EUROPESE TERRITORIALE SAMENWERKING INTERREG IV A NEDERLAND – DUITSLAND 2007 – 2013
Revisie, stand 14 oktober 2011
OPERATIONEEL PROGRAMMA
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
2
Inhoudsopgave 1
Inleiding......................................................................................................................... 6
2
Proces van de programmaontwikkeling ...................................................................... 10
3
Sociaal-economische en SWOT-analyse van het programmagebied ........................ 13 3.1
3.1.1
Programmagebied ...................................................................................... 13
3.1.2
Nederzettingenstructuur en bevolkingsontwikkeling .................................. 17
3.1.3
Algehele economische ontwikkeling en arbeidsmarkt................................ 19
3.1.4
Milieusituatie ............................................................................................... 22
3.2
4
5
Economie, technologie en innovatie........................................................... 23
3.2.2
Infrastructuur en milieu ............................................................................... 29
3.2.3
Maatschappelijke integratie ........................................................................ 36
Ervaringen uit de afgelopen INTERREG-perioden ..................................................... 47 4.1
De ontwikkeling van INTERREG I tot INTERREG IV .......................................... 47
4.2
Voor de huidige periode belangrijke ervaringen uit INTERREG III ...................... 48
Doelstellingen van de Europese Unie en nationale en regionale strategieën ............ 51 5.1
Doelstellingen van de Europese Unie .................................................................. 51
5.2
Nationale strategieën ........................................................................................... 53
5.2.1
Doelstellingen van de Bondsrepubliek Duitsland en van de betrokken deelstaten ................................................................................................... 53
5.2.2
Doelstellingen van het Koninkrijk der Nederlanden ................................... 55
8
Regionale strategieën .......................................................................................... 56
Programmastrategie ................................................................................................... 57 6.1
Visie en strategie voor het Duits-Nederlandse grensgebied ................................ 57
6.2
Prioriteiten en actiegebieden ................................................................................ 60
6.2.1
Prioriteit 1: economie, technologie en innovatie ......................................... 60
6.2.2
Prioriteit 2: duurzame regionale ontwikkeling ............................................. 65
6.2.3
Prioriteit 3: integratie en maatschappij ....................................................... 71
6.2.4
Prioriteit 4: technische bijstand ................................................................... 77
6.3 7
Thema’s met bijzondere relevantie voor de grensoverschrijdende regionale ontwikkeling in het programmagebied, alsmede de bijbehorende sterke en zwakke punten ..................................................................................................... 22
3.2.1
5.3 6
Essentiële kenmerken van het programmagebied ............................................... 13
INTERREG IVA projecten .................................................................................... 78
Financiering van het programma ................................................................................ 80 7.1
Financieel overzicht naar jaren ............................................................................ 80
7.2
Financieel overzicht naar prioriteiten ................................................................... 80
Effect van het programma op het milieu ..................................................................... 82
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
9
3
Verhouding tot andere EU-structuurfondsprogramma’s ............................................. 85
10 Organisatie en uitvoering van het programma ........................................................... 88 10.1 INTERREG-overeenkomst en overeenkomst met de certificeringsautoriteit ....... 88 10.2 Gremia en organen voor de uitvoering van het programma ................................ 88 10.2.1
Beheersautoriteit ........................................................................................ 89
10.2.2
Comité van Toezicht ................................................................................... 90
10.2.3
Gemeenschappelijk Secretariaat en regionale programmamanagements .......................................................................... 91
10.2.4
Certificeringsautoriteit ................................................................................. 93
10.2.5
Auditautoriteit .............................................................................................. 94
10.3 Projectcyclus, controle en monitoring .................................................................. 95 10.3.1
Indienen van de aanvragen ........................................................................ 95
10.3.2
Goedkeuringsprocedure ............................................................................. 96
10.3.3
Controles, financiële afwikkeling en monitoring ......................................... 97
10.4 Criteria voor de projectselectie ............................................................................. 99 10.5 Indicatoren .......................................................................................................... 101 10.6 Verslaglegging, voorlichting en communicatie ................................................... 105 11 Belangrijkste conclusies ex-ante evaluatie ............................................................... 106 12 Bronnen .................................................................................................................... 108 BIJLAGE .......................................................................................................................... 110
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
4
Overzicht van de tabellen
Tabel 1:
Leden van de begeleidingsgroep ............................................................... 11
Tabel 2:
Overzicht subsidiegebieden in het INTERREG IVA programma ............... 16
Tabel 3:
SWOT-Analyse voor technologie- en kennisoverdracht ............................ 24
Tabel 4:
SWOT-Analyse voor de economische netwerken...................................... 25
Tabel 5:
SWOT-analyse voor de belangrijke branches in het programmagebied ... 28
Tabel 6:
SWOT analyse voor het aanbod aan infrastructuur ................................... 33
Tabel 7:
Ecologisch waardevolle gebieden in het programmagebied ...................... 35
Tabel 8:
SWOT analyse voor natuur-, landschaps- en milieubehoud ...................... 36
Tabel 9:
SWOT-analyse voor gezondheidszorg en bescherming van de consument .................................................................................................. 38
Tabel 10:
SWOT-analyse grensoverschrijdende arbeidsmarkt/grenspendelaars ...... 40
Tabel 11:
SWOT-analyse voor onderwijs en cultuur .................................................. 43
Tabel 12:
SWOT-analyse binnenlandse veiligheid .................................................... 45
Tabel 13:
Het proces van INTERREG I naar INTERREG IV ..................................... 47
Tabel 14:
Prioriteiten en actiegebieden van het programma ..................................... 59
Tabel 15:
Financiële indeling jaartranches ................................................................. 80
Tabel 16:
Financiële indeling van het programma in prioriteiten ................................ 81
Tabel 17:
Activiteiten met mogelijke MER-plichtige effecten ..................................... 83
Tabel 18:
Invloed van het programma op de milieuaspecten .................................... 84
Tabel 19:
Leden Comité van Toezicht ........................................................................ 91
Tabel 20:
Criteria voor de projecten ........................................................................... 99
Tabel 21:
Indicatoren voor het programma .............................................................. 102
Tabel 22:
Indicatieve uitsplitsing van de fondsen; Dimensie 1: Prioritair Thema ..... 110
Tabel 23:
Indicatieve uitsplitsing van de fondsen; Dimensie 2: Financieringsvorm . 111
Tabel 24:
Indicatieve uitsplitsing van de fondsen; Dimensie 3: Soort gebied .......... 112
Tabel 25:
Overzicht opgevolgde aanbevelingen ...................................................... 112
Tabelle 26:
Overzicht niet-opgevolgde aanbevelingen ............................................... 113
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
5
Overzicht van de afbeeldingen
Afbeelding 1:
Duits-Nederlands grensgebied in Europa ............................................... 14
Afbeelding 2:
Kaart van het programmagebied............................................................. 17
Afbeelding 3:
Grote steden en dichtheid (Stand: Dec. 2005) ........................................ 18
Afbeelding 4:
Voorspelde verandering van de leeftijdsopbouw tot 2020 ...................... 19
Afbeelding 5:
BBP in koopkrachtstandaarden per inwoner in 2003 .............................. 20
Afbeelding 6:
Economische structuur in 2003 ............................................................... 21
Afbeelding 7:
Ontwikkeling werkgelegenheidscijfers in de periode 2001 – 2003 ......... 21
Afbeelding 8:
Belangrijke grensoverschrijdende verkeersverbindingen in het programmagebied ........................................................................................ 31
Afbeelding 9:
Grensoverschrijdende arbeidsmarkt Duitsland – Nederland .................. 40
Afbeelding 10: Grondslagen voor strategie en actiegebieden van het programma ........ 57 Afbeelding 11: Verloop van de strategische milieubeoordeling ...................................... 82 Afbeelding 12: Organen en gremia van het programma ................................................. 89 Afbeelding 13: Organisatiestructuur van het programmamanagement .......................... 92 Afbeelding 14: Aanvraag- en goedkeuringsprocedure voor projecten ............................ 97 Afbeelding 15: Geldstroom van EU-middelen en cofinancieringsmiddelen .................... 98
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
6
1
Inleiding
Achtergrond Sinds 1991 subsidieert de Europese Commissie de grensoverschrijdende samenwerking tussen de EU-lidstaten en/of potentiële toetredingslanden. Het bestaande "Communautair Initiatief INTERREG" is voor de huidige subsidiefase (2007 – 2013) tot een zelfstandige Doelstelling (Europese Territoriale Samenwerking) in het kader van de EU-structuurfondsen gemaakt. Met deze status kan aan de opvolging van INTERREG in zijn geheel een belangrijkere betekenis in de context van de EU-subsidiëring worden toegeschreven. Langs de grens van het Koninkrijk der Nederlanden met Duitsland resp. de Duitse deelstaten Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen kent de grensoverschrijdende samenwerking reeds een decennialange traditie. Al in de jaren vijftig waren er in het DuitsNederlandse grensgebied talrijke grensoverschrijdende activiteiten die uitsluitend door de betrokkenheid en de financiële bijdragen van de lokale initiatiefnemers werden gedragen. Vaak werden er op lokaal of regionaal niveau door overheden middelen ter beschikking gesteld om grensoverschrijdende projecten te stimuleren. Vanuit het besef dat veel problemen in het maatschappelijke en economische leven in het Nederlands-Duitse grensgebied voor beide zijden relevant zijn en in onderlinge samenwerking moeten worden opgelost, ontstonden er activiteiten en projecten die de verbetering van de levensomstandigheden van de bevolking – in de door hun geografische randligging en de grote afstanden tot nationale centra gekenmerkte gebieden – tot doel hadden. Na de Tweede Wereldoorlog stonden aanvankelijk de verbetering van de verstandhouding tussen de bevolking van beide landen en in het bijzonder vraagstukken op het gebied van stimulering van de economie en van de ontsluiting van de infrastructuur in beide landen bij de grensoverschrijdende samenwerking op de voorgrond. Ondersteund door de successen van de onderlinge samenwerking in de jaren vijftig besloten de Duitse en Nederlandse partners hun samenwerking te institutionaliseren en zij richtten in 1958 als eerste grensoverschrijdende organisatie de EUREGIO in Gronau als samenwerkingsverband op. Later volgden de oprichting van de Euregio Rijn-Waal (1968), van de meest noordelijke regio, de Eems Dollard Regio (1977) en in het zuiden van de Nederlands-Duitse grens van de euregio rijn-maas-noord (1978). De Euregio’s zetten zich in voor het oplossen van de specifieke problematiek in het Duits-Nederlandse grensgebied: zij ondersteunden uitvoerende partijen bij hun inspanningen om door middel van grensoverschrijdende projecten de regionale ontwikkeling te versterken. Met de vanaf het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw ter beschikking staande EUsubsidiegelden vanuit het Communautair Initiatief INTERREG kon aan een groot aantal grensoverschrijdende maatregelen een financiële basis worden verstrekt. Met de goedkeuring van de eerste operationele INTERREG-programma’s van de DuitsNederlandse grensregio in 1991 hebben de betrokken regeringen en provincies aan beide zijden van de grens met de vier Euregio’s gezamenlijke overeenkomsten gesloten. In deze overeenkomsten kwamen de partners al vóór het begin van het programma overeen om de hun ten goede komende EU-middelen op een gezamenlijke rekening in ontvangst te nemen en de subsidies onafhankelijk van het gegeven of de projectdrager in Duitsland of in Nederland was gevestigd – uitsluitend op basis van de kwaliteit van projecten – gezamenlijk goed te keuren. Deze grensoverschrijdende goedkeuring is koersbepalend geworden voor de uitvoering van de INTERREG-programma’s in vele grensregio’s van Europa en verduidelijkt de goede vertrouwensband en het diep gewortelde partnerschap in de Duits-Nederlandse samenwerking.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
7
In de periode 2000 – 2006 is in het gebied van de drie zuidelijkste Euregio’s – de EUREGIO in Gronau, de Euregio Rijn-Waal en de euregio rijn-maas-noord – voor het eerst een gemeenschappelijk programma in het kader van het Communautair Initiatief INTERREG IIIA gerealiseerd; vóór die tijd bestonden drie afzonderlijke programma’s. Speciale aandacht werd in deze subsidieperiode besteed aan de uitvoering van "gezamenlijke euregio-overstijgende vuurtorenprojecten". Hiermee wilden alle betrokkenen aan beide zijden van de grens grotere en kwalitatief betere projecten tot stand brengen en door positieve synergie-effecten een grotere effectiviteit in het gehele gezamenlijke grensgebied bereiken. In november 2005 heeft de Europese Commissie zich op basis van een beoordeling van de tot dan toe uitgevoerde INTERREG IIIA-programma’s gewend tot de betrokken lidstaten en geadviseerd de beide INTERREG IIIA-programma’s van de drie NederlandsNordrhein-Westfälische Euregio’s en de noordelijke Eems Dollard Regio (Niedersachsen – Nederland) samen te voegen. Daarmee wordt gevolg gegeven aan de intentie principiële nationale probleemsituaties overkoepelend te bezien en het beheer van het programma te bundelen. Voor bijna het gehele Duits-Nederlandse grensgebied zal er in de komende subsidieperiode voor het eerst sprake zijn van één operationeel programma voor de "Europese territoriale samenwerking" tussen Nederland, Nordrhein-Westfalen en 1 Niedersachsen . Er is afgesproken dat Nordrhein-Westfalen ten opzichte van de Europese Commissie de verantwoordelijke beheersautoriteit zal zijn. Tegelijkertijd is overeengekomen – op basis van de positieve ervaringen met de gerealiseerde „vuurtorenprojecten“ – nog meer dan tot nu toe de nadruk te leggen op grote zogenaamde „majeure projecten“. Zoals reeds in het verleden geschiedde, zal ook voor deze subsidieperiode een overeenkomst tussen alle betrokken partners worden gesloten. Hierin worden de taken en de bevoegdheden van de betrokken partners en organen bij de uitvoering van het programma geregeld. Een dergelijke overeenkomst vormde ook al de basis voor de succesvolle realisatie van de voorgaande INTERREG-programma’s en deze heeft inmiddels het karakter gekregen van een model voor heel Europa. Samenvatting en opbouw van het programma Bij de ontwikkeling van het gemeenschappelijke programma voor de Nederlands-Duitse grensregio was het een uitdaging de verschillende ervaringen van de betrokken partijen uit twee programmagebieden met betrekking tot de inhouden en procedures bijeen te brengen. Dit vereiste een grote bereidheid tot samenwerking van alle betrokkenen, welke bereidheid zich in de constructieve samenwerking bij dit ontwikkelingsproces weerspiegelde. Het programma is uitgewerkt in nauw overleg met de nationale en regionale instanties, economische en sociale partners en andere relevante organen. De gezamenlijke ontwikkeling van het programma wordt beschreven in hoofdstuk 2. Als basis voor de strategische keuzes van het programma verlangt de Europese Commissie een pregnante beoordeling van de economische, sociale en ecologische situatie van het programmagebied. In het Duits-Nederlandse grensgebied is in het kader van een onderzoek door een extern bureau een uitgebreide en diepgaande analyse van het programmagebied uitgevoerd. De resultaten van deze analyse – de essentiële karakteristieke kenmerken en de sterke en zwakke kanten van het gebied – worden in hoofdstuk 3 samengevat. Maar ook de ervaringen van de voorbije INTERREG-periode vormen
1
Alleen aan het zuidelijke "puntje" van de Duits-Nederlandse grens zijn er aan beide zijden van de grens gebieden die niet tot het Duits-Nederlandse programmagebied behoren. Deze zijn toegewezen aan het DuitsNederlands-Belgische programma van de Euregio Maas-Rijn, dat met partners uit drie lidstaten een eigen programmagebied vormt.
8
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
een belangrijke basis voor de uitwerking en inrichting van het programma. In hoofdstuk 4 worden deze nader uiteengezet. Voor de huidige subsidieperiode wil de Europese Commissie de maatregelen in het kader van de structuurpolitiek meer richten op de strategische prioriteiten van de Europese Unie. Dit wordt bijvoorbeeld weerspiegeld in de overeenkomsten van Lissabon en Gothenburg, die een ontwikkeling van de Europese Unie in de richting van een concurrerende en duurzame „op kennis gebaseerde economie“ voorzien. Deze doelen worden door de afzonderlijke lidstaten gespecificeerd in nationale strategische kaderplannen. Verder hebben de regio’s de belangrijke kenmerken van hun toekomstige ontwikkeling gedetailleerd uitgewerkt en voor hun gebied bepaald. Al deze doelen (Europese Unie, nationale en regionale strategieën) zijn beslissend voor de inrichting van het programma en worden in hoofdstuk 5 uitvoeriger gepresenteerd. Op basis hiervan volgt de presentatie van de strategische inrichting van het Duits-Nederlandse programma in hoofdstuk 6. Dit programma- heeft als uitgangspunt het streven naar een duurzame, grensoverschrijdende regionale ontwikkeling, hoofdzakelijk gebaseerd op de Lissabon en Gothenburg doelstellingen (Versterking van de kennismaatschappij en de innovatiekracht van de Europese regio’s evenals een verantwoordelijke omgang met de natuurlijke hulpbronnen). In de eerste beide prioriteiten (“Economie, Technologie en Innovatie”, “Duurzame Regionale Ontwikkeling”) worden deze doelstellingen uitgewerkt en voor het programmagebied gespecificeerd. In prioriteit 3 (“Integratie en Maatschappij”) zijn de maatschappelijke aspecten van de grensoverschrijdende samenwerking opgenomen. Nauw verbonden met de vormgeving van het programma is ook de financiële uitrusting en het respectievelijke gewicht van de prioriteiten (vgl. hoofdstuk 7). Conform de wettelijke vereisten van de Europese Unie en de lidstaten hebben de lidstaten besloten dat alle plannen en programma’s al voordat deze worden goedgekeurd aan een zogenaamde strategische milieubeoordeling worden onderworpen. Daarmee moeten mogelijke gevolgen van de programma’s voor het milieu reeds in een vroeg stadium onderkend worden en maatregelen ter vermindering van schadelijke gevolgen voor het milieu in de opstelling van het programma geïntegreerd worden. Voor het DuitsNederlandse INTERREG IVA programma is een dergelijke milieuanalyse uitgevoerd door een extern bureau. De resultaten van de analyse worden in hoofdstuk 8 samengevat. Daarnaast vereist de Europese Commissie dat de verenigbaarheid van het programma met het Europees communautair beleid blijkt. Met de uiteenzetting in hoofdstuk 9 van het programma wordt hieraan voldaan. De deelstaat Nordrhein-Westfalen draagt waarnemend voor de twee andere betrokken nationale INTERREG-partners (Nederland, Niedersachsen) als beheersautoriteit de verantwoordelijkheid voor de financiële afwikkeling van het gemeenschappelijke programma tegenover de Europese Commissie. Specifieke taken voor de uitvoering van het programma in de desbetreffende deelregio’s worden door de deelstaat NordrheinWestfalen overgedragen aan het regionale programmamanagement van de desbetreffende Euregio. Verder wordt er een Gemeenschappelijk Secretariaat ingericht. Als gemeenschappelijke certificeringsautoriteit voor het programma fungeert het openbaar lichaam Eems Dollard Regio. Door de nauwe samenwerking en taakverdeling tussen de partners op de verschillende niveaus wordt de uitvoering van het programma in overeenstemming met de principes van subsidiariteit gewaarborgd. De gedetailleerde beschrijving van de organisatie en uitvoering van het programma is te vinden in hoofdstuk 10.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
9
De Europese Commissie vereist, dat voor elk operationeel programma in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking“ een eigen ex-ante-evaluatie uitgevoerd wordt. De beoordeling van de evaluatoren vond parallel plaats aan de opstelling van het programma en volgde een interactieve en iteratieve aanpak, zodat evaluatieresultaten en voorstellen van de evaluatoren direct konden worden verwerkt in de planning van het programma. Een samenvatting van de resultaten van de ex-anteevaluatie is te vinden in hoofdstuk 11. Basis van de programmaontwikkeling De juridische basis voor het programma vindt zijn oorsprong in
EG-verordening nr. 1080/2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, in
EG-verordening nr. 1083/2006 met algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en in
EG-Verordening nr. 1828/2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1083/2006 en van Verordening (EG) nr. 1080/2006.
Deze verordeningen zijn na hun publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie op 31-7-2006 resp. 27-12-2006 (Corrigendum 15-02-2007) in werking getreden. Daarenboven dienen de strategische cohesierichtsnoeren van de Gemeenschap d.d. 610-2006 als indicatief kaderplan voor de lidstaten ter voorbereiding van de operationele programma’s. Op 17-5-2006 heeft het Europees Parlement de begroting van de EU voor 2007 – 2013 aangenomen. Daarmee staan de inhoudelijke en financiële randvoorwaarden voor de tenuitvoerlegging van de Europese structuurfondsen in de subsidieperiode 2007 – 2013 vast. Het onderhavige programma vormt de basis voor financiering van de grensoverschrijdende activiteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland vanuit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) voor de periode 2007 – 2013. Het levert een belangrijke bijdrage aan de realisering van de grensoverschrijdende ontwikkelingsstrategieën voor de Duits-Nederlandse grensregio op de lange termijn. Het programma is in de Nederlandse en de Duitse taal beschikbaar. Omdat overeengekomen is, dat de deelstaat Nordrhein-Westfalen de beheersautoriteit is voor het voorliggende programma, is de Duitstalige versie bindend.
10
2
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
Proces van de programmaontwikkeling
Zoals reeds genoemd, kent de Nederlands-Duitse grensoverschrijdende samenwerking al een zeer lange traditie. Door de programma’s in het kader van het Communautair Initiatief INTERREG (1991 – 2006) konden de bestaande initiatieven tot samenwerking verder worden ontwikkeld en versterkt. Talrijke projecten die in het grensgebied zijn uitgevoerd hebben de ontwikkeling en consolidatie van goede samenwerkingsstructuren tussen de desbetreffende politieke en administratieve entiteiten, alsmede tussen andere handelende partijen in de regio mogelijk gemaakt en deze structuren hebben geleid tot een verstrekkend Duits-Nederlands partnerschap. De INTERREG-partners speelden in dit proces een centrale rol. Op basis hiervan werd het voorbereidingsproces voor het nieuwe programma gekenmerkt door een principe van partnerschap waarbij de regionale actoren aan beide zijden van de grens bij het proces betrokken zijn. Al in het voortraject hebben de bij de uit2 voering van het programma betrokken partners in hun desbetreffende politieke organen hun gedachten laten gaan over de toekomst van met name hun deelregio’s en deze 3 uiteengezet in standpunt- en beleidsnota’s. Hiertoe zijn door een aantal partners met de regionale actoren (onder andere lokale overheden, economische en sociale partners) workshops georganiseerd waarin alle betrokkenen hun doelstellingen en wensen konden inbrengen en bespreken. Een bijzondere uitdaging voor de programmaontwikkeling bestond in de samenvoeging van twee in INTERREG IIIA zelfstandige programma’s, het programma Eems Dollard Regio en het programma EUREGIO, Euregio Rijn-Waal en euregio rijn-maas-noord. De grootte van het nieuwe programmagebied dat hierbij ontstaat en de verscheidenheid aan regionale structuren en de diverse inhoudelijke prioriteiten hebben ertoe geleid dat er in de afzonderlijke deelgebieden telkens verschillende inhouden en benaderingen op de voorgrond stonden. Deze omstandigheid vereiste voor het voorbereidingsproces veel afstemmings- en coördinatiewerkzaamheden tussen alle betrokkenen. Door constructieve samenwerking lukte het een ontwikkelingsstrategie voor het totale gebied langs de DuitsNederlandse grens uit te werken. Deze ontwikkelingsstrategie formuleert enerzijds gezamenlijke doelen voor de toekomstige ontwikkeling van de hele regio, maar laat tegelijkertijd voldoende ruimte over om rekening te kunnen houden met de verschillende behoeften van de specifieke delen van het programmagebied. De ontwikkeling van het nieuwe programma is in de INTERREG IIIA-programma’s geïntegreerd. De Comités van Toezicht van het INTERREG IIIA-programma Eems Dollard Regio en van het INTERREG IIIA-programma van de drie Euregio’s hebben in een gezamenlijke speciale vergadering op 29 maart 2006 een project goedgekeurd, in het kader waarvan de programmaontwikkeling kon worden georganiseerd en gefinancierd. Om een volledige afstemming tussen de regio’s, de sectoren en de sociale partners te waarborgen, is een zogenaamde „begeleidingsgroep“ in het leven geroepen die het proces van programmaopstelling voortdurend heeft begeleid. Deze werkgroep bestond uit vertegenwoordigers van de lidstaten en de deelregio's, alsook van de exante-evaluatoren (vgl. Tabel 1). De ex-ante-evaluatoren werden op deze wijze intensief betrokken bij het hele proces van de programmaontwikkeling en zij hebben de
2
Bij de partners gaat het in wezen om de ministeries van economische zaken, de provincies en de Euregio’s in het programmagebied. 3
De vele documenten die diverse deelgebieden binnen het programmagebied betreffen (en waarbij gedeeltelijk sprake is van overlapping of van gebieden die geen deel uit maken van het programmagebied) zijn een indicator voor de complexiteit van het afstemmingsproces.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
11
afzonderlijke stappen binnen de programmaontwikkeling beoordeeld. Hun conclusies zijn opgenomen in hoofdstuk 11. Tabel 1:
Leden van de begeleidingsgroep Leden van de begeleidingsgroep Ministerium für Wirtschaft, Mittelstand und Energie des Landes Nordrhein-Westfalen Niedersächsisches Ministerium für Wirtschaft, Arbeit und Verkehr Ministerie van Economische Zaken van Nederland Provincie Groningen als vertegenwoordiger voor de Nederlandse provincies Provincie Overijssel als vertegenwoordiger voor de Nederlandse provincies
4
Eems Dollard Regio EUREGIO Euregio Rijn-Waal euregio rijn-maas-nord Adviserende leden van de begeleidingsgroep Gemeenschappelijk INTERREG-Secretariaat Ex-Ante Evaluatoren Bron: eigen productie
Door de instelling van de begeleidingsgroep kon worden gewaarborgd dat de belangen van alle bij de uitvoering van het programma betrokken partners konden worden besproken en er rekening mee kon worden gehouden. Om een efficiënt werkende groep te kunnen waarborgen, kwam men overeen de grootte van de groep beperkt te houden (zo mogelijk slechts één vertegenwoordiger per organisatie). Daarmee gepaard ging voor alle betrokkenen de verplichting de processen en beslissingen van de begeleidingsgroep enerzijds terug te koppelen met de afvaardigende organisatie, de relevante politiek vertegenwoordigers en de sociale partners, en anderzijds hun belangen mede in te brengen in de discussie van de begeleidingsgroep. Het concrete programmeringsproces begon in juni 2006, terwijl al eerder overleg tussen de lidstaten had plaatsgevonden en met de partners was gesproken. De begeleidingsgroep vergaderde regelmatig om alle programma-elementen te bespreken en vast te leggen. Het definitieve programmaontwerp is tenslotte met regionale en nationale actoren afgestemd. In het kader van de publieke consultatie in maart 2007 is het strategische oriëntatie van het programma samen met de milieuanalyse op verschillende plaatsen ter inzage gelegd, alsmede op het Internet in digitale vorm ter beschikking gesteld. Op deze wijze konden ook andere suggesties in aanmerking worden genomen. De consultatie van de verantwoordelijke overheden, de instanties voor milieubelangen en de economische- en sociale partners in de betreffende lidstaten (vgl. VO (EG) 1083/2006: Artikel 11) vond plaats door middel van de leden van de begeleidingsgroep. Deze hebben regelmatig in hun gremia over de status van het programma verslag gedaan. Hierbij vormden ook de gevolgen van het programma voor het milieu een wezenlijk bestanddeel; zo werden reeds tijdens het opstellen van de SWOT-analyse de milieuaspecten een aandachtspunt van de onderzoekers. De betrokken provincies en Euregio’s hebben de economische- en sociale partners evenals de instanties voor
4
De provincie Groningen en de provincie Overijssel vertegenwoordigen in de begeleidingsgroep ook de provincies Friesland, Drenthe, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg.
