inzake handelsfinanciering wordt in de praktijk overigens vaak gecentraliseerd door de banken. De afdekking van het landenrisico door Nederlandse Crediet Maatschappij (NCM) maakt toetreding tot deze markt iets eenvoudiger.
Geografische markt Kredietverlening De zakelijke kredietverlening is in vergelijking met de kredietverlening aan particulieren veel complexer. Er is daarom ook meer behoefte aan persoonlijk contact, zowel vanwege de klant als vanwege de aanbieder. Het klein en middelgroot bedrijf zal voor zijn kredietverlening dan ook een beroep doen op de lokale vestiging van zijn aanbieder. Omgekeerd zal de aanbieder gevestigd zijn in de buurt van zijn klant omdat voor het inschatten van de kredietrisico’s, het reilen en zeilen van die klant belangrijke informatie kan opleveren. Voor grotere ondernemingen neemt het belang van de lokale dimensie af. Dit heeft te maken met het belang van de klant voor de aanbieder en het afnemend belang van lokale aanwezigheid om informatie in te winnen. Voor kredietverlening aan het kleinbedrijf geldt dan ook dat de geografische markt lokaal is. Voor het middelgroot bedrijf kan dit soms nationaal zijn. In het algemeen zal de geografisch omvang van de markt stijgen samen met de omvang van de onderneming. Naarmate een onderneming groter wordt, wordt het immers een interessantere partij voor verder afgelegen, eventueel zelfs buitenlandse aanbieders. Leasing en autofinanciering neigt richting een meer nationale markt. Bij onroerend goed financiering is de informatiebehoefte aan de kant van de bank, vanwege de zekerheid van het onderpand, geringer. Hierdoor is lokale aanwezigheid minder noodzakelijk. In geval van exportfinanciering en documentair krediet is de lokale component belangrijker door de informatie- en servicebehoefte.
Relevante productmarkten Bovenstaande analyse suggereert vier relevante markten: • rekening courant krediet, middellange en lange leningen;
MS/AG5801rp3
94
• • •
onroerend goed financiering; autoleningen/leasing; exportfinanciering, documentair krediet en garanties32 .
De eerste markt, die van RC-krediet, middellange en lange leningen, is de markt voor niet specifieke leningen. De looptijd van de kredieten aan de uitersten van deze markt (RC-krediet versus lange termijn lening) loopt inderdaad ver uiteen. Nader onderzoek zal moeten uitmaken of, en zo ja waar er een afbakening ligt tussen deze producten die een aparte relevante markt rechtvaardigen. Gezien de vraag en aanbodsubstitueerbaarheid (de meeste aanbieders in dit segment bieden alle producten aan in de range rc-krediet – lange termijn krediet) is er in deze studie voor gekozen deze producten tot een relevante markt te beschouwen. De geografische dimensie is hoofdzakelijk lokaal. De laatste drie markten zijn gerelateerd aan kredieten voor specifieke objecten: onroerend goed, auto’s en internationale handel. Dergelijke typen van krediet vereisen speciale contracten en voorwaarden, als gevolg van de kredietbehoeften en de onderpanden. Deze drie markten verliezen hun lokale relevantie en worden meer en meer nationaal. De redeneren hiervoor zijn verschillend. De onroerend goed financiering en de markt voor autofinanciering/leasing voor kleine en middelgrote ondernemingen weerspiegelen de groeiende gewoonte om voor belangrijke en langdurige financiële overeenkomsten contact te leggen met verschillende mogelijke aanbieders. De diensten voor documentair krediet zijn vanwege de vereiste specialisatie door de aanbieders op nationaal niveau gecentraliseerd. N.B. In het kader van dit onderzoek was het niet mogelijk om de positie van de verschillende banken te onderzoeken op gespecialiseerde deelmarkten, zoals gezondheidszorg, internationaal transport, visserij et cetera. Tijdens de interviews bleek dat in sommige sectoren (bijvoorbeeld ziekenhuizen en de agrarische sector) er duidelijk sprake is van specialisatie van banken. Bedrijven die in deze sectoren werkzaam zijn, worden daarom geconfronteerd met een sterker geconcentreerde markt dan op grond van de algemene marktaandelen mag worden verondersteld.
Marktmacht De door interviews en ‘desk research’ vergaarde informatie geeft aan dat de markten voor kredietproducten voor kleine en middelgrote bedrijven voor de partijen aan beide zijden van de transacties een gevoelig gebied zijn. s Sommige kleine en middelgrote ondernemingen minimaliseren de hoeveelheid krediet, omdat ze zich ongemakkelijk voelen over alle aspecten van de kredietprocedure en ze bang zijn dat de bank in geval van onvolledige of te late
32
Garanties hoeven geen betrekking te hebben op export, maar gezien het geringe belang in het kader van deze studie zijn ze gemakshalve hier geplaatst.
MS/AG5801rp3
95
s
s s
s
s
s
s
s
afbetaling zal interveniëren in het ondernemingsbeleid. Een kleine entrepreneur zei tijdens een interview: ‘Ik heb liever geen lening van de bank, zodat ik goed slaap’. Vaak zijn kleine ondernemingen niet geïnteresseerd in de financiële kant van hun zaak. Zij zijn minder opmerkzaam op de precieze gevolgen van de financiële contracten die ze tekenen. Zij zijn tevreden zolang ze maar niet het gevoel hebben dat anderen hen uitbuiten. Voor kleine transacties is documentair krediet erg duur. Daarbij vormen sommige vereisten een obstakel (zoals een gedetailleerde beschrijving van de goederen. Korte termijnkrediet is meestal gekoppeld aan de rekening courant. Wanneer de onderneming jong is, is deze vorm moeilijk te verkrijgen. Vanwege de hoge overschakelingkosten bij de rekening courant is de onderneming niet in een gunstige positie om hierover te onderhandelen. Er schijnen verschillen te zijn tussen ondernemingen die te klein zijn om expertise in huis te halen en ondernemingen die hiervoor wel groot genoeg zijn. De eerste willen advies van de bank en verwachten expertise van haar, terwijl ze zich tegelijkertijd te afhankelijk voelen van de beoordeling van de bank. De laatste bevinden zich in een betere positie (beter geïnformeerd en bewuster) om met hun bank te onderhandelen. Volgens een onderzoek van KPMG uit 1998 onderhouden veel middelgrote ondernemingen langdurige relaties met meerdere banken. Zij kijken niet zo zeer naar substituten voor bancaire producten; bij het verwerven van een lening zijn vooral de snelheid en flexibiliteit van de bank belangrijk, meer dan de hoogte van de rente. Het loont om bij meerdere banken te informeren voor een lening, alhoewel slechts 36 procent van de ondernemingen in het voorbeeld het doet. Ondernemingen zijn er zich van bewust dat de kosten van een lening al naar gelang de sector van verschillen. Kredietverschaffing voor jonge, startende ondernemingen en voor de lancering van nieuwe producten door kleine en middelgrote ondernemingen wordt door sommigen (waaronder het Ministerie van Economische Zaken) als ontoereikend gezien. Deze ondernemingen, die geen (of weinig) toegang hebben tot substituten op de internationale markt en de obligatiemarkt, vertonen een lage vraagelasticiteit en moeten daarom hogere prijzen voor hun leningen betalen dan grotere ondernemingen. Participatiemaatschappijen vertonen weinig kleine deelnemingen. Venture capital is vergeleken met de VS voor een klein percentage beschikbaar (15% versus 26% in de VS). Veel startende ICT-bedrijven klagen dat ze problemen hebben om aan kapitaal te komen. Banken erkennen dat lokale expertise nodig is om het risico van een kredietaanvraag te kunnen beoordelen. Een in zakelijke leningen gespecialiseerde leidinggevende gaf echter aan dat, naar zijn mening, honderd mensen voldoende zouden zijn om al het werk in Nederland op dit gebied te kunnen doen en dat hiervoor geen lokale kantoren nodig zijn. Banken geven toe dat kleine en middelgrote ondernemingen een zeer verschillende toekomst hebben: een paar worden er groot en succesvol en dus een werkelijke bron van winst voor de banken; de overige zullen in de meeste gevallen een bron van problemen zijn. Omdat het vaak onvoorstelbaar is hoe bedrijven zich zullen
MS/AG5801rp3
96
s
ontwikkelen, zijn banken veelal niet geneigd veel tijd, geld en expertise aan kleine bedrijven te besteden. De meeste kredietproducten voor kleine en middelgrote ondernemingen zijn tailormade; de directeur van het plaatselijke kantoor neemt de uiteindelijke beslissing, rekening houdend met de suggesties en richtlijnen van het hoofdkantoor. Voor de echte kleine bedrijven zijn de kredieten toch vaak gestandaardiseerd.
Conclusies Kleine en startende ondernemingen lijken in dit segment gevoeliger voor marktmacht dan middelgrote ondernemingen. Het gevoel van een mogelijk volledige afhankelijkheid ten opzichte van de bank lijkt sommige ondernemers ervan te weerhouden leningen af te sluiten, wat schadelijk zou kunnen zijn voor de ondernemingsgroei. Startende ondernemingen hebben weinig activa en worden geconfronteerd met ernstige kredietbeperkingen. Voor deze ondernemingen geldt immers een hoog risico en hoge kosten om het risico goed in te kunnen schatten. Venture capital kan voor deze bedrijven een belangrijke rol spelen. Kennis van de lokale omstandigheden, nodig om het risico goed in te kunnen schatten, lijkt een toetredingsdrempel, met name voor buitenlandse aanbieders. In onderstaande tabel worden de belangrijkste bevindingen samengevat. Tabel 4.3.2 Kredietfunctie BII
Rekening courant krediet Middellange leningen en lange leningen Onroerend goed financiering Leasing/autofinanciering Export financiering/documenten Krediet/garanties
Vraag substitutie
Aanbod substitutie
Geografische dimensie
Concentratie
Gevaar voor Marktmacht
*
*
lokaal
***
***
** **
** **
nationaal nationaal
*** **
** *
*
*
lokaal=> nationaal
***
***
4.3.3 Kredietverlening aan grote ondernemingen Beschrijving van de producten Grote ondernemingen kunnen in principe over dezelfde producten beschikken als kleine en middelgrote ondernemingen. Voor een beschrijving van die producten wordt daarom naar 4.3.2 verwezen. Daarenboven kunnen zij over een aantal producten beschikken die meestal niet ter beschikking staan aan kleinere bedrijven, het gaat dan met name om kasgeldleningen, commercial paper, medium term notes, onderhandse leningen, leasing van projecten & overige (off-balance) projectfinanciering en structured finance. Commercial paper en medium term notes zijn producten die op de openbare markt worden verhandeld. Onderhandse leningen zijn leningen die van institutionele beleggers komen. De onderhandse markt is traditioneel een belangrijke markt. Projectfinanciering en structured finance is een financieringsvorm voor specifieke
MS/AG5801rp3
97
projecten. Kasgeldleningen betreffen een specifieke markt waarbij grotere partijen overtollige middelen bij elkaar uitzetten. Vraagsubstitutie De vraagsubstitutiemogelijkheden voor grote bedrijven zijn groter dan voor kleine en middelgrote bedrijven. Enerzijds vanwege substitutie tussen kasgeldleningen, commercial paper en medium term notes, anderzijds via de mogelijkheid om financiering op de kapitaalmarkt aan te trekken. De scheiding tussen de kredietfunctie en de kapitaalmarktfunctie is voor grote ondernemingen niet zo strikt. Beide functies lopen steeds meer in elkaar over (zie 1.7.5 over disintermediatie). Dit geldt met name voor langlopend krediet wat kan worden gesubstitueerd door gesyndiceerde leningen, obligaties, converteerbare obligaties en eventueel aandelen. De volgende producten worden gezien als (imperfecte) substituten: rc-krediet, kasgeldleningen, commercial paper, medium term notes, middellang krediet, lang krediet en onderhandse leningen. De looptijd en rentevisie zullen de mate van substitutie beïnvloeden. Nader onderzoek is nodig om een verdere afbakening van de markten te bepalen. Structured finance en projectfinanciering heeft een hoog specialistisch corporate finance karakter. Dit zijn tailor-made financieringsarrangementen. De vraagsubstitutie is gering. Voor de bespreking van onroerend goed financiering, exportfinanciering en documentair krediet wordt verwezen naar het deel over kleine en middelgrote bedrijven.
Aanbodsubstitutie Aanbieders en marktaandelen Op dit marktsegment zijn met name de grote banken actief. Verder spelen partijen zoals NIB en enkele buitenlandse banken een meestal bescheiden rol op deze markt. De grote banken hebben een marktaandeel van ongeveer tachtig procent. Bij de honderd grootste bedrijven hebben de buitenlandse banken een groter marktaandeel. In de markt voor onderhandse leningen zijn vooral de institutionele beleggers en de buitenlandse banken actief. Aanbodsubstitutie en toetreding In vergelijking met de kredietverlening aan kleine en middelgrote ondernemingen, is voor het verstrekken van kredieten aan grote ondernemingen wel een kritische omvang van de bank nodig om de risico’s, die met de omvang van de kredieten gepaard gaan, te kunnen absorberen. Daarom komen in principe alleen grote aanbieders in aanmerking. Andere beïnvloedende factoren verruimen de aanbodsubstitutiemogelijkheden voor de kredietverlening aan grote ondernemingen. Zo is het inschatten van het kredietrisico
MS/AG5801rp3
98
eenvoudiger omdat er meer publieke informatie beschikbaar is; sommige, met name grote bedrijven, hebben credit ratings. Alternatieve aanbieders hoeven niet, zoals bij kleine en middelgrote ondernemingen, het volledig producten- en dienstenpakket aan te bieden om toe te kunnen treden. Door grotere financiële kennis is het mogelijk om met één (gespecialiseerd) product toe te treden, bijvoorbeeld medium term notes. Grote bedrijven zijn over het algemeen ook minder gebonden aan hun bank. Onze gesprekspartners bij bedrijven spraken dan ook niet van één huisbankier, maar wel van verschillende “preferred banks”. Door een bankdirecteur werden grote bedrijven niet omschreven als klanten maar wel als “productkopers”. Wanneer bijvoorbeeld een middellang krediet afloopt en een alternatieve aanbieder biedt betere voorwaarden, dan zal een grote onderneming niet aarzelen om te switchen. Al deze factoren maken grote ondernemingen ook interessant voor buitenlandse aanbieders. Meerdere gesprekspartners vermeldden dat lange termijn leningen loss-leaders zijn voor de Nederlandse banken. Die zijn dan ook vaak alleen maar bereid om een lange termijn lening aan te bieden wanneer de onderneming bij die bank ook andere producten afneemt, zoals een rekening courant met kredietfaciliteiten (korte termijn financiering) of valutatransacties waarop de banken een vaste vergoeding verkrijgen. Voor wat betreft structured finance en projectfinanciering is specialistische kennis nodig. Buitenlandse aanbieders kunnen, op basis van hun specifieke expertise, een alternatief bieden.
Geografische markt De geografische dimensie van aan grote ondernemingen geleverde producten is groter dan die voor kleine en middelgrote bedrijven. De transacties zijn groter, waardoor banken, ook die op grotere afstand, bereid zijn meer klantspecifieke investeringen te doen. De financiële kennis binnen de grote ondernemingen is doorgaans groot, waardoor ze behoefte hebben aan gelijke gesprekspartners, waar die zich ook bevinden. Zo zijn grote ondernemingen voor exportfinanciering en documentair krediet, gezien het specialistische karakter van deze producten, aangewezen op de hoofdkantoren van banken. Het lokale kantoor is geen gelijke partner voor deze bedrijven. De rol van een lokale bank als informatiebron is geringer dan bij kleine en middelgrote bedrijven. Voor grote ondernemingen zijn de productmarkten dan ook nationaal en in veel gevallen internationaal.
Relevante productmarkten Op basis van de vraag- en aanbodsubstitutiemogelijkheden lijken vijf relevante productmarkten te kunnen worden geïdentificeerd. De eerste relevante productmarkt bestaat uit RC-krediet en alle middellange- en lange kredietproducten (kasgeld leningen, commercial papers, medium term notes, middellange en lange termijn leningen en onderhandse leningen). Er is sprake van een zekere vraagsubstitueerbaarheid tussen deze producten. Net als bij de kleine en middelgrote bedrijven is de range van producten ook hier groot. Als kwalificatie past
MS/AG5801rp3
99
hierbij dat elk van de kredietvormen ook tamelijk exclusieve toepassingsmogelijkheden kent. Zo zijn er omstandigheden denkbaar dat men een tijdelijk RC-krediet nodig heeft maar er niet over denkt een (lange) onderhandse lening te nemen. Echter, in veel omstandigheden zijn het wel degelijk substituten. Men dient in gedachten te houden dat voor deze relevante markt substituten bestaan in de cel voor de kapitaalmarktfunctie: gesyndiceerde leningen, obligatie-emissies, converteerbare obligaties en aandelenemissies. De tweede relevante productmarkt omvat de onroerend goed financieringsbehoeften. De derde relevante markt betreft de financiering van auto’s, namelijk autoleningen en leasing (ook van machines en dergelijke). De vierde markt omvat alle producten die te maken hebben met internationale handel, exportfinanciering en documentair krediet. Dit is primair een nationale markt. Bij hele grote ondernemingen is er de mogelijkheid voor buitenlandse toetreding. De laatste relevante productmarkt bestaat uit de financiering van buitengewone of onregelmatige activiteiten, zoals het leasen van projecten, overige projectfinanciering (off-balance) en gestructureerde financiering. De geografische relevantie van deze markt blijkt internationaal te zijn, omdat de hiervoor vereiste specialisatie inhoudt dat weinig Nederlandse ondernemingen deze hebben en dat buitenlandse aanbieders betekenisvolle alternatieven zijn.
Marktmacht s
s
De voorwaarden voor het verkrijgen van een lening schijnen per sector te verschillen en elke bank specialiseert zich in meerdere sectoren. Een grote onderneming in de gezondheidszorg zei bijvoorbeeld tijdens een interview dat ABN-AMRO, die niet gespecialiseerd is in leningen aan organisaties in de gezondheidszorg, een slecht bod deed vergeleken met ING, die veel expertise en ervaring op dit gebied heeft. In gespecialiseerde sectoren kunnen bedrijven zich dus geconfronteerd zien met een grotere concentratie dan op grond van de algemene marktaandelen mag worden verwacht. De markt voor lange termijnleningen blijkt een competitieve en transparante markt. Voor sommige leningen concurreren alleen de Nederlandse banken, terwijl voor andere leningen de Nederlandse banken en de institutionele beleggers de lening internationaal plaatsen. Ondernemingen vragen offertes bij verschillende banken en onderhandelen daarna verder met de gekozen bank.
Conclusies De markt voor kredietverlening aan grote ondernemingen lijkt meer competitief dan die voor kleine en middelgrote ondernemingen. De belangrijkste redenen hiervoor zijn: de grotere kennis en countervailing power van de grote ondernemingen, de mogelijkheid om op de kapitaalmarkt te opereren, en hun toegang tot internationale markten voor
MS/AG5801rp3
100
alternatieve aanbieders. De specialisatie van grote banken in het aanbieden van krediet aan bepaalde sectoren lijkt te duiden op een bron van verdere marktsegmentatie, die het ontstaan van monopolistische vormen van concurrentie en gedrag zou kunnen vergemakkelijken. In onderstaande tabel worden de belangrijkste bevindingen samengevat. Tabel 4.3.3 Kredietfunctie CII
4.4
Rekening courant krediet / kasgeld leningen, commercial paper, medium term notes, middellang krediet, lang lopend krediet onderhandse lening Onroerend goed financiering Auto financiering/leasing Structured financiering en project financiering Export financiering/doc. krediet
Vraag substitutie
Aanbod substitutie
Geografische dimensie
Concentratie
Gevaar voor Marktmacht
*
**
nationaal
***
**
** **
** **
nationaal nationaal
*** **
** *
* *
** **
nationaal=>internat nationaal
*** ***
** **
Spaar- en beleggingsfunctie
4.4.1 Spaar- en beleggingsproducten voor particulieren De volgende producten behoren bij deze cel: Spaarrekening/deposito’s, aan-/verkoop effecten, beleggingsfondsen en vermogensbeheer.
Beschrijving van de producten Er bestaat een brede waaier aan spaar- en beleggingsproducten. Zo is er een grote diversiteit aan spaarproducten die onderling verschillen in de voorwaarden inzake opvraagbaarheid en looptijd en de corresponderende rente. De rente is lager naarmate de middelen gemakkelijker opvraagbaar zijn. Het gaat veelal om gestandaardiseerde producten. Sommige spaarvormen genieten een bijzondere fiscale behandeling. Wat geldt voor de spaarproducten geldt ook voor beleggingsfondsen. Het aantal beleggingsfondsen groeit voortdurend. Sommige beleggingsfondsen zijn regio gebonden (investeren bijvoorbeeld in Zuidoost Azië), andere zijn sectorgebonden (investeren bijvoorbeeld in hightech bedrijven), nog anderen zijn beursgebonden. Voor wat betreft de aan- en verkoop van effecten kan men een onderscheid maken tussen wat men noemt de “discount brokers” en de “full service brokers”. Discount brokers voeren alleen de aan- en verkoop orders uit zoals ze worden opgegeven door de klant. Full service brokers verlenen ook advies aan de klant. Men kan dus eigenlijk spreken over twee verschillende producten.
MS/AG5801rp3
101
Tot het vermogensbeheer behoren meerdere producten. Onder private banking en trusts verstaan we het adviseren van klanten met betrekking tot het beleggen van hun vermogen maar ook advies inzake erfenissen en bedrijfsopvolging. Vermogensbeheer is met name voor individuen die grote bedragen willen beleggen. 33 Levensverzekering is hier opgenomen omdat dit product een sterk vermogensbeheer karakter heeft. Voor het aanbieden van de spaar- en beleggingsproducten worden meerdere distributiekanalen gebruikt. Het bankkantoor is vooralsnog het belangrijkste, maar andere distributiekanalen maken een snelle opmars. Spaarproducten worden ook via de telefoon verkocht. Hetzelfde geldt voor de aan- en verkoop van aandelen die in toenemende mate ook via het internet worden verhandeld.
Vraagsubstitutie De verschillende soorten spaarrekeningen kunnen onderling als substituten worden beschouwd. Er is veerleer sprake van productdifferentiatie dan dat het zou gaan om allemaal verschillende producten. Bepaalde verzekeringsproducten, met name levensverzekeringen, kunnen ook worden beschouwd als spaarproduct. Hetzelfde geldt voor beleggingsfondsen. Tot op zekere hoogte zijn spaarrekeningen en beleggingsfondsen ook onderlinge substituten. De substitutiemogelijkheden tussen spaarrekeningen en beleggingsproducten zijn afhankelijk van de mate waarin klanten bereid zijn verschillen in looptijd, risico en opvraagbaarheid tegen over elkaar af te ruilen. Daarbij zullen de omvang van de spaarmiddelen en het te beleggen vermogen alsook het risicoprofiel van de klant een rol spelen. Voor de aan- en verkoop van effecten zijn de diensten van een discount broker moeilijk te substitueren. Men kan niet zelf op de beurs aandelen gaan aan- en verkopen. Maar men kan natuurlijk zijn geld in andere producten beleggen, bijvoorbeeld beleggingsfondsen. Het advies van de full service brokers is beter substitueerbaar. Men kan immers zelf de beurskoersen volgen en zelf alle relevante informatie verzamelen. Een belangrijk productkenmerk van vermogensbeheer is de actieve advisering van de bank. Hiervoor is specialistische kennis vereist. De vraagsubstitutie is hierdoor gering.
