Faculteit letteren en wijsbegeerte Academiejaar 2007 –2008
Beeldvorming van de Nederlanders ten aanzien van de Chinezen en Japanners: een vergelijking op basis van reisverslagen van de 16e tot 18e eeuw.
Masterscriptie voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis door Ghyselinck Thomas 20044599
Promotor: Prof. Dr. Hilde Symoens
INHOUDSOPGAVE
INHOUDSOPGAVE
p. 1
VOORWOORD
p. 7
1. INLEIDING
p. 9
1.1. Probleemstelling
p. 9
1.2. Theoretisch kader over beeldvorming
p. 11
1.3. Bronnenonderzoek
p. 14
1.3.1. Het type bron
p. 14
1.3.2. Kritisch naar reisverslagen kijken
p. 17
1.3.3. Methodologie
p. 19
2. CONTEXT
p. 21
2.1. Achtergrond van de Noordelijke Nederlanden 2.1.1. Pre-Aziatische periode (voor de jaren 1590)
p. 21 p. 21
2.1.1.1. Situatie in de Nederlanden: een politiek strijdtoneel 2.1.1.2. Nederlandse handelsexpansie 2.1.2. Nederlanders varen richting Azië (1593-1597)
p. 23
2.1.2.1.De verhouding tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden 2.1.2.2. Nederlandse verkenning van de route naar Azië 2.1.3. Intrede van de Nederlanders in Azië (1598-1618)
p. 29
2.1.3.1. Situatie in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden 2.1.3.2. Op zoek naar een georganiseerde handel in Azië 2.1.4. Nederlanders alomtegenwoordig in Azië (1619-1680)
p. 31
2.1.4.1. Situatie in de Nederlanden: stabiliteit 2.1.4.2. Nederlands handelsimperium in Azië 2.1.5. Nederlanders weg uit Azië (laatste kwart zeventiende eeuw – 1799) p. 34 2.1.5.1. Situatie in de Nederlanden: confrontatie met andere 2
mogendheden 2.1.5.2. De VOC over haar hoogtepunt heen
2.2. Achtergrond van China
p. 36
2.2.1. De Ming-dynastie (1368-1644): een periode van wisselend succes p. 37 2.2.1.1. Een bloei onder Yongle 2.2.1.2. Moeilijkheden binnen het centrale bestuur 2.2.1.3. Relatie met het buitenland: aftasten van de Portugese mogelijkheden 2.2.1.3.1. De aankomst van de Portugezen 2.2.1.3.2. Consolidatie van het Portugese monopolie 2.2.2. De Qing-dynastie (1644-1912)
p. 43
2.2.2.1. De ontplooiing van het Chinese rijk onder keizer Kangxi 2.2.2.2. Nadelen van de constante uitbreiding 2.2.2.3. Een bewogen negentiende eeuw 2.2.2.4. Relatie met het buitenland: de beperking van de toegang van Europa 2.2.3. Nederland – China: het streven naar vrijhandel
2.3. Achtergrond van Japan
p. 49
p. 50
2.3.1. Japanse begrippen: Oorsprong van shogun en andere begrippen
p. 50
2.3.2. De Azuchi-Momoyamaperiode (1568-1603)
p. 50
2.3.2.1. De ontwikkeling naar een eengemaakt Japan 2.3.2.2. Relatie met het buitenland: van openheid tot fiasco 2.3.2.2.1. Intrede van het Westen met zijn religie 2.3.2.2.2. Mislukte expansie 2.3.3. De Edoperiode (1603-1867)
p. 58
2.3.3.1. Hervormingen leidden tot een succesvolle dynastie 2.3.3.2.Tokugawa-shogunaat: een hiërarchische regeringsvorm 2.3.3.3. Een politieke verbondenheid 2.3.3.4. Economie: op weg naar een commerciële economie 2.3.3.5. Relatie met het buitenland 2.3.3.5.1. De verbanning van het vreemde christendom 2.3.3.5.2. Religie en isolatie met elkaar verweven 3
2.3.4. Nederland – Japan: een wisselende handelsverhouding
3. BRONNENVERWERKING
3.1. Documenten uit de periode vóór 1600
p. 65
p. 67
p. 67
3.1.1. ‘De reis om de wereld van Olivier van Noort 1598-1601’. Olivier van Noort
p. 67
3.1.1.1. Biografie van Olivier van Noort 3.1.1.2. Analyse van het reisverslag 3.1.1.3. Conclusie 3.1.2. ‘De reis van Mahu en De Cordes door de Straat van Magalhaes naar Zuid-Amerika en Japan, 1598-1600’. William Adams
p. 71
3.1.2.1. Biografie van William Adams 3.1.2.2. Analyse van het reisverslag 3.1.2.3. Conclusie 3.1.3. ‘Itinerario, Voyage ofte Schipvaert van Jan Huygen van Linschoten naer Oost ofte Portugaels Indien, 1579-1592’. Jan Huyghen van Linschoten 3.1.3.1. Biografie van Jan Huygen van Linschoten
p. 74
3.1.3.2. Analyse van het reisverslag 3.1.3.3. Conclusie 3.1.4. Algemene conclusie voor de periode vóór 1600
3.2. Documenten voor de periode 1600-1650
p. 78
p. 79
3.2.1. ‘Reize van Maarten Gerritz. Vries in 1643 naar het Noorden en Oosten van Japan, volgens het Journaal gehouden door C.J. Coen, op het schip Castricum’. Maarten Gerritz. Vries
p. 79
3.2.1.1. Biografie van Maarten Gerritz. Vries 3.2.1.2. Analyse van het reisverslag 3.2.1.3. Conclusie 3.2.2. ‘Journalen van de gedenckwaerdige reijsen van Willem Ijsbrantsz. Bontekoe (1618-1625)’. Willem IJsbrantsz. Bontekoe
p. 83
3.2.2.1. Biografie van Willem Ijsbrantsz. Bontekoe 3.2.2.2. Analyse van het reisverslag 3.2.2.3. Conclusie 4
3.2.3. ‘Begin ende Voortgangh van de Vereenighde Nederlantsche Geoctroyeerde Oost-Indische Compagnie’. Isaac Commelin
p. 86
3.2.3.1. ‘Oost-Indische Reyse gedaen by Zegert de Rechteren’ 3.2.3.1.1. Biografie van Zegert de Rechteren 3.2.3.1.2. Analyse van het reisverslag 3.2.3.1.3. Conclusie 3.2.3.2. ‘Beschrijvinghe van het machtigh Coninckrijck Iapan, gestelt door Francoys Caron, Directeur des Compagnies negotie aldaer, ende met eenige aanteeckeningen vermeerdert door Hendrick Hagenaer’ 3.2.3.2.1. Biografie van François Caron 3.2.3.2.2. Analyse van het reisverslag 3.2.3.2.3. Conclusie 3.2.4. Algemene conclusie voor de periode 1600-1650
3.3. Documenten voor de periode 1651-1700
p. 89
p. 90
3.3.1. ‘Kort Verhael van d’ avontuerlicke Voyagien en Reysen van Paulus Olofsz Rotman’. Paulus Olofsz. Rotman
p. 91
3.3.1.1. Biografie van Paulus Olofsz Rotman 3.3.1.2. Analyse van het reisverslag 3.3.1.3. Conclusie 3.3.2. ‘Het gezantschap der Neerlandtsche Oost-Indische Compagnie, aan den grooten Tartarischen Cham, den tegenwoordigen Keizer van China (1655-1657)’ Johan Nieuhof
p. 94
3.3.2.1. Biografie van Johan Nieuhof 3.3.2.2. Analyse van het reisverslag 3.3.2.3. Conclusie 3.3.3. ‘Gedenkwaerdig bedryf der Nederlandsche Oost-Indische maetschappye, op de kust en in het keizerrijk van Taising of Sina.’ Olfert Dapper p. 98 3.3.3.1. Biografie van Olfert Dapper 3.3.3.2. Analyse van het reisverslag 3.3.3.3. Conclusie 3.3.4. ‘The perilous and most unhappy voyages of John Struys: Through Italy, Greece, Lifeland, Muscovia, Tartary, Media, Persia, East-India, Japan, 5
and other places in Europe, Africa and Asia.’ Jan Jansz. Struys
p. 101
3.3.4.1. Biografie van Jan Jansz Struys 3.3.4.2. Analyse van het reisverslag 3.3.4.3. Conclusie 3.3.5. ‘De beschryving van Japan, behelsende een verhaal van den ouden en tegenwoordigen Staat en Regeering van dat Ryk, van deszelfs Tempels, Paleysen, Kasteelen en andere Gebouwen; van deszelfs Metalen, Mineralen, Boomen, Planten, Dieren, Vogelen en Visschen. Van de Tydrekening, en Opvolging van de Geestelyke en Wereldlyke Keyzers. Van de Oorspronkelyke Afstamming, Godsdiensten, Gewoonten en Handwerkselen der Inboorlingen, en van hunnen Koophandel met de Nederlanders en de Chineesen.’ Engelbert Kaempfer
p.102
3.3.5.1. Biografie van Engelbert Kaempfer 3.3.5.2. Analyse van het reisverhaal 3.3.5.3. Conclusie 3.3.6. Algemene conclusie voor de periode 1651-1700
3.4. Documenten voor de periode 1701-1750
p. 105
p. 106
3.4.1. ‘Oud en Nieuw Oost-Indiën, vervattende een naaukeurige en uitvoerige verhandelinge van Nederlands mogentheyd in die gewesten.’ François Valentijn
p. 106
3.4.1.1. Biografie van de auteur 3.4.1.2. Analyse van het reisverslag 3.4.1.3. Conclusie voor de periode 1701-1750
3.5. Documenten uit de periode 1751-1799
p. 112
3.5.1. ‘Reize van het gezantschap der Hollandsche Oostindische Compagnie, naar den keizer van China, in den Jaare 1794 en 1795’. Andreas Everardus Van Braam Houckgeest
p. 112
3.5.1.1. Biografie van de auteur 3.5.1.2. Analyse van het reisverslag 3.5.1.3. Conclusie voor de periode 1751-1799
4. CONCLUSIE
p. 119 6
5. LEXICON
p. 122
6. BIBLIOGRAFIE
p. 129
7
VOORWOORD
Met de bestudering van Japan en China wordt te goed gedaan aan mijn wens om meer af te wijken van de Eurocentrische visie van afgelopen jaren in onze opleiding. De mogelijkheid tot me in de geschiedenis van beide landen te verdiepen beschouw ik als het sluitstuk van mijn interesse in het Oosten na ook het college ‘Geschiedenis van de Europese expansie in de vroegmoderne tijd’ van Jan Parmentier te volgen. In mijn bachelorpaper gaf ik nog een historisch en sociologisch overzicht van de xenofobie in België doorheen de twintigste eeuw. 1 Dit leverde een inzicht op in het reeds uitgevoerde onderzoek naar de beeldvorming in België en in de motieven die de Belg sturen in zijn kijk naar de allochtonen in de samenleving. Hoewel aan de hand van die studie aangetoond was dat er nog leemtes te bespeuren waren in dat onderzoek, was er geen mogelijkheid om in het laatste jaar van mijn opleiding in de geschiedenis voort te bouwen op dit onderwerp. Besloten om vast te houden bij hetzelfde thema, werd de kans aangeboden om met hetzelfde onderwerp aan de slag te gaan voor een andere tijdsperiode en nieuwe bevolkingsgroepen. Het aanvankelijke onderwerp van deze masterscriptie was ‘De westerse visie op autochtonen op basis van reisverhalen, dagjournalen en factorijarchieven’. Die titel is echter doorheen het jaar onderworpen aan verscheidene veranderingen, beïnvloed door keuzes die ik moest maken na mezelf te informeren en in te lezen over dit onderwerp en gerelateerde onderwerpen. Uiteindelijk streven we in dit onderzoek naar een vergelijking van de beeldvorming dat de Noord-Nederlanders hadden op de Chinezen en Japanners in de loop van de 15e tot 18e eeuw. Het resultaat daarvan, vindt u in deze scriptie die moet bijdragen tot een beter inzicht in de beeldvorming die de Europeaan ten aanzien van Azië had.
Ik maak van de gelegenheid ook gebruik om enkele mensen te bedanken. Vooreerst wens ik mijn moeder te bedanken voor de onvoorwaardelijke steun tijdens het schrijfproces. Haar woorden gaven me steeds de kracht om met nieuwe moed dit onderzoek tot een goed einde te brengen. Verder wil ik Jan Glorieux en Nicolas Standaert bedanken voor de vele raad en tips die zij me voor deze studie gaven. Het onderzoek heeft door hun ‘wijsheid’ dat net iets extra gekregen. 1
Ghyselinck, T., De stand en resultaten van het historisch en sociologisch onderzoek naar xenofobie in de twintigste eeuw in België, Gent, 2007, Onuitgegeven bachelorpaper.
8
Ook wil ik Jan Parmentier bedanken voor de mogelijkheid die hij me bood om dit soort onderzoek uit te voeren. Door hem werd me de kans geboden om verder te werken rond het thema ‘beeldvorming’. Veel dank gaat ook naar Hilde Symoens uit die me de laatste maanden begeleidde en interessante mogelijkheden aanbracht voor dit onderzoek. Tenslotte wil ik ook al het bibliotheekpersoneel, in het bijzonder het Gentse personeel, danken voor de vele jaren van bereidwilligheid en hulpvaardigheid. De vele onderzoeken doorheen mijn opleiding in de Geschiedenis zouden zonder hen een pak moeizamer verlopen zijn.
9
1. INLEIDING
1.1. Probleemstelling De Europese expansie die in de 15e eeuw aanbrak, was het gevolg van een snelle ontwikkeling in Europa op militair en technisch gebied. De techniek opende mogelijkheden, maar het feit dat het veel opleverde was de ultieme stimulans om buiten de grenzen te treden. Een aantal staten begonnen daarom in de volgende eeuwen de gebieden buiten Europa te verkennen en contacten met andere volkeren te leggen.
De relatie die de inheemse volkeren daarbij met de Europeanen aangingen, verschilde van plaats tot plaats en van volk tot volk. De motieven en de aanpak die de Europeanen met hen in aanraking bracht, bepaalden immers het verdere verloop van de betrekkingen. Het historisch onderzoek mag zich gelukkig prijzen dat de impressies die mensen opdeden tijdens die verschillende ontdekkingsreizen, later ook tijdens handelsreizen, door de tijd heen vaak te boek werden gesteld. De exotische aspecten werden uitvoerig beschreven. Informatie gaande van windrichtingen tot uitheemse dieren, en van landschappen tot de aard van het volk, werd allemaal opgenomen in reisdocumenten, wat ons toelaat een beeld te krijgen van hun kijk op die ‘vreemde gebieden’. Meteen ook het corpus voor ons onderzoek.
Zoals gezegd hebben verscheidene Europese naties de oversteek naar alle uithoeken van de wereld gewaagd. Mijn keuze voor de gebieden China en Japan, heeft te maken met mijn interesse voor de oosterse cultuur. De keuze voor de Nederlanders heeft meerdere redenen. Vooreerst werd mijn keuze beperkt tot de weinige grote handelsnaties die in de loop van de zestiende tot achttiende eeuw actief geweest waren in China en Japan. Telkens waren het Portugal en Spanje die hier al hun intrede deden in de zestiende eeuw, terwijl andere handelsnaties zoals Engeland en de Nederlanden pas later de weg vonden naar China en Japan. Van die vier hoofdrolspelers in de Aziatische handel leenden de Nederlanders zich het best tot mijn onderzoek. Om een evolutie van beeldvorming te kunnen geven, is immers een lange periode van aanwezigheid in beide staten aangewezen. Voor Japan konden daarom het Spaanse en Engelse verkenningswerk uitgesloten worden, daar beide landen in de jaren ’20 10
van de zeventiende eeuw de handel met Japan stopzetten. Spanje werd namelijk vanaf 1624 uit Japan verbannen en een jaar tevoren had Engeland de handel met Japan opgegeven wegens de geringe handelswinst. Hoewel de Portugezen door de bestudeerde periode heen steeds een sterke handelspositie in China behielden, lag dit anders in Japan. Niettegenstaande zij de eersten waren in Japan, waren zij er vanaf 1639 niet meer welkom. De christelijke bekeringsmotieven die overheersten in hun contacten met de Japanners, waren daar de oorzaak van. De intrede van de Nederlanders vanaf 1609 in Japan bezorgde Portugal na een korte tijd de doodsteek. De Nederlanders hadden namelijk enkel een goede handelsrelatie op het oog zonder dat er van een religieuze beweegreden sprake was. De Nederlanders zouden in de komende twee eeuwen een goed contact met de Japanners blijven onderhouden, terwijl ze in China gedurende die periode bleven streven naar steeds meer toegang tot het rijk. Een andere reden was uiteraard dat de Nederlandse teksten zich het makkelijkst lenen tot een onderzoek van de taal. Omdat ik geen Portugees ken en mijn kennis van het Spaans te beperkt is, leken alleen Nederlandstalige teksten geschikt voor onderzoek naar niet alleen de oppervlakkige betekenis van woorden, maar ook naar de diepere inhoud ervan. Het raadplegen van vertalingen van oorspronkelijke reisverhalen afkomstig van het Iberische schiereiland lijkt een uitweg te bieden, maar het zou een kortzichtige oplossing zijn, en wel om twee redenen. Ten eerste zijn niet alle reisverhalen vertaald, waardoor een ongewilde voorselectie gemaakt wordt. Dat zou kunnen leiden tot een incompleet beeld en een vertekening van mijn resultaten. Ten tweede bestaat de kans dat vertalingen een wijziging of onduidelijkheid van de onderliggende betekenis van de tekst veroorzaken. Een derde argument om voor de Nederlanders te opteren, is dat de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van de teksten van de vroegmoderne Nederlanders heel wat hoger ligt, daar we ons in het zelfde taalgebied bevinden. Ten slotte gebruiken we voor de bestudeerde periode voornamelijk bronnen die in opdracht van de VOC werden geschreven. De kans was dus reëel dat er ook teksten afkomstig waren van Zuid-Nederlanders, daar de Compagnie ook veel buitenlanders te werk stelde.
Voor de bestudeerde periode hebben we ons laten leiden door de geschiedenis van het bestudeerde land. Om een compleet overzicht van de evolutie van de beeldvorming te kunnen geven, hebben we ons gericht op de Nederlandse aanwezigheid in de Oriënt, dankzij de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Deze handelscompagnie zag het levenslicht in 1602 kreeg haar laatste octrooi in 1799. Omdat er ook bronnen beschikbaar zijn die dateren van vóór de aankomst van de VOC in Azië, worden voor de volledigheid ook die jaren in het 11
onderzoek opgenomen. Hoewel die auteurs toen nog niet in dienst konden zijn van Nederlandse ondermingen, trachten we zo toch na te gaan of er toen al sprake was van enige vooroordelen onder de Nederlanders ten opzichte van bewoners van de landen die ze aandeden.
1.2. Theoretisch kader over beeldvorming
Aangezien we met een waardegeladen onderwerp te maken hebben, moeten we omzichtig omspringen met alle definities, ook van beeldvorming. Om niet te vervallen in stereotypering inzake de Nederlandse wijze van denken moeten we alle aspecten van beeldvorming behandelen. De beeldvorming die ontstond bij of voor de ontmoeting van Nederlanders met Azië, is namelijk het gevolg van verschillende factoren.
Daarom gaan we uit van de volgende definitie van beeldvorming om na te gaan welke invloeden geleid hebben tot de beeldvorming bij de Nederlanders toen. G. Allport meent: “Beeldimpressies zijn, zoals alle verschijnselen van waarneming en geheugen, een mengsel van feiten en vooraf gehanteerde referentie- en waardekaders. […] de mensen handelen ernaar.” 2
De definitie maakt duidelijk dat ons beeld voornamelijk bepaald wordt door (1) hetgeen wat we zien of weten, en (2) datgene wat we willen zien of denken vanuit onze achtergrond. Laten we even dieper ingaan op die tweede factor. Mignolo omschreef dat als de ‘blindheid voor de plaatsgebondenheid van de eigen categorieën’, waarmee hij bedoelde dat begrippen uit de eigen cultuur aanleiding geven tot een oordeel, zonder dat mensen hun eigen vooringenomenheid beseffen. 3 Inzake uitspraken of meningen over anderen, moeten we bijgevolg eerst de context achterhalen waarin die gedachte tot stand is gekomen, omdat anders al snel simplificerende waardeoordelen dreigen te ontstaan. Om die reden kozen we ervoor om in wat volgt eerst de buiten- én binnenlandse aspecten van de bestudeerde periode in de Nederlandse geschiedenis te beschrijven (cf. infra). Die Nederlandse context kan helpen om de graad van xenofobie of xenofilie ten opzichte van de Chinees of Japanner te verklaren. De
2
De Baets, A., Figuranten van de geschiedenis: hoe het verleden van andere culturen wordt verbeeld en in herinnering gebracht. Berchem, EPO, 1994, p. 21. 3 De Munter, K. & Pinxten, R., De culturele eeuw, Antwerpen, Houtekiet, 2006, p. 39.
12
Nederlander oordeelt immers vanuit zijn gewaarwording van de eigen maatschappij, wat zijn waardeoordeel meestal of vaak positief of negatief zal inkleuren. We willen hier niet gewoon het verschil duidelijk maken tussen de Nederlanders en de bewoners van Azië, maar wel om in de mate van het mogelijke de gepercipieerde verschillen door te lichten. De uiterlijke kenmerken helpen ons niet, maar wel de mentale voorstellingen die de Nederlanders hadden, hun indrukken, veralgemeningen, … . Harald Hendrix noemt die manier van evalueren in zijn boek 4 ‘intellectueel kijken naar een vreemd volk’. Dat is zoeken naar de manier van kijken, naar het tijdstip van ontstaan en naar de redenen achter de aangenomen gedachten om zo inzicht te krijgen in de ‘mentale map’ die bepalend is voor de beeldvorming over buitenlanders. Die mentale map is een combinatie van verschillende elementen die de houding tegenover vreemdelingen bepalen. Veel hangt daarbij af van de politieke en economische omstandigheden, maar ook de culturele conventies en de sociale omgeving hebben een invloed op de beeldvorming. Dat alles bepaalt de eigen identiteit en cultuur. Aan de hand van dat patroon worden uitspraken gedaan over ‘de ander’, waarbij mensen zich dan ongewild positioneren in dat geheel, omdat die voorstellingen als het ware een projectie van het zelfbeeld zijn. Dat verraadt het onderliggende wereldbeeld, en dus kan dat nagegaan worden. 5
Een heersende visie in verband met beeldvorming is die van Edward Saïd met zijn begrip ‘oriëntalisme’. Dat vertrekt van de hypothese dat de Europese identiteit zich afzet tegen ‘het Oosten’. Zo bestond er volgens Saïd een eurocentrische houding tegenover andere culturen, die een superioriteitsgevoel van het Westen verraadde. Door zich af te keren van ‘de andere’, hier de Oriënt, komt volgens Saïd het contrast tussen beide gebieden naar voren waarbij de identiteit en autoriteit van Europa een grote rol spelen. Het beeld dat mensen hebben ten aanzien van de ‘andere’ zegt daarbij meer over henzelf dan over datgene waarover ze zich een beeld vormen. 6
Om te vermijden dat de Europese beeldvorming op een dergelijke manier vervalt in stereotypering ten opzichte van buitenstaanders, moeten we ons bewust zijn van het gevaar. Onze manier van denken wordt namelijk sterk beïnvloed door de ‘dichotomie in ideeënvorming’. In hun constructie van een wereldbeeld oordelen, categoriseren en stereotyperen mensen immers om de wereld voor zichzelf beheersbaar te maken. Ze vullen 4
Hendrix, H. & Hoenselaars, T., Vreemd volk. Beeldvorming over buitenlanders in de vroegmoderne tijd. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1998. 5 Ibid., pp. 2-13. 6 Saïd, E.W., Orientalism. New Delhi, Penguin books India, 2001, pp. 3-7.
13
hun eigen wereldbeeld vanuit hun eigen achtergrond in en trachten op die manier greep te krijgen op het onbekende. Ze redeneren daarbij vaak in tegenstellingen: iemand is wit of zwart, goed of slecht, meer of minder, man of vrouw, sterk of zwak, iemand hoort bij ‘ons’ of bij ‘de anderen’. Dat soort denken laat dus toe om duidelijkheid te scheppen in de wereld, waardoor die door zwart-wit-denken bepaald wordt. Maar volgens Margaret Hodgen vloeit daar onvermijdelijk een bekrompen visie uit voort omdat het niet gaat om doordachte meningen, maar om vereenvoudigde voorstellingen. Het verschil tussen zichzelf en de ander wordt dan namelijk in afgebakende en onderling gerelateerde categorieën beoordeeld. 7 Voorbeelden van hoe die eurocentrische voorstellingen oorzaak waren van de opdeling in gescheiden groepen, gaf Urs Bitterli in zijn bijdrage Cultures in Conflict. Hierin komen, naast de verschillende soorten verhoudingen tussen culturen, ook de verscheidene manieren van kijken naar die culturen in de vroegmoderne periode aan bod. Dat laatste is belangrijk voor het onderzoek naar het creëren van waardeoordelen ten aanzien van de ander. Zo gaf hij aan dat bijvoorbeeld een religieus standpunt voeding kon geven aan de perceptie van de tweedeling tussen het christelijke ‘ik’ en de heidense vreemdeling. Aan de basis lag het (Europese) christelijke wereldbeeld, waarin de vreemde cultuur ongenadig werd ingepast. De vreemde wordt dan bij dergelijke onderscheiding een variant van zichzelf. 8 Bovendien zag hij dat men de vreemden toen benaderde als wilden met barbaarse gewoonten. De westerse gewoonten fungeerden daarbij als voorbeeld, terwijl in hun ogen de vreemden steeds handelden vanuit onkunde of gebrek aan kennis. Een ander onderscheid kon het uiterlijk van de andere zijn. Dat werd vaak beschreven als wonderlijk en exotisch, omdat het afweek van dat van de Europeaan. 9
In welke mate voornoemde denkwijzen of concepten een rol gespeeld hebben binnen de beeldvorming van de Nederlanders ten aanzien van de Aziatische volkeren in de vroegmoderne periode, kunnen we nagaan met verschillende methoden, zoals onderzoek naar de historische achtergrond respectievelijk context. Daarom bespreken we eerst de Nederlandse context in de 16e en 17e eeuw. Een inzicht in de achtergrond waarmee de Nederlanders naar Azië trokken, kan helderheid opleveren over de motieven of het wereldbeeld die de kijk van de Nederlanders op andere volkeren beïnvloed hebben. 7
Hendrix, H. & Hoensclaars, T., op. cit., p. 12. Balagangadhara, (s.n.), Comparative science of cultures and the universality of religion: an essay on worlds without views and views without the world. Gent, Studiecentrum voor godsdienstwetenschappen, 1982, pp. 204205. 9 Bitterli, U., Cultures in Conflict: encounters between European and non-European cultures, 1492-1800. Cambridge, Polity Press, 1989, pp. 8-11. 8
14
Een andere methode om de beeldvorming te achterhalen is de imagologie. Die discipline analyseert aan de hand van culturele representaties - in deze scriptie vooral de reisverhalen de beeldvorming over volkeren en hun culturen. Met behulp van de tekstanalytische methodes moet de buitenstaander de aard van een bevolkingsgroep nagaan. De tekst herbergt namelijk de macht van het woord in de constructie van de eigen identiteit en het etiketteren en stigmatiseren van de ander. Om de betekenis van de woorden bloot te leggen bestaan er twee mogelijkheden: ofwel onderzoek van de letterlijke betekenis van de gebruikte woorden (1) omdat zij het gevoel over ‘de ander’ kan verraden, ofwel discoursanalyse (2), waarbij gezocht wordt naar de latente betekenis van woorden, door een kwalitatieve en interpretatieve onderzoek van het geschreven woord. De eerste soort woordanalyse lijkt duidelijk, maar een extra woordje uitleg lijkt ons nuttig bij de tweede methode omdat die kijkt naar de onderliggende waarde van woorden, verbanden of weglatingen. Enkel door een interdisciplinaire aanpak kan de discoursanalyse de impliciete betekenis van fragmenten tekst onthullen. Daarbij helpen onder meer de linguïstische antropologie en de semiotiek. Die laatste methode kan naast de expliciete betekenis, ook de impliciete betekenis van een woord of groep woorden achterhalen. Aangezien de lezer soms geen eenduidige betekenis kan geven aan een woord, is hierbij een kennis van de context mooi meegenomen: er moet namelijk rekening gehouden worden met verschillende interpretaties. In het door ons geraadpleegde bronnenmateriaal gaan we door middel van die beide methodes dus op zoek naar de beeldvorming over de Chinezen en Japanners. Rekening houden met de context moet ons behoeden voor verkeerde interpretatie van het woordgebruik in de reisverhalen.
1.3. Bronnenonderzoek
1.3.1. Het type bron
Het onderzoek naar de beeldvorming bij de Nederlanders ten aanzien van de Chinezen en Japanners doen we aan de hand van reisverslagen. Dat type verhaal werd vanaf het begin van de 17e eeuw wijd en zijd verspreid, onder meer dankzij de bloei van het Nederlandse uitgeversbedrijf en de drang naar ontdekkingsreizen. Het reisverhaal fungeerde toen
15
voornamelijk als bron van informatie over onbekende gebieden waar kooplieden en zeelui naartoe trokken. Pas later lazen mensen de verslagen ook ter ontspanning. 10
In wat volgt geven we eerst uitleg bij de keuze voor dit type gebruikte bron. Vervolgens wordt een algemene toelichting over het reisverhaal gegeven, om ten slotte een selectie te kunnen maken uit de verschillende soorten reisverslagen die in de loop van de tijd tot stand zijn gekomen.
Reisverslagen gebruiken we om de reden die we hierboven aangaven. De verslagen bevatten namelijk informatie over de tot dan toe onbekende gebieden. Die primaire bron bood inlichtingen over de toestand in het Oosten en daardoor kon het beeld ervan worden bijgesteld. Bovendien kon een lezer erop vertrouwen dat de nieuwe kennis over China en Japan tot op zekere hoogte correct was (cf. infra). Ze was immers afkomstig van auteurs die de gebieden zelf bezocht hadden. Dit onderzoek maakt enkel gebruik van gepubliceerde reisverhalen. De reden hiervoor is het beperkte tijdsbestek van een masterscriptie. Eén jaar onderzoek laat ons immers niet toe om verschillende archieven uit te pluizen. Het raadplegen en analyseren van de gepubliceerde reisverslagen vergt al heel veel tijd, laat staan dat we dus hetzelfde zouden moeten doen voor verschillende soorten documenten (scheepsjournaal, brieven, dagregisters, …) verspreid over verscheidene instellingen.
Vooraleer de onderscheiden tussen verschillende soorten reisverslagen uiteen te zetten, moeten we vermelden dat de inhoud van een reisverslag vaak afhing van de opzet waarmee de oorspronkelijke reis ondernomen was. Zo lag in een verslag over een handelsexpeditie meer nadruk op de beschrijving van de handelscontacten met een land en was de vermelding van de diplomatieke betrekkingen met andere landen prioriteit voor een tocht die aanstuurde op contacten tussen landen.
Even divers als de redenen om op ontdekkingsreis te gaan, waren de motieven om reisverslagen te schrijven en uit te geven. Die uiteenlopende beweegredenen hadden dan weer hun weerslag op de inhoud, aandachtspunten en schrijfstijl van het reisverslag. Die criteria leverden een driedelig onderscheid tussen de reisverslagen op. Het belangrijkste onderscheid 10
Roeper, V.D. & Wildeman, G.J.D., Reizen op papier. Journalen en reisverslagen van Nederlandse ontdekkingsreizigers, kooplieden en avonturiers. Zutphen, De Walburg Pers, 1996, p. 9.
16
is dat tussen de reisverslagen die geschreven werden om zakelijke of persoonlijke redenen: (1) of ze dus in opdracht van een persoon of bedrijf opgesteld werden, of (2) voor zichzelf dan wel voor een breed publiek bedoeld waren. Eenmaal hierachter gekomen, kunnen we beter oordelen of (3) in het reisverslag feiten centraal staan, of fictie. Dat is een ander onderscheid dat we moeilijk kunnen maken. 11 Aanvullend op dit onderscheid van Roeper en Wildeman, kunnen we de visie van het driedelige onderscheid van soorten reisverslagen van Barend-Van Haeften toevoegen. Zij onderscheidde binnen de overkoepelende term ‘reistekst’ ook drie soorten reisverslagen, met dezelfde kenmerken als de soorten hierboven vermeld: het journaal, de reisbeschrijving en het imaginaire reisverhaal.12 Die twee van elkaar losstaande opvattingen, die ongeveer hetzelfde onderscheid maken binnen de soorten reisverslagen, lijken ons voldoende representatief om de selectie te kunnen maken voor ons onderzoek. Het is echter een belangrijk onderscheid, want naast het onderscheid tussen gepubliceerde en nietgepubliceerde reisverslagen, is dat het tweede selectiecriterium waar de uitgekozen reisverslagen aan onderworpen werden.
Journaal Het journaal wilde dagelijkse berichten brengen over de gebeurtenissen die zich hadden voorgedaan. De VOC streefde zelfs een vaste structuur na voor landbeschrijvingen omdat dat het beleid van de organisatie ten goede kwam; de geografie, het bestuur, de godsdienst, de omvang en soorten beschikbare producten, en de aard van het volk waren de vaste gegevens die het telkens over eenzelfde gebied trachtte te verzamelen. Dergelijke manier van informatie vergaren over onbekende landen raakte in de zeventiende eeuw wijdverspreid, ten koste van de verhalende vorm (reisbeschrijving). Het bood bovendien een stuk garantie voor de juistheid van de gegevens.
Reisbeschrijving In dit soort verslagen worden de belevenissen van de opvarenden in grote lijnen uiteengezet, en wordt de informatie niet zomaar opgesomd zoals dat bij het journaal het geval was. Meestal zijn dit verslagen waarin bijzondere gebeurtenissen vastgelegd werden vanuit het standpunt van de ooggetuige. De auteur beschreef hierin zo zorgvuldig mogelijk wat volgens
11
Roeper, V.D. & Wildeman, G.J.D., op. cit., pp. 132-133. Barend-Van Haeften, M., Van scheepsjournaal tot reisverhaal: een kennismaking met zeventiende-eeuwse reisteksten, in: Literatuur, 7, 1990, pp. 222-228. 12
17
hem de oorzaken en gevolgen waren van de gebeurtenissen, zoals bijvoorbeeld een schipbreuk of een muiterij.
Imaginaire reisverhalen Fictie in de reisverslagen groeide vaak uit reeds verschenen reisverslagen, die de focus van het nieuwe verhaal bepaalden. Maar er bestond ook een andere soort verslag dat volledig vanuit een imaginair vertelstandpunt geschreven werd. Dat type verzonnen reisverhalen was het gevolg van de popularisering van het Nederlandse reisverslag. Ze namen daarbij dezelfde vorm aan als van een reisverslag, maar de inhoud diende als ontspanning voor de lezer, of als uitlaatklep voor kritiek op de maatschappij. 13 Het spreekt voor zich dat zulke reisverhalen in dit onderzoek buiten beschouwing worden gelaten, en dat we hier opteren voor waarheidsgetrouwe verslagen met een informatief doel. Toch is het aangewezen om met voorzichtigheid de reisverhalen te raadplegen, zoals hierna duidelijk wordt.
1.3.2. Kritisch naar reisverslagen kijken
Afgelopen jaren is er tijdens de opleiding geschiedenis telkens aangedrongen op een kritische kijk op het bestudeerde bronnenmateriaal. Elk academiejaar voorzag wel een college dat gericht was op de beoordeling van de soort tekst, beeld of geluid. Het lijkt dus onontbeerlijk om voor onze bron, met name het reisverslag, na te gaan waarvoor we op onze hoede moeten zijn bij gebruik van dit soort bronnen. De twee soorten reisverslagen die we hier onderzoeken zijn ofwel voor een opdrachtgever gemaakt, ofwel voor zichzelf geschreven. We moeten dus beseffen dat reisverslagen egodocumenten zijn, en dat we de achterliggende motivatie voor het schrijven moeten trachten te achterhalen. Daarom worden hier twee vragen gesteld: (1) of er een gevaar is voor vertekening bij het raadplegen van egodocumenten, en (2) of de kans bestaat dat de inhoud beïnvloed is door een vooropgesteld doel.
Aangezien in egodocumenten het persoonlijke leven en perspectief van de auteur vooropstaat, is het opletten geblazen voor een vertekening van de realiteit. De inhoud van het reisverslag kan veranderen doordat de auteur niet in staat is om zich alle informatie eigen te maken. Het inleidende werk tot de historische kritiek, ‘Historici en hun métier’, leert ons dat de
13
Roeper, V.D. & Wildeman, G.J.D., op. cit., pp. 132-137.
18
nauwkeurigheid van de waarneming onderhevig is aan verschillende factoren. Vooreerst is er de psychologische en karakterologische vooringenomenheid en de selectie van de auteur die als filters voor de realiteit fungeren. Het één-persoonsperspectief beïnvloedt daarbij de schriftelijke neerslag van de gebeurtenissen doordat de auteur inzoomt op feiten of ze net weglaat, volgens zijn eigen inschatting. Het resultaat in de vorm van een reisverslag kan dus een volledig vertekend beeld opleveren. Hij kan bijvoorbeeld informatie weglaten vanuit religieuze of ideologische overwegingen: uit schrik dat gegevens die tegen zijn of de gangbare mening indruisen, het thuisland bereiken. Bovendien wordt de auteur steeds bepaald door onbewuste factoren. Zonder dat de auteur er zich bewust van is, wordt hij beïnvloed door zijn culturele en sociale achtergrond, door de politieke en economische situatie die hij kent, en nog vele andere oorzaken die hem sturen bij zijn observaties. We kunnen zelfs zeggen dat twee personen die een identieke reis ondernemen, een totaal verschillend verslag kunnen maken. Een ander probleem dat zich bij de reisverslagen voornamelijk vanaf de achttiende eeuw voordeed, was dat verslagen vaak pas na een verloop van (lange) tijd werden opgetekend. Daardoor ging informatie verloren, maar ontstond er ook een gevaar van misleiding doordat de oorspronkelijke gegevens al eens anders weergegeven worden in functie van gebeurtenissen die nadien plaats grepen. 14 Naast het reisverslag als product van een auteur die voor zichzelf bepaalde wat en hoe hij de zaken beschreef, kan een reisverslag ook geschreven zijn met een vooropgesteld doel of met het oog op latere publicatie. Om de kans tot publicatie van zijn verhaal te verhogen, kon de auteur situaties extra in de verf zetten of net onder de mat proberen te vegen zodat het verhaal eigenlijk spannender lijkt dan het oorspronkelijk was. Het publiceren van een verhaal leverde immers extra inkomen en eer op. Een andere oorzaak van vertekening is vaak dat het reisverslag in functie van een opdrachtgever geschreven wordt. Hierbij waren de instructies voor het reisverslag reeds op voorhand vastgelegd, waardoor de auteur gebonden was aan vooropgestelde eisen. Hij kon daarbij de opdracht gekregen hebben aan bepaalde zaken aandacht te besteden en niet aan andere, wat het zicht van de lezer op het geheel kon beperken. Ook kon de auteur hogere belangen dienen. Wanneer er bijvoorbeeld kritiek heerste op de Nederlandse maatschappij, kon aan de hand van een vooraf bepaald reisverslag de westerse superioriteit tegenover het ‘onderontwikkelde’ Oosten geëtaleerd worden. Genoeg argumenten dus om voorzichtig te zijn wanneer we een reisverslag ter hand nemen. Het lijkt ons daarom aangewezen om voor onze bronnen steeds de achtergrond van de auteur 14
Boone, M., Historici en hun métier. Een inleiding tot de historische kritiek. Gent, Academia Press, 2005, pp. 107-108.
19
te vermelden. Zijn bedoeling laten we op die manier zien. Ook is de historische context noodzakelijk om de ideeën en aandachtspunten van de auteur te kunnen situeren. Een korte geschiedenis van de Nederlanden is daarom opgenomen in dit onderzoek.
1.3.3. Methodologie
Om de vergelijking te kunnen maken tussen de beeldvorming van de Nederlanders over Chinezen en Japanners, worden reisverslagen over beide landen tegenover elkaar gezet. Daardoor moeten de verschillen of gelijkenissen in het denken over de vreemde volkeren aangetoond kunnen worden. Om te achterhalen of er een evolutie te bespeuren valt in de Nederlandse kijk op de Chinees of Japanner over twee eeuwen, delen we die lange periode op in vier afzonderlijke tijdsperiodes van vijftig jaar. De korte periode voor de massale komst van de Nederlanders wordt ook opgenomen, zodat het beeld van de vroegste Nederlanders in Azië mee kan vergeleken worden. Dat maakt ons overzicht van de evolutie completer. We hebben onze bronnen ook aan de hand van deze tijdsindeling geselecteerd. Per vijftig jaar worden één à twee bronnen voor elk land gekozen en met elkaar vergeleken. Omdat de vraag kan worden gesteld of één of twee bronnen representatief is voor een tijdsperiode van vijftig jaar, zal er voor één periode een steekproef gebeuren. Daarbij onderzoeken we voor een periode van vijftig jaar extra bronnen om na te gaan of onze perceptie van een evolutie (of net niet) op toeval berust. Het bronnenonderzoek gebeurt aan de hand van een vaste structuur. Zoals gezegd wordt eerst de achtergrond van de auteur onderzocht. Het vergaren van informatie over de auteur moet ons inzicht verschaffen in de mogelijke vastgewortelde ideeën waarmee hij naar de Chinezen en Japanners keek. Vervolgens gaan we het reisverslag ontleden met de achtergrond van de schrijver in gedachten. We zoeken hierbij naar beschrijvingen en uitlatingen van de auteur die zijn positieve of negatieve houding naar de Aziaten toe verraden. Tot slot schrijven we voor elk reisverslag onze bevindingen neer over het beeld van de Nederlanders ten aanzien van de Chinezen of Japanners in een korte conclusie. Nadien brengen we de besluiten van de verschillende reisverslagen voor één periode samen en trachten we met een algemene conclusie de houding van de Nederlanders per periode te bespreken. Op die manier kan er een eventuele evolutie in de houding ten aanzien van de Aziaten aangetoond worden, alsook de mogelijke verschillen tussen het beeld over de Chinezen en het beeld over de Japanners. 20
Op het einde van het werk bevindt zich een alfabetisch lexicon. Dat verklaart alle namen en begrippen die door de tekst heen vermeld worden. De lezer kan hiernaar steeds teruggrijpen indien een woord niet duidelijk is of indien hij het inzicht in het verhaal verliest.