12
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
milieubelangen in het kader van commissievergaderingen en Euregioraadsvergaderingen geinformeerd en bij het programmeringsproces betrokken. De ministeries hebben hun afdelingen individueel bijvoorbeeld door middel van overleggen en E-mails geïnformeerd over de ontwikkeling van het programma. Hierbij zijn de betrokkenen ook de concepten van de diverse documenten (SWOT-Analyse, Milieuanalyse en Operationeel Programma) ter beschikking gesteld. Hierdoor konden opmerkingen in een vroeg stadium in de programmering opgenomen worden. In het kader van de strategische milieubeoordeling zijn de milieuorganisaties in het Duits-Nederlandse grensgebied reeds in een vroeg stadium in het kader van het zogenaamde ‘scoping’ bij het proces betrokken. De publieke consultatie tenslotte is in de aangegeven gremia en door middel van publicaties bekend gemaakt (zie hoofdstuk 8). Hierbij zijn de milieuorganisaties nogmaals separaat aangeschreven om deze expliciet op de inspraakmogelijkheden te wijzen.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
3
13
Sociaal-economische en SWOT-analyse van het programmagebied
De Europese Commissie volgt bij de tenuitvoerlegging van haar financiële instrumenten in de nieuwe subsidieperiode 2007 – 2013 meer dan ooit een strategisch principe. De programma’s moeten zich concentreren op een strategiekeuze en op het definiëren van prioriteiten en voornemens. De basis hiervoor is de analyse van de sterke en zwakke kanten van het programmagebied (vgl. VO (EG) 1080/2006: artikel 12). Voor het Duits-Nederlandse programmagebied is de opstelling van een uitgebreide sociaal-economische en SWOT-analyse via een externe opdracht uitbesteed. In het kader van deze analyse is de regio grondig onderzocht en zijn zowel karakteristieke kenmerken van het gehele Duits-Nederlandse grensgebied als specifieke regionale bijzondere kenmerken van de deelregio’s benoemd. Dit gedetailleerde onderzoek is de basis voor de hiernavolgende beschrijving van het programmagebied (vgl. PwC 2006). Verder vormt het de basis voor de desbetreffende individuele vormgeving van het programma in de deelregio’s. In het hiernavolgende worden eerst de essentiële kenmerken van de grensregio beschreven (hoofdstuk 3.1), waarna een analyse van de voor de grensoverschrijdende samenwerking zeer belangrijke themagebieden, alsmede van de sterke kanten, zwakke kanten, mogelijkheden en risico’s ervan volgt (hoofdstuk 3.2). Alle informatie in hoofdstuk 3 is in hoofdzaak gebaseerd op de bovengenoemde sociaal-economische- en SWOTanalyse.
3.1
Essentiële kenmerken van het programmagebied
De voor de inrichting van het nieuwe programma in acht te nemen algemene randvoorwaarden van het programmagebied staan in dit hoofdstuk op de voorgrond. Hierbij worden in het bijzonder de feiten die van belang zijn in verband met de ligging en de ruimtelijke structuur (hoofdstuk 3.1.1), de bevolkingsontwikkeling (hoofdstuk 3.1.2), de algehele economische ontwikkeling en de arbeidsmarkt (hoofdstuk 3.1.3) en het milieu (hoofdstuk 3.1.4) gepresenteerd. 3.1.1
Programmagebied
Het Duits-Nederlandse programmagebied omvat (inclusief aangrenzende gebieden) vrijwel de gehele Duits-Nederlandse grensregio. Het beslaat ongeveer vier vijfde van de in totaal 577 km lange Nederlands-Duitse grens, van de kust in het Noorden tot het gebied 2 Niederrhein in het Zuiden. De oppervlakte bedraagt 46.737 km , waarvan ongeveer 53% aan de Nederlandse kant en 47% aan de Duitse kant ligt. De landsgrens loopt door het hele programmagebied. De gebieden die in de directe nabijheid van de grens liggen nemen weliswaar een randpositie in binnen hun eigen land, maar door de toenemende Europese integratie krijgen ze nieuwe mogelijkheden voor een nauwere structurele verbondenheid. Daarmee opent de ligging in de buurt van de grens nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden voor deze gebieden. Het programmagebied omvat delen van de Duitse deelstaten Niedersachsen en Nordrhein-Westfalen en gebieden van de Nederlandse provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Flevoland, Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. Vanuit Europees perspectief heeft het programmagebied geografisch een centrale ligging (vgl. Afbeelding 1).
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
14
Afbeelding 1:
Duits-Nederlands grensgebied in Europa
Bron: Inforegio 2006
De gebieden die in het kader van de programma’s "Europese territoriale samenwerking" in aanmerking komen voor subsidie, worden door de Europese Commissie vastgelegd. Het gaat hierbij om gebieden op NUTS 3-niveau, die langs de binnengrenzen liggen (vgl. KOM 2006/769/EG); hierna gebieden met directe grensligging genoemd. Naast deze gebieden kunnen in het kader van het programma ook zogenaamde aangrenzende gebieden in aanmerking worden genomen. In deze gebieden kan in gegronde gevallen max. 20% van het budget van het operationele programma worden ingezet (vgl. VO (EG) 1080/2006: artikel 21). In vergelijking tot de INTERREG IIIA periode zijn voor het Nederlands-Duitse programmagebied drie nieuwe gebieden met directe grensligging opgenomen: NoordFriesland, Noordoost-Noord-Brabant en Krefeld. Dit heeft de volgende redenen:
Noord-Friesland: Noord-Friesland ligt op slechts 20 km afstand van het Duitse eiland Borkum en het Nederlandse eiland Schiermonnikoog; beide eilanden zijn als gebieden met directe grensligging intensief betrokken bij de grensoverschrijdende samenwerking (met name op het gebied van het toerisme). Het COROP-gebied zelf was tot nu toe als aangrenzend gebied reeds sterk betrokken bij de grensoverschrijdende samenwerking. Het gebied vertoont qua economische structuur een sterke gelijkenis met de andere, aan beide zijden van de grens liggende, noordelijke gebieden met directe grensligging. Er bestaan bijvoorbeeld economische betrekkingen op het gebied van "toerisme", "maritieme economie" en "innovatieve technologieën", gebieden die aanleiding geven tot een nauwe verbondenheid met het
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
15
grensgebied. Dit potentieel kan nu in het kader van de grensoverschrijdende samenwerking nog beter worden gebruikt.
Noordoost-Noord-Brabant: Noordoost-Noord-Brabant ligt op slechts 3 km afstand van de Duits-Nederlandse grens. Het was tot nu toe als aangrenzend gebied intensief betrokken bij de grensoverschrijdende samenwerking. Het COROP-gebied is qua ontwikkeling vanwege zijn geografische ligging en de verbindende infrastructuur sterk gericht op het Duitse grensgebied. Dit geldt vooral voor de economische betrekkingen, bijv. op het gebied van de handel (toelevering) en de samenwerking tussen ondernemingen. Ook de burgers van dit gebied hebben een sterke relatie met het Duitse grensgebied; dit blijkt bijvoorbeeld uit de grensoverschrijdende koopstromen.
Krefeld: Krefeld ligt als centrumstad met 238.270 inwoners (Stand: 31-12-2004) slechts 17 km van de Nederlands-Duitse grens. Krefeld was tot nu toe aangrenzend gebied. De Nederlandse west-oost-as BrabantStad-Venlo (Noord- en Midden-Limburg) laat in de economische ontwikkeling grote parallellen zien met Krefeld en daarom wordt een gemeenschappelijke grensoverschrijdende ontwikkeling nagestreefd. Samenwerking vindt reeds plaats op het gebied van kennistransfer en innovatie, economie, logistiek, infrastructuur, cultuur en sport, hetgeen nog versterkt wordt door het feit dat beide steden partnerstad zijn. Reeds in de afgelopen INTERREG IIIA periode was Krefeld intensief betrokken bij de grensoverschrijdende samenwerking en organisaties uit Krefeld zijn vaak als projectdrager resp. projectpartner actief geweest (bijv. IHK Mittlerer Niederrhein en de Hochschule Niederrhein welke beide in Krefeld gevestigd zijn).
Bij deze drie gebieden gaat het om structureel bij het grensgebied behorende gebieden; de opname als nieuw gebied met directe grensligging strookt met deze logica en komt ten goede aan de eenwording van de grensregio. In het Duits-Nederlandse programmagebied is daarnaast gebruik gemaakt van de zogenaamde „20%-regeling" en in dit kader zijn enige aangrenzende gebieden mede in het programma opgenomen. Bijna al deze gebieden waren in het verleden reeds als aangrenzende gebieden actief in de grensoverschrijdende samenwerking omdat nauwe verbindingen bestaan en ze grote overeenkomsten vertonen met de gebieden met directe grensligging. Door de samenwerking in het kader van INTERREG konden deze verbindingen met het grensgebied geïntensiveerd en uitgebouwd worden. De participatie van partners uit de aangrenzende gebieden had met name betrekking op maatregelen en thema’s waarbij een eenduidige afbakening binnen het grensgebied maar moeilijk mogelijk was en waarbij door er gebruik van te maken extra, positieve effecten het gevolg waren (bijv. bij de technologische of toeristische ontwikkeling). Deze samenwerkingsverbanden bleken effect te sorteren en er is gebleken dat de participatie van partners uit aangrenzende gebieden een eenduidige (economische) meerwaarde voor het kerngebied met zich mee heeft gebracht. De participatie van deze partners is verder in overeenstemming met de regionale en nationale doelstellingen gerelateerd aan het programmagebied. Tegen deze achtergrond zouden de aangrenzende gebieden ook in de periode 2007 – 2013 moeten kunnen deelnemen aan de grensoverschrijdende samenwerking als daardoor, in overeenstemming met de doelstellingen van het programma, ook positieve effecten voor het kerngebied te verwachten zijn. Als enig nieuw aangrenzend gebied is het tot de provincie Friesland behorende ZuidwestFriesland opgenomen. Hierdoor is de gehele provincie Friesland als coherent en structureel verbonden gebied bij de grensoverschrijdende samenwerking betrokken. Zo wordt het mogelijk de inhoudelijke aanknopingspunten van de provincie met het oog op
16
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
een positieve regionale ontwikkeling en de bestaande synergie-effecten op het gebied van de Europese en regionale structuurpolitiek te gebruiken. Dit is met name van belang, aangezien voor het programmagebied bijzonder belangrijke branches (vgl. hoofdstuk 3.2) in het COROP-gebied Zuidwest-Friesland vertegenwoordigd zijn en deze kunnen zo een belangrijke bijdrage aan de grensoverschrijdende samenwerking en de uitvoering van het programma leveren. In Tabel 2 worden de gebieden met directe grensligging en de aangrenzende gebieden op NUTS 3-niveau gepresenteerd, aan de Nederlandse kant zijn dit de COROPgebieden, aan de Duitse kant de districten (Land-)Kreise)) of de steden buiten de districten (kreisfreie Städte). Tabel 2:
Noord
Zuid
Overzicht subsidiegebieden in het INTERREG IVA programma Subsidiegebieden met directe grensligging COROP Noord-Friesland COROP Overig Groningen COROP Delfzijl en omgeving Kreisfreie Stadt Emden Landkreis Aurich COROP Oost-Groningen Landkreis Leer COROP Zuidoost-Drenthe Landkreis Emsland COROP Noord Overijssel Landkreis Grafschaft Bentheim COROP Twente Kreis Steinfurt COROP Achterhoek Kreis Borken COROP Arnhem/Nijmegen COROP Noordoost-Noord-Brabant Kreis Kleve Kreis Wesel COROP Noord-Limburg COROP Midden-Limburg Kreis Viersen Kreisfreie Stadt Krefeld Kreisfreie Stadt Mönchengladbach
Aangrenzende gebieden Landkreis Wittmund Landkreis Friesland COROP Zuidoost-Friesland COROP Zuidwest-Friesland COROP Noord-Drenthe Landkreis Ammerland COROP Zuidwest-Drenthe Landkreis Cloppenburg COROP Flevoland Landkreis Osnabrück COROP Veluwe COROP Zuidwest Overijssel Kreisfreie Stadt Osnabrück Kreis Coesfeld Kreisfreie Stadt Münster Kreis Warendorf COROP Zuidwest Gelderland Kreisfreie Stadt Duisburg Rhein-Kreis Neuss
Bron: eigen productie
De geografische ligging van de afzonderlijke NUTS-3 gebieden van het programmagebied wordt in Afbeelding 2 duidelijk. Hierin zijn de Kreise en COROP-gebieden met directe grensligging donkergeel gemarkeerd en de aangrenzende Kreise en COROPgebieden lichtgeel gemarkeerd.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
Afbeelding 2:
17
Kaart van het programmagebied
Bron: eigen productie
3.1.2
Nederzettingenstructuur en bevolkingsontwikkeling
Het Duits-Nederlandse programmagebied wordt gekenmerkt door een grote heterogeniteit. Het noordelijke programmagebiedsdeel heeft als perifeer landelijk gebied een lage bevolkingsdichtheid; de aansluiting op bovenregionaal belangrijke centra is er slechter dan in de zuidelijke gebiedsdelen. De bevolkingsdichtheid stijgt naarmate men verder naar het zuiden gaat en ook de aansluiting op bovenregionaal belangrijke centra verbetert. Afbeelding 3 laat de grootste steden (>100.000 inw.) in het programmagebied
18
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
en enkele grote steden in de omgeving van het gebied zien. De kleurmarkeringen wijzen op de bevolkingsdichtheid van de NUTS-3 gebieden (Stand: december 2005). Afbeelding 3:
Grote steden en dichtheid (Stand: december 2005)
Bon: eigen productie, op basis van gegevens van PwC 2006
De bevolking in het programmagebied telde op 31 december 2005 in totaal 12,1 miljoen mensen. In de Nederlandse deelgebieden woonden 6,2 miljoen mensen; dit komt overeen met een aandeel van 51% in het aantal inwoners van het gehele programmagebied.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
19
Het aantal inwoners in de Duitse delen bedroeg 5,9 miljoen, dat wil zeggen, 49% van het totale aantal inwoners van het programmagebied. Tussen 1999 en 2005 groeide de bevolking in het programmagebied met gemiddeld 2,6%. De bevolkingsgroei aan Nederlandse zijde was in de waarnemingsperiode met 3,7% duidelijk groter dan in de Duitse deelgebieden (1,4%). Tot 2020 gaat de bevolkingsprognose van Eurostat uit van verregaande veranderingen in de leeftijdsopbouw aan zowel de Nederlandse als de Duitse zijde van het programmagebied (vgl. Afbeelding 4). Het aandeel jongeren onder de 20 jaar zal in het gehele programmagebied met 2,4% dalen. Evenzo wordt er een daling van het aandeel van de bevolking in de beroepsleeftijd (-1,9%) voorspeld, waarbij voor het Nederlandse deel van het programmagebied een aanzienlijk sterkere teruggang wordt verwacht. Daarentegen wordt er een drastische toename voorspeld (4,3%) van het aandeel van de oudere bevolkingslagen vanaf 65 jaar. Ook deze stijging zal vermoedelijk duidelijk sterker uitvallen in het Nederlandse deel van het programmagebied. De gemiddelde leeftijd van de bevolking zal dus in het gehele programmagebied verder stijgen. Afbeelding 4:
Voorspelde verandering van de leeftijdsopbouw tot 2020
8% 6,3%
5,5%
6% 4,3%
4% 3,1%
Procent
2,6%
2%
0%
-0,1% -0,6%
-2%
-0,1% -0,9%
-1,8% -1,9%
-1,2%
-1,6%
-1,4% -1,7%
-2,1%
-1,1%
-2,8%
-3,0%
-4%
programmagebiedDuits deel 0 tot 5 jaar
Nederlands deel
5 tot 20 jaar
20 tot 65 jaar
-1,6%
Duitsland
Nederland
65 jaar en ouder
Bron: PwC 2006
Ook bij de voorspelde verandering van de bevolkingsstructuur dient in aanmerking te worden genomen dat de leeftijdsopbouw in 2020 in de afzonderlijke deelgebieden deels 5 duidelijk zal afwijken. 3.1.3
Algehele economische ontwikkeling en arbeidsmarkt
Algehele economische ontwikkeling De totale economische ontwikkeling verliep in de Duitse en Nederlandse programmagebieden in vergelijking met de nationale ontwikkeling in Duitsland en Nederland meer dan gemiddeld positief. Het in het programmagebied behaalde bruto regionaal product (BRP) steeg tussen 1999 en 2003 met 17,0%, waarbij de groei in het Nederlandse deel van het programmagebied bijna twee keer zo hoog was als in de Duitse programmagebieden. 6 Het Bruto Binnenlands Product (BBP) per inwoner bedraagt in 2003 in het gehele pro-
5
Een naar verhouding jonge bevolkingsstructuur wordt voorspeld voor de Kreise Ammerland, Cloppenburg, Emsland, Grafschaft Bentheim, Leer, Borken, Steinfurt en Warendorf. Aan de Nederlandse zijde van het programmagebied zal de leeftijdsopbouw in de provincies Overijssel, Gelderland en met name Flevoland het gunstigst blijken te zijn. 6
Er zijn geen recentere en vergelijkbare gegevens voor Duitsland en Nederland beschikbaar.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
20
grammagebied EUR 22.406; dit komt overeen met ca. 103% van het gemiddelde BBP per inwoner van de EU-25. In een vergelijking met de nationale cijfers bereikte het BBP per inwoner in de Nederlandse delen van het programmagebied 89% van het Nederlandse BBP per inwoner en in de Duitse delen van het programmagebied 88% van de Duitse nationale vergelijkingswaarde. Afbeelding 5 toont de ontwikkeling van het bruto regionaal product in koopkrachtstandaarden per inwoner in 2003. Afbeelding 5:
BBP in koopkrachtstandaarden per inwoner in 2003
30
25
20
15
10
5
0
*1.000 EUR Programmagebied Duitsland totaal
Duits deel
Nederland
EU 25
Nederlands deel
Bron: PwC 2006
In Afbeelding 6 wordt het aandeel in de bruto toegevoegde waarde van de economische sectoren land- en bosbouw, visserij, industrie en dienstverlening in de totale bruto toege7 voegde waarde in 2003 in het programmagebied en in Duitsland en Nederland duidelijk. De agrarische sector neemt in het programmagebied vergeleken met de nationale Nederlandse en Duitse gemiddelden een belangrijkere plaats in. Ook de industriesector neemt in het programmagebied in vergelijking met de nationale situatie in Nederland en Duitsland nog altijd een belangrijkere plaats in. Met een stijging van het aandeel in de bruto toegevoegde waarde naar 68,3% is de betekenis van de dienstensector voor de economie in het programmagebied in de periode 1999 – 2003 verder toegenomen. Dit feit levert het bewijs voor de dynamiek van de voortschrijdende structurele verandering in het grensgebied.
7
Er zijn geen recentere en vergelijkbare gegevens voor Duitsland en Nederland beschikbaar.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
Afbeelding 6:
21
Economische structuur in 2003
100% 90% 80% 70% 68,3%
70,1%
73,8%
29,2%
28,8%
23,8%
2,5%
1,1%
60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Programmagebied
2,3%
Duitsland
Landbouw Bosheheer en Visserij
Industriesector
Nederland Dienstensector
Bron: PwC 2006
Middelgrote en kleine bedrijven (MKB) drukken in het hele programmagebied hun stempel op de economische structuren, hoewel er ook een aantal grote ondernemingen in het 8 programmagebied actief is. Arbeidsmarkt 9
In 2003 waren in het programmagebied in totaal 4,91 miljoen mensen werkzaam. 47,3% van deze groep behoort tot de Nederlandse delen van het programmagebied en 52,7% tot de Duitse delen. Het volgende overzicht laat de ontwikkeling van het aantal werkenden over de periode 2001 – 2003 zien, zowel in het gehele programmagebied als in Duitsland en Nederland als geheel: Afbeelding 7:
Ontwikkeling werkgelegenheidscijfers in de periode 2001 – 2003
0,0% -0,2% -0,4% -0,6% -0,8% -1,0% -1,2% -1,4% -1,6% Programmagebied totaal
Duitsland Duits deel
Nederland Nederlands deel
Bron: PwC 2006
8
Te noemen zijn Essent (Arnhem), Bayer (Krefeld, Dormagen) en Volkswagen (Emden).
9
Er zijn geen recentere en vergelijkbare gegevens voor Duitsland en Nederland beschikbaar.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
22
Ten opzichte van 1999 is het aantal werkenden in het programmagebied vrijwel overal afgenomen. Een stijging van het aantal werkenden was alleen waar te nemen in het noordelijke deel van het programmagebied in de Eems Dollard Regio. De stijging van de werkloosheid in de periode 2003 – 2005 in het Nederlandse deel van het programmagebied (2,5%) is aanzienlijk lager uitgevallen dan aan de Duitse kant van het programmagebied (17,1). Voor 2006 kan een positieve ontwikkeling op de arbeidsmarkt worden waargenomen. Zowel aan Duitse als aan Nederlandse zijde loopt de werkloosheid door de aantrekkende conjunctuur terug. Voor vrouwen heeft de arbeidsmarkt zich in het gehele programmagebied aanzienlijk ongunstiger ontwikkeld dan voor mannen en ook de jeugdwerkloosheid is zowel aan de Nederlandse als aan de Duitse zijde van het programmagebied hoog. Zorgwekkend zijn zowel aan Nederlandse als aan Duitse zijde van het programmagebied de grote aantallen langdurig werklozen. 3.1.4
Milieusituatie
Toenemend oppervlaktegebruik, het dichtbouwen van het landschap en het inbrengen van schadelijke stoffen, zoals tegenwoordig door het intensieve gebruik van de bodem wordt veroorzaakt, hebben vaak een negatieve uitwerking op andere gebieden van de natuurhuishouding (bijv. het vermogen om neerslag vast te houden, de kwaliteit van het water). In enkele delen van het programmagebied belasten de toevoer van voedingsstoffen en schadelijke stoffen als gevolg van de intensieve landbouw de bodemhuishouding. Voor een deel is er nog mogelijkheid tot verbetering aanwezig wat betreft de verzuring van de bodem. Ook al heeft met name de zichtbare kwaliteit van het water in het programmagebied in de laatste jaren een verbetering doorgemaakt, de stilstaande wateren en in het bijzonder de waterbodem zijn bijvoorbeeld in enkele gebieden vervuild. In toenemende mate wordt er aan de wateren door zogeheten "diffuse" lasten schade toegebracht, in het bijzonder door plantenvoedingsstoffen (fosfor- en stikstofverbindingen). De waterkwaliteit voldoet in enkele delen van het programmagebied nog niet aan de Europese basiswaarden. De uitstoot van zwaveldioxide, fijnstof en stikstofoxide nam in de afgelopen jaren duidelijk af. De maximale waarden voor de ozonconcentratie zijn eveneens gedaald. De uitstoot aan koolstofdioxide in Niedersachsen en Nordrhein-Westfalen is sinds 1990 afgenomen; in Nederland is deze ondanks een afname in de industriesector gestegen. Ook de daggrenswaarden voor fijnstof in het programmagebied zijn vaak overschreden. Dit gold met name voor gebieden met een hoge verkeersdichtheid en voor het dichter bevolkte en sterker door industrie gekenmerkte zuiden.
3.2
Thema’s met bijzondere relevantie voor de grensoverschrijdende regionale ontwikkeling in het programmagebied, alsmede de bijbehorende sterke en zwakke punten
In het vorige hoofdstuk is het programmagebied met zijn essentiële sociaal-economische kenmerken beschreven. Hieronder volgt een nadere belichting van de thema's die voor de grensoverschrijdende regionale ontwikkeling van bijzondere relevantie zijn en daardoor een centrale rol spelen bij de strategische inrichting van het programma. In deze samenhang wordt eerst het themagebied „Economie, technologie en innovatie“ beschouwd (hoofdstuk 3.2.1), waarna wordt ingegaan op „Infrastructuur en milieu“ (hoofdstuk 3.2.2) en „Maatschappelijke integratie“ (hoofdstuk 3.2.3). De beschrijvingen van de
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
23
respectievelijke thema’s worden afgesloten met een presentatie van de respectievelijke sterke punten, zwakke punten, kansen en risico’s. 3.2.1
Economie, technologie en innovatie
Onder de trefwoorden „Economie, technologie en innovatie“ worden de volgende thema’s nader beschouwd:
technologie- en kennisoverdracht
economische netwerken en
voor het programmagebied belangrijke branches.
Technologie- en kennisoverdracht Met de Lissabonstrategie heeft de Europese Raad in het jaar 2000 een nieuw doel gesteld voor de ontwikkeling van de Europese Unie tot 2010, waarbij onder meer de verbetering van de voorwaarden voor wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling centraal staat (vgl. hoofdstuk 5.1). Daardoor krijgen de gebieden wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling (O&O) en technologieoverdracht binnen Europese steunprogramma’s een bijzondere betekenis. Op basis hiervan heeft de Europese Raad in 2002 het doel geformuleerd om de openbare en particuliere uitgaven voor O&O in heel Europa tot 2010 te 10 verhogen tot in totaal 3% van het BBP. In de NUTS-2 regio’s van het programmagebied 11 lag het O&O-percentage in 2003 onder deze doelwaarde. Opvallend is het duidelijke verschil tussen noord en zuid. Zowel aan Nederlandse als aan Duitse zijde van het programmagebied ligt het O&O percentage in het noorden duidelijk lager dan in de zuidelijke 12 gebieden. Bij de beoordeling van de technologische capaciteit van een regio moet de totale ontwikkelingsketen worden beschouwd, dat wil zeggen, van de technologieontwikkeling via de technologieoverdracht tot de economische toepassing van nieuwe technologieën en processen. In het programmagebied zijn talrijke universiteiten en onderzoeksinstellingen met diverse onderzoeksprioriteiten gevestigd. Er is echter in het bijzonder expertise te vinden rond de toekomstgeoriënteerde thema’s Life Science / Biotechnologie / Medische technologie, Informatie- en Communicatietechnologie, intelligente sensornetwerken, Agrarisch onderzoek / Agro-Business. Bovendien zijn er in het programmagebied instellingen gevestigd die de overdracht van technologie tussen onderzoeksinstellingen en bedrijven ondersteunen, bijvoorbeeld organen voor technologieoverdracht verbonden aan de universiteiten en hogescholen, beroepsverenigingen of Gründer- en innovatieparken. Grote delen van het programmagebied beschikken daarmee over een goede structuur van kenniscompetentie- en bemiddelingscentra, die weliswaar in essentie op de regio zijn gericht, maar waartussen momenteel ook steeds vaker wordt samengewerkt. Met name in de noordelijke perifere gebieden kan de verzorgingssituatie evenwel nog niet als bevredigend gezien worden. 10
De binnenlandse bruto-uitgaven voor O&O worden door Eurostat slechts op NUTS-2 niveau beschikbaar gesteld, niet op het niveau van de Kreise en COROP-gebieden. In zoverre leveren de volgende uitspraken over O&O-percentages slechts bij benadering een beeld van de werkelijke situatie in het programmagebied. 11
12
Er zijn nog geen recentere, vergelijkbare gegevens voor Nederland en Duitsland gepubliceerd.