Aanbodsubstitutie Aanbieders en marktaandelen Op de markt voor spaarrekeningen, deposito’s en beleggingsfondsen zijn alle grote banken actief. Deze markt loopt echter over naar de verzekeraars (OHRA, Spaarbeleg). Op de markt voor vermogensbeheer zijn de grote banken actief, alsmede buitenlandse spelers en gespecialiseerde bedrijven. Aanbodsubstitutie en toetreding 33
De indicaties van het minimum in te leggen vermogen om een vermogensbeheerklant te kunnen worden zijn f 300 000,- voor KasAssociatie en 1 miljoen voor Mees&Pierson. Volgens een bankexpert zijn deze indicaties representatief voor de praktijk.
MS/AG5801rp3
102
De aanbodsubstitutie mogelijkheden voor spaar- en beleggingsproducten zijn ruim. Regelgeving en procedures vormen geen serieuze belemmering en men hoeft geen grote aanbieder te zijn om toe te treden. Op dit marktsegment opereren overigens niet alleen de banken maar ook verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen en effectenmakelaars. Om toe te treden hoeft men niet alle producten in de cel aan te bieden. Toetreding is mogelijk op afzonderlijke productmarkten, bijvoorbeeld met een hoogrentende spaarrekening of een nieuwe beleggingsfonds (denk aan Spaarbeleg). De gevestigde aanbieders introduceren regelmatig nieuwe producten. Introductie van nieuwe spaarformules bijvoorbeeld leidt evenwel veelal tot substitutie tussen spaarproducten (mensen zetten hun geld over van de bestaande spaarrekening naar de nieuwe spaarformule). In mindere mate leiden nieuwe producten tot een hogere totale omzet. SNS introduceerde de bonusrenteregeling waarbij de klant een basisrente krijgt met een bonus afhankelijk van de rente op de AEX. Dit leidde tot 70% substitutie en 30 % nieuw geld waarbij het meestal gaat om klanten die men dan deelt met andere banken. Het bereiken van de klanten hoeft ook geen probleem te vormen voor alternatieve toetreders omdat er naast het bankkantoor ook andere distributiemogelijkheden bestaan. Vooral de telefoon en het internet vergen geringer investeringen in vergelijking tot een kantorennetwerk. Zo zijn bijvoorbeeld de afgelopen jaren de Postbank en SNS toegetreden op de beleggingsmarkt via internet. SNS heeft een effectenlijn die toelaat om via het internet aan- en verkooporders te plaatsen, zonder dat de bank daarbij advies verstrekt. Toetreding via internet vergt wel een lange technische voorbereiding en toestemming van DNB. Indien men evenwel al voor een ander product of in een ander land zijn diensten aanbied via het internet, is deze ervaring overdraagbaar. Wat de aanbodsubstitutiemogelijkheden wel kan belemmeren is het vertrouwen dat alternatieve aanbieders moeten winnen bij potentiële klanten. Het overmaken van middelen vereist immers meer vertrouwen dan het ontvangen van een krediet van een nieuwe aanbieder. Om dat vertrouwen te winnen, heeft de branche initiatieven ontplooid die moeten leiden tot de invoering van een soort kwaliteitslabel. Zo zal een certificaat worden verstrekt voor effectenhandelaren voor particuliere klanten. Zij moeten kunnen aantonen over meer dan 3 jaar werkervaring te beschikken en een examen hebben afgelegd. Wanneer potentiële klanten nog alleen zullen aankloppen bij aanbieders die over zo’n certificaat beschikken, beperkt dit de aanbodsubstitutiemogelijkheden. Voor het aanbieden van beleggingsproducten en vermogensbeheer is specifieke kennis nodig. Voor het aanbieden van vermogensbeheerdiensten zijn nog wel kantoren vereist maar die hoeven niet het gehele land af te dekken. De gefortuneerde belegger schijnt graag bereid te zijn een middagje door te brengen bij zijn financieel adviseur op de Amsterdamse grachtengordel. Toetreding tot dit marktsegment is relatief eenvoudig voor reputabele buitenlandse aanbieders. Vanuit één centrale locatie (bijvoorbeeld in Amsterdam) kan men de markt bedienen.
MS/AG5801rp3
103
Geografische markt Met uitzondering van het vermogensbeheer is er strikt genomen geen persoonlijk contact vereist voor het aanbieden van spaar- en beleggingsproducten. Nochtans zullen sommige particulieren zich wel persoonlijk willen laten adviseren, bijvoorbeeld voor de aankoop van aandelen in een beleggingsfonds. Verschillende aanbieders van beleggingsfondsen onderhouden telefoonlijnen waar beleggers persoonlijk advies kunnen vragen. Opnieuw geldt dat wanneer het internet door de klanten aanvaard wordt als een volwaardig distributiekanaal, de geografische markt sterk verruimt. Ook deze ontwikkeling lijkt zich al in gang te hebben gezet. Zo maakt RABO/Robeco reclame in België voor Internet Portfolio Management. Deze internetservice maakt het mogelijk om via internet aandelen en obligaties te kopen en te verkopen en te investeren in allerlei beleggingsfondsen. De geografische dimensie is lokaal voor hen die allen een persoonlijke ontmoeting met een adviseur op prijs stellen, maar internationaal voor de ervaren internetgebruiker. De geografische markt voor vermogensbeheer voor particulieren varieert van lokaal tot nationaal. De rijke weduwe zonder veel expertise loopt graag regelmatig langs bij haar vermogensbeheerder in de buurt. Particulieren met een groot vermogen die zelf over behoorlijk wat expertise beschikken, hebben veel minder behoefte aan regelmatig persoonlijk contact. Zij maken een paar keer per jaar een afspraak in het hoofdkantoor (in Nederland) van hun (buitenlandse) vermogensbeheerder. Het internet lijkt vooralsnog voor vermogensbeheer een minder grote rol te spelen.
Relevante productmarkten De hierboven voor de cel ‘spaar- en beleggingsfunctie voor particulieren’ uitgevoerde analyse lijkt aan te geven dat er twee relevante productmarkten kunnen worden onderscheiden. De eerste relevante productmarkt zou alle gestandaardiseerde producten omvatten die inspelen op de spaar- en beleggingsbehoeften van ‘retail’ klanten. Deze producten zijn: spaarrekening/deposito’s, beleggingsfondsen (en advies), aan- en verkoop van effecten (en advies). De grote verscheidenheid aan producten weerspiegelt de productdifferentiatie meer dan het bestaan van veel verschillende relevante markten. De geografische relevantie van de eerste relevante productmarkt verschuift van lokaal naar nationaal. De oorzaak is vooral gelegen in de ontwikkeling van nieuwe distributiekanalen, zoals de telefoon en het internet. De tweede relevante markt zou die van vermogensbeheer. Deze bestaat uit tailor-made spaar- en investeringsproducten en adviezen, die worden aangeboden aan klanten die grote sommen geld willen investeren. De geografische relevantie van deze markt lijkt hoofdzakelijk nationaal te zijn. Feitelijk zijn frequente persoonlijke interacties niet nodig; daarom zouden de meeste klanten op dit segment bereid zijn af en toe te reizen om hun particuliere bankier te ontmoeten. Daarom is het waarschijnlijk dat hun exacte locatie er niet toe doet.
MS/AG5801rp3
104
Marktmacht s
s
s s
s
s
Tijdens een interview zei een bankdirecteur dat traditionele spaarproducten standaard zijn: hun prijs en voorwaarden worden door het hoofdkantoor bepaald. De prijsconcurrentie is hevig: hogere rentepercentages zijn verkrijgbaar bij banken die als risicovoller worden beschouwd (zoals Turkse banken) en kleinere banken (door lagere kosten). De reputatie van een bank is een belangrijke toetredingsbarrière, die, in het geval van een slechte reputatie moeilijk overwonnen kan worden. Om prijsconcurrentie te omzeilen vaak wordt innovatie gebruikt; vaak bestaat deze uit een nieuwe combinatie van voorwaarden. Naast spaarproducten bestaat er een hele verzameling van standaardbeleggingsproducten, zoals deelname in beleggingen. Internet blijkt een aantrekkelijke manier te zijn om tot de beleggingsmarkt toe te treden. Het is een goedkoop distributiekanaal, het opzetten ervan is complex en vereist de goedkeuring van DNB en de voordelen ervan zijn voor de ‘first movers’ groot. Bestaande aanbieders, die gestart zijn met het tegen iets betere voorwaarden aanbieden van producten op internet, zeiden dat ze blij waren met de eerste reactie van de markt. Het internet biedt ruime mogelijkheden om de prijzen van verschillende aanbieders te vergelijken en leidt daarom tot een grotere transparantie van de markt. Particuliere bancaire diensten zijn meestal ‘tailor-made’. Hierbij bepaalt het lokale kantoor meestal de prijs en de voorwaarden waartegen het product aan de klant wordt aangeboden. Deze worden vastgesteld op basis van het profiel van de betreffende klant (hoe groot is het bedrag, hoeveel andere producten koopt deze klant bij de bank, etc.). De particulieren die zich bewust zijn van hun waarde voor de bank zullen meestal onderhandelen en krijgen een eerlijk contract. Particuliere klanten zijn trouw en waarderen een relatie met dezelfde bankmedewerker. Degenen, die minder verstand hebben van bankzaken, zullen minder eenvoudig van bank wisselen. Volgens de geïnterviewde bankmedewerkers zijn zowel ‘retail’ spaar- en investeringsproducten als het particuliere bankwezen voor de financiële instellingen winstgevend.
Conclusies Toetreding tot dit marktsegment is relatief eenvoudig. Desondanks is dit marktsegment erg winstgevend voor banken en financiële instellingen. De hoge(re) winstmarges lijken een gevolg van het uitoefenen van marktmacht, maar ook van de ontwikkelingen op de aandelenbeurzen. Dit marktsegment leent zich goed voor alternatieve distributiekanalen, zoals telefoon en internet. Verwacht mag worden dat de concurrentie verder zal toenemen, onder meer door een hogere transparantie.
MS/AG5801rp3
105
In onderstaande tabel worden de belangrijkste bevindingen samengevat. Tabel 4.4.1 Spaarfunctie AIII
Spaar, deposito’s, aan- en verkoop van aandelen beleggingsfondsen Vermogensbeheer
Vraag substitutie
Aanbod substitutie
Geografische dimensie
Concentratie
Gevaar voor Marktmacht
*
***
lokaal=>internat 34
**
*
*
**
lokaal=>nationaal
**
*
4.4.2 Spaar- beleggingsproducten voor ondernemingen De kenmerken van de spaar- en beleggingsproducten verschillen niet wezenlijk voor kleine- en middelgrote ondernemingen en grote ondernemingen. Daarom worden ze hier gezamenlijk beschreven. Wel vermelden we afzonderlijk een aantal producten die worden aangeboden aan andere financiële instellingen, in het bijzonder institutionele beleggers zoals pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen.
Beschrijving van de producten De producten, voor kleine en middelgrote ondernemingen in deze cel zijn: deposito’s, RC-tegoeden/kasgeld uitzettingen, bedrijfsspaarrekeningen en pensioenfondsen. Voor grote ondernemingen kan daar aan worden toegevoegd: vermogensbeheer, aan- en verkoop van effecten, trusts, het bewaarbedrijf en private banking. Rekening-courant tegoeden met speciale condities en kasgeld uitzettingen zijn de tegenhanger van rekening courant krediet en kasgeldleningen. Men betaalt bijvoorbeeld rente wanneer men in het rood staat op de rekening courant, maar men ontvangt rente wanneer er sprake is van een positief saldo. Deposito’s zijn rekeningen waarop ondernemingen geld voor een bepaalde termijn vastzetten en waarvoor zij een vergoeding ontvangen. Met een bedrijfsspaarrekening bieden ondernemingen medewerkers de mogelijkheid een bepaald percentage van hun inkomen belastingvrij te sparen, onder de voorwaarde dat het gespaarde geld minimaal vier jaar op de rekening blijft staan. Het opzetten en beheren van dit spaarsysteem kan door ondernemingen zelf worden gedaan of het kan geheel of gedeeltelijk, in ruil voor provisie, aan financiële instellingen worden uitbesteed. Wettelijk zijn ondernemingen verplicht om een pensioenplan voor hun medewerkers te regelen en hen daaraan bij te laten dragen. Ondernemingen vragen vaak financiële
34
Dit geeft de rol van het internet aan
MS/AG5801rp3
106
instellingen de opzet en het beheer van dit pensioenfonds te regelen, maar ze kunnen het ook zelf doen. Wat betreft bedrijfssparen en pensioenopbouw hebben bijna alle ondernemingen hun eigen regelingen. Er zijn hierbij geen standaardproducten. Tot deze cel behoort ook een aantal producten dat gericht is op een bijzondere categorie van ondernemingen, namelijk andere financiële instellingen. Voor institutionele beleggers bieden banken diensten aan zoals vermogensbeheer, aan- en verkoop van effecten en het trustbedrijf.
Vraagsubstitutie Net zoals bij particulieren zijn de vraagsubstitutiemogelijkheden tussen de spaar- en beleggingsproducten groot. De producten zijn tot op zeker niveau onderling substitueerbaar. Voor bedrijfsspaarregelingen zijn er weinig substituten. Grote bedrijven kunnen een eigen bedrijfsspaarregelingsysteem opzetten. Ook voor de op te zetten pensioenregelingen zijn er nauwelijks vraagsubstituten. Inzake vermogensbeheer zijn de vraagsubstitutiemogelijkheden voor bedrijven beperkt (zie ook de gemaakte opmerkingen in 4.4.1.2). De producten/diensten aan te bieden aan andere financiële instellingen (bijvoorbeeld institutionele beleggers) vormen hierop een uitzondering. Er zijn voor hen verschillende alternatieve mogelijkheden om te gaan met kasoverschotten en zelf doen –en dus ook het zelf opbouwen van de benodigde in-house expertise, is een belangrijk alternatief. De institutionele beleggers voeren meestal het beleid dat verschillende banken een deel van het vermogensbeheer van de totale portefeuille verzorgen. Zij kunnen het wel zelf, maar prefereren een spreiding over vermogensbeheerders.
Aanbodsubstitutie Aanbieders en marktaandelen Op de markt voor deposito’s en rc-tegoeden zijn alle banken actief. De grote vier zijn duidelijk dominant. Aanbodsubstitutie en toetreding Rekening-courant tegoeden met speciale condities kan alleen worden aangeboden door de banken die ook de rekening courant faciliteit aan de betrokken onderneming aanbieden. Hetzelfde geldt voor kasgelduitzettingen, een spaarproduct dat enkel kan worden aangeboden in combinatie met kasgeld leningen. Samen met deze spaarproducten moet een alternatieve aanbieder dus ook de overeenkomstige
MS/AG5801rp3
107
kredietformules aanbieden. Dit beperkt de mogelijkheid voor uitbreiding op korte en lange termijn. De markt van deposito’s is volgens de geïnterviewden een zeer competitieve markt waarop bedrijven switchen naar aanbieders die betere voorwaarden bieden. Dit biedt mogelijkheden voor alternatieve aanbieders. De aanbodsubstitutiemogelijkheden zijn beperkter voor bedrijfsspaarrekeningen, wat een fiscaal gedreven en volgens de geïnterviewden een lastig product is. Deze markt wordt met name bediend door verzekeringsmaatschappijen. Aanbieders moeten over een kritische omvang beschikken om één en ander systeemtechnisch te laten draaien. Hetzelfde geldt voor pensioenfondsen waar omvang, expertise en reputatie de aanbodsubstitutiemogelijkheden beperken. Voor wat betreft het vermogensbeheer is het switchen aanbieder zeer wel mogelijk.
Geografische markt Voor wat betreft RC-tegoeden, kasgeld uitzettingen en deposito’s kunnen de kleine en middelgrote ondernemingen hoofdzakelijk terecht bij de huisbankier (lokale markt). Voor grote ondernemingen is deze markt vooral nationaal, neigend naar internationaal. Bedrijfsspaarrekeningen en pensioenfondsen zijn, onder andere omwille van hun fiscale behandeling, typisch Nederlandse producten die moeilijk door buitenlandse aanbieders kunnen worden aangeboden. De klanten worden veelal bediend vanuit het hoofdkantoor van Nederlandse aanbieders. Het gaat dus om een nationale markt. De markt van vermogensbeheer en de andere producten bedoeld voor andere financiële instellingen is minstens nationaal en voor de grote institutionele beleggers internationaal. ABP bijvoorbeeld doet voor haar vermogensbeheer nauwelijks zaken met Nederlandse banken, maar wel met buitenlandse, vooral Amerikaanse, vermogensbeheerders.
Relevante productmarkten Ondanks het feit dat de spaar- en beleggingsproducten niet veel verschillen voor de kleine en middelgrote ondernemingen en de grote ondernemingen, wordt er wel uitgegaan van een eigen relevante markt voor iedere klantgroep. De voorwaarden waartegen de producten worden geleverd (bijvoorbeeld rentevergoedingen of kosten) zijn mede afhankelijk van de (onderhandelings-)positie die een bedrijf ten opzichte van de bank inneemt. De positie verschilt voor grote en kleine en middelgrote ondernemingen.
MS/AG5801rp3
108
De hierboven voor de cel “Spaar- en beleggingsfunctie voor ondernemingen” uitgevoerde analyse lijkt aan te geven, dat er vier relevante productmarkten kunnen worden onderscheiden: • RC-tegoed met speciale condities, kasgeld uitzettingen en deposito’s; • Bedrijfsspaarrekeningen; • Pensioenfondsen (uitvoeren van beheer en uitvoering van pensioenregelingen); • Vermogensbeheer en advies (producten die primair worden aangeboden aan andere financiële instellingen, waaronder institutionele beleggers). RC-tegoed met speciale condities, kasgelduitzettingen en deposito’s vormen de eerste relevante product markt. Ze bieden allen de mogelijkheid om korte termijn tegoeden te plaatsen. De substitutie tussen de producten is niet altijd perfect en zal afhangen van de renteverwachtingen en de periode dat de middelen gemist kunnen worden. Een nadere analyse zou kunnen leiden tot een verdere afbakening van de markt. De tweede en derde relevante productmarkten zijn de bedrijfsspaarrekeningen en de pensioenfondsen. Beide producten vervullen specifieke behoeften en worden beperkt door wettelijke regelingen. De geografische relevantie van deze markten is nationaal. De vierde relevante markt betreft alle vermogensdiensten die geleverd worden aan andere financiële instellingen, waaronder institutionele beleggers. Het betreft: vermogensbeheer en advisering, aan- en verkoop van effecten, trusts, bewaarbedrijf. Deze markt heeft een internationale geografische dimensie.
Marktmacht De informatie over marktdominantie zal in twee groepen aandachtpunten verdeeld worden. De eerste zal ingaan op ondernemingen in het algemeen, terwijl de tweede aandacht zal schenken aan de andere financiële instellingen. De reden voor deze indeling is dat de producten die aan andere financiële instellingen worden verkocht verschillen van de producten die aan ondernemingen in het algemeen worden aangeboden. Ondernemingen s Banken zien dat ondernemingen makkelijk van aanbieder van deposito’s veranderen en dat de producten behoorlijk concurrerend worden aangeboden. s Het beheer van een aantal deposito’s wordt zelden door kleine en middelgrote ondernemingen uitgevoerd: een beslissing ter verkrijging van hogere opbrengsten wordt alleen genomen als het saldo erg groot is. Kleine ondernemingen zijn zich bewust van de inefficiëntie van dergelijke praktijken, maar hebben niet de tijd en expertise om het beter te doen. Zij betreuren het gebrek aan informatie en initiatief van de bank s Bedrijfsspaarrekeningen worden door sommige banken als logge producten gezien. Zij zijn hoofdzakelijk in handen van de verzekeringsmaatschappijen en Centraal Beheer.
MS/AG5801rp3
109
s
s
In sommige sectoren onderhandelt de professionele vereniging met een financiële instelling voor al haar leden over een pakket voor bedrijfssparen en het pensioenfonds. Buitenlandse financiële instellingen, vooral Amerikaanse, verwerven steeds grotere aandelen in beleggingen.
Conclusies Hoewel er veel aanbieders zijn, blijkt de markt voor de ‘spaar- en beleggingsfunctie’ voor ondernemingen in het algemeen winstgevend te zijn. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn het gebrek aan markttransparantie en het feit dat kleine en middelgrote ondernemingen geen tijd en expertise hebben om de ontwikkeling van hun positieve saldi te kunnen volgen en efficiënt te kunnen beheren. Institutionele beleggers: s ABP, één van de grootste pensioenfondsen ter wereld, heeft, omdat zij met zeer grote bedragen werkt, een grote onderhandelingskracht ten opzichte van de aanbieders van effectenhandel en vermogensbeheer. Vanwege hun expertise en schaal- en kosten voordelen besteedt ABP een deel van haar vermogensbeheer uit aan verschillende buitenlandse partners. s De overschakeling naar een andere vermogensbeheerder gebeurt meestal op basis van de behaalde resultaten. Door een grote institutionele belegger zijn de overschakelingkosten geschat op 1 à 2 procent van de portefeuille. s Het is bekend dat de gevraagde tarieven binnen een zekere bandbreedte variëren. Institutionele beleggers zijn professioneel en proberen door vergelijking de beste koop te doen. Hoewel de markt competitief is, is er nog steeds ruimte om winst te maken. s De markt voor vermogensbeheer is tamelijk geordend. Alle institutionele beleggers zijn bij de verkopers bekend. Veel producten die te maken hebben met vermogensbeheer staan op de beurs genoteerd: klanten kunnen de resultaten eenvoudig vergelijken. s Een onafgebroken stroom innovaties, meestal van het type ‘beleggingsfondsen’, overspoelt de markt. Conclusies De relevante productmarkt voor institutionele beleggers blijkt tamelijk competitief te zijn. Dit is een zeer professionele markt met een hoge mate van transparantie. Het hoge kennisniveau bij de vragers en de aanbieders leidt tot scherpe onderhandelingen. In onderstaande tabel worden de belangrijkste bevindingen samengevat voor ondernemingen als institutionele beleggers.
MS/AG5801rp3
110
Tabel 4.4.2 Spaarfunctie BIII
CIII
Deposito’s en Rekening courant-tegoeden Bedrijfsspaarrekeningen Pensioenfondsen Deposito’s en Rekening courant-tegoeden Bedrijfsspaarrekeningen Pensioenfondsen Vermogensbeheer*
Vraag substitutie
Aanbod substitutie
Geografische Dimensie
Concentratie
Gevaar voor Marktmacht
* -
** ** **
Nationaal Nationaal Nationaal
** ** **
** ** **
* -
*** ** *** ***
Nationaal Nationaal Nationaal Internationaal
** ** ** *
* * * *
* Dit zijn producten aangeboden aan ander financiële instellingen.