21
2. CONTEXT
2.1. Achtergrond van de Noordelijke Nederlanden
De Nederlanders zijn het onderzoeksonderwerp van deze studie. Omdat we de beeldvorming bij die mensen nagaan, moeten we voor een goed begrip ook de geschiedenis en de motieven van hun komst in Azië verduidelijken. De vaart richting het Oosten ging gepaard met vallen en opstaan, maar het succes hing vaak samen met de binnen- en buitenlandse situatie van de Nederlanden zelf. Daarom hieronder een overzicht van tweehonderd jaar Nederlandse geschiedenis, opgedeeld volgens de periodes van wisselend succes in de reizen naar Azië. Per tijdvak typeren we de situatie in de Nederlanden en de toestand in Azië, waardoor de samenhang tussen de expansie en neergang in beide gebieden duidelijk blijkt.
2.1.1. Pre-Aziatische periode (voor de jaren 1590)
2.1.1.1. Situatie in de Nederlanden: een politiek strijdtoneel Maximiliaan van Habsburg had zijn beide kinderen laten huwen met een erfgenaam van het Spaanse geslacht. Filips en Margaretha trouwden respectievelijk met Johanna en Juan van Castilië, waardoor Frankrijk langs drie zijden ingesloten werd door vijandige bondgenoten. Het Spaanse vorstengeslacht werd echter in korte tijd meermaals door onheil getroffen. Zowel de troonopvolger Juan als zijn zuster Isabella en haar zoontje verloren het leven in de vijf jaren die volgden op het strategische dubbelhuwelijk. Door de dynastieke teloorgang werd Johanna van Castilië erfgename van de Spaanse bezittingen, wat betekende dat haar echtgenoot Filips de Schone in haar plaats het gezag over die gebieden zou uitoefenen en de Nederlanden onder Habsburgs gezag kwamen te staan. Er leek echter een vloek op het Spaanse heerschappij te rusten, want Filips de Schone overleed kort na zijn aankomst in Spanje in 1506. Vanaf dat ogenblik waren alle ogen gericht op de zoon van Filips en Johanna die pas in 1500 het levenslicht had gezien. Karel V zou in 1516 het leiderschap opnemen over de Spaanse erfenis, die hem sinds zijn geboorte toekwam. Hij zou later door de verovering
22
van zes vorstendommen in de Nederlanden15 zorgen voor de eenmaking van de Zeventien Provinciën met aan het hoofd een door allen erkend soeverein. Dat keizer Karel, ook keizer van het Heilig Roomse Rijk, voor de pacificatie van het Nederlandse gebied had gezorgd, leverde ook economische voordelen op. De Nederlanden begonnen zich alsmaar meer te specialiseren en afgewerkte goederen uit te voeren. De bloeiende handel met het buitenland, die zich kon ontwikkelen dankzij de scheepsbouw en scheepvaart, was van vitaal belang voor hen 16 . Maar de stijging van de welvaart en de intellectuele ontwikkeling in de Nederlanden bleef niet duren. Dat was te wijten aan een aantal factoren: de onderdrukking van de stijgende aanhang van het protestantisme in de zestiende eeuw, de economische malaise vanaf de jaren 1550, en de politieke oppositie tegen Filips II. Hierop volgde een escalatie van geweld in de Nederlanden die de zoon van Karel V vanuit Spanje op verschillende manieren trachtte onder controle te krijgen. Na eerdere pogingen van de hertog van Alva (1567) en een boycot van de Nederlandse handel op Portugal, kon Alexander Farnese vanuit het noorden stelselmatig een deel van het Nederlandse gebied voor Spanje heroveren, wat in 1584 leidde tot de val van Gent, en in 1585 tot de val van Brussel en Antwerpen 17 . De val van laatstgenoemde stad zou een keerpunt betekenen in de verdere geschiedenis van de beide Nederlanden. De verovering van het zuiden door Farnese zorgde er immers voor dat de noordelijke gewesten in feite onafhankelijk werden en dat de droom van een unitair Nederland van dan af mocht worden opgeborgen.
2.1.1.2. Nederlandse handelsexpansie Door de vroege ontdekkingsreizen van Spanje en Portugal werd de niet-Europese wereld in 1494 onder hen verdeeld door het Verdrag van Tordesillas. Deze twee staten groeiden daardoor tijdens de zestiende eeuw uit tot welvarende handelsnaties die op wereldschaal een handelsmonopolie hadden. De komst van de Nederlanders in Azië had daarom heel wat voeten in de aarde, want hoewel de Nederlanden een draaischijf waren van de NoordEuropese handel, kon de staat niet direct gebruik maken van de vele handelsnetwerken die het in Europa opgebouwd had. Slechts geleidelijk verkenden de Nederlandse kooplieden het gebied buiten hun handelsterritorium van de Oostzee en Noord-Europa door rond 1570 hun handel op de Middellandse Zee en de Levant uit te breiden en wat later door te breken tot de 15
De zes vorstendommen waren Gelderland, Overijssel, Drente, Friesland, Utrecht en Groningen. Roeper, V.D. & Wildeman,G.J.D., Ontdekkingsreizen van Nederlanders (1590-1650), Antwerpen, Kosmos, 1993, pp. 13-15. 17 Blom, J.C.H. & Lamberts, E., Geschiedenis van de Nederlanden, Rijswijk, Nijgh & Van Ditmar, 1993, pp. 117-118. 16
23
zuidelijke Atlantische Oceaan. Voor de noodzaak van de –langzame– handelsexpansie van de Nederlanden kunnen verschillende motieven aangegeven worden: (1) het is een logisch gevolg van de uitbreiding van de Hollandse zeehandel: door de groeiende concurrentie kon die het Oosten niet langer links laten liggen. (2) de Nederlanden konden niet langer profiteren van de handel in Aziatische producten door de Portugese contracten die niet langer golden tussen de verschillende Aziatische en Europese kooplieden. (3) het aanbod van Aziatische producten was te gering om de Europese vraag bij te houden, een oorzaak hiervan kon zijn dat de Engelsen de Portugese schepen kaapten, waardoor er niet voldoende specerijen geleverd werden (aan Europa) 18 . (4) Ten slotte braken de Nederlanden pas in 1580 met het Spaanse hof. Al die tijd waren ze dus gebonden aan het Verdrag van Tordesillas, waardoor de Portugezen het monopolie op de Aziatische vaart hadden 19 . De Spaanse verovering van Portugal in 1580 bezorgde de Nederlanders extra kopzorgen omdat naast de Spaanse, nu ook de Portugese havens voor hun kooplieden gesloten werden. De nood aan een eigen weg naar Azië vergrootte alsmaar, wat resulteerde in de vele pogingen die de Nederlanden in de komende jaren ondernamen. 20 2.1.2. Nederlanders varen richting Azië (1593 21 -1597)
2.1.2.1. De verhouding tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden Vooraleer we gebruik kunnen maken van de begrippen ‘Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden’ in dit onderzoek, moet er op gewezen worden dat die benamingen niet overeenkomen met de oude historische ruimte en realiteit. De inwoners van de zogenaamde twee Nederlanden waren zich hier toen namelijk niet van bewust dat er een onderscheid bestond tussen hun noorder- of zuiderburen en hen. Door de latere ingebruikname van ‘Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden’ door vele historici ging het beeld opgehangen worden dat de verschillende gebieden in de Nederlanden steeds meer losstonden van elkaar, wat onvermijdelijk tot staatsnationale opvattingen leidde. Met het gebruik van die termen in
18
Gaastra, F., Geschiedenis van de VOC. Zutphen, De Walburg Pers, 2002, pp. 13-14. Roeper, V.D. & Wildeman, G.J.D., Reizen op papier, p. 16. 20 Blussé, L., Tribuut aan China. Vier eeuwen Nederlands-Chinese betrekkingen. Amsterdam, Otto Cramwinckel Uitgever, 1989, p. 26. 21 We zien deze periode in 1593 beginnen omdat in dat jaar de voorbereidingen begonnen voor de eerste noordelijke expeditie langs Nova Zembla van de Nederlanders. 19
24
dit onderzoek willen we hier geen waardenonderscheid maken tussen beide gebieden, maar enkel het geografische verschil aantonen. 22 De scheiding tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden werd vanaf de tweede helft van de 16e eeuw alsmaar duidelijker. Vooreerst was er een religieuze verwijdering tussen de beide Nederlanden, daar het noorden alsmaar meer ‘protestantiseerde’ door de reformatie en het katholicisme het zuiden veroverde. De politieke onenigheid, die zich nadien vertaalde in de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), was een tweede oorzaak van de groter wordende afstand tussen de Noordelijke Nederlanden en de Zuidelijke Nederlanden. De Unie van Utrecht verenigde onder leiding van Willem van Oranje de Republiek der Zeven Provincies die tegen Spanje streden. Een gevolg hiervan was dat de gemeenschappelijke identiteit die de inwoners van de Zuidelijke Nederlanden zich tot voor kort aanmaten, plaats maakte voor twee uiteenlopende identiteiten, en leidde tot een gevoel van vijandschap van de ‘zuiderlingen’ ten opzichte van hun noorderburen. De Zuidelijke Nederlanden begonnen zelfs de Spanjaarden, die hun gebied bezetten, als beschermers te aanzien voor de oorlog tussen het noorden en het zuiden. Maurits van Nassau was namelijk in 1600 ten strijd getrokken naar Nieuwpoort om Duinkerken te veroveren, terwijl vier jaar later de Spaanse legeraanvoerder Spinola Groenlo en Oldenzaal op de Republiek veroverde. Zowel de Republiek als Spanje zagen na verloop van tijd dat ze geen stap dichter bij hun doel kwamen, namelijk de ander overwinnen. In het licht van dat inzicht werd het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) gesloten. Die overeenkomst bepaalde dat tussen het machtige Spanje en de opstandige Republiek de wapens gedurende twaalf jaar zouden worden neergelegd 23 .
2.1.2.2. Nederlandse verkenning van de route naar Azië Na de val van Antwerpen trokken vele Zuid-Nederlanders naar de Noordelijke Nederlanden. De hoop op economische voorspoed, vrijheid van geloofsovertuiging en vrijheidsdrang in het algemeen worden als de belangrijkste beweegredenen hiervoor beschouwd. 24 De migratie naar het noorden zorgde voor een vlucht van intellectuelen en een geldstroom die meestal leidde naar de stad Amsterdam. De massale emigratie veroorzaakte dus een ‘braindrain’ 25 in de Zuidelijke Nederlanden, die de Noordelijke Nederlanden ten goede kwam: de 22
Schepper, H. de, Nationale identiteit en geschiedvervalsing betreffende de Oude Nederlanden, in: Dekker, J.C., Sporen en spiegels: beschouwingen over geschiedenis en identiteit. Tilburg, U.P., 1995, pp. 55-58. 23 Blom, J.C.H. & Lamberts, E., op. cit., pp. 125-127. 24 Ibid., p. 116. 25 Dit begrip werd gebruikt door dr. Jan Parmentier in de lessen Europese Expansiegeschiedenis in de Vroegmoderne Tijd om de migratie aan te duiden van wetenschappelijke figuren (met hun kennis) van de Zuidelijke Nederlanden naar de Noordelijke Nederlanden.
25
overgekomen intelligentsia brachten kennis en de rijke kooplieden waren belangrijke financiers voor expedities en stimulansen voor de buiten-Europese handel. Het zwaartepunt verschoof hierdoor van Antwerpen naar Amsterdam, dat zo uitgroeide tot de belangrijkste koopstad van West-Europa. Aan alle noodzakelijke vereisten om een handelsexpansie vanuit de Noordelijke Nederlanden te organiseren, leek nu voldaan: er was geld, kennis en handelsinitiatief. Alleen informatie over het doel, Azië dus, was nu nog nodig. Die gegevens, zoals kaarten en vaarroutes richting het Oosten, waren echter tot dan toe strikt aan Portugezen voorbehouden, die zo hun handelsmonopolie trachtten te behouden. 26 Gedurende de zestiende eeuw boekte de cartografie een grote vooruitgang. Cartografen als Lucas Janszoon Waghenaer en Petrus Plancius zorgden voor kaarten die als leidraad dienden voor de Nederlandse expedities. 27 Plancius had dankzij zijn goede contacten met Spaanse en Portugese wetenschappers veel informatie in verband over Azië en had zelfs identieke kaarten als de Portugese cartograaf Di Lasso ter zijner beschikking. Maar naast onder andere de vergevorderde cartografie waren ook de gegevens die Nederlanders in Azië verzameld hadden, belangrijk. Diegenen die in Portugese dienst naar Azië meereisden, hielden vaak dagboeken bij waarin alles werd beschreven dat betrekking had op de Portugees-Aziatische handelswereld. Er werd voornamelijk gelet op de verschillende soorten producten, muntstelsels en havens. Dirck Gerritsz ‘China’ 28 Pomp en Jan Huygen van Linschoten zijn voorbeelden van zulke Nederlanders die de handelaren voorafgegaan zijn. 29 Laatstgenoemde behoorde in 1583 tot het gevolg van Vincente da Fonseca, de toen pas benoemde aartsbisschop van Goa, en was met een Indische vloot meegereisd: “Jaren van daer te ontbieden, ende te versien met een verbeteringe in Portugael: met welcke belofte accepteerden die reyse. Ick considererende op mijn stuck, hebbe met aller neerstigheyt ghepractiseert, om met desen Aerts-bisschop my in dienste te begheven, ende met hem die reyse te aenveerden, dat my slaechde tot mijnder voordeel, om dat mynen Broeder, die welcke het Hof te volgen moede was, hadde verworven van zynen Heere, op een van die Schepen, die dat jaer naer Oost Indien soude varen…” 30 Bij zijn terugkomst in 1592 zette Jan Huygen van Linschoten zijn verzamelde gegevens op papier waardoor zijn belangrijkste werk Itinerario, Voyage ofte Schipvaert, van Jan Huygen 26
Roeper, V.D. & Wildeman, G.J.D., op. cit., p. 16. Zo vertrok Henry Hudson op zijn noordelijke expeditie met informatie die door Plancius verstrekt was. 28 De Hollandse zeeman kreeg deze bijnaam omdat hij 24 jaar in Azië verbleef; hij zou ook de eerste Nederlander zijn die in Japan aankwam. 29 Zandvliet, K., De Nederlandse ontmoeting met Azië 1600-1950. Amsterdam, Rijksmuseum, 2002, p. 13. 30 Kern, H., Itinerario voyage ofte schipvaert van Jan Huygen van Linschoten naer Oost ofte Portugaels Indien: 1579-1592. ’s-Gravenhage, Nijhoff, 1957, p. 8. 27
26
van Linschoten, naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592 een basiswerk werd voor de Nederlandse kooplieden. Dankzij de nauwkeurige beschrijvingen van de Aziatische wereld fungeerde het werk namelijk als koopmansgids, routebeschrijving en verhandeling van landen en volken in Azië. 31
Pogingen via het noorden Ondanks het succes van de Portugezen en de kennis van de zuidelijke route, hebben de Nederlanders Azië eerst via het noorden trachten te bereiken. De vaart rond Rusland en Tartarije 32 leek om verscheidene redenen voordeliger uit te komen. Ten eerste zou de afgelegde afstand tot de Oriënt in het noorden veel korter zijn dan de zuidelijke route. Men was er ook van overtuigd dat het noordelijke traject veel gezonder was omdat de bemanning niet door de tropische zones hoefde te varen en het voedsel aan boord niet bedierf. Tenslotte wilden de Nederlanden de confrontatie voorkomen met de Spaanse schepen in de Atlantische Oceaan en met de Portugese schepen, wat onvermijdelijk was als ze langs Kaap de Goede Hoop reisden. Er waren dus redenen genoeg om die ideale zeeweg richting Azië te verkennen. 33 Over de noordelijke route was geen goede informatie beschikbaar. Er werd niet veel over gepubliceerd en de kaarten die over het noorden bestonden, waren niet betrouwbaar. Men was er wel van overtuigd dat ten oosten van Nova Zembla Kaap Tabin lag, en dat, eenmaal die kaap bereikt was, de weg via de Straat Anian open zou liggen naar Azië. 34
Verschillende expedities werden georganiseerd om de doortocht langs Nova Zembla te vinden. De eerste kwam er door het initiatief van Balthasar de Moucheron, een koopman uit Middelburg. 35 Toen de overheid hoogte kreeg van de onderneming, probeerden de Staten van Holland de zaak naar zich toe trekken. De bedoeling was om een goede route naar Kaap Tabin te vinden en dan terug te keren om het nieuws te melden. Het geloof leefde immers dat er zich na die kaap geen problemen meer konden voordoen. Met die ingesteldheid vertrok een Nederlandse vloot van vier schepen in juni 1594. De twee Amsterdamse schepen onder leiding van Willem Barentsz, poogden langs de noordkust van Nova Zembla te zeilen om zo het reisdoel te bereiken. Door het vele drijfijs werden ze verplicht eind juli terug te keren en 31
Gaastra, F., op. cit., p. 15. Dit is de toenmalige benaming van het gebied tussen het Oeralgebergte en de Stille Oceaan. 33 Roeper, V.D. & Wildeman, G.J.D., Reizen op papier. p. 18. 34 Roeper, V.D. & Wildeman, G.J.D., Ontdekkingsreizen van Nederlanders (1590-1650). p. 31. 35 Gaastra, F., op. cit., p. 15. 32
27
via het zuiden naar de anderen te varen, waar de Zeeuwen en de Enkhuizenaren meer geluk hadden. Zij hadden namelijk de kaap kunnen bereiken door een bijna ijsvrije Kara-Zee. Bij de terugkomst van de vloot was het optimisme onder de Nederlanders zodanig groot dat er onmiddellijk voorbereidingen getroffen werden voor een nieuwe expeditie. De tweede expeditie die in de zomer van 1595 zou vertrekken, had veel grootsere bedoelingen dan de eerste. In plaats van een verkenningstocht was de opzet van deze expeditie nu om handel te drijven in China. Daarom werden zeven schepen uitgerust met handelsgoederen en geld. Het late vertrek en de door ijs ondoordringbare Kara-Zee dwongen hen tot een vroegtijdige terugtocht. Door die zware ontgoocheling trok de Nederlandse overheid in eerste instantie alle financiële steun terug en loofde 25000 gulden uit voor diegenen die het eerst China konden bereiken.
36
Het waren voortaan enkel nog maar de Amsterdammers die zich bereid voelden om de noordelijke doorvaart richting Azië te vinden. 37 Om die reden werd er in mei 1596 een derde poging ondernomen met twee schepen uitgerust met een ervaren bemanning. De kooplieden Jan Cornelisz Rijp en Jacob Van Heemskerck namen namelijk elk de leiding over een schip, en Willem Barentsz diende als stuurman op het schip van Van Heemskerck. Ook hun reis zou geen succes worden. Na de ontdekking van Spitsbergen en vervolgens van Bereneiland,
36 37
Gramberg, H., De overwintering op Nova Zembla, Hilversum, Verloren, 2001, p. 8. Roeper, V.D. & Wildeman, G.J.D., op. cit., pp. 19-20.
28
scheidden de wegen van beide bemanningen zich. Het schip onder leiding van Rijp koos voor een noordelijke route, terwijl het schip van Willem Barentsz zoals twee jaar tevoren langs Nova Zembla wilde varen. Het eerste schip moest al snel terugkeren naar Nederland omdat de grote ijsvelden de doorgang in het noorden versperden, maar dit lot was ook toebedeeld aan Willem Barentsz en de zijnen. Zij moesten overwinteren op Nova Zembla en konden pas een half jaar later de terugtocht naar het thuisland ondernemen. Doordat het schip vast zat in de ijsvlakte, waren ze genoodzaakt om met de sloepen naar de Russische stad Kola te varen. 38 Willem Barentsz zou deze reis niet overleven, en de mislukte poging was alweer een bewijs dat de noordelijke vaart naar de Oriënt onmogelijk was. Het begon erop te lijken dat er geen andere mogelijkheid was dan via Kaap de Goede Hoop te reizen.
Pogingen via het zuiden Terwijl pogingen ondernomen werden om China via het noorden te bereiken, waren anderen ook al bezig met voorbereidingen te treffen voor een zuidelijke tocht. Negen Nederlandse kooplieden richtten hiervoor de Compagnie van Verre op met als doel twee vloten naar OostIndië uit te rusten die specerijen mee moesten brengen. 39 De eerste vloot bestond uit vier schepen, de Amsterdam, Hollandia, Mauritius en het jacht Duyfken, en stond onder leiding van Cornelis de Houtman. 40 De enige opdracht van De Houtman was handelscontacten aangaan met Aziatische gebieden die nog niet onder Portugees bewind stonden. Opmerkelijk was dat ze op hun reis het onuitgegeven Itinerario van Van Linschoten meekregen. Op die manier had deze voorcompagnie 41 meer informatie ter beschikking dan hun concurrenten. Er deden zich echter heel wat problemen aan boord voor. Zo trof scheurbuik vele mensen, was de sfeer niet goed, bleek Cornelis de Houtman geen goed leider, en waren er voortdurend meningsverschillen tussen De Houtman en zijn collega-koopman Gerrit van Beuningen. Het vooropgestelde reisdoel was de stad Bantam op het eiland Java. Dit was om meerdere redenen een strategische vestigingsplaats: (1) de Portugezen waren hier minder talrijk aanwezig dan elders in Azië, (2) van daaruit kon het scheepvaartverkeer door de Straat Sunda gecontroleerd worden en (3) er was een markt aanwezig waar kooplieden van overal hun goederen te koop aanboden. 42 Toen na veertien maanden die bestemming bereikt was, leken de Nederlanders het gewilde vaste contract met de gouverneur van Bantam te krijgen. Omdat er zich 38
Ibid., pp. 35-41. Boxer, C.R., Het profijt van de macht. De Republiek en haar overzeese expansie, 1600-1800. Amsterdam, Agon, 1988, p. 17. 40 Gaastra, F., op. cit., pp. 15-16. 41 Dit begrip slaat op de vloten die de Verenigde Oost-Indische Compagnie vooraf gingen. 42 Roeper, V.D. & Wildeman, G.J.D., op. cit., p. 21. 39
29
onenigheden voordeden over de wisselkoersen van de verschillende munten en omdat de Portugezen wat later valse geruchten over de Nederlanders verspreidden – de Nederlanders zouden piraten zijn en uit zijn op plunderingen –, liep de handelsovereenkomst spaak en werd Cornelis de Houtman gevangen gezet. Na zijn vrijlating keerden de Nederlanders in februari onmiddellijk terug naar het vaderland om daar in de zomer van 1597 te arriveren. De reis van De Houtman liep uit op een drama: slechts ongeveer een kwart van de oorspronkelijke bemanning overleefde de tocht en de hoeveelheid peper die mee naar Nederland werd gebracht, kon maar net de kosten van de tocht dekken. Maar toch ervoeren de Hollanders dit als een succes. Ze hadden namelijk voor het eerst op eigen houtje Azië bereikt en oosterse specerijen naar Europa kunnen brengen. 43
2.1.3. Intrede van de Nederlanders in Azië (1598-1618)
2.1.3.1. Situatie in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden Deze periode werd gekenmerkt door een vijandig klimaat tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden. Spanje kon zich niet vinden in het openlijke verbod van het katholicisme op het grondgebied van de Republiek, de Nederlandse vaart op Indië en de belemmering van de vrije vaart op Antwerpen. De Republiek langs haar kant meende dat Spanje streefde naar de hegemonie over een katholiek Europa. Toch leidden niet alleen politieke 44 en religieuze motieven tot het voornoemde Twaalfjarige Bestand, de regenten van de Verenigde Provinciën hadden namelijk ook handelsbetrekkingen met Spanje voor ogen. 45
2.1.3.2. Op zoek naar een georganiseerde handel in Azië Na de eerste geslaagde tocht richting het oosten kreeg de Oost-Indische vaart een enorme boost. Omdat ze geloofden in de handel met Aziatische gebieden, begonnen kooplieden overal te lande zich te organiseren. Met het oog op grote winsten, zagen in de jaren die volgden op 1597 daarom talrijke compagnieën het levenslicht, telkens met één oogmerk: de reis naar het Oosten te ondernemen. Na een aantal jaren konden 65 schepen, verdeeld over 15 vloten, uitgerust worden. 46 Hiermee overstegen ze ruimschoots de Portugezen, die gedurende de opkomst van de Nederlandse vaart op Oost-Indië, amper tegenstand boden. Maar het succes bleef niet duren; de scheepvaart op Azië zorgde ervoor dat de partijen elkaar hevig 43
Roeper, V.D. & Wildeman, G.J.D., Ontdekkingsreizen van Nederlanders (1590-1650), pp. 54-59. Zie hoofdstuk 1.2.1. 45 Blom, J.C.H. & Lamberts, E., op. cit., pp. 127-128. 46 Gaastra, F., op. cit., p. 17. 44
30
gingen beconcurreren. Het resultaat daarvan was dat alle compagnieën verzwakten en het aanbod aan Aziatische specerijen op de Nederlandse markt groter werd dan de vraag. Een daling van de winstmarges voor de kooplieden was onvermijdelijk. De Staten-Generaal riep onder impuls van Johan van Oldenbarnevelt daarom op tot samenwerking tussen de verschillende voorcompagnieën en stelde voor ze allemaal te laten fuseren tot één grote compagnie, de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). 47 Het octrooi van de VOC, dat op 20 maart 1602 ondertekend werd, gaf de vereniging het monopolie op de scheepvaart richting Azië langs Kaap de Goede Hoop zowel als via de Straat van Magellaan. 48 Raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt wou hiermee het hoofddoel veilig stellen, namelijk een maximale winst halen uit de handel van Aziatische producten. Pas in tweede instantie focuste de Compagnie op de strijd tegen Portugal en Spanje. Verder konden de Nederlanders van de compagnie volgens het octrooi namens de Staten-Generaal verdragen aangaan, oorlogen voeren en vrede sluiten, en versterkte vestigingen in Azië bouwen ter verdediging van de handel. 49 De Staten-Generaal verleende de VOC deze volmachten omdat het niet zelf kon instaan voor de handel en de verdediging in Azië. 50 Door een goede federale organisatie kreeg de VOC veel macht. Om ieders belang zo goed mogelijk te dienen, was ze zodanig opgebouwd dat elk gewest inspraak kreeg in het bestuur van de vereniging volgens het aandeel dat ze erin hadden. De belangrijkste afdeling was de Kamer van Amsterdam die de helft van de kooplieden in de Compagnie vertegenwoordigde. Een kleinere kamer was die van Zeeland, gevolgd door de kamers van Rotterdam, Enkhuizen, Hoorn en Delft die elk een zestiende voor hun rekening namen. 51 Deze indeling werd gerespecteerd bij de kapitaalsinbreng, werkverdeling en de voorziene ruimte op de schepen. Dezelfde verdeling paste men ook toe bij de Heren XVII, het overkoepelende bestuursorgaan van de VOC met afgevaardigden uit de zes kamers. Zo kon Amsterdam acht leden sturen, Zeeland vier en de andere kamers elk één vertegenwoordiger. Om een absolute meerderheid van de kamer van Amsterdam te voorkomen, werd het zeventiende lid afwisselend gekozen uit de kamer van Zeeland of uit een van de vier kleine kamers. 52 Dit centrale bestuur voerde
47
Gelder, van, R., Het Oost-Indisch avontuur. Duitsers in dienst van de VOC (1600-1800). Nijmegen, SUN, 1997, p. 33. 48 Boxer, C.R., op. cit., pp. 20-21. 49 Roeper V.D. & Wildeman, G.J.D., op. cit., p. 65. 50 Jacobs, E., “De Verenigde Oost-Indische Compagnie: een veelkantig handelsbedrijf”, in: Tijdschrift voor geschiedenis, Gent, p. 526. 51 Gelder, van, R., op. cit., p. 35. 52 http://www.vocsite.nl/geschiedenis/organisatie.html, geraadpleegd op 21/04/2008.
31
het algemene beleid van de compagnie, coördineerde de vertrekkende vloten en benoemde de Hoge Regering van de Oriënt. 53 In Azië voerde namelijk de Hoge Indische Regering, die de Gouverneur-Generaal en de Raad van Indië omvat, het bewind. 54 Dit bestuur zetelde te Batavia (cf. infra), waardoor het dichter bij de specerijenmarkt zat dan de Portugezen die hun Aziatische hoofdzetel in Goa hadden. Hoewel de Hoge Regering verantwoording verschuldigd was aan de bewindhebbers in Nederland, nam hij toch veel eigenzinnige besluiten. De verklaring kan hiervoor gevonden worden in de betere kennis van de Aziatische wereld en in het laattijdig bereiken van bevelen uit het Westen; de schepen met de adviezen waren immers acht maanden onderweg.55
2.1.4. Nederlanders alomtegenwoordig in Azië (1619-1680)
2.1.4.1. Situatie in de Nederlanden: stabiliteit Aan de opstand van de Republiek tegen Spanje kwam een einde met de Vrede van Münster omsloten in het verdrag van de Vrede van Westfalen (1648). In dit pact werd de onafhankelijkheid van de Republiek uitgesproken en eindelijk erkend door Spanje. Hoewel de overeenkomst positief was voor de Nederlanders, was het geen blijvende garantie voor het behoud van hun groot aandeel in de scheepvaart in en buiten Europa. Zowel Engeland als Frankrijk wilden namelijk een economische politiek uitbouwen die voldeed aan hun verlangens van een sterke eigen nijverheid en handel. Elke maatregel langs hun kant zou dus een aanslag op de Nederlandse handel betekenen. En die kwam er sneller dan verwacht; al in 1651 werd de Akte van Navigatie door Engeland uitgevaardigd. Die bepaalde dat landen enkel nog maar goederen mochten aanvoeren die afkomstig waren uit eigen land. Omdat de oorkonde een doorn in het oog was van de Nederlandse handelaars volgde een eerste Engelse oorlog. 56 Ondanks de bloeiende handelshegemonie in Azië, moest de Republiek zich vanaf nu ook zorgen beginnen maken om de nieuwe mogendheden in de Oost-Indische vaart.
2.1.4.2. Nederlands handelsimperium in Azië Na het oprichten van de Verenigde Oost-Indische Compagnie leken de Nederlanders er klaar voor in de Aziatische wereld een maritiem handelsimperium te stichten. Dankzij de Compagnie konden er meer schepen met meer manschappen uitgezonden worden naar Azië. 53
Roeper, V.D. & Wildeman, G.J.D., ibid., p. 65. http://www.vocsite.nl/geschiedenis/organisatie.html, geraadpleegd op 21/04/2008. 55 Jacobs, E., op cit., p. 529. 56 Blom, J.C.H. & Lamberts, E., op. cit., pp. 148-155. 54
32
Bovendien leidde het grote kapitaal van de aandeelhouders tot de mogelijkheid zich snel en stevig te vestigen in de Aziatische gebieden. 57 De absolute doorbraak kwam er wel pas in 1619 toen Jan Pietersz. Coen gouverneur-generaal werd. 58 Hij was het die erin slaagde om de controle over de Straat van Sunda te winnen en een bestuurscentrum in Batavia op te richten. Batavia zou als centrale opslag- en ankerplaats voor Nederlandse schepen fungeren en zou de handelswegen en militaire vestigingen in Azië coördineren. 59
60
De VOC had gedurende de zeventiende eeuw het monopolie op de specerijenimport voor ogen en zou geen enkele manier schuwen om dit doel te bereiken. Dit monopolie kon men namelijk niet verwerven zonder de andere Europese gegadigden uit te schakelen. Terwijl ze tevoren de confrontatie met de machtige Portugezen uit de weg gingen, kozen ze nu voor de regelrechte aanval. De Tachtigjarige Oorlog werd immers in Spanje bekostigd met de inkomsten van de Portugees-Aziatische handel omdat Portugal toen een deel van Spanje was. 61 Het tenietdoen van de geldstroom richting Spanje en de poging om een monopolie te krijgen op de specerijhandel, lieten toe om de strijd met Portugal aan te gaan. De
57
Roeper, V.D. & Wildeman, G.J.D., Ontdekkingsreizen van Nederlanders (1590-1650), pp. 66-67. Jan Pieterz. Coen oefende dit ambt tweemaal uit; in de periodes 1619-1623 en 1627-1629. 59 Gelder, van, R., op. cit., p. 35. 60 http://www.dbnl.org/tekst/geld028oost01_01/geld028oost01_01_0004.htm, geraadpleegd op 10/07/2008. 61 http://kunst-en-cultuur.infonu.nl/geschiedenis/7427-de-v-o-c-deel-ii-vestiging-van-de-macht.html, geraadpleegd op 28/04/2008. 58
33
Nederlanders veroverden daarom achtereenvolgens Ternate en Tidore (1605), Malakka (1641), Ambon (1655) en Ceylon (1656) op de Portugezen. 62 Deze Nederlandse opmars in Azië bezorgde hen het monopolie over een aantal specerijen. Zo kregen ze ook op gruwelijke wijze de Banda-eilanden onder de controle van de Compagnie. Later werden ook de Molukken onder leiding van gouverneur-generaal Antonio van Diemen (1636-1645) onder het compagniegezag geplaatst. Na deze veroveringen werd te Banda de nootmuskaatteelt en foelie geconcentreerd en nadien werd het verbouwen van kruidnagel buiten Ambon verboden door de Nederlanders. 63 Dat Malakka onder Nederlandse controle kwam, kwam de kruidnagelhandel ten goede. Bovendien was er met de Straat van Malakka nu een tweede verbindingsweg – naast de Straat van Sunda – tussen de Indische Oceaan en Stille Oceaan geopend. De Compagnie probeerde ook naar het westen uit te breiden door Ceylon in 1656 te veroveren zodanig dat ook het monopolie op kaneel verkregen werd. 64 De economische studie van Kristof Glamann 65 toont dat de Nederlanders niet enkel geïnteresseerd waren in specerijen; ook in edelmetalen en textiel werd handel gedreven. Op deze manier ging de Compagnie een intra-Aziatisch handelsnetwerk opzetten, waardoor Aziatische producten (zoals zilver uit Japan) voor andere Aziatische producten (zoals textiel uit Indië) konden worden geruild. De winstmarges konden zo vergroten. 66 Niet overal werden ze even vlot toegelaten als in de hierboven beschreven gebieden. Twee voorbeelden van gebieden waar de Nederlandse expansiedrang op een muur stootte, zijn China en Japan, de twee staten die het onderwerp van deze scriptie vormen. Hier bepaalden de staten zelf in welke mate zij zich openstelden en de handel met de Europeanen toelieten. Later in deze studie wordt daarop verder ingegaan. De Compagnie gedroeg zich eigenlijk heel afwachtend tijdens zijn tocht door Azië. Van een vooropgesteld plan was er geen sprake, men liet alles afhangen van de situatie ter plekke. De vele veroveringen en de bestuurszaken die daarbij kwamen kijken, bleken achteraf niet te passen in de ideologie die de VOC vooraf in gedachten had. 67 Het oorspronkelijke doel van een maximale winst te halen uit de handel met de Aziatische gebieden werd uiteindelijk een dure expansiepolitiek. In het laatste kwart van de zeventiende eeuw leek de Compagnie op
62
Gelder, van, R., op. cit., p. 36. Gaastra, F., op. cit. , pp. 45-46. 64 Nijs, de, Thimo & Beukers, Eelco (red.), Geschiedenis van Holland, deel II, 1572 tot 1795, Hilversum, Verloren, 2002, p. 160. 65 Glamann, K., Dutch-Asiatic Trade, 1620-1740, Danish Science Press, Kopenhagen, 1958. 66 http://voc-kenniscentrum.nl/vocoverzee.html, geraadpleegd op 21/04/2008. 67 Gaastra, F., op. cit., pp. 56-57. 63
34
haar hoogtepunt, daarna zou de consolidatie van de macht alsmaar meer geld beginnen kosten, waardoor het de greep op zijn ‘imperium’ begon te verliezen.
2.1.5. Nederlanders weg uit Azië (laatste kwart zeventiende eeuw – 1799)
2.1.5.1. Situatie in de Nederlanden: confrontatie met andere mogendheden Frankrijk, dat ook geleidelijk aan een koloniaal rijk in het Westen aan het opbouwen was 68 , groeide uit tot de machtigste staat onder de toenmalige Europese mogendheden. Met aan het hoofd Lodewijk XIV (regeerperiode 1643-1715) zou het de Republiek het ‘rampjaar’ van 1672 bezorgen. Samen met Engeland verzegelde het een anti-Nederlands bondgenootschap door in enkele weken tijd drie provincies van de Republiek te veroveren. De strijd tussen de staten speelde zich dus zowel af op zee als op het land. Na de inval van Frankrijk en de moord op Johan de Witt (1672), nam Willem III nog in datzelfde jaar het stadhouderschap van Holland, Utrecht, Zeeland, Gelderland en Overijssel waar. Als stadhouder werd hij na het huwelijk met de Engelse kroonprinses en het verjagen van de Engelse koning Jacobus II, zelf koning van Engeland. Vanaf 1688 werd de vroegere bondgenoot van Frankrijk dus zijn grootste vijand. Willem III zou door middel van een coalitie met Engeland, de Republiek, Spanje en een aantal Duitse vorstendommen het imperialistische Frankrijk een halt toeroepen. De vele oorlogsinspanningen die de Republiek zich de laatste decennia van de zeventiende eeuw had moeten getroosten, eisten elders hun tol. Het werd duidelijk dat de Nederlandse handelsexpansie zijn limieten had bereikt. In tegenstelling tot de voortdurende bloei van de handel tijdens de zeventiende eeuw, viel er vanaf het laatste kwart van die eeuw stagnatie en achteruitgang vast te stellen. In de periode die daarop volgde, moesten de Nederlanders het groeiende aandeel van hun concurrenten dulden op de internationale handelsmarkt. 69 De achttiende eeuw zou een ommekeer betekenen in de geschiedenis van Nederland. Na de opeenvolging van Willem IV en Willem V als stadhouders van de Republiek, zou Engeland in 1780 de oorlog verklaren aan de Republiek. De reden daarvoor was dat de Engelsen wilden vermijden dat de Nederlanders een verbond zouden aangaan met andere neutrale zeevarende naties, een initiatief van tsarina Catharina de Grote dat vooral gericht was tegen Engeland. De oorlog had twee gevolgen: de Nederlandse koloniale bezittingen werden flink aangetast en dat bracht op zijn beurt een politieke bewustwording onder de Nederlanders met zich mee. 68 69
Frankrijk had vestigingen in Amerika (Louisiana), Indië en Frans-Guyana. Blom, J.C.H. & Lamberts, E., op. cit., pp. 161-163.
35
Voortaan was er een interne verdeeldheid in Nederland tussen aan de ene kant de orangisten, de aanhangers van het huidige bestuur, en aan de andere kant de patriotten, die zich kantten tegen de stadhouder. De patriotten veroorzaakten een binnen- en buitenlandse politieke revolutie door pogingen te ondernemen om een democratisch bestuur op te richten en om de Republiek internationaal weer op de kaart te zetten. De situatie escaleerde over het hele grondgebied, waardoor de politieke instabiliteit enkel nog een halt toegeroepen kon worden vanuit het buitenland. Door de interventie van Pruisen werd het Oranjeregime gerestaureerd in 1787. Dat bewind zou evenwel op wankele fundamenten rusten, zoals bleek bij de geweldloze Bataafse revolutie van 1795. De Franse ideeën waren dankzij de patriotten en de Franse legers doorgesijpeld naar de Republiek waardoor de Nederlandse politieke inhoud drastisch wijzigde. De Republiek werd een satellietstaat van Frankrijk met een grondwet en verschillende departementen. Hoewel de Fransen tot nog toe steeds als bevrijders aanzien werden, gingen ze zich in het volgende decennium meer en meer opwerpen als bezetters. Door de inlijving van Nederland in 1810 zou Napoleon Bonaparte een blijvende invloed nalaten in de administratie en het bestuur van Nederland. 70
2.1.5.2. De VOC over haar hoogtepunt heen De voortdurende uitbreiding van het gezagsgebied van de VOC, had als gevolg dat het de controle verloor. Gedurende de achttiende eeuw werd daarom aan de macht van de VOC geknaagd. Ten eerste werden de kosten ondraaglijk door de stijgende concurrentie van de Engelsen. Particuliere Engelse kooplieden zorgden immers dat de handel niet meer gekoppeld werd aan een hoger gezag, waardoor de Nederlandse positie ondermijnd werd. 71 Men moest daarom meer investeren in de militaire macht. Ten tweede nam de particuliere handel buitensporige normen aan. In 1677 waren er door de Heren Zeventien reeds maatregelen genomen door de oprichting van een commissie voor de inperking van de particuliere handel. 72 Toch bleef dit soort corruptie de Compagnie enorme schade toebrengen. Ten derde veranderde de vraag vanuit Europa inzake de goederen. Mensen waren voortaan geïnteresseerd in massagoederen zoals koffie, thee en textiel, waardoor de goederen waarop de VOC een monopolie had, en waarmee het dus veel winst kon maken, minder belangstelling genoten. 73 Ten vierde was er een grote sterfte onder het personeel in Azië. De nieuw gezonden Nederlanders waren namelijk niet vertrouwd met de Aziatische leefwereld en het 70
Ibid., pp. 222-233. Jacobs, E., op. cit., p. 541. 72 Gaastra, F., Bewind en beleid bij de VOC 1672-1702. Zuphen, Walburg Pers, 1989, p. 121. 73 http://www.vocsite.nl/geschiedenis/organisatie.html, geraadpleegd op 30/04/2008. 71
36
klimaat. Ten vijfde was er niet genoeg geld ter beschikking om alles te blijven financieren, waardoor er geleend moest worden. Een zesde reden voor de langzame ondergang van de Compagnie is de ongelijke boekhouding in de Republiek en Azië. Door een onvolledig overzicht van de inkomsten en uitgaven werd een vertekend beeld gegeven van de winstmarges. Terwijl de situatie tijdens de achttiende eeuw door dat alles verslechterde, was het wachten op een doorslaggevend element dat de VOC de genadeslag zou bezorgen. Dat kwam er met de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784), waarbij de Engelse vloot de handelsweg met Azië afsloot. Het resultaat was dat de Nederlanders geen opbrengsten meer hadden en de schuldenberg groeide. Terwijl de Republiek met het financiële probleem kampte, namen de Engelsen al hun Oost-Indische vestigingen in. Een definitief einde kwam er nadat het octrooi van de Verenigde Oost-Indische Compagnie op 31 december 1799 niet meer werd verlengd. 74
2.2. Achtergrond van China
Om het contact tussen de Nederlanders, en de Chinezen en Japanners aan te tonen is een achtergrond van de bestudeerde volkeren nodig. De situatie in het Aziatische gebied bepaalde namelijk de mate van toegankelijkheid voor de Nederlanders. Voor de volledigheid beschrijven we telkens de hele periode. In de mate van het mogelijke leggen we ook doorheen de geschiedenis van China en Japan linken met de toestand in de Nederlanden. Hierdoor krijgt de lezer een inzicht in de gelijktijdige gebeurtenissen en de totstandgekomen contacten. Elk onderscheiden tijdperk wordt benaderd door eerst de binnenlandse situatie weer te geven, om vervolgens de buitenlandse relaties (voornamelijk met Europa) te beschrijven. Ten slotte wordt op het einde van elk hoofdstuk nogmaals de nadruk gelegd op de NederlandseAziatische verhouding.
