De solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen De onrust op de financiële markten heeft tot verscherpte aandacht geleid voor de solvabiliteit van banken, de mate waarin hun vermogen de mogelijke verliezen op (risicogewogen) activa ‘dekt’ en een voldoende buffer vormt om tegenvallers op te vangen. De feitelijke verhouding tussen de waarde van deze activa en het zogeheten toetsingsvermogen, de solvabiliteitsratio, bedroeg eind maart 2010 voor Nederlandse banken 14 procent. Sinds de invoering in Nederland van nieuwe internationale toezichtrichtlijnen in januari 2008, neergelegd in het Bazel II akkoord, is de solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen gestegen. Voor een deel was dat te danken aan de vernieuwde richtlijnen zelf, die nu beter aansluiten bij de ontwikkelingen van het risicomanagement in het bankbedrijf. Maar ook los daarvan is in de periode 2008:1-2010:1 de solvabiliteitsratio met 2 procentpunten toegenomen. Over deze veranderingen gaat dit artikel, waarin de solvabiliteit van Nederlandse banken ook vergeleken wordt met die van banken in andere Europese landen.
De kapitaalvereisten Tegenover de activa die Europese banken op hun balans hebben, dienen ze minimaal een bepaald bedrag aan vermogen te hebben staan. De minimum kapitaalvereisten zijn vastgelegd in het Bazel II akkoord en hangen af van het kredietrisico, het marktrisico en het operationele risico dat over de diverse activa wordt gelopen. Die risico’s kunnen per balanspost verschillen en daarom tellen niet alle activa even zwaar mee in de berekening van de totale kapitaalvereisten: de activa hebben verschillende wegingspercentages (hypotheken bijvoorbeeld 35 procent). De totale kapitaalvereisten bedroegen voor het Nederlandse bankwezen aan het eind van het eerste kwartaal van 2010 EUR 77 miljard. De afgelopen twee jaar is dit totaal met ruim EUR 13 miljard afgenomen (grafiek 1). Dat kwam door de overname van ABN Amro door Fortis, Banco Santander en Royal Bank of Scotland, maar ook door de overgang op het Bazel II raamwerk. Van de totale vereisten had 88 procent te maken met kredietrisico, dat is het risico dat een debiteur niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Eind 2008 was dat nog 72 procent. Sinds Bazel II betreffen de kapitaalvereisten ook het zogeheten operationele risico, het risico van verliezen als gevolg van menselijke fouten, falende interne processen of externe gebeurtenissen als DNB / Statistisch Bulletin september 2010
stroomuitval of brand. Het aandeel van de vereisten uit hoofde van dit risico fluctueerde de afgelopen twee jaar tussen de 8 en 10 procent. Kapitaalvereisten betreffen ook marktrisico, het prijsrisico dat banken lopen op hun handelsportefeuilles in aandelen, obligaties, vreemde valuta etc. In de periode 2008 - 2010 ging het hierbij overigens om slechts een paar procent van de totale kapitaalvereisten. De overige kapitaalvereisten, eind maart 2010 een kleine EUR 10 miljard, betreffen een restcategorie die grotendeels samenhangt met de invoering van Bazel II. De herziene berekeningswijzen in het Bazel II akkoord leidden voor banken die hun risicobeheersing baseren op geavanceerde eigen modellen in plaats van op de standaardmodellen (zie hierna) soms tot een significante daling van kapitaalvereisten. Om te voorkomen dat de kapitaalvereisten begin 2008 bij de invoering van Bazel II abrupt zouden terugvallen, werd in internationaal verband voorlopig een minimum niveau ingesteld, de zogenoemde Bazel I vloer. In 2008 mochten de uit de activa af te leiden kapitaalvereisten nog niet zakken onder 90 procent van de kapitaalvereisten onder Bazel I. En in 2009 diende nog ten minste 80 procent te worden gehaald (grafiek 2). Deze Bazel I vloer is vooralsnog ook voor 2010 en 2011 gehandhaafd. De extra kapitaalvereisten die voor banken voorlopig nog
Grafiek 1 Omvang risicocategorieën kapitaalvereisten Miljarden euro’s 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 I 08
II
Kredietrisico
III
IV
Marktrisico
I 09
II
III
IV
I 10
Operationeel Overige risico
9
De solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen
Grafiek 2 Kapitaalvereisten 2010 1
Grafiek 3 Extra kapitaalvereisten uit hoofde van de Bazel I vloer
In procenten
Miljarden euro’s 100 90
20
80 Feitelijke vereisten (Bazel I vloer) 70
18
60
14
50
12
40
10
30
8
20
6
10
4
16
0
2 Bazel II
Bazel I
1 In dit voorbeeld is verondersteld dat de kapitaalvereisten onder Bazel II 30 procent lager zijn dan ze voor dezelfde activa zouden zijn geweest onder Bazel I.
uit de Bazel I vloer voortvloeien – in het fictieve voorbeeld in grafiek 2 de afstand van de linkerstaaf tot de stippellijn - vormen het leeuwendeel van de restcategorie. In verband met de Bazel I vloer bleven de kapitaalvereisten in 2008 gemiddeld nog zo’n EUR 15 miljard hoger dan ze zouden zijn geweest als de Bazel I eisen meteen volledig waren losgelaten (grafiek 3). In 2009, toen de vloer van 90 naar 80 procent werd verlaagd, daalden ook de extra kapitaalvereisten tot EUR 5 miljard. Aan het eind van het eerste kwartaal van 2010 bedroegen de extra vereisten EUR 7 miljard, zo’n 10 procent van de totale kapitaalvereisten. Inmiddels is overeenstemming bereikt over het zogeheten Bazel III pakket, op grond waarvan de kapitaalvereisten voor banken zullen worden verhoogd.