Aan de Duitse zijde vertoont de regio Weser-Ems met 0,57% het laagste O&O-percentage. Dan volgen de Regierungsbezirke Münster met 0,95% en Düsseldorf met 1,51%. In deze drie regio’s van het programmagebied ligt het O&O-percentage onder het Duitse landelijke gemiddelde van 2,52%. Aan de Nederlandse kant van het programmagebied vertonen de noordelijke provincies met gemiddeld 1,17% een vergelijkbaar laag O&O-percentage. In de oostelijke en zuidoostelijke Nederlandse provincies ligt het O&Opercentage met gemiddeld resp. 1,83% en 2,47% duidelijk hoger en ook boven de vergelijkingswaarde voor heel Nederland van 1,76%.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
24
In Tabel 3 worden de sterke en zwakke punten en de kansen en risico’s voor het programmagebied op het terrein van de technologie- en kennisoverdracht weergegeven. Tabel 3:
SWOT-Analyse voor technologie- en kennisoverdracht Sterke punten (strengths)
Zwakke punten (weaknesses)
productieve leveranciers van technologie (wetenschappelijk en innovatief potentieel) dankzij universiteiten, Hochschulen, hogescholen en instellingen voor wetenschappelijk onderzoek die in het programmagebied of in de omgeving ervan zijn gevestigd
Deels te gering gebruik van onderzoeksresultaten door het bedrijfsleven Projecten zijn deels te weinig gericht op de daadwerkelijke behoeften van de economie
Sterke vertegenwoordiging van kennis op toekomstgerichte gebieden (bijv. landbouwonderzoek / agrobusiness, hernieuwbare energieën, Life Science / biotechnologie / medische technologie, informatietechnologie, oppervlaktetechnologie, textiel, radiotelescopie en astronomie, waterzuivering, logistiek en nanotechnologie.)
Deels gebrekkige strategische grensoverschrijdende netwerkplanning, maar ook positieve voorbeelden zoals het Euregio Coatings Net Beperkte kapitaalbeschikbaarheid voor oprichting van op technologie gerichte ondernemingen en risicovolle onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten door bedrijven, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen
Aanwezigheid in programmagebied van groot aantal instellingen die de technologieoverdracht ondersteunen, (bijv. technologiecentra, innovatienetwerken, Gründerzentren, technologieparken, organisaties ter bevordering van de economie, IHK’s, KvK’s en HWK’s)
Taal- en begripsproblemen bij grensoverschrijdende technologieoverdracht
Kansen (opportunities)
Risico’s (threats)
Verbetering van de grensoverschrijdende horizontale en verticale koppeling van ondernemingsactiviteiten
Verdere versterking van de regionale ongelijkwaardigheid op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling
Intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking tussen instanties ter bevordering van de economie, beroepsverenigingen en federaties Versterking van het wetenschappelijke en innovatieve potentieel aan opleidings- en onderzoeksinstellingen en verbetering van de grensoverschrijdende technologieoverdracht Uitvoering van projecten met een duidelijke gerichtheid op de behoeften van ondernemingen Bron: PwC 2006
Economische netwerken Voor economische groei en het creëren van arbeidsplaatsen spelen het bestaan van grensoverschrijdende netwerken voor de activiteiten van de ondernemingen en horizontale en verticale verbindingen op het niveau van de ondernemingen een essentiële rol. In het hele programmagebied wordt deze uitdaging onderkend. Zo zijn op het niveau van de middenstand de instellingen voor stimulering van de economie onderling met elkaar verbonden ter bevordering van de initiatieven van ondernemers en ter verbetering van de toegang tot de markt. In het programmagebied bestaat reeds een groot aantal supraregionale initiatieven en samenwerkingsverbanden, stedennetwerken en adviesinstellingen. Deze verbanden
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
25
ondersteunen de samenwerking tussen kleine en middelgrote ondernemingen, die aan beide zijden van de grens de economische structuur van het programmagebied karakteriseren. Zij worden ondersteund bij het organiseren van ontmoetingen tussen ondernemers en bij het tot stand brengen van specifieke institutionele samenwerkingsstructuren. Van bijzondere betekenis zijn daarbij de instellingen voor stimulering van de economie. Bovendien is het organiseren van ontmoetingen tussen ondernemers en het bijeenbrengen van ondernemersorganisaties en belangengroeperingen voor de kleinere en middelgrote ondernemingen aan beide kanten van de grens aangemoedigd. In Tabel 4 worden de sterke en zwakke punten en de kansen en risico’s voor het programmagebied op het terrein van de economische netwerken weergegeven. Tabel 4:
SWOT-Analyse voor de economische netwerken Sterke punten (strengths)
Zwakke punten (weaknesses)
Groot aantal door eigenaar geleide kleine en middelgrote ondernemingen, die een duurzame betrokkenheid bij het grensgebied aan de dag leggen
Over het geheel genomen geringe netwerkontwikkeling tussen de kleine en middelgrote ondernemingen met vaak ontbrekende strategische afstemming
Goede contacten op “Wirtschaftsförderung”
Grensoverschrijdende ervaringsuitwisseling en business to business-samenwerking kunnen nog worden uitgebouwd
het
gebied
van
Deels grensoverschrijdende verbindingen tussen de ondernemersorganisaties en goede contacten tussen de handelende partijen in de stimulering van de economie Groot aantal interregionale initiatieven en samenwerkingsverbanden, technologie- en competentienetwerken, business clubs, stedennetwerken en adviesinstellingen
De opname van economische actoren in een netwerk van clusters is deels nog onvoldoende ontwikkeld en vindt overwegend nationaal-regionaal plaats
Verscheidene (kleine) netwerken tussen universiteiten/hogescholen, ondernemingen en / of organisaties ter bevordering van de economie door talrijke grensoverschrijdende projecten op het gebied van technologie- en kennisoverdracht Kansen (Opportunities)
Risico’s (Threats)
Grensoverschrijdende verbinding van bestaande structuren en competenties
Belemmering van de vorming van netwerken van ondernemingen, vooral in branches die zijn gericht op technologie, vanwege de angst van ondernemers hun eigen knowhow openbaar te maken
Ontstaan van zelfdragende netwerken Intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking tussen instanties ter bevordering van de economie, beroepsverenigingen en federaties Veel ervaring bij de handelende partijen in de grensoverschrijdende samenwerking
Bron: PwC 2006
Voor het hele programmagebied belangrijke branches Het Nederlands-Duitse programmagebied wordt door uitgebreide branchestructuren gekenmerkt. In de verschillende deelregio’s zijn zeer verschillende branches gevestigd; op sommige terreinen zijn clusterstructuren vast te stellen, zonder dat de desbetreffende specialisatie voor het hele programmagebied geldt. Er zijn echter een paar branchestructuren die voor het hele programmagebied van belang zijn en waarop in het hierna-
26
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
volgende kort wordt ingegaan. Er dient echter nadrukkelijk op te worden gewezen dat er in de deelregio’s nog meer branchegerelateerde specialisaties zijn, die hier niet nader worden toegelicht, die regionaal echter van groot belang zijn. De analyse van de sociaal-economische randvoorwaarden heeft aangetoond dat de agrarische sector en de voedingsindustrie in het hele programmagebied een grotere betekenis hebben vergeleken met de nationale situatie in Duitsland en Nederland. Dienovereenkomstig vormt de economische tak van de agro-business, die naast de landbouw en voedingsindustrie ook toeleverings- en afname-industrietakken en dienstverlening omvat, een kernthema in alle regio’s van het programmagebied. Daarbij omvat de agro-business ook deelaspecten van het geheel van thema’s betreffende hernieuwbare energie. Een belangrijke vestigingsfactor voor de agro-business is de aanwezigheid van een groot aantal wetenschappelijke onderzoeksinstituten in het gehele programmagebied. Dit maakt een intensieve samenwerking tussen wetenschap en economie mogelijk en stimuleert innovaties. Juist dit staat tegen de achtergrond van een toenemende concurrentie van met name aanbieders uit Oost-Europese landen centraal voor de verdere ontwikkeling van het competentieveld agro-business. In het bijzonder aan de Duitse kant van het programmagebied is de agro-business-sector overwegend gestructureerd als midden- en kleinbedrijf. Hierdoor zullen deze bedrijven gezien de toenemende dominantie van internationale concerns evenwel steeds moeilijker kunnen concurreren. Het toerisme vormt voor grote delen van het programmagebied een belangrijke bedrijfstak. Voor vele, vooral landelijke, delen van het programmagebied vervult het toerisme bovendien een belangrijke functie als extra economische motor (bijvoorbeeld voor agrarische bedrijven) en creëert werkgelegenheid (vooral voor vrouwen). Het programmagebied is vanwege de nabijheid van de agglomeratiecentra van beide landen bij uitstek geschikt als attractief doel voor korte trips en recreatieve uitstapjes en beschikt over talrijke vakantiemogelijkheden – van de strandvakantie op de eilanden tot de "vakantie op de boerderij". De afwisselende natuur en diverse toeristisch waardevolle recreatiegebieden zijn voor bezoekers aantrekkelijk. De nauwe contacten tussen Duitsland en Nederland worden ook weerspiegeld in het gegeven dat Duitsers en Nederlanders al sinds vele jaren de grootste groep buitenlandse gasten in het wederzijdse buurland vormen. In 2005 bedroeg het aantal overnachtingen van Duitse gasten in Nederland meer dan 10 miljoen, hetgeen overeenkomt met een aandeel van 40% in het aantal overnachtingen van alle buitenlandse gasten. Wel is het aantal Duitse overnachtingen in Nederland sinds 1999 met ongeveer 20% duidelijk afgenomen. Het aantal overnachtingen van Nederlanders in Duitsland (campings niet meegerekend) is daarentegen aanzienlijk gestegen en wel met meer dan 20% van 5,3 miljoen in 1999 tot 6,4 13 miljoen in 2005 ,hoewel het absolute aantal overnachtingen van Nederlanders lager ligt dan het aantal overnachtingen van Duitsers in Nederland waardoor het saldo negatief is. De regio's in het programmagebied hebben het probleem van de teruggelopen aantallen gasten aangepakt en de bevordering van het toerisme in het grensgebied een impuls gegeven. De in 2005 gestegen aantallen overnachtingen in de provincies in het programmagebied en de opwaartse trend aan de Duitse zijde van het programmagebied zouden dit wel eens kunnen weerspiegelen. Een bijdrage aan de ontwikkeling van het toerisme is geleverd door netwerken om het toeristische aanbod grensoverschrijdend uit te breiden en onderling te koppelen, een toeristisch profiel te ontwikkelen en er een gezamenlijke marketing op na te houden.
13
Daarbij komen nog ca. 2 miljoen overnachtingen van Nederlanders op Duitse campings, wat overeenkomt met een aandeel van 64% in het aantal overnachtingen van alle buitenlandse kampeergasten.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
27
De energiesector is voor het overgrote deel van het programmagebied een belangrijke bedrijfstak. Hierbij spelen zowel duurzame energiebronnen (vooral windenergie en energie uit biomassa) als conventionele energiedragers een grote rol. De noordelijke delen van het programmagebied hebben zich ontwikkeld tot een centrum voor de winning en distributie van de conventionele energiedrager gas. Naast de gaswinning is voor de energievoorziening in het programmagebied de energieproductie uit de verbranding van kolen nog altijd van grote betekenis, maar bijv. ook die uit gas-, (planten)olie- en vuilverbrandingsinstallaties. Bruinkool wordt tegenwoordig hoofdzakelijk gewonnen in het Rijngebied en vormt voor die regio nog altijd een economisch zwaartepunt. De voortgaande structuurverandering leidt evenwel tot een voortdurend andere inrichting van de economie. Op het gebied van de duurzame energie zijn de mogelijkheden voor de opwekking van windenergie in het noorden van het programmagebied zeer hoog; hier bevindt zich al een 14 groot aantal windenergie-installaties en is veel kennis voorhanden . In de gebiedsdelen van de Eems Dollard Regio en in de aangrenzende gebieden is een basis voor een regionale toegevoegdewaardeketen aanwezig, bijvoorbeeld in de vorm van instellingen voor wetenschappelijk onderzoek, installatiebouwers, ontwikkelaars van windmolen15 parken en diensteninstellingen . Grote delen van het programmagebied beschikken op basis van de beschikbare economische structuren vooral over hout, vaste mest, aalt, nevenproducten uit de landbouw en biologisch afval als biomassa voor de energieproductie. In veel delen van het gebied bevinden zich biogasinstallaties en biomassacentrales. Maar ook fabrikanten van bio-energie-installaties van internationaal formaat 16 hebben zich in het programmagebied gevestigd . Naast wind- en bio-energie is ook zonne-energie een potentiële factor voor de productie van duurzame energie. Moderne installaties op basis van zonnecellen en fotovoltaïsche cellen zijn opgericht in de "energiestad" Emden, in het noordelijke deel van het programmagebied. In de zuidelijke delen van het programmagebied is een installatie voor de omzetting van zonne-energie geïnstalleerd en heeft zich een belangrijke fabrikant van zonnemodules gevestigd (Venlo). In Arnhem bevindt zich bovendien een ontwikkelingscentrum voor waterstoftechnologie. Uit de grootschalige activiteiten op het gebied van de energieproductie zijn in het noordelijke programmagebied de zeer productieve competentiecentra "Niedersachsen Netzwerk Nachwachsende Rohstoffe (3N)" aan Duitse zijde en "Energy Valley" aan Nederlandse zijde voortgekomen. Deze netwerken fungeren als informatie- en consultancycentra en ondersteunen samenwerkingsverbanden tussen onderzoek en bedrijfsleven op het gebied van de hernieuwbare grondstoffen. Het programmagebied wordt verder gekenmerkt door de belangrijke sectoren van de gezondheidseconomie / Life Science en de informatie- en communicatietechnologie. Nadere informatie hierover is opgenomen in de hoofdstukken 3.2.2 en 3.2.3. Verder zijn er in de afzonderlijke deelregio’s nog enkele belangrijke bedrijfstakken, waarvan er hier als voorbeeld enkele worden genoemd.
14
Grote windparken zijn er o.a. in Eemshaven en Delfzijl en in Emden staan momenteel de windenergieinstallaties met de grootste capaciteit ter wereld. 15
Een grote Duitse producent van windenergie-installaties (Enercon GmbH) is in Aurich gevestigd en tot de onderzoeksinstellingen worden bijvoorbeeld het Duitse Windenergieinstitut in Wilhelmshaven en het Kompetenzzentrum für Windenergieforschung ForWind in Oldenburg gerekend. 16
Een zwaartepunt voor de bio-energieopwekking bevindt zich bijvoorbeeld in de provincie Overijssel; in de provincie Groningen zijn plannen om een bio-energie competentiecentrum op te richten. Biomassaenergiecentrales bevinden zich echter ook in bijvoorbeeld Emden en Cuijk.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
28
De maritieme branche vormt in het noorden van het programmagebied met de sectoren scheepsbouw, scheepvaart en havens, rederijen, maritieme techniek, binnenscheepvaart en visserij een belangrijk onderdeel van de toegevoegdewaardeketen. Hierbij mag niet buiten beschouwing worden gelaten dat deze bedrijfstak niet alleen van economisch belang is – belangrijk is de technisch geavanceerde en internationaal gerenommeerde 17 gespecialiseerde scheepsbouw – maar ook een deel van de identiteit van de regio vormt dat traditioneel en cultureel een stempel drukt op het gebied. De binnenscheepvaart vormt met name in de zuidelijke delen van het programmagebied een belangrijke economische factor. In Duisburg en Neuss-Düsseldorf bevinden zich resp. de grootste binnenhaven van Europa en de op twee na grootste binnenhaven van Duitsland. (vgl. hoofdstuk 3.2.2) Daarmee zijn de omstandigheden ook voor de in deze gebieden zeer sterk vertegenwoordigde vervoers- en logistiekbranche vrijwel optimaal. Dit wordt ook in de toelichting over infrastructuur (vgl. hoofdstuk 3.2.2) duidelijk. In Tabel 5 worden de sterke en zwakke punten en de kansen en risico’s voor het programmagebied voor de verschillende branches weergegeven. Tabel 5:
SWOT-analyse voor de belangrijke branches in het programmagebied Sterke punten (strengths)
Zwakke punten (weaknesses)
Omvangrijke productiecapaciteiten op het gebied van de voedselhuishouding
Met name aan Duitse zijde kleine en middelgrote ondernemingsstructuren in de agrarische sector als nadelige concurrentiepositie ten opzichte van de steeds sterker dominerende internationale concerns
"Silicon Valley" van de moderne, marktgerichte landbouw en voedingsindustrie in het noordelijk deel van het programmagebied Visie op een Greenport Venlo met aangrenzende gebieden in NRW als grootste aaneengesloten tuinbouwgebied van Europa Het oostelijke deel van Nederland en het noorden van Duitsland als kenniscentrum op het gebied van “Food”, (voedingsmiddelenbranche). Landschappelijke diversiteit "von der Nordsee bis zum Niederrhein" biedt goede voorwaarden voor toerisme De grens is een kenmerk en een bindend element voor het hele programmagebied Goede basis aan toeristische infrastructuur en breed toeristisch aanbod voldoen aan de ontwikkelingstrends
Toerisme schiet tekort als het gaat om een doelgroepgericht en themaoverkoepelend aanbod Nog te weinig grensoverschrijdende, concreet reserveerbare arrangementen en all-in aanbiedingen Deels gebrek aan coördinatie tussen verantwoordelijke instanties en organisaties boven het lokale of regionale niveau Cultureel potentieel dat ook buiten de regio een rol kan spelen, wordt niet dienovereenkomstig geëxploiteerd Samenwerking op het gebied van duurzame energie is nog voor uitbreiding vatbaar
Geringe afstand tot grote bronmarkten, uitstekend bruikbaar voor het groeiende toeristische segment van de korte vakantie Reeds talrijke nauwe grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden en uitgebreide ervaringen met geslaagde projecten (voor het opnemen van aanbod in netwerken, voor profielvorming en marketing) In het noordelijk deel van het programmagebied is er een belangrijk centrum voor de
17
De volgende werven zijn te noemen: Meyer-Werft in Papenburg, Cassens Werft in Emden, Nordseewerke in Emden, Schiffswerft Dietrich in Oldersum en Ferus Smit in Leer. Grote rederijen zijn gevestigd in Leer en Haren/Eems.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
29
winning en de verdeling van de conventionele energiebron aardgas. gunstig geografisch en economisch milieu voor de toepassing en verdere ontwikkeling van installaties voor wind- en bio-energie technologische competentie op het gebied van energietechniek en op andere gebieden van de milieubeschermingstechniek Grote energieconcerns en bekende ondernemingen op het gebied van de hernieuwbare energie in het programmagebied. Kansen (opportunities)
Risico’s (threats)
Doorontwikkeling op het gebied van hernieuwbare energie
Toenemende concurrentie in de agrarische sector, in het bijzonder van Oost-Europese landen
Verhoging van de concurrentie- en de innovatiekracht door de verhoging van de samenwerking tussen ondernemingen op het terrein van de agro-business Spin-off effecten van de Floriade 2012 Ontwikkeling Greenport Venlo Consolidering van de sector toerisme als extra economische pijler en werkgever Bundeling van regiospecifieke attracties tot een toeristisch totaalpakket Sterkere doelgroepspecifieke differentiatie en gebruik van het groeipotentieel in het stads-, bedrijfs-, cultuur- en avontuurtoerisme en in het gezondheids- en wellnesstoerisme (bijv. aanbod voor doelgroep vanaf 55 jaar)
Toenemende concurrentie op het gebied van toerisme van andere vakantiebestemmingen in Europa en wereldwijd Bestaande seizoensgevoeligheid en weersafhankelijkheid van het toerisme – daardoor groot aantal seizoensgebonden arbeidsrelaties, vaak zonder socialeverzekeringsplicht en een relatief laag niveau van de lonen Verscherping van conflicterende belangen bij keuze tussen een industrieel en toeristisch gebruik van de ruimte Eindigheid van conventionele energiedragers Aantasting van windmolens
het
landschap
door
Koppeling van grensoverschrijdend toerisme aan natuurbescherming en/of voeding Vermindering van uitstoot door verbetering van energie-efficiëntie Verhoging van het marktaandeel van bronnen van hernieuwbare energie, bijv. door gebruikmaking van vestigingsvoordelen voor de ontsluiting van het groeipotentieel van windenergieparken op zee en van biogasinstallaties Bron: eigen productie volgens PwC 2006
3.2.2
Infrastructuur en milieu
De aanwezigheid van infrastructuur en de hoedanigheid van het milieu behoren tot de vestigingsfactoren van een regio. Terwijl het infrastructurele aanbod een zogenaamde „harde“ vestigingsfactor is, behoort de toestand van natuur en landschap tot de „zachte“ vestigingsfactoren. Hieronder worden de thema’s
aanbod aan infrastructuur en
natuur-, landschaps- en milieubehoud
nader gepresenteerd. Aanbod aan infrastructuur
30
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
Een van de belangrijkste randvoorwaarden voor een succesvolle economische ontwikkeling van een regio vormt de aanwezigheid van een goede verkeersinfrastructuur. Voor de grensgebieden is in het bijzonder de grensoverschrijdende koppeling van de verkeersaders (die gedeeltelijk ook als Trans Europese Netwerken geclassificeerd worden) van grote betekenis. In het programmagebied liggen enkele belangrijke grensoverschrijdende west-oost-wegverbindingen (vgl. Afbeelding 8). Als essentiële noord-zuidverbinding loopt de autosnelweg A31 van de Noordzeekust bij Emden tot voorbij Bottrop in het Roergebied. In de kaart zijn eveneens belangrijke west-oost spoorverbindingen opgenomen. Ondanks de bestaande talrijke grensoverschrijdende spoorverbindingen zijn de kwaliteit en de synchronisatie van de spoorverbindingen deels nog voor verbetering vatbaar. Bij een groeiend grensverkeer moeten met name de grensoverschrijdende openbaarvervoerverbindingen verder worden verbeterd en op elkaar worden afgestemd. Een bijzondere uitdaging daarbij zijn de verschillen in normen en verantwoordelijkheden. Verschillen in veiligheids-, elektriciteits- en bovenleidingssystemen vormen hierbij een obstakel. De momenteel voor het grensoverschrijdende goederenverkeer belangrijkste spoorverbinding is de Brabantlijn (Rotterdam-Venlo-Mönchengladbach-Keulen), daarnaast is ook de Berlijn-lijn van belang. Een andere belangrijke spoorverbinding voor het goederentransport van het westen naar het oosten, de Betuweroute, wordt in 2007 in gebruik genomen. De Betuweroute loopt van de Haven van Rotterdam via Emmerich naar Oberhausen. Verder vinden er momenteel gesprekken plaats over de ontwikkeling van de "IJzeren Rijn" (Antwerpen-Roermond-Mönchengladbach). Een project ter verbetering van de grensoverschrijdende spoorverbinding (personen- en goederenverkeer) is de "Deltalijn", de spoorlijn van Utrecht via Arnhem tot in het Rijn-/Roergebied. De Deltalijn moet in de periode van 2012 – 2020 worden uitgebouwd tot een hypermoderne spoorverbinding. Al deze transportverbindingen maken de betekenis van de logistiekbranche voor het programmagebied duidelijk, hoewel de samenwerking in de goederenvervoers- en transportbranche nog verder zou kunnen worden uitgediept. Het zuidelijke programmagebied profiteert verder van de grote binnenhavens in Duisburg, Krefeld, Neuss, Dormagen en Maasbracht, die kunnen fungeren als trimodale logistieke dienstencentra en tegelijkertijd als industrie- en productiecentra. Een voor het goederenvervoer in de binnenscheepvaart belangrijke plaats aan de grens ligt bij Emmerich aan de Rijn. Hier passeert 70% van het vervoer per binnenschip de Nederlands-Duitse grens. Een ander belangrijk grenspunt bevindt zich bij Delfzijl en Emden in het noorden van het programmagebied.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
Afbeelding 8:
31
Belangrijke grensoverschrijdende verkeersverbindingen in het programmagebied
Bron: eigen productie
In het hele programmagebied bevinden zich talrijke luchthavens. Grotere luchthavens zijn Groningen Airport Eelde, de luchthaven Münster-Osnabrück, de luchthaven "Enschede Airport Twente", de luchthaven Mönchengladbach en de luchthaven Niederrhein. Deze luchthavens zijn over autosnelwegen en E-wegen grotendeels goed te bereiken. Door
32
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
zijn ligging in de nabijheid van het programmagebied is de luchthaven Düsseldorf van 18 grote betekenis door zijn rol als internationaal knooppunt. Het programmagebied is via alle vervoersmodi (via de weg, over het spoor, door de lucht en over het water) goed bereikbaar en aangesloten op het regionale en internationale verkeersnetwerk. In het algemeen kunnen de grensoverschrijdende verbindingen en de verbindingen tussen de verschillende transportmodi nog verder worden ontwikkeld. De sector van de informatietechnologie en telecommunicatie wordt na een aantal conjunctureel moeilijke jaren weer gekenmerkt door een zeer dynamische groei. Voorwaarde voor de aanbieders van diensten is een goed ontwikkelde netwerkinfrastructuur. Omdat telecommunicatie-infrastructuren in een land meestal worden geëxploiteerd door verschillende ondernemingen, vormen landsgrenzen voor de gebruikers nog altijd een probleem. De netwerkdekking voor mobiele telefonie is de afgelopen jaren zowel aan Nederlandse als aan Duitse zijde van het programmagebied verbeterd. Er kan worden vastgesteld dat het GSM-netwerk een goede dekking heeft. Hier en daar zijn er – in het bijzonder in de noordelijke delen van het programmagebied – in het landelijke gebied en direct aan de grens nog enkele lacunes in het netwerk te vinden. Ook de nieuwe UMTS-techniek kent in het programmagebied reeds een relatief goede netwerkdekking, waarbij de zuidelijke gebiedsdelen beter zijn ontsloten. Nederland behoort tot de EU-lidstaten die aan kop 19 gaan bij de verspreiding van breedbandtechnologie . Voor de Nederlandse zijde van het 20 programmagebied is sprake van een breedbanddekking van bijna 100%. De breedbanddekking vertoont aan Duitse zijde van het programmagebied een vergelijkbare heterogene structuur als de UMTS-dekking. In steden en in de directe nabijheid van steden kon de beschikbaarheid van DSL worden uitgebreid tot meer dan 95%, maar in het landelijke gebied bestaan er nog lacunes in de dekking, met name in het noorden van het programmagebied. Regionale initiatieven van wetenschappelijke en particuliere gebruikers vergroten de breedbandinfrastructuur. De aanwezigheid van infrastructuur voor breedbandinternet in het programmagebied vormt een essentiële voorwaarde voor de inzet van nieuwe toepassingen en diensten bij openbare instanties en overheden. Dit opent tegelijkertijd talloze mogelijkheden voor 21 bestuurlijke mondernisering en voor het bedrijfsleven. In de ICT-branche worden voor de toekomst grote groeimogelijkheden voorzien. Nieuwe informatie- en communicatietechnologieën maken de verspreiding mogelijk van bedrijfstakken onafhankelijk van de plaats van vestiging. In het programmagebied hebben zich in en rondom de steden voornamelijk telecombedrijven gevestigd die actief zijn op het gebied van de gegevensverwerking, hardware- en softwareconsultancy en exploitanten van kabelnetten en mobiele netwerken. De regio Twente en de stad Groningen hebben in dit verband in het Nederlandse deel van het programmagebied een uitzonderlijke betekenis. Aan de Duitse kant zijn in het noorden vanwege het landelijke karakter minder telecombedrijven gevestigd.