4.5
Kapitaalmarktfunctie en advies
De producten die onder de kapitaalmarkt en adviesfunctie worden geleverd aan kleine en middelgrote bedrijven en grote bedrijven, verschillen niet wezenlijk van elkaar. Daarom worden ze gezamenlijk beschreven. Wel is het zo dat kleine ondernemingen weinig gebruik maken van deze producten.
Beschrijving van de producten Een belangrijke categorie producten in deze functie betreft financieringsinstrumenten zoals obligaties, converteerbare obligaties, aandelen en gesyndiceerde leningen. Een kenmerk van deze producten is dat er een bepaalde mate van verhandelbaarheid is. Veelal zijn het ook directe financieringsinstrumenten, waarbij de bank een belangrijke faciliterende rol speelt, maar niet noodzakelijkerwijs de noodzakelijke funding zelf doet. Venture capital, LBO’s en MBO’s betreffen zeer specialistische diensten waarin het verstrekken van risicokapitaal centraal staat. De informatie problemen en onzekerheden zijn veelal dusdanig dat er een zeer nauwe betrokkenheid nodig is van de financier bij het management. Bemiddeling bij fusies en overnames is een complementaire activiteit die vaak zich vertaalt in een (her)financiering op de kapitaalmarkt. Risicomanagement betreft enerzijds advies, anderzijds het aanbieden van producten (derivaten bijvoorbeeld) waarmee het risicoprofiel van een onderneming kan worden gestuurd.
Vraagsubstitutie De klassieke financieringsvormen zijn slechts in beperkte mate een substituut voor venture capital. Meestal sluiten het risico en de ontwikkelingsfase waarin de onderneming zich bevindt een financiering via bijvoorbeeld obligaties of aandelen uit.
MS/AG5801rp3
111
Een andere verklaring voor het feit dat er geen goed substituut voor “venture capital” is, is dat venture capital meestal inhoudt dat men meer geld geeft maar dat men ook veel controle krijgt. Privaat aandelen kapitaal werd door een gesprekspartner aangegeven als substituut voor de financiering van LBO’s en MBO’s. Het bemiddelen van fusies en overnames is een sterk gespecialiseerde activiteit. Omwille van de specifieke expertise is de vraagsubstitutie gering. Risicomanagement is sterk gespecialiseerd. De vraagsubstitutie is zeer klein. Substitutie kan alleen door de operationele activiteiten te veranderen (bijvoorbeeld guldens eisen in plaats van dollars). De verschillende producten waarmee (grote) ondernemingen zich via een beroep op de kapitaalmarkt kunnen financieren (obligaties en aandelen), kunnen onderling als substituten worden beschouwd. Bovendien kan een onderneming ook gebruik maken van vreemd vermogen (leningen) of minder dividend uitkeren en aandelenkapitaal intern laten groeien (ingehouden winst). Bij deze financieringswijzen zijn banken vaak betrokken als intermediair. Opgemerkt wordt dat alle middellange- en lange termijn kredieten (kasgeldlening, commercial paper, medium term notes, middellang krediet, langlopend krediet, onderhandse leningen) in enige mate een substituut vormen voor obligaties, aandelen en gesyndiceerde leningen. Deze producten behoren tot een andere cel.
Aanbodsubstitutie Aanbieders en marktaandelen De grote banken zijn belangrijke aanbieders voor deze producten, maar daarnaast spelen gespecialiseerde bedrijven een niet te verwaarlozen rol (Kempen en Co, NIB). Voor grote bedrijven zijn ook buitenlandse banken actief. De vier grote Nederlandse banken hebben hier een groot marktaandeel. Voor kleine en middelgrote ondernemingen zijn de volgende diensten van belang: venture capital, advisering bij een leverage buy-out, management buy-out, fusiebemiddeling en overname en risicomanagement. De aanbieder van deze diensten wordt veelal op initiatief van de bank geselecteerd (er is bijvoorbeeld een gespecialiseerde afdeling op het hoofdkantoor of een bankdochter). De onderneming heeft wel de mogelijkheid om een andere adviseur te nemen, indien hij dit wenst. Bij het risicomanagement speelt het lokale kantoor een grotere rol. Voor grote bedrijven zijn tevens de volgende producten relevant: gesyndiceerde leningen, obligatie-emissies, converteerbare obligaties en aandelenemissies. In dit segment zijn vooral de grote banken actief, maar ook de buitenlandse banken. Ondanks dit internationale perspectief is er sprake van een relatief beperkt aantal aanbieders bij elke voorgenomen emissie.
MS/AG5801rp3
112
Aanbodsubstitutie en toetreding De belangrijkste factoren die de aanbodsubstitutiemogelijkheden voor de producten in deze cel beïnvloeden zijn de kritische omvang en de kennis en ervaring van alternatieve aanbieders. Voor het verstrekken van venture capital kan de noodzakelijke expertise, vooral voor het inschatten van de risico’s die verbonden zijn aan de kapitaalverstrekking aan meestal jonge hightech bedrijven, de aanbodsubstitutiemogelijkheden beperken. Hetzelfde geldt voor LBO’s en MBO’s. Voor de bemiddeling van fusies en overnames is het van belang dat alternatieve aanbieders ideeën en zelfs deals kunnen aanbrengen bij de klant. Volgens één van onze gesprekspartners is de markt veel professioneler geworden aan beide kanten. Wanneer het gaat om niet-beursgenoteerde bedrijven is naar zijn mening ervaring en reputatie inzake procesbegeleiding alsook de sector kennis van groot belang. Indien het gaat om beursgenoteerde bedrijven, moeten aanbieders ook kennis hebben van de beurs. Bij grote deals zijn meestal Angelsaksische aanbieders betrokken, eventueel samen met een grote Nederlandse bank. Bij kleine deals hebben consultants een groot marktaandeel in de advisering. Bij grote deals is veelal het hele pakket (advisering en financiering) in handen van (internationale) banken. Van belang voor obligatie- en aandelenemissies is de plaatsbaarheid, de mogelijkheden waarover de aanbieders beschikken om de aandelen in de markt te plaatsen. Om de plaatsing te garanderen worden overigens vaak consortia gevormd met een lead-contractant. In Nederland komt volgens een geïnterviewd grote onderneming alleen ABN-AMRO en ING in aanmerking voor alle grote bedrijven. Alternatieve aanbieders moeten in de praktijk dus vanuit het buitenland komen. Omdat het gaat om een complexe aangelegenheid die een lange voorbereidingstijd, een goede timing en voorbereiding van de markt vergt, richten bedrijven zich evenwel tot één van hun ”preferred banks”. Alternatieve aanbieders moeten er dus in slagen het vertrouwen te winnen van de onderneming. Hoewel de advisering en de uiteindelijke plaatsing van obligaties en aandelen door verschillende partijen kan worden uitgevoerd, is dit in de praktijk meestal niet het geval. Meerdere Nederlandse banken hebben een afdeling die zich richt op aandelenemissies. Bij emissies van grote internationale ondernemingen wordt over het algemeen één van de grote Nederlandse banken ingeschakeld soms samen met een bank uit een Angelsaksisch land. In de Angelsaksische landen heeft men over het algemeen meer ervaring. In de wijze waarop de aandelen en obligaties in de markt worden gezet kan internet voor veranderingen gaan zorgen. Door een rechtstreeks contact met beleggers wordt een bank minder belangrijk in de daadwerkelijke plaatsing. Banken zullen een belangrijke betrokkenheid houden met name in het voortraject, waar informatie moet worden gecertificeerd (prospectus). Bovendien is er een intermediaire rol in het administratief vastleggen van de plaatsing.
MS/AG5801rp3
113
Geografische markt De producten in deze cel zijn behoorlijk complex en worden op maat van de klant ontwikkeld. Er is dus een grote behoefte aan persoonlijk contact tussen de aanbieder en de klant. Daar tegenover staat een grote mobiliteit van de ondernemingen. De geografische markt voor deze producten is dan ook nationaal en voor grote ondernemingen internationaal. Wat obligatie- en aandelenemissies betreft zal een onderneming met een hoofdkantoor in Nederland over het algemeen een Nederlandse bank inschakelen. Nochtans werden er in het recente verleden ook een aantal beursintroducties van Nederlandse bedrijven uitgevoerd door buitenlandse lead-contractanten. Multinationals zullen ook buitenlandse banken inschakelen vanwege hun expertise en plaatsingsmogelijkheden in het buitenland. Door de moderne communicatiemiddelen zijn de belemmeringen om te investeren via buitenlandse beurzen steeds kleiner geworden. De beurzen worden steeds mondialer. Daarnaast introduceren internationaal opererende bedrijven hun aandelen op meerdere beurzen. Hierdoor zal het belang van de fysieke plaats van de beurs een kleinere rol gaan rol gaan spelen. Fusie en overnamebemiddeling voor grote bedrijven is een internationale markt die gedomineerd wordt door de Angelsaksische landen. Kleine bedrijven zijn aangewezen op nationale aanbieders. LBO’s en MBO’s, voor zover het uitkopen van kleine en middelgrote bedrijven betreft is grotendeels een Nederlandse markt. Voor zover het grotere LBO’s en MBO’s betreffen, en transacties die geïnitieerd zijn door de onderneming zelf dan is sprake van een internationale markt. De venture capital markt is nationaal. Het vereist een nabije aanwezigheid van de financier.
Relevante productmarkten De hierboven voor de cel “kapitaalmarktfunctie en advies” uitgevoerde analyse lijkt aan te geven dat, op basis van de vraagsubstitueerbaarheid kunnen, voor de grote ondernemingen, de gesyndiceerde leningen, obligatie-emissies, converteerbare obligaties en aandelenemissies als een relevante markt worden beschouwd. Die relevante markt heeft een dimensie, die van nationaal opschuift naar internationaal. Men dient in gedachten te houden dat voor deze relevante markt substituten bestaan in de cel voor de kredietfunctie voor grote ondernemingen: alle middellange en lange termijnen kredietproducten.
MS/AG5801rp3
114
Ondanks het feit dat de kapitaalmarkt en adviesproducten niet veel verschillen voor de kleine en middelgrote ondernemingen en de grote ondernemingen, wordt er wel uitgegaan van een eigen relevante markt voor iedere klantgroep. De voorwaarden waartegen de producten worden geleverd zijn mede afhankelijk van de (onderhandelings-)positie die een bedrijf ten opzichte van de bank inneemt. De positie verschilt voor grote en kleine en middelgrote ondernemingen. De bovenstaande analyse suggereert dat de andere genoemde producten vormen ieder een eigen aparte relevante markt. Tussen venture capital en LBO’s en MBO’s bestaat enige overlap, daarom zetten we deze bij elkaar. Dat betekent dus dat, voor iedere klantgroep, de volgende drie relevante productmarkten kunnen worden onderscheiden: • Venture capital, en LBO’s-MBO’s • Fusie- en overnamebemiddeling • Risicomanagement De relevante markt die venture capital, LBO’s en MBO’s betreft, heeft meestal een nationale dimensie; soms, voor grotere LBO’s en MBO’s bereikt men een internationale dimensie. De geografische dimensie van de fusie en overnamebemiddeling markten hangt af van de klantgroep: nationaal voor kleine- en middelgrote ondernemingen, internationaal voor grote ondernemingen. De risicomanagement markten hebben de volgende geografische dimensie: nationaal voor het kleine- en middelgrote bedrijf, en nationaal tot internationaal voor het grote bedrijf.
Marktmacht De informatie over marktmacht in de hierboven besproken relevante markten, kan als volgt worden samengevat. s Het segment ‘beursintroducties en aandelen/obligatiesemissies’ bestaat uit twee delen. De grote contracten worden gedomineerd door enkele wereldwijde spelers. In Europa speelt ABN AMRO een belangrijke rol. ING volgt op afstand. De kleinere contracten worden op nationaal niveau gesloten, vooral door ABN AMRO, ING, Rabobank, MeesPierson en Kempen en Co. s Dit segment wordt door de volgende toetredingsbarrières gekenmerkt: kennis van de bedrijfstak waarin de onderneming (die op de beurs genoteerd wil worden of aandelen of obligaties uit wil geven) actief is, ervaring in de markt het benodigde kapitaal voor underwriting en wettelijke barrières, die overigens zijn verminderd (van een verbod voor buitenlandse financiële instellingen om een beursintroductie te verzorgen naar bepaalde voorwaarden waaraan voldaan moet worden). s De prijsconcurrentie is vooral in de bovenkant van de markt aanwezig, en is waarschijnlijk intensiever dan in de VS (waar volgens een specialist van een grote Nederlandse bank een kartel van drie ondernemingen domineert). Voor de marktleiders is deze markt zeer attractief. De onderkant van de markt is om twee
MS/AG5801rp3
115
s
s
redenen minder competitief. Ten eerste bestaan er praktijken waarmee banken kleine en middelgrote ondernemingen, als ze naar de beurs willen, zover krijgen hun diensten te gebruiken (sommige kredieten worden bijvoorbeeld gegeven onder de voorwaarde dat de onderneming ook haar beursintroductie via die bank regelt). Ten tweede is de beursgang van een middelgrote onderneming riskanter en daardoor minder aantrekkelijk voor buitenlandse banken, die de voor de beoordeling van een beursgang benodigde lokale expertise niet hebben. De markt voor fusies en overnames heeft door de introductie van de Euro en de toename van het aantal internationale fusies en overnames enkele toetredingsbarrières verloren. Door de professionalisering zijn er echter weer nieuwe bijgekomen. Deze professionalisering uit zich onder meer in de vereisten aangaande kennis van de sector, het informeren van ondernemingen over mogelijk interessante fusies en overnames, het begeleiden van ondernemingen in het fusieen overnameproces, het aanbieden van ‘bridge loans’ en het in huis hebben van kennis van de beurs (voor overeenkomsten waarbij beursgenoteerde ondernemingen betrokken zijn). Hoewel er niet dezelfde aanbieders actief zijn, is de concurrentie in zowel de boven- als de onderkant van de markt intensief. Voor grote overeenkomsten is de concurrentie vooral door machtige buitenlandse ondernemingen (vooral uit de VS en Zwitserland) intensief. Voor kleinere transacties is de concurrentie door het grote aantal aanbieders (banken, accountants, kleine bureaus etc.) ook intens, maar dan op nationaal niveau. De prijs van een fusie en overname deal is afhankelijk van de grootte van de overeenkomst (voor niet-genoteerde ondernemingen: hoe groter het bedrag, hoe lager het percentage) en de waarde van de ondernemingen. Voor minder vertrouwelijke overeenkomsten zorgen ondernemingen voor intense concurrentie tussen aanbieders, waardoor zij voor een lage prijs de overeenkomst kunnen sluiten. De winstmarges op een succesvolle deal zijn groot, maar zij moeten ook alle vaste kosten dekken die te maken hebben met het opbouwen en behouden van expertise en de overeenkomsten die niet zijn doorgegaan. LBO-MBO (Leverage Buy Out-Management Buy-Out). Grote ondernemingen vormen een competitief marktsegment, waarop grote internationale ondernemingen de belangrijkste spelers zijn (alleen ABN-AMRO is groot genoeg voor dit type transacties; zij is op wereldniveau echter geen speler van betekenis). Kleine contracten vormen een klein, lokaal segment, met geringe transparantie.
Conclusies De markt voor kapitaalmarktdiensten voor grote bedrijven is competitief en blijkt open te staan voor concurrentie van internationale aanbieders (zie Annex F, marktaandelen voor gesyndiceerde leningen en aandelen emissies). De ontvangen commissies zijn echter hoog, vooral voor de marktleiders. Voor lokaal georiënteerde bedrijven is de concurrentie minder groot. Kapitaalmarkt diensten zijn vaak geen optie, en waar ze het wel zijn, zijn ze zeer kostbaar.
MS/AG5801rp3
116
In onderstaande tabel worden de belangrijkste bevindingen samengevat. Tabel 4.5
BIV
CIV
Kapitaalmarkt functie en Advies Venture capital LBO’s – MBO’s Fusie/overname bemiddeling Risicomanagement Gesydiseerde leningen, obligatie emissie, converteerbare obligaties en aandelen emissie Venture capital LBO’s – MBO’s Fusie/overname bemiddeling Risicomanagement
Vraag Substituti e * *
Aanbod substitutie
Geografische dimensie
Concentratie
Gevaar voor Marktmacht
*-** *-**
lokaal=>nationaal lokaal=>nationaal
*-** *-**
* *
* *
** *-**
nationaal nationaal
*-** **
* **
*
**
nationaal=>internat’l
***
*-**
** * * *
** ** ** **
nationaal internationaal nationaal=>internat’l nationaal=>internat’l
*-** * *-** *-**
** * * *
“* - **”: betekent een niveau tussen * en **
MS/AG5801rp3
117
5
De beoordeling ervaringen
5.1
Inleiding
van
bankfusies:
internationale
In verschillende landen is ruime ervaring opgedaan met de beoordeling van concentraties in de bankensector. Dit hoofdstuk beschrijft het wetgevend kader, de wijze waarop de toezichthouder omging met de fusie- en overname-aanvragen en enkele concrete fusiegevallen in enkele van deze landen. Er wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de ervaringen in Canada, de VS en Zwitserland en de beoordelingen door de Europese Commissie. Voor wat betreft Canada en de VS wordt vooreerst aandacht besteed aan het wetgevend kader. Vervolgens komt de procedure specifiek voor de beoordeling van bankenfusies aan bod. Eén en ander wordt tenslotte geconcretiseerd door een aantal cases te bekijken. Voor wat betreft de ervaringen in Zwitserland en op het niveau van de Europese Commissie, vormt een aantal feitelijke fusies het uitgangspunt voor de bespreking. Het hoofdstuk wordt afgerond met een aantal conclusies die voor de NMa van belang kunnen zijn. De beschrijving van de internationale ervaringen in dit hoofdstuk is in grote mate gebaseerd op documentatie die van het Internet werd afgehaald. Tevens werden twee telefonische interviews gedaan met experts betrokken bij de beoordeling van bankfusies in Zwitserland en in Canada.
5.2
Canada
5.2.1 Wetgevend kader In Canada is het Competition Bureau -op basis van de Competition Act- bevoegd voor het beoordelen van de marktwerkingeffecten van fusies. Indien het Competition Bureau meent dat een fusie de concurrentie substantieel zal verminderen of verhinderen, wordt ze voorgelegd aan het Competition Tribunal. Een fusie tussen banken moet op basis van de Bank Act ook de goedkeuring krijgen van de Minister van Financiën. De Minister van Financiën heeft de unieke bevoegdheid om te verhinderen dat het Competition Tribunal een uitspraak doet wanneer hij meent dat de bewuste transactie in het belang is van de Canadese financiële sector. In het geval hij van deze bevoegdheid gebruik zou maken, zijn de uitspraken van het Competition Bureau of het Tribunaal dus van geen belang meer.
MS/AG5801rp3
118
s Het Competition Bureau verzamelt zoals gebruikelijk de nodige informatie om de voorgestelde bankfusie te beoordelen en analyseert daarbij ook de mogelijke concurrentieverstorende effecten. Het Bureau licht de betrokken partijen op regelmatige basis in over aspecten die de concurrentie zouden kunnen verstoren. s Wanneer de analyse van de fusie zoals ze wordt voorgesteld achter de rug is, worden de betrokken partijen alsook de Minister van Financiën door de Directeur op de hoogte gebracht van de beoordeling. In het geval de fusie negatief wordt beoordeeld, wordt door het Bureau een algemene bespreking toegevoegd van maatregelen die in het verleden zijn genomen om tegemoet te komen aan de bezwaren inzake concurrentieverstoring. s Nadat de betrokken partijen de brief hebben ontvangen, en rekening houdende met eventuele opmerkingen met betrekking tot het algemeen belang zoals uitgesproken door de Minister van Financiën, kunnen de betrokken partijen beslissen om met het Competition Bureau overleg te plegen over eventuele maatregelen om aan de bezwaren van het Competition Bureau tegemoet te komen. s In het geval de partijen er vervolgens in slagen om maatregelen te suggereren die aanvaardbaar zijn voor het Competition Bureau, dan nog kunnen deze maatregelen worden voorgelegd aan het Competition Tribunal. De finale bevoegdheid voor de goedkeuring van de fusie blijft evenwel in handen van de Minister van Financiën op basis van de Bank Act.
5.2.2 De beoordeling van bankenfusies Door het Competition Bureau werden voor de beoordeling van bankenfusies speciale richtlijnen ontwikkeld. De “Merger Enforcement Guidelines as Applied to a Bank Merger”, werden opgemaakt als bijdrage voor een onafhankelijke task force die een rapport opstelde over de toekomst van de Canadese financiële sector. Een voorlopige versie hiervan werd voor een beoordeling voorgelegd aan meer dan 600 organisaties en individuen waaronder vertegenwoordigers van banken, andere financiële instituten, de zakenwereld, academici en leden van arbeiders- en consumentenverenigingen. De finale versie van de richtlijnen werd uitgebracht op 15 juli 1998. Het waren de eerste industriespecifieke richtlijnen die werden uitgebracht door het Competition Bureau. De concrete aanleiding daartoe waren de voorgestelde fusies tussen de Royal Bank of Canada en de Bank of Montreal en die tussen de Canadian Imperial Bank of Commerce en de Toronto-Dominion Bank. Bij bankenfusies is een groot aantal producten en diensten betrokken dat wordt aangeboden door vele marktparticipanten in een groot aantal geografische regio’s. Hoewel dit ook geldt voor een aantal andere sectoren, is het belang van de banksector voor de economie en de bevolking van die aard dat het Competition Bureau het opportuun achtte om deze specifieke richtlijnen uit te vaardigen. Deze richtlijnen hanteren geen afwijkend analytisch kader, maar zijn bedoeld als een praktische uitwerking van de bestaande meer algemene richtlijnen (de “Merger Enforcement Guidelines”). Een belangrijk uitgangspunt is dat de richtlijnen van
MS/AG5801rp3
119
toepassing zijn op wat banken doen, eerder dan op wat banken zijn, zodat ze ook bruikbaar zijn voor fusies waarbij financiële instellingen betrokken zijn die strikt genomen geen bank zijn maar wel bankproducten en –diensten aanbieden. De procedure om uit te maken of een voorgestelde fusie tussen banken de concurrentie substantieel zou verminderen of verhinderen, bestaat uit de volgende 4 grote stappen. s Definiëring van de relevante markten. Vooreerst worden de relevante markten gedefinieerd om de producten te identificeren en uit te maken waar en met wie de betrokken banken concurreren. Belangrijk om hierbij op te merken is dat voor een initiële afbakening van de relevante markten, alleen aandacht wordt besteed aan de mogelijkheden voor vraagsubstitutie. Daarenboven wordt niet a-priori uitgegaan van het bestaan van clusters van bankproducten. Tijdens deze fase wordt wel onderzocht welke producten door klanten gewoonlijk samen worden aangekocht. s Berekening van de marktaandelen en het concentratieniveau Vervolgens worden de marktaandelen en de overeenkomstige concentratieniveaus berekend voor elke relevante markt. Een meer diepgaand onderzoek is vereist wanneer aan één van de volgende twee voorwaarden is voldaan35 : s Het gezamenlijk marktaandeel van de betrokken ondernemingen bedraagt minstens 35%. De idee achter dit kritische niveau is dat wanneer de fuserende partijen gezamenlijk een kleiner marktaandeel zouden hebben, zij waarschijnlijk niet in staat zullen zijn om unilateraal marktmacht uit te oefenen (“sole dominance”). s Het gezamenlijk marktaandeel van de vier grootste ondernemingen bedraagt minstens 65% en het aandeel van de fuserende banken bedraagt minstens 10%. Wanneer de C4–ratio minder dan 65 % bedraagt, wordt ervan uitgegaan dat de kans op collusie (“joint dominance”) tussen de aanbieders in de markt gering is en dit omwille van coördinatieproblemen tussen de aanbieders. In de praktijk worden deze marktaandelen en concentratieniveaus berekend voor een vooraf gedefinieerde set van producten en geografische gebieden. De bedoeling hiervan is om zo snel mogelijk een aantal producten in combinatie met geografische gebieden te kunnen uitsluiten voor verder onderzoek. De set van producten en geografische gebieden is eng gedefinieerd zodat het aantal gebieden waarvoor de kritische concentratieniveaus worden overschreden een overschatting is van het werkelijke aantal gebieden waar er zich mogelijk een probleem stelt. De relevante markten waarvoor er zich op basis van deze “initial screening test” geen problemen stellen, worden niet nader onderzocht. Het onderzoek concentreert zich verder op die relevante markten waar één van de kritische concentratieniveaus 35
Deze kritische concentratieniveaus verschillen niet van deze opgenomen in de “gewone” richtlijnen.