74
Gelder, van, R., op. cit., pp. 37-38.
37
2.2.1. De Ming-dynastie (1368-1644): een periode van wisselend succes
2.2.1.1. Een bloei onder Yongle ‘Ming’, wat zoveel wil zeggen als ‘briljant’, verwijst naar de succesvolle periode die het Chinese rijk beleefde tussen 1368 en 1644. 75 De voorspoed die China toen kende, stond in fel contrast met de Yuan-dynastie (1279-1368) die eraan voorafging, waar het gezag uitgeoefend werd door de Mongolen. De eerste keizer van de nieuwe dynastie Zhu Yuan-zhang was een man van lage afkomst, die door veroveringen aan de macht was gekomen. Eenmaal de hoofdstad Nanjing ingenomen, liet hij er geen gras over groeien en hij vaardigde meteen enkele wetten uit die de harmonie onder de bevolking ten goede moesten komen. Onder zijn bewind kende het Chinese rijk ook een enorme territoriale uitbreiding.76 Na de dood van Zhu Yuan-zhang kwam er een strijd om de vorstelijke macht op gang in China. Kleinzoon Hui Ti nam de heerschappij gedurende drie jaar over, onder protest wel van Chéng Zu, de zoon van de overleden keizer en tevens koning van Peking. 77 Deze laatste verwoestte te Nanjing de keizerlijke paleizen en stichtte te Peking een nieuwe hoofdstad als teken van zijn overwinning. Nanjing diende voortaan als culturele hoofdstad. 78 Onder het bewind van Yongle, de naam die aan Chéng Zu tijdens zijn regeringsperiode gegeven werd, kende de Chinese dynastie een enorme ontwikkeling. Schepen die naar alle uithoeken van Azië uitgezonden werden, moesten zorgen voor een nieuwe impuls voor de Chinese handel die daarvoor steeds verhinderd was door de Japanners. Bovendien werd op die manier ook de status van het machtige Chinese rijk uitgedragen. 79 Terwijl de strijd werd aangegaan met de Mongolen, werd Annam in 1407 veroverd, en later Japan. 80 Ook op het gebied van infrastructuur verwezenlijkte het grote vooruitgang. Zo werd de Chinese Muur verhoogd om het land beter te beschermen tegen volkeren die vanuit het noorden konden binnenvallen, werd het Grote Kanaal tussen het noorden en het zuiden verdiept, en de paleizen en tempels kregen een extra onderhoudsbeurt. 81 De Ming-dynastie maakte zelfs een landbouwrevolutie mee. De introductie van het Perzische wiel, een pomptechniek om meer water uit een put naar de oppervlakte te brengen, de snel groeiende champarijst uit Vietnam 75
Latourette, K., A Short History of the Far East. New York, The Macmillan Company, 1954, p. 135. Eberhard, W., A History of China. Berkeley, University of California Press, 1977, p. 246. 77 Fitzgerald, C.P., China, a Short Cultural History. Londen, The Cresset Press, 1958, p. 464. 78 Eberhard, W., op. cit., p. 257. 79 Ibid., p. 258. 80 Sporry, B.T., De geschiedenis van China, Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1980, Fibula- Van Dishoeck, p. 160. 81 Latourette, K., op. cit., p. 136. 76
38
en de afwisseling van gewassen waren de oorzaak van een aanhoudende en buitengewone stijging van de landbouwproductie. De verhoogde productie leidde vanaf 1550 ook tot een toename van het bevolkingsaantal. Als gevolg van de stijging van de populatie was er nood aan meer gezaghebbers op plaatselijk niveau, waardoor meer mensen de kans kregen om een overheidstaak uit te oefenen. 82 Het Ming-tijdperk betekende een hoogtepunt in alle culturele domeinen. De literatuur kende een buitengewone groei en weerspiegelde alle maatschappelijke ontwikkelingen tijdens de Ming-dynastie. Het romangenre zag toen het licht. 83 Men begon toen namelijk de verhalen van de vertellers en monniken op papier te zetten in de volkstaal, waardoor literatuur voor iedereen toegankelijk werd. Het Chinese drama en het poppen- en schaduwspel kenden ook een grote bloei tijdens het Ming-tijdperk. Omdat bij die kunstvorm de dialogen veelal gezongen werden, heet het vaak ook opera. Op het vlak van de schilderkunst werd de traditie van tijdens de voorafgaande Sung- en Yuan-dynastie verdergezet. Niet alleen werd alles tot in het fijnste detail uitgewerkt, ook de grote productie van hoogstaande kunstwerken wees op de aanwezigheid van buitengewoon talent. Tenslotte leverde de periode van de Ming-dynastie prachtige porseleinen schalen en vazen af die al gauw gegeerde exportproducten werden. Net als bij de schilderkunst, werd er verder gebouwd op de technieken van tijdens de vorige twee dynastieën, toen de ontwikkeling van porselein een hoogtepunt bereikte. Tijdens de Mingdynastie werd het porselein met de blauwe decoratie geperfectioneerd en werd voor het eerst een rode kleur afkomstig van ijzer geïntroduceerd op porseleinen kunstwerken. 84
2.2.1.2. Moeilijkheden binnen het centrale bestuur Toch kende China tijdens de Ming-dynastie ook moeilijke periodes. Na het bewind van Yongle vielen er regelmatig vreemde volkeren binnen zodat de Chinezen genoodzaakt waren zich te verdedigen. Op advies van zijn raadgever Wang Chen trok daarom keizer Zhengtong (1435-1449), pas 22 geworden, ten aanval tegen de Mongolen. Door zijn onervarenheid kon de vijand het Chinese leger van honderdduizend manschappen een nederlaag toebrengen, waarna Zhengtong gevangen werd gezet. Vanaf de tweede helft van de vijftiende eeuw trokken de Chinezen zich terug binnen de grenzen van het rijk, waar eunuchen zich alsmaar meer manifesteerden in de binnenlandse politiek. 85 De eunuchen waren raadgevers van de
82
Eberhard, W., op. cit. , pp. 247-250. Fitzgerald, C.P., op. cit., p. 467. 84 Eberhard, W., op. cit., pp. 253-256. 85 Ibid., pp. 259-261. 83
39
keizer en werden na verloop van tijd de enigen die toegang hadden tot zijn persoon. 86 De keizers ondergingen telkens weer de invloed van de klieken van raadgevers die bijgevolg het hele beleid mee hielpen bepalen. Een politieke consensus onder de Chinese bureaucraten, die aan de hand van een examenstelsel gekozen werden, kwam er daardoor niet meer. Omdat er geen sprake was van een effectief centraal bestuur, noemde Jacques Gernet in zijn boek over de geschiedenis van de Chinese beschaving deze Ming-periode zelfs ‘het bewind van de Autocraten en de Eunuchen’. 87 Eenzelfde scenario zou zich voordoen onder het beleid van Jiajing (1521-1566), Longqing (1566-1572) en Wan-Li (1572-1620). Door de lange regeerperiodes van Jianjing en Wan-Li ontstond een zekere stabiliteit gedurende de laatste eeuw van de Ming-dynastie. 88 Toch zou China het tijdens de eeuw van die drie keizers op zowel binnenlands als buitenlands vlak zwaar te verduren krijgen. De groeiende concurrentie tussen de verschillende klieken aan het hof van de keizer maakten gedurende een eeuw een goed binnenlands bestuur onmogelijk. Bovendien teisterden natuurrampen het land, wat leidde tot hongersnood en alsmaar meer revoltes omdat de regering geen hulp kon bieden. Het buitenlandse beleid werd volledig bepaald door de invallen en oorlogen met andere volkeren. Niet alleen op het land heeft er een lange strijd gewoed met de Mongoolse leider Yen-ta en de verschillende steppevolkeren uit het noorden, maar ook de verscheidene invallen door de Japanners vanuit de zee hebben het de Chinezen moeilijk gemaakt. 89 Dat maakte China heel zwak waardoor het koos voor een isolationistisch beleid. Voortaan zou de Ming-dynastie zich nog meer afsluiten van het buitenland wegens diens agressie en zou het enkel nog contact hebben door het tribuutstelsel dat ze aan het begin van de dynastie opgebouwd had. De door China veroverde gebieden waren verplicht om regelmatig afgezanten te zenden naar het Chinese hof om eerbied te betuigen aan de Zoon des Hemels. Men bracht hiervoor lokale specialiteiten mee waardoor de Chinese overheid een monopolie op buitenlandse producten verwierf. 90 Toen Wan-Li overleed werd hij opgevolgd door zijn zoon, maar die stierf na amper één maand. De twee kleinzonen van Wan-Li, Tianqi (1620-1627) en Chongzhen (1627-1644), kwamen achtereenvolgens op de troon. Tijdens hun bewind zou de wanorde de Ming-dynastie fataal worden. De redenen voor de ondergang van de Ming-dynastie hadden verschillende oorzaken. De strijd tussen de eunuchen bereikte een hoogtepunt. Bovendien viel voor het 86
http://www.geledraak.nl/html/page246.asp, geraadpleegd op 05/05/2008. Gernet, Jacques, A History of Chinese Civilization, Cambridge University Press, 1982, Cambridge. 88 Fitzgerald, C.P., op. cit., p. 471. 89 Gernet, J., op. cit., pp. 416-421. 90 Blussé, L., op. cit., p. 11. 87
40
centrale bestuur de steun van de gegoede klasse weg, waardoor het leger niet meer kon worden betaald terwijl het strijd moest leveren met rebellen en buitenlandse vijanden. 91 Verder kregen de rebellenleiders steeds meer aanhang. Hoewel de rebellen geen duidelijk doel voor ogen hadden, bereikten ze dankzij veroveringen onder leiding van Li Zicheng de stad Peking. 92 De hoofdstad van de Ming-dynastie viel op 24 april 1644, waarna de laatste Mingkeizer zelfmoord pleegde en Li Zicheng de nieuwe keizer werd. Li Zicheng zou echter nooit een volwaardige regering kunnen opbouwen, waardoor andere volkeren hun kans schoon zagen om een poging te doen naar een machtsgreep. Zo groeide een alliantie tussen generaal Wu Sangui, die het bevel had over de Chinese troepen in het noord-westen van het rijk, en de Mantjoes, een niet-Chinees nomadenvolk ten noordwesten van het rijk. Twee maanden nadat de Ming-dynastie gevallen was, zouden Wu Sangui en de Mantjoes samen Peking veroveren. De Mantsjoes bouwden daarna hun Qing-dynastie verder uit, met Wu Sangui als generaal. 93 We kunnen besluiten dat China onder het Ming-tijdperk wisselend succes heeft gekend. Het rijk kende een grote bevolkingstoename en het ontplooide zich volop op het gebied van kunst, literatuur en architectuur. Ook droeg China zijn superieure positie naar het buitenland uit, waarbij China staten aan zich bond door middel van een tribuutstelsel. Toch bereikten de autoriteiten die successen niet met dezelfde kracht en overtuiging als de dynastieën die aan de Ming-dynastie voorafgingen. Een en ander wijst erop dat het superieure niveau van bijvoorbeeld het Tang-tijdperk niet gehaald werd. Zo bouwden de Chinezen van de Mingdynastie op cultureel gebied enkel voort op de vaardigheden en composities van de voorgaande dynastie. Ook qua bestuur liep het soms mis; de democratisering van de overheidsambten door middel van het examenstelsel leidde tot een grotere uitbuiting van de boeren en het isolationistische beleid vanaf de 15e eeuw was een verkeerde keuze. Bovendien moest China zich tijdens de Ming-periode voortdurend verdedigen tegen Japanse invasies en invallen uit het noorden, waardoor de versteviging van de Chinese Muur meer moet gezien worden als verdedigingsstrategie, dan als architecturaal hoogstandje. De verdediging bewees ook dat China niet in staat was om de aanvallers op eigen bodem terug te dringen. 94 Het Chinese rijk zou door de ontwikkelingen tijdens de Ming-dynastie dan ook heel wat aan belang inboeten op wereldschaal.
2.2.1.3. Relatie met het buitenland: aftasten van de Portugese mogelijkheden 91
Eberhard, W., op. cit., pp. 266-267. Fitzgerald, C.P., op. cit., pp. 471-472. 93 Eberhard, W., op. cit., pp. 266-269. 94 Latourette, K., op. cit., p. 136. 92
41
2.2.1.3.1. De aankomst van de Portugezen Onder de Ming-dynastie werden nieuwe contacten gelegd tussen Chinezen en Europeanen, na de eerste ontmoeting tijdens de Yuan-dynastie. 95 Toen bereikten enkele geestelijken de hoofdstad Peking, waar ze goed ontvangen werden. De eerste van hen was Giovanni di Monte Corvino, een franciscaan die vanaf 1294 vele Chinezen bekeerde tot het christendom. 96 De nieuwe Europese expansie op wereldvlak in de vijftiende eeuw was er oorspronkelijk een van de Iberische volken. De Spanjaarden zouden naar het westen trekken, terwijl de Portugezen het oosten wilden verkennen. Portugal was dan ook de eerste zeevarende natie die in 1514 voor de Chinese kust verscheen. Omdat de Chinezen het idee hadden dat de Portugezen een woest volk waren dat enkel op winst en veroveringen uit was, kregen ze in hun rijk geen voet aan de grond. 97 Feit was dat Portugal elke niet-katholieke natie als een vijand aanzag, en elk schip was in hun ogen ‘kapenswaardig’. Het leek wel of handel drijven een tweede keuze was na plunderen. 98 Om die reden werden de Portugezen uit China geweerd wat ertoe leidde dat ze zich vestigden op een eiland voor de Chinese kust, voor de monding van de Parelrivier. In 1557 bereikten China en Portugal een compromis over de handelsbetrekkingen van Portugal met China. Dat de opening van de Chinese markt voor de Portugezen ook voor China voordelig was, blijkt uit een tekst uit 1647: “Thus in the former dynasty the goods of China and of foreign countries were exchanged and circulated via Kwangtung. While the [traders of the] foreign ships and the native merchant princes competed with one another in businees, the people were benefited, and the annual customs duties yielded 22,000 liang of silver. In no year was there a shortage of money.” 99 De Portugese handelaars konden voortaan een handelsnederzetting stichtten op Macao. 100 Naar verluidt vertraagde de slechte reputatie de ontwikkeling van goede contacten tussen Europeanen en Chinezen. De instroom van missionarissen kon pas wanneer het beeld van de Portugezen als barbaren bij de Chinezen weggeëbd was. Met Matteo Ricci bracht in 1601 de eerste Europeaan een bezoek aan het Chinese hof. Die jezuïet was zeer geïnteresseerd in de gewoonten en de levensbeschouwing van de Chinezen. Ricci had geschenken mee, waardoor zijn komst als een eerbewijs van Europa aan China 95
Latourette, K., op. cit., p. 138. Sporry, B.T., op cit., p. 154. 97 Latourette, K., op. cit., p. 140. 98 Fitzgerald, C.P., op. cit., p. 476. 99 Fu, L., A documentary chronicle of sino-western relations (1644-1820) Compiled, translated and annotated. Tucson, University of Arizona Press, 1966, p. 7. 100 Latourette, K., op.cit., p. 140. 96
42
gezien werd. Het bezoek had grote gevolgen voor de beeldvorming van de Chinezen over de Europeanen. Omdat de jezuïet een grote kennis had van de astrologie, en ook van de toen recentste Europese ontdekkingen op dit vlak, liet hij een diepe indruk na in China. 101 Ook paste Matteo Ricci zich uitstekend aan de levenswijze van de Chinezen aan. Meer nog, hij stemde zijn manier van bekering af op de klassieke Chinese cultuur. 102 Sindsdien waren de jezuïeten niet meer weg te denken van het hof van de keizer. Ze deelden voortaan met hen de nieuwe inzichten op het vlak van filosofie, geografie, astronomie, recht en cartografie. 103 Op die manier kreeg het katholicisme vrij spel en de mogelijkheid zich snel uit te breiden.
2.2.1.3.2. Consolidatie van het Portugese monopolie Terwijl met het katholicisme een nieuwe godsdienst zijn weg vond in China, arriveerden ook andere zeevarende naties in Azië. De Republiek der Nederlanden was de eerste serieuze concurrent voor Portugal. Toch liep de Nederlandse intrede in Azië niet van een leien dakje; net zoals de Portugezen werden de Nederlanders als barbaren beschouwd. De nieuwkomers werden als de roodhoofdige barbaren gezien die door hun piraterij een spoor van vernieling achterlieten. Aangezien de Portugezen vreesden hun sterke handelspositie kwijt te spelen, overtuigden ze de Chinezen dat de Nederlanders (en later de Engelsen) geen goed volk waren om handel mee te drijven. Bij hun aankomst aan de Chinese kust werden die vooroordelen trouwens bevestigd; de Nederlanders sloegen inderdaad aan het plunderen. 104 Ondertussen begonnen de Portugezen op alle gebied steun te verlenen aan China. Behalve op wetenschappelijk vlak, stonden ze de Chinezen ook bij op militair gebied. Zo trok Gonsalvo Texeira met een leger van vierhonderd Portugezen richting noorden om strijd te leveren met de Mantsjoes aan de Grote Muur. In de volgende Qing-dynastie zouden gezanten van het Kangxi-bewind zich dit exploot goed herinneren: “In previous miltary campaigns they [the Europeans] have worked hard to manufacture military equipment and cannon. When they were sent to Russia with our mission, they donated their services and completed their assignment. They have offered many services to this nation. The Westerners who live in the provinces have not committed crimes or behaved badly.” 105 Deze strijdkracht werd echter teruggeroepen omdat gevreesd werd dat de Portugezen, toegang konden krijgen tot andere Chinese havens indien ze de strijd in het noorden zouden winnen, waardoor het monopolie 101
Eberhard, W., op. cit., p. 266. Latourette, K., op. cit., p. 141. 103 Ebrey, P.B., The Cambridge Illustrated History of China. Cambridge, Cambridge University Press, 1999, p. 212. 104 Fitzgerald, C.P., op. cit., pp. 481-483. 105 Fu, L., op. cit., p. 105. 102
43
van Kanton voor de handel met de Portugezen zou worden gebroken. Toch deden de Mingkeizers ook nog een beroep op de Portugezen nadat ze uit Peking verdreven waren. De Portugese artillerie maakte een kort succesvol verzet van de restanten van de Ming-dynastie in het zuidwesten mogelijk. 106 Voor het Chinese rijk had de komst van de Europeanen uiteindelijk twee gevolgen. Ten eerste kwamen missionarissen het christendom over het hele rijk verspreiden. Die missionarissen waren voornamelijk afkomstig uit de jezuïetenorde. Nadat Franciscus Xaverius er geland was om in Azië een nieuw geloof te prediken, sloeg de bekering tot het katholicisme in China pas echt aan. Beginnend bij de hogere klassen wou hij een grotere aanhang van christenen creëren, waardoor een aantal Ming-keizers in de laatste dagen van de Ming-dynastie gedoopt werden. Een tweede gevolg was de commerciële bloei. 107 Hoewel de handel tijdens deze periode nog beperkt bleef tot zaken doen door de Portugezen op de zuidkust in Macao en Kanton, dienden ook andere naties zich aan om met China handel te drijven. De doorbraak op beide gebieden kwam er pas tijdens de volgende Qing-dynastie.
2.2.2. De Qing-dynastie (1644-1912)
2.2.2.1. De ontplooiing van het Chinese rijk onder keizer Kangxi In 1644 viel de Ming-dynastie door een samenwerking van de Chinese generaal Wu Sangui met de Mantjoes, een volk afkomstig uit een gebied ten noordwesten van China. Nog voor de Mantsjoes China veroverden, had dat volk reeds de Qing-dynastie gesticht in hun vaderland Mantsjoerije. Wanneer de Mantsjoes het gezag over China gewonnen hadden, trachtten ze hun dynastie verder uit te bouwen over het hele Chinese rijk. Toch was dat in de beginjaren niet makkelijk; verscheidene Ming-aanhangers stichtten elders in het rijk onafhankelijke gebieden en stelden zichzelf aan tot keizer. Dat deed onder andere hun vroegere bondgenoot Wu Sangui, die het westen van China bezette.108 Er moest ook afgerekend worden met de Mongoolse prins Galdan en met de Russen in het noorden, die streefden naar uitbreiding van hun territorium. 109 Het zou tot het jaar 1682 duren vooraleer onder keizer Kangxi alle opstandige nationale regeringen opgedoekt waren en de Mantsjoes het hele Chinese
106
Fitzgerald, C.P., op. cit., pp. 485-486. Latourette, K.S., op. cit., pp. 140-141. 108 Ebrey, P.B., op. cit., pp. 220-224. 109 Eberhard, W., op. cit., pp. 279-280. 107
44
grondgebied onder hun controle kregen. Daarmee stond China volledig onder vreemd bewind. 110 Eenmaal de pacificatie van het hele rijk bereikt was, probeerde de Qing-dynastie in China voorzorgen te nemen om verdere binnenlandse opstanden te vermijden. Overal in het rijk werden garnizoenen gestationeerd, die stabiliteit moesten garanderen. 111 Daarenboven wilden de Mantsjoes stevige fundamenten voor hun bewind en daarom bouwden ze het bestuur uit op basis van de Chinese instellingen en namen ze Chinese ambtenaren in dienst. Voortaan stond aan het hoofd van elk departement van het Chinese rijk een Chinees en een Mantsjoe. Ook het examenstelsel voor de ambtenaren en het merendeel van de Chinese wetten werden overgenomen. Dat alles was de verdienste van keizer Kangxi (1661-1722), de redder van de Qing-dynastie en één van de twee machtigste keizers die het Qing-tijdperk gekend heeft. Onder zijn bewind kon China zonder problemen concurreren met het Rusland van Peter de Grote of het Frankrijk van Lodewijk XIV. 112 Keizer Kangxi lag ook aan de basis van een culturele bloei die de hele eerste helft van de Qing-dynastie zou duren. Wegens zijn grote belangstelling voor de Chinese cultuur, nodigde hij de gegoede klasse en de intelligentsia uit op het hof om de productie van geschiedkundige en literaire werken te bevorderen. Op die manier kon zijn volk heel wat bijleren van de Chinezen. De Chinese encyclopedieën waren namelijk een voorbeeld van hoe alle nodige kennis voor de Mantsjoes kon samengebracht worden. Er werd ook een orde opgericht die zich bezig hield met de studie van klassieke teksten die afkomstig waren van vorige dynastieën. Die methode liet de Han-school toe nieuwe inzichten te krijgen in de geschiedenis van China. 113 De algemene groei op literair vlak liet zich ook voelen in het aantal boeken dat werd uitgegeven, waardoor in China meer gedrukte boeken voorhanden waren dan in de rest van de wereld. Maar er was niet alleen vooruitgang op letterkundig gebied, ook de schilderen porseleinkunst maakten een aanzienlijke verdere evolutie door. Een grotere productie schilderijen en nieuwe kleuren op het porselein waren vanaf nu mogelijk, maar toch zou die kunst -net zoals bij de Ming-dynastie- niet meer zo hoge toppen scheren als tijdens de Sungen Tang-dynastie. 114
2.2.2.2. Nadelen van de constante uitbreiding 110
Fitzgerald, C.P., op. cit., p. 544. Eberhard, W., op. cit., p. 270. 112 Latourette, K., op. cit., pp. 142-143. 113 Eberhard, W., op. cit., p. 279. 114 Latourette, K., op. cit., pp. 144-145. 111
45
Een tweede lange regeerperiode was die van keizer Qianlong. Hij zou de isolationistische politiek van zijn vader Yongzheng (1722-1735) niet voortzetten. Net zoals onder zijn grootvader Kangxi zou China in de regeerperiode van Qianlong meer dan een halve eeuw (1736-1796) succesrijk zijn op alle vlakken. Door zijn toedoen ontwikkelde China zich naar een hoogtepunt door onder meer een ongekende expansie van het Chinese rijk. De uitbreiding en de voortdurende oorlogen waren nodig om de veiligheid te garanderen en om te voorkomen dat Europese machten, met name Rusland en Engeland, de Aziatische handelswereld in de achttiende eeuw onder zichzelf zouden verdelen. Zo vochten de Chinezen eerst tegen de Mongolen, om daarna het Tarim Basin en grote steden van Turkestan 115 , het Mohammedaanse rijk in het westen, in te nemen. Ook verspreidde de Chinese macht zich tot in Tibet en Nepal. Ten slotte erkenden Burma (het huidige Myanmar), Korea en Annam (het huidige Vietnam) de heerschappij van China en onderwierpen ze zich aan het tribuutstelsel.116 Met Rusland sloot China verschillende verdragen om een oplossing te vinden voor de grensgebieden. Beide keizers hadden voor anderhalve eeuw vrede en stabiliteit in het Chinese rijk gezorgd. Door die gunstige binnenlandse situatie kende de economie een enorme vooruitgang. Dat bracht trouwens een immense bevolkingsgroei met zich mee. 117 Maar hoewel China dankzij zijn grote bevolkingsaantal machtiger dan ooit was, speelde dat steeds meer in zijn eigen nadeel. Om voldoende voedsel te produceren moesten de Chinezen opteren voor het bebouwen van marginale landbouwgronden, tot ontbossing en tot terrasbouw op de flanken van bergen. Na verloop van tijd was de economische groei onvoldoende om de stijging van de bevolking bij te houden, wat toch resulteerde in hongersnood en instabiliteit. 118 Na het bewind van Qianlong deden er zich gedurende de negentiende eeuw nog meer problemen voor. De nationale opstanden 119 braken opnieuw uit en buitenlandse vijanden die gedurende het Qianlong-bewind steeds onder controle konden worden gehouden, konden nu hun slag slaan door de zwakte van de Chinese regering. Verder bemoeilijkten de conservatieve krachten China voor modernisering, waardoor ook de staatsinkomsten daalden. 120
2.2.2.3. Een bewogen negentiende eeuw 115
Eberhard, W., op. cit., pp. 283-284. Latourette, K.S., op. cit., p. 144. 117 Fitzgerald, C.P., op. cit., pp. 546-547. 118 Latourette, K.S., op. cit., p. 144. 119 Een voorbeeld hiervan was de Witte Lotus opstand die zich afspeelde in de noordwestelijke provincie Anhui tijdens het laatste decennium van de 18e eeuw. Het volk verzette zich hier tegen de laksheid van de Mantsjoeheersers die leefden van de belastingsinningen. 120 http://www.geledraak.nl/html/page265.asp, geraadpleegd op 12/05/2008. 116
46
Toch werd de ontwikkeling de Qing-dynastie uiteindelijk fataal, vooral door enkele gebeurtenissen tijdens de negentiende eeuw. Door de groeiende invloed van het Westen in China gedurende de voorgaande eeuwen, zagen de Chinezen in dat ze van hen konden leren. De voortdurende angst voor het imperialistische Westen had er voor gezorgd dat de Europese kooplieden tot nog toe steeds enkel in Kanton en Macao handel konden drijven. In die handelscentra had de Chinese Co-Hong het monopolie op alle import en export. Dat leverde de Co-Hong een ongekende rijkdom op omdat ze enkel een vaste belasting aan de staat hoefden te betalen en een monopolie op de handel hadden. 121 Maar de Europeanen hadden moeite met de beperkingen die hen opgelegd werden inzake de handel met de Chinezen. Ze mochten immers bijvoorbeeld niet landinwaarts trekken om hun handel uit te breiden en konden geen contacten leggen met andere handelaars om zo lagere prijzen voor Chinese goederen te bedingen (cf. infra). Die frustraties over de handelsbeperkingen, zouden later ook de eigenlijke oorzaak zijn van het uitbreken van de Eerste Opiumoorlog (1839-1842). Die ontstond doordat de Engelsen opium als het meest winstgevende product in de handel met China beschouwden; ze verscheepten grote hoeveelheden van Indië naar China. Vele Chinezen raakten aan dat product verslaafd, waardoor de overheid eerst beperkingen op de invoer oplegde om vervolgens een totaal verbod op de import van opium af te kondigen. De Chinezen wilden niets aan het toeval overlaten en daarom vernietigde Lin Zexu alle Britse opiumvoorraden in China. De Engelsen zagen dit als een aanval op hun handelszaken in Azië en stuurden daarop oorlogsschepen naar China. Door die een grote oorlogsvloot te zenden, hoopten de Britten dat ze meteen ook handel zouden kunnen drijven met andere Chinese havens. Na enkele jaren oorlog bereikten de Engelsen hun opzet door met China het verdrag van
Nanking
te
sluiten.
De
Britse
overwinning
zorgde
ervoor
dat
er
een
oorlogsschadevergoeding door de Chinezen betaald werd, dat Hongkong aan de Engelsen toekwam, en dat verscheidene andere Chinese havens opengesteld werden voor de handel met Europa. Het belangrijkste gevolg van het verdrag was misschien wel het doorbreken van het monopolie van de Chinese handelslui. Toch hielden geen van beide partijen zich aan het verdrag, waardoor een Tweede Opiumoorlog onvermijdelijk werd: die ontstond in 1856 en eindigde vier jaar later, in 1860. Alweer haalden de Engelsen, nu samen met de Fransen, het op de Chinezen zodat de laatsten verdere toegevingen moesten doen in het Verdrag van Tianjin: een verdere opening van hun rijk en van het handelsnetwerk was daarvan het resultaat. Westerse ideeën vonden op die manier ingang bij de Chinezen. Door een
121
Eberhard, W., op. cit., p. 285.
47
vergelijking van hun oorspronkelijke opvattingen met het nieuwe Europese gedachtegoed raakten Chinese theorieën in diskrediet. Het vertrouwen in de regering ebde weg en revolutionaire ideeën kregen alsmaar meer aanhangers. Politieke opstandelingen hadden in de tweede helft van de negentiende eeuw steeds meer succes door de achteruitgang van het centrale gezag. 122 Het zou duren tot de revolutionairen onder leiding van Sun Yat-sen alle Chinese steden onder hun gezag kregen, en de Qing-dynastie omverwierpen. Het keizerrijk hield op te bestaan, China was voortaan een republiek.
2.2.2.4. Relatie met het buitenland Aan het einde van de Ming-dynastie verschenen Europese landen op het Aziatische toneel. De nieuwkomers hadden twee doelstellingen; enerzijds Chinezen bekeren tot het christendom, en anderzijds voordelige handelsrelaties aangaan met de Chinezen. De relatie tussen de Chinezen en de jezuïeten die tijdens het Ming-tijdperk opgebouwd was, zou verder bloeien in de eerste jaren van de Qing-periode. De bouw van de eerste katholieke kerk in Peking bewijst wel de goede relatie tussen beiden. Die was er in 1652 gekomen door Adam Schall von Bell, een Duitse pater die resideerde aan het Mantsjoe-hof. Hij speelde een grote rol in het mislukken van de Chinees-Nederlandse handelsrelaties door zowel in 1622 als dertig jaar later de handelspogingen van de Nederlanders aan Chinese zijde de kop in te drukken. 123 Toch doemden er moeilijkheden op religieus gebied op zodra Matteo Ricci, de eerste jezuïet op Chinese bodem, overleed. Er kwam alsmaar meer kritiek op de methode van Ricci die steeds een verzoening tussen de Chinese gewoonten en het westerse geloof had nagestreefd. De katholieke Kerk bij monde van Rome keurde die werkwijze af. Voortaan zouden de missionarissen Chinese rituelen niet meer in de geloofsbeleving mogen tolereren. 124 Die omwenteling had ingrijpende gevolgen voor de relatie tussen het Westen en China. De goede relatie tussen beide en het zorgvuldig opgebouwde netwerk van missionarissen en hun bekeringwerk, geïnspireerd door Matteo Ricci, kalfde af en vervolgingen en uitdrijvingen door de Mantsjoes waren schering en inslag. Vooral Spanje en Portugal, twee staten die de bekeringsmissies sterk steunden, moesten het ontgelden. Vanaf het begin van de negentiende eeuw was het voor de katholieke missies dan ook uiterst moeilijk om nog voet aan de grond te krijgen. 125
122
Eberhard, W., op. cit., pp. 285-288. Blussé, L., op. cit., p. 62. 124 Gernet, J., op. cit., pp. 518-520. 125 Latourette, K.S., op. cit., p. 147. 123
48
De handel ontplooide zich wel verder. Ondanks het feit dat de Europese kooplieden strenge voorwaarden opgelegd werden om handel te drijven in China, bleven ze steeds terugkomen. Ten eerste vreesden de Mantjoes dat er onder het volk een opstand tegen hen kon ontstaan. Ze meenden namelijk dat een voortdurend contact met vreemden een opstand tegen het bewind in de hand kon werken, waardoor ze het aantal ontmoetingsplaatsen tussen het Oosten en het Westen wilden beperken tot één, namelijk Kanton. 126 Ten tweede was het Chinese rijk zelfvoorziend en de Chinezen waren ervan overtuigd dat er geen Europese goederen moesten worden ingevoerd. Het was voor de Europeanen dan ook moeilijk om een goed te vinden waarmee ze de Chinese thee, porselein en zijde met winst konden ruilen.127 De kooplieden op Kanton losten dat op door eerst een lange tijd zilver richting China aan te voeren, om vervolgens hun handel aan te passen aan de grote vraag naar opium. 128 Er werden wel pogingen ondernomen om betere toegang tot de Chinese markt te krijgen en gunstiger condities. Een verandering van de manier van handelen met de Chinezen zou hun winsten kunnen verhogen en een stabieler inkomen garanderen. Daarom wilden de Engelsen toegang krijgen tot de gebieden waar de specerijen geproduceerd werden om zo bijvoorbeeld thee goedkoper te kunnen opkopen. Ze streefden ook naar een afschaffing van het tribuutstelsel en wilden een handelsrelatie zoals in de Europese staten, waar vrijhandel mogelijk was. In 1793 en 1816 trokken daarom Britse gezantschappen richting Peking om betere voorzieningen en een permanente diplomatieke vertegenwoordiging te eisen. 129 Het eerste gezantschap onder leiding van Lord George McCartney kreeg toegang tot het hof van Qianlong, maar stuitte op een weigering van de keizer. Het gezantschap, dat bestond uit wetenschappers, muzikanten en kunstenaars, had nochtans een rijk aanbod aan Engelse producten meegenomen. Maar met de wol, tapijten, wetenschappelijke instrumenten, en andere in Engeland vervaardigde zaken konden ze de Chinezen niet overtuigen.130 Meer nog: de Engelsen werden behandeld als een staat die tribuut kwam brengen aan China. 131 Omdat hun eisen niet ingewilligd werden, stuurden ze in 1816 een tweede gezantschap onder leiding van Lord Amherst, maar die leverde ook nauwelijks iets op. Al even weinig succes boekten de Nederlandse zending in 1795 en een Russisch gezantschap in 1806 in hun streven naar vrijhandel. De oorzaak van de Chinese afsluiting van de buitenwereld door de Qing-keizers was dat ze zichzelf als machtigste rijk ter wereld zagen en daarom elk contact met de vreemde 126
Fitzgerald, C.P., op. cit., p. 554. Ebrey, P.B., op. cit., p. 235. 128 Latourette, K.S., op. cit., p. 146. 129 Eberhard, W., op. cit., pp. 285-286. 130 Ebrey, P.B., op. cit., pp. 235-236. 131 Latourette, K.S., op. cit., p. 146. 127
49
barbaren vermeden. Het Mantsjoe-rijk sloot zich af van alle invloeden, ook van kennis uit het buitenland en liep zo een alsmaar groter wordende achterstand op ten aanzien van Europa. 132 De vooruitgang die de Europeanen tijdens de negentiende eeuw realiseerden stond in schril contrast met de situatie in China. Het machtige Chinese rijk van een paar eeuwen tevoren was namelijk door zijn isolationistische buitenlandse politiek blijven stilstaan, waardoor Europa het op alle gebieden overklaste. De desinteresse voor een materiële vooruitgang, de armoede en het gebrek aan aandacht voor de kwaliteit van het leger zouden China voortaan kwetsbaar maken voor een militaire confrontatie met Europese staten. 133 Achteraf gezien bleek dat effectief zo te zijn; de toegevingen die de Chinezen na de Opium-oorlogen aan de Engelsen moesten doen, wezen op de machteloosheid van het Chinese rijk.
2.2.3. Nederland – China: het streven naar vrijhandel
In een Portugese handelscultuur in Azië trachtten de Nederlanders als eersten een gaatje te vinden voor handelsbetrekkingen met China. Net als de manier waarop de Nederlanders verzeild raakten in Japan, was ook het noodweer op zee de oorzaak van de aankomst in China. Tyfoons hadden in 1600 Jacob van Necks schepen doen afdwalen naar de monding van de Parelrivier die toegang gaf tot Macao. Zoals hierboven gezegd duldden de Portugezen geen concurrentie op de Chinese markt. Onder invloed van Portugal voerden de Chinezen dus een zware repressie ten opzichte van nieuwkomers. Nederlanders werden roodharige duivels genoemd en met geweld verdreven. Ook een tweede poging van Jacob Van Neck twee jaar later en de inspanning van Matelieff in 1607 draaiden op niets uit, de Portugezen deden de gesprekken tussen de Nederlanders en Chinezen telkens spaak lopen. De voornoemde Jan Pieterz. Coen zou in 1621 hierin verandering willen brengen. Naar het voorbeeld van de welvarende handel met Japan in die tijd (cf. infra), rustte hij een vloot uit die het Iberische monopolie in China teniet moest doen en tegelijk een vrije handel voor Nederland moest opleveren. Die aanval liep op niets uit en de Nederlanders werden genoodzaakt hun hoofdkwartier voor het Verre Oosten op het eiland Formosa (het huidige Taiwan) te stichten. Van hieruit ondernam de VOC verschillende pogingen om een vrijhandel met China te bereiken die allemaal op niets uitdraaiden. De Nederlanders bereikten wel handelscontacten met China, maar die waren op dergelijke manier georganiseerd dat ze afhankelijk bleven van de Chinese kooplieden voor de toelevering van producten. In de laatste jaren van het Ming132 133
Fitzgerald, C.P., op. cit., p. 558. Ebrey, P.B., op. cit., pp. 235-236.
50
tijdperk gingen ze daarom over tot de verovering van het eiland Formosa, dat tegen het midden van de zeventiende eeuw een winstgevende Nederlandse kolonie werd. Coxinga, een militair leider, zou zich na de Ming-dynastie keren tegen de overgang naar het Mantsjoe-bewind. Hij werd de grootste vijand van de nieuwe Chinese overheid en weldra ook die van de Nederlanders op Formosa. Voor Coxinga, die sinds 1644 de Chinese kuststreek bezette, werd het in 1660 te warm onder de voeten op Chinese bodem. Hij moest nu een nieuw onderkomen vinden voor zijn troepen. De opstandeling zag Formosa als een goede vestigingsplaats voor zijn familie en blokkeerde de scheepvaart hierheen. Bezwijkend onder de superioriteit van het leger van Coxinga tekenden de Nederlanders een akkoord dat hen een vrije uitvaart van het eiland garandeerde. De machtige Nederlandse handelscompagnie leidde hiermee een groot gezichtsverlies ten opzichte van de Aziatische vorsten en bewees hiermee dat het nooit een echte doorbraak in China had kunnen verwezenlijken. Pas in 1689 kwam het besef dat een vrijhandel met China opzetten een onmogelijke opdracht was en lieten ze de Chinese producten naar hun belangrijkste nederzetting Batavia brengen door de Chinezen zelf. Want ondanks de vele inspanningen zijn de Chinese havens altijd gesloten gebleven voor de regelmatige handel met de VOC-schepen. 134
2.3. Achtergrond van Japan
2.3.1. Japanse begrippen: Oorsprong van shogun en andere begrippen
Als we het over Japan in de nieuwe tijd willen hebben, moeten we enkele Japanse kernbegrippen verklaren die hun oorsprong vinden voor de bestudeerde periode. Eén ervan is shogun, een titel die vanaf 1192 in gebruik werd genomen om de militaire macht van Minamoto Yoritomo aan te duiden. Shogun was eigenlijk de verkorte naam van de titel Seii-tai-shogun, wat zoveel wil zeggen als ‘generaal die de barbaren bedwingt’. Die benaming gaf men oorspronkelijk aan de aanvoerders van de strijd tegen de Ainu, de oorspronkelijke bevolkingsgroep van Japan die tot op vandaag gediscrimineerd wordt in de Japanse samenleving. ‘Shogun’ werd uiteindelijk de aanspreektitel van de opperkrijgsheer van Japan
134
Blussé, L., op. cit., pp. 59-72.
51
gedurende de volgende eeuwen. 135 De macht van de shogun was niet alleen militair, maar ook politiek. Dit wil zeggen dat de Japanse keizer voortaan slechts een ceremoniële functie had, de shogun oefende immers alle feitelijke macht uit. Als gevolg van de complete macht die de shogun bezat, kreeg hij ook een groot aandeel van de totale shõen. De shõen is het Japanse feodale stelsel waarbij landbouwers een deel van hun productie moesten afstaan aan een hogere klasse. Het is een systeem waarbij het geheel aan privé-domeinen bebouwd werden, elk volgens afgesproken rechten en plichten. De daimyo 136 maakten ook deel uit van het feodale stelsel. Zij waren de landheersers over autonome gebieden. 137 De grootte van de gebieden van de daimyo werd uitgedrukt in aantal koku, een massa-eenheid die men gebruikte voor graanhoeveelheden. Eén koku was ongeveer zesendertig liter graan en men kreeg pas de titel van daimyo als men meer grondgebied bezat dan waarop tienduizend koku graan kon verbouwd worden.