Het toetsingsvermogen De solvabiliteit van een bank wordt getoetst door de kapitaalvereisten te vergelijken met het aanwezige vermogen, dat voor dit doel op een bepaalde manier gedefinieerd wordt. Eind maart 2010 bedroeg dit toetsingsvermogen van het Nederlandse bankwezen EUR 135 miljard. Dat was een bedrag ruim boven de kapitaalvereisten van EUR 77 miljard en ook ruim boven de EUR 70 miljard die zou hebben gegolden als de Bazel I vloer al volledig zou zijn weggevallen. Het toetsingsvermogen bestaat uit drie categorieën: het zogeheten kernvermogen, het aanvullende vermo10
0 I 08
II
III
IV
I 09
II
III
IV
I 10
gen en het overige vermogen. Afhankelijk van aflossingsverplichtingen en looptijden zijn de verschillende vermogenscomponenten op de bankbalans meer of minder geschikt om tot het toetsingsvermogen te worden gerekend. De voor banken belangrijkste vermogenscomponent is het kernvermogen, ook wel Tier 1 vermogen genoemd, waarop geen aflossingsverplichting rust. De belangrijkste bestanddelen van het Tier 1 vermogen zijn het gewone aandelenkapitaal, agioreserves plus de ingehouden winsten en bepaalde hybride vermogensinstrumenten (mengvormen tussen eigen vermogen en vreemd vermogen). Eind maart 2010 vormde dit kernvermogen 82 procent van het totale toetsingsvermogen van het Nederlandse bankwezen. Naast het kernvermogen worden ook aanvullend vermogen (Tier 2) en overig vermogen (Tier 3) onderscheiden. Het aanvullend vermogen, bestaande uit onder andere herwaarderingsreserves en langlopende achtergestelde schulden, vormde eind maart zo’n 17 procent van het totale toetsingsvermogen. Het overige vermogen, kortlopende achtergestelde leningen, mag uitsluitend worden gebruikt ter dekking van marktrisico, maar de bijdrage van deze categorie is minimaal (nog geen procent). De verhouding tussen de drie categorieën toetsingsvermogen is de afgelopen jaren nauwelijks veranderd.
De solvabiliteitsratio Het toetsingsvermogen van EUR 135 miljard vormde aan het eind van het eerste kwartaal van 2010 zo’n 14 DNB / Statistisch Bulletin september 2010
De solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen
Grafiek 4 Solvabiliteitsratio In procenten 16 14 12 10 8 6 4 2 0 I II 01
Bazel I
III IV I II 02
III IV I II 03
III IV I II 04
III IV I II 05
III IV I II 06
III IV I II 07
III IV I II 08
III IV I II 09
III IV I 10
Bazel II
procent van de naar risicograad gewogen waarde van de activa. In Nederland heeft deze solvabiliteitsratio, ook BIS-ratio genoemd, lange tijd op een stabiel niveau gelegen (grafiek 4). Over de periode 2000 tot 2007 bedroeg de BIS-ratio gemiddeld ruim 11 procent. Over 2008 en 2009 bedroeg de ratio gemiddeld 13 procent. Aangezien de solvabiliteitsratio gelijk is aan het toetsingsvermogen gedeeld door de kapitaalvereisten zou deze ratio hoger zijn geweest als de kapitaalvereisten lager waren geweest door het eerder wegvallen van de Bazel I vloer. Ook wanneer de invloed van de overgang op Bazel II buiten beschouwing wordt gelaten, neemt de BIS-ratio vanaf 2008 toe. Deze toename, zo’n 2 procentpunt, is voornamelijk het gevolg van de overname van ABN Amro door Fortis, Banco Santander en Royal Bank of Scotland. Daarbij stootte ABN Amro bedrijfsonderdelen af en werden risicovollere onderdelen (met hogere kapitaalvereisten) overgedragen aan het consortium. Met de Bazel II richtlijnen is gepoogd meer rekening te houden met verschillende soorten risico’s. De kapitaalvereisten van Bazel I sloten door financiële innovaties en de ontwikkeling van nieuwe instrumenten voor risicobeheersing (kredietderivaten etc.) niet goed meer aan op de daadwerkelijke over de activa gelopen risico’s. In Bazel I werd de betekenis van bijvoorbeeld kredietderivaten en andere risicoverlagende producten voor de solvabiliteit nog onvoldoende meegewogen. Onder Bazel II bestaat voor banken de mogelijkheid om risico’s met geavanceerdere (interne) modellen te bepalen. Dat stelt hoge eisen aan het risicomanagement bij de DNB / Statistisch Bulletin september 2010