18
Verder kan bijvoorbeeld het militaire vliegveld van de Britse strijdkrachten in Niederkrüchten/Elmpt worden genoemd. Het voormalige militaire vliegveld in Twente wordt alleen nog gebruikt voor de burgerluchtvaart. 19
Er is nog niet eenduidig gedefinieerd vanaf welke overdrachtssnelheid kan worden gesproken over een breedbandverbinding. De International Telecommunication Union (ITU) bijvoorbeeld definieert een dienst of een systeem als breedbanddienst/-systeem als de overdrachtssnelheid hoger is dan 2048 kbit/s. 20
De Nederlandse regering heeft zich ten doel gesteld in 2010 zowel in Europa als in de wereld een koppositie in deze rangorde te hebben bereikt. 21
Mogelijkheden voor bestuurlijke modernisering kunnen onder andere worden bereikt door betere verbindingen tussen (gemeentelijke) administratries, instellingen of instanties en door een verbetering van het dienstenaanbod voor burgers.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
33
Om op een doeltreffende manier om te gaan met natuurlijke hulpbronnen, dient afval op een milieuverantwoorde wijze te worden verwijderd en dienen de zich in afval bevindende grondstoffen op een doelmatige wijze opnieuw in de economische kringloop te worden gebracht. Voor de grensregio zouden zich daartoe wel eens grensoverschrijdende oplossingen kunnen aanbieden. Het programmagebied wordt gekenmerkt door ongelijke nationale normen en systemen bij de afvalverwerking en -verwijdering. Het Europese afvalrecht wordt in zijn algemeenheid gekenmerkt door ongelijksoortigheid en een niet rechtszekere definitie van het begrip afval. De Europese Gemeenschap hanteert voor te verwijderen afval het fundamentele principe van afvalverwijdering in eigen land. Afval dat kan worden verwerkt kan daarentegen als economisch goed worden beschouwd. Ontwikkelingsmogelijkheden ontstaan dus momenteel in eerste instantie als gevolg van het grensoverschrijdende gebruik van reeds bestaande knowhow op het gebied van recycling. Over het algemeen is de bevolking in Duitsland en in Nederland relatief goed aangesloten op de openbare netten van energievoorziening, waterleiding en riolering. In de grensgebieden is bij de ontwikkeling van infrastructuur voor de openbare nutsvoorzieningen evenwel regelmatig een inhaalslag nodig vanwege de perifere positie van deze gebieden binnen het desbetreffende land. De watervoorziening in het programmagebied wordt grotendeels gedekt vanuit de grondwatervoorraden. Een aantasting van de kwaliteit van het grondwater door uit de landbouw of industrie afkomstige verontreinigingen brengt dus een risico voor de volksgezondheid met zich mee. Deze problematiek is aangepakt door waterwingebieden / Wasserschutzgebiete aan te wijzen. In Tabel 6 worden de sterke en zwakke punten en de kansen en risico’s voor het programmagebied op het terrein van het infrastructurele aanbod weergegeven. Tabel 6:
SWOT analyse voor het aanbod aan infrastructuur Sterke punten (strengths)
In Europese context vestigingsvoordelen door centrale, gunstige ligging Grotendeels goede bereikbaarheid via alle vervoersmodi Goede openbaarvervoeraansluitingen, goede bereikbaarheid van goederenvervoerscentra voor het gecombineerde vervoer
Zwakke punten (weaknesses) Hier en daar lacunes in het wegennet Deels tekorten in het directe grensoverschrijdende wegverkeer (grensovergang als flessenhals), deels overbelasting van het wegenverkeersnet
Belangrijke havens en logistieke locaties in het hele programmagebied, dicht waterwegennet
Kwaliteit en synchronisatie in het treinverkeer voor verbetering vatbaar, grensoverschrijdend openbaar vervoer deels onvoldoende ontwikkeld/afgestemd, verschillen in veiligheids-, elektriciteits- en bovenleidingssystemen
In grote delen van het gebied goede afdekking met DSL, GSM, UMTS
Deels onvoldoende aansluiting van de zeehavens op het achterland
Implementatie van innovatieve modelprojecten met grensoverschrijdende oriëntatie van de ICT
Hoge tarieven voor roaming
Infrastructuur voor nutsvoorzieningen voldoet over het algemeen aan de behoefte
Mogelijkheden grensoverschrijdend gebruik van de infrastructuur voor nutsvoorzieningen nog niet optimaal
Beschikbaarheid in landelijke gebieden vertoont lacunes (DSL, GSM, UMTS)
Ongelijke normen en systemen bij de verwerking en verwijdering van afval
Kansen(Opportunities)
Risico’s (Threats)
Betere netwerkvorming tussen verschillende verkeersmodi en versterking
Op bepaalde trajecten overbelasting van het wegennet bij significant groeiende
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
34
van geïntegreerde transportketens Bevordering van alternatieve en milieuvriendelijke verkeersmiddelen en -wegen Voortzetting van de Betuwelijn als belangrijke bijdrage aan de opbouw van een geïntegreerd Europees vervoersnetwerk Verbetering van de interregionale bereikbaarheid na uitbreiding/modernisering "Deltalijn" en „Berlijn Lijn“ Versterking van programmagebied als logistiek centrum door ontwikkeling van verkeersverbindingen voor gecombineerd vervoer Verbetering van de aansluitingen van de regionale luchthavens Uitbreiding en prijsverlaging van het aanbod aan telecommunicatiediensten
verkeersintensiteit; deels gebrekkige aanvaarding van openbaar vervoer Capaciteitsknelpunten op het baanvak Zevenaar-Emmerich-Oberhausen na gereedkoming Betuwelijn Ontoereikende kostenefficiëntie van het openbaarvervoeraanbod in landelijke gebieden Aantasting van landschap en milieu door uitbreiding verkeersinfrastructuur Voortbestaan van niet-uniforme normen en tarieven bij telecomaanbieders Belemmering van ontwikkeling gemeenschappelijke structuren voor nutsvoorzieningen door voortbestaan van nietuniforme nationale voorschriften, bijv. met betrekking tot het afvalrecht
Inhoudelijke benutting van de goede infrastructurele ICT-situatie door tot stand brengen van innovatieve toepassingen Bijdrage van ICT aan regionaaleconomische ontwikkeling (faciliteren van diensten en arbeidsplaatsen van hogere kwaliteit) en aan sociaal-culturele integratie Kostendaling mogelijk door aaneensluiting grensoverschrijdende organisaties van nutsvoorzieningen Bron: PwC 2006
Natuur-, landschaps- en milieubehoud Het programmagebied omvat door haar uitgestrektheid verscheidene cultuur- en natuurlandschappen met volkomen verschillende structuren. In tabel 7 worden de wezenlijke karakteristieke kenmerken en ecologisch waardevolle gebieden genoemd.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
Tabel 7:
35
Ecologisch waardevolle gebieden in het programmagebied Karakteristieke natuur- en landschapsgebieden
Noord
Zuid
Oost- en West-Friese Eilanden natuurbeschermingscategorieën)
Wereldwijd grootste, uit een geheel bestaande Waddenzee (in Duitsland nationaal park, in Nederland beschermd natuurgebied)
Talrijke rivierlopen en kanalen, alsmede deels zeelandschappen (bij Groningen)
Internationaal Natuurpark “Bourtanger Moor-Bargerveen” en andere moerassen en (hoog-)veengebieden, alsmede geestgronden
Heuvels, waterlopen, kleinere bossen
Heide- en grasland
Beemden en hoge venen, alsmede bosoppervlakken
Rivierdalen en –terrassen, alsmede de waterrijke gebieden van Maas en Rijn resp. Waal en Niederrhein (stroomdallandschap)
Natuurpark "Hohe Mark"
Landschapsontwikkelingsproject "De Gelderse Poort"
Nationaal park “De Maasduinen”
Stroomdallandschap van de Rijn en de Maas
Gierstgras-beukenbossen en berken-eikenbossen
Internationaal natuurpark "Maas-Schwalm-Nette"
Nationaal park "De Meinweg"
22
(momenteel onderworpen aan verscheidene
Bron: eigen productie volgens PwC 2006
Het moge duidelijk zijn – niet in de laatste plaats door de verschillende natuurbeschermingscategorieën – dat het programmagebied wordt gekenmerkt door een groot aantal ecologisch waardevolle gebieden. De bescherming en de verdere ontwikkeling van deze gebieden kan een grote bijdrage leveren aan de ecologische kwaliteit van de programmaregio. Binnen de robuuste ecologische hoofdstructuren van het programmagebied ontbreken evenwel grensoverschrijdende verbindingen. Problematisch is voorts de concurrentie om de resterende natuuroppervlakken, want er zijn vele uiteenlopende belangen om deze om te vormen tot gebieden voor woningbouw, landbouw of recreatie en toerisme. Het Europese biotoopintegratiesysteem „NATURA 2000" heeft als doel het Europese 23 natuurerfgoed met zijn bedreigde habitats, dier- en plantensoorten in stand te houden . In 2003 had Niedersachsen 6,5%, Nordrhein-Westfalen 5,4% en Nederland 17,7% van zijn grondgebied volgens de FFH-richtlijn onder EU-bescherming geplaatst (Europees gemiddelde 14,3%). De lidstaten zijn ook buiten deze gebieden gehouden zich bij de invoering van de FFH-richtlijn in te spannen voor de bescherming van bedreigde soorten en dienovereenkomstige maatregelen te treffen. De bescherming van voor het pro24 grammagebied essentiële gebieden, bijvoorbeeld de bescherming van de Waddenzee , valt bovendien onder internationale akkoorden. Van aanzienlijke betekenis zal in de toekomst de EU-kaderrichtlijn Water (EU-KRW) zijn. Tot de centrale elementen van deze richtlijn behoort de verplichting van de lidstaten milieudoelen voor oppervlaktewateren en grondwater vast te leggen. Een belangrijke grensoverschrijdende taak is de bescherming van de mens tegen hoog water bij rivierlopen. Dit betreft vooral de Rijn/Waal en de Maas, alsook de Eems en de
22
Met de "Oost-Friese Eilanden" en de "West-Friese Eilanden" wordt het geheel van Duitse en Nederlandse eilanden bedoeld. In het Nederlands zijn dit de Waddeneilanden. 23
Daarnaast bestaan er nationale organisaties, zoals bijvoorbeeld het netwerk van natuurreservaten EHS in Nederland, dat de basis vormt voor het Nederlandse milieubeleid. 24
De bescherming van de Waddenzee vormt een belangrijke grensoverschrijdende taak die in de Eems Dollard Regio ook in het kader van grensoverschrijdende projecten wordt ingevuld.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
36
Vecht. In 1993 en 1995 traden de Rijn en de Maas buiten hun oevers en veroorzaakten daardoor veel schade. Duits-Nederlandse programma’s en initiatieven trachten voor de overstromingsgebieden concepten te ontwikkelen. Deze hebben bijvoorbeeld een gezamenlijke afstemming van de verschillende taken van de aangrenzende gebieden tot doel: gezamenlijke bewaking van het waterpeil, uitwerking van rampenplannen, organisatie van evacuaties, inventarisatie van slachtoffers en schade, evaluatie, training op noodsituaties en simulatietests. Hieruit blijkt dat het van belang is het hoogwaterrisicobeheer in dit gebied te coördineren. Bovendien worden er activiteiten ontplooid om de gebieden langs de kust en de rivieren door de aanleg van dijken en het nemen van beveiligingsmaatregelen nog beter te beschermen. De maatregelen zijn tegelijkertijd gericht op een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het stroomgebied. In Tabel 8 worden de sterke en zwakke punten en de kansen en risico’s voor het programmagebied op het terrein van natuur-, landschaps- en milieubehoud weergegeven. Tabel 8:
SWOT analyse voor natuur-, landschaps- en milieubehoud Sterke punten (strengths)
Zwakke punten (weaknesses)
Rijke, goed bewaarde, ecologisch waardevolle natuur en landschappen
Tot nu toe slechts beperkte grensoverschrijdende organisatie van initiatieven ter bescherming van natuur en landschap
Cultuurlandschap is in de deelgebieden element dat identiteit creëert Talrijke, deels grensoverschrijdende natuurreservaten en -parken
Over het geheel nog ontoereikende bescherming tegen hoog water in bedreigde delen van het programmagebied
Geslaagde grensoverschrijdende landschapsontwikkelingsprojecten en projecten ten behoeve van de bescherming tegen hoog water
Ontbrekende grensoverschrijdende verbindingen binnen de robuuste ecologische hoofdverbindingen
Kansen (opportunities)
Risico’s (threats)
Gebruik van impulsen die het gevolg zijn van verplicht overleg in het kader van internationale natuurbeschermingsverdragen of verordeningen (NATURA 2000, FFH-richtlijn, kaderrichtlijn water), ten behoeve van verdere samenwerking
Algemene bedreiging van de biodiversiteit en van waardevolle delen van het landschap door intensief gebruik van de ruimte Verstoring van de natuur door verstedelijking, uitbreiding van de verkeersinfrastructuur, enz.
Ontwikkeling van nog andere grensoverschrijdende natuurbeschermingsconcepten Verbetering van de algemene milieusituatie, bijv. door vermindering van verontreiniging en emissies in het programmagebied Bron: PwC 2006
3.2.3
Maatschappelijke integratie
Het themagebied "Maatschappelijke integratie" omvat met name de aspecten van het maatschappelijke leven die voor de burgers in het grensgebied in het bijzonder van belang zijn. Zij ondervinden in het dagelijks leven vaak hinder van de grens hetgeen op uiteenlopende wijze tot uiting komt. Hieronder worden de volgende thema’s nader bekeken:
Gezondheidszorg en bescherming van de consument
Grensoverschrijdende arbeidsmarkt/grenspendelaars
Onderwijs en cultuur
Binnenlandse veiligheid
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
37
Gezondheidszorg en bescherming van de consument De uitdagingen waarvoor de gezondheidszorg in beide landen zich momenteel gesteld ziet, zijn de financiering van de nationale zorgstelsels, de demografische ontwikkeling – in het bijzonder de vergrijzing van de maatschappij, die zich ook in het programmagebied voordoet -, de mogelijke uitbreiding van infectieziektes (epidemieën, pandemieën), alsook de preventie. Daarnaast moet rekening worden gehouden met vragen op het gebied van de behandeling en verzorging van met name ouderen. Gezondheidszorg is een taak voor de hele maatschappij met sterke regionale effecten. De optimalisering van medische zorg en de levenskwaliteit en het tot stand brengen van netwerken voor de zorg zijn bijzonder belangrijk voor grensgebieden met nationaal beperkte verzorgingsgebieden. 25
In de Nederlandse grensprovincies is de artsendichtheid relatief gering. Ook aanzienlijk geringer zijn de apothekerdichtheid en de dichtheid van ziekenhuisbedden vergeleken met Niedersachsen en Nordrhein-Westfalen. Langere wachttijden voor gezondheidszorg aan Nederlandse dan aan Duitse zijde kunnen hiervan het gevolg zijn. In zijn totaliteit is het grensgebied echter dankzij een goed ontwikkelde medische infrastructuur uitgerust met gespecialiseerde klinieken aan beide zijden van de grens. Er zijn veel ziekenhuizen en klinieken die beschikken over zeer goede medisch-technische vakkennis. Problemen bij het gebruik van medische voorzieningen van het buurland worden bijvoorbeeld veroorzaakt door verschillen in afrekeningssystemen, door verschillen in rechts- en prijsstructuren en door het ontbreken van een duurzame structuur voor de grensoverschrijdende behandeling van patiënten. In de afgelopen jaren is men gaan inzien dat een grensoverschrijdende gezondheidszorg een enorm potentieel in zich heeft. Juridische en structurele verschillen bemoeilijken echter het optimale gebruik van het beschikbare zorgaanbod aan beide kanten van de grens. Desondanks zijn er positieve voorbeelden te noemen van een effectieve samenwerking in de gezondheidszorg. Zo geven enkele ziektekostenverzekeraars in delen van de grensregio aan hun verzekerden op aanvraag een "GesundheitsCard international" af, waarmee een behandeling ook in het buurland mogelijk is. Verder hebben zich platforms ontwikkeld waarop handelende partijen uit alle relevante gebieden van de gezondheidszorg zich inzetten voor een grensoverschrijdende samenwerking en kennisuitwisseling, bijv. tussen onderzoeksinstellingen en ziekenhuizen. Op deze wijze kunnen er synergie-effecten worden bereikt bij behandelingsmethoden of mogelijkheden ter verbetering van de wederzijdse toegang tot het andere systeem van gezond26 heidszorg. Bovendien is er sprake van samenwerking tussen de reddingsdiensten . Toch is nog lang niet het volledige potentieel ter verbetering van de grensoverschrijdende gezondheidszorg benut. Voor de burgers in de grensregio’s is ook de bescherming van de consument een belangrijk thema. Voor de gemeenschappelijke grensoverschrijdende handel binnen de Europese Unie vormt het gebrek aan vertrouwen bij de consument een van de belangrijkste belemmeringen. De EU volgt sinds de jaren zeventig een gemeenschappelijk Europees beleid voor bescherming van de consument, op basis waarvan talrijke nationale wetten in de lidstaten zijn aangenomen. In de afgelopen jaren is de publieke aandacht voor de consumentenbescherming sterk toegenomen, bijv. vanwege enkele levensmiddelenschandalen. Met name door de nieuwe uitdagingen van de internethandel en een groeiende behoefte aan voorlichting en informatie blijft het thema 25
De artsendichtheid is in de landelijke gebieden aanzienlijk geringer dan in de steden. Daarom bestaat er vooral in de noordelijke delen van het programmagebied een verhoogde samenwerkingsbehoefte tussen de geneeskundige instellingen om zo een goede basiszorg te kunnen waarborgen. 26
Een voorbeeld is de grensoverschrijdende inzet van traumahelikopters waardoor de reddingstijden duidelijk kunnen worden bekort (vgl. PwC 2006: 141).
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
38
consumentenbescherming een belangrijk overzichtsthema voor de Europese en nationale politiek. Bij behoefte aan advies kunnen consumenten in beide landen zich tot verschillende consumentenorganisaties wenden. Het programmagebied is evenwel getroffen door de sluiting van voorlichtingsbureaus voor consumenten. In Tabel 9 worden de sterke en zwakke punten en de kansen en risico’s voor het programmagebied op het terrein van de gezondheidszorg en de bescherming van de consument weergegeven. Tabel 9:
SWOT-analyse consument
voor
gezondheidszorg
en
bescherming
van
de
Sterke punten (strengths)
Zwakke punten (weaknesses)
Goed ontwikkelde medische infrastructuur met gespecialiseerde klinieken, goede medisch-technologische vakkennis
Nationaal georiënteerde en daarmee beperkte verzorgingsgebieden veroorzaken onnodige kosten om de medische infrastructuur toereikend te houden
Aanzet tot toenadering van zorgsystemen van beide landen door hervorming van zorg (huisarts- en huisapotheekprincipe, positieve lijst van geneesmiddelen, enz.) Reeds bestaande samenwerking tussen verantwoordelijken in de gezondheidszorg Projecten voor de samenwerking tussen ziektekostenverzekeraars Synergie-effecten door uiteenlopende (behandeling-)methoden aan beide kanten van de grens Goed ontwikkeld, omvattend netwerk van adviescentra voor consumenten
Afrekeningsproblemen bij gebruik van voorzieningen van buurland, uiteenlopende rechts- en prijsstructuren Ontbrekende samenwerkingsafspraken en moeilijkheden bij het zoeken naar partners voor grensoverschrijdende projecten, sterke afhankelijkheid van persoonlijke betrokkenheid van actoren leidt bij veranderingen in het management tot problemen Problematische uitwisseling van kennis en nauwelijks ontwikkeling van preventieve maatregelen tussen openbare gezondheidsdiensten en verzekeringsmaatschappijen
Samenwerking van de Europese centra voor de bescherming van de consument.
Sluiting van voorlichtingscentra voor consumenten, ingeperkte nabije adviesmogelijkheden over voor het grensgebied belangrijke vragen
Kansen (opportunities)
Risico’s (threats)
Verbetering van de zorg voor de bevolking in het grensgebied, betere rendabiliteit van de instellingen door gemeenschappelijk gebruik van de bestaande medische infrastructuur ter verbetering van de volksgezondheid
Verscherping van de financiële problemen, destabilisering van het zorgsysteem, uitblijven van verdere hervormingen voor de verwerking van de effecten van de demografische veranderingen op het gebied van de gezondheidszorg
Verbetering van de uitwisseling van informatie, gegevens en ervaringen over risicofactoren of over de gezondheidstoestand van de bevolking maakt nieuwe inzichten mogelijk Synergieën op het gebied van de (voortgezette) opleiding en bijscholing van leraren en opvoeders, bijv. voor een gemeenschappelijke grensoverschrijdende bevordering van de gezondheid door samenwerking in het kader van preventieprogramma's Verbetering van het grensoverschrijdende (tweetalige) aanbod aan consumenteninformatie door gebruik van nieuwe media
Belemmering van verdere opbouw van netwerken vanwege niet-geharmoniseerde rechtsposities (bijvoorbeeld wettelijke voorschriften voor bescherming van gegevens in Duitsland) Beperking van de mobiliteit van patiënten, artsen en verplegend personeel door verschillen tussen de systemen van gezondheidszorg Groeiende behoefte aan advisering en voorlichting door toenemende internationalisering van het aanbod aan goederen en diensten Bron: PwC 2006
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
39
Grensoverschrijdende arbeidsmarkt/grenspendelaars In zijn totaliteit heeft de grensoverschrijdende arbeidsmarkt in het programmagebied zich in de afgelopen jaren positief ontwikkeld. Deskundigen gaan ervan uit dat het aantal grenspendelaars, mensen die aan de ene kant van de grens wonen en in het buurland werken, in de afgelopen tien jaar enorm is toegenomen, ofschoon een exact beeld van deze ontwikkeling bij gebrek aan uitgebreide statistische gegevens niet mogelijk is. In Afbeelding 9 wordt daarom teruggegrepen op de gegevens van het Centraal Bureau voor 27 de Statistiek . Terwijl in de periode 1999 – 2005 het aantal grenspendelaars dat in Duitsland woont en in Nederland werkt meer dan vervijfvoudigd is, is het aantal grenspendelaars dat in Nederland woont en in Duitsland werkt duidelijk teruggelopen. Deze ontwikkeling heeft verschillende oorzaken. Enerzijds kan de relatief dynamische arbeidsmarkt aan Nederlandse zijde in combinatie met de moeilijke situatie op de arbeidsmarkt aan de Duitse kant van de programmaregio ertoe hebben bijgedragen dat er meer Duitsers en minder Nederlanders in het wederzijdse buurland zijn gaan werken. Een andere reden zou kunnen worden gezocht in het toenemende aantal vestigingen van Nederlanders in het grensgebied aan Duitse zijde. Deze trend kan op de eerste plaats worden toegeschreven aan de inmiddels gunstigere grond- en huizenprijs in Duitsland. Omdat er van moet worden uitgegaan dat het merendeel van de mensen die verhuizen hun werk in Nederland behouden, verhoogt dit de in de statistieken opgenomen aantallen grenspendelaars. Ten slotte zouden wijzigingen op het gebied van fiscaal en sociaal recht ertoe kunnen hebben bijgedragen dat er makkelijker kan worden gekozen voor een baan in het desbetreffende buurland. Ook het EURES-adviesaanbod voor grenspendelaars zou een positief effect kunnen hebben gehad op de ontwikkeling van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt. De grenspendelaars zelf worden geconfronteerd met talrijke dagelijkse problemen door verschillen tussen de systemen van sociale verzekering in beide landen en de daaruit voortvloeiende sociale rechten en sociale zekerheid. Het gaat hier bijvoorbeeld om vragen in verband met een werkloosheidsuitkering, de keuze voor een ziektekostenverzekeraar voor gezinsleden, over de ongelijke behandeling door de zorgverzekeraars of over verschillen in vaststelling van arbeidsongeschiktheid of invaliditeit.
27
Onder grenspendelaars worden werknemers verstaan die in Duitsland of in Nederland wonen, in het buurland werken en bij Nederlandse ziektekostenverzekeraars zijn ingeschreven. Hieronder vallen ook werknemers die niet dagelijks pendelen tussen hun woonplaats en hun werkplek. Niet tot de grenspendelaars worden daarentegen werknemers gerekend die namens een Nederlandse of Duitse onderneming in een vestiging van die onderneming in het buurland werkzaam zijn. Ook worden werknemers van Duitse en Nederlandse uitzendbureaus, die (tijdelijk) in het buurland werken, in principe niet meegerekend. In zoverre kunnen de hieronder weergegeven pendelaarstromen als trendindicator voor de ontwikkeling van werken over de grens worden geïnterpreteerd.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
40
Afbeelding 9:
Grensoverschrijdende arbeidsmarkt Duitsland – Nederland
Aantal personen 16.000 15.130
14.065 14.000 12.590
12.955
12.000
10.115 10.000 8.845 8.000
7.975
6.000 4.000 2.970 2.000 0 1999
2000
2001
In D wonende en in NL werkende grenspendelaars
2002
2003
2004
2005
In NL wonende en in D werkende grenspendelaars
Bron: PwC 2006
Aan een grensoverschrijdende arbeidsmarkt moet gezien de verwachte ontwikkeling van het potentieel aan arbeidskrachten in de toekomst een grotere betekenis worden toegeschreven. Prognoses voorspellen een veroudering van de beroepsbevolking en onevenredig veel uittredingen uit de arbeidsmarkt door ouderen, een verschijnsel dat door het toetreden van jongeren tot het beroepsleven niet zal kunnen worden gecompenseerd (vgl. hoofdstuk 3.1.2). Daarnaast dient er te worden uitgegaan van een stijgende vraag naar hoog opgeleiden bij een gelijktijdig overaanbod aan lager opgeleiden. Het daarmee gepaard gaande tekort aan vakmensen is nu al in bepaalde branches zichtbaar en zou zich door de te verwachten ontwikkelingen in de nabije toekomst nog wel eens kunnen toespitsen. Door grensoverschrijdende samenwerking kan idealiter een tekort aan vakmensen aan de ene kant van de grens worden gecompenseerd door een overschot aan arbeidskrachten aan de andere kant. Een mogelijkheid om de te verwachten gevolgen van een teruglopend potentieel aan arbeidskrachten bij een gelijktijdige toename van de eisen van de economie aan het opleidingsniveau van werkenden flexibeler het hoofd te bieden, bestaat in een uitbreiding van het scholingsaanbod aan beide zijden van de grens. In Tabel 10 worden de sterke en zwakke punten en de kansen en risico’s voor het programmagebied op het terrein van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt / grenspendelaars weergegeven. Tabel 10:
SWOT-analyse grensoverschrijdende arbeidsmarkt/grenspendelaars Sterke punten (strengths)
Zwakke punten (weaknesses)
Toename van het aantal pendelaars, onder meer vanwege het grote aantal in de regio georganiseerde adviesbijeenkomsten voor grenspendelaars
Deels integratieproblemen, omdat verhuizende gezinnen in het buurland wonen en hun sociale contacten nog steeds in hun "vaderland" hebben
Makkelijker kiezen voor een baan in het wederzijdse buurland op basis van het EUkaderrecht
Politieke dialoog op staatsniveau voor het afbouwen van wettelijk bepaalde nadelen is nog niet begonnen.