MS/AG5801rp3
120
wel wordt overschreden. Voor de uitvoering van de test wordt gebruik gemaakt van een software programma, ontwikkeld door Statistics Canada. Dit programma berekent de marktaandelen van elke financiële instelling, voor elk geselecteerd product, in elke geselecteerde regio. Voor de product- en geografische markten waarvoor deze kritische niveaus worden overschreden, worden vervolgens de mogelijkheden voor aanbodsubstitutie bekeken. Hiertoe wordt geïnventariseerd welke ondernemingen, die momenteel niet actief zijn in de betrokken markt, zouden kunnen toetreden op een termijn van minder dan 1 jaar en zonder aanzienlijke opstartkosten. De marktaandelen en concentratieniveaus worden vervolgens herberekend. Met toetreding op een termijn langer dan 1 jaar (maar minder dan 2 jaar) wordt pas rekening gehouden in de volgende fase van het onderzoek. s Inschatting van de mogelijkheden voor misbruik van marktmacht Voor elke relevante markt die verder in detail wordt onderzocht wordt vervolgens nagegaan of de fusie de concurrentie substantieel dreigt te verminderen of te verhinderen. Daarbij wordt aandacht besteed aan aspecten zoals de mogelijke concurrentie vanuit het buitenland, de toetredingsbarrières voor potentiële toetreders, de invloed van technologische ontwikkelingen, of door de concentratie al dan niet een belangrijke concurrent wordt uitgeschakeld en de invloed van de overblijvende concurrentie. Er is sprake van een “substantiële” vermindering van de concurrentie wanneer tengevolge van een concentratie de prijs van een product waarschijnlijk hoger zal zijn in een belangrijk deel van de relevante markt dan wanneer de concentratie niet zou doorgaan. Bovendien mag dit verschil in prijs, kwaliteit of dienstverlening niet verdwijnen binnen 2 jaar tengevolge van toetreding door gevestigde of nieuwe aanbieders. s Inschatting van de mogelijke efficiëntievoordelen Wanneer besloten wordt dat de concentratie zou resulteren in een substantiële vermindering van de concurrentie, wordt ook gekeken naar de mogelijke efficiëntievoordelen zoals die door de betrokken partijen worden aangebracht. Volgens de Competition Act kan een fusie toch doorgang vinden indien deze zou resulteren in efficiëntiewinsten die enkel door de fusie in kwestie kunnen worden gerealiseerd en wanneer deze opwegen tegen de concurrentieverstoring. Daarenboven moet het gaan om reële kostenbesparingen en niet om voordelen waarvan enkel de fuserende partijen profiteren omdat zij bijvoorbeeld over meer marktmacht beschikken ten aanzien van hun aanbieders. De bewijslast daarvoor ligt bij de betrokken partijen. Er wordt vanuit gegaan dat een fusie de concurrentie niet zal schaden wanneer de concentratieniveaus op de relevante markten de kritische niveaus niet overschrijden, wanneer toetreding gemakkelijk is en wanneer er sprake blijft van concurrentie tussen de resterende aanbieders. De analyse kan dus eindigen indien na een bepaalde fase de
MS/AG5801rp3
121
beschikbare informatie erop wijst dat er op de relevante markt geen sprake is van concurrentieverstoring.
5.2.3 Cases Bankfusies hebben de afgelopen jaren in Canada bijzonder veel aandacht gekregen. De belangrijkste reden daarvoor was ongetwijfeld de aankondiging van twee megafusies, die beiden door de Minister van Financiën werden verboden. Op 23 januari 1998 kondigde de Royal Bank of Canada (de grootste bank van Canada) en de Bank of Montreal (de derde grootste bank van Canada) aan dat ze zouden fuseren. Op 17 april volgde de aankondiging dat de Canadian Imperial Bank of Commerce (de tweede grootste bank van Canada) en de Toronto-Dominion Bank (de vijfde grootste bank van Canada) zouden fuseren. Beide aankondigingen vormden onmiddellijk de aanleiding voor een fusie-onderzoek op basis van de Competition Act. De banken hadden de intentie om samen te smelten en hun activiteiten, gericht op zowel particulieren als ondernemingen via hun netwerk van nationale vestigingen, hun kredietkaart activiteiten en hun vermogensbeheerondernemingen, te combineren. Volgens de banken was het noodzakelijk om groter en zo meer efficiënt te worden om concurrerend te blijven, zowel in Canada als internationaal. Volgens de banken hebben grotere buitenlandse instellingen een kostenvoordeel. Door het intensief gebruik van elektronisch bankieren voor hun dienstverlening zouden deze banken een bedreiging vormen. Volgens de banken zou de fusie ook resulteren in belangrijke kostenbesparingen en zou er voor geen enkel product in Canada sprake zijn van een vermindering van de concurrentie. Beide fusies werden door het Competition Bureau gelijktijdig beoordeeld op basis van de Merger Enforcement Guidelines. Voor haar onderzoek baseerde het Competition Bureau zich op de mondelinge en schriftelijke informatie verstrekt door de betrokken banken (meer dan 400.000 pagina’s) alsook op de informatie verkregen van individuen, vertegenwoordigers van klanten en zakenwereld, andere aanbieders van financiële diensten en overheidsinstanties. Het gehele onderzoek nam 10 maanden in beslag omwille van de uitgebreide hoeveelheid informatie, de complexiteit van de bancaire wereld en de timing van het rapport van de task force. Het onderzoek voor beide fusies besteedde in het bijzonder aandacht aan de volgende 3 gebieden waarin de betrokken banken actief waren: s de vestigingsgebonden activiteiten voor zowel particulieren als ondernemingen s kredietkaarten s effectenhandel Annex G bevat meer gedetailleerde informatie over de afbakening van de relevante product markten en geografische dimensies voor beide fusies. Uiteindelijk was het vooral voor de vestigingsgebonden relevante productmarkten dat volgens het Competition Bureau de voorgenomen fusies zouden resulteren in een
MS/AG5801rp3
122
vermindering van de concurrentie. Dit gold meer in het bijzonder voor de productmarkt van de betaalrekeningen voor zowel particulieren als ondernemingen, voor hypotheken, voor persoonlijke leningen en voor korte termijnleningen voor kleine en middelgrote ondernemingen voor bijvoorbeeld voorraadfinanciering. De geografische markten werden voor de particuliere diensten alsook voor de diensten ten aanzien van kleine ondernemingen ingeschat als zijnde lokaal. Voor de middelgrote ondernemingen waren volgens het Competition Bureau de markten regionaal (niveau van de provincies). Op een groot aantal van de aldus gedefinieerde relevante productmarkten werden de kritische niveaus inzake concentratie overschreden. Uit het daaropvolgend onderzoek bleek dat de toegenomen concentratie in de vestigingsgebonden activiteiten zou resulteren in een vermindering van de concurrentie, vooral omdat de toetredingsbarrières voor vestigingsgebonden bankactiviteiten erg hoog werden ingeschat. Uit de analyse bleek dat de kosten voor het opzetten van een kantorennetwerk in belangrijke mate een sunk cost karakter hadden. Bovendien duurt het naar schatting drie tot zeven jaar voordat een vestiging winstgevend kan zijn. Toetreding met nieuwe kantoren wordt dan ook zeer onwaarschijnlijk geacht. Verder zijn klanten niet snel geneigd om naar een andere bank over te stappen ten gevolge van overstapkosten. Tenslotte hebben de gevestigde banken een sterke naambekendheid ontwikkeld. Van de introductie van elektronisch bankieren en het gebruik van internet werd niet verwacht dat deze het kantorennetwerk snel overbodig zouden maken. Op 11 december 1998 maakte het Competition Bureau haar advies bekend aan de betrokken partijen alsook aan de Minister van Financiën. Die besloot op 15 december dat de fusies niet konden doorgaan. Naast de negatieve invloed op de mededinging vermeldde de Minister als argumentatie ook de verminderde politieke flexibiliteit om in de toekomst om te gaan met mogelijke toezichtsproblemen. Het snelle optreden van de Minister zette wel kwaad bloed bij de betrokken banken omdat zij meenden aan de bezwaren van het Competition Bureau tegemoet te kunnen komen. Die kans hebben zij evenwel niet gekregen van de Minister.
5.3
Verenigde Staten
5.3.1 Wetgevend Kader In de VS, net als in de meeste andere OECD landen, werd de afgelopen jaren de regelgeving sterk versoepeld zodat banken een uitgebreider pakket aan financiële diensten konden aanbieden wat ook resulteerde in een toenemende concurrentie tussen de banken en de niet-bancaire aanbieders van financiële diensten. Maar zelfs na deze hervormingen blijft de VS één van de meest gereguleerde landen in termen van mededingingsbeleid. De regulering is erop gericht de stabiliteit en stevigheid van de Amerikaanse financiële instellingen te garanderen.
MS/AG5801rp3
123
In de VS krijgen banken, kredietinstellingen en spaarbanken een licentie van de toezichthoudende autoriteiten op het niveau van de staat dan wel op federaal niveau. Er zijn vier toezichthoudende instanties: de Federal Reserve Board (FED), de Office of the Comptroller of Currence (OCC), de Federal Deposit Insurance Corporation (FDIC) en de Office of Thrift Supervision (OTS). Alle voorgestelde fusies tussen banken en overnames door banken moeten worden goedgekeurd door de toezichthoudende instantie. De beoordeling van de voorgestelde fusie of overname gebeurt door de instantie die primair verantwoordelijk is voor het toezicht op de nieuwe entiteit 36 . De wet verplicht deze toezichthoudende instantie om de mogelijke concurrentie effecten van een voorgestelde fusie te onderzoeken. Deze instantie kan geen fusies goedkeuren die de vrije concurrentie bedreigen, tenzij de anticoncurrentie effecten duidelijk worden gecompenseerd door beschouwingen van algemeen belang van de betrokken gemeenschappen. Tenslotte beoordeelt het Department of Justice (DOJ) op basis van de federale mededingingswetten de geplande fusies en overnames die door de regelgevende instanties zijn goedgekeurd. Zij kan op basis van de US mededingingswet via een rechtszaak de fusie blokkeren, zelfs indien ze werd toegelaten door de regelgevende bankautoriteit. Fusies en overnames in de banksector worden beoordeeld op basis van de Bank Merger Act van 1960 (geamendeerd in 1966) en de Bank Holding Company Act van 1956 (geamendeerd in 1970). De criteria die daarin worden vermeld komen overeen met de Sherman Antitrust Act van 1980 en de Clayton Act van 1914. Zo mag een fusie of overname niet worden goedgekeurd indien ze aanleiding zou geven tot de creatie van een monopolie (Sherman Act) of tot een substantiële vermindering zou leiden van de concurrentie of tot de creatie zou leiden van een monopolie in een bepaalde markt (Clayton Act). Belangrijk is dat de Clayton Act de term “substantieel” niet verder definieert. Jurisprudentie toont evenwel aan dat de betekenis ervan telkens opnieuw moet worden beoordeeld voor elke industrie afzonderlijk.
5.3.2 Procedure voor de beoordeling van bankenfusies Ook in de VS werden er specifieke richtlijnen ontwikkeld, de “Bank Merger Screening Guidelines”, voor de beoordeling van bankenfusies. Deze werden in 1995 gezamenlijk uitgegeven door het DOJ, de Federal Reserve Board en de Office of the Controller of the Currency. Fusies in de bancaire sector worden op een vergelijkbare manier beoordeeld als fusies in elke andere industrie. Dit principe werd duidelijk gemaakt door de US Supreme Court in zijn beslissing in 1963 in de zaak United States vs. Philadelphia National Bank. Toch 36
Indien het zou gaan om een nationale bank, dan is het OCC bevoegd. Indien het gaat om een bank met een staatslicentie die geen lid is van het Federal Reserve System, dan is de FDIC bevoegd. Wanneer het gaat om een overname door een bankholding of de nieuwe bank zou een bank zijn met staatslicentie en lid van de Federal Reserve System, dan is de FED de bevoegde instantie.
MS/AG5801rp3
124
verschilt de benadering van bankenfusies op een aantal punten van die van andere fusies. Zo hanteert het DOJ bijvoorbeeld minder strenge concentratiecriteria wanneer ze een fusie tussen banken beoordeelt. Verder verdienen ook de uitgangspunten van één enkele product markt (de cluster-benadering) alsook van een lokale geografische markt, afzonderlijke aandacht. Sinds 1982 zijn de richtlijnen van het DOJ voor de beoordeling van fusies gebaseerd op de Herfindahl-Hirschman concentratie-index (HHI) 37 . Omwille van de eenvormigheid bij de beoordeling van bankenfusies, wordt deze concentratiemaatstaf ook gebruikt door de toezichthoudende instanties in het bankwezen. Het niveau van de HHI en de omvang van de toename van de HHI tengevolge van een fusie of overname zijn van cruciaal belang bij de beoordeling van een concentratie. Daarbij kunnen drie gradaties worden onderscheiden. s Het DOJ beschouwt markten met een HHI-waarde, na de fusie, kleiner dan 1000 als niet-geconcentreerd. De fusie zal dan ook zonder meer worden goedgekeurd. s Wanneer de HHI, na de fusie, een waarde heeft tussen de 1000 en de 1800 dan spreekt het DOJ van een matig geconcentreerde markt. Indien de toename van de index evenwel kleiner is dan 100, zal de fusie ook nog zonder onderzoek worden goedgekeurd. Indien de toename van de index evenwel groter is dan 100, is een onderzoek vereist. s Tenslotte, markten met een HHI groter dan 1800 worden als zeer geconcentreerd beschouwd. Wanneer de toename van de index kleiner is dan 50 punten, wordt er vanuit gegaan dat de fusie meer dan waarschijnlijk geen nadelige effecten zal hebben op de concurrentie en wordt ze normaal gezien niet verder onderzocht. Wanneer de fusie resulteert in een toename van de HHI met meer dan 50 punten, zal ze nader worden onderzocht en indien de toename meer dan 100 bedraagt gaat men ervan uit dat de fusie waarschijnlijk tot de creatie of de versterking van marktmacht zal leiden. Hoewel deze richtlijnen van groot belang zijn als screening mechanisme, maakt de analyse van andere economische factoren eveneens een integraal deel uit van de beoordeling van fusies en overnames. Specifiek voor de bankensector wordt door het DOJ evenwel een minder streng criterium gehanteerd, waarmee vooral erkend wordt dat er naast de banken vele alternatieve aanbieders zijn van bancaire diensten. Zo werd in 1985 bepaald dat het DOJ fusies of overnames in de middencategorie (die met een HHI na de fusie tussen 1000 en 1800), niet zou blokkeren tenzij de HHI met meer dan 200 (in plaats van 100) punten zou toenemen. Naast de bevestiging dat bankenfusies niet anders dan andere fusies moeten worden beoordeeld, schiep het Philadelphia-arrest nog op 2 andere punten een belangrijk precedent voor het mededingingsbeleid in de bankensector in de VS. Zo vormde het arrest een precedent om uit te gaan van één enkele relevante productmarkt (de “cluster”benadering) en om de corresponderende relevante geografische markt te definiëren als 37
Deze wordt berekend als de som van de gekwadrateerde marktaandelen van alle aanbieders. In wat volgt wordt er van uitgegaan dat de marktaandelen uitgedrukt worden als een percentage.
MS/AG5801rp3
125
zijnde lokaal. De definitie van de cluster is tamelijk vaag, maar het gaat om een verzameling van producten en diensten die hoofdzakelijk bij banken worden gekocht. Door de FED worden beide uitgangspunten vandaag nog steeds gehanteerd. Zo gaat de FED voor de bepaling van relevante productmarkten traditioneel uit van clusters van producten en diensten die samengevat worden onder de noemer “commercial banking”. De totale deposito’s van de betrokken banken worden dan gebruikt om een inschatting te maken van de mogelijkheden die deze banken hebben om deze cluster aan te bieden aan huishoudens en ondernemingen. Door de FED wordt er dus vanuit gegaan dat een afzonderlijk bankproduct geen relevante markt kan uitmaken. Deze clusterbenadering reduceert dan ook het aantal concurrenten dat in de analyse wordt betrokken tot die concurrenten die momenteel deposito-diensten aanbieden of dit op korte termijn kunnen doen. Het DOJ daarentegen desaggregeert de productmarkten typisch in twee of meer klantencategorieën. Daarbij hanteert ze veelal de tweedeling particulieren versus ondernemingen. Het DOJ analyseert ook specifieke producten en diensten die door de klanten als substituten worden beschouwd. Een fusie tussen banken wordt dan ook bekeken als een fusie tussen multi-product ondernemingen die concurrentie (kunnen) ondervinden, afhankelijk van het product in kwestie, van andere multi-product dan wel gespecialiseerde ondernemingen. De traditionele clusterbenadering en het uitgangspunt van lokale markten is echter onderhevig aan sterke kritiek, met name omdat steeds meer niet-bancaire instellingen bankdiensten gaan aanbieden en dit op nationale schaal doen. Zo zijn sommigen van mening dat de relevante productmarkt niet langer één enkel cluster is van producten en diensten die enkel wordt aangeboden door commerciële banken. Het cluster moet worden opgebroken in producten en diensten waar de banken over marktmacht zouden kunnen beschikken. Evenmin geloven ze dat de relevante geografische markt lokaal is. Banken bieden meerdere en te onderscheiden producten en diensten aan in geografische markten die vaak nationaal zijn.
5.3.3 Cases Sinds het begin van de jaren ’80 resulteerden concentraties in de VS in een vermindering van het aantal banken van ongeveer 15.000 tot ongeveer 9000. Het aantal bankenfusies is evenwel slechts een deel van het verhaal. Minstens even belangrijk is het feit dat een aantal van de fusies die zich in jaren ’90 hebben voltrokken tot de grootste bankenfusies ooit behoren, zowel in termen van de reële waarde van de betrokken activa, alsook in termen van het aandeel van de betrokken banken in de totale activa van de VS banken. Zo kondigden bijvoorbeeld in april 1998 Nations Bank en Bank of America hun fusieplannen aan. De overeenkomst, die op het ogenblik van de aankondiging gewaardeerd werd op ongeveer 125 miljard NLG, zou resulteren in de grootse bank van
MS/AG5801rp3
126
de VS met ongeveer 8 % van alle deposito’s in de VS, actief in 21 staten en het District of Columbia met ongeveer 5.000 kantoren. Het motief van de fusie was vooral een uitbreiding van de markt aangezien de Nations Bank vooral actief was aan de oostkust en in het zuiden, terwijl Bank of America vooral actief was aan de westkust. Ondanks de omvang van de transactie rezen er door de geringe overlap slechts in 2 staten mogelijke mededingingsproblemen. Door de DOJ werd geconcludeerd dat 17 vestigingen moesten worden verkocht. Eveneens in april kondigde Bank One zijn plannen aan om First Chicago NBD Corporation over te nemen. De concentratie met een waarde van ongeveer 60 miljard NLG, zou resulteren in de vijfde grootste bank in de VS. De nieuwe onderneming zou ook de tweede belangrijkste uitgever zijn van credit cards in de VS. In dit geval concentreerde het onderzoek zich niet alleen op de kredietverlening aan het klein- en middelgroot bedrijf, maar ook op de mogelijke effecten op de uitgifte van kredietkaarten en de verwerking van de betalingen, en op het bankautomatennetwerk. Noch in de uitgifte van kredietkaarten, noch in de verwerking ervan werden de kritische grenzen uit de richtlijnen overschreden zodat er geen verder onderzoek werd uitgevoerd. Deze en andere fusies die zich in de VS voltrokken zijn moeilijk te vergelijken met de fusies zoals die zich de afgelopen jaren in Canada hebben voorgedaan. De concentratie in de Amerikaanse bankensector blijft gering en hoewel de fusies de aanleiding vormden voor een onderzoek naar de concentratie, leidden de transacties vaak tot een significante uitbreiding van het product of de geografische markt waarop de gefuseerde banken actief zijn. De fusies geven dan ook zelden aanleiding tot een probleem inzake mededinging wat ook blijkt uit de statistieken. In 1998 werden door de bankfusie eenheid van de antitrust division van het DOJ 1923 aanvragen beoordeeld. In slechts 13 gevallen deed zich een probleem voor. In 8 gevallen werd er door de betrokken partijen, op verzoek van het DOJ, gedesinvesteerd. In de vijf andere gevallen werden er andere maatregelen opgelegd aan de betrokken ondernemingen om te voldoen aan de vereisten van de DOJ. Telkens werden die problemen opgelost voor de finale uitspraak, zodat de procedures konden worden stopgezet. Bij de beoordeling van bankfusies valt op dat het DOJ vooral aandacht besteed aan de kredietbehoeften van het klein- en middelgroot bedrijf. Een kleine onderneming wordt gedefinieerd als een onderneming met een jaarlijkse omzet van 2 tot 20 miljoen NLG. Het soort leningen waaraan typisch aandacht wordt besteed zijn start-up en working capital leningen met initiële kredietfaciliteiten die oplopen tot 2 miljoen NLG. Middelgrote ondernemingen (met een jaarlijkse omzet van 20 tot 500 miljoen NLG afhankelijk van de sector) hebben vaak bijkomende kredietvereisten, van 2 tot 20 miljoen NLG, en hebben behoefte aan meer gespecialiseerde diensten zoals cash management en treasury services, gespecialiseerde leningen, pensioenfondsen en advies die vaak niet worden aangeboden door kleinere banken. De DOJ-onderzoeken hebben uitgewezen dat het klein- en middelgroot bedrijf vaak minder alternatieven heeft voor kredietverlening dan particuliere cliënten of grote ondernemingen. Het klein- en middelgroot bedrijf heeft kredietbehoeften die onvoldoende attractief zijn voor verder
MS/AG5801rp3
127
afgelegen banken en zij zijn sterk afhankelijk van hun relaties met de lokaal gevestigde banken. Een tweede constante in de beoordeling van bankfusies in de VS is de verkoop van kantoren als remedie voor markten waar mededingingsproblemen zouden kunnen optreden bij een concentratie. Bij de selectie van de kantoren wordt niet alleen gekeken naar de omvang van die kantoren, maar ook naar hun profiel en hun ligging. Gegeven de aandacht voor de kredietverlening aan het klein- en middelgroot bedrijf, wordt bijvoorbeeld nagegaan wat het aandeel van die kantoren is in de markt van de kredietverlening aan het klein- en middelgroot bedrijf. Tevens wordt een inschatting gemaakt van de concurrentiekracht van de kantoren in het geval ze worden afgestoten om na te gaan of er werkelijk sprake zal zijn van nieuwe concurrentie.