banken. Hiertegenover staat dat de eigen, vaak meer nauwkeurige, inschattingen van risico’s voor dezelfde risicogewogen activa leiden tot lagere kapitaalvereisten en daarmee een hogere solvabiliteitsratio. Naast de BISratio publiceren banken in hun externe verslaggeving vaak ook een Tier 1 ratio, al dan niet aangevuld met een Core Tier 1 ratio. Voor de bepaling van de Tier 1 ratio mag in plaats van het totale toetsingsvermogen alleen het kernvermogen worden meegeteld. Daardoor valt de Tier 1 ratio lager uit dan de BIS-ratio. De afgelopen
Grafiek 5 Door banken gehanteerde solvabiliteitsratio’s In procenten 16 14 12 10 8 6 4 2 0 I 08
BIs-Ratio
II
III
IV
Tier 1 ratio
I 09
II
III
IV
I 10
Core Tier 1 ratio
11
De solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen
Grafiek 6 BIS-ratio en Tier 1 ratio in Europa (ultimo 2008) In procenten 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2
BIsTier 1 ratio solvabiliteitsratio
Griekenland
Portugal
Frankrijk
Italië
Zweden
Estland
Litouwen
Letland
Cyprus
Oostenrijk
Slowakije
Spanje
EU-gemiddelde
paar jaren is ook de Tier 1 ratio met circa 2 procentpunt gestegen tot ruim 11 procent (grafiek 5). Inmiddels is door de financiële crisis duidelijk geworden dat de omvang van en samenhang tussen de risico’s in het financiële systeem veel groter waren dan voorzien. Door onderschatting van de feitelijke risico’s (en dus een onderschatting van de kapitaalvereisten) kan de solvabiliteitsratio hoger lijken dan de werkelijke mate waarin het financiële systeem solvabel is. Dit was een van de belangrijke redenen voor toezichthouders om nieuwe kapitaalsvereisten voor de banken op te stellen (Bazel III). De meest nauw gedefinieerde ratio, de Core Tier 1 ratio, is niet vastgelegd in regelgeving maar wordt in de financiële wereld zelf wel gehanteerd. Core Tier 1 vermogen is het Tier 1 vermogen zonder hybride vermogenscomponenten. Door deze verdere afbakening valt de Core Tier 1 ratio lager uit dan de Tier 1 ratio. De verschillende ratio’s ontwikkelen zich in de praktijk voor het Nederlandse bankwezen vrijwel parallel.
12
Polen
Tsjechië
Slovenië
Ierland
Nederland
Roemenië
Hongarije
Groot-Britannië
Duitsland
Denemarken
Finland
Luxemburg
België
Malta
0
De solvabiliteit van Nederlandse banken in Europees perspectief In Europa bestaan aanzienlijke verschillen in de solvabiliteit van de bankensectoren in de diverse landen. Eind 2008 varieerde de solvabiliteitsratio van ruim 9 tot bijna 18 procent (grafiek 6). De solvabiliteit van het Nederlandse bankwezen lag eind 2008 met een BISratio van 12 procent net iets boven het EU-gemiddelde (11,7 procent, hier berekend voor 26 lidstaten; voor Bulgarije ontbreken gegevens). Tot de landen met de hoogste ratio’s behoort behalve Malta (18 procent) ook buurland België (16 procent). Op de derde plaats, met een ratio van 15 procent, staat de omvangrijke bankensector in Luxemburg. Hekkensluiter is Griekenland (9 procent). Ook in Italië, Portugal en Frankrijk lag eind 2008 de ratio iets onder het EU-gemiddelde (cijfers van andere landen over 2009 zijn nog niet beschikbaar). Hoewel er uitzonderingen zijn, is de beschikbaarheid van statistische informatie over de solvabiliteit en liquiditeit van het bankwezen in vele landen nog beperkt. DNB zal in lijn met de aanbeveling van de Commissie De Wit binnenkort meer informatie gaan publiceren conform de modellen die het Committee of European Banking Supervisors (CEBS) hiertoe heeft opgesteld.
DNB / Statistisch Bulletin september 2010
De solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen
Afsluitende opmerkingen De solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen is in 2008 en 2009 toegenomen. Na 1 januari 2008, bij de invoering van de Bazel II richtlijnen, daalden de kapitaalvereisten als gevolg van aangepaste risicowegingen en de toepassing van geavanceerde eigen modellen van banken. Daarnaast zijn risicovollere onderdelen van het Nederlandse bankwezen in omvang verminderd. Eind 2009 was de BIS-ratio in Nederland gestegen tot 14 procent. In Europa nam ons land eind 2008 een gemiddelde positie in. Door inzichten opgedaan tijdens de financiële crisis is duidelijk geworden dat in de toekomst aanvullende kapitaalvereisten voor banken noodzakelijk zijn. In het nieuwe Bazel III akkoord zijn daarover afspraken gemaakt die bijdragen aan een versterking van de kapitaalspositie van banken.
DNB / Statistisch Bulletin september 2010
13