Netwerk met andere grensstreken vergroot de kennis op het gebied van bestaande
Problemen voor grenspendelaars vanwege verschillen in nationale sociale stelsels
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
problemen van grenspendelaars
41
Gebrek aan voorlichting van de bevolking over de mogelijkheden op de arbeidsmarkt in het buurland
Kansen (opportunities)
Risico’s (threats)
Ontwikkeling van de arbeidsmarkten aan de Nederlandse en aan de Duitse zijde van het grensgebied tot "euregionale" arbeidsmarkten, waarin verschillen gemakkelijker kunnen worden opgeheven
Aantasting van het functioneren van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt door uitvaardiging van nieuwe voorschriften op nationaal niveau, bijvoorbeeld op het gebied van sociale zekerheid en arbeidsrecht
Totstandbrenging van een geïntegreerde arbeidsmarkt als mogelijkheid om de negatieve effecten van een afnemend potentieel aan arbeidskrachten op te vangen Intensivering van grensoverschrijdende, op de behoefte gerichte kwalificatiemaatregelen om verschillen op de arbeidsmarkt te compenseren Bron: PwC 2006
Onderwijs en cultuur In Nederland en in Duitsland wordt ongeveer evenveel geïnvesteerd in het onderwijssysteem. De beide systemen verschillen evenwel fundamenteel, wat onder meer blijkt uit het feit dat de basisschool in Duitsland vier jaar duurt en in Nederland acht. Vanwege de uiteenlopende systemen is voor scholieren een overgang tussen de onderwijsinstellingen van beide landen slechts beperkt en met de nodige problemen mogelijk. De hierboven beschreven toename van het aantal grenspendelaars brengt met betrekking tot de sociale bescherming en de integratie zowel voor de betrokkenen zelf als voor de gemeenten in het grensgebied aanzienlijke gevolgen en problemen voor het onderwijssysteem met zich mee. Veel Nederlandse grenspendelaars die in Duitsland wonen, sturen bijvoorbeeld hun kinderen liever naar een Nederlandse school. Dit belemmert de integratie en stelt veel gemeenten voor financierings- en capaciteitsproblemen, omdat de financiering van de scholen per inwoner plaatsvindt en grenspendelaars niet worden meegeteld. Daarbij komt nog dat er in enkele scholen vlakbij de grens aanzienlijke capaciteitsproblemen zijn ontstaan. Een grote belemmering voor de grensoverschrijdende beroepsopleiding wordt onder meer gevormd door het ontbreken van mogelijkheden om in het Duitse duale systeem deelcertificaten te behalen. Zo kunnen Nederlandse leerlingen in Duitsland deelprestaties niet officieel laten toetsen en certificeren, maar ook tellen deelprestaties van Duitse leerlingen die in Nederland zijn geleverd, voor de Duitse beroepsopleiding niet mee. Een ander probleem ontstaat doordat werkgevers de beroepsmatige kwalificaties van werknemers uit het wederzijdse buurland vaak niet of nauwelijks accepteren. Ondanks de harmonisatie van opleidingssystemen op het gebied van de hogescholen (Bologna-verklaring) zullen er in de inrichting van het diplomasysteem verschillen blijven bestaan, zodat ook in de toekomst een eenduidige vergelijking tussen de einddiploma's in beide landen moeilijk zal blijven. Een uitzondering vormen speciale Duits-Nederlandse 28 studies, die echter slechts af en toe als modelproject worden uitgevoerd.
28
Hier kunnen in het bijzonder de in het kader van het project CUNE geaccrediteerde studies "International Facility Management" en "International Supply Chain Management" worden genoemd.
42
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
Er bestaat tussen de beide landen een levendige uitwisseling op academisch gebied. Duitsland neemt bij Nederlandse studenten met 8,9% de vierde plaats in als keuzelocatie. De populairste studielocaties van Nederlandse uitwisselingsstudenten in Duitsland zijn naast Berlijn steden in Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen. Nederland staat bij Duitse studenten op de achtste plaats als keuzelocatie voor een semester in het buitenland. Er bestaat een bijzonder levendige uitwisseling tussen de Hochschule Niederrhein, de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen en de Fontys Hogescholen in Venlo en Eindhoven, alsmede tussen de universiteit van Münster en de Radboud Universiteit Nijmegen. Het aantal regulier in Nederland studerende Duitsers is in de afgelopen jaren sterk toegenomen, terwijl het aantal regulier in Duitsland studerende Nederlanders constant is gebleven. Ca. 56% van de in Nederland studerende Duitsers is aan een Hochschule in het programmagebied ingeschreven (4786 studenten). Hieruit blijkt duidelijk dat het ruimschoots met universiteiten en hogescholen geoutilleerde programmagebied onder meer vanwege een grote verscheidenheid aan samenwerkingsvormen een sterke positie onder buitenlandse studenten en uitwisselingsstudenten heeft opgebouwd. Behalve aan de aanwezigheid van een goed gefundeerde school- en beroepsopleiding moet er in de toekomst een groter gewicht worden toegekend aan her- en bijscholing. In verschillende branches bestaat er al een gebrek aan gekwalificeerde arbeidskrachten. Gezien de demografische ontwikkeling met een voorspelde teruggang van het potentieel aan arbeidskrachten zou deze ontwikkeling zich in de toekomst wel eens kunnen verscherpen. Een op de behoefte gerichte kwalificatie van werknemers vormt een mogelijkheid om het (zich ook in het programmagebied aftekenende) tekort aan vaklieden het hoofd te bieden. Over het algemeen spreken er meer Nederlanders Duits dan Duitsers Nederlands. In Nederland valt er echter een afname van de kennis van de Duitse taal (kwalitatief / kwantitatief) waar te nemen. In Nederland wordt Duits niet algemeen in alle opleidingsprofielen aangeboden. Nog altijd vindt het vreemdetalenonderwijs plaats zonder integrale aandacht voor interculturele en sociaal-culturele aspecten. Duits als eindexamenvak is momenteel nog voor ca. 25% van de Nederlandse scholieren relevant. Het aantal scholieren dat in Duitsland Nederlands leert, is tussen 2003 en 2004 vooral in Niedersachsen sterk gestegen. Inmiddels wordt in Nordrhein-Westfalen en in Niedersachsen op een groot aantal algemeen vormende onderwijsinstellingen en scholen voor beroepsonderwijs Nederlands gegeven. Ook bij het volwassenenonderwijs gaan Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen aan kop als het gaat om Nederlandse taalcursussen aan volksuniversiteiten in Duitsland. Duitsland kent evenwel vanwege beperkte opleidingsmogelijk29 heden een tekort aan leraren Nederlands. Ook de instituten voor germanistiek en de lerarenopleidingen voor Duits aan de Nederlandse universiteiten en hogescholen hebben te kampen met een tekort aan nieuwe aanwas. Hier ziet het programmagebied zich voor nog meer uitdagingen geplaatst. Het culturele aanbod in heel het Nederlands-Duitse programmagebied is rijk en gevarieerd. De culturele infrastructuur die beschikbaar is, het culturele milieu en de culturele evenementen vormen een goede basis voor de ontwikkeling van een regionale identiteit en voor ontwikkelingen in het domein van het culturele toerisme. Bovendien vormt het culturele aanbod een zeer belangrijke "zachte vestigingsfactor”. In het programmagebied is er een groot aantal culturele instellingen, zowel gemeentelijk als
29
Zo bleek uit een enquête van het voormalige Regierungsbezirk Weser-Ems dat slechts 30% van de leraren Nederlands een regulier afsluitingsexamen heeft afgelegd en dat er 21 scholen zijn die voor dit vak een vacature zeggen te hebben.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
43
particulier, zoals musea, theaters en operagebouwen. Historische monumenten en historische gebouwen maken het cultuurlandschap nog rijker. Vaak worden deze in het kader van bepaalde culturele evenementen bezocht. Vooral de steden zijn culturele centra en hebben een regionale aantrekkingskracht. In het landelijke gebied is er eveneens vaak een cultureel aanbod van hoge kwaliteit. De aanwezige toeristische infrastructuur en het ruime aanbod aan culturele manifestaties bieden diverse mogelijkheden voor een grensoverschrijdende samenwerking. Toch staan de grote structurele verschillen op cultureel gebied, de verschillende talen en een gebrek aan informatie de grensoverschrijdende samenwerking in zekere mate in de weg. In Tabel 11 worden de sterke en zwakke punten en de kansen en risico’s voor het programmagebied op het terrein van Onderwijs en cultuur weergegeven. Tabel 11:
SWOT-analyse voor onderwijs en cultuur Sterke punten (strengths)
Zwakke punten (weaknesses)
Schoolopleiding: groot aantal samenwerkingsverbanden tussen scholen, uitwisselingen van scholieren en leraren; samenwerking op het gebied van jeugdwerk
Deels financierings- en capaciteitsproblemen voor scholen in het Nederlandse grensgebied, omdat de financiering van de scholen per inwoner plaatsvindt en de grenspendelaars/-scholieren niet worden meegeteld
Beroepsopleiding: hoog beroepsopleidingsniveau in het gebied Academisch gebied: Hochschulen / hogescholen sterk vertegenwoordigd in gebied Gevarieerd cultuuraanbod in programmagebied Rijke traditie van samenwerking tussen culturele instellingen, jumelages van steden en grensoverschrijdende contacten tussen opleidingsinstituten met interesse in structurele samenwerking Goede verspreiding van Duitse taal in Nederlandse delen van programmagebied maar dalende tendens Toenemend belang en toegenomen interesse in het leren van de Nederlandse taal aan de Duitse kant met voordelen bij opleiding en werk in het buurland Acceptatie in Nederland van de scholing van in Duitsland woonachtige Nederlandse kinderen
De onderwijsinfrastructuur die aan beide kanten van de grens bestaat, wordt nog te weinig gezamenlijk planmatig gebruikt Nog te zelden grensoverschrijdende onderwijstrajecten op school, in beroepsonderwijs en tijdens studie (bureaucratische, juridische obstakels, uiteenlopende aard van onderwijstrajecten) Het opdoen van praktijkervaring aan de andere kant van de grens wordt door verschillende systemen en ontbrekend openbaar vervoer bemoeilijkt Problematische erkenning/vergelijkbaarheid van diploma’s Er wordt tijdens de beroepsopleiding geen rekening gehouden met de verworven vreemdetalenkennis Bestaande mentaliteits-, taal- en structuurverschillen en ontbrekende voorlichting; gering grensoverschrijdend gebruik van cultuur- en onderwijsaanbod, geen grensoverschrijdend netwerk Culturele verschillen worden wederzijds nog onvoldoende overgebracht (bijv. op school) Geringere kennis van het Nederlands aan Duitse zijde; teruglopen van kennis van het Duits aan Nederlandse zijde, te gering meertalig aanbod Tekort aan gekwalificeerde leraren Nederlands aan Duitse zijde en omgekeerd Geen euregionaal of grensoverschrijdend netwerk van opleidingsmogelijkheden.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
44
Kansen (opportunities)
Risico’s (threats)
Extra kwalificatie door interculturele competentie bij de opleiding en opname in het arbeidsproces in het buurland
De effecten van de demografische veranderingen (met name vergrijzing, teruglopende aantallen inwoners in gebieden met een zwakkere structuur) trekken de instandhouding van het netwerk van onderwijsinstellingen (dichtheid, kwaliteit) in twijfel
Activering van synergiemogelijkheden door grensoverschrijdend gebruik van onderwijsinstellingen (demografie) Grensoverschrijdende samenwerking tussen onderwijsinstellingen en ondernemingen (nauwere banden tussen jonge arbeidskrachten en regionaal gevestigde bedrijven) Strategische gerichtheid van grensoverschrijdende maatregelen ten behoeve van de bevordering van de economie Versterking van de concurrentiepositie van hogescholen door structurele samenwerking Verdere ontwikkeling cultuur – toerisme
van
het
Heroriëntatie van studenten en academici in het programmagebied op internationaal gerenommeerde locaties Toename financierings-/bezettingsproblemen van culturele instellingen, met name in de landelijke gebieden Groei communicatieproblemen door teruglopen van kennis van Duitse taal in Nederland
raakvlak
Verhoging van het niveau van cultuuraanbod door totstandbrenging grensoverschrijdend netwerk van instellingen Grensoverschrijdend georiënteerd onderwijs zorgt voor concurrentievoordeel voor de economie dankzij hoger niveau van interculturele competentie De immateriële waarde van de Europese Unie wordt door grensoverschrijdende contacten ook in de zin van het dialoogbeleid van de Europese Commissie verduidelijkt Bron: PwC 2006
Binnenlandse veiligheid Tot het themagebied "binnenlandse veiligheid" behoren in het kader van de grensoverschrijdende Nederlands-Duitse samenwerking de rampenbestrijding, de bestrijding van de criminaliteit en de preventie van verkeersongevallen en criminaliteit. Hieronder vallen de takenpakketten van de reddingsdiensten, de brandweer en de vergroting van de openbare veiligheid door de politie en de instanties die verantwoordelijk zijn voor de openbare orde. Bescherming tegen besmettelijke dierziekten en rampenbestrijding bij ongevallen met gevaarlijke stoffen op de weg, het water en het spoor zijn nog enkele belangrijke thema’s van de binnenlandse veiligheid. Door een verbeterde en toegenomen samenwerking tussen de Duitse en de Nederlandse instanties konden in het verleden reeds aanzienlijke vorderingen worden geboekt. Tussen Duitsland en Nederland bestaat sinds 1988 een bilateraal verdrag voor de wederzijdse ondersteuning bij rampen, met inbegrip van zware ongevallen. In Duitsland en ook in Nederland zijn verschillende organisaties betrokken bij de bestrijding van rampen: de organisatie van de reddingsdiensten is in hoofdlijnen goed vergelijkbaar. In het programmagebied is de grensoverschrijdende samenwerking tussen de reddingsdiensten eind jaren negentig door middel van officiële overeenkomsten geïntensiveerd. Naast het oplossen van technische problemen stond de verbetering van de communicatie in deze overeenkomsten op de voorgrond. Om een soepele inzet van de NederlandsDuitse hulpverleners te waarborgen, is het naast het oplossen van juridische en financiële vraagstukken ook noodzakelijk dat er gezamenlijke oefeningen plaatsvinden.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
45
Duitse en Nederlandse gemeenten hebben verschillende overeenkomsten gesloten ten behoeve van de samenwerking tussen de brandweerdiensten. Hiertoe behoort onder meer de deelname aan gezamenlijke oefeningen en uitrukken. Ook werken de centrales samen door indien nodig elkaar wederzijds te alarmeren. De basis voor de samenwerking van politie en justitie op EU-niveau is het Verdrag van Schengen. Op 1 september 2006 is het Duits-Nederlandse Politie- en Justitieverdrag in werking getreden. Zonder tot grensgebieden te worden beperkt kunnen Duitse en Nederlandse veiligheidsinstanties nu bij het afwenden van gevaren en de strafvervolging in verregaande mate en intensief samenwerken. De reeds jarenlang bestaande goede betrekkingen tussen de veiligheidsinstanties van beide landen worden daardoor nog verder versterkt. Tot de gezamenlijke activiteiten van de politiekorpsen in beide landen en de Bundesgrenzschutz (nu: Bundespolizei) in 2004 behoorde met name de intensivering van de samenwerking van de politie tussen Duitsland en Nederland in de vorm van gezamenlijke dienstbesprekingen, hospiteren, een groot aantal gezamenlijk overeengekomen grote controle-acties en gezamenlijke opsporingsacties. In oktober 2003 richtten de deelstaten Niedersachsen en Nordrhein-Westfalen samen met het toenmalige Grenzschutzamt, de Nederlandse politie, de Koninklijke Marechaussee en justitie een commissie op die uitvoeringsconcepten ontwikkelt voor de optimalisering van de grensoverschrijdende samenwerking. Verder zijn er verschillende werkgroepen voor de coördinatie van de grensoverschrijdende samenwerking van de politiediensten. In Dinxperlo /Süderwick bevindt zich het eerste Duits-Nederlandse politiebureau. Ondanks de bestaande nauwe Duits-Nederlandse samenwerking op het terrein van politie en justitie bestaan er, vooral door de verschillen in bevoegdheden van de nationale politiediensten, nog hindernissen op het gebied van de informatie-uitwisseling. In Tabel 12 worden de sterke en zwakke punten en de kansen en risico’s voor het programmagebied op het terrein van binnenlandse veiligheid weergegeven. Tabel 12:
SWOT-analyse binnenlandse veiligheid Sterke punten (strengths)
Daling criminaliteit en illegale immigratie Goed ontwikkelde infrastructuur en gebiedsdekkend netwerk voor het afwenden van gevaren Verregaande ervaring op het gebied van bescherming tegen en bestrijding van hoog water Ervaring met gezamenlijke rampenbestrijding; daardoor intensivering en optimalisering van de grensoverschrijdende samenwerking
Zwakke punten (weaknesses) Bestaande drugscriminaliteit, drugshandel en smokkel in het grensgebied Verschillen in technische uitrusting (bijvoorbeeld analoge en digitale radio, niet-compatibele systemen) bemoeilijken de communicatie Gebrekkige continuïteit bij (multidisciplinaire) oefeningen Buiten de door het EU-verdrag geregelde rechtsgebieden moeizamere samenwerking door landelijke verschillen in (proces)recht
Reeds vele jaren bestaande vormen van samenwerking (uitwisseling van personeel, gezamenlijke seminars, dienstvergaderingen en oefeningen, gezamenlijke noodplannen, wederzijdse ondersteuning en alarmering in noodgevallen) die door verdragen en wederzijdse intentieverklaringen zijn geconsolideerd Kansen (opportunities)
Risico’s (threats)
Harmonisering van de uitwisseling van persoonsgegevens en informatie over uni-
Belemmering van een gezamenlijke misdaadbestrijding door verschillen in wet-
46
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
forme communicatiemiddelen en -systemen Uitbreiding van het gezamenlijke gebruik van geoinformatienetwerken Verdieping van de samenwerking door grote betrokkenheid van actoren en een grote ondersteuning op nationaal, regionaal en lokaal niveau
gevingen (bijvoorbeeld verdovingsmiddelen) Beperking van de samenwerkingsmogelijkheden door uiteenlopende organisatiestructuren en taakverdeling bij de politie of bij strafvervolging
Bron: PwC 2006
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
4
47
Ervaringen uit de afgelopen INTERREG-perioden
Het proces van de programmaontwikkeling en daardoor de inrichting van het programma is op wezenlijke onderdelen gebaseerd op de ervaringen uit het verleden en de in de afgelopen jaren continu doorontwikkelde structuren (vgl. hoofdstuk 4.1). Vele inhoudelijke en organisatorische aanknopingspunten voor de concrete inrichting van het programma bouwen voort op de afgelopen programmaperiode (vgl. hoofdstuk 4.2)
4.1
De ontwikkeling van INTERREG I tot INTERREG IV
Door INTERREG kon in het verleden de samenwerking in het Duits-Nederlandse grensgebied continu verbeterd worden. Door de lange Duits-Nederlandse samenwerking zijn structuren ontwikkeld die tot een nieuwe kwaliteit in grensoverschrijdende projecten geleid hebben. De continuering van de samenwerking in het kader van het voorliggende programma biedt daarom nieuwe kansen en uitdagingen. In tabel 13 wordt het permanente ontwikkelingsproces van de samenwerking in het kader van INTERREG weergegeven. Tabel 13:
Het proces van INTERREG I naar INTERREG IV
Programmaperiode
Wezenlijke projectprioriteiten
Uitvoeringsvorm
INTERREG I
Leren kennen van de partners aan beide zijden van de grens
Vier programma’s in het Duits Nederlandse grensgebied
Opheffen van lacunes in de infrastructuur INTERREG II A
INTERREG III A
Versterking van de samenwerking tussen partners
Vier programma’s in het Nederlands-Duitse grensgebied
Kwaliteitsverbetering door realisatie grensoverschrijdende meerwaarde
Gemeenschappelijke tijdse evaluatie
Opbouw van projectnetwerken
Twee programma’s in het Nederlands-Duitse grensgebied
Versterkte samenwerking tussen onderzoeksinstellingen en economie Invoeren van grote projecten
Gemeenschappelijke tijdse evaluatie
tussen-
tussen-
Euregio-overschrijdende projecten INTERREG IV A
Gebruik van bestaande structuren net-
Een programma in het Nederlands-Duitse grensgebied
Initiëring van geïntegreerde projecten
Gezamenlijke SWOT-Analyse en ex-ante evaluatie
Opzetten van grote projecten
Majeure projecten
Ontwikkeling werken
van
structurele
Reeds sinds INTERREG I bestaande structuren Gezamenlijke INTERREG-overeenkomst tussen de programmapartners aan beide zijden van de grens Gezamenlijke overeenkomst tussen de programmapartners over de gezamenlijke financiële afwikkeling en financiering ‘uit één hand’ Inhoudelijke, personele, organisatorische en financiële samenwerking van partners aan beide zijden van de grens Lead partner principe bij de projectafwikkeling Regionaal programmamanagement ter begeleiding van de projecten Realisatie van dicht bij de mensen staande kaderprojecten Bron: eigen productie; o.a. met gebruikmaking van PGI 2001a en PGI 2001b
48
4.2
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
Voor de huidige periode belangrijke ervaringen uit INTERREG III
Zoals uit tabel 13 blijkt zijn er in de vorige subsidieperiode twee INTERREG IIIA-programma’s in het Duits-Nederlandse grensgebied uitgevoerd Beide programma’s zijn in het kader van een tussentijdse evaluatie in 2003 getoetst (vgl. erac/ZENIT 2003a; erac/ZENIT 2003b); de omzetting van de daaruit voortvloeiende aanbevelingen in de praktijk is wederom in 2005 onderzocht (vgl. erac/ZENIT 2005a; erac/ZENIT 2005b). Inhoud en kenmerken van de INTERREG-programma’s Inhoudelijk onderscheidden de programma’s zich door hun brede thematische programmafocus, in het kader waarvan er voor de verschillende problemen van de grensoverschrijdende samenwerking oplossingen konden worden uitgewerkt. De samenwerking op vele uiteenlopende themagebieden met als doelstelling een langdurige positieve sociaal-economische ontwikkeling van de regio’s stond bij beide programma’s uitdrukkelijk op de voorgrond. Deze veelomvattende aanpak is door de bij de programma’s betrokken partijen als positief beschouwd en heeft zich ook in zoverre bewezen dat het daardoor binnen beide programma’s mogelijk was te reageren op gewijzigde omstandigheden (bijv. de verslechterde economische situatie), zonder dat de programma’s inhoudelijk hoefden te worden gewijzigd. In de tussentijdse evaluaties is de brede programmafocus eveneens positief beoordeeld, ofschoon de aanbeveling werd gedaan aan bepaalde prioriteiten bijzondere aandacht te schenken (vgl. erac/ZENIT 2003a: 25; erac/ZENIT 2003b: 26). De economische prioriteiten kregen zoals aanbevolen – ook op basis van de verslechterde omstandigheden – meer aandacht en dienovereenkomstig meer middelen. Doordat de gebieden van de drie Euregio’s in INTERREG I en II langs de DuitsNederlandse grens op zichzelf staande programmagebieden vormden, werd er na de samenvoeging bijzondere waarde gehecht aan de uitvoering van gezamenlijke, grote euregio-overschrijdende projecten. Dit moest een nieuwe kwaliteit van de grensoverschrijdende samenwerking bewerkstelligen en door synergie-effecten een positieve werking beogen in het gehele programmagebied in plaats van slechts in deelregio's. Gebleken is dat de uitvoering van vuurtorenprojecten positief is verlopen. Op alle themagebieden konden er diverse grote projecten worden geïmplementeerd en konden er daadwerkelijk synergie-effecten worden bereikt. Maar ook door de daarmee gepaard gaande intensievere samenwerking tussen de partners werd er meerwaarde bereikt. Voorts kan als positief worden beoordeeld dat er ook met het noordelijke programmagebied van de Eems Dollard Regio gezamenlijke projecten zijn geïmplementeerd, ofschoon deze programma-overstijgende samenwerking slechts mogelijk was na de speciale goedkeuring door de Europese Commissie. De ervaring laat zien dat grotere projecten voor bepaalde thema’s zeer effectief zijn en dus dienen te worden nagestreefd, ook al geldt dit niet voor alle thema’s. Een bijzonder kenmerk van de beide INTERREG IIIA-programma’s vormde de uitvoering van zogenaamde kaderprojecten. Al sinds INTERREG I is dit soort projecten in het DuitsNederlandse grensgebied uitgevoerd, met name op het themagebied „Maatschappelijke ontwikkeling" (people-to-people-projecten). Omdat om beheerstechnische redenen en 30 omwille van de efficiëntie in INTERREG IIIA een volume van resp. EUR 50.000 en 31 100.000 als ondergrens voor de goedkeuring van zelfstandige projecten werd gehanteerd konden kleinere projectvoorstellen uitsluitend als onderdeel van een centraal 30
Een ondergrens van EUR 50.000 gold voor het INTERREG IIIA-programma van de drie Euregio’s (vgl. INTERREG-Overeenkomst 2001b). 31
Een ondergrens van EUR 100.000 gold voor het INTERREG IIIA-programma van de Eems Dollard Regio (vgl. INTERREG-Overeenkomst 2001a).
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
49
beheerd kaderproject worden gerealiseerd. Er is gebleken dat de kaderprojecten goed zijn ontvangen en zeer succesvol waren. Deze projecten hebben in het bijzonder bij aanvragers die voor het eerst een subsidie probeerden te verkrijgen, bijgedragen tot het verminderen van hun drempelvrees. Verder hadden veel projecten juist in het themagebied "maatschappelijke integratie" vanwege de geringe kostenvolumes die in dit gebied vaak een rol spelen, zonder het bestaan van kaderprojecten niet kunnen worden uitgevoerd. Maar omdat er binnen dit themagebied projecten worden uitgevoerd die betrekking hebben op de samenleving en de bijzondere probleemsituaties van de burgers ter plaatse, konden de kaderprojecten ertoe bijdragen de INTERREG-programma’s dichter bij de burgers te brengen en daarmee het begrip voor het werk en de doelstellingen van de Europese Unie te vergroten. Ten slotte valt te constateren – en dit wordt door de tussentijdse evaluaties bevestigd – dat beide INTERREG-programma’s een duidelijke meerwaarde voor de grensoverschrijdende samenwerking hebben betekend. Zonder de EU-subsidiegelden hadden de talrijke projecten die zich bezighouden met het zoeken naar oplossingen voor problemen die aan beide zijden van de grens bestaan, niet kunnen worden uitgevoerd (vgl. erac/ZENIT 2003a: 25; erac/ZENIT 2003b: 25). Zij hebben een bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van de langjarige grensoverschrijdende ontwikkelingsstrategieën van de regio’s en konden ertoe bijdragen de verbondenheid tussen beide landen te verbeteren. Uitvoering van de INTERREG-programma’s De uitvoering van de programma’s werd op alle niveaus gekenmerkt door een proces van samenwerking dat de nationale, regionale en lokale instanties en de economische en sociale partners zowel betrok bij de uitwerking van de programma’s als bij de uitvoering ervan. In de fase van de INTERREG IIIA-programmaontwikkeling zijn deze actoren uit beide landen door middel van thematische workshops bij de ontwikkeling van de programma’s betrokken om een gezamenlijke grensoverschrijdende ontwikkelingsstrategie, de subsidieprioriteiten, maatregelen en doelstellingen uit te werken. In de uitvoeringsfase vond de integratie van de economische en sociale partners vooral in de fase van de projectontwikkeling in de regionale werkgroepen plaats, zodat deze in een vroeg stadium de mogelijkheid hadden invloed uit te oefenen. Doordat de projectideeën in de meeste gevallen in de regio’s zelf werden gegenereerd, kon bij de uitvoering een zogenaamde "bottom-up"-aanpak worden bereikt. Beide beheersautoriteiten (de ministeries van economische zaken van NordrheinWestfalen en van Niedersachsen) hebben, in overleg met het Nederlandse Ministerie van Economische Zaken, talrijke taken voor de uitvoering van de programma’s aan de programmamanagements bij de Euregio’s overgedragen. Op deze wijze is een intensieve begeleiding van de projecten ter plaatse – van de ontwikkeling, beoordeling, uitvoering tot en met de afrekening - door de programmamanagers gewaarborgd. Ook de provincies en Bezirksregierungen speelden een belangrijke rol. Dit heeft ertoe bijgedragen dat de uitvoering van het programma volgens de principes van subsidiariteit is gewaarborgd. Het management van de programma’s is – ook door de Commissie – als zeer positief beoordeeld (vgl. KOM 2005a). Met name door de begeleiding en ondersteuning van de projectdragers als centrale taak van de programmamanagements bij de Euregio’s kon de hoge kwaliteit van de programma-uitvoering worden bereikt en gewaarborgd. Door regelmatige begeleiding en advisering en het monitoren van de financiële planning kon een verlies van middelen in de programma’s vermeden worden. Voor het gezamenlijke programma in het gebied van de drie Euregio’s is een zogenaamd Gemeenschappelijk INTERREG-Secretariaat ingericht dat voor de meer omvattende vragen verantwoordelijk is die bij de programma-afwikkeling een rol spelen. Dit bureau,
50
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
dat ook als secretariaat voor het Comité van Toezicht op programmaniveau fungeert, ondersteunt de beheersautoriteit bij de uitvoering van het programma en is verantwoordelijk voor de communicatie met de Europese Commissie. Ook heeft het verschillende vervolgcursussen (bijv. over subsidievragen of over EU-wetgeving) en regelmatig terugkerende bijeenkomsten tussen de programmamanagers bij de Euregio’s georganiseerd. Bovendien is het secretariaat verantwoordelijk voor de pr-activiteiten op programmaniveau. Door deze activiteiten van het secretariaat konden de advieswerkzaamheden van de programmamanagers weer worden verbeterd en kon worden bijgedragen aan een verbetering van de kwaliteit van de projecten. Door het intensieve overleg in de vorm van regelmatige ontmoetingen tussen de programmaverantwoordelijken zijn er “best-practice”-voorbeelden uitgewisseld en bij de projecten synergieeffecten bereikt. Niet op de laatste plaats hebben het reeds genoemde beheer van de gelden op een gezamenlijke rekening en de goedkeuring van projecten uitsluitend op basis van de te verwachten kwaliteit – ongeacht in welk land de projectdrager is gevestigd – ertoe geleid dat de kwaliteit van de programma’s als zeer goed wordt beoordeeld. De evaluaties tonen verder aan dat in beide programma’s de EFRO-middelen efficiënt worden ingezet en dat de programma’s voldoende aandacht besteden aan de horizontale doelen van de Europese Commissie. In de conceptie van het onderhavige programma is gebruik gemaakt van de ervaringen van de actoren en de procesinnovaties die in de voorgaande programmaperiode zijn onderkend en reeds zijn geïmplementeerd.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
5
51
Doelstellingen van de Europese Unie en nationale en regionale strategieën
Het operationele programma voor het Duits-Nederlandse grensgebied is afgestemd op de strategische doelstellingen van de Europese Unie, het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland resp. de deelstaten Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen en op de regionale doelstellingen. Deze doelstellingen vormen het kader voor de grensoverschrijdende samenwerking in het Duits-Nederlandse programmagebied en op deze wijze wordt zekergesteld dat het programma in hoge mate coherent is met de vereisten en doelstellingen op alle niveaus. Navolgend worden de doelen van de Europese Unie (hoofdstuk 5.1) en de nationale en regionale doelstellingen (hoofdstuk 5.2 en 5.3) kort beschreven.