5.4
Europese Unie: ING/BBL en Fortis AG/Generale Bank
Bij de fusies die moeten goedgekeurd worden door de Europese Commissie komen steeds meer fusies tussen banken voor. In de periode tussen 1990 en 1996 ging het in totaal om 35 bankenfusies, maar in 1997 alleen werden er 11 bankenfusies ter goedkeuring voorgelegd. Dit aantal lag in 1998 nog hoger. De aankondiging van een fusie gaf in geen enkel geval aanleiding tot een diepgaand onderzoek. Volgens ex-commissaris Van Miert is dit een gevolg van het feit dat er veel aanbieders zijn van financiële diensten. Naar zijn mening is de Europese bankensector zeker niet overgeconcentreerd. Daarenboven zal volgens Van Miert de geharmoniseerde markt en de introductie van de Euro, de nationale bankmarkten vervangen door een Europese markt38 . Concreet gaven de aanmelding van de fusies tussen ING en BBL en die tussen Fortis AG en Generale Bank dus geen aanleiding tot een diepgaand onderzoek. Toch kunnen op basis van de beschikkingen, waarvan de inhoud bijna identiek is, enkele interessante observaties worden gedaan. Voor wat de afbakening van de relevante productmarkten betreft, gaat de Commissie ervan uit dat de diensten die door een universeel opererende bank worden aangeboden in de volgende sectoren kunnen worden opgesplitst: s De particuliere markt die bestaat uit bankdiensten zoals lopende en spaarrekeningen, deposito’s, waardepapieren, korte en lange termijn leningen aan particulieren, hypotheken en SICAV’s (Sociétes d’Investissement a Capital Variable). Elk van deze bankproducten is verschillend maar de onderlinge substitueerbaarheid is moeilijk te bepalen. Tussen sommige producten zijn er helemaal geen substitutiemogelijkheden maar tussen andere is het onderscheid minder duidelijk. Banken bieden gewoonlijk niet één enkel type betaalrekening of lening aan, zodat 38
“EU Competition Policy in the banking sector”, toespraak door Commissaris Van Miert voor de buitenlandse bankiers in de Belgische Vereniging voor Banken, 22 september 1998
MS/AG5801rp3
128
de producten die worden aangeboden op de particuliere markt allemaal sterk met elkaar verbonden zijn. s De zakelijke markt die bestaat uit diensten zoals deposito’s, leningen, internationale betalingen, “letters of credit” en advies aangaande fusies en overnames. s De markt van internationale financiële producten waaronder de handel in “equities, bonds”, derivaten en de buitenlandse wissel- en geldmarkten die als afzonderlijke markten kunnen worden beschouwd. Voor geen van beide fusies was het evenwel nodig om en meer precieze omschrijving te geven van relevante productmarkten omdat zelfs in het geval van de meest restrictieve productmarkt definitie, de concentratie geen machtspositie in het leven zou roepen of versterken die de mededinging op de Europese markt of een wezenlijk deel ervan op significante wijze zou belemmeren. De particuliere markt wordt door de Commissie als een nationale markt beschouwd. Daarvoor worden twee redenen aangehaald. Ten eerste verschillen de concurrentievoorwaarden in de lidstaten ondanks de trend van internationalisering. Vervolgens is het belangrijk om voor de bediening van dit marktsegment over een netwerk van kantoren te beschikken. De Commissie erkent wel dat op langere termijn deze geografische marktafbakening misschien zal moeten worden verruimd tengevolge van de introductie van de Euro en van nieuwe technologieën waaronder Internet en telefoonbankieren. Voor wat betreft de zakelijke markt gaat de Commissie ervan uit dat sommige segmenten een nationale dimensie hebben terwijl voor andere segmenten de relevante markt internationaal is. Uit het onderzoek van de Commissie blijkt dat de relevante geografische markt voor kleine en middelgrote bedrijven nationaal is, terwijl ze voor grote ondernemingen internationaal is. De markt voor internationale financiële diensten is, uiteraard, internationaal. Om dezelfde reden als bij de bepaling van de relevante productmarkten, was het evenwel niet nodig om meer in detail de relevante geografische markten af te bakenen. De onderstaande tabel geeft de onderscheiden relevante product en geografische markten schematisch weer. Zoals reeds eerder aangegeven was een meer precieze omschrijving van de relevante markten voor beide fusies niet nodig omdat de concentratie in geen enkel geval de mededinging op een significante wijze zou belemmeren. Productmarkt particuliere markt (retail banking) zakelijke markt (corporate banking)
Beschrijving lopende en spaarrekeningen, deposito’s, waardepapieren, KT- en LT-leningen, hypotheken, SICAV’s, … deposito’s, leningen, internationale betalingen, “letters of credit”, advies M&A, …
internationale financiële producten
als afzonderlijke markten te beschouwen: handel in equities, bonds, derivaten, buitenlandse wissel- en geldmarkten
MS/AG5801rp3
Geografische markt nationaal (op termijn eventueel ruimer) nationaal voor MKB, internationaal voor grote ondernemingen Europees, zelfs wereldwijd
129
5.5
Zwitserland: UBS/SBS
Ook de Zwitserse banksector wordt gekenmerkt door een toenemende concentratie. Sinds 1990 is het aantal Zwitserse banken met 40 % gedaald. Daarbij werden niet alleen kleine banken opgeslorpt maar verdwenen ook 3 van de 5 grote banken. Momenteel zijn er nog 2 grote banken, namelijk de United Bank of Switserland en Credit Suisse. United Bank of Switserland is het resultaat van een fusie tussen UBS (Union de Banques Suisses) en SBS (Société de Banque Suisse), 2 van de 3 grootste banken van Zwitserland. De voorgenomen fusie werd aangekondigd op 12 januari 1998 en ter goedkeuring voorgelegd aan de Competition Commission. Die is op basis van de wetgeving van 1996 bevoegd voor het toezicht op de concentratie. De regels die worden gehanteerd voor de beoordeling van bankenfusies zijn in principe dezelfde als voor fusies in andere sectoren. Er geldt wel een uitzondering. De Zwitserse Federale Bankcommissie kan in de plaats treden van de concurrentiecommissie indien zij meent dat de belangen van de crediteuren worden bedreigd. Dit is tot op heden evenwel nog nooit gebeurd. Op 2 februari 1998 besliste de concurrentiecommissie om een grondig onderzoek te starten naar het effect van de fusie tussen UBS en SBS. Zij deed dat nadat een eerste voorlopig onderzoek, waarvoor zij in principe 4 weken de tijd heeft, erop wees dat de voorgenomen concentratie zou kunnen leiden tot de creatie of de versterking van een dominante positie op de markt. Als onderdeel van dit voorlopig onderzoek moeten de betrokken banken hun gezamenlijk marktaandeel opgeven voor een standaardlijst van bankproducten en dit volgens duidelijk gespecificeerde criteria. Tegelijk worden ook vragenlijsten rondgestuurd naar andere banken, de belangrijkste klanten, sectororganisaties, vertegenwoordigingen van het MKB en andere belangenorganisaties. Tevens besliste de commissie zelfs geen voorlopige toelating te geven voor de fusie van de bankactiviteiten die betrekking hadden op de binnenlandse markt. De fusie werd ook onderzocht door de Europese Commissie voor wat betreft de investment banking activiteiten van de betrokken ondernemingen, alsook door de Amerikaanse mededingingsautoriteiten. Beide instanties keurden de fusie goed. De commissie had vervolgens vier maanden tijd om te onderzoeken of de concentratie tot een dominante positie zou leiden of die versterken zodanig dat van een effectieve concurrentie geen sprake meer zou zijn. Het voorlopig onderzoek had aangetoond dat er zich in de hypotheekmarkt en in de markt voor zakelijke kredieten een mededingingsprobleem zou kunnen voordoen. De voorgenomen concentratie bleek in de hypotheekmarkt, waarvan de geografische dimensie regionaal, hoogstens kantonaal werd ingeschat, na verder onderzoek geen mededingingsproblemen op te leveren. Het onderzoek toonde daarentegen wel aan dat in het bijzonder voor wat betreft de kredietverlening aan kleine en middelgrote ondernemingen, de fusie zou kunnen leiden tot hoge marktaandelen en een oligopolistische structuur in een aantal geografische markten. De dreiging van potentiële concurrentie bleek bovendien beperkt. Andere
MS/AG5801rp3
130
ondernemingen in de markt leken onvoldoende sterk om de dominante positie te bedreigen. In een eerste voorlopig arrest oordeelde de commissie dat de concurrentie voor kredieten tot 2 miljoen Zwitserse frank ernstig in gevaar dreigde te komen. Volgens de Commissie is de geografische dimensie voor deze kredieten regionaal waardoor het gezamenlijk marktaandeel van de bij de fusie betrokken banken in sommige regio’s erg hoog opliep. Voor kredieten van een grotere omvang is de markt ruimer, onder andere omdat dan ook buitenlandse banken als aanbieder kunnen optreden. Verder kwam zij ook tot deze vaststelling op basis van het marktpotentieel van de nieuwe bank UBS, de erg grote afhankelijkheid van de kredietafnemers ten aanzien van de bank alsook de gemeenschappelijke belangen en de gecumuleerde marktaandelen van de resterende grote banken in Zwitserland. De argumentatie die door de Commissie werd ontwikkeld beklemtoonde vooral het gevaar dat de fusie zou kunnen leiden tot het gezamenlijk uitoefenen van marktmacht door de resterende partijen (“joint dominance”) eerder dan dat de betrokken ondernemingen op zich marktmacht zouden kunnen uitoefenen (“unilateral dominance”). Het toelaten van de fusie zonder enige voorwaarde werd daarom uitgesloten. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Canada, de VS of Europa, bestaan er in Zwitserland geen officiële richtlijnen voor de beoordeling van fusies. Tevens laat de Zwitserse wetgeving geen efficiency defence toe. De enige factor die ter compensatie van de toegenomen concentratie in een bepaalde markt in rekening kan worden gebracht is wanneer door de fusie de concurrentie in een andere markt toeneemt. Stel bijvoorbeeld dat door een fusie tussen twee banken met een groot marktaandeel in de hypothekenmarkt, de concentratie in die markt tè groot wordt. Dan kan die fusie eventueel toch worden goedgekeurd indien ze de concurrentie in een andere relevante markt doet toenemen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer door de fusie de betrokken banken in concurrentie kunnen treden met een dominante aanbieder die voorheen die markt domineerde. Een aantal vergaderingen met de fuserende partijen leidde tot het vast leggen van de voorwaarden die de twijfel omtrent de effecten op de concurrentie moesten wegnemen. Op 4 mei besliste de concurrentiecommissie dan om de fusie toe te laten. De voorwaarden hielden onder meer in dat voor maart 1999 25 vestigingen moesten worden afgestoten en verkocht, indien mogelijk gezamenlijk, aan een nieuwe concurrent op de Zwitserse retail markt. Het moest om vestigingen gaan met een sterke positie op de retail markt en gelegen in de drie taalgebieden. Verder moest een aantal banken dat tot de holding behoorde worden verkocht. Tevens moest de bank blijven participeren in de gemeentelijke bankinstellingen en moesten de gecumuleerde kredieten die voortkomen uit het samengaan van beide banken aan de ondernemingen zonder restrictie gewaarborgd blijven tot het einde van 2004. UBS aanvaardde deze voorwaarden waardoor er een einde kwam aan het onderzoek van de concurrentiecommissie.
MS/AG5801rp3
131
Bij de uitvoering van deze maatregelen duiken er wel een aantal problemen op. Vooreerst hoopte men dat de af te stoten vestigingen zouden worden gekocht door één enkele en bij voorkeur buitenlandse bank. Dit is niet gebeurd. Daarenboven legde de concurrentiecommissie voorwaarden (“conditions”) op en geen verplichtingen (“obligations”). Het verschil is dat aan verplichtingen moet voldaan zijn vooraleer de fusie doorgang kan vinden. In het geval van een voorwaardelijke goedkeuring kan de fusie doorgaan als in de daaropvolgende periode aan de voorwaarden wordt voldaan. De concurrentiecommissie koos voor de laatste optie omdat het voor de betrokken banken belangrijk was om zo snel mogelijk te fusioneren. Een belangrijk nadeel is evenwel dat de controleprocedure nog loopt tot in 2005. Al die tijd zal er nog overleg plaats moeten vinden met de banken. Een gemengd gebruik van de beide procedures lijkt daarom aangewezen.
5.6
Conclusies
Uit het overzicht van internationale ervaringen met betrekking tot de beoordeling van bankenfusies kunnen een aantal interessante, hoewel tentatieve, conclusies worden getrokken die voor de NMa van belang kunnen zijn. s Speciale richtlijnen In een aantal landen, waaronder de VS en Canada, gelden speciale richtlijnen voor de beoordeling van fusies in de bankensector. Bij de voorbereiding ervan wordt ruim overleg gepleegd met alle betrokken partijen. Voor het bestaan van deze richtlijnen kunnen een aantal redenen worden gegeven. Ten eerste is er het belang van de bankensector, en meer algemeen de financiële sector, voor het goed functioneren van een economie. Daarom is het belangrijk dat de betrokken ondernemingen hun handelen kunnen toetsen aan duidelijke richtlijnen. Een andere reden is meer praktisch van aard. In de bankensector worden erg veel producten en diensten verhandeld. Het in detail doorlopen van de klassieke beoordeling van de effecten van een fusie voor elk van deze producten en diensten zou heel tijdrovend zijn. Daarom zijn deze richtlijnen er op gericht om zo snel mogelijk uit te maken voor welke relevante markten er eventueel concurrentieverstorende effecten zouden kunnen optreden. Ook dit moet bijdragen aan een grotere rechtszekerheid voor de betrokken ondernemingen en een efficiëntere en snellere beoordeling door de autoriteiten. Het valt op dat bijvoorbeeld de richtlijnen van het DOJ in de VS voor de beoordeling van bankenfusies minder streng zijn dan voor de beoordeling van andere fusies, waarmee vooral erkend wordt dat er naast de banken vele alternatieve aanbieders zijn van bancaire diensten. s Efficiency defence
MS/AG5801rp3
132
In de VS en Canada, en dit in tegenstelling tot de meeste Europese landen, worden de eventuele nadelige effecten op de concurrentiele omgeving afgewogen met de efficiëntievoordelen die kunnen voortvloeien uit het samengaan van banken. De bewijslast ligt evenwel bij de betrokken partijen. Bovendien moet gelden dat die efficiëntievoordelen enkel kunnen worden behaald door middel van een fusie, waarvan de mededingingsautoriteiten in de praktijk blijkbaar moeilijk kunnen worden overtuigd. s Bijzondere aandacht voor kredietverlening aan het klein- en middelgroot bedrijf Opvallend, omdat het van toepassing blijkt voor ongeveer alle landen, is de bijzondere aandacht die uitgaat naar de impact van een bankenfusie op de kredietverlening aan het klein- en middelgroot bedrijf. Uit onderzoek blijkt dat kleine en middelgrote ondernemingen minder alternatieven en opties hebben voor kredietverlening dan particulieren of grote ondernemingen. De kredietbehoeften van kleine en middelgrote ondernemingen zijn van die aard dat ze onvoldoende attractief zijn voor verder gelegen banken. Enerzijds hechten de betrokken ondernemingen veel belang aan hun relatie met de lokale bankier. Anderzijds geldt ook dat het kredietrisico van deze ondernemingen door de banken slechts kan worden ingeschat wanneer deze zich in de fysische nabijheid bevinden van deze ondernemingen. Daardoor is de relevante geografische markt voor kredietverlening aan het klein- en middelgroot bedrijf lokaal. s De relevante geografische markt voor vestigingsgebonden producten en diensten is lokaal Uit de arresten van een aantal bankenfusies die zich in het buitenland hebben voltrokken blijkt ook dat zowel voor particulieren als voor het klein- en middelgroot bedrijf, een (groot) aantal producten en diensten een vestigingsgebonden karakter hebben. Waar naar verwachting het elektronisch en internet-bankieren de vestigingsafhankelijkheid van een aantal producten en diensten zal verminderen, wordt het effect van deze nieuwe distributiekanalen vooralsnog beperkt ingeschat. Een gevolg daarvan is dat voor deze producten en diensten, de relevante geografische markt als lokaal wordt omschreven en dit vaak in tegenstelling tot wat de betrokken ondernemingen beweren. s De clusterbenadering als a-priori uitgangspunt is achterhaald Voor het bepalen van de relevante productmarkt hanteerde de FED de clusterbenadering waarbij er a-priori wordt van uitgegaan de relevante productmarkten kunnen worden afgebakend op basis van clusters van producten en diensten die de klanten steeds bij dezelfde bank zal aankopen. Op deze “a-priori” -benadering komt steeds meer kritiek. Banken worden nu eerder beschouwd als multi-product ondernemingen die voor elk product afzonderlijk concurreren met andere banken. Toch kan een groep van producten en diensten een relevante markt vormen wanneer de aankoop van de producten en diensten afzonderlijk voor een significant aantal klanten geen goed substituut zijn voor de aankoop in groep. s De meeste bankenfusies worden (voorwaardelijk) goedgekeurd
MS/AG5801rp3
133
Met uitzondering van de megafusies in Canada, blijken de meeste bankenfusies te worden goedgekeurd. Dit lijkt erop te wijzen dat in de meeste landen de bankensector als een competitieve sector wordt beschouwd. Soms worden er wel voorwaarden aan de goedkeuring verbonden. In bijna alle gevallen moeten dan door de betrokken banken een aantal vestigingen van de hand worden gedaan. s De beoordeling van bankenfusies is erg complex en tijdrovend In de bankensector worden erg veel producten en diensten aangeboden. Hoewel ook bij andere fusies er soms meerdere relevante markten moeten worden afgebakend, ligt het aantal relevante markten in de bankensector vermoedelijk toch wel gevoelig hoger dan bij een “klassieke” fusie. De beoordeling van bankenfusies is dan ook een erg complexe en tijdrovende aangelegenheid, hoewel de ontwikkeling van specifieke richtlijnen er kan toe bijdragen dat de beoordeling efficiënter en sneller verloopt. De beoordeling van de 2 grote bankenfusies in Canada bijvoorbeeld nam 10 maanden in beslag waarbij een dossier werd samengesteld van liefst 400.000 pagina’s.
MS/AG5801rp3
MS/AG5801rp3
1-a
MS/AG5801rp3
ANNEX B INTERVIEWGUIDELINES
MS/AG5801rp3
1-b
Interviewguidelines Inleiding NEI doet opdracht voor de NMa: ontwikkelen van een kader/framework voor de beoordeling van fusies tussen banken Ø Aanleiding voor dit onderzoek: • Uitbreiding toezichthoudende functie tot de financiële sector (bank- en verzekeringswezen) per 1 januari; • De specificiteit van de bankensector (groot aantal producten en diensten, branchevervaging tussen aanbieders, …). Ø Gemengde expertise • Marktwerking en mededingingsbeleid • Sectorkennis Ø Gemengd projectteam • NEI • IDEA Consult • Experts: Prof. Boot en Prof. Van Wensveen Ø Interviews als onderdeel van de opdracht, met vragers een aanbieders van bancaire producten in Nederland • Voor het afbakenen van “relevante markten”; • Voor het inschatten van de marktmacht van de. De “relevante markt”: de producten en het geografisch gebied die een aanbieder onder controle moet hebben om marktmacht te kunnen uitoefenen • Kwantitatieve versus kwalitatieve benadering; • Kwalitatieve benadering: gedachte-experiment ⇒ stel dat alle aanbieders in een gegeven gebied de prijs van een product verhogen, wat zou er dan gebeuren. • Vraagsubstitutie: klanten kunnen substituut-producten kopen of het product elders gaan kopen; • Aanbodsubstitutie: andere aanbieders kunnen hetzelfde product gaan aanbieden of vanuit een ander gebied toetreden. Inschatting marktmacht: het is niet omdat er een hoge concentratie is in de markt, dat de betrokken aanbieders over marktmacht beschikken • Overlopen van vragenlijst; • Antwoorden worden anoniem verwerkt; • Beschikbare tijd?
MS/AG5801rp3
2-b
Vragers Selectie en clustering van producten Ø Welke bancaire producten koopt u ? Ø Welke van deze producten beschouwt u als onlosmakelijk met elkaar verbonden? Waarom? Ø Welke van deze producten koopt u bij dezelfde aanbieder? ⇒ Beschouw product X Vraagsubstitueerbaarheid Ø Welke zijn de belangrijkste aankoopcriteria die u hanteert (prijs, diensverlening, vertrouwen, nabijheid van kantoor, …) Ø productdimensie • Bestaan er voor dit product substituten in de markt? • Stel dat de prijs (intrest/commissie) van dit product door alle aanbieders gevoelig (5 à 10 %) zou worden verhoogd, zou u dan overwegen om een substituut product aan te kopen? • zo niet, waarom? • zo ja, welk product, waarom en waar? • Geografische dimensie • Waar is de aanbieder gevestigd? • Via welk distributiekanaal betrekt u deze producten? • Hoe belangrijk is de fysieke nabijheid van uw aanbieder? • In hoeverre maakt u al gebruik van phonebanking, doet u aan internetbankieren? Marktmacht Ø Switching costs • Zou u voor de aankoop van dit product ook bij andere aanbieders terechtkunnen? • Bent u in het verleden al regelmatig veranderd van aanbieder? Waarom (niet)? • Onder welke omstandigheden zou u overwegen om naar een andere aanbieder over te stappen? • Welke kosten zouden er mee gepaard gaan om van aanbieder te veranderen? • Wordt u soms benaderd door andere aanbieders die u het product eveneens willen aanbieden? Wat is dan uw reactie? Ø Countervailing power • In hoeverre is het contract onderhandelbaar (prijs, dienstverlening, …)? • Over welke onderhandelingsmacht beschikt u in uw relaties met de bank(en)? • Welke factoren beïnvloeden deze onderhandelingsmacht? • Zijn de vragers op enige wijze geconcentreerd (bijv. via branchevereniging)? Ø Concurrentie • Wat is uw inschatting van de concurrentie-intensiteit tussen de aanbieders van dit product? • Zijn er aanbieders met een dominante positie?