2.3.2. De Azuchi-Momoyamaperiode (1568-1603)
2.3.2.1. De ontwikkeling naar een eengemaakt Japan Er hoort een woordje uitleg bij die titel, want zowel de naam als het beginjaar van de periode moeten worden verklaard. Normaal zou dit tijdperk naar de twee opvallendste krijgsheren moeten verwijzen, maar in de naam vinden we de twee grote versterkte steden die tijdens hun bewind centra waren van aanzienlijke culturele bloei en handelsactiviteit, naast de hoofdstad Kyoto. Zoals elke andere daimyo of feodale heer die een groot gebied van Japan bestuurde, maar onder het gezag van de staatsregering stond, hadden ook de twee krijgsheren Nobunaga en Hideyoshi hun residenties; het kasteel van de eerste bevond zich in Azuchi, Hideyoshi’s paleis lag in Momoyama (Fushimi). 138
Over de begindatum van de Azuchi-Momoyamaperiode wordt er nog steeds gediscussieerd. We kiezen hier voor 1568 omdat toen een van de twee grote krijgsheren van die periode de macht greep. In 1568 en de jaren die volgden op de inneming van Kyoto, begon Oda Nobunaga immers met de langzame inname van Japan, een onderneming die zou duren tot zijn dood. De verovering van Kyoto (cf. infra) door Oda Nobunaga lijkt dus een belangrijker 135
Reischauer, E.O. & Craig, A.M., Japan, Tradition and Transformation. Wilmington, U.S.A. Houghton Mifflin College, 1989, p. 44. 136 Daimyo is een woord waar de enkelvoudvorm dezelfde schrijfwijze heeft als de meervoudvorm: één daimyo, twee daimyo. 137 Sansom, G.B., Japan, A Short Cultural History. Londen, The Cresset Press, 1932, pp. 278-280. 138 Hall, J.W., Japan, From Prehistory to Modern Times. New York, Delacorte Press, 1971, p. 157.
52
keerpunt omdat zij veel ingrijpender gevolgen had dan de verwijdering van de door hem aangestelde shogun in Kyoto in 1573. Sommigen zien die gebeurtenis van 1573 dan ook als startpunt van de Azuchi-Momoyamaperiode, omdat er toen een einde kwam aan de lange regeerperiode van de Ashikagafamilie.
Ons verhaal over Japan begint bijgevolg in de tweede helft van de zestiende eeuw. Tot voor die periode was de Japanse staat in complete desintegratie door de strijd tussen de vele krijgsheren. Het was wachten tot een sterke leider een politieke ommekeer kon brengen en de eenheid in Japan kon herstellen. De kentering van de binnenlandse situatie zou er komen door drie succesvolle militaire leiders; Oda Nobunaga (1534-1582), Toyotomi Hideyoshi (15361598) en Tokugawa Ieyasu (1542-1616). Door telkens voort te bouwen op elkaars realisaties werd Japan onder hun bewind verenigd. Ze hebben tijdens hun loopbaan voortdurend coalities tussen de verschillende daimyo onder hun militaire hegemonie gesticht. Op die manier zorgden ze voor de overgang tussen de gewelddadige Ashikagaperiode en het vredevolle Tokugawatijdperk. Vanuit de veroverde hoofdstad van het rijk, wat hen veel politiek gezag had opgeleverd, konden ze de andere clans onderwerpen aan hun gezag. 139 De periode van de drie machtige krijgsheren begon met de overwinning van Oda Nobunaga op Imagawa Yoshimoto (1519-1560). Die laatste had de inname van Kyoto voor ogen, maar moest daarvoor vanuit zijn provincie Mino het territorium van Oda Nobunaga doorkruisen. Door een verrassingsaanval van Oda in 1560 zouden Yoshimoto en zijn troepen nooit de hoofdstad bereiken. Meer nog: het oorspronkelijke plan van Yoshimoto werd na zijn dood verwezenlijkt door Nobunaga zelf. Zodra de hoofdstad in 1568 onderworpen was, besliste Nobunaga om niet zelf, maar Ashikaga Yoshiaki tot shogun aan te duiden. Oda Nobunaga regeerde echter te vuur en te zwaard, waarop hij wel het alleenrecht op de politieke beslissingen opeiste. Ondertussen breidde het territorium zich onder leiding van Oda Nobunaga
stelselmatig
uit.
In
1571
versloeg
hij
de
opstandige
boeddhistische
Enryakujimonniken, en twee jaar later voegde hij de gebieden van de Asai en Asakura aan zijn veroveringen toe en verdreef hij de shogun uit Kyoto. Hiermee kwam een einde aan bijna twee en een halve eeuw Ashikagashogunaat (1336-1573). 140 Desondanks focuste Oda Nobunaga zich niet enkel op militaire veroveringen. Een onderzoek naar de landbouwgronden in zijn bezit, de inzameling van de wapens van de boeren, en de gelijkschakeling van de maten en gewichten bewijzen dat hij ook naar een meer 139 140
Reischauer, E.O. & Craig, A.M., op. cit., p. 77. Hall, J.W., op. cit., pp. 143-145.
53
gecentraliseerde macht streefde. Oda Nobunaga zou evenwel niet de controle over heel Japan verwerven. Hij had het nog steeds met de Mori in het westen aan de stok toen hij in 1582 vermoord werd door Akechi Mitsuhide, een generaal uit de eigen rangen die hem verraden had. 141
De strijd onder Oda Nobunaga had van Toyotomi Hideyoshi een betere krijgsheer gemaakt en daarom werd Hideyoshi nog tijdens het bewind van Nobunaga
bevelhebber van de
troepen. 142 Na de dood van Oda Nobunaga werkte Hideyoshi zich verder op als enige opvolger. Hij had met de andere drie kandidaten voor de hoogste positie afgerekend, liet een kasteel in Osaka als machtscentrum bouwen en kreeg de stad Kyoto in handen. Hideyoshi zorgde voortaan ook voor de legitimatie van zijn macht door zowel de onderdanen als de familie van Nobunaga aan zijn kant te scharen. 143 In tegenstelling tot Europa waar alle hoop op de eenmaking van de Nederlanden was opgegeven, trachtte de nieuwe opperbevelhebber in Japan vanaf 1585 het werk van zijn voorganger verder te zetten voor een eengemaakt Japan. Hij onderwierp achtereenvolgens het eiland Shikoku en het oosten kwam onder leiding van zijn vazal Tokugawa Ieyasu. In 1586 versloeg hij het machtige Kyushu in het zuiden en zette daarna zijn veroveringstocht verder, door in 1590 de Hojo-familie in Kanto te onderwerpen. Toen ook de daimyo in het noorden overmeesterd was, bracht Tokugawa Ieyasu in 1590 de volledige politieke hereniging van Japan tot stand. 144 Een systeem van loyaliteit moest die eenheid garanderen, want er waren nog steeds daimyo die het gezag over hun gebied uitoefenden. Zij stonden wel onder het bevel van Hideyoshi, die zijn land opdeelde in koku: elke daimyo had een territorium van tenminste tienduizend koku (cf. supra). Hideyoshi had voor zichzelf de beste gebieden voorbehouden: de centrale gebieden Omi en Owari waren het vruchtbaarst en daarvan maakten de belangrijkste steden Kyoto en Sakai deel uit. Die indeling leverde tweehonderd daimyo op, elk met een verschillende relatie tot Hideyoshi. Bepaalde gebieden waren meer autonoom ten opzichte van het centrale bestuur dan andere. Daarom was het een politiek van feodaal vertrouwen. Om de controle te behouden had Toyotomi Hideyoshi alle daimyo trouw laten zweren aan hem en soms werden de daimyo naar een ander gebied gestuurd, zodat de kans verkleinde dat ze vanuit hun nieuwe verblijfplaats in opstand
141
Reischauer, E.O. & Craig, A.M., op. cit., p. 77. Gowen, H.H., An outline history of Japan. New York, Delacorte Press, 1935, p. 200. 143 Hall, J.W., op. cit., p. 147. 144 Reischauer, E.O. & Craig, A.M., op. cit., pp. 77-78. 142
54
zouden komen. 145 Toch bleef alle macht in handen van de daimyo, want hoewel zij gebonden waren aan de algemene decreten die golden voor het hele land, bleven de leiders van de deelgebieden nog steeds een autonoom bewind over hun deelgebied voeren. We kunnen daarom zeggen dat Japan onder de hegemonie van Hideyoshi een centralistisch bestuur nastreefde, maar er niet helemaal in slaagde. Toyotomi Hideyoshi boekte evenwel veel successen op andere vlakken. Zijn hervormingen van de grondindeling en van de sociale organisatie zorgden voor grote veranderingen in Japan. Om sociale wanorde te voorkomen maakte hij een duidelijk onderscheid tussen de landbouwers of gewone burgers – de hyakusho - en diegenen die verbonden waren aan de daimyo – of de bushi. Ook al hadden bepaalde burgers aristocratische banden, ze werden net zoals alle anderen in het kadastraal register opgenomen. Nadien werd de katana-gari uitgevoerd, waarbij de hyakusho-klasse alle wapens afgenomen werden, zodat de bushi het monopolie kregen op militair vlak. 146 Die maatregel had twee bedoelingen; enerzijds werden zo (dreigende) opstanden met geweld de kop ingedrukt, en anderzijds werd zo een onderscheid gecreëerd tussen beide klassen. Het dragen van een zwaard maakte vanaf nu het klassenverschil. 147 Andere sociale veranderingen volgden: Hideyoshi verbood de wijziging van de sociale status, waardoor zowel een militaire vazal als een boer hun werk moesten blijven uitoefenen, en zijn decreten schaften het feodale systeem van de shõen af zodat het bestuur voortaan veel efficiënter werd geregeld. 148
De culturele ontwikkeling tijdens de Azuchi-Momoyamaperiode was een weerspiegeling van wat er zich op het politieke vlak afspeelde; een grote bloei. De rijke beeld- en bouwkunst van toen werd, in contrast met de strenge en sobere stijl van tevoren, nu gekenmerkt door veel goud, levendige kleuren en een weelderige stijl. Dat was te merken aan de kastelen, de paleizen en de beeldhouwwerken: met hun monumentale omvang, het overvloedige gebruik van bladgoud en lakwerk 149 , hun hoge pilaren en ingewikkeld houtwerk, waren ze het Japanse equivalent van onze barokstijl. Voorbeelden hiervan waren het kasteel in Osaka, de Grote Buddha in Kyoto en het paleis in Fushimi. 150 Maar ook elders bloeide de cultuur. Zo onderging de schilderkunst dezelfde invloed als de bouwkunst: de doeken wemelden van
145
Ibid., p. 78. Hall, J.W., op. cit., pp. 151-157. 147 Sansom, G.B., op. cit., p. 433. 148 Reischauer, E.O. & Craig, A.M., op. cit., p. 79. 149 Ibid., p. 80. 150 Sansom, G.B., op. cit., pp. 435-439. 146
55
goud en levendige kleuren. 151 De sterk geritualiseerde theeceremonie in Kyoto in 1587, een initiatief van Toyotomi Hideyoshi in de vorm van een tiendaags festival dat opgeluisterd werd door talrijke dans- en toneelvoorstellingen, toonde dat ook andere kunstvormen welig tierden binnen het Japanse rijk. 152
Gedurende deze periode deed zich dus een ingrijpende verandering voor in de geschiedenis van Japan. Oda Nobunaga en Toyotomi Hideyoshi hadden het land politiek herenigd. Die eenheid kwam tot stand door verschillende factoren: (1) het feodaal systeem werd hervormd door de daimyo, die sterke lokale heersers waren, onder één gezag te brengen; (2) Hideyoshi bouwde voort op de erfenis en methodes van Nobunaga; (3) er was reeds een streven naar nationale eenheid en etnische uniformiteit; (4) Japan was geïsoleerd, waardoor het weinig invloed onderging van buitenlandse invloeden; (5) maar vooral beschikten de twee opperbevelhebbers over een uitstekend politiek inzicht.153
2.3.2.2. Relatie met het buitenland: van openheid tot fiasco
2.3.2.2.1. Intrede van het Westen met zijn religie Zoals we in het hoofdstuk China gezien hebben, poogde Japan zich al snel op te werken tot een handelsstaat. De Japanse handelaars-piraten teisterden overigens niet enkel de Chinese kust, hun drang tot handelsexpansie was voelbaar tot in Zuid-Oost-Azië. 154 Maar al bij al stelde dit niet veel voor omdat Japan omstreeks het midden van de zestiende eeuw nog voornamelijk op zichzelf georiënteerd was. Daar kwam verandering in met de komst van Europeanen die rond 1543 in Tanegashima aankwamen, een eiland in het zuiden van Kuyshu. Het waren niet de Nederlanders die hier als eerste aankwamen – zij hadden toen economische en politieke kopzorgen -, maar de Portugezen die bij toeval de Japanse kust bereikten.
151
Hall, J.W., Japan, op. cit., pp. 158-159. Reischauer, E.O. & Craig, A.M., op. cit., p. 80. 153 Reischauer, E.O. & Craig, A.M., op. cit., pp. 73-80. 154 Ibid., p. 73. 152
56
155
In de jaren na de ontdekking van Japan zouden verscheidene Portugese schepen de reis naar Japan ondernemen. Ze beperkten zich daarbij niet tot de ene haven in Kuyshu, maar voeren ook op Kyoto en andere havens op de Japanse Westkust. Nadien volgden de jezuïeten in het voetspoor van de Portugese handelaars om hun bekeringsmissies van Macao en Goa nu voort te zetten. Franciscus Xaverius gaf hiervoor de aanzet door in 1549 met twee andere Spaanse jezuïeten naar Kagoshima af te reizen en van daar uit het christendom te preken. Opmerkelijk was de grote tolerantie van de Japanners ten opzichte van de jezuïeten. Dat was het gevolg van een aantal factoren. Vooreerst hadden de Japanners grote bewondering voor de vuurwapens die de Westerlingen met zich meebrachten. Ten tweede zagen ze het christendom als een variant van een populaire boeddhistische sekte, en merkten de Japanners ook dat de Portugese kooplieden veel ontzag voor de jezuïeten hadden, waardoor ze op voordelen hoopten voor de buitenlandse handel indien ze zich voor hen openstelden. 156 Het aantal bekeerlingen onder de Japanners groeide gestaag. Dit kwam doordat de missionarissen zich niet alleen op de lage klassen richtten, maar ook op de hoge klasse. Want eenmaal de bewindvoerders bekeerd waren, volgden de vazallen vanzelf hun leider. Op die manier werd Japan het meest succesvolle bekeringsgebied van de jezuïeten in Azië. Meer nog, de jezuïeten werkten zich op in het Japanse staatsapparaat en wonnen zo de sympathie van Oda Nobunaga. Dat ze de steun kregen van Nobunaga was zonder meer bijzonder. Nobunaga stond immers 155
http://www.voc-kenniscentrum.nl/kaart-oostazie.html, geraadpleegd op 14/07/2008.
156
Reischauer, E.O. & Craig, A.M., op. cit., pp. 74-75.
57
bekend als een gevoelloze en krachtige leider. De openheid van de opperkrijgsheer voor de westerse jezuïeten moet dus niet alleen aan algemene economische perspectieven toe te schrijven zijn, maar ook aan andere factoren. Zo stond Oda Nobunaga niet open voor boeddhisten. De komst van de christenen was dus zeer welkom. Verder regeerde hij als autocraat over Japan, en probeerde hij spanningen binnen het rijk te vermijden. Daarom ook stond hij open voor de jezuïeten die leefden volgens strenge regels en met trots handelden. Dat waren kwaliteiten die toen door de Japanners bewonderd werden. 157 Toch had de komst van de westerlingen ook andere ingrijpende gevolgen voor de Japanners dan alleen de opkomst van het christendom. Het contact met het Westen bleek achteraf zelfs verrijkend door de introductie van verschillende onbekende zaken. Bepaalde gewassen zoals tabak en aardappelen leerden de Japanners kennen door de buitenlandse handel. Er was ook een grote belangstelling voor muziekinstrumenten, wereldkaarten en –bollen, en uurwerken; die waren voor hen totaal nieuw. 158 Maar de evolutie op militair gebied zorgde nog voor de grootste verandering omdat die een doorslaggevende factor was in de politieke strijd die woedde binnen Japan. De rijke daimyo konden namelijk door de intrede van vuurwapens en de bouw van centrale burchten hun macht verder uitbreiden over hun minder gemoderniseerde onderdanen. 159
2.3.2.2.2. Mislukte expansie Toyotomi Hideyoshi bouwde nadien voort op de erfenis van Oda Nobunaga. Alleen verschilde zijn visie ten aanzien van de jezuïeten met die van de vorige opperbevelhebber. Hideyoshi begon het christendom als een politiek gevaar te zien omdat hij schrik had dat de westerse religie zijn vazallen kon verenigen tegen hem. 160 Om die reden vaardigde hij een edict uit dat alle christenen verplicht waren het land binnen de twintig dagen te verlaten. 161 Toch bleven zware vervolgingen uit; de Japanners waren immers te afhankelijk van de Portugese handel. Ze hadden bovendien nog geen enkel vermoeden dat handel met Europa ook zonder christelijke motieven mogelijk was; de Nederlanders waren in deze periode nog volop een weg richting Azië aan het zoeken. Maar zoals gezegd zette Hideyoshi de hereniging van het Japanse rijk verder en ook hij stichtte een vestiging in Osaka, dat al gauw uitbloeide tot een machtig handelscentrum voor 157
Sansom, G.B., op. cit., p. 420. Ibid., p. 421. 159 Reischauer, E.O. & Craig, A.M., op. cit., pp. 77-78. 160 Sansom, G.B., op. cit., pp. 422-423. 161 Gowen, H.H., op. cit., p. 216. 158
58
binnen- en buitenlandse handel. Net als zijn voorganger leefde in hem de drang om alsmaar meer gebied te veroveren. Hij kreeg de haven van Nagasaki in handen, wat hem deed dromen van gunstige handelsrelaties met China en andere landen in Zuid-Oost-Azië. China weigerde echter alle onderhandelingen met het Japan van Hideyoshi. De weigering had als gevolg dat de Japanse krijgsheer vastbesloten was om de Ming-dynastie teniet te doen en het rijk onder zijn vazallen te verdelen. Korea was de plaats van het strijdtoneel waar de Japanse en Chinese troepen elkaar ontmoetten. De eerste Japanse invasie in Korea – eigenlijk met het oog op een inval in China- kwam er in 1592 en was een groot succes: de meeste delen van Korea kwamen onder Japans bestuur en de Japanners stootten door tot aan de Yalurivier op de grens tussen China en het huidige Noord-Korea. Omdat de tegenaanval van de Chinezen en Koreanen een jaar later de Japanners had teruggedreven en de onderhandelingen nadien op niets uitdraaiden, werd een tweede invasie ondernomen in 1597-1598, maar die liep uit op een grandioos fiasco. De dood van Toyotomi Hideyoshi in 1598 en de grote verliezen van strijdkrachten in Korea zouden de agressieve buitenlandse politiek van het Japanse rijk voorlopig een halt toeroepen. 162
2.3.3. De Edoperiode (1603-1867)
2.3.3.1. Hervormingen leidden tot een succesvolle dynastie Tokugawa Ieyasu, die we hierboven al even vermeldden, had zich tijdens het Hideyoshibewind in Edo gevestigd. Hoewel Edo oorspronkelijk alleen een militaire vestiging was, koos Ieyasu die plaats na de dood van Hideyoshi als hoofdstad en hij bestuurde Japan van hieruit. Edo (het latere Tokyo) werd, naast het centrum voor de militaire macht, ook de economische, politieke en culturele hoofdstad toen Ieyasu zijn heerschappij over Japan uitbreidde. Als bekroning werd hier het grootste kasteel van Japan gebouwd dat in 1606 voltooid werd. Hij rondde op die manier het streven voor Japanse eenheid van Oda Nobunaga en Toyotomi Hideyoshi met succes af. Als voorzitter van de Staatsraad tijdens het bewind van zijn voorganger Hideyoshi vestigde Ieyasu, nadien een stevige hegemonie over het Japanse rijk en lag hij aan de basis van het Tokugawa-shogunaat dat tot 1868 stand zou houden. Bij de dood van Hideyoshi leek het voor de hand te liggen dat Ieyasu hem zou opvolgen. Hij regeerde namelijk over het grootste gebied (2 557 000 koku), had met 38 vazallen de meeste volgelingen en was bovendien door Hideyoshi aangesteld tot beschermer van zijn zoon
162
Hall, J.W., op. cit., pp. 155-156.
59
Hideyori. 163 Toch kreeg hij de macht over Japan niet zomaar in handen. Nadat bijna de helft van de daimyo van het Hideyoshi-bewind zijn trouw had betuigd aan Ieyasu, wou hij overgaan tot de verovering van het zuidelijke deel. Er kwam echter felle tegenstand van andere leden van de Staatsraad die zich verenigden onder leiding van Ishida Mitsunari. Ieyasu trok ten strijde richting Osaka, wat werd aanzien als een oorlogsverklaring tegen de westelijke alliantie. Met zijn 70 000-koppige leger leek Ieyasu geen kans te maken tegen de verzamelde 120 000 strijdkrachten van het westen. De confrontatie vond plaats in Sekigahara in de maand oktober van 1600, een plaats niet ver van de hoofdstad, waar de invloed van Europa snel duidelijk werd; beide kanten gingen de strijd aan met allerlei vreemde wapens en kanonnen. 164 Hier zou blijken dat de immense strijdmacht van de opstandige daimyo in het westen niet zo machtig was als vooraf gedacht werd. Door de slechte leiding, onder meer door de banden die sommigen hadden met Ieyasu, en door de opsplitsing in verschillende fracties liep de confrontatie voor hen desastreus af. Ieyasu confisqueerde alle gebieden en zou alsmaar meer macht over Japan verwerven, wat leidde tot zijn aanstelling tot shogun in 1603. Omdat hij Hideyori na de slag van Sekigahara het kasteel van Osaka met de omliggende streek had toegewezen 165 , veroverde Ieyasu daarenboven het gebied in 1615 op hem om het gevaar van verzet teniet te doen. 166 Dat waren allemaal maatregelen die Ieyasu trof om de stabiliteit en de opvolging te verzekeren. In het kader van die machtsoverdracht wou Ieyasu het ambt van shogun aan zijn zoon Hidetada doorgeven, slechts twee jaar nadat hij aangesteld was. Hij wou immers dat zijn opvolging vlekkeloos zou verlopen, iets wat hij bij zijn voorgangers Nobunaga en Hideyoshi verkeerd had zien lopen. Doordat die wijze traditie verder werd gezet onder Hidetada, was het Tokugawa-shogunaat voor de volgende eeuwen verzekerd. 167
2.3.3.2. Tokugawa-shogunaat: een hiërarchische regeringsvorm Dit is een opmerkelijke periode in de Japanse geschiedenis wegens de onwaarschijnlijke bloei die Japan onder de Tokugawa-dynastie op alle vlakken kende. De vrede en stabiliteit die het rijk gedurende deze periode kenmerkten, was te danken aan het goed georganiseerde politieke systeem dat bakuhan werd genoemd. Bakuhan is een samensmelting van de Japanse begrippen bakufu, dat naar het Japanse regeringsapparaat verwees, en han, de gebieden van
163
Reischauer, E.O. & Craig, A.M., op. cit., p. 80. Gowen, H.H., op. cit., pp. 227-228. 165 Tokugawa Ieyasu deed dit omdat Toyotomi Hideyori de erfgenaam was van Toyotomi Hideyoshi en dus veel steun en aanhangers had die hij mee erfde van zijn vader. 166 Hall, J.W., Japan, op. cit., pp. 163-165. 167 Reischauer, E.O. & Craig, A.M., op. cit., pp. 80-81. 164
60
de daimyo. Die structuur leidde tot een voordien ongekende hegemonie over Japan.168 Dankzij een samenspel van factoren die tevoren los van elkaar stonden: het regionale en nationale bestuur werkten voortaan zonder moeilijkheden samen, wat zorgde voor een perfecte wisselwerking tussen feodale en bureaucratische bestuursmethoden en tussen gecentraliseerde en gedecentraliseerde autoriteiten. Ook de enorme gebiedsuitbreiding was een oorzaak van de sterke positie van de leiders. In vijftig jaar tijd zouden de eerste drie shoguns het Japanse rijk met meer dan 10 miljoen koku uitbreiden. Al dat gebied kregen ze onder controle door een politiek van diplomatie en door goed op te eisen van daimyo die overleden zonder erfgenamen. 169 Enkel door de verschillende soorten hiërarchische relaties die tussen de shogun en de daimyo bestonden, konden de bewindhebbers vat houden op dit enorme gebied en hun onderdanen. Het Japanse rijk zorgde onder dit shogunaat voor de voltooiing van de metamorfose die al jaren aan de gang was. Vanaf nu verschijnen ook de Nederlanders op het Japanse toneel.
2.3.3.3. Een politieke verbondenheid Een kort overzicht van de toenmalige politieke relaties voor een goed begrip van de Japanse geschiedenis: Het dichtst bij de shogun stonden de shimpan, drieëntwintig Tokugawa-families met aan het hoofd de Sanke. De Sanke waren de drie zonen van Ieyasu die de opvolging van de shogun moesten verzekeren en tegelijk het grootste en meest strategische gebied in handen hadden. Vervolgens waren er de daimyo, waarin een verschil gemaakt werd tussen de fudai daimyo en de tozama daimyo. De eerste soort daimyo waren vazallen die Ieyasu reeds dienden voor de overwinning in 1600 en achteraf gebied toebedeeld kregen. De tozama stonden wel al aan het hoofd van een gebied voor de confrontatie in Sekigahara. 170 Omdat zij de grootste gebieden controleerden, werden zij in de eerste jaren als gelijken van de shogun behandeld. Toch moesten zij net als de anderen ook enkele maanden aan het hof doorbrengen en op verschillende manieren hun steun aan het hogere gezag betuigen, door bijvoorbeeld publieke plechtigheden aan hen op te dragen. Het Tokugawashogunaat gebruikte die machtsorganen om het land te beheersen zodat de macht van de shogun zowel in de bestuurinstellingen als in het dagelijkse leven gevrijwaard was. De meest betrouwbare vazallen werden op strategische plaatsen ingezet zoals belangrijke wegen en steden, en moesten toezicht houden op mogelijke
168
http://www.britannica.com/eb/article-23167/Japan, geraadpleegd op 17/05/2008. Hall, J.W., op. cit., pp. 165-166. 170 Reischauer, E.O. & Craig, A.M., op. cit., p. 81. 169
61
vijanden van de shogun. 171 Die stevige machtsstructuur was het resultaat van de verbondenheid van de daimyo die ze zwoeren ten aanzien van de shogun. Ze beloofden dat ze de decreten van de shogun zouden gehoorzamen en niet in vijandelijke coalities tegen de shogun zouden stappen. In ruil hiervoor kregen de daimyo de erkenning van het gezag over hun gebied en bepaalde verantwoordelijkheden en rechten zoals militaire ondersteuning, extra bijstand van bovenaf wanneer het nodig was en de garantie op een efficiënt bestuur. 172 De hiërarchische structuur leek dus een ideale bestuursmethode te zijn om het feodale Japan in de hand te houden en de nationale loyaliteit aan te wakkeren.
2.3.3.4. Economie: op weg naar een commerciële economie De binnenlandse vrede die tijdens het Tokugawa-bewind in Japan heerste, bracht een groei van de handel op gang. Verschillende factoren verklaren de ontwikkelingen in de economische sector: -
De daimyo begonnen voortaan te investeren in de productie van streekgebonden producten zodat ze die konden verhandelen en zo gigantische winsten maken.
-
Er was een grote toename van steden en dorpen in Japan, en handel met hen.
-
De infrastructuur over het hele land verbeterde. De uitbouw van een constante scheepvaart en een wegennetwerk dat de grote handelscentra verbond, brachten alle producten in de grootste consumptiegebieden.
-
Centrale handelsmarkten in de grote steden moesten de vraag en het aanbod van de verschillende Japanse gebieden opvangen. De rijstmarkten van Osaka en Edo in de achttiende eeuw kon men zelfs vergelijken met de graanmarkten van Londen en Amsterdam. 173 Die waren constant actief, en zo konden de daimyo hun surplus aan rijst altijd naar deze handelcentra sturen met het oog op extra inkomsten. 174
-
Een muntstelsel moest het ruilsysteem vergemakkelijken. Er werden muntstukken gemaakt van edelmetalen zoals goud, zilver en koper en later zou ook papier als betalingsmiddel in gebruik worden genomen. Het muntstelsel zou ook groeien door de handel met Europese naties, die uit waren op het verwerven van goud en zilver. Dit had de ontwikkeling van de mijnindustrie tot gevolg. 175
171
Sansom, G.B., op. cit., p. 447-449. Hall, J.W., op. cit., p. 169. 173 Reischauer, E.O. & Craig, A.M., op. cit., pp. 94-96. 174 Sansom, G., A History of Japan, 1615-1867. Stanford, Stanford University Press, 1963, pp. 124-125. 175 Sansom, G.B., op. cit.,, pp. 470-471. 172
62
-
De geweldige stijging van de landbouwproductie was een van de belangrijkste oorzaken voor de economische welvaart. Een hoge productie was nu mogelijk omdat er ten eerste meer land ter beschikking was door de uitbreiding van het rijk, en ten tweede werden de landbouwtechnieken verbeterd. De werktuigen werden verder verbeterd, er werd ijzer gebruikt, en zaden, en het gebruik van trekdieren leverde een aanzienlijk hogere oogst op. 176
-
De monopoliepositie van de bewindhebbers was ook bepalend voor de ontwikkeling. Onderlinge concurrentie tussen de Japanners werd zo binnen de perken gehouden.
-
Tenslotte moeten we hier ook de recente handelsrelaties aanhalen met nieuwe Europese staten. Nederland, één van hen, komt later nog uitgebreid aan bod.
De vrede en de centralisatie door de Japanse politiek hadden kennelijk een enorme stedelijke en commerciële groei veroorzaakt in het rijk. Die ontwikkeling had vooral zijn weerslag op de algemene welvaart van het volk. Vanaf het midden van de zeventiende eeuw was de woonsituatie, voedsel en kledij namelijk over alle klassen heen verbeterd. De constante groei zorgde ervoor dat Japan de 18e eeuw inging als een staat met een sterke commerciële economie gericht op de stedelijke handelscentra.177
2.3.3.5. Relatie met het buitenland
2.3.3.5.1. De verbanning van het vreemde christendom Hoewel religie en het economische isolement van het rijk oorspronkelijk los van elkaar stonden, worden ze in de Tokugawa-periode met elkaar verweven. We geven eerst een woordje uitleg bij de religieuze situatie in Japan, zodat daarna duidelijk wordt dat de keuze voor de afsluiting van de buitenwereld toch voordelen bood. De economische en militaire macht van de boeddhistische tempels was tijdens de AzuchiMomoyamaperiode teruggedrongen. Hoewel het boeddhisme aan prestige won tijdens de eerste jaren van het Tokugawabewind, zouden instellingen van de religie later onder het wereldlijke gezag gebracht worden. De priesters werden beperkingen opgelegd inzake hun doen en laten, en er werd een afgevaardigde voor Tempels en Heiligdommen aangesteld die in naam van de shogun moest toezien op de religieuze activiteiten. 178 Een veel strengere
176
Hall, J.W., op. cit., p. 201. Ibid., pp. 206-211. 178 Ibid., p. 171. 177
63
beperking werd nu doorgevoerd voor het christendom omdat de Japanse heersers deze religie sinds Hideyoshi alsmaar meer wantrouwden. Hoewel Ieyasu en zijn nakomers voorstanders waren van buitenlandse handel ontvingen ze bij voorkeur handelsmissies die gevrijwaard waren van christelijke motieven. 179 Er kunnen verschillende redenen opgesomd worden waarom ze anti-christelijke decreten uitvaardigden. Ten eerste won het boeddhisme, dat tegen het christendom gekant was, aan kracht. Ook wees de nieuwe staatsfilosofie van het neoconfucianisme 180 het christendom af en kende de oorspronkelijke religie van Japan, het shintoïsme 181 , een heropleving. 182 Een derde oorzaak van de vijandigheid tegenover het christendom was de angst die de hoogste klasse koesterde ten aanzien van de missionarissen. Ze vreesden voor namelijk een te groot succes van de bekering, wat tot een opstand tegen hen kon leiden. Tot slot is de hoofdreden van de verdrijving van het christendom uit Japan de mogelijkheid om handel met de Britten en de Nederlanders te drijven. Voor het eerst bleek ook de mogelijkheid te bestaan om een louter economische handelsrelatie met de Europeanen aan te gaan zonder dat er ook bekeringsmotieven mee gemoeid waren zoals dat bij de Portugezen altijd het geval geweest was. Voldoende beweegredenen dus om missionarissen in Japan te weigeren of ze de deur te wijzen. Tot het bewind van Ieyasu werd geen enkele vreemde priester ter de dood gebracht. Vanaf 1615 zou dit anders zijn; wreedheid ten aanzien van de Europese missionarissen was nu schering en inslag. Terwijl Hidetada (regeerperiode 1605-1623) de missionarissen oorspronkelijk nog verscheepte naar China en de Filipijnen, maakte hij zich op het einde van zijn bewind schuldig aan de dood van 120 bekeerlingen. De terreur voor de christenen groeide nog meer tijdens de strenge politiek van Tokugawa Iemitsu. Hij was het die Japan volledig afsloot van de buitenwereld en de christenen een marteldood liet sterven. Dat soort acties rechtvaardigde men door erop te wijzen dat de leer die de missionarissen verkondigden niet strookte met de feodale principes die het Japanse rijk handhaafde. 183 Het hoogtepunt van de vervolgingen en de agressie ten opzichte van de christenen kwam er in de jaren 1637-1638, toen er een opstand uitbrak in het meest westelijke eiland Kyushu. Een groep boeren was het niet eens met de hoge belastingen en het beleid van hun daimyo. Omdat het grootste deel van 179
Sansom, G., op. cit;, p. 5. Deze filosofie/religie was de gedachte dat alles verbonden was met elkaar. Alles moest dus behouden worden want veranderingen brachten gevaren voor de maatschappij met zich mee. Zo werden alle burgers verwacht om binnen hun stand te blijven. 181 Dit is een animistische godsdienst met aan de streek gebonden geesten. 182 http://japanologie.arts.kuleuven.be/geschiedenis/index.php/Het_Christendom_tijdens _het_Edo-tijdperk, geraadpleegd op 21/05/2008. 183 Sansom, G., op. cit., pp. 41-43. 180
64
de oproerlingen christenen waren, werd de opstand al gauw als een christelijke opstand beschouwd. Dit was de reden waarom de shogun volop steun verleende aan de daimyo van Nagasaki door strijdkrachten naar het conflictgebied te sturen. Nadat een eerste leger door de christelijke boeren verslagen werd, zou het tweede overheidsleger de opstandelingen afslachten bij een kasteel op het Shimabara-eiland. Die gebeurtenis zou het einde van het christendom in Japan betekenen. 184 Wat dus begon met een edict dat de missionarissen een kans gaf om ofwel hun geloof af te zweren ofwel het land te verlaten, eindigde met de volledige uitroeiing van het christendom.
2.3.3.5.2. Religie en isolatie met elkaar verweven De schrik voor het christendom had Japan drastisch veranderd. Japan richtte zich voortaan altijd meer op zichzelf en nam een isolationistische houding aan. Japanners kampten met een tegenstrijdigheid: hoewel ze het christendom buiten de grenzen wilden houden, moesten ze toch contact met de christelijke wereld onderhouden om de bloeiende handel voort te zetten. Een andere aanleiding tot afsluiting van de buitenwereld was het streven naar behoud van de politieke stabiliteit van het land. De Tokugawastaat wou namelijk de feodale structuur verstevigen door middel van sociale en politieke ideeën over identiteit en zelfvoorziening. Na eerdere kleinere pogingen zou het beleid van afzondering (sakoku), pas echt vorm beginnen krijgen tussen 1635 en 1641. In 1635 kondigde de overheid een edict af dat al diegenen die het land verlaten hadden, niet meer welkom waren binnen de grenzen van het Japanse rijk uit schrik dat zij elementen van het christelijke geloof met zich zouden meebrengen. Ook mocht de Japanse bevolking Japan niet meer verlaten. De Portugezen, in de ogen van de Japanners de bron van alle kwaad, werd vanaf 1639 de toegang tot het land ontzegd. Dit had voor gevolg dat alleen nog Nederlanders, gevestigd in Deshima, een kunstmatig eiland voor Nagasaki, en Chinezen, via andere speciale handelswijken in Nagasaki, toegang hadden tot Japan. De Engelsen en Spanjaarden waren immers al eerder in de jaren 1620 vertrokken uit Japan. 185 We kunnen dus besluiten dat de sakoku er niet zomaar kwam. De afsluiting werd ingegeven door een combinatie van politieke, economische, culturele en sociale factoren die het uiteindelijke resultaat waren van de woelige eeuw die aan de isolatie voorafging. De voltooiing van de uitbouw van een nieuwe staatsvorm in Japan moest ten koste van alles geconsolideerd worden, en moést voortaan vrede en stabiliteit in het land brengen. De sakoku
184 185
Reischauer, E.O. & Craig, A.M., op. cit., p. 89. Hall, J.W., Japan, op. cit., pp. 187-190.
65
had gedurende twee eeuwen 186 zowel zijn positieve als zijn negatieve effecten op de Japanse staat. Zo kon Japan niet profiteren van de enorme technologische groei in het Westen en maakte het van zichzelf door zijn onwetendheid een onderontwikkeld land. Een ander nadeel was dat de groei van de economie beperkt bleef doordat de Japanners zich hadden afgesloten van de buitenlandse handel. De afsluiting bracht ook voordelen voor Japan. Naast de politieke duurzaamheid, kende Japan ook een grote culturele bloei doordat het volledig op zichzelf gericht was. Dat kwam de creativiteit en de identiteit ten goede. Maar ook de economische situatie in Japan verbeterde op alle vlakken zoals hierboven aangegeven. Omdat de Tokugawa-staat op zichzelf aangewezen was, trachtte ze het maximum te halen uit de binnenlandse voorzieningen met aanvulling van handelsproducten van de weinige handelspartners. 187 Op de relatie met Nederland, één van die handelspartners, gaan we nu dieper in.
2.3.4. Nederland – Japan: een wisselende handelsverhouding
In 1600 kwamen voor het eerst Nederlanders aan in Japan, op het eiland Kyushu met het schip De Liefde. Maar het zou nog jaren duren vooraleer de Verenigde Oost-Indische Compagnie echte handelsrelaties aanging met het Japanse rijk. De basis voor de handel kwam er in 1609, toen twee schepen met handelsgoederen naar Japan gestuurd werden en vervolgens een handelsfactorij werd gesticht op het eiland Hirado. De vele handelsvoorzieningen die men hier tot stand bracht, brachten de Nederlanders veel winst op. De optekening van een jaarlijks bezoek door ongeveer zeshonderd Japanse kooplieden die van alle hoeken van het Japanse rijk afzakten naar Hirado, duidt op het succes van de handelsstad op de westkust van Kyushu. 188 Die nederzetting zou stand houden tot de Nederlanders in 1641 moesten verhuizen naar Deshima, een klein eilandje voor de haven van Nagasaki, dit ten gevolge van de enorme groei die de VOC maakte in het Aziatische gebied. Als voorzorgsmaatregel beperkte de Japanse overheid bijgevolg de vrijheid van handel drijven voor de Nederlanders in hun land. Een andere reden om in de richting van Nagasaki te trekken was de vrees van het Tokugawashogunaat dat de Nederlanders samen met de plaatselijke daimyo van Kyushu zouden samenspannen tegen hen. Doorheen de jaren waren in 186
Japan werd opengesteld aan de wereld toen de Verenigde Staten van Amerika in 1853 de opening van de Japanse havens eisten. Na een oorlog waarin de Amerikanen het haalden, kwam een einde aan de sakoku en meteen ook aan de Tokugawa-staat. 187 Reischauer, E.O. & Craig, A.M., op. cit., pp. 90-91. 188 Mulder, W.Z., Hollanders in Hirado. Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1985, p. 7.
66
Hirado namelijk sterke banden tussen de Nederlanders en Japanners tot stand gekomen. In Deshima kwamen de Nederlanders nu op onbekend terrein, waar relaties met de plaatselijke bevolking ontbraken. 189 Met die maatregel van de Tokugawastaat mochten de Nederlanders zich nog gelukkig achten, rekening houdend met de sakoku-waarden dat elk contact met de buitenwereld – en zeker met Europa – verbroken werd. De belangen van de Nederlanders en de Japanners verschilden eigenlijk niet zoveel van elkaar. Ofschoon ze in de eerste helft van de zeventiende eeuw elk op hun manier streefden naar een eigen politieke identiteit, hadden ze nog een ander gemeenschappelijk doel voor ogen, namelijk handelsrelaties aanknopen met China. 190 Voor zowel Nederland als Japan lag een contact met China moeilijk; Japan had zijn recente geschiedenis van plunder- en veroveringstochten in China tegen zich, terwijl de Nederlanders stootten op de Portugezen en de Spanjaarden die hun monopolie in het Chinese rijk wilden behouden. De opening van de handelsverbinding vanuit Taiwan was daarom niet alleen een doorbraak van de Nederlanders in China, maar betekende tegelijk het begin van een langdurige handelsrelatie tussen Japan en Nederland. Japan was nu immers verzekerd van de constante aanvoer van Chinese goederen (vooral zijde) door de VOC en kon daarom zijn politiek van isolatie toepassen en het zich veroorloven andere handelsnaties de deur te wijzen. 191 De desinteresse om te bekeren bij de Nederlanders mag dus niet beschouwd worden als de enige verklaring voor de handelsbetrekkingen die Nederland en Japan gedurende twee eeuwen met elkaar onderhielden. Door in elkaars noden te voorzien, creëerden ze voor elkaar een winwin-situatie.