5.1
Doelstellingen van de Europese Unie
In maart 2000 heeft de Europese Raad in Lissabon een nieuwe strategische doelstelling voor het daaropvolgende decennium vastgesteld (de zogenaamde “Lissabonstrategie”). Het doel is om van de Unie in 2010 "de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te maken die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang" (SN 100/00: 2). In dit verband staan in de eerste plaats maatregelen centraal ter bevordering van de informatiemaatschappij, ter verbetering van de voorwaarden voor research en ontwikkeling en ter ondersteuning van de oprichting van innovatieve ondernemingen, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen (MKB). Daarnaast wordt ernaar gestreefd om door onderwijs en opleiding, door een actief werkgelegenheidsbeleid en door de modernisering van de sociale zekerheid en de bevordering van de integratie een kennismaatschappij en een actieve welvaartsstaat te realiseren (vgl. SN 100/00: 2). In 2001 breidt de Europese Raad in Gothenburg het proces van Lissabon betreffende werkgelegenheid, economische hervormingen en sociale samenhang uit met een nieuwe dimensie: het milieu (de Gothenburg doelstelling). Daarbij staat de duurzame ontwikkeling centraal. Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder die van de komende generaties in gevaar te brengen. In dit verband worden vier prioritaire doelstellingen genoemd: bestrijding van de klimaatveranderingen, waarborging van de duurzaamheid in de vervoerssector, de beheersing van de risico’s voor de volksgezondheid en een verantwoord beheer van natuurlijke hulpbronnen (vgl. SN 200/1/01 REV 1). Na een evaluatie van de in het kader van de Lissabon-strategie gerealiseerde vorderingen stelt de Commissie in 2005 voor om de strategie van Lissabon nieuw leven in te blazen. De reden hiervoor is dat de Europese economie de nagestreefde doelstellingen voor groei, productiviteit en werkgelegenheid niet had bereikt. Vanaf dat moment richt de Europese Unie haar inspanningen met name op twee centrale taken, namelijk het realiseren van een sterkere, duurzame groei en van meer en betere arbeidsplaatsen; daarbij moet het doel van een duurzame ontwikkeling echter altijd in het bijzonder in acht worden genomen (vgl. KOM (2005) 330). De geïntegreerde richtlijnen voor groei en werkgelegenheid vatten de adviezen van de Commissie samen over de hoofdlijnen van de economische politiek en de voorstellen voor de richtlijnen inzake werkgelegenheid voor de periode 2005 – 2008. Zij zijn een essentieel politiek instrument voor de ontwikkeling en de uitvoering van de Lissabonstrategie (vgl. KOM 2005b).
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
52
Deze doelstellingen worden gebundeld in de strategische richtsnoeren voor cohesie uit 2006. Deze zijn bedoeld als indicatief kader voor de lidstaten ter voorbereiding van de nationale strategische kaders en operationele programma’s voor de periode 2007 – 2013 (vgl. 2006/702/EG). In de richtsnoeren voor het cohesiebeleid is vastgelegd dat de middelen uit de structuurfondsen op drie prioriteiten geconcentreerd moeten worden:
lidstaten, regio's en steden aantrekkelijker maken door de toegankelijkheid te vergroten, een hoge kwaliteit en adequaat niveau van dienstverlening te garanderen en het milieu te beschermen;
innovaties, ondernemerschap en de groei van de kenniseconomie aanmoedigen door onderzoeks- en innovatiecapaciteit, waaronder nieuwe informatie- en communicatietechnologieën; en
meer en betere banen scheppen door meer mensen aan het werk te helpen of tot het ondernemerschap te bewegen, het aanpassingsvermogen van werknemers en bedrijven te vergroten en meer te investeren in menselijk kapitaal. (vgl. 2006/702/EG)
Deze prioriteiten bieden het kader voor het opstellen van het operationele programma en vormen de pijlers van de programmastrategie. Ook voor dit programma vormen zij de basis. Gelijkheid van mannen en vrouwen en discriminatiebestrijding De gelijkheid van mannen en vrouwen, discriminatiebestrijding en duurzame ontwikkeling zijn grondbeginselen die de Europese Unie aan alle subsidieprogramma’s ten grondslag legt (vgl. 2006/702 EG). Deze horizontale doelstellingen zijn ook voor dit programma van belang. “De gelijkheid van vrouwen en mannen is een grondrecht, een gemeenschappelijke waarde van de Europese Unie en een voorwaarde voor het bereiken van de EUdoelstellingen voor groei, werkgelegenheid en sociale cohesie“ (KOM(2006)92). Nog steeds zijn vrouwen echter duidelijk minder vertegenwoordigd in economische, sociale of politieke functies dan mannen. Om deze situatie meer in evenwicht te brengen, verlangt de EU dat het doel van de gelijkheid van mannen en vrouwen wordt nagestreefd in alle fasen van de uitwerking en uitvoering van de programma’s en projecten. Dit dient te gebeuren door bij de uitvoering van de projecten de gelijkheid te bevorderen; tegelijkertijd moet er echter ook de aandacht op worden gevestigd welke uitwerking de projecten op de gelijkheid van mannen en vrouwen hebben. Voorts dient elke discriminatie wegens geslacht, ras of etnische afkomst, religie of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid in de verschillende fasen van de uitvoering van het programma te worden vermeden; dit aspect verdient bij de programma-uitvoering bijzondere aandacht (vgl. VO (EG)1083/2006: artikel 16, 17). Duurzame ontwikkeling Zoals al in de Gothenburg-doelstelling is geformuleerd, is duurzame ontwikkeling een centrale doelstelling voor de Europese Unie (vgl. SN 200/1/01 REV 1). Het belang van het milieupolitieke aspect voor groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid wordt bovendien in de hernieuwde Lissabon-strategie benadrukt. De EU verlangt dat bij de voorbereiding van projecten binnen de programma’s de milieubescherming in acht wordt genomen in het licht van de bevordering van een duurzame ontwikkeling. Om een duurzame ontwikkeling te realiseren, moeten alle drie de dimensies van duurzaamheid in acht worden genomen, aangezien deze nauw met elkaar samenhangen:
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
53
de ecologische dimensie, die met name inhoudt dat de natuurlijke hulpbronnen slechts mogen worden belast in de mate waarin zij zich kunnen herstellen (milieubescherming, bescherming van de natuurlijke hulpbronnen);
de economische dimensie, waarbij het behoud van een duurzaam economisch systeem op de voorgrond staat (concurrentievermogen, vervulling van de materiële behoeften) en
de sociale dimensie, waarbij de sociale nivellering en het recht op een menswaardig leven centraal staan (solidariteit, vervulling van de immateriële behoeften).
Bij de uitvoering van de programma’s met het oog op een duurzame ontwikkeling is het vooral de bedoeling synergieën tussen de economische, sociale en milieupolitieke terreinen te onderkennen en te benutten. De beide grondbeginselen van de gelijkheid van mannen en vrouwen en de discriminatiebestrijding, maar ook de duurzame ontwikkeling werden al bij de opstelling van het programma van toepassing verklaard. Aan deze horizontale doelstellingen werd al in de afgelopen subsidieperiode en tijdens de programma-uitvoering bijzondere aandacht besteed, zodat nu van deze ervaringen kon worden geprofiteerd. Deze grondbeginselen werden in de strategische oriëntatie van het programma opgenomen, en niet in de laatste plaats met behulp van de indicatoren wordt nagegaan in hoeverre ze bij de ontwikkeling en uitvoering van projecten in acht worden genomen.
5.2
Nationale strategieën
Naast de strategische oriëntatie van de Europese politiek spelen nationale doelen – en in dit verband ook de doelen van de Duitse deelstaten Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen – voor de programmaorientatie in het Duits-Nederlandse grensgebied een rol (vgl. hoofdstuk 5.2.1). Niet minder belangrijk zijn de doelen van het Koninkrijk der Nederlanden, die in hoofdstuk 5.2.2 nader worden uitgewerkt. 5.2.1
Doelstellingen van de Bondsrepubliek Duitsland en van de betrokken deelstaten
In 2005 heeft de Bondsrepubliek Duitsland een Nationales Reformprogramm (nationaal hervormingsprogramma) aangenomen waarmee de geïntegreerde richtlijnen voor groei en werkgelegenheid van de Europese Unie geconcretiseerd worden. Het valt onder de algemene doelstelling „Innovationen forcieren – Sicherheit im Wandel fördern – Deutsche Einheit vollenden“. Duitsland ziet zich voor drie grote uitdagingen gesteld: de verder versnellende technologische revolutie, de daarmee gepaard gaande voortschrijdende globalisering en de radicaal veranderende leeftijdsopbouw in de maatschappij. Bovendien wordt aan het verwerken van de economische gevolgen die gepaard gingen met de Duitse hereniging grote betekenis toegekend. Belangrijke doelstellingen van het nationale hervormingsprogramma zijn (vgl. NSR 2005):
kennismaatschappij uitbreiden;
markten open en concurrerend vormgeven;
randvoorwaarden voor ondernemingsactiviteiten versterken;
overheidsfinanciën solide vormgeven – duurzame groei waarborgen – sociale zekerheid handhaven;
ecologische innovatie als concurrentievoordeel benutten en
arbeidsmarkt op nieuwe uitdagingen oriënteren
54
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
de ontwikkeling van concepten en oplossingen voor de aanpak van demografische veranderingen.
In overeenstemming met Verordening (EG) 1083/2006 heeft de Bondsrepubliek Duitsland een Nationaal Strategisch Kaderplan opgesteld (NSRP). Dit vormt het referentiekader van de Bondsrepubliek Duitsland voor de uitwerking van de operationele programma’s in de programmaplanningsperiode 2007 – 2013 en berust op de strategische cohesierichtlijnen van de EU. Op deze wijze wordt gegarandeerd dat de coherentie tussen de interventies van de fondsen en de strategische cohesierichtlijnen van de Gemeenschap is gewaarborgd. In Duitsland wordt ernaar gestreefd de grensoverschrijdende samenwerking met een breed spectrum van maatregelen uit te voeren (vgl. NSRP 2006). Bij de ontwikkeling van de prioriteiten van het programma vormden doelstellingen van het nationale hervormingsprogramma en van het strategische kaderprogramma de basis en zo werd gewaarborgd dat tussen deze doelstellingen een sterkte samenhang bestaat. Doelstellingen van de deelstaat Nordrhein-Westfalen (NRW) De deelstaatregering van Nordrhein-Westfalen waardeert het feit dat de Lissabon-strategie het belang van meer groei en werkgelegenheid benadrukt. Daarnaast dienen met het oog op een duurzame ontwikkeling milieutechnologieën alsmede ecologische en sociale innovaties te worden opgevat als gelijkwaardige elementen van een strategie ter versterking van het concurrentievermogen. Voor NRW is de bevordering van kennis en innovatie van centraal belang (vgl. Landesregierung NRW 2006). Daarbij staan met name de volgende doelstellingen op de voorgrond:
stijging van de publieke en private uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling
vergroting van het prestatie- en innovatievermogen buitenuniversitaire onderzoeksinstellingen,
verbetering van het schoolonderwijs en van het systeem van beroepsopleidingen,
versterking van de inzet van de middelen uit de EU-structuurfondsen ter bevordering van innovatie.
van
hogescholen
en
De ontwikkelingsstrategie van het Land kent een tweetal benaderingen. Ten eerste dient het potentieel in de deelregio’s vastgesteld te worden en door middel van een SWOTanalyse uitgewerkt te worden. Dit kan als resultaat hebben dat ondernemingen en of wetenschappelijke instellingen in een ‘Landescluster’ actief worden, zoals bijvoorbeeld in de clusters “Automotiv” of “Logistiek”. Soms werken ondernemingen en wetenschappelijke instellingen ook op regionaal niveau reeds nauw samen en kiezen als regionaal cluster aansluiting bij een “Landescluster”. In delen van regio’s liggen de sterke punten ook bij andere thema’s, zoals bijvoorbeeld bij het toerisme. Ten tweede wordt de aanpak “versterken van de sterke punten” gevolgd. In het kader van de clusterstrategie van het Land dienen op die gebieden waarin NRW sterk is, samenwerkingsverbanden tussen het bedrijfsleven en de wetenschap ondersteund te worden, met als doel ondernemingen een innovatieve bedrijfsomgeving te verschaffen en NRW als economische en wetenschappelijke vestigingsplaats te profileren. Hier dienen de regionale clusters en het betreffende “Landescluster” gebundeld te worden om synergie-effecten beter te kunnen gebruiken en om nationaal en internationaal een grotere uitstraling te realiseren. Tot de sterke clusters in NRW behoren onder andere: chemie, nieuwe grondstoffen, machinebouw, energie, gezondheid, logistiek, media en culturele economie. Doelstellingen van de deelstaat Niedersachsen
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
55
Voor Niedersachsen zijn de Lissabon- en Gothenburg-doelstellingen centrale elementen voor de toekomstige ontwikkeling. Tegen deze achtergrond is de politieke strategie van de Landesregierung consequent erop gericht de concurrentiekracht van de regio’s te vergroten en de voorwaarden voor een dynamische economische groei te verbeteren. De in het kader van de grensoverschrijdende samenwerking gevolgde regionale ontwikkelingsstrategie is georiënteerd op deze uitgangspunten van de economische politiek van de Landesregierung. Daarom staat voor de periode 2007-2013 de verhoging van de economische kracht en de verbetering van de situatie op de arbeidsmarkt in de Nedersaksische grensgebieden centraal. Conform de Lissabon strategie is de centrale doelstelling versterking van de regionale concurrentiekracht en het scheppen en behouden van structurele arbeidsplaatsen door economische groei. De versterking van het groeipotentieel als centraal doel van de economische politiek en de economische stimulering leidt tot het scheppen en behouden van structurele arbeidsplaatsen. De politiek van het Land kiest bij de regionale structuurpolitiek consequent voor een bottom-up-aanpak. Belangrijkste selectiecriteria voor de ondersteuning, ook van grotere, regio-overstijgende projecten (majeure projecten), zijn de kwaliteit van de projecten en hun effect op het scheppen van arbeidsplaatsen en op economische groei. In de Nedersaksische grensregio’s bieden met name de economische sectoren agrobusiness, energie, gezondheidseconomie, recreatie- en cultuureconomie, maritieme economie/logistiek evenals mobiliteit een groot potentieel voor dynamische groei, aangezien hier reeds krachtige regionale en bovenregionale netwerken en structuren aanwezig zijn. Daarnaast ondersteunt de Landesregierung ook projecten die primair en/ of uitsluitend regionaal werkzaam zijn, voor zover deze aan de bovengenoemde criteria voldoen. 5.2.2
Doelstellingen van het Koninkrijk der Nederlanden
Ook voor Nederland is in 2005 een nationaal hervormingsprogramma als gedetailleerde uitwerking van de geïntegreerde richtlijnen voor groei en werkgelegenheid van de Europese Unie aangenomen. De focus van het nationale hervormingsprogramma ligt op de Lissabondoelen en de Nederlandse ambities ter versterking van de economische groei en de werkgelegenheid. Verder wordt groot belang gehecht aan de maatschappelijke cohesie en de duurzaamheid (vgl. NHP 2005). Ook in de context van het nationale strategische referentiekader wordt ter versterking van het concurrentievermogen van Nederland bijzonder veel belang gehecht aan de Lissabon-doelstellingen, waarbij de onderwerpen innovatie, kennisgebaseerde economie en menselijk kapitaal een grote rol spelen. Daarnaast wordt een aantrekkelijk werk- en woonklimaat gezien als een belangrijke randvoorwaarde voor economische ontwikkeling (vgl. NSR 2006). In het nationale strategische referentiekader worden ook algemene doelstellingen voor de uitvoering van de programma’s van de ’Europese Territoriale Samenwerking’ geformuleerd. Deze doelstellingen zijn (vgl. NSR 2006):
een betere aansluiting op de nationale beleidsagenda,
focus op innovatie en kenniseconomie,
integrale projecten / samenhangende programma’s,
een programmastructuur die de ontwikkeling van integrale en ‘majeure’ projecten ondersteunt.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
56
In het document ’Pieken in de Delta’ worden richtsnoeren geformuleerd voor een gebiedsgerichte economische ontwikkeling. Het doel is het concurrentievermogen te versterken door de sterke punten van de regio’s verder te ontwikkelen. In oostelijk Nederland – het deel dat overeenkomt met het Duits-Nederlandse programmagebied – is het gebruik van zogenaamde ’kennisclusters’ een prioriteit. Het is de bedoeling om netwerken vormende, zogenaamde ’Valley-concepten’ te realiseren, die tot uitdrukking komen in een ’Food Valley’ in de omgeving van de Universiteit Wageningen, een ’Health Valley’ voor de regio Arnhem / Nijmegen, een ’Technology Valley’ voor Twente, een ’Energy Valley’ in Groningen en een ’Logistic Valley’ bij Venlo. Voor dit deel van Nederland is ook Greenport Venlo, een zogenaamd ’Agrocluster’, van groot belang (vgl. Pieken in de Delta 2004). De doelstelling van het Nederlandse kabinet voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland zijn opgenomen in de ‚Nota Ruimte’. Kernpunt van de Nota Ruimte is dat de ruimtelijke ontwikkeling de ontwikkeling van de economie en van het land moet ondersteunen. Hierbij spelen verder een hoge levenskwaliteit door een aantrekkelijke en veilige leefomgeving een grote rol (vgl. Nota Ruimte 2004).
5.3
Regionale strategieën
Het doel van de grensoverschrijdende samenwerking is de versterking van de cohesie van door staatsgrenzen gedeelde grensgebieden. Hierbij is het van groot belang dat rekening gehouden wordt met de specifieke eigenheden en ontwikkelingstendensen van de grensregio’s. Het programma voor de Nederlands-Duitse grensregio dient ter ondersteuning en versterking van het in de grensregio aanwezige ontwikkelingspotentieel en daarom zijn naast de eerder genoemde Europese en nationale strategieën vanzelfsprekend ook de regionale strategieën van groot belang voor de strategische richting van het programma. Uitgaande van de Lissabon en Gothenburg doelstellingen en rekening houdend met de ervaringen uit voorgaande subsidieperiodes zijn binnen de grensregio’s in het programmagebied specifieke regionale / lokale ontwikkelingsperspectieven en positiedocumenten opgesteld. Deze documenten zijn in een breed gedragen regionaal discussieproces besproken. Vanwege het specifieke karakter en de detailleringsgraad zijn deze deelregionale concepten niet individueel in het operationele programma voor het gehele Duits-Nederlandse grensgebied te hanteren; zij spelen echter wel een belangrijke rol bij de daadwerkelijke lokale realisatie van het programma. Zo zal – zoals aangegeven in hoofdstuk 10.3 – bij de toetsing van projectvoorstellen naast de compatibiliteit met het operationele programma ook getoetst worden of een voorstel niet in strijd is met de respectievelijke regionale / lokale ontwikkelingsstrategieën. De regionale partners hebben de visies en strategieën uit hun respectievelijke gebieden in de programmering kunnen inbrengen en er op deze wijze voor gezorgd dat het programma past binnen de diverse regionale ontwikkelingsstrategieën (vgl. hoofdstuk 2).
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
6
57
Programmastrategie
In de voorafgaande hoofdstukken zijn de belangrijkste kenmerken van het programmagebied (Hoofdstuk 2), de voor de grensoverschrijdende regionale ontwikkeling bijzondere relevante thema’s evenals de daarmee verbonden sterke en zwakke punten, kansen en risico’s beschreven (Hoofdstuk 3). Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de belangrijkste ervaringen die zijn opgedaan in de voorafgaande INTERREG-perioden, terwijl in hoofdstuk 5 kort de doelstellingen van de Europese Unie en de nationale strategieën worden geschetst. Al deze aspecten vormen samen de grondslag voor de strategiebepaling en de daarmee samenhangende prioriteiten en actiegebieden van het operationele programma voor het Duits-Nederlandse grensgebied. Zoals reeds aangegeven, is de programmastrategie opgesteld in nauw overleg met de betrokken regionale actoren en met inachtneming van regionale uitgangspunten die met name bij de realisatie van het programma in deelgebieden van belang zijn. Het overleg in de begeleidingsgroep – en de onder andere daardoor ingebrachte regionale doelstellingen – vormen een verdere belangrijke basis voor de vastlegging van de prioriteiten en actiegebieden van het programma (vgl. Afbeelding 10). Afbeelding 10: Grondslagen voor strategie en actiegebieden van het programma Sociaal-economische- en SWOT-analyse Ervaringen uit de vorige subsidieperiode Doelstellingen Europese Unie, nationale strategieën Doelstellingen van de regionale partners
Prioriteiten en doelstellingen voor het INTERREG IVA programma D – NL Bron: eigen productie
In het navolgende wordt eerst de strategie voor de grensoverschrijdende ontwikkeling van het Duits-Nederlandse grensgebied beschreven (hoofdstuk 6.1). De kern van het programma wordt gevormd door de prioriteiten en actiegebieden (hoofdstuk 6.2) en door de projectvormen (hoofdstuk 6.3). Zoals eerder vermeld worden in de subsidiefase 2007 – 2013 ook zogenaamde ’majeure projecten’ uitgevoerd.
6.1
Visie en strategie voor het Duits-Nederlandse grensgebied
In het verleden is met behulp van het INTERREG-programma reeds een goede basis gelegd voor de grensoverschrijdende samenwerking tussen Duitsland en Nederland. Er is een veelvoud aan ervaringen opgedaan met het ontwikkelen en implementeren van grensoverschrijdende projecten die er al in zijn geslaagd de barrièrewerking van de grens te verminderen. Het beleid van de Europese Gemeenschap faciliteert in het kader van de doelstelling ’Europese territoriale samenwerking’ de voortzetting en verdere uitwerking van deze samenwerking. Dit betekent dat:
enerzijds succesvolle samenwerkingsverbanden worden voortgezet en zodoende continuïteit wordt gewaarborgd en
anderzijds initiatieven worden ontwikkeld die nieuwe impulsen aan de grensoverschrijdende samenwerking geven.