MS/AG5801rp3
3-b
•
Bent u ooit geconfronteerd geweest met het daadwerkelijk uitoefenen van marktmacht door één van de aanbieders?
Ø Markttransparantie • Is de prijs, de prijsvorming, de te verwachten dienstverlening … • duidelijk voor de klant? • gemakkelijk vergelijkbaar tussen de verschillende aanbieders? • Hebt u informatie ingewonnen bij meerder aanbieders van dit product alvorens tot een eerste aankoop over te gaan? Hebt u grote prijsverschillen vastgesteld? • Kent u momenteel de prijzen van dit product bij andere aanbieders?
MS/AG5801rp3
4-b
Aanbieders Selectie en clustering van producten Ø Welke bancaire producten biedt u aan? Ø Welke van deze producten beschouwt u als onlosmakelijk met elkaar verbonden? Waarom? Ø Welke zijn uw klantengroepen? ⇒ Beschouw product X Aanbodsubstitueerbaarheid Ø Productdimensie • Welke zijn de stappen in het “productieproces” voor dit product? • Welke andere aanbieders die dit product momenteel niet aanbieden zouden dit, op korte termijn (max. 1 jaar) wel kunnen? • Welke stappen dienen zij daartoe te ondernemen? • Welke moeilijkheden zouden zij daarbij ondervinden? Ø Geografische dimensie • Waar situeren zich (geografisch) uw klanten? • Waar situeren zich (geografisch) uw concurrenten? • Welke distributiekanalen hanteert u? • Wat is het belang van phonebanking en internetbankieren, vandaag en naar de toekomst toe?
Markmacht Prijszetting Ø Welke zijn de elementen waarop wordt geconcurreerd (prijs, dienstverlening, …)? Ø Welke zijn de determinerende factoren voor de prijszetting van dit product? Ø Is er sprake van prijsleiderschap voor dit product? Zo ja, wie is de prijsleider? Ø Is de prijs onderhandelbaar? Ø In welke mate beschikt de klant over countervailing power in het onderhandelingsproces? Ø Wordt er door de klanten “geshopt”? Ø Is er sprake van prijsdiscriminatie tussen de verschillende klantengroepen? Toetredingsbelemmeringen Ø Zijn er recent nieuwe aanbieders van dit product op de markt gekomen? Verwacht u dat dit zal gebeuren in de nabije toekomst? Ø Is er sprake van toetredingsbelemmeringen? Ø Bestaan er wettelijke toetredingsbelemmeringen? Ø Beschikken huidige aan bieders over een absoluut kostenvoordeel? Ø Is er sprake van schaalvoordelen of economies of scope bij het op de markt brengen van dit product? Ø Wat is het belang van naamsbekendheid, reputatie, de beschikking over distributiekanalen, klanteninformatie,…? Ø Is er sprake van een first mover advantage (vestiging van kantoren op de meest aantrekkelijke locatie)??
MS/AG5801rp3
5-b
Ø Wat zijn de benodigde investeringen om dit product aan te kunnen bieden (eenmalig en continu)? Ø In welke mate zijn deze investeringen voor andere doeleinden te gebruiken zou men de markt weer moeten verlaten (sunk cost)? Ø Wat is de invloed van nieuwe technologische ontwikkelingen op het niveau van de toetredingsbelemmeringen? Concurrentie Ø Wie beschouwt u als uw voornaamste concurrenten? • Binnen de traditionele banksector • Buiten de traditionele banksector Ø Hoe intens is de concurrentie Ø Is er sprake van samenwerking tussen aanbieders van dit product? Ø Is er sprake van een dominante positie voor één van de aanbieders? Wie? Waarom? Ø Is er sprake van misbruik van marktmacht door één van de aanbieders? Markttransparantie Ø Is de prijs, de prijsvorming, de te verwachten dienstverlening … • duidelijk voor de klant ? • gemakkelijk vergelijkbaar tussen de verschillende aanbieders? Ø Wordt informatie bewust door partijen achtergehouden? Innovativiteit en impact technologische ontwikkelingen Ø Is er sprake van productinnovatie? Ø Hoe worden nieuwe producten ontwikkeld? Ø Wordt het product in het buitenland in een meer ontwikkelde vorm aangeboden dan in Nederland? Ø Wat zal de impact zijn van nieuwe technologische ontwikkelingen op de bankensector?
MS/AG5801rp3
ANNEX C BIBLIOGRAFIE
MS/AG5801rp3
1-c
Annex C C.1
Bibliografie
Articles and books
Altunbas, Y.; Molyneux, P.; Thornton, J., Big-bank mergers in Europe: an analysis of the cost implications, March 25 1996, Economica may 1997 Amel, D.F., Antitrust policy in banking: current status and future prospects, Amel, D.F.; Hannan, T.H., Establishing banking market definitions through estimation of residual deposit supply equations, January 29 1999, Journal of Banking and Finance 23 (1999) Ausubel, L.M., The failure of competition in the credit card market, 1991The American Economic Review, vol.81 no.4 Avkiran, N.A., The evidence on efficiency gains: the role of mergers and the benefits to the public, September 14 1998, Journal of Banking and Finance 23 (1999) Baker, D.I., Shared ATM networks: the antitrust dimension, november/december 1995, Review Federal Reserve Bank of St. Louis Baker, S.; Wu, L, Applying the Market Definition Guidelines of the European Commission, February 1998 Balto, D.A., Payment systems and antitrust: Can the opportunities for network competition be recognized?, November,december 1995, Review Federal Reserve bank of St. Louis Beck, S., The international private banking market: creating relationships with high net worth individuals, March 1997, Bankers Magazine, march/april 1997 Berger, A.N.; Hannan, T.H., Th price-concentration relationship in banking, 1989, The review of Economics and Statistics Berger, A.N.; Hannan, T.H., The rigidity of prices: evidence from the banking industry, 1991The American Economic Review,vol.81 no. 4 Berger, A.N.; Hanweck, G.A.; Humphrey, D.B., Competitive viability in banking: scale, scope, and product mix economies, 1987 Bikker, J.A., Beperkte concurrentie in het bankwezen, February 5 1999, ESB Bikker, J.A.; Groeneveld, J.M., DNB staff reports: Competition and concentration in the EU banking industry, 1998 Bodie, Z.; Merton, R.C., Finance, Boot, A.W.A., Banking after 2000, October 1999 Boot, A.W.A.; Schmeits, A., De strategische motivatie voor de fusiegolf in het bankwezen, October 1999 Bronsteen, P., Product market definition in commercial bank merger cases, Fall 1985, The Antitrust Bulletin Carlton, D.W.; Frankel, A.S., Antitrust and payment technologies, November,december 1995, Review Federal Reserve bank of St. Louis Cetorelli, N., Competitive analysis in banking: appraisal of the methodologies, 1st quarter 1999 Cyrnak, A.W., Bank merger policy and the New CRA data, September 1998, Federal Reserve Bulletin Das, S.R.; Nanda, A., A theory of banking structure, August 11 1998, Journal of Banking and Finance 23 (1999) Daskin, A. J., Horizontal merger guidelines and the line of commerce in banking: an algebraic and graphical approach, Fall 1985, The Antitrust Bulletin Davis, E.P.; Salo, S., Indicators of potential excess capacity in EU and US banking sectors, October 15 1998, European Central Bank
MS/AG5801rp3
2-c
de Jong, H., De particuliere sector en de nieuwe internationale financiele architectuur, September 1999 de Korte, R.W.; Wagenvoort, J.L.M., Zijn de Nederlandse banken klaar voor Europa?, August 27 1999 de Swaan, T., The single financial market and the restructuring of european banks, September 1999 Dijkstra, G.; Geurtsen, P.; Walsteijn, W., De commerciele effectiviteit van banken, 1998, Twijnstra Gudde Management Consultants Elliehausen, G.E.; Wolken, J.D., Banking markets and the use of financial services by small and medium-sized businesses, 1990, Federal Reserve Bulletin Elliehausen, G.E.; Wolken, J.D., Market definition and product segmentation for household credit, 1990, Journal of financial services research Elliehausen, G.E.; Wolken, J.D., Small business clustering of financial services and the definition of banking markets for antitrust analysis, Fall 1992, The Antitrust Bulltin European Summer Institute, The changing European financial landscape, September 24 1998 Frame, W.S., Examining small Bussiness lending in bank antitrust analysis, 1995, Economic Review Federal Reserve Bank of Atlanta Groeneveld, H.; Swank, J., De fusiekoorts in het Europese bankwezen, March 13 1998 Groeneveld, J.M., The forces behind the consolidation trend in the european banking industry, 1999, Kredit und Kapital Heft 3 Guerin-Calvert, M.E.; Ordover, J.A., The 1992 agency horizontal merger guidelines and the Department of Justice's approach to bank merger analysis, Fall 1992, The Antitrust Bulletin Haffner, R.C.G.; Waasdorp, P.M., De kapitaalmarkt als concurrentie-indicator, May 8 1998 Heggestad, A.A.; Rhoades, S.A., Multimarket interdependence and performance in banking: two tests, winter 1985, The Antitrust Bulletin Hoehn, T.; Langenfeld J.; Meschi, M.; Waverman, L., Quantitative techniques in competition analysis, October 17 1999 Huizinga, H.P., Zijn Nederlandse banken efficient?, March 13 1998 Jonkhart, M.J.L., De veranderende rol van het bankwezen in Europa, January 1999, Bank- en effectenbedrijf Kennickell, A.W.; Kwast, M.L., Who uses electronic banking?, July 1997 Klok, W.; van Dalen, J.H., Innovatie: banken en industrie leren van elkaar, April 1999, Bank- en Effectenbedrijf Kluis, C.E.; van der Feen de Lille, J.E.B., Ups en downs bij Nederlandse banken, June 1999, Bank en Effectenbedrijf Kramer, R., "Mega-mergers" in the banking industry, April 14 1999, U.S. Department of Justice Kurtz, R.D.; Rhoades, S. A., A note on the market share-profitability relationship, 1992, Review of industrial organisation Kwast, M.L., Starr-McCluer, M., Wolken, J.D., Market definition and the analysis of antitrust in banking, Winter 1997, The Antitrust Bulletin Lambelet, J.; Mihailov A., Aspects economiques du droit de la concurrence applique aux activites bancaires, October 12 1998
MS/AG5801rp3
3-c
Langenfeld, J.; McKenzie, J.A., Financial deregulation and geographic market delineation: an application of the Justice guidelines to banking, Fall 1985, The Antitrust Bulletin Leibbrandt, J.G.; van den Brink, R.G.C.; H.H.F., Wijffels, Concepten voor waardecreatie in de financiele dienstverlening, 1998, Preadviezen NIBE-jaardag 1998 Llewellyn, D.T., The new economics of banking, 1999, Société Universitaire Européenne de Recherches Financières Lloyd-Williams, D.M.; Molyneux, P.; Thornton, J., Competitive conditions in European banking, June 1992, Journal of Banking and Finance 18 (1994) McCauley, R.N.; White, W.R., The Euro and European financial markets, March 17 1997 Negenman, M., EU anti-trust law (articles 85 and 86) and their potential impact on the banking sector of the Czech, April 28 1998, Federation Bancaire de l’Union Europeene (FBE) Neven, D.; von Ungern-Sternberg, T., The competitive impact of the UBS-SBC mergers, April 1998 Rhoades, S.A., Consolidation of the banking industry and the merger guidelines, Fall 1992, The Antitrust Bulletin Rhoades, S.A., Competition and bank mergers: directions for analysis from available evidence, Summer 1996, The Antitrust Bulletin Rhoades, S.A., Have barriers to entry in retail commercial banking disappeared?, Winter 1997, The Antitrust Bulletin Ridyard, D; Bishop, S.; Klass, M., Market definition in UK competition policy, February 1992 Robinson, C.K., Bank mergers and antitrust, September 30 1996, U.S. Department of Justice Saunder, A.; Walter, I., Universal banking: financial system design reconsidered, 1996 Saunders, A., Financial institutions management, 1994 Schinasi, G.J.; Prati, A., European monetary union and international capital markets: structural implications and risks, March 17 1997 Scholtens ,B., Bankgedrag en mededingingsbeleid, December 13 1995 Scholtens, J. R., De baten van bankfusies, May 1 1998 Scholtens, J. R.; van Wensveen, D.M.N., Fusies zonder koorts, May 1 1998 Scholtens, L.J.R.; van Ewijk, C., Geld, financiële markten & financiële instellingen: financiële instellingen in Nederland, Sleeuwaegen, L., The relevant antitrust market, 1994 van der Vennet, R., Cost and profit dynamics in financial conglomerates and universal banks in Europe, October 15 1998 Verkoren, H.K.; Snijders, E.J., Retail banking in the Netherlands, 1998, ING occasional paper/1 Walter, I., Financial strategies in the Euro-Zone, Walter, I., The global asset management industry: competitive structure and performance, 1999, Financial Markets, Institutions & Instruments, volume 8 no 1 Whalen, G.W., Nonlocal concentration, multimarket linkages, and interstate banking, Summer 1996, The Antitrust Bulletin White, L.J., Banking, mergers, and antitrust: historical perspectives, and the research tasks ahead, Summer 1996, The Antitrust Bulletin Williamson, P.J., Oligopolistic dominance and EC merger policy, 1994 Wise, M., Review of competition law and policy in the Netherlands,
MS/AG5801rp3
4-c
C.2
Institutions and firms reports
AbnAmro, AbnAmro Jaarverslag 1996 AbnAmro, AbnAmro Jaarverslag 1997 AbnAmro, Jaarverslag AbnAmro 1998 Canadian Trust Authority, The merger enforcement guidelines as applied to a bank merger, 1991 Centraal Bureau voor de Statistiek, Sparen en lenen in Nederland 1999, 1999 Centraal Bureau voor de Statistiek, Cijfers CBS, 1999 Directorate General IV of the European commision, Commission notice on the definition of the relevant market for the purposes of Community competition law, December 9 1997 European Commission, Credit Lyonnais/ Allianz-Euler / JV, August 26 1999 European Commission, Groupe Cofinoga / BNP, February 19 1999 European Commission, Deutsche Bank / Coral, February 2 1999 European Commission, Halifax / Cetelem, February 26 1999 European Commission, Deutsche Bank / Credit Lyonnais Belgium, February 3 1999 European Commission, ING / BBL, January 22 1998 European Commission, General Motors Acceptance Corporation / AAS, July 22 1999 Fortis, Fortis statistical review 1998 Fortis, Jaaroverzicht 1998 Fortis, Fortis supplement 1998 ING Bank, Jaarverslag ING bank 1993 ING Bank, Jaarverslag ING bank 1994 ING Bank, Jaarverslag ING bank 1995 ING Bank, Jaarverslag ING bank 1996 ING Bank, Jaarverslag ING bank 1997 ING Bank, Jaarverslag ING bank 1998 KPMG Corporate Finance, Bancaire financiering in Nederland, July 9 1998 Nederlands Instituut voor het Bank- en Effectenbedrijf, Bank ratios 1998: ratios of the largest banks in the Netherlands, 1998 Nederlands Instituut voor het Bank- en Effectenbedrijf, Bankenboekje 1999/2000: banks and brokers in the Netherlands, 1999 Nederlandse vereniging van banken, Europa 1992 en de Nederlandse bancaire sector, 1990 Nederlandse vereniging van banken, Europa 1992 en de Nederlandse bancaire sector: bijlage regelgeving, 1990 Nederlandse vereniging van banken, Jaarverslag NVB 1993/1994 Nederlandse vereniging van banken, Jaarverslag NVB 1995 Nederlandse vereniging van banken, Jaarverslag NVB 1996 Nederlandse vereniging van banken, Jaarverslag NVB 1997 NMa, Competition Act, 1997 Office of Fair Trading, Vulnerable consumers and financial services, January 1999 onbekend, De sparen Nederland homepage, 1999 Rabobank, De Rabobank in 1994 Rabobank, De Rabobank in 1995 Rabobank, De Rabobank in 1997 Rabobank, De Rabobankorganisatie in 1998, 1998 U.S. Department of Justice and the Federal Trade Commission, Horizontal Merger Guidelines, April 8 1997
MS/AG5801rp3
5-c
C.3
Sources of interest concerning banking and the competition analysis of the banking sector
The Antitrust Bulletin Economic Review (Federal Reserve Bank of Atlanta) Economic Perspectives (Federal Reserve Bank of Chicago) International Journal of Industrial Organisation Journal of Banking and Finance Journal of Financial Economics Journal of Financial Intermediation Journal of Financial Services Research Journal of Industrial Economics Journal of Law and Economics Review (Federal Reserve Bank of St. Louis) Review of Industrial Organisation
MS/AG5801rp3
ANNEX D CONCENTRATIE INDICES
MS/AG5801rp3
1-d
Annex D D.1
Concentratie indices
Concentratie indices
Het gebruik van concentratie-indices is gebaseerd op een structurele benadering, het ‘Structure-Conduct-Performance’ (SCP)-paradigma, dat in 1951 door Bain is ontwikkeld. Dit paradigma stelt dat de marktstructuur het gedrag van ondernemingen beïnvloedt, en uiteindelijk hun prestatie bepaalt. Derhalve is er volgens deze benadering een verband tussen de concurrentieomstandigheden in een markt en het aantal ondernemingen dat in deze markt actief is. Collussie wordt gezien als iets dat mogelijk gemaakt wordt door concentraties in de markt. Kenmerkend is hierbij dat hoe minder ondernemingen er opereren en hoe groter ze zijn, hoe groter de kans is dat zij concurrentiebeperkende activiteiten ontplooien. Typerende voorbeelden hiervan zijn een kartel of een dominante onderneming die door een groep kleinere ondernemingen wordt nagebootst. In het eerste geval zouden ondernemingen samen kunnen werken en als monopolie kunnen opereren. In het laatste geval zijn één of meerdere ondernemingen groot genoeg om hogere prijzen te vragen, boven het competitieve niveau. De andere ondernemingen zullen volgen en zullen de hogere prijzen als gegeven beschouwen. Het SCP-paradigma voorspelt een sterker wordende, hoewel wellicht niet lineaire relatie, tussen de mate van marktconcentratie en marktmacht. Deze SCP-benadering leidt tot een focus op concentratie in de markt en op middelen om deze concentratie te meten, om vervolgens het verschijnsel marktmacht aan te kunnen pakken. Marktconcentratie heeft zowel betrekking op het aantal ondernemingen in de markt als op de verhoudingen in grootte tussen de verschillende ondernemingen. De meest gebruikte index is de Herfindahl-Hirschmann Index (HHI). Hiervoor is informatie vereist over de marktaandelen van alle ondernemingen in de relevante markt. De HHI wordt gedefinieerd als de som van de kwadraten van de afzonderlijke marktaandelen van alle ondernemingen in de markt: n
HHI =
∑ (MA )
2
i
i =1
MA is het marktaandeel van bank i- niet als een percentage- en n is het aantal banken in de markt39 . Deze versie van de HHI wordt in de VS in de ‘antitrust’ documenten gebruikt. Het betekent dat een onderneming met een marktaandeel van 5 procent een MA heeft van 5 (i.p.v. 0,05). Voorbeeld: stel dat er op een markt vijf banken actief zijn. De marktaandelen van de banken zijn als volgt: Bank 1 30 Bank 2 25 Bank 3 21 Bank 4 16 39
De formule die gewoonlijk in tekstboeken wordt gebruikt is identiek, maar gebruikt marktaandelen die in een percentage worden uitgedrukt.
MS/AG5801rp3
2-d
Bank 5
8
HHI = (30)2 + (25)2 + (21)2 + (16)2 + (8)2 = 2286 Stel dat bank 3 en 5 fuseren. Na de fusie is de HHI als volgt: (30)2 + (29)2 + (25)2 + (16)2 = 2622 Deze fusie leidt tot een stijging van de index van (2622 – 2286)= 336. De HHI heeft de volgende kenmerken. Ten eerste is het maximum van de HHI 10000; dit is het geval bij een monopolist met honderd procent marktaandeel. De HHI tendeert naar nul in geval van een groot aantal ondernemingen met elk zeer kleine marktaandelen. Ten tweede combineert en weerspiegelt de HHI informatie over zowel de verdeling van de marktaandelen als het aantal ondernemingen in de markt. 40 Een andere index die gebruikt wordt om het probleem van marktconcentratie aan te pakken is de n-onderneming-ratio. Deze ratio wordt bepaald door de som van de marktaandelen van de n grootste ondernemingen in de markt, waarbij n meestal 3, 4 of 5 is. De notatie is dan: C3, C4 of C5. k
C k = ∑ MS i , waarbij MSi het marktaandeel van de i-de grootste onderneming is i =1
In het voorbeeld hierboven is C3 bijvoorbeeld 76 en C5 is 92. Het belangrijkste voordeel van de n-onderneming-ratio is dat een beperkte hoeveelheid informatie nodig is. Het grootste nadeel is dat deze ratio zich richt op de grootste ondernemingen in de markt en alle informatie over het aantal overige ondernemingen en hun onderlinge verdeling in grootte laat liggen. Vergeleken met de n-onderneming-ratio is het grootste voordeel van de HHI dat zij zowel informatie over het aantal ondernemingen als de verdeling in grootte bevat. Een ander comparatief voordeel van de HHI is dat de HHI een onderzoek naar het effect van een toename van het aantal ondernemingen op de marktconcentratie gemakkelijk maakt. Dit is bijzonder relevant voor de beoordeling van de invloed van nieuwe aanbieders of potentiële toetreders op concentratie in de markt. 41 Het vergaren van de voor de HHI benodigde informatie, de marktaandelen van alle ondernemingen, kan 40
Het kan worden herschreven als de som van 1 plus de variantie gedeeld door het aantal ondernemingen. Namelijk:
H = 1+nσ σ2 =
1 n
2
. Dit kan worden gedaan door de definitie van de variantie te herschrijven:
n
∑ (MS i =1
i
−
∑ MS n
i
)2
Dit betekent twee dingen. Ten eerste: hoe meer ondernemingen in de markt, des te lager de concentratie-index. Ten tweede: des te groter de verschillen in grootte tussen de ondernemingen, des te hoger de waarde van de concentratie-index. De tweede stelling vertelt ons bijvoorbeeld dat een sector met n ondernemingen met een even groot marktaandeel een lagere HHI heeft dan een sector met hetzelfde aantal ondernemingen, waarbij een onderneming een marktaandeel heeft van 60 % en het overige deel gelijk over de andere ondernemingen is verdeeld. 41
Zie artikel van A. Daskin, “Horizontal Merger Guidelines and the line of commerce in banking: an algebraic and graphical approach”, The Antitrust Bulletin, Fall 1985, p.651-676.
MS/AG5801rp3
3-d
moeilijk en tijdrovend zijn. Dit betreft dus een ongemak ten opzichte van de nonderneming-ratio. Het belangrijkste voordeel van de concentratie-indices is hun uitvoerbaarheid. Het vergaren van informatie over marktaandelen wordt door mededingingsautoriteiten als een eenvoudige opdracht beschouwd.