189
Mulder, W.Z., Hollanders in Hirado, pp. 203-205. Nederlandsche zeereizen… 191 Blussé, L., Remmelink, W., Smits, I., Bewogen betrekkingen, 400 jaar Nederland – Japan, pp. 19-25. 190
67
3. BRONNENVERWERKING
3.1. Documenten uit de periode vóór 1600
3.1.1. ‘De reis om de wereld van Olivier van Noort 1598-1601’. Olivier van Noort
3.1.1.1. Biografie van Olivier van Noort Geboren rond het jaar 1558 werkte Van Noort zich op in de Rotterdamse maatschappij, tot hij in 1598 het commando kreeg over een bijzonder goed uitgeruste vloot richting het Oosten. Hij had het zover gebracht na gedurende ongeveer tien jaar een herberg te hebben uitgebaat. Herbergen waren toentertijd de plaatsen waar volop nieuwe initiatieven geboren en/of uitgebroed werden richting onbekende oorden. Als herbergier was het voor Olivier van Noort gemakkelijk en winstgevend om expedities te sponsoren die in zijn kroeg waren voorbereid. Hij maakte zo naam en faam binnen de verschillende handelscompagnieën die Nederland toen rijk was, wat hem al snel een plaats in de organisatie van de Magellaanse Compagnie opleverde. Met een vloot van vier schepen vertrok Olivier van Noort in juli 1598 als militair bevelhebber naar de Zuid-Amerikaanse oostkust. Het voornaamste doel was het aandeel van de Republiek uit te breiden door strijd te leveren tegen Spanje en Portugal. Maar ook de invoer van oosterse specerijen was een doelstelling. Die zouden moeten worden aangekocht met Spaans zilver dat ze zouden bemachtigen door onderweg een Spaans zilverschip te enteren. Die opzet mislukte echter; de Nederlanders kwamen geen zilverschip tegen en het was te laat voor de jaarlijkse verkoop van de specerijenoogsten in Azië. 192 Met nauwelijks enige buit en met maar één resterend schip, bracht deze expeditie weinig in het laatje. Het slagen van zijn wereldreis daarentegen leverde onze vroegere herbergier grote bekendheid op. Op die reis volgden nog verschillende andere expedities. Prins Maurits was er namelijk van overtuigd dat er voor mannen als Van Noort genoeg werk was. Zo kreeg hij later onder meer de titel van ridder doordat hij Spaanse schepen die door de Nederlanders veroverd waren naar
192
Roeper, V.D. & Wildeman, G.J.D., op. cit., p. 38.
68
de Hollandse haven bracht. Hij stond ook verschillende keren aan het hoofd van oorlogscompagnieën. 193 Olivier van Noort overleed in 1627. 194
3.1.1.2. Analyse van het reisverslag Met behulp van twee documenten die handelen over dezelfde reis, gaan we op zoek of Olivier van Noort al dan niet getuigt van een visie of gevoelens ten opzichte van vreemdelingen en Chinezen. Dit doen we ten eerste aan de hand van het in 1926 uitgegeven oorspronkelijke reisverhaal De reis om de wereld van Olivier van Noort 1598-1601 onder redactie van Dr. J. W. Ijzerman. Dat bevat het oorspronkelijke reisverhaal en is dus ook onze belangrijkste bron. Verder baseren we ons ook op het elf jaar later uitgegeven verhaal van J.C. Mollema met dezelfde titel. De reden voor het gebruik van het tweede werk is de luxe dat het oorspronkelijke reisverhaal hier in een vertelvorm is uitgegeven. De voordelen van Mollema’s werk, dat overigens volledig op dat van Ijzerman is gebaseerd, zijn dat het reisverslag nu in een meer overzichtelijke vorm aangeboden wordt en dat de volledige inhoud duidelijker wordt door het gebruik van een modernere spelling. Om zijn reis te beschrijven maakt Olivier van Noort duidelijk gebruik van het scheepsjournaal. Alle gebeurtenissen worden door hem van dag tot dag, meestal tot in de kleinste details, beschreven. Dat geeft de lezer de kans het hele -letterlijk- reilen en zeilen van die onderneming mee te maken, en geeft ook te lezen wat hij neerschreef over vreemde volkeren. We moeten wel zeggen dat uitgebreide info over andere volkeren ons niet gegund wordt. Zeker als we dit scheepsjournaal lezen met de focus op de beeldvorming over de Chinezen is het teleurstellend. Zowat het hele reisverslag gaat over de gebeurtenissen aan boord en ook de uitwisseling van goederen op de verscheidene plaatsen komt uitvoerig aan bod. Zoeken naar een enkele uitspraak over een vreemd volk is als zoeken naar een speld in een hooiberg, laat staan dat we op voorstellingen over de Chinezen zouden botsen. Op de route die Olivier van Noort zocht om de wereld rond te varen ontmoette hij wel veel volkeren die hem onbekend waren. Op weg naar China kregen zowel de Patagoniërs als het volk bij de Mauritiusbaai van hem de bijnaam ‘wilden’ toebedeeld. Door het gebruik van een dergelijke term voor het aanduiden van een volk wijst hij de Nederlanders impliciet aan als een ‘beschaafd’ volk, ‘superieur’ ten opzichte van deze ‘wilden’. Ook over de inwoners van
193
Molema, J.C., De reis om de wereld van Olivier van Noort, 1598-1601. Amsterdam, Kampen & zoon, 1937, pp. 19-23. 194 Roeper, V.D. & Wildeman, G.J.D., Om de wereld. De eerste Nederlandse omzeiling van de wereld onder leiding van Olivier van Noort, 1598-1601. Nijmegen, SUN, 1999, pp. 35-39.
69
Guam, een eiland in de Stille Oceaan, had Olivier Van Noort geen goed woord. Hij noemde hen ‘een zielig volkje’ dat gekleed liep met niet meer dan een ‘bladeken’ voor hun middel. 195 Pas in het laatste jaar van zijn expeditie raakte Van Noort voor het eerst echt in aanraking met de Chinezen door op 7 november 1600 een Chinese jonk te kruisen. Dit schip was met zeven opvarenden op weg van Cebu naar Manilla, geladen met een grote hoeveelheid rijst. Nog belangrijker echter was het feit dat de kapitein en de loodsman aan boord van de Mauritius, het schip van Olivier van Noort, uitgenodigd werden. Dit deden ze wegens hun grondige kennis van de streek waarin ze zich bevonden. Een bijkomend voordeel was dat de Chinese kapitein de Portugese taal beheerste door zijn jarenlange contacten met de Portugezen, wat de communicatie onderling vergemakkelijkte. De bijdrage van die Chinezen aan boord werd als volgt beschreven: “De meester oft schipper van dit Scheepken was oock een Chinees van Canton, ende de piloot mette andere waren Chinesen van Chicheo, hetwelck een verscheyden natie is, die een sprake spreken, nochtans d’een d’ander seer haten. Dese waren seer bekend in dese eylanden ende seer goede piloots, principalijcken de meester, die langhen tijt by de Portugesen in Malacca ende Macca ghewoont hadde, soodat hy oock seer goed Portugees sprak, wesende op al dese plaetsen ende gewesten een ervaren piloot, soodat hy ons seer wel ter handt quam, want zonder dat en souden wy ons Voyagie niet wel hebben connen volbrengen”. Hieruit blijkt de dankbaarheid van de Nederlanders voor de Chinese hulp om hen door dit gebied te loodsen. Ook valt uit de woorden van Olivier van Noort de bewondering af te lezen voor de scheepsbouw en scheepvaarttechnieken van de Chinezen: “Het scheepken mocht omtrent vijf of ses last groot zijn, synde op de Chinese manier gemaeckt, voor als een schou, houte anckers ende matte oft riete zeylen hebbende, van binnen seer ghemackelick, met eenen waterback ende vuyrstede, wel propijs ende gherieffelijck; sy zijn oock seer puntich in haer schepen, dan sy en ghebruycken anders niet als houte anckers en matte seylen, al warent schepen van twee hondert last”. 196 Deze woorden getuigen van de bewondering voor de praktische inrichting van de Chinese schepen, waarmee hij onrechtstreeks blijk geeft van waardering voor de kunde van de Chinezen op dit vlak. Omdat bij dit contact de belangrijkste mannen van het Chinese schip overgezet werden naar het Nederlandse schip, trokken een tiental Nederlanders in bij de Chinezen. Zij waren echter niet capabel om de Chinese manier van zeilen onder de knie te krijgen. Aan boord van de Mauritius daarentegen gaf de bemanning van Olivier van Noort gehoor aan het advies van de
195
Mollema, J.C., op. cit., p. 112. Ijzerman, J.W., De reis om de wereld door Olivier van Noort 1598-1601. ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1926, p. 105.
196
70
twee Chinezen, wat hun vertrouwen in hen slechts vergrootte. Door hun raad op te volgen konden ze namelijk handel drijven met de Chinese en Japanse schepen die op weg waren naar Manilla. Zo kregen ze op 3 december een Japans schip in het vizier; de bemanning werd hartelijk ontvangen. De goede indruk die de Hollanders nalieten bij de Japanners, zou later nog een grote rol spelen bij het aanknopen van handelsbetrekkingen met Japan. Ook bij een tweede ontmoeting met een Japans schip gedroegen de Hollanders zich voorbeeldig. De goede behandeling van de Japanners had voor gevolg dat de schipbreukelingen van De Liefde op hun beurt uitstekend behandeld werden. Bij de ontmoeting met hen waren Olivier van Noort vooral de Japanse zwaarden bijgebleven. De bewondering valt af te lezen in zijn mededeling hierover: “seer snydende scherp; sij seyden datter in Japan zijn, die drie mans met eenen houw doorsnyden, end eint vercoopen doen sy de proeven daervan op eenighe slaven”. Hoewel er dus ontzag was voor de manier van Japanse smeedkunst, bleken ze ook onder de indruk van verhalen over de ongebruikelijke praktijken van dit volk. 197 Verder in het reisverslag komt nogmaals de waardering voor de Chinezen aan het licht, nu op handelsvlak. Olivier van Noort berichtte namelijk tijdens zijn doortocht in de Filippijnen over de vele kleine eilanden die afgezonderd lagen en arm waren aan gewassen. Hij schreef: “Dese eylanden in haer selven hebben geenen rijckdom, dan het treffelijkckste is den handel der Chinesen, die daer overal heur coopmanschap dryven, daerse seer subtyl in zijn”. Hij bedoelde daarmee dat alle eilanden dankzij de goed georganiseerde handel van de Chinezen op een perfecte (‘subtyl’) manier voorzien werden in hun noden.
3.1.1.3. Conclusie Zoals gezegd gaat de inhoud van dit scheepsjournaal voornamelijk over de alledaagse gebeurtenissen op het schip, die verband houden met het handel drijven. Maar ondanks de schaarse informatie over hoe Olivier van Noort en de zijnen over andere volkeren dachten, valt er wel te besluiten dat de Hollanders ondanks het beperkte contact – ze raakten nooit tot in China of Japan –blijk gaven van waardering voor de Chinezen en Japanners. Meer nog: uit dit scheepsjournaal valt af te leiden dat de relatie met deze twee volkeren getuigde van meer waardering, dan die met de andere volkeren. Terwijl andere volkeren als ‘wilden’ werden afgeschilderd, is in de ontmoeting met de Chinezen en Japanners geen sprake van dergelijk woordgebruik.
197
Mollema, op. cit., pp. 122-148.
71
Als ze het dan al een keer hebben over het volk zelf, dan vooral over hun verwezenlijkingen. Of die belangstelling voortkomt uit verbazing, bewondering of een combinatie ervan is niet duidelijk. Het kan namelijk dat Olivier van Noort de Chinese en Japanse techniek – hier de wendbaarheid van hun schepen en de sterkte van de zwaarden – opvallend ver gevorderd vond voor een niet-Europees volk. Daarbij zou de Nederlander dan in een superieure positie komen te staan omdat de Nederlandse ontwikkeling alsnog uitsteekt boven de hunne. Zijn houding kan echter ook puur ontzag verraden, een gevolg van het feit dat hij dergelijke technieken nog nooit eerder gezien heeft. Dan zou hij zijn meerdere moeten erkennen in de verder gevorderde Oosterse techniek. Het is moeilijk om hier het onderscheid te maken, maar we vermoeden dat het om een bewondering voor ‘het vreemde’ gaat. We interpreteren zijn uitspraken zo omdat er door de contacten met de Chinezen en Japanners heen steeds met voorzichtigheid en toegankelijkheid gehandeld wordt. Bij de entering en de inname van het Chinese schip kunnen er wel vragen gesteld worden over de achterliggende gevoelens van die gewelddadige daad. De noodzaak van een gids in de Aziatische wateren en de overmacht van de Hollanders tegenover de zeven Chinezen, zouden die handeling jegens hen kunnen verklaren. Het is en blijft natuurlijk een opvatting die we ontwikkelden bij het lezen.
3.1.2. ‘De reis van Mahu en De Cordes door de Straat van Magalhaes naar Zuid-Amerika en Japan, 1598-1600’. William Adams
3.1.2.1. Biografie van William Adams William Adams was de eerste Engelsman die in Japan voet aan de grond zette. Hij werd geboren te Gillingham in 1564 en werd protestants opgevoed. Op zijn twaalfde raakte hij vertrouwd met het zeeleven door in dienst te gaan bij de scheepsbouwer Nicholas Diggines te Limehouse. Hij zou er twaalf jaar blijven en diende in die periode als schipper en stuurman bij de Engelse oorlogsvloot. Een grote stap zette Adams in 1588, toen hij kapitein van een schip werd dat de vloot van Drake moest bevoorraden met levensmiddelen. Hij was ook twaalf jaar aangesloten bij de ‘Company of Barbary Merchants’. Rond het midden van de zestiende eeuw bestond er een goede band tussen Engeland en de Republiek. Een bewijs daarvan is het feit dat de Engelsman Adams meereisde met Nederlandse vloten om in het Noorden een doorgang naar het Oosten te vinden. Hij zou samen met de Hollanders de 82 graden noorderbreedte bereiken en daarmee op Spitsbergen 72
geweest zijn. Afwisselend was hij dus aan het werk in ‘Barbarije’ 198 voor de voornoemde ‘Company of Barbary Merchants’ en ook actief in het Noorden. Door toedoen van Sebald de Weert, die diende in een Nederlands handelsgezantschap in Noord-Afrika, bleef William Adams contact houden met de Nederlandse natie. In 1598 sloot hij zich aan bij de schepen van Mahu en De Cordes als stuurman op het schip De Hoop. De Hoop was één van de vijf schepen waarmee de twee admiraals Indië trachten te bereiken. Alle schepen bereikten de Straat van Malakka, maar eenmaal daar aangekomen werden ze door een storm uit elkaar gedreven. Het gevolg was dat ieder schip zijn eigen weg ging, het ene al met meer succes dan het andere. Zo liep het slecht af voor twee schepen; De Blijde Boodschap viel in handen van de Spanjaarden en de Trouw werd door de Portugezen overmeesterd. Het schip Het Geloof reisde weer huiswaarts. William Adams kwam met zijn schip De Liefde –een ander schip dan waarmee hij vertrok- bij toeval het vijfde schip De Hoop in de Aziatische wateren tegen. Ze besloten om samen de reis verder te zetten. Maar alweer werd de storm spelbreker van een expeditie, en ze verloren elkaar uit het oog. Van De Hoop zou men niets meer te horen krijgen. 199 Het schip De Liefde daarentegen bereikte op 19 april 1600 de kusten van Japan en was daarmee het eerste Nederlandse schip dat Japan bereikte. Eenmaal aangekomen in Japan leek het geluk William Adams daar tegemoet te treden. Door de goede verstandhouding met de toenmalige Japanse heerser Ieyasu Tokugawa kon hij de kusten van Japan afvaren met zelfgemaakte schepen. Daardoor verwierf hij groot aanzien, wat hem veel eer - hij genoot bekendheid als ‘de Loods’-, en een groot landgoed opleverde dat werd bewerkt door zeventig slaven. Hij trouwde met een Japanse en stichtte een gezin met twee kinderen. Hoewel Adams nooit meer terugkeerde naar Europa bleef hij wel voor goede contacten tussen Nederland en Japan zorgen. Hij overleed te Hirado op 16 mei 1620.200
3.1.2.2. Analyse van het reisverslag De aankomst van het schip De Liefde in Japan was een onaangename verrassing voor de Portugese jezuïeten die voor hun monopolie vreesden. Zij probeerden daarom de Nederlanders in een negatief daglicht te plaatsen bij de Japanners. Zo trachtten zij hen te overtuigen dat zij hier met slechte bedoelingen waren; de inhoud van het schip, dat onder 198
Barbarije is de toenmalige benaming voor de kustgebieden van de Noord-Afrikaanse landen zoals Marokko, Algerije, Tunesië en Libië. 199 Molema, J.C., op. cit., p. 32. 200 Wieder, F.C., De reis van Mahu en De Cordes door de straat van Magalhaes naar Zuid-Amerika en Japan, 1598-1600. ’s Gravenhage, Nijhoff, 1923, pp. 69-70.
73
meer kanonnen en kogels bevatte, strookte volgens hen namelijk niet met de onschuldig ogende handelsverklaring van de Nederlandse kooplieden. Om duidelijkheid te krijgen werd de bemanning vastgehouden en één van hen werd bij de Japanse keizer Ieyasu uitgenodigd voor een onderhoud. Daarop trok William Adams samen met Jan Joosten van Lodensteyn naar het Japanse paleis. Pas nadat zij iets meer dan een maand waren vastgehouden op het paleis, slaagde Adams erin de Japanners te overtuigen van hun vredevolle bedoelingen en hun handelsplannen met vreemde volkeren. De aanhoudende pogingen tot stemmingmakerij van de Portugezen bij de Japanners (ze beschuldigden de Nederlanders ervan zeerovers te zijn), waren de oorzaak van hun lange verblijf in het paleis. Eenmaal de onduidelijkheid over de Nederlandse motieven opgeklaard was, groeide er een sterke band tussen de Japanners en de Hollanders. Keizer Ieyasu haalde het in de slag te Sekigahara op zijn rivalen dankzij Hollandse kanonniers en de Hollanders werden alsmaar meer en beter getolereerd. William Adams trad zelf op in de naam van de Japanse keizer en er werd hem vrijheid tot handel drijven gegund. Al die voordelen die hij ontving doen ons vermoeden dat Adams een goede relatie met de Japanners onderhield. Over die gebeurtenissen wordt er pas een tiental jaren later bericht in brieven van Adams. Door de late optekening van de feiten moet er voorzichtig omgesprongen worden met de inhoud. William Adams is immers na zijn aankomst uitgegroeid tot een machtig man in Japan. Indien zijn relatie met de Japanners minder vlot was geëvolueerd, zou hij op een andere manier over het land en zijn volk vertellen. Omdat we de beeldvorming onderzoeken aan de hand van twee brieven die na een lang verblijf in Japan geschreven zijn met als bestemming het thuisland Engeland, wordt in een beperkte ruimte heel veel informatie gegeven. In tegenstelling tot een scheepsjournaal of reisbeschrijving, waar de gebeurtenissen met regelmaat worden vastgelegd, wordt hier een verhaal van tien jaar kort weergegeven. In slechts enkele pagina’s worden zowel de reis naar Japan als de aankomst en verblijf daarin verteld. We komen daarom weinig te weten over welk beeld William Adams over de Japanners opgedaan had. Toch noteert hij aan het einde van zijn brief aan zijn landgenoten enkele kenmerken van de Japanse bevolking: “The people of this Iland of Japan are good of nature, cureous above measure, and valiant in warre”. Dat kon Adams schrijven aangezien hij zelf een goed contact had met de Japanners. Hij had ook bewondering voor de goede structuur zowel op religieus als bestuurlijk vlak. Hij schrijft namelijk: “…their Justice is severly executed without any partialitie upon transgressors of the Law. They are governed in great civilitie, I thinke, no Land better governed in the world by Civill Policie. The people are verie superstitious in their Religion, and are of divers 74
opinions.” We moeten er ons van bewust zijn dat we hier wel een verkeerd beeld lijken te krijgen. De houding van William Adams is namelijk afkomstig van iemand die deel uitmaakte van de Japanse maatschappij.
3.1.2.3. Conclusie Uit weinig gegevens kunnen we afleiden dat William Adams positief stond ten aanzien van de Japanners. De goede band tussen de Japanners en hem, bleek al duidelijk uit de hele biografie. De brieven bevestigen ook ons vermoeden dat hij voor hen openstond. In tegenstelling tot Olivier van Noort had Adams wel veel contact met het ‘andere volk’. Hij was zelfs één van hen. We leren daarom uit de studie van deze bron dat een nauw contact tussen Japanners en Europeanen kan leiden tot een goede relatie.
3.1.3. ‘Itinerario, Voyage ofte Schipvaert van Jan Huygen van Linschoten naer Oost ofte Portugaels Indien, 1579-1592’. Jan Huyghen van Linschoten
3.1.3.1. Biografie van Jan Huygen van Linschoten Jan Huygen van Linschoten werd geboren omstreeks 1563 te Haarlem. Wegens de oorlog met de Spanjaarden trok zijn familie naar Enkhuizen, dat bevrijd was. Al vroeg kwam de interesse van Van Linschoten in vreemde landen en avonturen naar voren. Zijn twee broers zouden daarbij altijd als zijn grote voorbeelden dienen; naar hun voorbeeld, trok hij namelijk op zestienjarige leeftijd al richting Spanje om zich bij hen te voegen en ging later net zoals zij werk binnen de Indische vloot zoeken. Dankzij zijn ene broer kon hij aan de slag op een expeditie richting Indië met Vincente da Fonseca, de nieuwe aartsbisschop van Goa, aan boord. Na zijn aankomst in 1583 besloot hij om niet terug te keren naar Europa, maar in Indië te blijven in de hoop meer van de wereld te kunnen zien. Ondertussen verzamelde Jan Huygen van Linschoten tijdens zijn Portugese dienst allerlei belangrijke informatie over de Aziatische handel. Ondanks het feit dat hij steeds grote hoop koesterde om China en Japan te bereiken, was dit financieel niet haalbaar. Robidé van der Aa nam in zijn biografie van Jan Huyghen van Linschoten een citaat op waarin hij het had over de onmogelijkheid om naar China en Japan te reizen: “Myn sin waer wel geneigd zijn om te gaen naer China ende Japan, dat is
75
noch eens so verre als van hier naer Portugal (…) , maer met ydele handen sulcx te beginnen, docht mij sotternie, men moet al wat voorsien syn om proufyt te doen.” 201 Wegens die onmogelijkheid en het overlijden van de aartsbisschop keerde hij in 1589 terug naar Europa. Bij zijn terugkeer werd hij vergezeld door Dirck Gerritsz Pomp, ook wel Dick China genoemd. Die bijnaam had hij gekregen omdat hij meermaals de tocht naar China ondernomen had. Ook de Antwerpenaar Gerrit van Afhuysen vergezelde hem op zijn reis. Van deze twee mannen ontving Jan Huyghen van Linschoten een grote hoeveelheid aan informatie over de oostelijke gebieden die hem hielpen bij het schrijven van zijn werk over de Oost-Indien. 202 De schrik voor aanvalspogingen van de Engelse vloot deden Van Linschoten en zijn companen halt houden gedurende twee jaar op het eiland Tercera in de Azoren. Hierdoor bereikte Van Linschoten na al zijn zaken in Lissabon afgehandeld te hebben, in september 1592 de Nederlanden. In de jaren nadien begon hij zijn Itinerario samen te stellen. Het zou tot 1596 duren vooraleer het werk voltooid was. Zijn driedelige uitgave zou een ommekeer betekenen in de Nederlandse handelsgeschiedenis; men kreeg hiermee een zicht op het dalende succes van de Portugese activiteiten in Azië. Bovendien zou het werk nog jaren na zijn publicatie dienen als een gids voor de vaart richting Indië. Maar ook na de publicatie van het Itinerario kon Van Linschoten zijn nieuwsgierigheid over China niet in bedwang houden. Hij reisde mee met verschillende vloten om een noordelijke route naar China te vinden. Die mislukten echter telkens weer wegens de ondoordringbare ijsvlakten in de noordelijke zeeën. Jan Huyghen van Linschoten stierf in 1611. 203
3.1.3.2. Analyse van het reisverslag Vooraleer gegevens in verband met China en Japan in dit reisverslag te bespreken, moet er op geduid worden dat de auteur zelf nooit in die gebieden is geweest. Voor de beschrijving van China en Japan heeft hij zich gebaseerd op verhalen en geschriften van anderen. We willen hiermee niet zeggen dat deze bron onbruikbaar is, maar er moet wel rekening gehouden worden met de afstand waarin die tekst tot stand kwam. We moeten er bovendien op wijzen dat Jan Huyghen van Linschoten zijn hoofdstukken over beide gebieden reproducties zijn van oorspronkelijke bronnen. De mate waarin hij zich voor zijn tekst baseerde op die oorspronkelijke bronnen is echter onbekend. Een voorbeeld van dat schrijven zonder
201
Kern, H., op cit., p. XIX. Roeper, V.D. & Wildeman, G.J.D., op. cit., p. 30. 203 Kern, H., op. cit., pp. II-XXVIII. 202
76
waarneming komt tijdens de lezing van de hoofdstukken over China naar voren; de auteur schrijft namelijk alsof het Chinese rijk een grootse indruk bij hem heeft nagelaten. De schrijfstijl van Jan Huyghen van Linschoten is over het algemeen één van bewondering voor de omvang en organisatie van de natie. Het ligt voor de hand dat Jan Huyghen van Linschoten in zijn werk meedeelde wat hij hoorde of in geschriften van anderen las. Een vertekening, hier de kans op overdrijving, is echter mogelijk omdat hij altijd nieuwsgierigheid en interesse koesterde in het Hemelse Rijk ondanks het feit dat hij er zelf nooit mee in aanraking gekomen is. Het reisverslag van Jan Huyghen van Linschoten is opgedeeld in hoofdstukken waarin in het eerste deel van zijn Itinerario de verschillende streken aan bod komen, en in het tweede deel de verschillende soorten specerijen. In het eerste deel worden de ondervindingen in China in drie hoofdstukken besproken, Japan neemt slechts één hoofdstuk in beslag. Doorheen de tekst wordt de waardering voor de verwezenlijkingen van de Chinezen duidelijk. Op verscheidene vlakken bewonderde de auteur hun prestaties. Hij schrijft: “Die Chinen zijn groote konstenaren, ende seer vernuftigh, alsmen sien mach aen alle die wercken die daer van daen comen; Zy maken ende ghebruijcken karren met seylen, in maniere van Schuyten, met wielen, met sulcken subtijlheyt, datse met de wint op een vlack velt voort gaen en ghedreven worden al oftse in ‘twater waren; Zijn seer scherpsinnigh in ‘tcoopen ende vercoopen…” 204 De appreciatie voor de Chinezen wordt duidelijk door het gebruik van woorden zoals ‘vernuftigh’, ‘subtijlheyt’ en ‘scherpsinnigh’. Hij bekijkt de Chinezen dus als pientere mensen. Ook is Jan Huyghen van Linschoten lovend over de infrastructuur in China: “Die weghen ende paden van ’t gheel Coninghrijck zijn seer fray ghestraet, ende over al ghelijck ende gheeffent tot op die berghen toe, ende die inkomste ofte frontespicio vande steden, seer cierlijck ende met costelicke en cunstighe wercken van architectura, met drie ofte vier Poorten bezyden den anderen, altemael metten yser beslaghen, ende die straten binnen die Steden ende Dorpen seer fraey bestraet ende gheplaveyt, alle recht op den draet ghemaect, en breedt.” 205 Het is duidelijk dat hij de Chinezen hoog inschat inzake de bouw en aanleg van hun steden. Eenzelfde bevinding maakt hij op het vlak van onderwijs, te oordelen naar volgende passage: “Daer zijn oock in ’t land veel ende fraye Universiteyten ende Studien ofte Scholen, alwaer men studeert in Philosophia ende Wetten van ’t Land.” 206
204
Ibid., p. 95. Ibid., p. 94. 206 Ibid., p. 91. 205
77
Jan Huyghen van Linschoten bericht ook uitgebreid over de bevolking. Hij schrijft het volgende: “Het volck is wel ghefatsoneert, ende ghemeenlick vet ende vroom van personen; breede ende ronde aenghesichten, cleijn ooghen, ende groote ooghschellen, ende seer hooghe wijnbrauwen, cleyne ende platte Nuesen, weynigh baerts, seven ofte acht hayren boven ende onder den mont, aende kin seer swart hayr, ‘twelk zy hoogh estimeren, ende groote sorghe mede hebben om te kemmen, ende schoon te houwen, so wel Mans als Vrouwen, ende draghent soo lanck alst wast, ende alsdan boven met een knoop op en top gebonden, ende daer een ghebreyt Syde netken ofte huijfken over; Die aende Zee-kant woonen, als daer die Portugesen handelen, te weten, Machau ende Canton, is het volck van coluer bruijnachtigh, ghelijck die witte Mooren in Africa ende Barabaria, ende eensdeels die Spaengiaerden: maer die van binnen in ’t landt, zijn ghelijck die Neerlanders ende Hooghduytschen, te weten van coluer.” 207 H. Kern geeft uitleg bij het woord ‘vroom’ dat wijst op de krachtige houding van de Chinezen. Van Linschoten beschouwt de Chinezen ook als een ‘ghefatsoneert’ volk. Hij beschouwt hen dus als beschaafde mensen. Dat beeld kan misschien de reden zijn waarom Jan Huyghen van Linschoten de Chinezen met zijn eigen volk vergelijkt. Indien hij negatief ten opzichte van een volk zou staan, zou hij nooit dat minderwaardige volk op dezelfde lijn plaatsen als zichzelf. Want ondanks de vele verschillen zoals de kleine ogen, de platte neus, het ronde gezicht en het zwarte haar, hebben de Chinezen die in het binnenland wonen dezelfde huidskleur als de Nederlanders.
Opmerkelijk bij zijn beschrijving van Japan is dat Jan Huyghen van Linschoten Japan veel met China vergelijkt. Doorheen de tekst worden voortdurend de gelijkenissen en in mindere mate de verschillen met het Chinese rijk aangetoond. Hoewel hij de vijandschap aanhaalt tussen beide naties, worden de eigenschappen van Japan opvallend veel ‘ghelijck die van China’ genoemd. Dit zou kunnen wijzen op een zekere gelijkschakeling tussen China en Japan, dat een teken was van de weinige informatie die men tot dan toe over Japan verzameld had. Over de Japanners zelf schrijft Van Linschoten: “Die Iapanen zijn seer subtijl om’t Silver te soecken ende te vercoopen, hebben onder haer seer goede ambachtslieden, ende vernuftighe meesters van veellerhande ambachten, ende hantwercken, zijn seer scherpsinnigh, ende leeren haest een dinck, gelijck het by experientie gebleecken is.” 208 Hij noemt de Japanners ‘subtijl’. Hij beschouwt hen als een volk bedreven in handel. Ook heeft hij lof voor de vele ambachten die de Japanners met glans uitoefenen. 207 208
Ibid., p. 92. Ibid., p. 104.
78
3.1.3.3. Conclusie Het werd meteen duidelijk hoe onze Nederlander hier over China en Japan dacht. Hoewel Jan Huyghen van Linschoten wel een Nederlander was, gaan we er van uit dat hij zijn reisverslag schreef aan de hand van getuigenissen die voornamelijk uit andere Europese naties afkomstig waren. Hij was namelijk in Azië in dienst van de Portugezen en was nooit in China of Japan geweest. Of hier dan echt sprake is van een Nederlandse beeldvorming, valt te betwijfelen. Wat wel zeker is, is dat zijn beeld door anderen positief gevormd is. De hele tekst door heeft Jan Huyghen van Linschoten het namelijk over de goede aspecten van beide rijken. Daarbij plaatst hij zich niet in een superieure positie, sterker nog, het lijkt wel of hij verhaalt vanuit een perspectief dat opkijkt naar een machtig Chinees rijk.
3.1.4. Algemene conclusie voor de periode vóór 1600
Hoewel de Nederlanders in deze periode nog hun weg zochten in Azië en daar toen nog zwak vertegenwoordigd waren, konden ze zich wel al een goed beeld vormen van China en Japan. Door de handelscontacten die zij met zowel de andere grote handelsnaties, als met de beide Aziatische rijken aangingen, kregen ze enigszins zicht op het doen en laten van de Chinezen en Japanners. In de bestudeerde bronnen zijn alle gradaties van contact tussen de Nederlanders en de Chinezen en Japanners aan bod gekomen. De onderzochte auteurs hadden ofwel geen, ofwel een beperkt ofwel een goed contact met de Aziatische volkeren. Maar ondanks de verschillende soorten relaties die de Nederlanders met de Chinezen en Japanners hadden, bleek hun beeld over hen gelijklopend te zijn. Ofschoon we niet altijd met zekerheid kunnen zeggen welk vertrekpunt de auteurs hebben (opkijkend naar hen of denigrerend), kwam in alle reisverslagen een positief beeld van de oosterse volkeren naar voren. Vooral hun verwezenlijkingen en hun beschaving wekte bewondering bij de Nederlanders op. Een verschil qua beeldvorming bij de Nederlanders ten aanzien van de Japanners en de Chinezen apart is niet echt vast te stellen. Er worden wel andere kenmerken en gewoonten aan beide volkeren toegeschreven – elk land kent zijn eigen gebruiken, maar de oordelen waren over het algemeen niet positiever of negatiever over China dan over Japan, en omgekeerd. We kunnen daarom besluiten dat er voor de periode vóór 1600 geen verschil was tussen de
79
beeldvorming ten opzichte van de Chinezen en de manier waarop men keek naar de Japanners.
3.2. Documenten voor de periode 1600-1650
3.2.1. ‘Reize van Maarten Gerritz. Vries in 1643 naar het Noorden en Oosten van Japan, volgens het Journaal gehouden door C.J. Coen, op het schip Castricum’. Maarten Gerritz. Vries
3.2.1.1. Biografie van Maarten Gerritz. Vries Hoewel zijn reisverslag pas van 1645 dateert, was Maarten Gerritz. Vries reeds actief in Indië vanaf 1622. Na een hele tijd als matroos voor de VOC te hebben gediend, werd hij in 1640 schipper in Tayouan op Formosa (nu Taiwan). Door een kaart van het eiland Formosa te maken en zeilinstructies neer te schrijven voor de route naar Batavia [heeft nu ook een andere naam, namelijk Jakarta; Nederlanders heten al eens ‘Batavieren’], ontwikkelde hij zijn kennis van het Oosten volop. Maarten Gerritz. Vries zou ook reizen ondernemen. Zo was hij schipper en ingenieur op een veroveringsvloot die als doel had de Spaanse vestiging Kelang in te nemen. Later had hij bovendien het gezag over een expeditie richting de Goud- en Zilvereilanden waarvan Cornelis Coen een nauwkeurig verslag bijhield. Die tekst wordt hier als bron gebruikt. 209
3.2.1.2. Analyse van het reisverslag De reis kadert in de grote expansiedrang van de toenmalige gouverneur-generaal Antonie van Diemen om het Nederlandse gebied in Azië uit te breiden. De ontdekkingsreis met de schepen Castricum en Breskens onder leiding van Maarten Gerritz. Vries was uitgevaren met de bedoeling om de goud- en zilvereilanden in het oosten van Japan te vinden. Over die eilanden was er namelijk enkele jaren tevoren bericht door ene Willem Verstegen, werknemer van de VOC Hoewel de zoektocht van de Castricum naar die eilanden die rijk waren aan goud en
209
Van Der Aa, A.J., Biographisch woordenboek der Nederlanden, bevattende levensbeschrijvingen van zoodanige personen, die zich op de eenigerlei wijze in ons vaderland hebben vermaard gemaakt. Haarlem, 1874, vol. 18, pp. 444-445.
80
zilver, niets opbracht, was de expeditie van Maarten Gerritz. Vries wel belangrijk voor de uitbreiding van de geografische kennis van het Aziatische gebied. Naast een beter zicht op de Japanse kust, leverde de reis ook ontdekkingen op van nieuwe eilanden en benoemingen van zeestraten waarover tot dan weinig bekend was. In concreto leerden andere schippers meer over de kustlijn van het noordelijke Japanse eiland Hokkaido; die werd nu in kaart gebracht, evenals de Koerilen en Sachalin. 210 G.J.D. Wildeman had het op de webstek van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (www.iisg.nl) over de ontmoeting van de Nederlanders met de Aino’s op het laatstgenoemde eiland tijdens die expeditie. De beschrijving van die ontmoeting zal hier als leidraad voor de beeldvorming van de Nederlanders inzake de Japanners dienen. Volgens hem zouden de Nederlanders een voorzichtige aanpak gekozen hebben om toegang te krijgen tot de goud- of zilvermijnen. Zij behandelden de Japanners correct en overlaadden ze met geschenken en hoopten zodoende goedkoop de edelmetalen te verkrijgen. Volgende passage getuigt van de Nederlandse strategie: “Ick heb hem begifticht met 2 à 3 menocke Tarnataense taback, die hy met groote danck aennam, de vrouluy ende het kint hinck ick elck een chrystalyne craelde ketting om de hals, waermede sy heel bly schenen te wesen, gaf noch aen elcke vrou een cleyn stuckie wit linnen, waermede sy soo bly waeren, conden het selve niet genoech uytroepen…” 211 Dergelijke aanpak had hen echter blind gemaakt voor het bedrog van de Japanners. Die laatsten hadden namelijk al vanaf het begin door dat het de Nederlanders alleen om de ontginning van het zilver en het goud te doen was, waardoor ze de Nederlanders een lange tijd gewoon uitbuitten. Eenmaal achter het bedrog van de Aino’s gekomen, besloten de Nederlanders weg te trekken zonder wraak. Ze wilden immers het vreemde volk te vriend houden. Door het reisverslag van de expeditie te bestuderen kunnen we nagaan wat de echte opvatting van de Nederlanders ten opzichte van de Japanners was. Het is namelijk niet duidelijk of het hoffelijke gedrag van de Nederlanders ten aanzien van de Japanners gemeend was, dan wel of het alleen ingegeven werd door het doel voordelige handelsrelaties te verkrijgen, dat er bij de ontdekkingsreizigers met andere woorden ook minder positieve gevoelens heersten over de Japanners.
210
Leupe, P.A. & Von Siebold, P.F., Reize van Maarten Gerritz. Vries in 1643 naar het noorden en oosten van Japan, volgens het journaal gehouden door C.J. Coen, op het schip Castricum. Amsterdam, Frederik Muller, 1858, pp. 3-10. 211 Ibid., p. 111.
81
Dit reisverslag focust vooral op het geografische aspect, zoals eerder gezegd. Daarom zijn we aangewezen op het uitvlooien van de uitgebreide beschrijvingen over het Japanse gebied, op zoek naar een vermelding van de volkeren die de gebieden bewoonden. Aan de hand van enkele getuigenissen trachten we hun visie tegenover het vreemde volk te achterhalen.
Over de ontmoetingen van de expeditie van Maarten Gerritz. Vries met de Japanners bericht verslaggever Coen steeds op een positieve manier. Zo bleek dat beide volkeren soms producten met elkaar ruilden en dat de Japanners daardoor de Nederlandse voorraad aan boord aanvulden. Telkens wanneer de Nederlanders met de Japanners in contact kwamen, legden ze de nadruk op de vriendschappelijke manier waarop ze uit elkaar gingen. Het einde van een ontmoeting met de Japanners werd in dit reisverslag telkens besloten met de woorden “…syn met vrientschap weder van ons gescheyden, ende naer lant geroeyt / ende naer boort gevaeren.” Die zin werd iedere keer na een korte ontmoeting herhaald. Voorbeelden daarvan in verschillende situaties zijn te vinden op de pagina’s 67, 80 en 179. Ook op andere momenten wordt de aardigheid van de Japanse bevolking in de kijker gezet. Maar meer dan dat ene kenmerk, die vriendelijkheid, ontdekken we bij het lezen van dit reisverslag niet. Verschillende passages vermelden allemaal hetzelfde: “ende zy waeren heel vriendelyck ende vrolyck volck…” (p. 90) en “Ick dese groote beleeftheyt van den barbaer doorsien hebbende…” (p. 111). Bovendien stonden de Nederlanders open voor hulp van de Japanners. Die werd zelfs erg op prijs gesteld wanneer zij het moeilijker hadden: “Ick vernaem nu als dat de inwoonders met ons seer becommert waeren ende alle hulp presenteerden dien sy conden, leenden ons een byl om branthout te cloven ende gaeven ons geroockte heylbot om te eeten; presenteerden, wy soucen in haer huties comen…” Dit voorval getuigt van een zekere openheid voor het vreemde. Door op een dergelijke manier over de Japanners te vertellen lijkt de auteur het grote belang voor de Nederlanders te willen aangeven van een goede relatie met de Japanners. Omdat er in dit verslag geen moment sprake is van verbazing omdat de contacten met het vreemde volk zo vlot verliepen, kunnen we ervan uit gaan dat er een wederzijds respect was tussen beide volkeren. Toch moeten we in het achterhoofd houden dat er verschillende verklaringen voor kunnen zijn: het kan natuurlijk zijn dat de goede contacten het gevolg zijn van de groeiende Nederlandse aanwezigheid in Azië, maar we mogen niet vergeten dat beide volkeren voordeel wilden halen en zich daarom voorbeeldig gedroegen ten opzichte van elkaar.
82
Die visie lijkt des te plausibeler als we zien hoe in het reisverslag de Japanners worden beschreven. Het frequente gebruik van de term ‘barbaar’ om over de Japanner te berichten, drukt de superieure positie uit waarin de Nederlander zichzelf plaatst ten opzichte van hem. Dergelijke denigrerende benaming hanteert de auteur voor zowel (1) het eiland Japan als (2) de bewoner ervan: (1) “Doen wy het Ooster recif een quart myl van ons hadden in ’t N.N.W. van ons, ende lach met het Barbaren eylant overeen, bevonden doen de diepte van 18 vadem, schilpige craelgront. Doen lach het Barbaren eylant 1½ myl van ons.” en (2) “…groote beleeftheyt van den barbaer doorsien…”. 212 De interpretatie van dergelijk woordgebruik hangt wel af van de tijdsperiode, woordbetekenissen kunnen namelijk evolueren in de tijd. Vandaag betekent ‘barbaar’ namelijk volgens Van Daele ‘iemand zonder besef van zedelijke waarden, dan wel zonder smaak of gevoel’ of ‘strijdig met onze zeden en gewoonten’. Bovendien betekent barbaars ‘wreed’. Betekenisonderzoek laat dus toe te besluiten dat de Nederlanders zich superieur voelen ten opzichte van de Japanners. We houden dus vast aan deze interpretatie, ook al omdat er geen uitleg te vinden is bij het woord ‘barbaar’ in het reisverslag.
3.2.1.3. Conclusie Na het bestuderen van dit reisverslag is het niet helemaal duidelijk hoe de Nederlanders hier over de Japanners denken. Doorheen dit reisverslag kregen we weinig informatie over het vreemde volk zelf, de klemtoon lag vooral op het verzamelen van geografische en nautische gegevens van het gebied. De visie van de auteur wordt daardoor naar de achtergrond gedrongen. Indien er al iets over de bevolking wordt gezegd is het telkens hetzelfde: namelijk dat de Japanners een vriendelijk karakter hebben. Meer komen we niet te weten. We zouden dus bij een oppervlakkige lectuur kunnen zeggen dat de Nederlanders positief stonden tegenover de Japanners en dat ze hun aardige gedrag apprecieerden. G.J.D. Wildeman meende echter dat de Japanners de Nederlanders bedrogen, waardoor we ons vragen moesten stellen bij de achterliggende motieven waarmee ze met elkaar omgingen. Beide volkeren hadden namelijk winstbejag voor ogen; de Japanners hoopten geschenken te verkrijgen van de Nederlanders, terwijl de Nederlanders toegang tot de zilvermijnen beoogden. De kans is dus reëel dat de Nederlanders ten onrechte veralgemeningen maakten op basis van het gedrag van de Japanners daar en toen tegenover hen.