Voor de strategische oriëntatie van het programma staat de toekomstige geïntegreerde ontwikkeling van de Duits-Nederlandse grensregio met de diverse aspecten van economische, ecologische en maatschappelijke ontwikkeling centraal. Op deze wijze
58
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
dient aan alle aspecten van een duurzame en toekomstgeoriënteerde ontwikkeling van de regio aandacht te worden besteed. De centrale doelstelling is dat het DuitsNederlandse programmagebied zich tot een geïntegreerde Europese regio ontwikkelt, waarvoor de staatsgrens weliswaar een karakteristiek, maar geen belemmerend kenmerk is. Daarbij is de cohesie van een het door een grens gedeeld gebied tot een samenhangende, concurrerende regio in Europa het centrale streven. Deze brede aanpak is ook de reden waarom voor het programma voor een brede programmafocus gekozen is, die rekening houdt met alle facetten die voor de regionale ontwikkeling van belang zijn (economie, ecologie en maatschappij). De ervaringen uit de afgelopen INTERREG-periodes laten zien dat het voor de duurzame regionale ontwikkeling van belang is met deze verschillende aspecten rekening te houden, omdat deze door wederzijdse interdependentie onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. De brede aanpak is succesvol gebleken (vgl. hoofdstuk 4). Daarnaast past het rekening houden met alle drie dimensies van duurzame ontiwkkeling ook binnen de doelstellingen van de Europese Unie (vgl. hoofdstuk 5.1; vgl. VO (EG) 1083/2006: Artikel 17). Ondanks deze brede aanpak, die rekening houdt met alle thema’s die voor de grensoverschrijdende ontwikkeling van belang zijn, ligt een sterke focus op de economische ontwikkeling van het programmagebied. Rekening houdend met de Lissabon-strategie, maar ook met de nationale en regionale doelstellingen staat een moderne, op technologie en kennis georiënteerde economische ontwikkeling centraal, die voortbouwt op het endogene potentieel van de regio. De specifieke locatie-voordelen van de regio die op een groot potentieel op innovatief gebied wijzen moeten gebruikt en verder ontwikkeld worden. De verdieping van de reeds bestaande en succesvolle grensoverschrijdende relaties en verbindingen, evenals met name de samenwerking tussen economische actoren, vormen hiervoor de basis. De sociaal-economische analyse heeft een aantal veelbelovende sterke punten van de regio opgeleverd die voor de toekomstige grensoverschrijdende samenwerking van belang zijn. Hier kunnen vooral de sterke punten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, evenals de talrijke, toekomstgeoriënteerde kleine en middelgrote ondernemingen genoemd worden. Het is echter ook duidelijk geworden dat het programmagebied door een grote veelheid en verscheidenheid aan branches gekenmerkt wordt, waardoor het ook van groot belang is dat het programma voldoende ruimte biedt om de verdere ontwikkeling van de sterke punten en karakteristieken van de deelregio’s mogelijk te maken. Ook dit is een reden waarom de thematische programmafocus niet te beperkt mag zijn. Een innovatieve economische ontwikkeling is er niet alleen van afhankelijk dat in het bijzonder rekening wordt gehouden met regionale ondernemers, maar ook de intensieve ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling speelt hierbij een wezenlijke rol. Een intacte natuur en een kwalitatief hoogwaardig leefmilieu zijn belangrijke zachte locatiefactoren die aan de verhoging van de levenskwaliteit en daarmee de attractiviteit van de regio in zijn geheel bijdragen. De bescherming van de natuurlijke levensvoorwaarden en een duurzame omgang met de natuurlijke bronnen dragen enerzijds bij aan de lokale levenskwaliteit van de regio en anderzijds aan de bestrijding van globale milieuproblemen. Niet alleen om deze reden is de horizontale doelstelling van duurzame en milieuvriendelijke ontwikkeling bij alle activiteiten van het programma van bijzonder belang (vgl. hoofdstuk 5.1). Verder zijn goede grensoverschrijdende, infrastructurele voorzieningen een basisvoorwaarde voor het faciliteren en verder ontwikkelen van een geïntegreerde gemeenschappelijke regionale ontwikkeling. Hier moeten problemen opgelost en barrières geslecht worden.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
59
De ervaringen en de goede contacten die met hulp van de voorgaande INTERREGperiodes konden worden opgebouwd, bieden een solide basis voor de samenwerking. Hierop voortbouwend dienen in de toekomst versterkt grotere strategische projecten te worden gerealiseerd. Door het uitwisselen van ervaringen langs de gehele grens en met behulp van grotere projecten kunnen –zoals ook de evaluatie van de ervaringen laat ziensynergieën bereikt worden en kan de kwaliteit van de projecten worden verbeterd. Het doel is dat de projecten niet slechts een uitstraling uitsluitend op de Duits-Nederlandse grensregio hebben, maar ook daarbuiten. Met inachtneming van de specifieke kenmerken van het subsidiegebied, de doelstellingen van de Europese Unie en de ervaringen uit de voorafgaande subsidieperioden zijn de volgende prioritaire doelstellingen voor het operationele programma van de DuitsNederlandse samenwerking ontwikkeld:
Ontwikkeling en versterking van een grensoverschrijdende, innovatieve economische ruimte en daarmee samenhangend het behoud en de verdere ontwikkeling van de werkgelegenheid in de regio
Versterking van een duurzame regionale ontwikkeling ter verbetering van de levenskwaliteit in het grensgebied, ook als één van de voorwaarden voor economische groei
Ontwikkeling en verbetering van de maatschappelijke integratie in het grensgebied, niet in de laatste plaats ter versterking van een grensoverschrijdende identiteit van de burgers
Ter realisering van deze prioriteiten worden drie prioritaire assen vastgelegd, die elk wederom een aantal actiegebieden omvatten. Een vierde, horizontale prioriteit wordt gevormd door de Technische bijstand (vgl. Tabel 14). Tabel 14:
Prioriteiten en actiegebieden van het programma
1) Economie, technologie en innovatie
2) Duurzame regionale ontwikkeling
3) Integratie en maatschappij
a)
Bevordering van technologie- en kennisoverdracht tussen onderzoeksinstellingen en het bedrijfsleven
a)
Bevordering van hernieuwbare energieën en van de ontwikkeling van energiebesparende technologieën
a)
Bevordering van grensoverschrijdende gezondheidszorg en consumentenbescherming
b)
Bevordering van economische netwerken en van de grensoverschrijdende samenwerking van ondernemingen
b)
Bevordering van de grensoverschrijdende ontwikkeling van infrastructureel aanbod
b)
Bevordering van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt / grenspendelaars
c)
Bevordering van de kwalificatie ter verbetering van het innovatieve potentieel van het bedrijfsleven
c)
Bevordering van de grensoverschrijdende natuur- en landschapsbescherming en van de milieubescherming
c)
Bevordering van de integratie, met name door onderwijs en cultuur
d)
Bevordering van de grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van de ’interne veiligheid’
4) Technische bijstand
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
60
Bron: eigen productie
6.2
Prioriteiten en actiegebieden
Zoals boven beschreven worden de drie inhoudelijke prioriteiten elk door verschillende actiegebieden geconcretiseerd. Deze actiegebieden worden nader toegelicht in de hoofdstukken 6.2.1 tot en met 6.2.4, waarbij wordt ingegaan op de achtergrond, de doelstellingen en de doelgroepen resp. begunstigden. Deze doelstellingen worden in hoofdstuk 10.5 met behulp van verschillende indicatoren gekwantificeerd, zodat de mate van doelbereiking meetbaar is. 6.2.1
Prioriteit 1: economie, technologie en innovatie
Met de Lissabon-strategie heeft de Europese Unie zich ten doel gesteld het cohesiebeleid sterker te richten op kennis, onderzoek en ontwikkeling en menselijk kapitaal. Daarmee zijn innovatie, technologie en technologieoverdracht tot centrale thema’s binnen Europese subsidieprogramma’s geworden. In het Duits-Nederlandse grensgebied lag het accent ook in de INTERREG IIIA-subsidieperiode al op de prioriteit ’Economie, technologie en innovatie’. De versterking van de economische structuur – gepaard gaande met een toenemende grensoverschrijdende vervlechting, de intensievere samenwerking van kleine en middelgrote ondernemingen (MKB) en de praktijkgerichte samenwerking van onderzoeks- en ontwikkelingsinstellingen met het bedrijfsleven vormden een centrale bouwsteen in de twee subsidieprogramma’s in het Duits-Nederlandse grensgebied. Voortbouwend op het verleden en rekening houdend met de Europese en nationale doelstellingen moet ook de subsidieperiode 2007 – 2013 in de eerste plaats gericht zijn op een verbetering van het innovatievermogen. Daarbij dienen economische samenwerkingsverbanden en netwerken verder uitgebouwd te worden. Daarnaast dient ook de kwalificatie van werknemers een belangrijke rol te spelen, omdat hun know-how en kwaliteiten een belangrijke rol spelen bij de innovatiekracht van ondernemingen. Voor de samenwerking onder prioriteit 1 worden drie actiegebieden vastgelegd, die hierna nader worden toegelicht:
a) Bevordering van de technologie- en kennisoverdracht tussen onderzoeksinstellingen en het bedrijfsleven Achtergrond Het concurrentievermogen van de ondernemingen is met name afhankelijk van hun vermogen nieuwe kennis zo snel mogelijk om te zetten in verkoopbare producten en diensten. Onderzoek en technologische ontwikkeling vereisen een bijzonder nauwe samenwerking tussen de betrokkenen om het ontstaan van kennisknooppunten te bevorderen. Deze zijn wederom noodzakelijk om een kritische massa van onderling verbonden ondernemingen en instellingen bijeen te brengen en bijeen te houden (vgl. 2006/702/EG: 19). Voor het technologisch prestatievermogen van een regio is technologieontwikkeling van essentieel belang; een belangrijke voorwaarde hiervoor is de aanwezigheid van onderzoeksinstellingen. Eveneens van belang zijn de technologietransfer en de commerciële benutting van nieuwe technologieën en processen door ondernemingen. Nauwe contacten tussen de onderzoeksinstellingen en het bedrijfsleven zijn een basisvoorwaarde om de beschikbare kennis en innovatie aan het bedrijfsleven te kunnen doorgeven en om het onderzoek op de behoeften van het bedrijfsleven te kunnen
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
61
afstemmen. In grensgebieden komt daar als bijzondere uitdaging bij dat de barrière van de landsgrens moet worden overwonnen (vgl. PwC 2006: 90-95). Het Duits-Nederlandse grensgebied telt een groot aantal universiteiten en onderzoeksinstellingen en hun onderzoeksaccenten zijn zeer veelsoortig. Zo bevinden zich hier bijvoorbeeld specialisaties op het gebied van Life Science / biotechnologie / medische technologie, informatie- en communicatietechnologie, astronomie, sensortechnologie, landbouwkundig onderzoek / agrobusiness en hernieuwbare energieën. Daarnaast zijn er talrijke instellingen die de technologietransfer ondersteunen (vgl. hoofdstuk 3.2.1). Een netwerkvorming tussen deze onderzoeksinstellingen en ondernemingen in de regio bergt een groot, tot dusver niet volledig benut potentieel. Aangezien kleine en middelgrote ondernemingen de economische structuur in het programmagebied grotendeels bepalen en het vanwege ontbrekende financieringsmogelijkheden en personele capaciteiten vooral juist voor deze ondernemingen vaak moeilijk is van de technologietransfer te profiteren, is het de bedoeling door een gerichte subsidiëring in het bijzonder het MKB te steunen (vgl. hoofdstuk 3.2.1). Op het terrein van onderzoek en ontwikkeling bestaan er ook op dit moment al allerlei grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden tussen hogescholen en transferinstellingen. Ook wordt er al samengewerkt tussen hogescholen, wetenschappelijke instellingen en ondernemingen. Uit de analyse van sterke en zwakke punten (SWOTanalyse) is gebleken dat in de regio relevante knowhow in toekomstgerichte branches voorhanden is, maar dat de onderzoeksresultaten tot dusver door het bedrijfsleven niet voldoende worden benut. Tegelijkertijd kunnen de (onderzoeks-) projecten beter afgestemd worden op de feitelijke behoeften van het bedrijfsleven. Nauwe contacten tussen ondernemingen en onderzoeksinstellingen leveren beide partijen winst op. De transfer van onderzoeksresultaten naar met name kleine en middelgrote ondernemingen in de regio versterkt hun concurrentievermogen. Omgekeerd stellen deze contacten de onderzoeksinstellingen in staat hun inspanningen af te stemmen op de concrete behoeften van ondernemingen en in het verlengde daarvan van de commerciële benutting van hun onderzoeksresultaten te profiteren. Door deze uitwisselingsprocessen te ondersteunen, worden synergie-effecten gecreëerd en ontstaan nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden. Door grensoverschrijdende samenwerking tussen onderzoeksinstellingen kunnen in de regio bestaande competenties – met name op het vlak van toekomstgerichte technologieën – verder worden uitgebreid. Het (grensoverschrijdend) beschikbaar stellen van goede randvoorwaarden voor onderzoek verhoogt de attractiviteit van de regio ook voor nieuwe onderzoeksinstellingen en draagt bij aan het behoud van bestaande instellingen en onderzoekskrachten voor de regio. Doel Dit actiegebied is er op gericht het innovatiepotentieel van het grensgebied te vergroten door enerzijds grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden op onderzoeksgebied te initiëren of uit te breiden en anderzijds de grensoverschrijdende technologietransfer tussen onderzoeksinstellingen en het bedrijfsleven te ondersteunen. Het is de bedoeling daardoor de economische groei in het programmagebied te versterken en een bijdrage te leveren aan het bereiken van de Lissabon-doelstellingen. De belangrijkste voorwaarden hiervoor zijn de uitwisseling van informatie, de intensivering van contacten en het creëren van nieuwe grensoverschrijdende netwerken tussen onderzoeksinstellingen en ondernemingen. Bovendien is het zaak om de samenwerkingsmogelijkheden in het buurland, die bij het MKB in de regio vaak onbekend zijn, te ontsluiten.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
62
Mogelijke activiteiten
Grensoverschrijdende samenwerking en netwerkontwikkeling tussen onderzoeksinstellingen (buiten fundamenteel onderzoek) in regionaal relevante branchen
Grensoverschrijdende samenwerking tussen lokale en regionale overheden evenals tussen organisaties en kamers van koophandel ter ontwikkeling van nieuwe grensoverschrijdende innovatieve strategieën.
Grensoverschrijdende samenwerking tussen onderzoeksinstellingen en het bedrijfsleven (met name het MKB, ook om nieuwe kennis in marktgerichte producten om te zetten)
Intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking van onderzoeksinstellingen (als aanbieder), van bedrijfsondersteunende instellingen, bedrijfsorganisaties, kamers van koophandel en het bedrijfsleven (als ontvanger) ter ondersteuning van technologie- en kennistransfer in het bedrijfsleven.
Bevordering van het concurrentievermogen van het MKB door ondersteuning bij de invoering van innovatieve technologieën in de bedrijfsprocessen.
Ondersteuning van starters
Doelgroepen en begunstigden
Bedrijfsleven (met name MKB)
Universiteiten, hogescholen, onderzoeksinstellingen en de technologietransfer ondersteunende instellingen
Technologie-, innovatie- en starterscentra
Lokale en regionale organisaties en overheden (bijv. t.b.v. economische ontwikkeling, kamers van koophandel, Handwerkskammern)
b) Bevordering van economische netwerken en bevordering van de grensoverschrijdende samenwerking van ondernemingen Achtergrond Economische netwerken en samenwerking tussen ondernemingen spelen een steeds crucialere rol bij het behouden of versterken van de concurrentiekracht van het bedrijfsleven. De concurrentiekracht van bedrijven vormt de basis voor economische groei, die wederom een essentiële voorwaarde is voor het behouden en scheppen van werkgelegenheid. Een voorwaarde voor contact en samenwerking tussen economische partners is dat mogelijke partners van elkaars bestaan op de hoogte zijn. In grensgebieden is de bijzondere uitdaging erin gelegen dat potentiële samenwerkingspartners vaak in het buurland gevestigd zijn. Vanwege het ’barrière-effect’ van de landsgrens blijven de mogelijkheden die samenwerking met ondernemingen in het buurland kunnen bieden vaak onbenut. Omdat de economische structuur in het subsidiegebied grotendeels wordt bepaald door kleine en middelgrote ondernemingen (MKB) onder leiding van de eigenaar, is voor deze ondernemingen een belangrijke rol weggelegd bij het creëren van groei en werkgelegenheid in het Duits-Nederlandse grensgebied. Ook in het licht van de economische structuurverandering in het subsidiegebied, die zich kenmerkt door de afnemende betekenis van de productiesector en de toenemende betekenis van de dienstensector, is een versterking van het MKB van groot belang voor de ontwikkeling van de regio (vgl. hoofdstuk 3).
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
63
Ook in het verleden werd de uitdaging van grensoverschrijdende samenwerking reeds onderkend en aangegaan; er zijn in het subsidiegebied al belangrijke (deels bovenregionale) netwerken actief die tot doel hebben samenwerkingsverbanden tussen ondernemingen te initiëren of ondersteunen. Desondanks is uit de SWOT-analyse gebleken dat er zeker nog ruimte is voor meer grensoverschrijdende uitwisseling en samenwerking tussen ondernemingen. Met name de netwerkvorming tussen de economische actoren is nog onvoldoende – en meestal slechts nationaal - ontwikkeld en biedt mogelijkheden voor groei. Hier kan ten eerste de grensoverschrijdende verbinding van organisaties t.b.v. economische stimulering, branche-organisaties en kamers van koophandel genoemd worden die initiatieven van ondernemers ondersteunen en maatregelen ter verbetering van de marktoegang van ondernemingen nastreven. Daarnaast dient een bijzonder accent te worden gelegd te worden op de stimulering van grensoverschrijdende netwerken tussen ondernemingen. Dit dient er toe te leiden dat het innovatieve potentieel van ondernemingen versterkt wordt en grensoverschrijdende clustervorming mogelijk gemaakt wordt. Van voordeel zijn op dit terrein de reeds bestaande ervaringen in de grensoverschrijdende samenwerking, die gebruikt en uitgebreid kunnen worden. Bij de grensoverschrijdende samenwerking tussen de economische partners ligt het accent op de belangrijkste economische sectoren van het programmagebied. Vanwege de heterogeniteit van het gebied laten deze sectoren in de verschillende deelregio’s grote verschillen zien. Toch wordt hieronder ter illustratie een aantal branches genoemd die in het hele subsidiegebied momenteel uitgesproken relevant zijn:
Agro-business en voedingsmiddelenindustrie
Toerisme
Energie-economie
Gezondheidseconomie / Life Science
Informatie- en communicatietechnologie / sensortechnologie
De in de analyse geïdentificeerde sterke en zwakke punten en de kansen en risico’s bij deze branches kunnen er bijvoorbeeld toe dienen om projectideeën te ontwikkelen. Daarnaast zijn er in de deelregio’s meer belangrijke branches die voor grensoverschrijdende 32 activiteiten van belang zijn. Doelstelling De grensoverschrijdende samenwerking van economische actoren moet worden bevorderd teneinde het in het buurland aanwezige potentieel optimaal te benutten. Doel is de versterking van het innovatiepotentieel van de ondernemingen evenals grensoverschrijdende clustervorming. Mogelijke activiteiten
Versterking van de bestaande netwerken van bedrijfsondersteunende instellingen, kamers van koophandel en bedrijfsorganisaties
Intensivering van de grensoverschrijdende ervaringsuitwisseling tussen de economische actoren (bijv. ondernemingen, organisaties t.b.v. economische ontwikkeling, kamers van koophandel en bedrijfsorganisaties)
32
Als voorbeeld voor in de deelregio’s sterk vertegenwoordigde branches kunnen bijvoorbeeld de maritieme economie en de logistieke sector genoemd worden.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
64
Verbetering van de toegang van het MKB tot de internationale markt door netwerkvorming van bestaande structuren en initiatieven in de verschillende kennisgebieden
Ontwikkeling van grensoverschrijdende innovatiestrategieën door economische actoren en overheden.
Opbouw en uitbreiding van grensoverschrijdende clusters in de kennisgebieden
Bevordering van grensoverschrijdend facilitymanagement en –sharing
Bevordering van de innovatie in het bedrijfsleven door specifieke ondersteunende maatregelen.
Doelgroepen en begunstigden
Ondernemingen ( met name MKB)
Innovatie- en starterscentra
Lokale en regionale organisaties en overheden (bijv. t.b.v. economische ontwikkeling, toeristische organisaties, kamers van koophandel)
c) Bevordering van de kwalificatie ter verbetering van het innovatieve potentieel van het bedrijfsleven Achtergrond Om het innovatieve potentieel van een onderneming volledig in te zetten is het noodzakelijk dat de medewerkers beschikken over de technologische kennis voor actuele marktontwikkelingen. Zij zijn de dragers van de vakkennis en de kennis die voor innovatieprocessen binnen ondernemingen noodzakelijk zijn. De op de specifieke problemen en het potentieel van de ondernemingen georiënteerde bij- en nascholing van medewerkers is daarom een doorslaggevende factor voor het ontstaan van innovaties en voor de verdere ontwikkeling daarvan (vgl. 2006/702/EG: 20). Worden bijvoorbeeld technologische verbeteringen verbonden met maatregelen ter kwalificatie van werknemers dan kan binnen het bedrijf een hogere productie bereikt worden. Innovaties worden daar mogelijk waar door kwalificeringsmaatregelen organisatorische verbeteringen van productie- en bedrijfsprocessen gestimuleerd kunnen worden. Op deze wijze kan de concurrentie- en innovatiekracht van bedrijven behouden blijven resp. verbeterd worden. Een hoge kwalificatiegraad van de medewerkers in het programmagebied is noodzakelijk om de innovatiekracht van ondernemingen op peil te houden resp. te verbeteren. De toenemende globalisering maakt het noodzakelijk dat de arbeidskrachten in het bedrijfsleven kunnen concurreren op de internationale markt en kunnen inspelen op de permanent veranderende vereisten van de markt. Als medewerkers zich permanent internationaal verder kwalificeren, draagt dit bij tot een vermeerdering van de technologische kennis die in ondernemingen kan worden ingebracht. Bovendien kunnen dergelijke maatregelen ertoe bijdragen kennis over het buurland op te doen, waardoor ook de mogelijkheden voor grensoverschrijdende economische samenwerking toenemen, die – zoals de SWOT-analyse heeft aangetoond – momenteel nog onvoldoende ontwikkeld zijn. Dit draagt er wederom toe bij dat het potentieel van het hele grensgebied optimaal wordt benut en leidt er toe dat de door de analyse geïdentificeerde taal en communicatieproblemen bij grensoverschrijdende technologietransfer verminderd worden. Op lange termijn blijven daardoor arbeidsplaatsen behouden of worden nieuwe gecreëerd.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
65
Samenwerking tussen onderwijsinstellingen en ondernemingen kan bijvoorbeeld ertoe bijdragen dat het aanbod op het gebied van de kwalificatie exact op de behoeften van de ondernemingen afgestemd is. Om meer kennis over de economische structuren van het buurland te vergaren kan eveneens het gebruik van het educatie-aanbod aldaar van nut zijn. Doelstelling Het doel is om de specifieke – voor innovatie benodigde – kennis (bijv. technologische vakkennis) – van de werknemers door bij– en nascholing te versterken teneinde het innovatiepotentieel van het bedrijfsleven te vergroten waardoor het in staat wordt gesteld op de globale markt concurrerend te blijven of te worden. Specifieke kennis over het buurland helpt bovendien om aan de basisvoorwaarden voor grensoverschrijdende samenwerking te voldoen. Dit draagt ertoe bij dat de capaciteiten van medewerkers optimaal benut worden en zodoende het economisch potentieel van de regio versterkt wordt. Alle maatregelen op dit terrein zijn gefocust op grensoverschrijdende aspecten. Mogelijke activiteiten
Bevordering van bij- en nascholingscursussen in ondernemingen, die met name toekomstgerichte onderwerpen betreffen en aandacht besteden aan het potentieel van het buurland
Verbetering van de samenwerking tussen onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven
Verbetering van de toegang tot het onderwijs in het buurland
Stimulering van praktijkervaring, kennis over de arbeidsmarkt van het buurland en taalkennis door grensoverschrijdende uitwisselingen en stages
Verbinding van de kwalificatie van medewerkers met de technische ontwikkeling in bedrijven (ook met het oog op de demografische ontwikkelingen)
Gezamenlijke grensoverschrijdende kwalificatie om zich beter op de globale markt te kunnen handhaven
Doelgroepen en begunstigden
Kleine en middelgrote ondernemingen
Onderwijsinstellingen of andere instellingen met kwalificatieaanbod
Innovatie- en starterscentra
6.2.2
Prioriteit 2: duurzame regionale ontwikkeling
De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld de duurzame ontwikkeling – ook als een belangrijke voorwaarde voor economische groei – te bevorderen. (Gothenburg doelstellingen, vgl. hoofdstuk 5.1) Dit omvat verschillende terreinen. Milieubescherming en met name de klimaatbescherming zijn een steeds belangrijkere voorwaarde voor economische groei. Voor een op lange termijn concurrerende economie is een zorgvuldige omgang met de natuurlijke hulpbronnen van belang, evenals nieuwe uitgangspunten en methoden op het gebied van bijvoorbeeld energie-efficiëntie, transport, natuur en landschap of waterbeheer (vgl. 2006/702/EG). Het doel is de verhouding tussen economische groei, verbruik van natuurlijke hulpbronnen en afvalproductie te veranderen. Een sterke economische prestatie moet gepaard gaan met een duurzaam gebruik van de natuurlijke hulpbronnen en een verantwoorde afvalproductie, zodat de biologische verscheidenheid behouden blijft en de ecologische systemen worden beschermd (vgl. SN 200/1/01 REV 1 7). Maar voor een duurzame regionale
66
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
ontwikkeling is ook een goede basisinfrastructuur van groot belang. Veel voorkomende belemmeringen in gebieden die door grenzen worden doorsneden, zijn gefragmenteerde infrastructurele voorzieningen (bijv. verkeers- of communicatie-infrastructuur, nutsvoorzieningen en afvalafvoer) of uiteenlopende standaarden of normen die het grensoverschrijdend gebruik bemoeilijken. Een essentiële voorwaarde voor het uitbreiden van grensoverschrijdende contacten is echter dat de basisinfrastructuur grensoverschrijdend kan worden benut (vgl. 2006/702/EG: 31). Het Duits-Nederlandse programmagebied kent een groot potentieel voor de winning van duurzame energie. Dit is ook in het verleden al onderkend, zoals blijkt uit de vestiging van verschillende ondernemingen die zich bijvoorbeeld bezighouden met hernieuwbare grondstoffen of windenergie en uit de oprichting van diverse kenniscentra (vgl. hoofdstuk 3.2.1). Op het terrein van de infrastructurele voorzieningen is er ondanks de jarenlange samenwerking tussen Duitsland en Nederland nog steeds sprake van verbetermogelijkheden in de grensoverschrijdende netwerkvorming. Het is zaak barrières voor economische groei te elimineren. De omvangrijke stukken natuur die in het grensgebied bescherming verdienen, bieden de mogelijkheid beschermde gebieden met elkaar te verbinden en te vergroten, zodat kan worden bijdragen aan de Europese doelstelling van een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Bovendien biedt een intacte natuur de bewoners van de grensregio recreatieve mogelijkheden en is zij een belangrijke vestigingsfactor. Hiertoe behoren ook risicopreventie op het gebied van hoogwaterbescherming evenals de vermindering van schadelijke stoffen in natuur en landschap. Om de in hoofdstuk 5.1 aangegeven horizontale doelstelling van de ecologische duurzame ontwikkeling bij de ontwikkeling van projecten binnen het programma te ondersteunen wordt bij de beoordeling van alle projecten bijzondere aandacht besteed aan de milieuaspecten (vgl. hoofdstuk 10.4) Voor de samenwerking onder prioriteit 2 worden drie actiegebieden vastgelegd, die in het navolgende worden beschreven:
a) Bevordering van hernieuwbare energieën en van de ontwikkeling van energiebesparende technologieën Achtergrond De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld de afhankelijkheid van traditionele energie33 dragers te verminderen ; daarvoor is het dringend noodzakelijk de energie-efficiëntie te vergroten en het gebruik van hernieuwbare energie uit te breiden. Investeringen op dat gebied dragen bij tot een gegarandeerde energievoorziening en daarmee ook tot langdurige groei; ze verminderen schadelijke emissies en bovendien fungeren ze als bron van innovatie, waardoor ze bijdragen tot het creëren van banen en tot kostenbesparingen, met name bij hoge energieprijzen (vgl. 2006/702/EG: 17). In dit verband zijn ook de doelstelling van de reductie van de uitstoot van schadelijke stoffen in het milieu en daarmee de bescherming van het klimaat en het milieu belangrijk. Op dit terrein verdienen met name ook de potentiële synergieën tussen milieubescherming en groei de nodige aandacht (vgl. hoofdstuk 5.1).
33
De Europese Unie streeft ernaar in 2010 22% van alle elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op te wekken (vgl. Gothenburg-doelstellingen, richtlijn betreffende hernieuwbare energiebronnen).
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
67
In het Duits-Nederlandse subsidiegebied is een groot potentieel op het gebied van duurzame energiebronnen en de ontwikkeling van gebruikstechnologieën. Vooral in het Noorden van het subsidiegebied zijn de voorwaarden uitgesproken gunstig om energie uit wind op te wekken. Met name in het noorden van het programmagebied bevinden zich grotere windenergieparken; in de andere delen van het programmagebied kunnen kleinere verzamelingen windenergie-installaties worden aangetroffen. Ook bestaan er op dit terrein al waardeketens met bijv. onderzoeksinstellingen en fabrikanten en zijn in de directe omgeving van het subsidiegebied bovendien gespecialiseerde onderzoeksinstellingen gevestigd. Voorts biedt de regio dankzij zijn landelijke structuur mogelijkheden voor het gebruik van biomassa voor de energiewinning (biogasinstallaties). Deze duurzame grondstoffen bieden ook mogelijkheden om tot dusverre gebruikte fossiele grondstoffen voor het gebruik in kunststoffen en de chemiesector te vervangen, waardoor de afhankelijkheid van eindige energiebronnen afneemt. Eerste projecten worden in het programmagebied reeds gerealiseerd. Ook de energiewinning uit zonneenergie speelt in sommige delen van het subsidiegebied een belangrijke rol. De SWOTanalyse heeft laten zien dat de regio op het terrein van hernieuwbare energieën veel potentieel heeft en dat er op dit vlak nog veel ruimte is voor uitbreiding van de grensoverschrijdende samenwerking. Met name uit een vergroting van de marktaandelen 34 van hernieuwbare energiedragers vloeien voor de regio kansen voort (vgl. hoofdstuk 3.2.1). Om energiebesparingsmogelijkheden te gebruiken en de energie-efficiëntie te verbeteren is daarnaast de verdere ontwikkeling van energiebesparende technologieën van groot belang. Met name ook het vergroten van de bewustwording van ondernemers en burgers van het eigen energieverbruik kan ertoe bijdragen dat nieuwe ontwikkelingen opgepakt worden. Zo kan het gebruik van alternatieve energiebronnen en energieefficiënte technologieën gestimuleerd worden. In het programmagebied is dit reeds opgepakt. Zo bestaat er al een netwerk voor de grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van eco-profit. Deze samenwerking en het gebruik van eventuele synergieën tussen hernieuwbare energieën en energiebesparende technologieën dienen verder ontwikkeld en versterkt te worden. Doelstelling Doel van dit actiegebied is de sterke punten en potentiële mogelijkheden van het subsidiegebied op het terrein van hernieuwbare energieën en rond de verdere ontwikkeling van energiebesparende technologieën sterker te benutten en uit te breiden. Hierbij dient de uitstoot van voor het milieu schadelijke stoffen binnen de mogelijkheden van het programma verminderd te worden. Mogelijke activiteiten
Bevordering van grensoverschrijdende projecten voor de ontwikkeling en toepassing van hernieuwbare energieën en van alternatieve technologieën voor de energiewinning
Stimulering van de ontwikkeling van technologieën of maatregelen die bijdragen aan energie-efficiëntie (bijv. door pilot-projecten in openbare gebouwen)
Stimulering van de grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van de ecoprofit
Ervaringsuitwisseling over energie-efficiënte toepassingen bijv. tussen overheden in Nederland en Duitsland.