D.2
De behoefte aan een voorzichtige uitleg van de index-waarden: een illustratie aan de hand van voorbeelden42
Het belangrijkste nadeel van methodes die het meten van concentratie beschouwen als een indicator van marktmacht is dat er geen volledige theorie bestaat die de relatie tussen marktconcentratie en marktmacht verklaart. 43 In algemene modellen van bedrijfstakanalyse waarin actieve interactie tussen ondernemingen mogelijk is, is de relatie tussen marktmacht en marktconcentratie niet duidelijk. Derhalve kan het gebruik van concentratie-indices leiden tot dubbelzinnige of zelfs onjuiste voorspellingen over de effecten van een fusie op concurrentieverhoudingen. Dit betekent bijvoorbeeld dat een concurrentiebevorderende fusie op basis van een te hoge index kan worden geweigerd en dat omgekeerd een concurrentiebeperkende fusie op basis van een lage concentratie-index wordt toegestaan. Dit nadeel is ook af te lezen uit het feit dat gelijke concentratie-indices in markten met zeer verschillende structuurkenmerken gemeten kunnen worden. De voorbeelden van meting van HH-indices voor en na een fusie hieronder illustreren hoe de beoordeling van marktmacht niet slechts op HH-indices kan worden gebaseerd, maar dat ook gekeken moet worden naar de verdeling van de marktaandelen tussen de ondernemingen voor en na de fusie. De interpretatie van deze voorbeelden is gebaseerd op de 1800/200-regel, een drempelcriterium dat in de beoordelingsrichtlijnen in de VS wordt gebruikt (zie onder). Deze regel stelt dat als de HHI na de fusie lager is dan 1800 en de index door de fusie met minder dan 200 is gestegen, er wordt aangenomen dat de fusie geen concurrentiebeperkende effecten heeft. Voorbeeld 1: De markt telt voor de fusie 20 ondernemingen, die elk een marktaandeel van 5 procent hebben. De HHI is dan: 20 * (5) 2 =500 Een dergelijke HHI karaktiseert een markt met een relatief groot aantal ondernemingen met evenredig verdeelde, kleine marktaandelen. Het wordt waarschijnlijk in verband gebracht met een lage kans op concurrentiebeperkend gedrag. Stel dat vijf ondernemingen in een serie van fusies worden betrokken en dat na afronding van deze fusies de markt 16 ondernemingen telt. Een onderneming heeft 42
43
Gebaseerd op het artikel van Cetorelli N., “Competitive analysis in banking: appraisal of methodologies”, Economic Perspectives, Federal Reserve Bank of Chicago, 1 st quarter 1999, p2-15. Modellen over bedrijfstakanalyse/industrial economics die een sterker wordende relatie tussen marktmacht en marktconcentratie voorspellen, vereisen beperkende veronderstellingen over het ondernemingsgedrag, zoals de veronderstelling dat ondernemingen zich gedragen als Cournot-oligopolisten (d.w.z. dat elke onderneming simpelweg veronderstelt dat alle andere ondernemingen niet op hun gedrag zullen reageren).
MS/AG5801rp3
4-d
een marktaandeel van 25 en de 15 andere hebben elk een marktaandeel van vijf procent. De HHI na de fusie is: (25)2 + 15 * (5)2 = 1000 en de verandering van de index bedraagt 500. Deze situatie zou nog steeds als ongeconcentreerd kunnen worden beschouwd (hoewel het een grensgeval is). De nieuwe grote onderneming, met een marktaandeel van 25 procent, zou zich echter als dominante onderneming kunnen gedragen en hogere prijzen kunnen vragen. De 15 andere ondernemingen zouden zich dan gedragen als een concurrerende randgroep, die zich aanpast aan de noncompetitieve/concurrentie-beperkende keuzes van de dominante spelers. Voorbeeld 2 Voor de fusie telt de markt 15 ondernemingen. De grootste twee hebben elk een marktaandeel van 15 procent, de derde heeft een marktaandeel van 10 en de andere twaalf hebben elk een marktaandeel van 5 procent. De HHI voor de fusie is: 2*(15)2 + (10)2 + 12* (5)2 = 850. Voor de fusie zijn de twee grootste spelers in de markt afzonderlijk te klein om zich als dominante ondernemingen te gedragen. Ook zal stilzwijgende of openlijke samenwerking, met als doel samen als dominante speler te opereren, zich waarschijnlijk niet voordoen, omdat hun gezamenlijke marktaandeel waarschijnlijk onvoldoende marktmacht en extra winst genereert om de kosten van de samenwerking te overstijgen. De HHI voor de fusie van 850 fusie karakteriseert de markt daarom terecht als een markt die vrij competitief is. Stel dat de derde grootste onderneming, met een marktaandeel van 10, fuseert met een kleine onderneming. Na de fusie telt de markt 14 ondernemingen. De drie grootste ondernemingen hebben elk een marktaandeel van 15 procent en de andere elf hebben elk een marktaandeel van 5 procent. De HHI is na de fusie: 3*(15)2 + 11*(5)2 = 950 en de verandering in de index bedraagt 100. Nog steeds kan de markt als ongeconcentreerd worden beschouwd. Toch kunnen de drie grootste ondernemingen nu openlijk of stilzwijgend hun activiteiten coördineren en zo omstandigheden scheppen die concurrentie tegengaan. De twee ondernemingen die eerst het grootst waren hebben voordeel van de fusie tussen de nummer drie en een kleine onderneming. Voorbeeld 3 Voor de fusie telt de markt 7 ondernemingen: de grootste drie hebben elk een marktaandeel van 20 procent, de volgende twee hebben elk een marktaandeel van 15 procent en de laatste twee hebben ieder een marktaandeel van 5 procent. Voor de fusie is de HHI: 3*(20)2 + 2*(15)2 + 2*(5)2 = 1700. Stel dat de twee ondernemingen met een marktaandeel van 15 procent fuseren. Na de fusie telt de markt dan 6 ondernemingen: een grote onderneming met een marktaandeel van 30 procent, drie middelgrote ondernemingen met een marktaandeel
MS/AG5801rp3
5-d
van 20 procent en twee kleine ondernemingen met ieder een marktaandeel van 5 procent. De HHI na de fusie is: (30)2 + 3*(20)2 + 2*(5)2 = 2150. De index is gestegen met 450. Voor de fusie zou, als gevolg van de relatief gelijke verdeling in grootte tussen de vijf grootste ondernemingen, enige mate van concurrentiebeperkende samenwerking waargenomen kunnen worden. De omstandigheden na de fusie zijn minder vatbaar voor dergelijk gedrag, omdat er meer diversiteit in grootte bestaat. Vanuit het oogpunt van concurrentie moet deze situatie dan ook als de meest wenselijke worden beschouwd. Toch lijkt de HHI voor de fusie van 1700 op een gematigd geconcentreerde markt te wijzen. De index houdt onvoldoende rekening met het feit dat de drie grootste ondernemingen zouden kunnen samenwerken. De HHI na de fusie van 2150 lijkt te wijzen op een sterker geconcentreerde markt, maar geeft niet weer dat de eerder stabiele omstandigheden voor concurrentiebeperkende samenwerking niet meer aanwezig zijn. De bovenstaande voorbeelden onderstrepen het belang van een zorgvuldig gebruik van de HHI om conclusies over marktmacht af te leiden. In reactie op de verschillende voor- en nadelen van concentratie-indices kiezen beleidsmakers ervoor de concentratie-indices op een voorzichtige wijze te gebruiken, als een eerste signaal in de beoordeling van marktdominantie.
D.3
Voorbeelden van concentratie-indices procedures die in het buitenland worden gebruikt
In dit deel vatten we kort samen welke procedures de Amerikaanse en Canadese mededingingsautoriteiten gebruiken om fusies van banken te beoordelen. Om de tijd die benodigd is voor de eerste beoordeling van de fusie te minimaliseren, hebben de Amerikaanse mededingingsautoriteiten een simpele regel ontwikkeld om de eerste stap in de beoordeling van een bankenfusie in goede banen te leiden. De eerste regel heeft betrekking op de HHI na de fusie (onthoud: voor deze regel worden de markaandelen niet in een percentage weergegeven, maar worden ze vermenigvuldigd met honderd) en de tweede regel heeft betrekking op de verandering in de HHI als gevolg van de fusie. Deze richtlijn dient als volgt te worden geïnterpreteerd. Als de HHI na de fusie lager is dan 1800 en de stijging van de index ten opzichte van de situatie voor de fusie is minder dan 200, dan wordt aangenomen dat de fusie geen concurrentiebeperkende effecten heeft en wordt de fusie niet door de door de wetgever aangevochten. Als deze grenswaarden worden overschreden, doen de regelgevers onderzoek naar de aanwezigheid van mogelijk beïnvloedende factoren, die het onwaarschijnlijk maken dat de fusie zou resulteren in concurrentiebeperkend gedrag. Als deze factoren onvoldoende aanwezig zijn om de fusie te rechtvaardigen, kunnen de regelgevers de ontmanteling van enkele filialen en kantoren eisen, teneinde de concentratie-index dichter bij de grenswaarde te brengen.
MS/AG5801rp3
6-d
De Canadese mededingsautoriteiten hebben een gelijksoortige procedure, in die zin dat zij ook, teneinde sneller tot een eerste conclusie te kunnen komen, enkele richtlijnen hebben opgesteld. De richtlijnen voor banken bezien het marktaandeel van de gefuseerde organisatie en de waarde van C4 na de fusie. Als het marktaandeel van de gefuseerde onderneming minder dan 35 % is, doen de autoriteiten geen nader onderzoek, omdat zij aannemen dat het geen eenzijdige capaciteit kan genereren om marktmacht uit te oefenen. Ook als C4 na de fusie minder is dan 65 % en het marktaandeel van de uit de fusie voortgekomen onderneming is minder dan 10 % voeren de autoriteiten geen nader onderzoek uit, omdat zij aannemen dat er geen reden is om te denken dat er na de fusie meer mogelijkheden tot het uitoefenen van gezamenlijke marktmacht zijn dan voor de fusie. Naast deze richtlijnen met betrekking tot de concentratie-indices gebruiken de Canadese autoriteiten een eerste ‘screening test’ om snel alle aandachtsgebieden van de fusie die, met het oog op concurrentieverhoudingen, geen aandacht behoeven (zoals de verschillende aangeboden producten en de geografische gebieden) buiten beschouwing te laten. Voor alle andere relevante markten die te hoge concentratie-indices vertonen, doen de Canadese mededingingsautoriteiten nader onderzoek naar meer kwalitatieve factoren, zoals toetredingsbarrières etc.
MS/AG5801rp3
ANNEX E OVERZICHT PRODUCTEN PER BANKSOORT
MS/AG5801rp3
1-e
Annex E
Overzicht producten per banksoort
Deze annex geeft een overzicht van bankproducten zoals aangeboden door handelsbanken, coöperatieve banken, spaarbanken, en hypotheekbanken. Merk op dat de matrix met bankproducten zoals in hoofdstuk 2 weergegeven overeenkomt met het productaanbod van de algemene banken. Dit overzicht is hier niet herhaald. Lijst van tabellen: Tabel E.1: Matrix van bankproducten van een (traditionele) handelsbank Tabel E.2: Matrix van bankproducten van een (traditionele) coöperatieve bank Tabel E.3: Matrix van bankproducten van een (traditionele) spaarbank Tabel E.4: Matrix van bankproducten van een (traditionele) hypotheekbank
MS/AG5801rp3
2-e Tabel E.1 Matrix van bankproducten van een (traditionele) handelsbank I. Betalingsfunctie
II. Kredietfunctie
A. Particuliere cliënt
IV. Kapitaalmarktfunctie en advies
Spaarrekening/deposito’s Beleggingsfondsen (en advies) Vermogensbeheer: Private banking Bewaarbedrijf Trusts
B. Kleine en middelgrote ondernemingen
Rekening courant Elektronisch bankieren Cash management services Buitenlands betalingsverkeer
C. Grote ondernemingen
Rekening courant Elektronisch bankieren Cash management services Buitenlands betalingsverkeer
*Dit zijn producten aangeboden aan andere financiële instellingen
MS/AG5801rp3
III. Spaar- en beleggingsfunctie
RC-krediet Middellang krediet Garanties Export financiering Documentair krediet/incasso RC-krediet Kasgeld lening Commercial paper Medium term notes Middellang krediet Leasing van projecten & overige project financiering (off balance) Structured finance Garanties Export financiering Documentair krediet/incasso
Deposito’s RC-tegoed met speciale condities/kasgeld uitzettingen Vermogensbeheer- en advies
Venture capital Leverage Buy Out Fusie/overname bemiddeling Risico-management en derivaten
Deposito’s RC-tegoed met speciale condities/kasgeld uitzettingen Vermogensbeheer en advies* Aan- en verkoop van effecten* Trusts*
Gesyndiceerde leningen Obligatie-emissie Converteerbare obligaties Aandelenemissie Venture capital LBO’s – MBO’s Fusie/overname bemiddeling Bridgeloans Risico-management en derivaten
3-e Tabel E.2 Matrix van bankproducten van een (traditionele) Coöperatieve bank
A. Particuliere cliënt
I. Betalingsfunctie
II. Kredietfunctie
III. Spaar- en beleggingsfunctie
Betaalrekening: Elektronisch bankieren Pinkaart Chipper/chipknip Betaalcheques Creditcard
Klantenkrediet: Persoonlijke lening RC-krediet Huurkoop Effectenkrediet Hypotheek financiering Autofinanciering/leasing RC-krediet Middellang krediet Langlopend krediet Onroerend goed financiering Leasing/autofinanciering Garanties
Spaarrekening/deposito’s aan-verkoop effecten (en advies) Beleggingsfondsen (en advies)
Vreemde valuta/reischeques B. Kleine en middelgrote ondernemingen
Rekening courant Elektronisch bankieren Cash management services Buitenlands betalingsverkeer
C. Grote ondernemingen *Dit zijn producten aangeboden aan andere financiële instellingen
MS/AG5801rp3
Deposito’s RC-tegoed met speciale condities/kasgeld uitzettingen Bedrijfsspaarrekening Pensioenfonds
IV. Kapitaalmarktfunctie en advies
4-e Tabel E.3 Matrix van bankproducten van een (traditionele) spaarbank
A. Particuliere cliënt
I. Betalingsfunctie
II. Kredietfunctie
III. Spaar- en beleggingsfunctie
Betaalrekening: Elektronisch bankieren Pinkaart Chipper/chipknip Betaalcheques
Klantenkrediet: Persoonlijke lening RC-krediet Huurkoop Effectenkrediet Hypotheek financiering
Spaarrekening/deposito’s aan-verkoop effecten (en advies) Beleggingsfondsen (en advies) Vermogensbeheer: Private banking Bewaarbedrijf Deposito’s RC-tegoed met speciale condities/kasgeld uitzettingen Bedrijfsspaarrekening
Creditcard B. Kleine en middelgrote ondernemingen
Rekening courant Elektronisch bankieren
C. Grote ondernemingen *Dit zijn producten aangeboden aan andere financiële instellingen
MS/AG5801rp3
RC-krediet Middellang krediet Langlopend krediet Onroerend goed financiering
IV. Kapitaalmarktfunctie en advies
5-e Tabel E.4 Matrix van bankproducten van een (traditionele) hypotheekbank I. Betalingsfunctie
II. Kredietfunctie
III. Spaar- en beleggingsfunctie
A. Particuliere cliënt
Klantenkrediet: Huurkoop Effectenkrediet Hypotheek financiering Autofinanciering/leasing
aan-verkoop effecten (en advies) Beleggingsfondsen (en advies)
B. Kleine en middelgrote ondernemingen
Onroerend goed financiering Leasing/autofinanciering
C. Grote ondernemingen *Dit zijn producten aangeboden aan andere financiële instellingen
MS/AG5801rp3
IV. Kapitaalmarktfunctie en advies
ANNEX F MARKTAANDELEN OP BASIS VAN EXPERT OPINION
MS/AG5801rp3
1-f
Expert Opinion marktaandelen: gemiddelde schatting per product*1 A. Particuliere cliënt
B. Kleine en Middelgrote ondernemingen (<1000 werknemers)
C. Grote ondernemingen (>1000 werknemers)
MS/AG5801rp3
Primair (van groot belang voor het onderzoek) 1. Betaalrekening: (incl. Elektronisch bankieren, pinnen, en betaalcheques)
ABN Amro Holding 20
Rabobank groep 28
ING Groep
Fortis
Andere grote aanbieder:, nml: SNS:7
Pensioen-fondsen & verzekeraars*
Buitenl. banken
35
10
2.
Consumenten krediet( incl. Persoonlijke lening, RC krediet en huurkoop)
30
25
23
12
SNS:5 Overig: 5
3.
Hypotheek financiering
20
22
25
12
SNS:7
4.
Spaarrekening/deposito’s
25
30
25
14
SNS:6
5.
Vermogensbeheer
30
25
12
15
14
1. Rekening courant plus rc-krediet, incl. middellang,-, langlopendkrediet, onroerendgoed financiering 2. Buitenlands betalingsverkeer
27
28
30
12
2
1
30
25
28
12
4
1
3. Exportfinanciering en documentair krediet
30
25
30
10
3
2
1. Buitenlands betalingsverkeer Export financiering en documentair krediet
38 45
15 15
25 25
15 10
5 3
Commercial paper, medium term notes
50
10
25
10
3 (NIB) 2 Van Lanschot, NIB 5
2.
Middellang-, langlopendkrediet
40
20
20
10
5
5 *2
3.
Obligatie-, converteerbare obligatie en aandelenemissie
40
20
20
10
NIB
10
3
4
Hoog 14 ?
2
2
3
1
NIB
2-f
B. Klein en Middelgrote ondernemingen (>1000 werknemers)
C. Grote ondernemingen
Secundair (waarschijnlijk moeilijk in te schatten, uw opmerkingen worden echter op prijs gesteld) *3 1. Bedrijfsspaarrekeningen
ABN Amro Holding
Rabobank Holding
ING groep
Fortis
Andere grote aanbieder:
30
25
25
15
5
2.
Pensioen (fonds) beheer/administratie
40
10
25
10
15
1.
Bedrijfsspaarrekeningen
30
25
25
15
5
2.
Pensioen (fonds) beheer en administratie
30
5
25
10
10
3.
Venture capital
28
10
10
9
Van Lanschot:1
4.
Noten: 1
2 3
MS/AG5801rp3
Onderhandse leningen (bemiddeling van banken)
40
15
25
15
Pensioenfondsen & verzekeraars*
Buitenl. banken
20 ABP / PGM: 36 Rest: 4
Paribas: 2
5
Alle grote spelers binnen het Nederlandse bankwezen zijn gevraagd om, anoniem, een inschatting te geven van de marktaandelen van alle productgroepen. De inschattingen per productgroep zijn vervolgens gemiddeld en voorgelegd aan een panel van bankexperts. Op basis van de observaties van deze experts zijn de marktaandelen, waar nodig, verder aangepast. Voor gesyndiceerde leningen, een onderdeel van deze productgroep, bedraagt het aandeel van buitenlandse banken 80% (zie aparte toelichting verderop in deze bijlage). De foutenmarge voor deze producten is mogelijk groter, omdat het aantal respondenten lager was.
3-f
C. OVERIG Extra vragen: 1. Voor welke genoemde markten acht u nieuwe toetreding mogelijk? Geef a.u.b. kort aan in welke vorm (aanbieding via internet, toetreding van buitenlandse partijen, etc.) en waarom. Overzicht van gegeven antwoorden: De Nederlandse markt is voor vrijwel alle genoemde producten open en concurrerend. Derhalve is nieuwe toetreding mogelijk. Documentair krediet: Toetreding is in principe moeilijk, echter het is een dalende markt waar veel expertise nodig is. Dit maakt toetreding moeilijk. De investeringen zijn relatief hoog, met weinig uitzicht op snelle baten. Export financiering: Toetreding zal slechts plaats kunnen vinden door grote buitenlandse banken, omdat export financiering een soort investment bank activiteit is, die met name wordt bedreven door grote commerciële en universele banken. Gesyndiseerde leningen: Toetreding is waarschijnlijk moeilijk. De grote spelers zijn hier al actief. Aandelen emissie: Toetreding zou nog kunnen plaats vinden, maar het marktaandeel van die nieuwe toetreders zal uiterst gering zijn (minder dan een paar procent). De grootste internationale partijen zijn reeds actief en de sterksten daarvan hebben al een groot marktaandeel. (Bron: Thomson Financial Securities Data). Venture Capital: Toetreding is mogelijk. Met name aan de bovenkant van de markt (grote buy-outs) kunnen meer (buitenlandse) partijen actief worden. Aan de onderkant vindt ook toetreding plaats. (Bron: Venture Capital Jaargids 1999). Venture Capital: Er is weinig toe- en uittreding. De Nederlandse Venture Capital markt is een van de best ontwikkelde in Europa. De bestaande partijen hebben een goede reputatie en een goed track record. Dit laat weinig ruimte voor nieuwe partijen. 2. Welke trends ziet u in de marktaandelen van de diverse productcategorieën? (is er sprake van toe- of afnemende concentratie? Welke partijen zullen marktaandeel winnen / verliezen?) Gevaar voor toenemende concentratie in small/medium corporations segment; grote NL banken, m.n. ABN en ING verdedigen op agressieve wijze hun marktaandeel (in large corporation segment worden ze immers weggedrukt door buitenlandse banken) Klein/midden markt zal de positie versterken bij verzekeringen (ten koste van tussenpersonen).