212
Ibid., pp. 111-114.
83
Wanneer we die gecompliceerde relatie buiten beschouwing laten en louter afgaan op wat geschreven staat, lijken de Nederlanders zich toch wel de meerdere te voelen tegenover het Aziatische volk.
3.2.2. ‘Journalen van de gedenckwaerdige reijsen van Willem Ijsbrantsz. Bontekoe (16181625)’. Willem IJsbrantsz. Bontekoe
3.2.2.1. Biografie van Willem Ijsbrantsz. Bontekoe Willem Ijsbrantsz. Bontekoe werd op 2 juni 1587 te Hoorn geboren. Hij was daarmee het eerste kind uit het huwelijk van Ijsbrant Willemsz. Bontekoe en Geertje Jacobs, maar er zouden er nog een tiental volgen. Als oudste zoon volgde hij zijn vader op als schipper van het schip De Bontekoe. Daarmee doorkruiste hij voornamelijk de Europese wateren. Door zijn snelle vaart boekte Willem Ijsbrantsz. Bontekoe echter veel succes, waardoor de grootte van zijn schepen met de jaren toenam. Hij behield wel de oorspronkelijke naam; De Bontekoe. Met dat schip voer hij in augustus 1617 de haven van Texel uit, met een lading bestemd voor de Levant. De Bontekoe zou echter zijn bestemming niet bereiken aangezien het schip gekaapt werd door Turken. Later kregen de Spanjaarden het in handen, maar ten gevolge van een bestand zou het schip moeten terugkeren naar de rechtmatige eigenaar: de Nederlanders. Het schip werd binnengebracht in Gibraltar, maar hoewel er een Nederlands afgevaardigde naartoe werd gestuurd, kregen de Nederlanders niets meer van De Bontekoe te zien 213 . In tegenstelling tot het schip bereikte Willem Ijsbrantsz. Bontekoe echter wel zijn vaderland. Een tot de Islam bekeerde Nederlander, Soliman Reis genaamd, kocht Bontekoe zijn vrijheid, waardoor hij de zuidelijke slavenhandel ontliep.214 In 1618 trad Willem Ijsbrantsz. Bontekoe in dienst van de V.O.C. Hij kreeg daar op 28 december het commando over het schip de Nieuwe Hoorn. Met dat schip en elf andere wilde hij naar het Oosten varen. De naam van het schip werd al snel onrecht aangedaan, want nog voor het schip Straat Soenda bereikte deed er zich aan boord een ramp voor. Een van zijn manschappen liet namelijk een stuk brandende kaars in een vat brandewijn vallen, waardoor het schip, volgeladen met buskruit, vuur vatte en ontplofte. Bontekoe bereikte met een derde
213
Hoogewerff, G.J., Journalen van de gedenckwaerdige Reysen van Willem Ysbrantsz. Bontekoe 1618-1625. ’s Gravenhage, Nijhoff, 1952, pp. XVIII-XIX. 214 http://kuin.com/marjon/default.html, geraadpleegd op 10/07/2008.
84
van zijn bemanning toch nog Batavia, het handelscentrum van de VOC in Azië, waar hij vriendelijk ontvangen werd door J.P. Coen, de toenmalige gouverneur-generaal. 215 Nadat Bontekoe drie jaar meegeholpen had aan de bouw van het Nederlandse fort op Batavia door per schip stenen aan te voeren, kreeg hij op 5 december 1620 opnieuw het commando over een schip. Met de Groningen zou Bontekoe deel uitmaken van een vloot die Macao in Nederlandse handen moest brengen. Op die manier zou het monopolie van de Portugezen gebroken worden en kon Nederland toegang krijgen tot de Chinese zijdehandel. Het verloop van die opdracht was het onderwerp voor het bestudeerde reisverslag.
Op 25 november 1625 keerde hij op het schip Hollandia terug naar Nederland. Er zijn geen aanwijzingen dat hij na zijn terugkeer uit Indië het schippersberoep nog heeft uitgeoefend. Wel zeker is dat Bontekoe zich inzette voor het welzijn van zijn geboorteplaats Hoorn. Met een bijdrage van tweehonderd gulden was hij immers één van de gulste schenkers voor de bouw van het kerkgebouw. Bekendheid verwierf Willem Ijsbrantsz. Bontekoe met de publicatie van zijn journaal in 1646, het jaar waarin ook zijn vrouw de dood vond. Bontekoe zelf overleed in 1657. 216
3.2.2.2. Analyse van het reisverslag De houding van Willem Ijsbrantsz. Bontekoe ten aanzien van de Chinezen wordt hier voornamelijk gedistilleerd uit zijn beschrijving van diverse gebeurtenissen, omdat zijn opvatting doorheen het reisverslag nergens expliciet wordt. Het reisverslag is namelijk een scheepsjournaal, waarin de auteur voornamelijk oog heeft voor nautische en geografische informatie van het bereisde gebied. In tegenstelling tot de ontdekkingsreizen was Willem Ijsbrantsz. Bontekoe uitgezonden met een specifieke missie, namelijk handelsbetrekkingen met China trachten aan te knopen. De Nederlanders wilden daarbij Macao bezetten en de Portugezen verdrijven. Daarbij was het wenselijk een fort te bouwen op de Pescadores, de eilanden tussen China en het huidige Taiwan, als strategische basis voor de komende aanvallen. Of het verloop en het succes van de opdracht zijn houding tegenover een vreemd volk beïnvloedde, trachten we nu na te gaan.
Na een bewogen reis vol ongelukken kwam Willem Ijsbrantsz. Bontekoe in Azië aan. Daar ging hij deel uitmaken van een vloot die de opdracht had China meer toegankelijk te maken 215 216
http://www.vocsite.nl/schepen/detail.html?id=11660, geraadpleegd op 10/07/2008. http://www.dbnl.org/tekst/nijg001jour01_01/nijg001jour01_01_0033.htm, geraadpleegd op 10/07/2008.
85
voor de Nederlanders. Bij de aankomst voor de Chinese kust hadden ze al snel hun eerste contact met Chinezen op zee. Nadien bleken het zeerovers te zijn die hun eigen landgenoten beroofden. Op 19 augustus leek bij de terugkeer van twee Nederlandse schepen een tweede – en succesvollere - ontmoeting met de Chinezen in de maak. Die jachten waren uitgezonden om handelsovereenkomsten te bespreken met de Chinezen. Met de belofte dat ‘ons volck mett een ambassadeur aen de eylanden bij onsen commandeur te willen comen om van handelinch te spreken’ leek het opzet van hun expeditie geslaagd. De Chinese afgevaardigde kwam op 29 augustus met vier jonken aan om met de Nederlandse commandant te onderhandelen. Uiteindelijk leverde het overleg niet veel op, want de Chinezen hielden nooit woord. Daarom kreeg Willem Ijsbrantsz. Bontekoe in oktober 1622 het bevel om samen met zeven andere schepen de Chinezen met dreigementen en geweld tot handel te dwingen. Daarom staken ze in een baai ongeveer zeventig Chinese jonken in brand en namen ze de bemanning van een aantal van hen gevangen. Een jaar nadien keerden de Nederlanders terug en vielen Macao binnen met een 600 à 700 strijdkrachten. Daartoe behoorden niet alleen Chinezen, maar ook Portugezen, hun vijand. Na die aanval maakten de Nederlanders bij hun aftocht twee Chinese jonken buit, maar één ervan dreef ongelukkig terug naar de Chinese kust. De zes Nederlandse manschappen aan boord van dat afgedreven jonk raakten zo verzeild in een voor hen vijandig gebied. Ze vonden op het strand verschillende Chinezen dood, en waren bang dat ze bij een ontmoeting met een Chinees hetzelfde lot zouden ondergaan. Bij een nachtelijke ontmoeting met enkele Chinezen trokken de Nederlanders hun zwaard en schreeuwden hen dreigementen toe, waarop de plaatselijke bevolking wegrende omdat ze hen zelf als een bedreiging zagen. Wat later kruisten ze een groep van ongeveer tweehonderd Chinezen waarop de Nederlanders als bezetenen schreeuwden en in de lucht begonnen te schieten om hen af te schrikken. Dit had echter een tegengesteld effect, waardoor een veelvoud van de oorspronkelijke groep uit nieuwsgierigheid naar hen kwam kijken. Omdat ze nog nooit Nederlanders gezien hadden, namen de verwonderde Chinezen hen mee naar het dorp. De Chinezen verzorgden de Nederlanders goed; zij kregen eten, drinken en tabak van hen zoals blijkt uit volgende passage: “Gaven se den buyck vol eeten en drincken, brochten se in haer dorp, quamen wel datelijck wel 2000 menschen die haer met verwonderingh aensaghen, vermits veele van haer noyt geen Hollanders gesien hadden.” 217 Ondanks de goede zorgen waren de Nederlanders er
217
Hoogewerff, G.J., op. cit., p. 113.
86
niet gerust in: ‘ons volck bleef daer sitten mett geweer in de handt’. Zij waren danig wantrouwig ten opzichte van de Chinezen dat ze hun wapen altijd bij zich hielden. De Nederlanders bleven dus een argwanende houding aannemen tegenover de Chinezen ondanks het feit dat die wel vriendelijk voor hen waren. Tot hun grote opluchting werden zij niet gevolgd bij het verlaten van het dorp, waarna zij met behulp van twee vlotjes enkele dagen nadien konden terugkeren naar de Nederlandse jachten. Het verdere verloop van de pogingen om een grote opening tot het Chinese handelssysteem te realiseren, werden gekenmerkt door wederzijdse aanvallen. Zowel de Chinezen als de Nederlanders trachtten elkaars schepen in brand te steken en beschoten voortdurend de ander. Na verschillende listen, uitbarstingen van geweld en gijzelingen, trokken de Nederlanders zich uiteindelijk terug. Willem Ijsbrantsz. Bontekoe keerde daarop terug naar Batavia.
3.2.2.3. Conclusie De Chinezen worden, samen met de Portugezen, in dit reisverslag afgeschilderd als de grote vijanden. Hoewel de oorspronkelijke bedoeling was een vreedzame en voordelige handelsrelatie op te bouwen, liep de onderneming helemaal anders af. De VOC was toen nog niet lang in Azië aanwezig en dat viel te bemerken aan de grote aandrang en misplaatste ijver waarmee zij haar doel nastreefde. Het economische winstbejag zette de Nederlanders er zelfs toe aan geweld gebruiken ten aanzien van de Chinezen, die op hun beurt hetzelfde deden. De volledig verkeerde aanpak van de Nederlanders leidde tot een respectloze houding ten opzichte van de Chinezen. Een enkel voorbeeld van de vriendelijkheid van de Chinese bevolking wordt vermeld waar het gaat om de opvang van de reddeloze Nederlanders. Toch veranderde de houding van de Nederlanders hier niet door; ze bleven namelijk argwaan koesteren. De Nederlanders keken daarbij neer op de Chinezen en stonden niet open voor een vriendelijke aanpak.
3.2.3. ‘Begin ende Voortgangh van de Vereenighde Nederlantsche Geoctroyeerde OostIndische Compagnie’. Isaac Commelin
In dit verzamelwerk van Isaac Commelin vinden we verscheidene reisverslagen. Hierin is het tweede volume ‘Generale Beschrijvinghe van Indien. Ende in ’t besonder Van ’t Coninckrijck van Guseratten, staende onder de beheersinge van den Groot Machtighen Coninck Chaiahan: anders genaemt den grooten Mogor. Uyt verscheyden Autheuren ende eygen onder-vindinghe 87
vergadert ende by een ghestelt: Door Johan Van Twist, Ghewesen Over-hooft vande Nederlantsche Comptooren, Amadabat, Cambaya, Brodera ende Brotchia’ nuttig voor ons onderzoek. Daarin verhalen Zegert de Rechteren en François Caron respectievelijk over hun reis naar China en Japan.
3.2.3.1. ‘Oost-Indische Reyse gedaen by Zegert de Rechteren’
3.2.3.1.1. Biografie van Zegert de Rechteren Geen informatie teruggevonden over deze man.
3.2.3.1.2. Analyse van het reisverslag In het reisverslag van Zegert de Rechteren handelt het deel ‘Kort verhael, van ’t groot Coninckrijck van China’ over China. Met de nederlaag in Macao nog vers in het geheugen vertelt hij over het rijk waarmee de Nederlanders zo graag zouden handel drijven. Hoewel de nadruk van het reisverslag daarmee voornamelijk op de koophandel ligt, heeft de auteur het soms ook over de kenmerken van het rijk zelf. Daarbij valt af te leiden dat hij open stond voor China. Hij verwonderde zich vooral over de manier waarop de Chinezen handel dreven. Zegert de Rechteren geloofde dat het Chinese verstand of vernuft aan de basis lag van de bloeiende handel: ‘dit volck is seer yverig om gelt te winnen, ooc seer snel, scherpsinnich, ende vernuftigh, kloeck in’t Lesen, Schrijven ende Cijfferen.’ 218 Bovendien meende hij dat ze dit verstand aanwendden om oprecht te handelen. Hij schrijft namelijk: “Soo een Chinees yet wat te verhandelen heeft met yemant, hij gaet daer in voort met sulcken beleeftheyt en statigheyt dat het te verwonderen is.” 219 Verder verbaasde Zegert de Rechteren zich over de grootsheid en de pracht en praal van de paleizen en de manier waarop vreemdelingen in hun land verwelkomd werden.
3.2.3.1.3. Conclusie Een positieve beeldvorming naar de Chinezen toe valt af te leiden uit toevallige elementen in deze beschrijving die immers voornamelijk focust op andere gegevens, hier de handelssituatie en de eventuele mogelijkheden voor de Nederlanders om meer en betere toegang tot het afgeschermde China te verkrijgen.
218
Commelin, I., Begin ende Voortgangh van de Vereenighde Nederlantsche Geoctroyeerde Oost-Indische Compagnie. Janssonius, vol. 2, 1646, p. 44. 219 Ibid., p. 46.
88
3.2.3.2. ‘Beschrijvinghe van het machtigh Coninckrijck Iapan, gestelt door Francoys Caron, Directeur des Compagnies negotie aldaer, ende met eenige aanteeckeningen vermeerdert door Hendrick Hagenaer’
3.2.3.2.1. Biografie van François Caron François Caron werd omstreeks 1600 te Brussel geboren. Hij diende eerst als een koksmaat op een Nederlands Oost-Indisch schip waar hij leerde rekenen, lezen en schrijven. Zijn grote intelligentie en doordachtheid leverden hem uiteindelijk het ambt van bewindhebber van de Nederlandse handel in Japan op van 1639 tot 1640. 220 Om die positie te verwerven had hij in de voorafgaande jaren met zijn goede kennis van de Japanse taal vaak gediend als tolk. Zo had hij zijn diensten aangeboden op de vaart van Pieter Nuyts naar Edo in 1627 en in het gezelschap van Willem Jansz in 1631. De korte duur waarin hij opperhoofd van de Nederlandse handel was, was te wijten aan zijn teleurstelling over het uit te oefenen ambt. Om die reden draagt hij zijn positie over aan Le Maire, waarna hij weer naar Batavia trekt. Hier ging het hem meer voor de wind. Terwijl hij aan zijn werk Beschrijvinghe van het machtigh Coninckrijck Japan schreef, had François Caron hier een Japanse vrouw waarmee hij vijf kinderen kreeg. Daarna had hij bij zijn Nederlandse tweede vrouw nog eens vier kinderen. Bovendien werd hij in 1644 benoemd tot gouverneur van Formosa en werd hij in 1647 gepromoveerd tot directeur-generaal. Nadat Caron zich schuldig gemaakt had aan particuliere handel werd hij in 1650 ontslagen. 221 Hij bleef echter niet bij de pakken zitten en ging zijn diensten aanbieden bij andere Europese handelsnaties zoals de Portugezen en de Fransen. Het resultaat daarvan was dat hij algemeen directeur werd van de handel van de Franse Oost-Indische Compagnie. Onder Franse vlag leed hij echter schipbreuk voor de haven van Lissabon in 1672, waarbij hij verdronk.222
3.2.3.2.2. Analyse van het reisverslag De titel van deze tekst verraadt voor een groot deel zijn kijk op Japan van François Caron. Hij noemt het land namelijk een ‘machtig koninkrijk’. Bij zijn schrijven, dat meer een algemene 220
Leupe, P.A. & Von Siebold, P.F, op. cit., p. 359. Van Der Aa, A.J., op cit., vol. 3, pp. 191-193. 222 Kaempfer, E., De beschryving van Japan, behelsende een verhaal van den ouden en tegenwoordigen Staat en Regeering van dat Ryk, van deszelfs Tempels, Paleysen, Kasteelen en andere Gebouwen; van deszelfs Metalen, Mineralen, Boomen, Planten, Dieren, Vogelen en Visschen. Van de Tydrekening, en Opvolging van de Geestelyke en Wereldlyke Keyzers. Van de Oorspronkelyke Afstamming, Godsdiensten, Gewoonten en Handwerkselen der Inboorlingen, en van hunnen Koophandel met de Nederlanders en de Chineesen. Neaulme J. & Gosse P., Balthasar Lakeman, 1729, pp. 253-254. 221
89
beschrijving is van het toenmalige Japan dan een reisverslag, valt meteen de verwondering op die hij koestert voor dit land. Zijn huwelijk en vijf kinderen bij een Japanse zaten daar misschien voor iets tussen. Zoals gezegd bespreekt François Caron vele aspecten van het Japanse rijk. Uiteenlopende zaken komen aan bod. Zo wordt de naamgeving van de Japanners kort na de Japanse manier van oorlogvoeren besproken. Enkele andere onderwerpen zijn de kastelen, de huisvesting, de handelspartners en de rechtsregels van Japan. We komen zo te weten dat Japanners vaak zelf zelfmoord pleegden door hun buik open te snijden en dat liegen tegen de overheid bestraft werd met de doodstraf. Hij behandelt echter te veel aspecten om op te noemen. Bij veel aspecten van het Japanse rijk valt zijn schrijfstijl op. Hij maakt indruk door zijn uitvoerige en grootse beschrijvingen. Zoals de uittocht van de koning: “Wanneer syn Majesteyt uytgaat; somtijts te paert, anders in een pallancquien rontomme open, is ghemeenelycke vergheseleschapt met eenighe Heeren […] hebbende goede gaven, sommighe Musicyns, andere Doctoren, eenighe instrument speelders, treffelijcke schrijvers, schilders, Orateuren inde welspreckentheydt en diereghelijcken meer; daer aan volght de eerste ofte naeste lyffguarde vande Majesteyt…” 223 Soms is de bewondering expliciet te lezen. Zo verhaalt Caron alweer uitvoerig over de gebeurtenissen in het paleis, waarbij hij besluit en zijn vertellijn bekroont met het ‘machtighe en prachtighe Hoff” 224 .
3.2.3.2.3. Conclusie De gedetailleerde beschrijving van de Japanse cultuur en leefwereld levert veel informatie op over de Japanse maatschappij. Wij onthouden voornamelijk de appreciatie en bewondering van de auteur voor dat land en volk. Hij heeft het in tegenstelling tot zijn tijdgenoten ook amper over de handelscontacten met het oosterse volk. De reden daarvoor was waarschijnlijk dat hij, anders dan de andere auteurs, ingeburgerd was in Japan.
3.2.4. Algemene conclusie voor de periode 1600-1650
Uit de reisverslagen van de periode 1600-1650 leren we vooral veel over de oostelijke gebieden zelf. Dit is vanzelfsprekend aangezien de VOC in 1609 een georganiseerde handel in het Oosten opzette. Voor de vele ontdekkingsreizigers was dit alles nieuw, waardoor hun 223 224
Commelin, I., op. cit., p. 142. Ibid., p. 150.
90
‘verwondering’ neerslag vonden in de reisverslagen. Omdat dit nieuw bereisd gebied was, werden ook talrijke geografische en nautische gegevens opgetekend. De reisverslagen berichtten echter het meest over de (on)mogelijkheid tot handel drijven met China en Japan. Tenslotte waren de Nederlanders hier gekomen met slechts één doel voor ogen: het verkrijgen van goede handelsrelaties voor de toegang tot oosterse producten. Dat economische vertrekpunt lag blijkbaar ook aan de basis van hun beeldvorming over de Chinezen en de Japanners. De Nederlanders blijken vooral afstandelijk te staan tegenover zowel de Chinezen als Japanners. Meestal keken ze neer op de Aziaten, een gedrag dat soms in vijandschap uitmondde. Dat was het geval bij Willem Ijsbrantsz. Bontekoe, waar een meer uitgesproken negatieve houding valt waar te nemen. Door zijn gewelddadige strategie maakte hij de Chinezen tot de grote vijand van de Nederlanders. Ook de andere auteurs, zij het in mindere mate, wantrouwden de plaatselijke bevolking. Toch hadden de Nederlanders waardering voor de Chinezen en Japanners. Elke auteur, met uitzondering van Bontekoe, drukte wel op een of andere manier zijn appreciatie uit. Het ging meestal over de hoffelijkheid en de verwezenlijkingen van de Aziaten. François Caron sprak het hele verslag met veel lof over de Japanners, maar hij was tijdens zijn verblijf in Japan natuurlijk wel één van hen. Een echt verschil in de houding naar Japan of China valt niet te bemerken. Alle auteurs, behalve Bontekoe, waren immers vrij positief over beide landen.
3.3. Documenten voor de periode 1651-1700
Voor het onderzoek van de periode 1651-1700 is er van een groter aantal reisverslagen gebruikt gemaakt dan voor de andere periodes. Zoals gezegd in de inleiding moet op die manier de representativiteit voor het gebruik van één à twee reisverslagen voor de andere periodes aangetoond worden. We zullen nu namelijk kunnen nagaan of er al dan niet een verschil in de houding ten aanzien van de ‘andere’ te bemerken valt wanneer er meer bronnen aan bod komen.
91
3.3.1. ‘Kort Verhael van d’ avontuerlicke Voyagien en Reysen van Paulus Olofsz Rotman’. Paulus Olofsz. Rotman
3.3.1.1. Biografie van Paulus Olofsz Rotman Geen informatie terug te vinden.
3.3.1.2. Analyse van het reisverslag Paulus Olofsz Rotman vertrok in juli 1652 vanuit Batavia naar Taiwan in dienst van de Kamer van Amsterdam. Hij was daarbij onderstuurman van het schip De Koe, dat onder leiding van de opperkoopman Johan Houtman van Weesop en de schipper Dirck Jansz. de Wit uitvoer. Maar net als vele schepen die hen voorgegaan waren, werd de koers van De Koe drastisch gewijzigd door het noodweer in de Aziatische wateren en zou het nooit Taiwan bereiken. Het schip van Rotman werd overvallen door een orkaan en leed schipbreuk voor de Zuid-Chinese kust. Van de 86 opvarenden overleefden slechts acht mannen het ongeluk. Zij werden bij hun aankomst in China meegenomen door de plaatselijke bevolking die hen eten, drinken en onderdak verschafte. De Chinezen brachten de overlevenden ook naar verschillende dorpen waar ze een grote bezienswaardigheid waren en in contact kwamen met het opperhoofd. Dit lijkt dus een bijzonder nuttige bron voor de studie van de Nederlandse kijk op de Chinezen omdat de auteur inzage krijgt in de gewoonten, gebruiken en het dagelijkse leven van een cultuur die hem volledig vreemd was.
De tekst is de neerslag van het eerste contact en de verdere tocht die de Nederlanders met de Chinezen ondernamen langs verschillende dorpen. Daarbij werd vanaf het begin voor hen gezorgd. Maar ondanks de goede zorgen bleven de Nederlanders het vreemde volk wantrouwen. In het korte verslag voelen we voortdurend de argwaan die ze koesterden ten aanzien van de Chinezen. De Nederlanders vreesden de Chinezen namelijk al voor hun aankomst in China, een vooroordeel dat tijdens hun verblijf werd in stand gehouden. Dit wordt duidelijk aan de hand van wat Paulus Olofsz Rotman schreef bij de vaart langs het eiland Avam: “’t welck een vruchtbaer Eylandt is edoch van wilde Chinesen bewoont die van alles wat zy krijghen goe buyt maken, jae zelfs hare naesten niet en verschoonen.” Rotman beschouwde de Chinezen als een wild volk, waaruit meteen af te leiden valt dat hij zijn eigen volk beschaafder vond dan hen. Later, bij zijn aankomst op de Chinese kust, bekende hij zelfs bij die ‘wilden’ te vrezen voor zijn leven: “…want wij waren seer bevreest dat de Chineesen ons souden doodt-slaen…” en “…ende quamen ons oock van stonden aen met blotte hauwers 92
bestormen roepende al luydt-keels; sla doodt, sla doodt…”. 225 Het leek erop dat de Nederlanders zich lieten leiden door wat ze zich voor hun aankomst hadden voorgesteld. We kunnen uit het hele reisverslag immers afleiden dat de Chinezen nooit kwade bedoelingen met de Nederlanders hadden. Het lijkt er dus op dat de negatieve berichtgeving over de Chinezen louter te wijten was aan de vooringenomenheid waaraan de Nederlanders leden toen ze hen ontmoetten. Zelfs toen de Nederlanders eten en onderdak aangeboden werd, bleef achterdocht hen parten spelen zoals blijkt uit volgende passage: “dat wy tegen malkanderen seyden: Dese gesaellen sullen ons licht in een stadt brenghen daer zy ons doodt sullen slaen. Met dese en andere ghedachten swanger gaende hebben Wy onsen Godt in onse harten ghesmeeckt dat hy ons doch onder de vleugelen zijnder bescherminge wilde nemen ende ons noch eens in onse live Vaderlandt behouden t’huys brengen op dat wy alsoo zijn wonderlicke verlossinge in dese onse Avontuurlicke Voyagie aen onse goede Vrienden mochten vertellen…” 226
Hoewel de Chinezen zich over het algemeen aardig gedroegen tegen de Nederlanders, moeten we ook toevoegen dat er wat rellen en meteen enige vijandigheid ontstonden tussen de acht overlevenden en de plaatselijke bevolking. Dat kwam de relatie tussen beiden natuurlijk niet ten goede en bevestigde de negatieve kijk van de Nederlanders op de Chinezen. Rotman beschreef dat de Chinezen eens hun woede uitten door hen uit te schelden en uit te lachen: “Want zy sagen ons in dese Stadt stuur en suur aen en scholden ons altijdt uyt voor Honden soo dat Wy ’t niet wel konden verdragen; jae Wy mochten de siraet niet ghebruycken of zy wierpen ons met Steenen en riepen kleyn en groot Ammokau, Ammokau. Dat is te segghen: Roo Hollandtsche Honden; jae eenige spoghen ons in ’t aengesicht en dreyghden ons te slaen soo dat Wy ’t niet langher en konden verdragen […] en ons voor Roo Honden uyt-gescholden hadde daer zy om begosten te lacchen waer uyt wy merckten dat dese Heydensche Menschen ons sochten te verbluffen.” 227
Toch waren de Nederlanders niet geheel blind voor de beleefdheid van de Chinezen. Rotman vermeldt alvast een aantal ogenblikken waarop de Chinezen zich vriendelijk gedroegen naar hen toe. Een eerste aanduiding van de fatsoenlijkheid verbaasde Rotman hogelijk: “Alwaer wy langhs de wegh die wy gingen veel oogh-geway van Water-Limoenen hadden daer wy op 225
Rotman, P. O., Kort verhael van d’avontuerlicke voyagien en reysen van Paulus Olofsz. Rotman, zeylende van Bataviana het eylant Tywan, op het fluytschip De Koe. Amsterdam, Gerrit van Goedesbergh, 1657, pp. 1112. 226 Ibid., pp. 15-16. 227 Ibid., pp. 26-27.
93
wesen of wy daer van wel plucken mochten: ’t welck hare beleeftheyt tegen alle vermoeden ons niet een weygerde soo oock by ons in dankce wierdt aengenomen.” Hier verwondert de auteur zich over het medelijden dat de Chinezen met de Nederlanders hadden: zij mochten waterlimoenen plukken tijdens een tocht in de broeiende hitte. Het lijkt alsof hij zich verwondert over het feit dat Chinezen dan toch geen ‘onmensen’ waren. Eenmaal in de stad aangekomen schrijft Paulus Olofsz Rotman met meer lof over de Chinezen, al blijven de positieve berichten eerder schaars. In volgende passage lezen we over zijn bewondering voor de grootte van de huizen in de stad en de schoonheid van de vrouwen: “Ende daer stonden veele groote schoone Huysen in dese Stadt maer van Gebousel geheel plat boven. Daer waren oock veel schoone Vrouwen gheel rondt van Tronije ende soo blanck als een Hollandtsche Vrou wesen mochte met bruyne oogen ende pick-zwart van hair met goude Naelden in haer hooft soo dat Wy wel een half uur ghegaen hadden aleer Wy de Stadt ten enden waren.” 228 Wat verder in het verslag wordt er ook bericht over de vriendelijkheid van de koning: “Dese Coninck heeft ons vriendelijck onthaelt en oock groote vriendtschap bewesen. Hy liet ons een pack kleeren maecken van Wit Chinees Lijnwaet…” 229 . De Nederlanders stelden het duidelijk op prijs dat hun oude kledij vervangen werd en vatten daarom sympathie op voor de koning. Die voorbeelden blijven echter de enige positieve commentaren over de Chinezen in een verslag dat overheerst wordt door een negatieve houding ten aanzien van het Aziatische volk. De woorden waarmee Rotman het verslag afsluit bij zijn terugkeer in Batavia, vatten dan ook de Nederlandse visie van de hele reis samen: “Godt lovende en danckende dat hij gebenedijt ons soo wonderbaerlijck hadde verlost uyt de wreede handen van die barbarische menschen.” 230 Aan de negatieve kijk van de Nederlanders wijzigden de vele contacten met de Chinezen immers niets.
3.3.1.3. Conclusie Het is meteen duidelijk hoe de Nederlanders tegenover de Chinezen stonden. Al voor hun aankomst moesten zij niet veel weten van het Aziatische volk, een gevoel dat tijdens hun verblijf alleen versterkt werd. De bemanning bleef voortdurend wantrouwig, uit schrik dat ze gedood zouden worden. Het lijkt het er daarom op dat de Nederlanders hen als minderwaardig voorstelden, als een volk zonder moraal.
228
Ibid., p. 16. Ibid., p. 26. 230 Ibid., p. 34. 229
94
Die gedachte heeft ongetwijfeld een rol gespeeld in de manier waarop over het Chinese volk verteld werd. Als er al sprake was van verbazing of verwondering tegenover de Chinezen, ging het over hun gebruiken, maar de woorden waarmee de Nederlanders zich daarover uitlieten, verraden hun vooroordelen. We kunnen dus besluiten dat zelfs het intense contact van de Nederlanders met het vreemde volk dus niet leidt tot een positieve(re) beeldvorming over het vreemde volk.
3.3.2. ‘Het gezantschap der Neerlandtsche Oost-Indische Compagnie, aan den grooten Tartarischen Cham, den tegenwoordigen Keizer van China (1655-1657)’ Johan Nieuhof
3.3.2.1. Biografie van Johan Nieuhof Hoewel Johan Nieuhof de Nederlandse nationaliteit had, werd hij in 1618 in Duitsland geboren. De reden daarvoor was dat zijn vader, afkomstig van Zwolle, burgemeester was van Uelsen, een stad in het graafschap Bentheim. Johan had een goede band met zijn broer Hendrik, die hem als een verstandig en vrolijk persoon omschreef. Terwijl Johan de wereld afreisde, settelde Hendrik zich in Amsterdam als kunstschilder. Het was aan zijn broer dat Johan Nieuhof in 1658 zijn documenten over het Oosten toevertrouwde om er een samenhangend geheel van te maken door ze te categoriseren en ordenen. Want naast schetsen van allerlei aspecten van de omgeving verwees zijn werk, dat hij in China maakte, ook het reilen en zeilen van zijn avonturen daar. Een jaar later vertrok hij alweer naar de Oriënt, waar hij na China nu de archipel doorkruiste. Slechts sporadisch keerde Johan Nieuhof in de komende jaren terug naar Nederland. Hij zou reizen tot 1672, toen hij op het eiland Madagascar plots verdween. 231 Dit reisverslag past in de politiek die streefde naar meer en betere toegang tot de Chinese handel. Omdat informatie over China rond het midden van de 17e eeuw nog steeds schaars was voor de Nederlanders, werd Johan Nieuhof in het gezantschap opgenomen om notities en tekeningen te maken van wat hij te zien kreeg. Tijdens de drieënhalve maand durende reis van Kanton naar Peking kreeg zijn vloot veel bewegingsvrijheid, wat zijn observaties van de Chinese wereld ten goede kwam. Bovendien verbleef Nieuhof drie maanden lang in Peking, waar hij zijn ogen de kost kon geven. Aan het oorspronkelijke handelsdoel kwam deze reis niet tegemoet, maar ze leverde wel een schat aan (toen) actuele informatie op. 231
Blusse, L. & Falkenburg, R.L., Nieuhofs beelden van een Chinareis 1655-1657, Middelburg, Stichting VOC publicaties, 1987, pp. 15-16.
95
Zoals gezegd liet Johan Nieuhof de publicatie over aan zijn broer Hendrik, wat later leidde tot twijfel aan de authenticiteit van zijn reisbeschrijving. Enkele passages leken namelijk niet te stroken met de waargenomen werkelijkheid en ook de afbeeldingen gaven een ander beeld van het toenmalige China. Toen men in 1985 het originele exemplaar terugvond in de Nationale Bibliotheek in Parijs, bleek dat Hendrik bij het samenstellen informatie uit verschillende bronnen gecombineerd had. 232
3.3.2.2. Analyse van het reisverslag Aan het begin van het reisverslag legt Johan Nieuhof de bedoeling van zijn verslag uit. Hij verklaart een beeld te willen geven van China door diverse aspecten van het onbekende land te beschrijven voor. ‘Tot opening en meerder klaerheit van onze reis-beschrijving’ 233 . Zo vertelt hij over de grenzen van China, de oorsprong van de naam China, en de verschillende namen die de Europeanen en de Chinezen aan China gaven. Na die inleiding begint het verslag van de reis van Kanton naar Peking. Het wordt een relaas vol appreciatie voor een land dat voor zijn aankomst beschreven werd als een ‘Rijk, dat by alle land-beschrijvers voor het gezegenste Gewest der Aerdbodems is gehouden, en daar in eertijts noit eenig Vreemdeling eenen voet dorste zetten, op hope van daar weder uit te keeren’ 234 . Op zijn tocht naar Peking kwam Johan Nieuhof verschillende volkeren tegen. Telkens als hij in een nieuwe provincie kwam, beschreef hij de aard van de inwoners. Om het overzicht te bewaren vermelden we in deze alinea de indrukken die de Chinezen van de verscheidene gebieden op hem nalieten. Zijn reis startte hij in Kanton. Uit volgende twee passages blijkt dat hij heel positief tegenover de Chinezen in Kanton stond: “Het volk valt in dit gewest heel geestig, arbeidzaam, en vaerdig, en kan (hoewel het zoo heel schrander van herssenen niet schijnt te zijn) alles zeer kunstig na-maken, dat van anderen gevonden is.” 235 , en een paar pagina’s verder schrijft hij de verzen “In Kanton word het volk bescheenen van twee Zonnen, Wiens dapperheit en deugt de groote Faam vermelt. Zy hebben ’t gansche Rijk met Wapens overwonnen, En d’oude Heerschappy van Tamerlan herstelt.” 236 Nieuhof was met zijn gezelschap ‘tot stommens toe verwondert, en als voor ’t hooft geslagen, over den pracht en
232
Roeper, V.D. & Wildeman, G.J.D., op. cit., p. 98. Nieuhof, J., Het gezantschap der Neerlandtsche Oost-Indische Compagnie, aan den grooten Tartarischen Cham, den tegenwoordigen Keizer van China. Amsterdam, Jacob van Meurs, 1665, p. 6. 234 Ibid., p. 3. 235 Ibid., p. 38. 236 Ibid., p. 44. 233
96
praal deze Heidenen 237 ; maar dat ons noch het allermeeste deed verwonderen, was de goede orde, die onder dit volk doorgaans gehouden wiert.” Johan Nieuhof was zelfs zo onder de indruk dat hij het werk van de Chinese dienaars bijna evenwaardig inschatte als die van de beste Europeanen. Hij schrijft: “Men zag eenen iegelijk in alle eerbiedigheit en stilte zich bewegen, en zijn ampt zoo net en onberispelijk verrichten, datze met hunne zeden en manieren by-na de zedighste Europers in orde en gehoorzaamheit verre te boven gingen.” Die woorden getuigen van veel respect ten aanzien van het vreemde volk. Zelfs over de kinderen berichtte hij in superlatieven: “deze toonden zich hier zoo heusch, wel-gemaniert en eerbiedigh, dat ik noit kinderen zag, daar af meer beleeftheits te verwachten was.” Het resultaat was dat Nieuhof de passage over de provincie Quantung besloot met de zin: ‘Wy zijn in’t Paradijs’. 238 Ook over de inwoners van de andere provincies sprak Johan Nieuhof met veel lof. Over de inwoners van de provincie Kiangsi schreef hij dat ‘sy spitsvondigh zijn, en schrander van herssenen; en worden door hunne geleertheidt (daar op zich vele onder hen leggen,) tot de hooghste waardigheden verheven.’ 239 Ook de Chinezen die landinwaarts wonen konden de auteur bekoren. Over de bevolking van de provincie Nanking schreef hij: “’s Lants Inboorlingen vallen zeer zedig, spitsvondig, schrander, gedienstigh, en gemaniert. Het landschap levert ook zeer goede en naerstige werk-luiden uit, die in’t oeffenen hunner handwerken zeer vlijtig en kloek zijn. Men vind in dit landschap vele geleerde luiden, die aldaar in de scholen ter toetze gestelt worden.” 240 Hij meende zelfs dat de bewoners van Nanking uitmuntten boven alle andere Chinezen. Hij oordeelde: “Na allen schijn en uitterlijke teekenen bevonden wy, dat deze luiden in openhartigheit, oprechtigheit en beleeftheit al andere Sinezen, die wy tot noch toe hadden aangedaan, verre overtroffen. Zy zijn ook door geheel Sina vermaart en beroemt, datze in schranderheit van herssenen en wetenschap en kunsten zonderling boven hunne gebuur-volken uitmunten. Van hunne beleeftheit en openhertigheit weet ik zelfs te spreeken, en kan hen daar over ook niet genoeg roemen.” 241 De enige bevolkingsgroep in China waar Nieuhof niet positief over was, waren de bewoners van de provincie Xantsui. Zijn negatieve houding blijkt uit volgende passage: “Het volk valt hier zeer grof en bot van geest, en weinigen onder hen bereiken den top der geleertheit […] Veele onder hen erneeren zich ook met roven en stelen, en rotten bywijlen in zoo groot een
237
Een heiden is volgens Van Daele iemand die het verkeerde of geen geloof aanhangt. Ibid., p. 47. 239 Ibid., p. 71. 240 Ibid., pp. 95-96. 241 Ibid., p. 109. 238
97
getal t’zamen, datze geheele heiren uitmaken.” 242 Afgaand op deze alinea valt te besluiten dat een aantal Nederlanders de Chinese bevolking zeer sterk apprecieerde. Ze hadden hier vooral bewondering voor de aard en de intelligentie van de Chinezen.
Johan Nieuhof had niet alleen bewondering voor de inborst van het Chinese volk, ook op materieel vlak en wegens hun beheersing van bepaalde vaardigheden waardeerde hij hen. Zijn aandacht ging daarbij uit naar hun schietkunst en de bekwaamheid om toneel te spelen, waarbij ‘ieder over dien nagebootsten zwier tot stommens toe verwondert stont’ 243 . Nieuhof merkte ook de subtiliteit van de Chinese kunstenaars en verbaasde zich over hun scheepvaart: over hun schepen ‘stonden wy alle daar ten hoogsten over verwondert’ 244 , schrijft hij en hij illustreert daarna met een tekening de pracht van een schip.
245
Ook het koninklijke hof te Peking wordt door Johan Nieuhof uitvoerig besproken. Hij is met verstomming geslagen over bijna elk aspect van het paleis. Hij meent: “En dewijl de gansche werelt van dit gemelde Hof weet te spreeken, datin pracht, kunst, kostelijkheit en verscheidene vertrekken, Lust-hoven en Watanden, alle Koninklijke Hoven in Europe verre te boven gaat…” 246 . Zo erkent een auteur voor het eerst de superioriteit van de Chinezen boven de Europeanen. Omdat een beeld meer zegt dan duizend woorden, nemen we hier een illustratie op die voor de lezer van het reisverslag de beschreven pracht en praal van het hof moest bewijzen.
242
Ibid., p. 143. Ibid., p. 54. 244 Ibid., p. 117. 245 Ibid., p. 117. 246 Ibid., p. 176. 243
98
247
3.3.2.3. Conclusie Bij het onderzoek merkten we onmiddellijk hoe de Nederlanders tegenover Chinezen stonden. Het reisverslag van de tocht van Johan Nieuhof van Kanton naar Peking leert ons dat de Chinezen veel waardering bij bepaalde Nederlanders genoten. Nieuhof stond op alle vlakken positief ten aanzien van het Chinese volk. Hij had bewondering voor hun respect en beleefdheid, maar tegelijk ook voor de Chinese verwezenlijkingen. Naar het einde toe erkent hij zelfs zijn meerdere in de Chinese beschaving wanneer hij het heeft over het koninklijke hof in Peking. Algemeen kunnen we zeggen dat bepaalde Nederlanders opkeken naar de Chinezen. Toch heeft hij ook een afkeer ten aanzien van het gedrag van verschillende volkeren, een teken dat de superioriteit ondanks de vele positieve woorden nog steeds aanwezig is.
3.3.3. ‘Gedenkwaerdig bedryf der Nederlandsche Oost-Indische maetschappye, op de kust en in het keizerrijk van Taising of Sina.’ Olfert Dapper
3.3.3.1. Biografie van Olfert Dapper Over het geboortejaar van Olfert Dapper heerst onduidelijkheid. Hij zou ofwel aan het einde van het jaar 1635 ofwel in het begin van het jaar 1636 geboren zijn te Amsterdam. Wel zeker is dat hij in januari 1636 gedoopt werd. Dapper was naast historicus ook geograaf. Zijn studies beëindigde hij aan de universiteit van Utrecht, waar hij de graad van doctor in de 247
Ibid., pp. 177-178.