MS/AG5801rp3
Loans syndicated for Dutch companies (arranger position; excl. coarranger) Period: 1999 Source: Loanware Pos. Bank name 1 ABN-AMRO Bank NV 2 ING Barings 3 Citigroup Inc 4 Chase Manhattan Corp 5 Dresdner Bank AG 6 Deutsche Bank AG 7 JP Morgan & Co 8 HSBC 9 Warburg Dillon Read 10 Paribas 11 BankAmerica Corp 12 Rabobank Nederland 13 Fortis Group 14 Banca Commerciale Italiana 15 Commerzbank AG 16 Credit Suisse First Boston 16 Sanpaolo IMI SpA 18 Barclays 19 CIBC World Markets 20 Banque Nationale de Paris 21 Toronto-Dominion Bank 22 Abbey National Treasury Services plc 22 Merrill Lynch & Co 24 WestLB 25 Goldman Sachs & Co 26 Dexia Group 26 KBC Bank NV 26 SG 29 Bank One Corp 30 Royal Bank of Scotland plc 31 De Nationale Investeringsbank NV 32 Landesbank Hessen-Thuringen (HELABA) 33 Standard Chartered Bank 34 Bank of Montreal 35 Banco Comercial Portugues SA 35 Bankgesellschaft Berlin AG 35 Credit Lyonnais 35 Greenwich NatWest 39 Bank Nederlandse Gemeenten NV 40 Bank of New York
MS/AG5801rp3
Nationality Netherlands Netherlands United States United States Germany Germany United States United Kingdom Switzerland France United States Netherlands Belgium Italy Germany Dual nationality Italy United Kingdom Canada France Canada United Kingdom United States Germany United States Dual nationality Belgium France United States United Kingdom Netherlands Germany United Kingdom Canada Portugal Germany France United Kingdom Netherlands United States
Amt USD m No. %Shar e 9.618,93 45 19,70 7.280,55 17 14,91 4.738,35 21 9,71 2.904,66 13 5,95 2.715,27 4 5,56 2.601,04 20 5,33 2.348,36 5 4,81 2.329,15 8 4,77 2.221,31 1 4,55 2.084,93 9 4,27 1.938,32 7 3,97 1.180,14 11 2,42 915,05 10 1,87 682,66 3 1,40 423,42 8 0,87 400,00 1 0,82 400,00 1 0,82 353,51 4 0,72 343,74 7 0,70 328,85 4 0,67 278,90 4 0,57 272,73 1 0,56 272,73 1 0,56 242,19 3 0,50 239,55 5 0,49 207,19 1 0,42 207,19 1 0,42 207,19 1 0,42 160,98 1 0,33 150,50 2 0,31 142,26 2 0,29 119,58 1 0,24 69,83 65,88 55,78 55,78 55,78 55,78 34,49 30,89
5 1 2 2 2 2 1 2
0,14 0,13 0,11 0,11 0,11 0,11 0,07 0,06
41 Skandinaviska Enskilda Banken AB 42 Fleet Boston Financial 43 Bank of Tokyo-Mitsubishi Ltd 44 American Express Co 45 HypoVereinsbank-Bayerische Hypound Vereinsbank Total of items used in the table
MS/AG5801rp3
Sweden United States Japan United States Germany
30,69 26,35 14,38 13,59 3,14
2 2 1 2 1
0,06 0,05 0,03 0,03 0,01
48.821,58 103 100,00
Aandelen emissies voor financiële instellingen)
Nederlandse
Bookrunner Search Date 1996 ABN-AMRO Holding NV Goldman Sachs & Co Credit Suisse Group Morgan Stanley Dean Witter & Co Barclays Bank plc Kempen and Co NV Merrill Lynch & Co Inc Citigroup Inc Unterberg Harris Total Search Date 1997 ABN-AMRO Holding NV Morgan Stanley Dean Witter & Co Credit Suisse Group Goldman Sachs & Co Donaldson Lufkin & Jenrette Inc Rabobank Nederland ING Groep NV Deutsche Bank AG Fortis AG Total Search Date 1998 ABN-AMRO Holding NV Goldman Sachs & Co ING Groep NV UBS AG Morgan Stanley Dean Witter & Co Kempen and Co NV Mediobanca-Banca di Credito Finanziario SpA Rabobank Nederland Fortis AG Banco Bilbao Vizcaya SA Total Search Date 1999 Morgan Stanley Dean Witter & Co Goldman Sachs & Co ABN-AMRO Holding NV Lehman Brothers UBS AG Credit Suisse Group ING Groep NV Fortis AG Merrill Lynch & Co Inc
MS/AG5801rp3
ondernemingen
Adj. USD(m)
% of Total
(inclusief Average Amount
3987,83 2511,81 1047,74 1017,08 919,42 165,91 101,34 72,00 27,61 9850,75
40,5 25,5 10,6 10,3 9,3 1,7 1,0 0.7 0.3 100,0
284,85 313,98 261,93 339,03 459,71 82,96 50,67 72,00 13,81 273,63
2395,29 1861,03 866,48 761,16 388,83 304,80 173,73 167,09 63,97 6982,40
34,3 26,7 12,4 10,9 5,6 4,4 2,5 2,4 0.9 100,0
114,06 265,86 144,41 76,12 194,42 101,60 173,73 83,55 63,97 145,47
2870,54 1633,09 1243,73 882,64 811,34 476,93 298,84
32,1 18,2 13,9 9,9 9,1 5,3 3,3
75,54 163,31 82,92 441,32 202,83 47,69 298,84
249,38 192,24 121,69 8949,84
2,8 2,1 1,4 100,0
27,71 19,22 40,56 98,35
11486,39 2816,77 2171,16 1342,49 1248,97 818,84 795,13 648,86 512,41
50,9 12,5 9,6 6,0 5,5 3,6 3,5 2,9 2,3
638,13 216,67 94,40 149,17 624,49 163,77 198,78 108,14 256,21
Deutsche Bank AG JP Morgan & Co Inc Rabobank Nederland Kempen and Co NV Total Search Date Total Morgan Stanley Dean Witter & Co ABN-AMRO Holding NV Goldman Sachs & Co Credit Suisse Group UBS AG ING Groep NV Rabobank Nederland Lehman Brothers Fortis AG Barclays Bank plc Merrill Lynch & Co Inc Kempen and Co NV Deutsche Bank AG Donaldson Lufkin & Jenrette Inc Mediobanca-Banca di Credito Finanziario SpA Total
MS/AG5801rp3
309,25 233,40 91,44 32,43 22549,08
1,4 1,0 0.4 0.1 100,0
154,62 77,80 18,29 32,43 296,70
17069,78 12944,64 7839,64 3671,61 3124,40 3055,98 1393,74 1342,49 951,78 919,42 746,75 675,27 553,23 388,83 298,84
30,7 23,3 14,1 6,6 5,6 5,5 2,5 2,4 1,7 1,7 1,3 1,2 1,0 0.7 0.5
416,34 126,91 182,32 174,84 520,73 138,91 77,43 149,17 45,32 459,71 124,46 51,94 79,03 194,42 298,84
55650,62
100,0
198,75
ANNEX G Relevante markten bankenfusie Canada
MS/AG5801rp3
1-g
Relevante markten bij de beoordeling van de bankenfusies in Canada De bijgevoegde tabellen zijn gebaseerd op het officiële schrijven van het Competition Bureau aan de Voorzitters van de Canadian Imperial Bank of Commerce en de TorontoDominion Bank enerzijds en de Royal Bank of Canada en de Bank of Montreal anderzijds. Dit schrijven bevat informatie over de afbakening van de relevante product en geografische markten bij de beoordeling van de fusies tussen deze banken. In het onderzoek naar beide fusies werd aandacht besteed aan de vestigingsgebonden activiteiten (A. Branch Banking) voor zowel particulieren als ondernemingen, de credit cards (B. Credit cards) en de effectenhandel (C. Securities). Telkens worden de onderscheiden productmarkten met een korte beschrijving (soms ook een argumentatie) weergegeven, samen met de corresponderende geografische dimensie. De beschikbare informatie, weergegeven in deze tabellen, is het meest gedetailleerd voor de relevante markten waar volgens het Competition Bureau de aangemelde fusie(s) een probleem zou(den) kunnen opleveren op het vlak van de concurrentie.
MS/AG5801rp3
2-g
A. Branch banking Product Markets personal financial services § personal long term investments § personal short term savings §
personal transaction accounts
§
residential mortgages
§
personal loans/lines of credit
§
student loans
MS/AG5801rp3
Description Geographic market services provided to individuals through branches § including most mutual funds, bonds and stocks local (for all products listed) § including guarenteed investment certificates, money market mutual funds, Canada and provincial savings bonds and treasury bills § Transaction accounts are the core of the personal banking relationship. They enable an account holder to make deposits and withdrawals through savings or chequing accounts and to receive reports on these activities. These transactions can take place either at the local branch or through some other means such as an automated banking machine, debit card, telephone, personal computer or the internet. § A residential mortgage is the principal form of long-term personal debt for most Canadians. Most mortgages are used to buy a home. For those with significant equity, it is possible to use a line of credit to fund a home purchase. However, this option is not open to home-owners with lower levels of equity. Consequently, residential mortgages are sufficiently distinct from lines of credit that they constitute a relevant product market. § Credit cards, with the exception of low-rate credit cards, carry interest rates that are more than twice the interest rate of personal loans and lines of credit and therefore are not considered good substitutes. Similarly, loans from consumer finance companies are priced so much higher than loans from deposit taking institutions that they have been excluded from this market.
3-g
business financial services § term loans § §
services provided to business at the branch level § term loans, including non-residential mortgages, are generally midto longer-term in nature and typically secured by collateral to purchase equipment, buildings and real estate. This category also business transaction account includes leased equipment. § and related services § Transaction accounts are the core of the business banking relationship. They allow firms to pay bills and collect receivables. operating loans Other products, such as night deposit and cash and coin services, § are generally linked to this account. § Operating loans are intended for the short-term operating needs of business such as financing receivables and inventory. Banks will generally not give an operating loan unless a business has its transaction account at the same bank. This gives the lending banks the ability to monitor a customer’s business on a continuing basis. Large corporations typically have access to more domestic and foreign suppliers and ready access to capital markets. SME’s generally have fewer choices and rely on banking services at the local level. Therefore, operating loans with authorisations up to $1 million were examined for SME’s. Larger firms in the mid-market tier also face more limited choices than those in the large corporate sector. For these mid-market firms, loan authorisations in the $1million to $5-million range were examined.
MS/AG5801rp3
local local for SME regional boundaries) for loans between $1 $5 million
businesses, (provincial mid-market million and
4-g
B. Credit cards Product market Description Geographic Market § general purpose creditcard § These include corporate cards and purchasing cards. issuing to businesses § general purpose credit card § A general purpose credit card network is the system that enables § national network services cardholders to have their cards widely accepted for the purchase of goods and services. Competition among networks, such as Visa and MasterCard is known as inter-system competition. Competition within a network is known as intra-brand competition. § general purpose credit cards § Credit cards offer certain unique features that distinguish them § Historically, the branch issuing to individuals from other means of payment. These features include a convenient network has been an form of credit, widespread merchant acceptance and the ability to important distribution make remote purchases. Charge cards offered by American channel. Today, credit cards express and Diners Club/enRoute were also included in this are effectively sold to relevant product market due to the similarity of credit cards and consumers by mail. § Visa merchant acquiring charge cards. Therefore, the geographic market is national. § In order to accept credit cards as a method of payment, merchants § Since financial institutions must contract with an acquirer for services to process and increasingly rely on guarantee payment of creditcard transactions. Visa acquirers centralised service centres compete with each other for the right to acquire and settle Visa instead of their branches, the § primary merchant acquiring transactions. They may not acquire transactions of a competing market is in transition to the card. Therefore Visa merchant acquiring and MasterCard merchant national level. acquiring constitute separate markets. § Can be defined as a package of services sold to merchants, which § similar to Visa merchant includes both the provision of terminal services and the provision acquiring of either Visa or MasterCard acquiring services.
MS/AG5801rp3
5-g
C. Securities Product markets § equity underwriting
§
full service brokerage
§
discount brokerage
§ § § §
debt underwriting institutional equity trading institutional debt trading mergers and acquisitions advice
MS/AG5801rp3
Description Geographic market § Equity underwriting refers to the practice whereby the securities § national dealer assumes the risk of buying a new issue of securities from the issuing corporation or government entity and then resells it to the public through full service brokers or institutional investors. In order to spread risks and ensure effective distribution, underwriting typically involves groups or syndicates. § Most clients want local § Full service brokers are distinct from discount brokers because they investment advice and a provide advice tailored to the individual needs of the clients. conveniently located office Therefore, the cost of full service brokerage is significantly higher close to where they live or than the cost of discount brokerage. work. Therefore the market is local. § Discount brokers cater to essentially “do-it-yourself” customers § This market is national in who do their own research or buy third party research. scope. Trades are made via toll free numbers and on-line through personal computers.
Annex H Lijst van veel gebruikte woorden en begrippen
MS/AG5801rp3
1-h
Annex H
Lijst van veel gebruikte woorden en begrippen
(de begrippen die in het rapport expliciet staan uitgelegd worden in deze annex niet vermeld, de meeste bankproducten worden in hoofdstuk 1.5 gedefinieerd) Adverse selection: Averechtse selectie. Situatie waar asymmetrische informatie over de karakteristieken van een product of de partijen (kopers, verkopers) leidt tot een sub-optimale uitkomst (ten opzichte van de situatie waar er volledige informatie bij alle partijen is). Averechtse selectie doet zich bijvoorbeeld op de verzekeringsmarkt voor wanneer verzekeringsmaatschappijen geen of onvoldoende onderscheid kunnen maken tussen goede en slechte risico’s van klanten. De verzekeraars stellen in dit geval één gemiddeld premiebedrag vast dat geldt voor zowel klanten met een hoog risico als een laag risico. Omdat klanten met een hoog risico zich liever willen verzekeren dan klanten met een laag risico, betalen de klanten met een laag risico in feite voor klanten met een hoog risico. De klanten met een laag risico zouden hierdoor ervoor kunnen kiezen zich niet verzekeren, waardoor de verzekeringsmaatschappij geconfronteerd wordt met alleen klanten met een hoog risico. All finance concept: Het principe dat klanten voor al hun financiële producten terechtkunnen bij dezelfde aanbieder. Automatic Teller Machine (ATM): Geldautomaat/ pinautomaat. Asset management: Het totaal aan activiteiten gericht op het adviseren over en beheren van bezittingen. Balance sheet en off-balance sheet verplichtingen: Verplichtingen die op de balans tot uitdrukking komen. Off-balance sheet verplichtingen zijn verplichtingen die niet uit de balans blijken en daardoor de balanspositie niet beïnvloeden. Bewaarbedrijf: Het beheer van effecten in een depot en de administratie ervan. Bridgeloan: Een tijdelijke financieringsinstrument, vaak gebruikt bij fusies en overnames, om een tijdelijke financieringsbehoefte te dekken. Collectieve machtspositie / Joint dominance: De situatie waarin concurrentiebeperkende praktijken, ook bekend als collusie, stilzwijgend of expliciet georganiseerd worden door meer dan één bedrijf. Concentratieindex: Index om de concentratie op de markt te meten (bijvoorbeeld de HerfindahlHirschmann Index)
MS/AG5801rp3
2-h
Corporate banking: Ook wel zakelijk bankwezen. Het aanbieden van diensten die zijn te karakteriseren als ‘normale’ diensten die als eigen kenmerk dragen dat zij periodiek benodigd zijn en dat ze geworteld zijn in een relatiegerichte oriëntatie. Countervailing powers: Tegenwerkende krachten. In geval van prijsvorming: De onderhandelingskracht van spelers die hoger of lager in de bedrijfskolom actief zijn. Creditscoring modellen: Het inschatten van de financiële posities van bedrijven op basis van historische en branche specifieke gegevens Custody: Zie bewaarbedrijf. Data-mining: Het aanleggen en exploiteren van grote databanken (met klantgebonden informatie) om zo de behoefte van de klant beter in te kunnen schatten. Dead-weight loss: Welvaartsverlies als gevolg van economische (trans)acties en / of strategieën die onder volledige mededinging niet zouden plaats hebben. Het welvaartsverlies van e sub-optimale situatie wordt bepaald ten opzichte van de situatie die zou bestaan onder volledige mededinging. Debitcard: Bankkaart die voor betalingen kan worden gebruikt en waarbij de betaling direct wordt verrekend met het banksaldo. Verschil met de creditcard is dat alleen van deze kaart gebruik gemaakt kan worden indien er voldoende saldo op de rekening staat (bijvoorbeeld de pinpas). Derivaten: Een omvattend begrip voor afgeleide producten van handel in onderliggende waarden (aandelen, obligaties, goud etc.). Bijvoorbeeld futures en opties. Disintermediatie: Het verminderen van de tussenpersoonrol van agenten die tot nu toe een belangrijke functie vervullen om kopers en verkopers samen te brengen. Disintermediatie wordt vaak gehanteerd voor de situatie waarbij klanten rechtstreeks contact met de leverancier zoeken (bijvoorbeeld bij verzekeringen). Exclusive dominance: De eenzijdige capaciteit van (fusie) partijen om marktmacht uit te oefenen. Factoring: Een financiële service waarbij een bedrijf zijn debiteuren verpandt aan een ander (factoring) bedrijf, dat het geld vervolgens gaat innen. First mover advantage:
MS/AG5801rp3
3-h
Het strategische voordeel, dat een onderneming heeft wanneer zij als eerste een nieuwe markt betreedt of een nieuw product lanceert. Futures: Gestandaardiseerd termijncontract, waarbij wordt afgesproken om op termijn bijvoorbeeld dollars te kopen tegen een van tevoren vastgestelde prijs. Home (country) control beginsel: Het principe dat de vergunning om het bankbedrijf uit te oefenen in het thuisland ook toegang geeft tot andere (Europese) landen. Industrial organisation: Industriële economie: een specifiek onderdeel van de micro-economie waarbij aandacht wordt besteed aan de structuur van markten, strategieën van bedrijven, de uitkomsten van het marktproces en de onderliggende relaties tussen deze onderwerpen. Informatie asymmetrie: De situatie waarbij de ene partij over meer informatie beschikt dan de andere partij. Keteneffecten: Deze effecten doen zich voor als de verzorgingsgebieden van aanbieders elkaar overlappen. Als er binnen ieder verzorgingsgebied concurrentie is, vindt er concurrentie plaats in een groter gebied dan het verzorgingsgebied zelf. Leasing: Financieringsconstructie, waarbij de lessee (degene die least) gebruik maakt van goed dat gefinancierd/verpacht wordt door de lessor (degene die leasing aanbiedt). financiële leasing blijft het juridische eigendom bij de leasemaatschappij, maar economische bij de lessee. Bij operational lease verhuurt de leasemaatschappij goed aan de gebruiker; het juridisch en economische eigendom blijven bij leasemaatschappij. Bij operational lease wordt onderhoud verzorgd door leasemaatschappij.
een Bij het het de de
Leverage Buy-Out (LBO): De acquisitie van een bedrijf door een ander bedrijf (mede) gefinancierd door bankleningen en obligaties. Loss-leader product: Een product dat (bewust) met verlies wordt verkocht, maar waaraan winstgevende producten zijn gekoppeld. Management Buy-Out (MBO): De acquisitie van een deel of alle aandelen van een bedrijf door het management van dat bedrijf. Medium term note: Papier dat wordt uitgegeven door bedrijven en (overheids-)instellingen met een looptijd van langer dan een jaar.
MS/AG5801rp3
4-h
Mezzanine financieringsconstructie: Constructie waarbij zowel van eigen vreemd als vermogen gebruikt wordt gemaakt. Missing Markets: De situatie waar er geen transactie tot stand komt (kan komen) hoewel er wel vraag en aanbod is. Dit kan voorkomen als producten alleen als pakket verkocht worden en onderdelen van het pakket niet afzonderlijk worden aangeboden. Moral Hazard: Verborgen actie ten gevolge van niet waarneembaar gedrag of ten gevolge van manipuleren met informatie. Het verschijnsel doet zich bijvoorbeeld voor als klanten, nadat een verzekering is gesloten, risico-beïnvloedend gedrag gaan vertonen door bijvoorbeeld vaker naar de arts te gaan dan feitelijk noodzakelijk is. Multimarktcontacten: Afspraken tussen bedrijven die in meerdere markten actief zijn en in meerdere markten met elkaar concurreren. Deze afspraken kunnen prijsafspraken betreffen, “niet aanvalsverdragen” of afspraken over kwaliteit en dienstverlening. One-stop shopping: Zie all finance concept. Overnight deposits: Het uitzetten van geld voor één nacht. Predatory pricing: Prijs strategie waarbij een lagere prijs op korte termijn wordt gehanteerd om daarmee concurrerende bedrijven uit de markt te drukken of toetreding tot de markt moeilijker te maken. Preferred bank relations: De belangrijkste bank waar een bedrijf zaken mee doet. Proprietary information: Klanten specifieke (of klant gebonden) informatie Rental goods: Goederen of diensten waarbij de kwaliteit pas op termijn kan worden beoordeeld (bijvoorbeeld lijfrentes). Sale en leaseback: Een constructie waarbij een goed wordt verkocht aan een leasemaatschappij (lessor), die dat goed aan diezelfde verkoper(lessee) verhuurt/verpacht. Securitisation: De transformatie van nominale schuld in kapitaalmarkt titels (bijvoorbeeld aandelen of obligaties). Single licence- eis:
MS/AG5801rp3
5-h
Zie ook home country control principe. Regelgeving waarbij wordt aangegeven dat de vergunning om een bepaalde activiteit te verrichten verleend in één EU lidstaat, ook recht geeft om in een andere lidstaat die activiteit te verrichten. Structure Conduct Performance (SCP-) paradigma: Theorie uit de industriële economie die de relatie tussen marktstructuur, bedrijfsgedrag, en bedrijfsprestatie bestudeert. Dit paradigma veronderstelt dat het gedrag van de onderneming wordt bepaald door de structuur van de markt. De prestaties worden vervolgens weer bepaald door het gedrag van de onderneming. Sunk costs: Kosten die, nadat ze gemaakt zijn, niet meer kunnen worden teruggewonnen of voor andere doeleinden kunnen worden ingezet nadat de bedrijfsactiviteit gestopt is. Bij voorbeeld, een reclame campagne. Transferrisico: Risico dat bij de overdracht van middelen niet aan de verplichtingen kan worden voldaan door de contractpartijen. Trustbedrijf: Het voor een klant (de trustor) beheren van vermogen door een specialist (trustee). Underwriting: Voor het bankwezen: het spreiden van risico, bijvoorbeeld bij uitgifte van waardepapier, door het betrekken van meerdere banken bij de uitgifte. Daardoor wordt het distributienetwerk vergroot. Voor het verzekeringswezen: het accepteren van risico in ruil van een premie. Venture capital: Kapitaal dat worden ingezet voor activiteiten met een hoog risico (vaak gebruikt bij startende ondernemingen). Volatiliteit: De bewegelijkheid van een markt. (Volatiele aandelen: aandelen die sterk in waarde fluctueren) X-inefficientie: Inefficiënt gedrag van het management ten gevolge van voldoende prikkels om kostenefficiënt te produceren. Dit kan het gevolg zijn van onvoldoende concurrentie of informatie asymmetrie binnen het bedrijf.
MS/AG5801rp3
6-h
Afkortingen ATM: BAC: BIS: BNG: DNB: DOJ: ECB: ESCB: EMI: EMU: FED: FDIC: HHI: LBO: MBO: NCM: NIB: NIBE: NMa: NVB: OCC: OTS: PGGM: RC: RFT: SBS: SSNIP-test: STE: UBS: VB: VK: VvV: WTE: WTV: Wwk:
MS/AG5801rp3
Automatic Teller Machine Banking Advisory Committee Bank for International Settlement Bank Nederlandse Gemeentes De Nederlandse Bank Department Of Justice Eurpese Centrale BanK Europees Stelsel van Centrale Banken Europees Monetair Instituut Europese Monetaire Unie Federal Reserve Board Federal Deposit Insurance Corporation Herfindahl-Hirsmann Index Leverage Buy Out Management Buy Out Nederlandse Crediet Maatschappij Nederlandes Investerings Bank Nederlands Instituut voor Bank- en Effectenbedrijf Nederlandse Mededingingsautoriteit Nederlands Vereninging van Banken Office of the Comptroller of Currence Office of Thrift Supervision Pensioenfonds voor de gepremieerde en gesubsidieerde sector Rekening Courant Raad van Financiele Toezichthouders Société de Banque Suisse Small, Significant, but Non transitory Increase in Price test Stichting Toezicht Effectenverkeer Union de Banques Suisses Vereningin Bedrijfspensioensdiensten Verzekerings Kamer Verbond voor verzerkeraars Wet Toezicht Effecten Verkeer Wet Toezicht Verzekeringsbedrijf Wet inzake wisselkantoren