99
medicijnen behaalde. Het lijkt erop dat hij zijn medische kennis echter nooit zou gebruiken, want na zijn studies keerde hij terug naar zijn geboortestad waar hij nooit in het register der artsen vermeld werd. In Amsterdam begon Olfert Dapper te schrijven. Na de geschiedenis van Amsterdam te hebben onderzocht, richtte hij zich vervolgens op de beschrijving van buitenlandse gebieden. Zijn boeken over verre streken werden in zijn tijd wereldberoemd en werden in het Frans, Duits en Engels vertaald. Het ironische is dat Olfert Dapper zelf nooit in die landen geweest is, meer nog, hij reisde zelfs nooit buiten Nederland. Van de grote faam die hij verwierf met zijn publicaties, zijn tot vandaag sporen terug te vinden. In Parijs is het Musée Dapper naar hem genoemd en Amsterdam eert hem de bekende straat; de Dapperstraat. Olfert Dapper stierf op 29 december 1689. 248
3.3.3.2. Analyse van het reisverslag Dit verslag belicht veel aspecten van het toenmalige China. Voor ons onderzoek wordt het echter pas interessant naar het einde toe, waar Olfert Dapper de lezer confronteert met beschrijvingen of uitspraken over de Chinezen. Tevoren was China namelijk besproken zonder dat er enig oordeel was uitgesproken over enig kenmerk het Chinese rijk. Zijn wisselende houding naar de Chinezen toe valt onmiddellijk vast te stellen wanneer Olfert Dapper afdwaalt van het landschap en handel in China. Hij beschrijft kort de inwoners van de verschillende landstreken. Daarbij is zijn houding naar de verscheidene volkeren zeer variabel. Over het ene volk is hij zeer positief zijn, terwijl een ander volk dan weer als barbaren bestempeld wordt. Ook kan Dapper zich over eenzelfde volk eerst heel positief uitlaten, om hen daarna af te schilderen als onbetrouwbare sujetten. Toch toont Dapper over het algemeen veel respect voor de Chinezen. Met de woorden ‘Wonder plichtplegend, eerbiedigh, beleeft en heusch zijn de Sinesen: ja ook zoo verre, dat zy allen landaerd in dit stuk te boven gaen: niet alleen tegen ouders en vrienden; maer ook tegen leer meesters, en vreemdelingen’ 249 begint de auteur aan zijn hoofdstuk over de manier van begroeten in China. De Chinezen maakten er volgens hem een plicht van elkaar te begroeten op een fatsoenlijke manier, want de ander vriendelijk verwelkomen is vaak bron van deugd. Als we Olfert Dapper mogen geloven, is dat representatief voor de grote eerbied waarmee Chinezen met elkaar omgaan.
248
http://www.personenencyclopedie.info/D/dann/dapper-olfert/view, geraadpleegd op 12/07/2008. Dapper, O., Gedenkwaerdig bedryf der Nederlandsche Oost-Indische Maetschappye op de kuste van het keizerryk van Taising of Sina. Amsterdam, Jacob Van Meurs, 1670, p. 486.
249
100
Olfert Dapper heeft het verder in zijn verslag ook over de activiteiten van de Chinezen. Door de nogal wisselende gevoelens van de auteur komt de lezer meer te weten over de vaardigheden van de Chinezen. Met name: hij bekijkt hun verwezenlijkingen het vaakst met bewondering, behalve op wetenschappelijk vlak. Op dat domein meende hij dat de Chinezen niet konden tippen aan het Europese wetenschappelijke niveau. Vooral het gebrek aan geleerden zoals filosofen en dergelijke, zoals Plato en Aristoteles, zag hij als een tekort. Europa koesterde namelijk een heilig verering voor autoriteiten uit het verleden. Waar de auteur dan bijvoorbeeld wel bewondering voor koesterde, was de gecompliceerde poëzie en de werkwijze om een zieke te genezen. Op ‘geneeskundig’ vlak oordeelde Dapper, zelf doctor in de geneeskunde, dat de Chinezen helemaal anders te werk gingen dan de Europeanen. De diagnose werd aan de hand van de pols vastgesteld en de zieke kon enkel genezen door naar het lichaam te luisteren. Blijkbaar miste die methode zijn effect niet want Dapper noteerde volgende getuigenis: “Zoo ook de Jesuit Martijn getuigt, overtreffen de Sinese artzen d’onzen volkomen in het stuk van d’oefening of uitwerkingh. Wel twist-redenen betrachten d’onzen veel meer, dan zy lieden: maer zy genezen weer lichter en betere de ziekten.” 250
3.3.3.3. Conclusie Het valt moeilijk af te leiden of Olfert Dapper een positieve dan wel een negatieve houding aannam tegenover de Chinezen. Hij vindt hen aan de ene kant schrander, scherpzinnig en eerbiedig. Aan de andere kant beschrijft hij ze ook als ongehoorzame en beestachtige mensen. Die wisselende houding is misschien te wijten aan de noodzaak om de verschillende informatiebronnen uit het Oosten te verwerken. Dapper was immers zelf nooit in Azië geweest. Het lijkt daarom moeilijk voor hem om een uitgesproken mening over de Chinezen te formuleren. In zijn beschrijving vergelijkt hij voortdurend aspecten van China met Europa. Daarbij komen de beide partijen er afwisselend als de beste uit. Het is moeilijk om een oordeel over de houding van Olfert Dapper te vellen, aangezien niet met zekerheid kan gezegd worden of hij meer naar een positief of negatief standpunt ten aanzien van de Chinezen neigde. Toch krijgen we bij het lezen eerder een positief gevoel over de Chinezen van de auteur.
250
Ibid., p . 503.
101
3.3.4. ‘The perilous and most unhappy voyages of John Struys: Through Italy, Greece, Lifeland, Muscovia, Tartary, Media, Persia, East-India, Japan, and other places in Europe, Africa and Asia.’ Jan Jansz. Struys
3.3.4.1. Biografie van Jan Jansz Struys Jan Jansz Struys werd geboren te Durgerdam omstreeks het midden van de zeventiende eeuw. Hij was iemand die er steeds vroeg bij was als het ging om zeereizen; op zijn zeventiende gaf hij zich al op om deel te nemen aan expedities overzee. Bovendien had hij nog voor 1673 verscheidene Europese en niet-Europese reizen gemaakt, waarvan het verslag te vinden is in de door ons gebruikte bron ‘The Perillous and Most Unhappy Voyages of John Struys’. Dit reisverslag is later eerst in het Frans en later in het Engels gepubliceerd, wat wijst op het belang van het werk. J.J. Struys stierf in Ditmarschen in 1694. 251
3.3.4.2. Analyse van het reisverslag Het reisverslag van Jan Jansz Struys is een verzameling van zijn bevindingen gedurende de reizen in vreemde gebieden. Een gevolg van de omvang van dit verzamelde werk is dat hij over de verschillende gebieden slechts kort spreekt. We vinden daardoor telkens een systematische en geordende beschrijving van de vele bestemmingen waar Struys geweest is, maar zonder veel commentaar: hij vermeldt telkens de meest opmerkelijke aspecten van het land. In verband met Japan beschrijft Struys eerst de Nederlandse vestigingen in Nagasaki en Firando. Daarna beschrijft hij alleen de gewoonten van de Japanners. Het karakter van de Japanners wordt alleen een zeldzame keer besproken. Over de Japanners vermeldt hij meestal zaken zonder daar enige gevoelswaarde aan toe te kennen. Hun gebruiken worden sec beschreven, bijna objectief. De schrijfstijl van dit reisverhaal is daarom zonder meer merkwaardig te noemen, want voor de lezer komt hij over als een louter informatieve tekst, iets wat een reisverslag over het algemeen niet is. Wel lijkt hij enig ontzag te hebben voor de Japanse smeedkunst wanneer hij schrijft: “They are grown famous in all the East, for expert Arers, and temper Steel better than the Chineezes, which far exceed Europeans.” 252 Maar op dit voorbeeld van bewondering na, kunnen we dus nergens afleiden hoe hij zichzelf situeert ten aanzien van de Japanners.
251 252
Van Der Aa, A.J., op. cit., vol. 17 (2), pp. 1053. Struys, J.J., The Voyages of John Strys. Londen, 1683, p. 62.
102
3.3.4.3. Conclusie Zoals bij vele reisverhalen treffen we hier evenmin een uitgesproken mening van de auteur aan. Nochtans valt meestal de kijk van de auteur op het vreemde volk af te leiden uit de beschreven gebeurtenissen en gewoonten. Afgezien van zijn bewondering voor de smeedkunst van de Japanners, blijkt de auteur bij het schrijven van zijn reisverslag zijn mening dus verborgen te houden. Dat kan dus, moeten we na het bestuderen van dit reisverslag vaststellen. De feiten worden hier namelijk alleen op een beschrijvende wijze weergegeven. Het gevolg daarvan is dat een beeldvorming over de Japanners moeilijk te distilleren valt uit zijn verslag.
3.3.5. ‘De beschryving van Japan, behelsende een verhaal van den ouden en tegenwoordigen Staat en Regeering van dat Ryk, van deszelfs Tempels, Paleysen, Kasteelen en andere Gebouwen; van deszelfs Metalen, Mineralen, Boomen, Planten, Dieren, Vogelen en Visschen. Van de Tydrekening, en Opvolging van de Geestelyke en Wereldlyke Keyzers. Van de Oorspronkelyke Afstamming, Godsdiensten, Gewoonten en Handwerkselen der Inboorlingen, en van hunnen Koophandel met de Nederlanders en de Chineesen.’ Engelbert Kaempfer
3.3.5.1. Biografie van Engelbert Kaempfer Engelbert Kaempfer is een van de vele buitenlanders die in dienst is geweest van de VOC. Hij was afkomstig uit Duitsland, en dat de VOC veel Duitsers aantrok, bewees Roelof Van Gelder met zijn 335 pagina’s tellend boek ‘Het Oost-Indisch avontuur: Duitsers in dienst van de VOC 1600-1800’ dat volledig gewijd is aan de Duitse dienaars.
Engelbert Kaempfer werd in 1651 geboren in Lemgo, in het graafschap Lippe, als zoon van een Duitse predikant. Doorheen zijn jeugd doorliep Kaempfer verschillende hoogstaande leerscholen zoals een Latijnse school in Holland en verschillende grammaticascholen in Duitsland. Zijn hogere opleiding begon hij in Pruisen, waar hij achtereenvolgens filosofie, geneeskunde en natuurkunde studeerde. Door zijn vele reizen als student beheerste Kaempfer verschillende talen. Ook later zou hij veel reizen. Met een Zweeds gezantschap trok hij richting Perzië, wat resulteerde in een reisverslag dat later werd uitgegeven en waarin hij ook al zijn ervaringen neerschreef. Vervolgens trok hij onder Nederlandse vlag als arts richting het Oosten. In 1689 bereikte hij zijn bestemming. Door ontmoetingen met onder andere Johannes
103
Camphuijs en Andreas Cleyer, twee voormalige bewindvoerders van de Nederlandse factorij in Japan, besliste hij nu een studie van Japan te maken. Zo vertrok hij een jaar na zijn aankomst in de Oriënt naar Japan. Hij had reeds heel wat bagage inzake reisverslagen door de reis naar Perzië, wat hem goed van pas kwam tijdens zijn werk aan De Beschryving van Japan. Want ondanks de beperkte vrijheid die de Nederlanders genoten, toen gevestigd op Deshima, verzamelde hij een heleboel gegevens over uiteenlopende aspecten van de Japanse cultuur. Eenmaal teruggekeerd op het Europese continent, werkte hij vanaf 1694 zijn notities over Japan verder uit in een studie die hij publiceerde aan de Amsterdamse universiteit. Een tijd later richtte hij zich op de publicatie van zijn reisbeschrijvingen. Het eerste journaal werd daarom pas in 1712 uitgegeven. Engelbert Kaempfer overleed in 1716 in Lemgo. 253
3.3.5.2. Analyse van het reisverhaal Engelbert Kaempfer trachtte met dit werk een overzicht te geven van het toenmalige Japan. Aan de hand van zijn verzamelde waarnemingen en gegevens, wou hij het land vanaf zijn oorsprong tot de zeventiende eeuw willen beschrijven, een opzet waarin hij met glans slaagt. Door de verdrijving van de Spanjaarden en de Portugezen uit Japan, namen de Nederlanders een bevoorrechte plaats in als voornaamste handelspartner van de Japanners. De auteur zag het als een voorrecht dat zijn natie met Japan handel mocht drijven. Daarbij werd hen het eiland Deshima toegewezen, door Kaempfer ‘de Nederlandsche Gevankenis in Japan’ genoemd. De Japanners hielden op verschillende manieren toezicht op de Nederlanders: wacht aan de poorten, bijgevoegde opzichters tijdens de verkoop, en scheeps- of havenwachten moesten er op toezien dat de uitwisseling van goederen vlekkeloos verliep. Dergelijke supervisie zorgde er ook voor dat de Japanse staat tegen alle buitenlandse gevaar beveiligd was. De Japanse controles die veel hinder veroorzaakten, konden toch op begrip rekenen van de Nederlanders, als we afgaan op volgende passage: “Ik kan my evenwel niet onthouden van zo veel recht te doen aan de inboorlingen, dat zelfs onder alle de onlusten en moeyelykheden, die wy in dit Land moeten uytstaan, wy ten minsten deze vertroosting hebben, dat wy door onze menigvuldige Bewakers en Opzichters gehandelt worden met een schynende beleeftheid, liefkoosing, plichtpleeging, en geschenken van Eetwaaren, en andere tekenen van achting voor zo ver als ze niet stryden tegen haare redenen van staat.” Hieruit blijkt de appreciatie van de Nederlanders voor de vriendelijke manier die de Japanners hanteerden 253
Bowers, J., Western Medical Pioneers in Feudal Japan. Baltimore/Londen, The Johns Kopkins Press, 1970, pp. 38-58.
104
tijdens het handelsproces. Later in het verslag wordt benadrukt dat de Japanse beleefdheid te wijten is aan de aard van het Japanse volk: “Doch dit hun vriendelyk en redelyk gedrag ten onzen behoeve is meer toe te schryven aan de Costume van het Land, en aan de ingeboore beleeftheid, en de goede manieren der Inboorlingen, dan aan eenige zonderlinge achting…” 254 Hoewel de kans bestond dat de Nederlanders gunstiger tegenover de Japanners stonden wegens het grote belang van de handel met hen, heerste er aan de kant van de Nederlanders in ieder geval een enorme appreciatie voor de Japanse bevolking. Die waardering komt naar het einde van het reisverslag opnieuw uit de verf, wanneer Kaempfer het nogmaals heeft over de goede inborst van de Japanners: “Van dit redelyk gedrag der Waarden jegens ons mag de Lezer oordeelen en afmeeten van de beleeftheid van de geheele Natie in ’t algemeen.” Hieruit kunnen we afleiden dat het de auteur zijn bedoeling was om de Nederlander in het vaderland een positief beeld over de Japanner te bezorgen. Kaempfer gaat verder: “Ik moet bekennen dat in de bezoeken die wy deeden of ontfingen op onze tocht, wy een grooter beleeftheid ontmoeteden, dan men mogelyk van eenige der beschaafste Natien kan verwachten. Het gedrag der Japoneesen van een geringsten Boer af tot den grootsten Prins of Heer toe, is zodanig, dat het gantsche Ryk met recht mag genoemt worden een School van beleeftheid, en goede manieren. Zy hebben zo veel verstand en aangeboore nieuwsgierigheid, dat by aldien hen niet volslaage geweigert wierd een vryen en openbaaren omgang en gemeensaamheid met de Vreemdelingen, zy hen ontfangen zouden met de uytterste vrindelykheid en pleyzier.” 255 Ook uit dat uitreksel valt de grote bewondering af te lezen die de auteur voor de Japanse bevolking had. Hij getuigt over hun bijzonder vriendelijke aard, grote verstand en buitengewone welgemanierdheid. In zijn visie plaatst hij de Japanse beleefdheid bovendien boven elke andere natie die hij op zijn reis doorkruiste, en noemt ze een voorbeeld voor andere landen. De bewondering van Kaempfer voor de Japanners valt niet alleen op te maken uit zijn lyrische commentaren over hen; ook de benamingen voor het Japanse volk bevestigen zijn respect. In zijn tekst noemt hij hen meestal gewoonweg ‘Japanners’ en een enkele keer ‘inboorlingen’, wat dan alleen ‘inwoners van het land’ betekent.
3.3.5.3. Conclusie Het verslag van Engelbert Kaempfer is een voorbeeld van hoe iemand zijn bewondering voor het Japanse rijk in tekstvorm kan gieten. Kaempfer heeft bij zijn beschrijving getracht zoveel 254 255
Kaempfer, E., op. cit., p. 241. Ibid., p. 317.
105
mogelijk aspecten van dat land samen te brengen, aangevuld met prenten die uitgewerkt zijn tot in de kleinste details. Geen enkel kenmerk werd daarbij over het hoofd gezien: de geschiedenis, de bouwkunst, de fauna en flora, de handel, … komen allemaal aan bod. Het verslag is duidelijk geschreven vanuit een Nederlands perspectief waardoor naast de Nederlands-Japanse geschiedenis, vooral de gunstige handelsrelatie voor de Nederlanders met de Japanners aan bod komt. De grote interesse van Kaempfer voor Japan valt niet alleen tussen de regels te lezen, zijn nieuwsgierigheid gaat soms over in bewondering voor de Japanse bevolking. Want naast Kaempfers algemene bewondering voor het Japanse rijk, onthouden we na de studie van zijn reisverslag voornamelijk de sterke indruk die de Japanners nalieten op hem. Dit is opmerkelijk aangezien er relatief weinig contact was: de Nederlanders zaten vast op hun eiland.
3.3.6. Algemene conclusie voor de periode 1651-1700
Vooreerst kunnen we opmaken dat voor dit onderzoek een voldoende aantal bronnen gebruikt zijn. Voor de periode 1651-1700 zijn er namelijk meer bronnen gebruikt dan voor de andere periodes in deze studie, en het levert ongeveer hetzelfde resultaat op. Natuurlijk krijgen we door het gebruik van meer bronnen een beter inzicht in de houding van de Nederlanders, maar het raadplegen van een aantal bronnen meer lijkt geen verrassingen bloot te leggen over de evolutie van de houding van de Nederlanders tegenover de Chinezen en Japanners. Uit de reisverslagen voor de periode 1651-1700 is voornamelijk een grote waardering van de Nederlanders voor de Aziatische volkeren af te leiden. Behalve Paulus Olofz. Rotman lijken alle auteurs vrij positief te staan tegenover de Chinezen en Japanners. Dit gevoel was misschien te wijten aan het betere contact dat de Nederlanders met beide landen kregen. De Nederlanders schenen veel gemoedelijker naar die gebieden af te reizen, alsof ze de handelsdoeleinden niet meer de voornaamste prioriteit was. Engelbert Kaempfer was naar Japan getrokken louter voor de beschrijving van het land en Johan Nieuhof zag een diplomatieke reis naar het Chinese hof als oplossing voor een vrijhandel te realiseren. Het geweld ten aanzien van de Chinezen en Japanners verdween volledig. De aanvallen van Rotman waren hierop wel een uitzondering, maar dit kwam vooral voort uit verdedigend opzicht omdat ze na hun verblijf nog steeds argwaan tegenover de Chinezen koesterden.
106
Hoewel over het algemeen een positieve houding naar voren komt over de inwoners van beide landen, valt er toch soms nog een gevoel van superioriteit te bespeuren in de reisverslagen. Het Nederlandse gevoel van autoriteit lijkt wel te verdwijnen en plaats te maken voor een appreciatie naar zowel de Chinezen als Japanners toe. Voor beide landen bemerken we een Nederlandse auteur die met bewondering naar hen kijkt. Engelbert Kaempfer heeft oneindig ontzag voor de Japanners, terwijl Johan Nieuhof op een moment zelfs zijn meerdere in het Chinese volk ziet. Een voorbeeld dat ondanks de positieve woorden, het superioriteitsgevoel nog steeds aanwezig is, vinden we bij die laatste. Johan Nieuhof heeft namelijk lovende woorden voor de Chinezen, maar vindt het op sommige momenten verschrikkelijk hoe de Chinezen zich gedragen.
3.4. Documenten voor de periode 1701-1750
Voor deze periode raadplegen we een reisverslag dat lang gold als een onovertroffen bron voor de geschiedenis van de Nederlanders in Azië. François Valentijn was een gretige verzamelaar van zowel schriftelijke als mondelinge bronnen die berichtten over de activiteiten van de Nederlanders in de Oost-Indische gebieden. Zijn werk Oud en Nieuw Oost-Indiën telt iets meer dan vijfduizend pagina’s, die verdeeld zijn over vijf delen. Ook de talrijke illustraties helpen om de lezer een beeld te geven van het toenmalige Oosten. Daarmee was het tot de negentiende eeuw het omvangrijkste Europese werk dat de activiteiten en de handel van de Nederlanders in de verschillende gebieden van Azië belichtte en is daarom zeer belangrijk als toetssteen voor de Nederlandse en Europese beeldvorming over Chinezen en Japanners. Omdat dit werk na zijn publicatie bijna een eeuw als een standaardwerk gold, besteden we voor de periode 1701-1750 alleen aandacht aan het boek van Valentyn. Het behandelt immers de beide door ons bestudeerde landen.
3.4.1. ‘Oud en Nieuw Oost-Indiën, vervattende een naaukeurige en uitvoerige verhandelinge van Nederlands mogentheyd in die gewesten.’ François Valentijn
3.4.1.1. Biografie van de auteur
107
François Valentijn werd in 1666 te Dordrecht geboren. Toen hij zeventien jaar later het predikantenexamen met glans aflegde aan de universiteit van Leiden, werd hij als een wonderkind aangezien, wat hem twee jaar later een functie als dienaar van de VOC opleverde. Hij werd benoemd tot predikant voor het eiland Ambon in de Oost-Indiën. Naast het Portugees dat hij tijdens de heenreis naar Azië onder de knie kreeg, leerde Valentijn bij zijn aankomst in Ambon in 1686 ook zo snel mogelijk het Maleis. Met een goede kennis van de inheemse taal zouden zijn preken immers veel meer inlanders bereiken en kon hij het vooropgestelde doel van een vertaling van de Bijbel in het Maleis verwezenlijken, hoopte hij. In Ambon kwam Valentijn ook in aanraking met Gregorius Rumphius die later nog een belangrijke rol zou spelen in zijn werk Oud en Nieuw Oost-Indien. Ook op privé-vlak ging het hem voor de wind in het Oosten; in 1692 trouwde François Valentyn met Cornelia Snaats, een weduwe van een rijke Nederlander met vier kinderen, die hij naar verluidt als zijn eigen kroost opvoedde. Bovendien had Cornelia een uitstekende kennis van de plaatselijke taal en schrift. Met zijn gezin keerde hij in 1695 naar Nederland terug om er 10 jaar te verblijven. Toen hij met zijn kroost in 1705 terugreisde naar de Oriënt bleek voornoemde Rumphius overleden te zijn. Valentijn zou daardoor diens handschriften in handen krijgen en ze later uitvoerig gebruiken in zijn werk. Zijn terugkeer liep echter niet zoals verwacht. Hoewel hij weer een functie kreeg op Ambon en het daar zeer naar zijn zin had, werd hij gedwongen te verhuizen naar het minder gezonde Ternate. Die weigering en de onenigheid op meerdere vlakken met zowel het wereldlijke als geestelijke bestuur daar, leidden er toe dat hij in 1713 uit het oostelijke gebied vertrok. Die onenigheid was ook grotendeels het gevolg van het verbod op de publicatie van zijn Maleisische Bijbel. Bepaalde predikanten vonden zijn vertaling namelijk niet goed, wat later ten onrechte bleek uit zijn kennis van het Maleis in zijn reisbeschrijvingen. Eenmaal terug in Nederland schreef hij verschillende werken, waarvan zijn verzamelwerk Oud en Nieuw Oost-Indien veruit het belangrijkste is. De voltooiing van dit levenswerk kwam er in 1726, een jaar voor zijn dood. 256
3.4.1.2. Analyse van het reisverslag François Valentijn trachtte met zijn verzameling gegevens een zo compleet mogelijk overzicht per land te bieden. Hij houdt daarbij geen rekening met de chronologie voor de gebieden die eerder op de tocht naar het Oosten liggen. De beschrijving van China vinden we
256
Roeper, V.D. & Wildeman, G.J.D., op. cit., p. 70.
108
namelijk al terug in het vierde boek, terwijl Japan slechts in zijn vijfde deel en negende boek van zijn werk besproken wordt. Het is onze bedoeling om de kijk van Valentijn te destilleren uit de beschrijvingen van het land, want hij beschrijft niet echt hoe hij als persoon ten aanzien van China of Japan stond.
De beschrijving van China doet ons vermoeden dat Valentijn sympathie koestert voor land en volk. Zoals bij de andere gebieden in zijn boek bericht hij uitgebreid over veel aspecten van het Chinese rijk. Het meest opvallend is zijn gevoel van vreemdheid van het land. Het toenmalige China wordt door een Nederlandse bril gezien: telkens weer vergelijkt Valentijn met de Nederlandse cultuur en maatschappij, en neemt haar als norm. Hoewel op die manier alles anders lijkt, slaat zijn houding niet om in een negatief gevoel ten opzichte van dat ‘andere’. Het Chinese rijk ziet hij dus als anders, maar daarom niet als minderwaardig ten opzichte van de Nederlandse cultuur. Zijn kijk op de Chinese bevolking is meer uitgesproken. Hij vertelt: “Zy zyn vernuftig van begrip, zeer neerstig, gedienstig, en hunne Heeren zeer getrouw en gehoorzaam.” Een positief beeld dat verder in het verslag doorgetrokken wordt: “Tegen de vreemdelingen zyn zy zeer vriendelyk en beleefd, dog de grooten (dat meest gesnedene zyn) zyn zeer hoogmoedig, dat men ook veel by ’t Krygsvolk vind.” 257 Hoewel de Nederlanders de inschikkelijkheid en het hoffelijke karakter van de Chinezen apprecieerden, keurden ze de vermeende arrogantie van de Chinezen ten zeerste af. Het is een karaktertrek die in dit verslag vaker aan de Chinezen wordt toegeschreven, telkens tot ongenoegen van Valentijn. Voor het eerst in ons onderzoek van reisverslagen wordt in dit verslag ook eens positief bericht over de Chinese vrouwen. Natuurlijk zijn de vrouwen al uitgebreid bericht in de onderzochte reisverslagen, maar dat ging telkens over hun mooie uiterlijk. Nu lezen we dat de Nederlanders hen ook schrander en aardig vonden. We kunnen dit interpreteren als een aanwijzing van de betere contacten die tussen de Nederlanders en de Chinezen door de tijd heen tot stand kwamen. We vernamen namelijk altijd dat de Chinese vrouwen binnen moesten blijven en dat het hen verboden werd contacten met anderen te hebben. Beide positieve vaststellingen wekken de indruk dat niet alleen het Chinese rijk, maar ook de Chinese vrouwen en mensen in het algemeen, voor de Nederlanders niet alleen toegankelijker werden, maar ook dat ze hen steeds beter naar waarde konden schatten.
257
Valentijn, F., Oud en Nieuw Oost-Indiën, vervattende een naaukeurige en uitvoerige verhandelinge van Nederlands mogentheyd in die gewesten. Joannes van Braam en Gerard onder de Linden, 1726, Vol. 4.1, p. 5.
109
Voor zijn beschrijving van Japan gaat François Valentijn zeer grondig te werk. Dat valt onmiddellijk op wanneer hij in het begin van het hoofdstuk rond Japan de geschiedenis van het verblijf van de Nederlanders in Japan uiteenzet. Om hun activiteiten te beschrijven, gaat hij eerst en vooral ver terug in de tijd: tot de 13e eeuw, toen de eerste Europeanen in Japan aankwamen. Samen met de Portugezen zou Jan Huyghen van Linschoten de eerste Nederlander zijn die Japan bereikte. Toen begon volgens hem de Nederlandse geschiedenis op Japan. Een tweede bewijs van zijn nauwgezette studie is dat hij veel verschillende informatie opneemt in verband met de diverse activiteiten van de Nederlanders. Een opsomming waarin de verschillende Nederlanders die achtereenvolgens het Japanse rijk bereikten kort beschreven werden, moest illustreren hoe de Nederlanders steeds talrijker daar belandden. 258 Het hele verhaal van de Portugezen die kwaad spraken over de Nederlanders tegen de Japanners, komt ook aan bod. Net als de manier waarop de Japanners daardoor over de Nederlanders begonnen te denken. In zijn werk nam Valentijn trouwens een fragment op van een brief van Jacques Specx, eerste opperkoopman en grondlegger van de handel in Japan, die in die functie opgevolgd werd door Hendrik Brouwer. In die brief staat dat de handel met China nauwgezet moet worden opgevolgd, zodat de handel in Japan nog beter zou kunnen verlopen. Dat illustreert op nog een derde manier hoe ver Valentijn ging in zijn beschrijving. Dat gebruik van allerhande documenten droeg bij tot een grondig inzicht in de Nederlandse activiteiten in het Oosten.
Bij zijn beschrijving van Japan zelf zette François Valentijn zijn grondige werkwijze verder. Zijn nauwkeurige beschrijving leert ons heel wat over de belangrijkste steden. Hij situeert telkens de steden in het Japanse landschap en spreekt met veel lof over de stedelijke architectuur. Over Nagasaki bijvoorbeeld lezen we in volgende passage: “Het is een groote dog open-leggende Stad, die geen wallen nog muuren heeft, hoedanig de meeste Japansche Steden zyn. Zy praald met heerlyke Torens(van welke zommige 5 a 6 verdiepingen hoog zyn) kostelyke Tempels, en zeer prachtige gebouwen, die ‘er zeer heerlyk, en menigvuldig zyn” 259 Het verhaal van Valentijn loodst ons door die verschillende prachtige steden waarbij hij vaak de Nederlanders vergelijkt met de inwoners ervan. Het verhaal van Valentijn is echter heel omvangrijk en bij momenten zo chaotisch dat een uitlating of een oordeel over de inwoners van een gebied soms pagina’s verder dan de eerste vernoeming kan staan, of dat we het zelfs
258 259
Hij vernoemt onder meer Mahu, Quackernaak, Sandvoord en Matelief. Valentijn, F., op. cit., Vol. 5.1, p. 8.
110
in een ander hoofdstuk moeten gaan zoeken. We geven daarom eerst een algemeen beeld van hoe Valentijn over de Japanse bevolking bericht. Wat opvalt bij de relatie van de Nederlanders tot de Japanners is dat zij zichzelf uiterst gelukkig prijzen voor de mogelijkheid als enigen met Japan handel te mogen drijven. Dit voorrecht lijkt te overheersen door het hele verhaal van Valentijn. Het bracht namelijk met zich mee dat de Nederlanders veel respect en eerbied moesten betonen ten aanzien van de Japanners. Indien dit niet gebeurde, vreesden ze hun bevoorrechte handelspositie te verliezen. De Nederlanders gedroegen zich om die reden slaafs ten gunste van de Japanners en ze deden dingen die ze anders nooit zouden doen. Valentijn schrijft hierover het volgende: “Een blyk van veragtelyke behandeling heeft men ook, als onze Opperhoofden na den Keizer gaan, om hunne eerbiedigheit, en overgave van ’t geschenk uit naam der E. Maatschappy, te doen, want dan moeten zy zoo lang in de gehoorzaal op een mat tegen de grond met het hoofd, zonder op te mogen zien, nedergebukt blyven leggen, tot dat de Ryxraad geroepen heeft: de Hollandsche Kapitein doe zyne eerbiedigheid.” 260 Hij meent dat het ‘ongeloofelyk is, hoe slaafachtig onze Natie in zommige opzigten van deze trotse en hoogmoedige Japanders hier gehandeld werd’ 261 , alsof Valentijn zich niet kan verzoenen met het neerbuigende gedrag van de Japanners naar de Nederlanders toe. Verder in het verhaal lezen we zelfs voorschriften die de Nederlanders anno 1707 moesten hanteren voor op de juiste manier met de Japanners om te gaan en hen tevreden te stellen: “Men moet met een ongemeene naauwkeurigheit op de bevelen der Japanders letten, en die ook stipt uitvoeren, of anders zyn zy gewoon ons daar over aanstonds ’t gevoelen ‘er af te doen hebben.” 262 De Nederlanders werden ook aan banden gelegd door de verschillende oorkonden die de Japanners uitvaardigden met voorschriften waaraan ze zich moesten houden. Het blijkt met andere woorden dat de Nederlanders moesten gehoorzamen aan de Japanners, en dit allemaal om de voordelige handelsrelatie te behouden. Valentijn keurt dat onderdanige gedrag van de Nederlanders af. De Japanners verwachtten van hen namelijk voortdurend nederigheid, beleefdheid en vriendschap ten opzichte van hen. In het laatste hoofdstuk van zijn deel over Japan beklemtoont hij dat ze met dergelijk gedrag zichzelf verloochenden en hun godsdienst daarbovenop: “dat wy in opzicht van onzen Godsdienst, en van den handel, als slaven van die
260
Ibid., p. 40. Ibid., p. 37. 262 Ibid., p. 127. 261
111
trotse Japanders, en dat om weinig winst, behandeld werden, behoorende ons te schamen, dat wy onzen God, en Godsdienst daarom schandelyk verlaten, en verloochenen durven.” 263
Toch hadden de Nederlanders veel respect voor de Japanners. Ondanks dat ze het niet eens waren op de manier waarop ze hen behandelden, getuigt François Valentijn in zijn verslag toch van enige waardering voor de Japanners. Die appreciatie valt weliswaar niet letterlijk uit de tekst af te lezen, maar de vele getuigenissen over het land maken genoeg duidelijk. De Japanse ceremonieën, steden en ontvang worden steeds met sympathie of minstens goedkeuring beschreven.
De verspreiding van het christendom door de Portugezen gebeurde ontzettend snel. Valentijn was erover verwonderd: hij schrijft dat ‘de zaken der bekeering, niettegenstaande zy hevig van de scherpzinnige en schrandere Japanders over hunne geloofs-stukken bestreden wierden, zulken voortgang kregen, dat men veel redenen had, om ‘er zich over te verwonderen’ 264 . De auteur verwachtte blijkbaar dat een verstandig volk als de Japanners meer weerstand zou bieden als een geloof hen opgedrongen werd. Verder in het verslag geeft hij een verklaring voor het grote succes van het christendom in Japan. Hij duidt ervoor op de verschillende redenen waarom dat geloof zo veel aan kracht won.
3.4.1.3. Conclusie voor de periode 1701-1750 Bij ons onderzoek van het werk Oud en Nieuw Oost-Indiën van François Valentijn merken we dat de Nederlanders een overwegend positieve houding naar de Chinezen en Japanners toe hebben. In beide landen lag de relatie wel anders: in Japan werden de Nederlanders onderworpen aan de voorschriften van de Japanners, iets waarvan in China gaan sprake was. Af te leiden uit het verslag van Valentijn is wel dat de Nederlanders toentertijd een beetje naar de pijpen van de Japanners dansten. Niet dat dit echt zo was, maar de auteur laat het alleszins zo overkomen dat de Nederlanders weinig in de pap te brokken hadden. Opvallend is dat de Nederlanders gehoorzaamden aan de Japanse voorwaarden. Tevoren was het niet onmogelijk dat de Nederlanders hun wil zouden doordrijven door geweld jegens dit Aziatisch volk te gebruiken. Dat toont het respect en de waardering voor de Japanners aan of de berekening om hun monopolie te behouden. Naast hun inschikkelijkheid naar de Japanners toe, blijken de 263 264
Ibid., p. 165. Ibid., p. 152.
112
Nederlanders ook over het algemeen een positief beeld over hen te hebben. Ze vonden hen een schrander en bedachtzaam volk. Dezelfde positieve houding vinden we tegenover de Chinezen. Hier sprak Valentijn vol lof over de aard van het Chinese volk. Hij had veel bewondering voor hun gedienstigheid en hoffelijkheid. Hij leek wel niet opgezet met hun ‘arrogante en verwaande’ houding naar de Nederlanders toe. De Nederlanders stonden dus positief tegenover beide Aziatische volkeren. Het lijkt er wel op dat ze meer leken te dulden van de Japanners dan van de Chinezen. Want hoewel de Japanners zich veel meer veroorloofden dan de Chinezen, door de Nederlanders strikte voorschriften inzake hun gedrag en activiteiten op te leggen, is er aan Nederlandse kant amper een woordje van kritiek over hen terug te vinden. Wij verklaren dat door te verwijzen naar het economische aspect van de onderneming: berekening dus. Hun monopolie op de handel met Japan wilden ze kost wat kost in stand houden.
3.5. Documenten uit de periode 1751-1799
Voor ons onderzoek zijn we telkens op zoek gegaan naar Nederlandse reisverslagen over China en Japan. De zoektocht naar bronnen leverde altijd genoeg materiaal op, behalve voor de periode 1751-1799. Voor die periode troffen we in geen enkele catalogus een reisverslag aan over Japan. De zoektocht in verzamelwerken leverde evenmin iets op. Dit is misschien te wijten aan het verval van de Nederlandse handelspositie in Azië: daardoor werd het aantal reisverslagen vermoedelijk schaarser. Naar het eind van de 18e eeuw toe ging het namelijk steeds slechter met de VOC. De interne corruptie en de toenemende macht van de plaatselijke bevolking waren daarbij de voornaamste oorzaken. De organisatie kwam daardoor in financiële problemen en het aantal schepen dat naar Deshima reisde, liep sterk terug. Ook de hofreizen werden vanaf toen maar om de vier jaar georganiseerd. Omdat het zoeken voor Japan op niets uitdraaide, trachten we met een reisverslag van China alsnog de beeldvorming van de Nederlanders tegenover de Aziaten te achterhalen.
3.5.1. ‘Reize van het gezantschap der Hollandsche Oostindische Compagnie, naar den keizer van China, in den Jaare 1794 en 1795’. Andreas Everardus Van Braam Houckgeest 113
3.5.1.1. Biografie van de auteur Andreas Everardus Van Braam Houckgeest werd in 1739 in de provincie Utrecht geboren. Hij en zijn familie zouden snelle opgang maken in de marine: Van Braam Houckgeest sloot zich reeds vroeg aan bij de zeemacht van het Bataafsch Gemeenbest en zijn broers verwierven beiden de titel van admiraal. In 1758 verliet hij Nederland om in dienst te treden van de VOC. Na een kwart eeuw, waarin hij zowel in China als Nederland geleefd had, besloot hij in 1783 naar de Verenigde Staten van Amerika te emigreren. A.E. Van Braam Houckgeest was aangetrokken door het Amerikaanse streven naar onafhankelijkheid en was van plan zich daar te vestigen als rijstplanter. Het ging hem hier echter niet voor de wind en hij verloor in zijn ‘Beloofde Land’ vier van zijn kinderen. Daarop besloot hij weer in dienst te gaan van de VOC, waar hij tot bewindhebber benoemd werd van de Nederlandse vestiging in Kanton. Er werd hem gevraagd deel uit te maken van het gezantschap onder leiding van Isaac Titsingh, dat in 1794 naar Peking trok. 265 Hij moest verslag bijhouden van de expeditie die de Chinese keizer Chien Lung in naam van de Nederlanders moest feliciteren met zijn zestig regeringsjaren. Met een dergelijke loyale daad trachtten de Nederlandse handelslieden nog maar eens vrijere handel op Chinees grondgebied te bereiken. Bij zijn terugkomst in Kanton in mei 1795 hadden de patriotten in het thuisland de macht overgenomen, wat had geleid tot nieuwe spanningen tussen Nederland en Engeland. Doordat het scheepvaartverkeer nu ook bemoeilijkt werd, koos Van Braam Houckgeest ervoor terug te keren naar de Verenigde Staten. Daar liet hij zijn grote interesse voor de Chinese cultuur verder tot uiting komen: hij liet een huis in Chinese stijl bouwen en had Chinese dienaars die hem vanuit Azië gevolgd waren. Hier ontmoette hij ook de oorspronkelijke Franse uitgever Moreau de Saint-Mert, die zijn beschrijving van de reis naar Peking wou publiceren en zelf ook een ellenlange uitleg gaf in de inleiding die de lezer moest overtuigen van de echtheid van Van Braams reisgeschriften: “Ten einde nu den kundigen Leezer te toonen tot in hoe verre hij, betreffende de echtheid der berichten, voorkomende in de Reis, …” 266 Maar financiële problemen staken weer de kop op en dreven hem in 1800 terug naar Nederland, waar hij een jaar later in Amsterdam overleed. 267
265
Roeper, V.D. & Wildeman, G.J.D., op. cit., p. 100. Braam Houckgeest, (Van), E.A., Reize van het gezantschap der Hollandsche Oostindische Compagnie naar den keizer van China in den jaare 1794 en 1795: waarin gevonden wordt eene beschrijving van verscheidene, aan de Europeaanen nog onbekende, gedeelten van dat Keizerrijk. 2 dln. Haarlem, Francois Bohn, pp. VI-VII. 267 Roeper, V.D. & Wildeman, G.J.D., op. cit., p. 101. 266
114
3.5.1.2. Analyse van het reisverslag Het verslag van A. E. Van Braam Houckgeest is de neerslag van een reis naar het hof te Peking. Een gezelschap onder leiding van Isaac Titsingh, vergezeld door twee tolken en onze auteur, wou de tocht ondernemen om de Chinese keizer te feliciteren met zijn zestigste regeringsjaar. De Nederlanders konden niet direct vertrekken. Ze moesten de Chinezen eerst bewijzen dat ze alleen gekomen waren om hun wensen aan de keizer over te brengen en dat ze geen bijbedoelingen hadden. Ook de brief voor de keizer voldeed eerst niet aan de Chinese voorschriften; zowel de inhoud als het uiterlijk van de brief moesten nog enkele veranderingen ondergaan vooraleer de reis kon aanvangen. Nadat de brief aangepast was en de Chinezen overtuigd waren, ontvingen ze op 13 november 1794 een bericht van de keizer waarin hij zijn toestemming voor de komst van de Nederlanders gaf. Het Nederlandse gezantschap vertrok hierop onmiddellijk richting Peking.
Dat er een goede relatie tussen de Chinezen en de Nederlanders was, werd al voor het begin van de reis duidelijk. De Nederlanders werden toen door de Tsong-tou, de heerser van de provincie, aangenaam onthaald en uitgenodigd om een feestmaal te gebruiken.
Op de reis op weg naar Peking werd er soms halt gehouden bij een dorp. Het eerste dorp waar men stopte was V’ong-hou-cong. Daar zag Van Braam Houckgeest een eigenaardige manier van vissen. Hij beschreef het gebeuren: “Wij zagen dezen dag een’ van die vischers, welken, in plaats van netten en lijnen, vogels gebruiken, die afgerigt en gewend zijn om de visschen onder water te vervolgen. Deze vogels grijpen hunnen prooi en brengen dien aan hunnen meester. Wanneer het gebeurt dat zij eenige kleine visschen doorzwelgen, doet de visscher hun dezelven, door hunnen krop te drukken, weder uitspuuwen en deelt hun daarvan slechts eenige stukken tot voedsel mede.” 268 Voor die wijze van vissen had de auteur veel bewondering. Dit getuigde volgens hem van de schranderheid van de Chinezen, des te meer omdat die techniek aangewend werd door de laagste klassen. Zijn bewondering sloeg ook op zijn Chinese matrozen. Omdat het gezantschap Peking voor nieuwjaar moest bereiken werd er –letterlijk en figuurlijk- veel vaart gezet achter de reis. De matrozen hadden daardoor weinig rust. Van Braam Houckgeest schrijft: “Daar onze reis met de meeste vaardigheid en spoed geschiedt, kan men niet nalaaten zig te verwonderen over den onvermoeiden ijver, dien onze matroozen dag en nagt betoonen om dezelve dag nog meer te verhaasten en dat bijna zonder
268
Braam Houckgeest, (Van), E.A., op. cit., p. 47.
115
rust te genieten […] Nogthands verrigten zij hun werk met nadruk en toonen daarbij eene vrolijkheid, die men in andere landen slechts bij vermaak-togtjens bespeurt. Geen wezen is geschikter dan de Chinees om vermoeienis en aanhoudenden zwaaren arbeid te verduuren…” 269 Hij verwondert zich over de fysieke arbeid die de Chinese kunnen leveren.
De bewondering was er niet alleen voor de Chinese activiteiten, maar ook voor hun vindingrijkheid. Zo blijkt de Nederlander geboeid door het eenvoudige irrigatiesysteem van de Chinezen: een soort molens schepten het water uit de rivier en verspreidden het over het land. “Met deze bijvoegselen beantwoordt deze molen zoo volkoomen aan deszelfs bedoeling als het zaamengesteldst Europisch werktuig zou kunnen doen; en ik kan verzeekeren dat de kosten, die in China tot denzelven vereischt worden, geen tien piasters in geld, (vijf en twintig gulden,) beloopen, schrijft Van Braam Houckgeest. Daarom ziet hij dit systeem als ‘een nieuw bewijs van de behendigheid en het vernuft der Chinezen’. 270 Hij stak zijn fascinatie niet weg voor een andere Chinese techniek die in de landbouw gebruikt werd. De Chinezen zaaiden namelijk nooit uit de hand zoals de Europeanen, maar zaaiden in lijnvorm met een speciaal zaaiwerktuig. De auteur berichtte daarover: “Alle deze akkers, die naar de lijn bezaaid waren, vertoonden eene uitsteekende netheid, en zouden zelfs daarin met onze moestuinen om den prijs dingen.” 271 Verder op zijn reis kwam hij aan in Tsien-chan-chen, een stad omgeven door bergen. Die tocht over die bergen inspireerde hem alweer tot bewondering voor de aanpak van de Chinese landbouwers. Hier verbaasde hij zich over de terrasbouw en het irrigatiesysteem, waarmee ze de onbebouwbare bergflanken herschiepen in vruchtbaar land. Van Braam Houckgeest meent: “Het oog van een’ Europeaan wordt opgetoogen bij de beschouwing van de vernuftige nijverheid der Chineezen, die de moeielijkheeden voor niets rekenende, de bergen zelven tot vrugtbaaren grond maaken en derzelver helling in vlakte veranderen, door middel van opgehoogde terrassen van vier of vijf voeten hoogte, die zig trapswijze van boven van de schuinte tot beneden in de vallei bevinden, zoo dat het een betooverend gezigt oplevert.” 272 Wanneer het gezantschap later de vallei doortrekt laat de auteur weer zijn bewondering blijken voor de Chinese landbouwmethodes. Hij schrijft: “De schranderheid en het oordeel der Chineezen in den akkerbouw vertoonen zig in deze vallei in den hoogsten trap van
269
Ibid., p. 48. Ibid., pp. 67-68. 271 Ibid., p. 84. 272 Ibid., p. 97. 270
116
volmaaktheid.” 273 Deze getuigenissen zijn een teken van het grote respect van Van Braam Houckgeest ten aanzien van de Chinezen. Naar het einde van het reisverslag toe beklemtoont hij nogmaals zijn bewondering voor de Chinezen op het landbouwvlak: “Met zo overtuigende en geduurige proeven welke ik daaglijks van den top van volmaaktheid tot welken de Chinezen de kunst van den landbouw gebragt hebben, voor oogen had […] reeds voor veele eeuwen, geleerde werken vervaardigd waren, wier vertaaling Europa indedaad verrijken zoude”. 274 Hij beweert zelfs dat Europa op dit gebied van de Chinezen kon leren.
Tijdens de reis botste het gezantschap volgens het verslag ook op enkele schitterende staaltjes van architectuur. Het kost ettelijke pagina’s om lucht te geven aan zijn verwondering over de pracht en praal van een tempel, zoals dat ook gebeurde voor de tempel in Nan-hang-chen die gewijd was aan Kong-Fou-Tse oftewel Confucius. Ook blijkt hij gefascineerd door de bouwkunst. Zo heeft hij het uitvoerig over de bouwtechniek van de bruggen nabij Nanking, die ‘die de kundigheid en scherpzinnigheid der Chineesche bouwkundigen bewijst’ 275 .
Wanneer het gezantschap in Peking aankomt, zijn de verwachtingen hooggespannen. Na de vele weken reizen door een land dat de Nederlanders telkens verbluft deed opkijken, verwachtten ze van de hoofdstad niets anders. Het zou echter anders uitdraaien: de ontgoocheling onder de Nederlanders toen was groot. Van Braam Houckgeest schrijft: “Elk oogenblik geeft ons nieuwe stof tot verwondering, en strekt om ons te bevestigen hoe verkeerd de denkbeelden zijn, die wij ons, van de Chineesche natie gevormd hadden”. 276 Hij verbaast zich daarom over de wanorde die aan het hof heerst en de manier waarop zij begeleid worden door de Chinezen; “elk van ons werd door een mandarijn onder den arm genoomen, en voortgetrokken” wat zij onbeleefd vonden. De ontgoocheling over de hoofdstad vat de auteur dan ook samen met de woorden: ‘misschien zal deze schilderij (beschrijving) weinig strooken met de schitterende berigten, die de zendelingen omtrent deze Hoofdstad en het Keizerlijk Paleis aan Europa medegedeeld hebben; maar ik verhaal wat ik zie, en het geen mij, (ik zeg het nog eens,) in mijne verwagting zoodanig te leur stelde, dat, wanneer mijne ogen mij niet overtuigd hadden, niets in staat zou geweest zijn, om mij de beschrijving daar van te doen geloven’ 277 . 273
Ibid., p. 106. Ibid., p. 240. 275 Ibid., p. 94. 276 Ibid., p. 159. 277 Ibid., pp. 163-164. 274
117
Naast het hof in Peking laat de auteur zich ook over andere zaken van het Chinese rijk negatief uit. Hij stelt vragen bij de ‘sterke’ militaire vestingen over het rijk verspreid. Zo vond hij de versterking rondom zo een stad al eens ‘belachlijk’. Ook sprak hij met enige minachting over het bijgeloof van de Chinezen, iets waar de Nederlanders volgens hem totaal ongevoelig voor waren.
De lezer proeft de bewondering van de Nederlanders voor veel aspecten van het Chinese rijk in dit reisverslag. Maar toch vertelt de auteur er telkens over alsof hij meer gewend is. Hij verraadt dat hij de Nederlanders dus hoger inschat. Dit sluit bij A. E. Van Braam Houckgeests manier van vertellen over China aan: hij vergelijkt vaak met Europa en de Europeanen. Voorbeelden vinden we te over bij de beschrijving van zaken die waardering bij hem opwekken, zoals de landbouw. Hij beschrijft die als goed, maar niet goed genoeg om aan Nederlandse normen te voldoen. Een ander voorbeeld gaat over een toneelspeler aan het hof. Daarover meent hij dat hij ‘de eenige is, die mij waardig scheen om van te spreeken’. Zijn verklaring daarvoor is dat die ene toneelspeler het vermelden waard is, omdat hij de enige zou zijn van alle Chinese kunstenaars die hij op zijn reis is tegengekomen, die met zijn acrobatie de aandacht van het Europese volk kan trekken. Ook meent hij dat met de voorstellingen die voor de Chinese koning opgevoerd werden ‘het in Europa moeielijk zou vallen het gemeen volk op openbaare kermissen te vermaaken’ 278 . Zulke passages verraden de minachting van de Nederlanders ten overstaan van de Chinezen. Het is dan ook logisch dat hij de inwoners van Kanton het meest beschaafd acht van alle Chinezen. De hoge graad van beschaving in Kanton is volgens hem de oorzaak van het contact met de Nederlanders. De Nederlanders hadden namelijk het meeste toegang tot die kuststad, wat niet of zelden het geval was met de andere delen van China. A. E. Van Braam Houckgeest schrijft hierover: “bij Canton, waar men geleerder, vernuftiger en beschaafder menschen, dan in geheel het overig gedeelte van het rijk, aantreft”. 279 Zonder scrupules oordeelt hij dus dat Nederlanders beschaafder zijn dan de Chinezen, en dat die laatsten nog wat kunnen leren van de Nederlanders.
3.5.1.3. Conclusie voor de periode 1751-1799
278 279
Ibid., p. 205. Ibid., p. 209.
118
Uit het onderzoek van het reisverslag van A. E. Van Braam Houckgeest kunnen we besluiten dat de Nederlanders en de Chinezen voor elkaar respect hadden. Tijdens de hele tocht werden de Nederlanders door de Chinezen goed ontvangen en werd er wel voor hen gezorgd. Hun gezantschap bestond immers voornamelijk uit Chinezen die hen op de tocht naar Peking begeleidden. Dat het respect wederzijds was, bewezen de Nederlanders ook meermaals. Al bij de aanvang van de reis volgden ze de Chinese voorschriften in verband met de brief op en protesteerden ze niet toen de Chinezen lastig deden over hun vooropgezette doel om naar Peking te reizen. Tijdens de reis gedroegen ze zich voorbeeldig door altijd te gehoorzamen aan hun medereizigers en eerbied te tonen voor de rituelen aan het koninklijke hof. Er was ook een wederzijdse fascinatie. Hoewel dit in Kanton minder was, omdat de bewoners daar de buitenlandse aanwezigheid al gewoon waren, leefde er in het binnenland een grote belangstelling voor de buitenlanders. Wanneer de inheemse Chinese bevolking tijdens de tocht met de Nederlanders in aanraking kwam, liep er altijd veel volk te hoop; er was grote nieuwsgierigheid naar de Europeanen. Een ander soort belangstelling stelt de lezer vast bij de Nederlanders. Die waren namelijk niet zozeer geïnteresseerd in de bevolking, veel meer in de verwezenlijkingen van de Chinezen zoals machines, landbouwtechnieken, gebouwen en bruggen. Voor deze aspecten van het Chinese rijk had de auteur meer aandacht, omdat hij dacht dat de Europeaan er nog wat van kon leren. De houding van de Nederlanders ten opzichte van de Chinezen zelf is moeilijk te beschrijven. Het is alsof zijn visie op hen voortdurend wisselt. Aan de ene kant toont Van Braam Houckgeest een grote waardering voor de Chinezen. Hij noemt het Chinese volk in zijn tekst onder meer schrander, scherpzinnig, volhardend, ingetogen en vernuftig. Dit zijn allemaal eigenschappen die toegeschreven worden aan mensen wanneer de schrijver veel respect voor de ander heeft. Aan de andere kant lijkt het alsof de Nederlanders zich superieur voelden tegenover de Aziaten. Met enige minachting beschrijft Van Braam Houckgeest het Chinese ‘bijgeloof’, aspecten van de landbouw en de militaire vestingen. Ook blijkt hij erg teleurgesteld over de situatie aan het koninklijke hof te Peking, omdat zijn verwachtingen hoog gespannen waren en niet bewaarheid werden. De kritische punten komen vooral uit de verf wanneer hij vergelijkingen maakt met de Nederlandse situatie. Hij vergelijkt tijdens het reisverslag vaak Azië en Europa, waar afwisselend beide continenten als beste naar voren kwamen. Wel meent hij dat de Nederlanden verder ontwikkeld waren dan China. Een uitgesproken beeld over de Chinezen treffen we doorheen dit reisverslag niet aan. We kunnen eerder spreken van een respectvolle houding, waarbij het superioriteitsgevoel echter soms toch de kop opsteekt. 119
4. CONCLUSIE
In deze conclusie toetsen we de vooraf gedefinieerde term ‘beeldvorming’ aan de resultaten van dit onderzoek. De beeldvorming wordt toegepast op de houding naar de Chinezen en Japanners toe die af te lezen valt uit de Nederlandse reisverslagen.
De Nederlanders oordelen vaak vanuit hun eigen waardekader over de ‘ander’. De Nederlanders lijken in hun visie naar de Chinezen en Japanners sterk verankerd in hun eigen maatschappelijke achtergrond. Ze bekijken de Aziaten door hun eigen spiegel: ze vergelijken vaak allerhande aspecten van de vreemde rijken met zaken die hen bekend zijn. Door de oosterse zaken te plaatsen in hun eigen Europese referentiekader, willen ze voor zichzelf vat krijgen op het vreemde. De begrippen uit de eigen cultuur leiden zo tot een positief of negatief oordeel over de ander. Het oordelen over de ander vanuit de eigen achtergrond gebeurt zowel bij de reisverslagen over China, als bij die van Japan.
De carrière en de mate van bereisdheid van de auteurs van de reisverslagen is ook belangrijk. Iemand die reeds vertrouwd is met de Aziatische wereld, kijkt op een andere manier dan een reiziger die voor het eerst kennismaakt met de oostelijke gebieden. Daarom zijn de biografieën van de auteurs in dit onderzoek opgenomen. De kijk vanuit de eigen achtergrond en eigen waarden bepaalt dus meestal de houding van de Nederlanders naar de Chinezen en Japanners toe. De vooroordelen over de Chinezen bepalen bijvoorbeeld ook het hele reisverslag van Bontekoe. Het gezelschap stond daarom tijdens het hele verblijf enorm wantrouwig tegenover de inheemse bevolking. We mogen echter niet vergeten dat ook andere factoren invloed hebben op de beeldvorming, zij het in veel mindere mate. Zo een andere factor is de manier waarop de beide culturen met elkaar in contact komen. Het verhaal van een Nederlander die na een Nederlands-Chinese oorlog bij ongeluk in China terechtkwam, en het verslag van een Nederlands bezoek in het kader van een hofreis, zal wellicht heel veel onderlinge verschillen vertonen.
Van de gevaarlijke ‘dichotomie’ bij de beeldvorming zijn we doorheen dit onderzoek gespaard gebleven. Hoewel de verschillende auteurs wel gebruikt gemaakt hebben van hun eigen achtergrond om de Aziaten te beschrijven, is een echte patstelling van de Europese en 120
Aziatische cultuur nooit voorgekomen. Het beeld over de eigen cultuur kwam immers naar boven bij het beschrijven van de andere cultuur. De auteurs besteedden méér aandacht aan de aspecten die vreemd voor hen waren, en waar ze bewondering of verachting voor hadden. Aan de hand van de uitgebreide beschrijving van die vreemde zaken, komen we meer te weten over de Nederlandse cultuur zelf. Een voorbeeld zijn de langdurige beschrijvingen van de pracht en praal van de tempels en de architectuur van de gebouwen doorheen de meeste reisverslagen. Die uitzonderlijke aandacht verraadt heel wat over de visie van de auteur op de Europese architectuur en misschien haar tekortkomingen.
Over de houding van de Nederlanders naar de Chinezen en Japanners toe kunnen we besluiten dat die sterk afhing van het onderwerp waarover de auteurs vertelden. De waardering voor een bewoner of een aspect van China of Japan kon hierbij variëren van een sterke afwijzing tot een grote bewondering. Een auteur nam binnen zijn reisverslag vaak uiteenlopende houdingen aan ten opzichte van de Chinezen of Japanners. Maar over het algemeen bewijst dit onderzoek voornamelijk de grote appreciatie van de Nederlanders naar de Chinezen en Japanners. Dit is onverwacht aangezien ons oorspronkelijk doel erin bestond de xenofobie van de Nederlanders tegenover het Aziatische volk te onderzoeken. We vonden in het reisverslag van Bontekoe ook een voorbeeld van een xenofobe houding onder de Nederlanders, maar een uitgesproken negatieve houding bleef beperkt tot dit ene voorbeeld. Nederlanders hadden, zoals ons onderzoek aantoont, veel respect voor zowel de Chinezen als de Japanners. Er is geen onderscheid tussen de beeldvorming van de Nederlanders over die twee volkeren tussen het einde van de 16e eeuw en het einde van de 18e eeuw. Wel geven de auteurs die tijdens de 17e eeuw naar Japan reisden, meer de indruk dat ze zich heel gelukkig prezen om de mogelijkheid om met het Japanse volk handel te mogen drijven. Het nadeel hiervan was dat Nederlanders het niet eens waren met de manier waarop ze behandeld werden. Dat resulteerde namelijk in een situatie waarin de Nederlanders in een rol van gehoorzaamheid – lees: een zwakke positie- werden geduwd. Dit kwam bij de reizigers naar China amper voor aangezien de Chinese grenzen altijd gesloten gebleven voor de vrije handel met de VOC. We zijn er van overtuigd dat het alleen toe te schrijven was aan het feit dat de Nederlanders hun handelsmonopolie met Japan wouden consolideren, en niet met een positiever of negatiever beeld over de Japanners dan over de Chinezen.
121
Doorheen de jaren is een wending in de houding van de Nederlanders naar de Chinezen en Japanners toe te merken. Die evolutie over de beeldvorming van de Nederlanders tegenover de Chinezen en Japanners was soortgelijk; de Nederlandse beeldvorming werd steeds positiever. Bij de komst van de Nederlanders in Azië rond 1600 stelden ze zich vooral afwachtend en wantrouwig op naar de Aziatische volkeren toe. De Europeanen voelden zich toen de meerdere bij hun pogingen om handelscontacten aan te gaan met Aziaten. Toch waren de berichten niet uitsluitend negatief: op bepaalde momenten lieten de auteurs zich ook al eens positief uit over de Chinezen en Japanners. Dit was een houding die in de loop van de 17e eeuw evolueerde tot een meer respectvolle visie op de Chinezen en Japanners. De Nederlanders legden meer bewondering en waardering aan de dag en hun houding werd positiever ten aanzien van de anderen. Het positieve beeld werd doorgetrokken in de 18e eeuw, waarin er onder de Nederlanders steeds meer eerbied heerste voor beide Aziatische volkeren. Soms liet de auteur zich zelfs ontvallen dat ze op verscheidene vlakken in de Aziaten hun meerdere moesten erkennen, zoals Johan Nieuhof dat deed over China en Engelbert Kaempfer voor de Japanners. Bij al dat positiefs moet erop gewezen worden dat de Nederlanders zich wel over de twee eeuwen heen steeds superieur zijn blijven voelen tegenover de Chinezen en Japanners. De superieure houding nam wel af in de 18e eeuw als we de toestand vergelijken met die bij de komst van de Nederlanders. De Nederlanders stonden over het algemeen dus vrij positief tegenover de Chinezen en de Japanners. De visie van de Nederlander op beide landen verschilt daarbij nauwelijks.
Voor verder onderzoek in verband met dit onderwerp lijkt het me noodzakelijk om buiten de grenzen te trekken, op zoek naar andere reisverslagen, of een lange tijd uit te trekken voor de zoektocht naar onuitgegeven reisverslagen. Al twijfelen we sterk aan die opties, aangezien er een beperkte periode voor de masterproef is vastgelegd. Afgaand op de selectiecriteria zijn voor dit onderzoek namelijk de bronnen gebruikt die het meest in aanmerking kwamen in drie prominente Vlaamse universiteiten: Gent, Antwerpen en Leuven. Toch denk ik dat we met behulp van buitenlandse en andere bronnen, tot eenzelfde conclusie zouden komen. Een andere mogelijkheid voor nieuw onderzoek is het aanwenden van een ander soort bron dan het reisverslag. We denken hierbij aan prenten, persoonlijke brieven, dagboeken, …
122
5. LEXICON
Akechi Mitsuhide: (1528-1582) was de man die Oda Nobunaga vermoordde. Als generaal heeft hij Oda Nobunaga verraden.
Alexander Farnese: (1545-1592) veroverde als landvoogd der Nederlanden het grootste deel van de Nederlanden. Hij deed dit als tegenreactie op de onafhankelijkheidsverklaring van Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in 1581. Filips II verwachtte van hem dat hij ook de strijd leverde met Frankrijk, tot grote opluchting van de Nederlanders. De Nederlandse opstandelingen konden hierdoor op adem komen en wat later hun doel verwezenlijken.
Ashikaga-periode: (1336-1573) was een periode in de Japanse geschiedenis die berustte op militaire grondbeginselen.
Ashikaga Yoshiaki: (1537-1597) regeerde van 1568 tot 1573 als shogun over Japan.
Azuchi-Momoyamaperiode: (1568-1603) was een periode in de Japanse geschiedenis. Deze periode werd gekenmerkt door twee heersers: Oda Nobunaga en Toyotomi Hideyoshi. Tijdens deze periode werd gewerkt aan de Japanse eenmaking.
Bakuhan: is een samensmelting van de Japanse begrippen ‘bakufu’, dat naar het Japanse regeringsapparaat verwees, en ‘han’, de gebieden van de daimyo. Dit is de naam waarmee de regeringsvorm in de Edo-periode wordt aangeduid.
Chéng Zu: (1360-1424) was de derde Ming-keizer (Yongle) van China en regeerde van 1402 tot 1424. Onder Chéng Zu kende China een grote territoriale uitbreiding en werd de hoofdstad van Nanjing naar Peking verplaatst.
Chongzhen: (1611-1644) was de naam van Zhu Youjian tijdens zijn regeerperiode 1627-1644 over China. Hij was de zestiende keizer van de Ming-dynastie.
123
Co-Hong: was een gilde van handelaars die het monopolie hadden op de import en export op de goederen in Kanton tijdens de Qing-dynastie.
Coen, Jan Pieterz.: (1587-1629) was een belangrijk dienaar van de V.O.C. Hij werd in 1619 benoemd tot gouverneur-generaal van de V.O.C.
Coxinga: (1624-1662) was een militair leider die in opstand kwam tegen de Qing-dynastie. Hij versloeg de Nederlanders in zijn drang om Taiwan te veroveren.
Daimyo: Titulatuur van Japanse krijgsheer behorend tot de samuraiklasse. Hij stond aan het hoofd van een bepaald grondgebied en was de belangrijkste feodale leider in het Japan onder de shogun. (Daimyo is een woord waar de enkelvoudvorm dezelfde schrijfwijze heeft als de meervoudvorm)
Deshima: was een eiland gelegen voor de haven van Nagasaki. Dit eiland werd in 1641 aan de Nederlanders toegewezen als handelspost nadat de Portugezen verdreven waren.
Edoperiode: (1603-1867) was een periode in de Japanse geschiedenis. Die periode was gevestigd door Tokugawa Ieyasu en meer gekend als de Tokugawaperiode. De naam verwijst naar Edo (het huidige Tokyo), de plaats waar het shogunaat zich bevond.
Fransiscus Xaverius: (1506-1552) was een Spaanse jezuïet en missionaris. Met zijn bekering tot het katholicisme sloeg het nieuwe geloof pas echt aan.
Giovanni di Monte: (1247-1328) was een Franciscaan die de eerste katholieke missies in Indië en China deed. Hij was ook aartsbisschop van Peking.
Hertog van Alva: (1507-1582) Fernando Alvarez de Toledo werd in 1567 naar Nederland gestuurd ten gevolge van de Beeldenstorm die daar aan de gang was. Hij heroverde grote delen van Nederland voor het Spanje van Filips II. Hij verloor de slag om Haarlem en keerde daarop terug naar Spanje.
124
Imagawa Yoshimoto: (1519-1560) was een belangrijke daimyo die zijn dood vond tegen Oda Nobunaga. Imagawa Yoshimoto’s dood betekende de start van het bewind van Oda Nobunaga.
Ishida Mitsunari: (1560-1600) Japanse krijgsheer die ten strijde trok tegen het leger van Tokugawa Ieyasu in 1600 tijdens de slag bij Sekigahara. Hij verloor het gevecht.
Jiajing: (1507-1567) was de naam van Zhu Houcong tijdens zijn regeerperiode 1521-1567 over China. Hij was de elfde keizer van de Ming-dynastie.
Johan de Witt: (1625-1672) was raadspensionaris van Holland toen hij vermoord werd. Met alle waarschijnlijkheid zat zijn opvolger Willem III achter zijn doodslag.
Kangxi: (1654-1722) was de keizer van China tijdens de periode 1661-1722 onder de Qingdynastie.
Karel V: (1500-1558) in de Nederlanden bekend als Keizer Karel. Zoon van Filips de Schone en Johanna van Castilië, kleinzoon van Maximiliaan van Habsburg. Hij stond aan het hoofd van de Nederlanden, Spanje en het Heilig Roomse Rijk. Onder Karel V zorgde ook voor de definitieve territoriale afbakening van het gebied van de zeventien Nederlandse provinciën.
Koku: was een massa-eenheid die gebruikt werd voor de hoeveelheid graan aan te duiden. Één koku was ongeveer zesendertig liter graan.
Li Zicheng: (1606-1644) was een Chinees rebellenleider die de Shun-dynastie stichtte tussen de Ming-dynastie en Qing-dynastie door. Hij was twee maand aan de macht in China waarna hij door de Qing werd verslagen.
Lin Zexu: (1785-1850) was diegene die de alle Britse opiumvoorraaden in China in brand stak, wat de aanleiding was voor de Eerste Opiumoorlog.
Lodewijk XIV: (1638-1715) bijgenaamd de Zonnekoning. Hij nam op zijn vijfde het koningschap van Frankrijk op. Onder hem bereikte de absolute monarchie in Frankrijk zijn hoogtepunt. 125
Longqing: (1537-1572) was de naam van Zhu Zaihou tijdens zijn regeerperiode 1567-1572 over China. Hij was de twaalde keizer van de Ming-dynastie.
Mantsjoes: volk in het Noord-Oosten van Azië. Dit volk viel China binnen en vernietigde de Ming-dynastie. Zij lagen aan de basis van de Qing-dynastie.
Matteo Ricci: (1552-1610) was een Italiaanse jezuïet en missionaris die in China aan de basis lag van de katholieke bekeringsmissie.
Maximiliaan van Habsburg: (1459-1519) trouwde als aartshertog van Oostenrijk met Maria van Bourgondië en kreeg daardoor de macht over de Nederlanden en de Franche-Comté. In 1508 werd hij keizer van het Heilig Roomse Rijk.
McCarntney, George (Lord): (1737-1806) was een Britse diplomaat die de leiding had over het eerste Britse gezantschap dat toegang had tot China.
Minamoto Yoritomo: (1147-1199) was een Japans militair leider. Hij lag ook aan de basis van het shogunaat.
Ming-dynastie: (1368-1644) is een Chinese dynastie tussen de Yuan-dynastie en de Qingdynastie. Tijdens deze dynastie werd de hoofdstad van Nanjing naar Peking gebracht en kende het rijk een wisselend succes.
Oda Nobunaga: (1534-1582) was een Japanse daimyo die als eerste een eengemaakt Japan nastreefde.
Oldenbarnevelt, Johan van: (1547-1619) was landsadvocaat van de Staten van Holland en een belangrijk figuur tijdens de Tachtigjarig Oorlog.
Parelrivier: is een rivier in het noorden van China. Met zijn 2200 kilometer is hij de derde langste Chinese rivier.
126
Peter de Grote: (1672-1725) beter bekend als Peter I van Rusland. Hij was van 1682-1721 tsaar van Rusland. Onder hem kende Rusland een grote bloei op alle vlakken.
Qianlong: (1711-1799) was de keizer van China tijdens de periode 1735-1796 onder de Qingdynastie. Onder zijn bewind zou China een succesvolle periode kennen.
Qing-dynastie: (1644-1912) is de laatste Chinese dynastie. Die periode kwam na de Mingdynastie.
Sakoku: was de buitenlandse politiek die Japan voerde vanaf de regeerperiode van Tokugawa Iemitsu. Die soort politiek sloot Japan geheel af van de buitenwereld.
Schall von Bell, Adam: (1591-1666) was een Duitse jezuïet en missionaris in China. Hij speelde een grote rol in het mislukken van de Chinees-Nederlandse handelsrelaties door zowel in 1622 als dertig jaar later de handelspogingen van de Nederlanders aan Chinese zijde de kop in te drukken.
Shoen: was de naam van het Japanse feodale stelsel. Shogun: was de hoogste militaire rang in Japan tijdens de periode van de 10e tot de 19e eeuw. De titel betekent alleenheerser, want de macht was niet allen militair, maar ook politiek.
Slag bij Sekigahara: (1600) Tokugawa Ieyasu trok hier ten strijde tegen een westelijke alliantie onder leiding van Ishida Mitsunari. Door de overwinning van Tokugawa Ieyasu was dit een grote stap naar zijn shogunaat.
Straat van Anian: In dit onderzoek wordt hiermee een deel van de noordelijke doorvaart bedoeld. De benaming is ook gebruikt voor andere gebieden aan te duiden.
Sun Yat-sen: (1866-1925) was de stichter van de republiek China. Hij wierp de Qing-dynastie omver, waardoor er een einde kwam aan China als keizerrijk.
127
Sung-dynastie: dit is een Chinese dynastie die de periode 960-1279 in beslag nam. De Sungdynastie wordt verdeeld in twee periodes: de Noordelijke Song (960-1127) en de Zuidelijke Song (1127-1279).
Tachtigjarige Oorlog: (1568-1648) de strijd die de Nederlandse opstandige protestanten leverden tegen het beleid van Karel V en later Filips II. De opstand zou uiteindelijk leiden tot de onafhankelijkheid van de Republiek der Verenigde Nederlanden.
Theeceremonie: een Japans gebruik waarbij het drinken van thee tot een kunstvorm verheven wordt.
Tianqi: (1605-1627) was de naam van Zhu Youjiao tijdens zijn regeerperiode 1620-1627 over China. Hij was de vijftiende keizer van de Ming-dynastie.
Tokugawaperiode: zie Edoperiode
Tokugawa Hidetada: (1579-1632) regeerde als shogun van 1605 tot 1632 tijdens de Tokugawa-periode.
Tokugawa Iemitsu: (1604-1651) regeerde als shogun van 1623 tot 1651 tijdens de Tokugawaperiode. Hij was het die Japan volledig afsloot van de buitenwereld.
Tokugawa Ieyasu: (1542-1616) was een Japanse daimyo die het werk van Oda Nobunaga en Toyotomi Hideyoshi vervolledigde en van Japan een eengemaakte natie maakte.
Toyotomi Hideyori: (1593-1615) was de zoon van Toyotomi Hideyoshi.
Toyotomi Hideyoshi: (1536-1598) was een Japanse daimyo die een eengemaakt Japan nastreefde. Hij vervolledigde het werk van Oda Nobunaga. Hij lag aan de basis van de Edoperiode.
Verdrag van Tordesillas: Het verdrag dat de niet-Europese wereld in 1494 verdeelde tussen Castilië en Portugal. Daarbij werd een demarcatielijn (ongeveer tweeduizend kilometer ten
128
westen van Kaapverdië) vastgelegd waarbij de gebieden ten oosten daarvan aan Portugal toebehoorden en alles ten westen aan Castilië.
VOC: (1609-1799) was het Nederlandse handelsbedrijf dat naar een handelsmonopolie streefde met de landen in het Aziatische gebied.
Verdrag van Nanking: (1842) Dit is het verdrag dat alle Britse eisen inwilligde zodat er een einde aan de Eerste Opiumoorlog kwam.
Wan-Li: (1563-1620) was de naam van Zhu Yijun tijdens zijn regeerperiode 1572-1620 over China. Hij was de dertiende keizer van de Ming-dynastie. Onder hem begon het verval van de Ming-dynastie.
Wu Sangui: (1612-1678) was een Chinese generaal behorende tot de Ming-dynastie. Hij verraadde echter de Ming-keizer en vocht samen met de Mantjoes tegen de Ming-dynastie.
Yalurivier: rivier op de grens van China en Noord-Korea.
Yongzheng: (1678-1735) was de naam van Yinzhen tijdens zijn regeerperiode 1722-1735. Hij was de derde keizer van de Qing-dynastie.
Yuan-dynastie: dit is een Chinese dynastie die de periode 1279-1368 in beslag nam. Onder deze dynastie kende China een bewogen periode met vele interne machtstrijden.
Zhengtong: (1427-1464) was de naam van Zhu Qizhen tijdens zijn eerste regeerperiode 14351449 over China. Hij was de zesde keizer van de Ming-dynastie.
Zhu Yuan-zhang: (1328-1398) regeerde als keizer over China van 1368 tot zijn dood. Hij was de oprichter van de Ming-dynastie.
129
6. BIBLIOGRAFIE
Reisverslagen
Commelin, I., Begin ende Voortgangh van de Vereenighde Nederlantsche Geoctroyeerde Oost-Indische Compagnie. Janssonius, vol. 2, 1646, s.p.
Dapper, O., Gedenkwaerdig bedryf der Nederlandsche Oost-Indische Maetschappye op de kuste van het keizerryk van Taising of Sina. Amsterdam, Jacob Van Meurs, 1670, s.p. Hoogewerff, G.J., Journalen van de gedenckwaerdige Reysen van Willem Ysbrantsz. Bontekoe 1618-1625. ’s Gravenhage, Nijhoff, 1952, 211 p.
Ijzerman, J.W., De reis om de wereld door Olivier van NOort 1598-1601. 2 dln. ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1926, s.p.
Kaempfer, E., De beschryving van Japan, behelsende een verhaal van den ouden en tegenwoordigen Staat en Regeering van dat Ryk, van deszelfs Tempels, Paleysen, Kasteelen en andere Gebouwen; van deszelfs Metalen, Mineralen, Boomen, Planten, Dieren, Vogelen en Visschen. Van de Tydrekening, en Opvolging van de Geestelyke en Wereldlyke Keyzers. Van de Oorspronkelyke Afstamming, Godsdiensten, Gewoonten en Handwerkselen der Inboorlingen, en van hunnen Koophandel met de Nederlanders en de Chineesen. Neaulme J. & Gosse P., Balthasar Lakeman, 1729, s.p.
Kern, H., Itinerario voyage ofte schipvaert van Jan Huygen van Linschoten naer Oost ofte Portugaels Indien: 1579-1592. 3 dln. ’s-Gravenhage, Nijhoff, 1957, s.p.
Leupe, P.A. & Von Siebold, P.F., Reize van Maarten Gerritz. Vries in 1643 naar het noorden en oosten van Japan, volgens het journaal gehouden door C.J. Coen, op het schip Castricum. Amsterdam, Frederik Muller, 1858, s.p.
130
Nieuhof, J., Het gezantschap der Neerlandtsche Oost-Indische Compagnie, aan den grooten Tartarischen Cham, den tegenwoordigen Keizer van China. Amsterdam, Jacob van Meurs, 1665, s.p.
Rotman, P. O., Kort verhael van d’avontuerlicke voyagien en reysen van Paulus Olofsz. Rotman, zeylende van Bataviana het eylant Tywan, op het fluytschip De Koe. Amsterdam, Gerrit van Goedesbergh, 1657, 34 p.
Struys, J.J., The perilous and most unhappy voyages of John Struys: Through Italy, Greece, Lifeland, Muscovia, Tartary, Media, Persia, East-India, Japan, and other places in Europe, Africa and Asia. Londen, Abel Swalle, 1683, s.p. Valentijn, F., Oud en Nieuw Oost-Indiën, vervattende een naaukeurige en uitvoerige verhandelinge van Nederlands mogentheyd in die gewesten. Joannes van Braam en Gerard onder de Linden, vol. 5, 1726, s.p.
Wieder, F.C., De reis van Mahu en De Cordes door de straat van Magalhaes naar ZuidAmerika en Japan, 1598-1600. 3 dln. ’s Gravenhage, Nijhoff, 1923, 319 p.
131
Literatuur
Balagangadhara, (s.n.), Comparative science of cultures and the universality of religion: an essay on worlds without views and views without the world. Gent, Studiecentrum voor godsdienstwetenschappen, 1982, 535 p.
Barend-Van Haeften, M., Van scheepsjournaal tot reisverhaal: een kennismaking met zeventiende-eeuwse reisteksten, in: Literatuur, 7, 1990, pp. 222-228
Bitterli, U., Cultures in Conflict: encounters between European and non-European cultures, 1492-1800. Cambridge, Polity Press, 1989, 215 p.
Blom, J.C.H. & Lamberts, E., Geschiedenis van de Nederlanden. Rijswijk, Nijgh & Van Ditmar, 1993, 397 p.
Blusse, L. & Falkenburg, R.L., Nieuhofs beelden van een Chinareis 1655-1657. Middelburg, Stichting VOC publicaties, 1987, 100 p.
Blussé, L., Tribuut aan China. Vier eeuwen Nederlands-Chinese betrekkingen. Amsterdam, Otto Cramwinckel Uitgever, 1989, 196 p.
Boone, M., Historici en hun métier. Een inleiding tot de historische kritiek. Gent, Academia Press, 2005, 311 p.
Bowers, J., Western Medical Pioneers in Feudal Japan. Baltimore/Londen, The Johns Kopkins Press, 1970, 245 p.
Boxer, C.R., Het profijt van de macht. De Republiek en haar overzeese expansie, 1600-1800. Amsterdam, Agon, 1988, 302 p.
De Baets, A., Figuranten van de geschiedenis: hoe het verleden van andere culturen wordt verbeeld en in herinnering gebracht. Berchem, EPO, 1994.
Eberhard, W., A History of China. Berkeley, University of California Press, 1977, 388 p. 132
Ebrey, P. B., The Cambridge Illustrated History of China. Cambridge, Cambridge University Press, 1996, 352 p.
Fitzgerald, C.P., China, a Short Cultural History. Londen, The Cresset Press, 1958, 621 p. Fu, L., A documentary chronicle of sino-western relations (1644-1820) Compiled, translated and annotated. 2 dln. Tucson, University of Arizona Press, 1966, 792 p.
Gaastra, F., Bewind en beleid bij de VOC 1672-1702. Zuphen, Walburg Pers, 1989, 343 p.
Gaastra, F., Geschiedenis van de VOC. Zutphen, De Walburg Pers, 2002, 192 p. Gelder, van, R., Het Oost-Indisch avontuur. Duitsers in dienst van de VOC (1600-1800). Nijmegen, SUN, 1997, 331 p.
Gernet, J., A History of Chinese Civilization. Second Edition. Cambridge, Cambridge University Press, 1996, 801 p.
Glamann, K., Dutch-Asiatic Trade, 1620-1740, Danish Science Press, Kopenhagen, 1958, 334 p.
Gowen, H.H., An outline history of Japan. New York, Delacorte Press, 1935, 458 p.
Gramberg, H., De overwintering op Nova Zembla. Hilversum, Verloren, 2001, 93 p.
Hall, J.W., Japan, From Prehistory to Modern Times. New York, Delacorte Press, 1971, 397 p.
Hendrix, H. & Hoenselaars, T., Vreemd volk. Beeldvorming over buitenlanders in de vroegmoderne tijd. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1998, 146 p.
Jacobs, E., “De Verenigde Oost-Indische Compagnie: een veelkantig handelsbedrijf”, in: Tijdschrift voor geschiedenis, Gent, pp.
133
Latourette, K., A Short History of the Far East. New York, The Macmillan Company, 1954, p. 730.
Molema, J.C., De reis om de wereld van Olivier van Noort 1598-1601. Amsterdam, Van Kampen & Zoon N.V., 1937, 157 p.
Mulder, W.Z., Hollanders in Hirado. Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1985, 301 p.
Nijs, de, T. & Beukers, E. (red.), Geschiedenis van Holland, deel II, 1572 tot 1795. Hilversum, Verloren 2002, 528 p.
Pinxten, R. & De Munter, K., De culturele eeuw, Antwerpen, Houtekiet, 2006, 239 p.
Reischauer, E.O. & Craig, A.M., Japan, Tradition and Transformation. Wilmington, U.S.A. Houghton Mifflin College, 1989, 352 p.
Roeper, V.D. & Wildeman, G.J.D., Om de wereld. De eerste Nederlandse omzeiling van de wereld onder leiding van Olivier van Noort, 1598-1601. Nijmegen, Sun, 1999, 198 p.
Roeper, V.D. & Wildeman, G.J.D., Reizen op papier. Journalen en reisverslagen van Nederlandse ontdekkingsreizigers, kooplieden en avonturiers. Zutphen, De Walburg Pers, 1996, 160 p.
Roeper, V.D. & Wildeman,G.J.D., Ontdekkingsreizen van Nederlanders (1590-1650). Antwerpen, Kosmos, 1993, 160 p.
Saïd, E.W., Orientalism. New Delhi, Penguin books India, 2001, 396 p.
Sansom, G., A History of Japan, 1615-1867. Tokyo, Charles E. Tuttle Company, Tokyo, 1974, 258 p.
Sansom, G., Japan, A Short Cultural History. Londen, Century Hutchinson, 1987, 548 p.
134
Schepper, H. de, Nationale identiteit en geschiedvervalsing betreffende de Oude Nederlanden, in: Dekker, J.C., Sporen en spiegels: beschouwingen over geschiedenis en identiteit. Tilburg, U.P., 1995, pp. 31-60.
Sporry, B. T.,De geschiedenis van China. Haarlem, Fibula- Van Dishoeck, 1980, 240 p.
Van
Der
Aa,
A.J.,
Biographisch
woordenboek
der
Nederlanden,
bevattende
levensbeschrijvingen van zoodanige personen, die zich op de eenigerlei wijze in ons vaderland hebben vermaard gemaakt. Haarlem, J.J. Van Brederode, 21 Vol., 1874.
Zandvliet, K., De Nederlandse ontmoeting met Azië 1600-1950. Amsterdam, Rijksmuseum, 2002, 461 p.
135