34
Potentieel is voorhanden in de verdere uitbreiding van offshore-windenergieparken (in het noorden van het programmagebied) of van biogasinstallaties.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
68
Bevordering van de voorlichting over en de toepassing van energiebesparende technologieën
Doelgroepen en begunstigden
(Kleine en middelgrote) ondernemingen
Universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen
Innovatie- en starterscentra
Lokale en regionale organisaties en overheden (bijv. t.b.v. economische ontwikkeling, kamers van koophandel)
b) Bevordering van de grensoverschrijdende ontwikkeling van het infrastructurele aanbod Achtergrond Van groot belang voor de economische ontwikkeling van een grensgebied is een goede grensoverschrijdende basisinfrastructuur. Daaronder vallen met name de terreinen mobiliteit, informatie en communicatie en openbare voorzieningen en afvalverwerking. Voor de verkeerssector streeft de Europese Unie in het bijzonder naar een duurzaam verkeersbeleid dat de toename van verkeer, verkeersoverbelasting en geluidsoverlast en de milieuvervuiling bestrijdt en het gebruik van milieuvriendelijke vervoermiddelen bevordert. Hierbij staan de verplaatsing van de weg naar het spoor, een intensiever gebruik van vaarwegen en de versterking van het openbaar vervoer centraal (vgl. SN 2001/1/01 REV 1: 6). In het Duits-Nederlandse programmagebied bestaan goede grensoverschrijdende wegverbindingen. Desalniettemin is in het directe grensoverschrijdende wegverkeer sprake van gedeeltelijke overbelasting van het wegennet. Verder zijn er grensoverschrijdende systemen voor openbaar personen- en goederenvervoer. Het is echter – vooral met het oog op verder toenemend grensoverschrijdend personenvervoer – noodzaak de grensoverschrijdende openbaarvervoerverbindingen verder te verbeteren en op elkaar af te stemmen. Een bijzondere uitdaging wordt daarbij gevormd door de verschillende normen en bevoegdheden. Ook op het terrein van de logistiek voor het goederenvervoer en de transportsector kan de samenwerking verder uitgebreid worden; hier dienen de verbindingspunten tussen de verschillende verkeersmiddelen verder uitgebouwd te worden. Daardoor kan een versterking van het programmagebied als logistiek centrum worden gerealiseerd (vgl. hoofdstuk 3.2.2). De toepassing van informatie- en communicatietechnologieën is een belangrijk instrument voor de verbetering van de productiviteit en concurrentiekracht van de regio’s. De informatie- en communicatietechnologieën bieden bovendien prikkels om productiemethoden anders op te zetten en resulteren in nieuwe diensten voor ondernemingen en burgers (vgl. 2006/702 EG: 23). Op middellange termijn zullen nieuwe investeringen leiden tot winst in productie- en transporttijd, kwalitatieve verbeteringen, een versnelling van het innovatieritme en daardoor een versterking van de concurrentiekracht. Breedbandcommunicatienetwerken zullen bijdragen tot de vermeerdering van hoogwaardige value-added diensten en de verspreiding van kennis en zo de economische groei stimuleren (vgl. SN 100/00: 23). In het Duits-Nederlandse subsidiegebied vertonen de netwerkinfrastructuren vooral op het Duitse platteland nog hiaten. Daarbij komt dat bij gebruikmaking van het landelijk netwerk van het buurland hoge roaming-tarieven verschuldigd zijn, die de grensoverschrijdende communicatie in de weg staan (vgl. PwC 2006: 79, 88). Bij de breedbanddekking trekt met name het platteland aan het kortste
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
69
eind. Wel zijn op het gebied van de breedbandinfrastructuur regionale initiatieven ontwikkeld door wetenschappelijke en particuliere gebruikers (vgl. hoofdstuk 3.2.2). In dit 35 verband kan bijvoorbeeld het grensoverschrijdende netwerk NDIX worden genoemd . Doorontwikkeling en uitbreiding van grensoverschrijdende netwerken leidt ertoe dat bijvoorbeeld de overheid, door informatie en dienstverlening via het internet toegankelijk te maken, een verbetering van het grensoverschrijdend aanbod voor burgers in de regio kan realiseren. Daarnaast maakt de moderne breedbandtechniek nieuwe toepassingen in de economie mogelijk (bijv. in de logistieke sector). Bijzondere voorrang verdient in de toekomst bij dit alles het aanbod van milieudiensten, zoals bijv. de waarborging van schoonwatervoorraden, afvalverwerkings- en afvalwaterzuiveringsinstallaties en de bescherming tegen bepaalde milieurisico’s (vgl. 2006/702/EG: 17). In een grensgebied treden vaak problemen op vanwege ongelijke normen en systemen op het gebied van openbare voorzieningen en afvalverwerking, zoals bijvoorbeeld bij de afvalrecycling en –verwijdering. Aangezien voor ’te verwijderen afval’ binnen de Europese Gemeenschap het principe van de binnenlandse verwerking geldt vloeien samenwerkingsmogelijkheden momenteel voornamelijk voort uit de grensoverschrijdende samenwerking op recycling-gebied (vgl. hoofdstuk 3.2.2). Doelstelling Het doel is het infrastructurele aanbod in het subsidiegebied zo te ontwikkelen dat de grens geen belemmering meer vormt. Dit geldt in het bijzonder voor de terreinen grensoverschrijdende mobiliteit, grensoverschrijdende communicatie en grensoverschrijdende openbare voorzieningen en afvalverwerking. De verdere ontwikkeling en uitbouw van de reeds bestaande samenwerkingsverbanden draagt bij aan de regionaal-economische ontwikkeling van het programmagebied en vergroot de concurrentiekracht. Mogelijke activiteiten
Bevordering van de netwerkvorming van verkeersdragers en van de versterking van geïntegreerde transportketens
Bevordering van de ontwikkeling van alternatieve en milieuvriendelijke vervoermiddelen en vervoerswegen. Bevordering van de technische interoperationaliteit in het railvervoer (vanwege de verschillende stroomvoorzienings- en veiligheidssystemen)
Bevordering van onderzoek/ evaluaties van of voorlichting over grensoverschrijdende aanleg (missing-links) van vervoerswegen (bijv. Betuwelijn, Deltalijn)
Bevordering van maatregelen ter versterking van het subsidiegebied als logistieke locatie
Bevordering van initiatieven op het gebied van de haalbaarheid, het verbeteren en het gebruik van de grensoverschrijdende informatie- en communicatienetwerkinfrastructuur
Bevordering van grensoverschrijdende samenwerking tussen organisaties op het gebied van openbare voorzieningen en afvalverwerking
Bevordering van de uitwisseling van ervaringen op het gebied van afvalinzameling en –verwerking
Doelgroepen en begunstigden
35
Het grensoverschrijdende netwerk NDIX is een virtuele marktplaats die leveranciers en gebruikers van breedbanddiensten met elkaar verbindt. Op deze wijze kunnen diensten als Internet-service, Hosting service, telecommunicatiediensten en multimedia diensten als radio of televisie voor regionale bedrijven eenvoudig ter beschikking worden gesteld (vgl. www.ndix.net)
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
70
(Kleine en middelgrote) ondernemingen
Innovatiecentra
Regionale en lokale organisaties en overheden
c) Bevordering van de grensoverschrijdende natuur- en landschapsbescherming en van de milieubescherming Achtergrond Natuur en landschap vormen de oorspronkelijke leefomgeving van de mens en zijn als zodanig een essentiële bestaansvoorwaarde. Een intacte natuur is een voorwaarde voor toerisme en recreatie en heeft een positief effect op de levenskwaliteit. Daarnaast vormen natuur en landschap een belangrijke ’zachte’ vestigingsfactor. Een terrein dat relevant is voor de milieubescherming is de bescherming tegen milieurisico’s zoals bijv. overstromingen (vgl. 2006/702/EG: 17). Het subsidiegebied kent een grote verscheidenheid van ecologisch waardevolle gebieden die officieel worden beschermd en die onder de plannen voor de ontwikkeling van een Europees netwerk vallen. Met name in het zuidelijk deel van het programmagebied langs de rivieren Rijn en Maas concentreren zich verstedelijkte gebieden en juist hier wordt de concurrentie om de resterende natuur- en landschapsruimten met landbouw, natuurbescherming en recreatie en toerisme steeds sterker. De SWOT-analyse van het gebied laat zien dat er tot dusver slechts in beperkte mate grensoverschrijdende initiatieven voor de bescherming van natuur en landschap zijn opgezet (vgl. hoofdstuk 3.2.2). Grensoverschrijdende beschermingsconcepten kunnen ertoe bijdragen de nog aanwezige terreinen – vaak gelegen in de nabijheid van de grens – te verbinden om daardoor hun ecologische kwaliteit te vergroten, want juist grensoverschrijdende ecologische verbindingen ontbreken in het programmagebied. Door grensoverschrijdende activiteiten op het gebied van de natuurbescherming komen de karakteristieken en de natuurgebieden sterker in beeld en deze kunnen – bij passend gebruik en marketing - ook aan de versterking van het toeristische aanbod bijdragen. Een ander belangrijk onderwerp in het programmagebied – met name juist vanwege de talrijke riviersystemen – is de hoogwaterbescherming. Hoewel investeringen in infrastructurele hoogwaterbeschermende maatregelen buiten het financiële kader van het INTERREG-programma vallen, is dit terrein van grensoverschrijdende samenwerking vanzelfsprekend van groot belang, aangezien rivieren zich niet aan bestuurlijke grenzen storen. Maatregelen sorteren in de regel alleen effect wanneer ze het gehele stroomgebied en zodoende meer landen betreffen. Dit is de reden waarom de Nederlands-Duitse samenwerking op het gebied van de hoogwaterbescherming van groot belang is. In Duits-Nederlandse programma’s en initiatieven worden al concepten ontwikkeld voor de overstromingsgebieden langs Rijn en Maas. Het doel van deze grensoverschrijdende projecten is de informatiestromen met betrekking tot eventuele hoogwaters te verbeteren of calamiteitenplannen op te stellen. Wel brengt de SWOTanalyse ook in dit opzicht tekortkomingen aan het licht; in enkele gebieden is sprake van een ontoereikende bescherming tegen hoogwater. Juist voor deze gebieden moeten de samenwerking en de ervaringsuitwisseling versterkt worden; dit kan bijv. op het gebied van grensoverschrijdend gecoördineerde rampenpreventie. (vgl. hoofdstuk 3.2.2). Zoals reeds aangegeven is klimaatbescherming een belangrijk thema op het gebied van de milieupolitiek. Hier is de grensoverschrijdende samenwerking met name van belang, omdat schadelijke stoffen ook gevolgen kunnen hebben voor het buurland. Samenwerking ter vermindering van schadelijke stoffen en emissies biedt potentieel ter
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
71
verbetering van de leefkwaliteit in de grensregio. Daarnaast dragen de reeds in actiegebied a) genoemde samenwerkingsmogelijkheden voor het gebruik van het beschikbare potentieel op het gebied van duurzame grondstoffen bij aan de bescherming van klimaat en milieu. Een vergelijkbare situatie doet zich voor op het terrein van de waterkwaliteit. Ook hier is de grensoverschrijdende samenwerking ter reducering van schadelijke stoffen van groot belang voor de toestand van het milieu. Daarnaast dragen de reeds genoemde samenwerkingsmogelijkheden rond het gebruik van het potentieel van duurzame grondstoffen bij aan klimaat- en milieubescherming. Doelstelling Doelstelling van dit actiegebied is het gebruik maken van de sterke punten en potentiële mogelijkheden van het subsidiegebied ter verbetering van de kwaliteit van milieu, natuur en landschap. Dit kan zowel door de grensoverschrijdende bescherming en uitbreiding van beschermde gebieden, door een verbeterde hoogwaterbescherming als ook door de vermindering van de uitstoot van schadelijke stoffen in het milieu geschieden. Mogelijke activiteiten
Ondersteuning van maatregelen ter ontwikkeling van nieuwe grensoverschrijdende natuurbeschermingsconcepten (bijv. door Natuurparken)
Koppeling van grensoverschrijdend toerisme en natuurbeschermingsinitiatieven bijvoorbeeld door de commerciële uitbating van de natuurlijke karakteristieken van het subsidiegebied of de verbetering van natuur- en landschaps verdraagzame natuurbelevingsmogelijkheden
Stimulering van de grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van de hoogwaterbescherming en waterkwaliteit
Bevordering van grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden ter vermindering van toevoer en emissie van schadelijke stoffen
Onderzoek naar de gevolgen van de klimaatverandering voor natuur en landschap in de regio en ontwikkeling van beschermingsmaatregelen
Doelgroepen en begunstigden
Universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen
Natuur- en milieuorganisaties, natuurparkbeheerders
Regionale en lokale instanties en overheden (bijv. NGO’s, toeristische organisaties)
6.2.3
Prioriteit 3: integratie en maatschappij
De Europese Territoriale Samenwerking moet ertoe bijdragen de cohesieprocessen in de Europese Unie te bevorderen en te versterken. Het gaat erom in Europa een harmonische en evenwichtige integratie te realiseren, waarbij de burgers zichzelf beschouwen als behorend bij Europa. In grensgebieden staat het creëren en versterken van een grensoverschrijdende identiteit als aspect van het Europees burgerschap centraal. Het nivelleren van de belemmerende werking van de grens voor de dagelijkse levensbehoeften staat hierbij centraal. Gezondheidseconomie en consumentenbescherming zijn voor de burgers centrale thema’s in het leven van alledag. In de gezondheidszorg worden nationale grenzen heel duidelijk zichtbaar vanwege de verschillende systemen. De grensoverschrijdende samenwerking op het terrein van de consumentenbescherming speelt bijvoorbeeld een grote rol rondom de bestrijding van dierziekten. Voor het creëren van een grensoverschrijdende
72
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
leefomgeving en economische ruimte is verder de ondersteuning van grenspendelaars een belangrijke taak. Maar ook de ontwikkeling van menselijk kapitaal is een centraal thema, met als doel meer mensen aan het werk te krijgen en te houden en door een verbetering van onderwijs en kwalificaties de kansen van de mensen op de arbeidsmarkt te verbeteren (vgl. 2006/702/EG 2006). Tenslotte is ook de samenwerking op het terrein van de ’interne veiligheid’ een taak die een bijdrage levert aan een ’Europa zonder grenzen’. Deze prioriteit heeft tot doel voor de burgers van de regio een grensoverschrijdende leefomgeving te creëren. Er worden vier actiegebieden vastgelegd voor de samenwerking onder prioriteit 3 die hier nader toegelicht worden:
a) Bevordering van grensoverschrijdende gezondheidszorg en consumentenbescherming Achtergrond Gezien de demografische structuur van de EU, de vergrijzing van de bevolking en de verwachte daling van het aantal arbeidskrachten in de komende jaren is het van belang dat werkenden kunnen blijven werken totdat ze de wettelijke pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Bovendien kunnen mensen mede dankzij investeringen in gezondheidszorg en ziektepreventie langer actief deelnemen aan het maatschappelijke leven. Dit is direct van invloed op de productiviteit en de concurrentiekracht van de regio en heeft bovendien positieve effecten op de levenskwaliteit van de burgers (vgl. 2006/702/EG: 28). In grensgebieden bestaan vaak verschillen ten aanzien van de gezondheidstoestand en de toegang tot medische zorg. Bovendien is hier de dichtheid van medische voorzieningen vanwege de perifere ligging vaak lager dan in agglomeraties. De grensoverschrijdende samenwerking in de gezondheidszorg kan een aanzienlijke verbetering van het medische zorgaanbod in het grensgebied bewerkstelligen en een optimaal aanbod voor de inwoners realiseren. Ook in de laatste INTERREG-periode werd het belang van samenwerking in de gezondheidszorg al onderkend en zijn op dat terrein talrijke projecten uitgevoerd met voorbeeldkarakter (bijv. de internationale gezondheidskaart, netwerken en platformen; vgl. hoofdstuk 3.2.3). Grensoverschrijdende netwerkvorming van de gezondheidssystemen stimuleert verder het zorgaanbod en draagt ertoe bij dat patiënten de dichtstbijzijnde gezondheidsdienstverlener uit het buurland kunnen bezoeken. Bovendien kunnen dubbele structuren en daardoor onnodige kosten vermeden worden. Hierdoor wordt de kwaliteit van de bestaande structuren verhoogd en beschikken de burgers in de regio over een beter aanbod. Verdere samenwerking is mogelijk tussen bijv. thuiszorginstanties en ambulancediensten en dit wordt deels reeds in de praktijk 36 gebracht. Ondanks positieve ontwikkelingen laat de analyse zien dat de grens nog altijd een barrière betekent voor de gezondheidszorg. Voorbeelden hiervan zijn afrekenproblemen bij het gebruik van voorzieningen in het buurland of verschillende juridische- en prijsstructuren. Ook op deze gebieden kan de kennistransfer nog verbeterd worden. Binnen de gezondheidszorg is nog een aanzienlijk potentieel beschikbaar voor grensoverschrijdende samenwerking. Momenteel zijn de samenwerkingsverbanden nog
36
Een voorbeeld hiervoor is de grensoverschrijdende inzet van traumahelikopters, waardoor een aanzienlijk snellere hulpverlening wordt gerealiseerd (vgl. PwC 2006: 141)
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
73
sterk van het persoonlijke engagement afhankelijk; het verder uitbouwen van structuren en samenwerkingsovereenkomsten kan hier helpen. Het is zaak de positieve aanknopingspunten in de regio voort te zetten, te verbeteren en deze uit te breiden over het gehele programmagebied. Het thema consumentenbescherming heeft de afgelopen jaren aan betekenis gewonnen, met name doordat levensmiddelenschandalen en dierziekten tot een grotere bewustwording hebben geleid. Grensoverschrijdende samenwerking speelt hierbij met name een grote rol omdat zowel bij levensmiddelenschandalen als bij dierziekten nationale grenzen uitbreiding immers op geen enkele manier kunnen voorkomen. In het DuitsNederlandse grensgebied is dit thema onderkend en zijn al richtinggevende projecten opgezet. Een voorbeeld daarvan is de grensoverschrijdende kwaliteitsborging van levensmiddelen, die in delen van het subsidiegebied al in de praktijk wordt gebracht. Ook hier is het doel zulke activiteiten voort te zetten en uit te breiden. Doelstelling De doelstelling is ten eerste de optimalisering van de gezondheidszorg door samenwerking van actoren op zorggebied en ten tweede de bescherming van de burgers tegen gevaren als bijvoorbeeld dierziekten en levensmiddelenschandelen. Mogelijke activiteiten
Verbetering van de toegang tot medische zorg in het buurland
Stimulering van de ontwikkeling van innovatieve medische zorg (met name met betrekking tot de vergrijzende bevolking)
Het opzetten van duurzame structuren voor grensoverschrijdende patiëntenbehandeling (bijv. door verdere ontwikkeling van de Europese gezondheidskaart, grensoverschrijdend zorgaanbod, informatieverstrekking) of voor grensoverschrijdende zorgnetwerken
Bevordering van samenwerking tussen actoren op zorggebied (bijvoorbeeld samenwerking bij het gebruik van hoogwaardige medische apparatuur, strategieën ter bestrijding van infectieziekten, preventie)
Bevordering van de grensoverschrijdende kwaliteitsborging in de levensmiddelenbranche en van samenwerking op het terrein van de dierziekten
Doelgroepen en begunstigden
Ziekenhuizen, universiteiten, onderzoeksinstellingen
Organisaties op het gebied van de gezondheidszorg
Regionale en lokale organisaties en overheden (bijv. zorginstellingen, verenigingen, kamers van koophandel, verzekeraars)
Patiëntenorganisaties en -verenigingen
b) Bevordering van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt / grenspendelaars Achtergrond Om werkzoekenden, werklozen en kansarmen te ondersteunen bij de uitdagingen voor de arbeidsmarkt die voortvloeien uit de snelle economische en sociale veranderingen moeten informatiemogelijkheden aanwezig zijn. Doel is, de arbeidsmobiliteit te bevorderen en aanbod en vraag op de arbeidsmarkt beter op elkaar af te stemmen. Bovendien moeten zo tekorten en knelpunten op de arbeidsmarkt worden opgelost (vgl.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
74
2006/702/EG 24). Grensgebieden zijn in zoverre in het nadeel dat markten vaak door nationale grenzen worden gefragmenteerd. Op de arbeidsmarkt komt dit vaak tot uitdrukking in een vermindering van zowel het aantal beschikbare arbeidskrachten als het aantal banen. Het elimineren van belemmeringen op de arbeidsmarkt vergroot de flexibiliteit van de arbeidsmarkt en daardoor de economische groei. Door informatie- en bemiddelingsdiensten kan de flexibiliteit en transparantie op de arbeidsmarkt duidelijk verbeterd worden. De grensoverschrijdende arbeidsmarkt in het subsidiegebied maakt de afgelopen jaren een positieve ontwikkeling door. Het EU-recht en de advisering voor grenspendelaars hebben ertoe geleid dat het aantal grenspendelaars dat in het ene land woont en in het andere land werkt, de afgelopen tien jaar is gestegen (vgl. hoofdstuk 3.2.3). De SWOTanalyse toont echter aan dat nog altijd informatiebehoefte bestaat over de arbeidsmarktkansen in het buurland en dat nog altijd aanzienlijke problemen en barrières bestaan door de verschillende sociale systemen (bijvoorbeeld sociale verzekeringen en belastingen). Een grensoverschrijdend informatieaanbod kan hier helpen en het gaan werken in het buurland faciliteren. Een transparant breed informatieaanbod over de arbeidsmarkt, ook in het buurland, draagt er verder toe bij dat de veelzijdigheid van de arbeidsmarkt vergroot wordt en daardoor de mogelijkheden voor de goed opgeleide werknemers en de potentiële werknemers (bijv. studenten) verbeterd worden. Het vertrek van gekwalificeerde werknemers uit de regio kan daardoor tegengegaan worden. Doelstelling Het doel is de integratie van de arbeidsmarkten aan weerszijden van de grens te bevorderen om dispariteiten op de arbeidsmarkt op te heffen. Zodoende kan een tekort aan arbeidskrachten aan de ene kant worden gecompenseerd door een overschot aan arbeidskrachten aan de andere kant. Verder dienen oplossingen voor een tekort schietende integratie als gevolg van de migratie in het buurland gevonden worden. Mogelijke activiteiten
Verbetering van de transparantie van en grensoverschrijdende arbeids- en onderwijsmarkt
Waarborging van duurzame voorlichting en advisering voor grenspendelaars
Initiatieven ter onderkenning en oplossing van de problemen van grenspendelaars
de
doorstroming
op
een
Doelgroepen en begunstigden
Werknemers, scholieren, studenten
Regionale en lokale instanties en overheden (bijv. werkgevers- en werknemersorganisaties, verzekeraars, sociale partners)
c) Bevordering van de integratie, met name door onderwijs en cultuur Achtergrond Van essentieel belang voor de integratie zijn onderwijs, talenkennis en wederzijds begrip voor culturele verschillen. Onderwijs, taal en cultuur zijn van invloed op de verbondenheid met de mensen van de andere nationaliteit. Cultuur draagt ertoe bij dat mensen zich identificeren met de regio’s en steden waarin ze wonen. Taalbarrières bemoeilijken een grensoverschrijdende samenwerking op alle terreinen van het maatschappelijk leven. Met
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
75
name in grensgebieden is het van belang het begrip voor en de kennis van het buurland te bevorderen om een wederzijdse uitwisseling te realiseren. Zoals reeds aangegeven is voor het versterken van het concurrentievermogen een optimaal opgeleide en gekwalificeerde bevolking van het allergrootste belang. Door ondersteuning bij de uitbreiding van grensoverschrijdende contacten en opleidingsmogelijkheden kunnen met name in de grensgebieden mogelijkheden voor de internationalisering van de beroepsbevolking worden geschapen. Hierbij speelt kennis van de taal van het buurland een prominente rol. (vgl. 2006/702/EG: 25) In het programmagebied bestaan reeds grensoverschrijdende contacten tussen onderwijsinstellingen die geïnteresseerd zijn in verdergaande samenwerking. De SWOTanalyse heeft o.a. laten zien dat een meertalig onderwijsaanbod en informatie over de cultuur van het buurland met name op scholen nog uitgebreid kan worden. Samenwerkingsverbanden kunnen ertoe bijdragen, de belangstelling voor het leren van de taal van de buren te stimuleren en door meer kennis over de buren te vergaren het wederzijds begrip te vergroten. Een grensoverschrijdend netwerk van educatiemogelijkheden kan hier tot verbeteringen leiden. Meer kennis en meer informatie evenals een op de grensregio afgestemd onderwijsaanbod dragen ertoe bij dat de in het buurland wonende bevolking een sterker beroep doet op onderwijsmogelijkheden voor kinderen en jongeren. Dit verhoogt de interculturele competentie van de inwoners, verhoogt de flexibiliteit van de arbeidsmarkt en levert bovendien concurrentievoordeel voor bedrijven op. Voor het creëren van een grensoverschrijdende arbeidsmarkt is het verder van belang dat zowel de vergelijkbaarheid als ook de erkenning van de respectievelijke diploma’s van het buurland mogelijk zijn en in praktijk gebracht worden. Op dit gebied bestaan nog lacunes. Een bijdrage kan bijvoorbeeld geleverd worden door samenwerking tussen de talrijke universiteiten en hogescholen in het programmagebied, die daardoor nieuwe kennis kunnen opdoen en tegelijkertijd hun concurrentiekracht ten opzichte van andere universiteiten en hogescholen kunnen vergroten. Een probleem in de Duits-Nederlandse grensregio vormen een tekort schietende integratie en financierings- en capaciteitsproblemen met name voor scholen en kleuterscholen. Reden hiervoor is dat met name Nederlanders vanwege de lagere woningprijzen in Duitsland wonen maar hun bestaanscentrum in Nederland houden (vgl. hoofdstuk 3.2.3). Door samenwerking moeten hier oplossingen gevonden worden. Culturele activiteiten bevorderen een goede verstandhouding tussen de buurlanden en bieden vele mogelijkheden voor de burgers om met elkaar in contact te komen. Het programmagebied beschikt over een divers cultureel aanbod en er bestaan reeds samenwerkingsverbanden tussen culturele instellingen en stedenbanden. Toch heeft de SWOT-analyse aangetoond dat het grensoverschrijdende culturele aanbod beperkt benut wordt en er geen grensoverschrijdend cultureel netwerk bestaat (vgl hoofdstuk 3.2.3). Door bundeling van activiteiten en het leggen van verbindingen tussen culturele organisaties kunnen samenwerkingsverbanden en het aanbod uitgebreid worden. Daardoor kan het bewustzijn voor bestaande mentaliteitsverschillen versterkt worden en kunnen vooroordelen over de buren tegengegaan worden. Het culturele aanbod biedt een breed potentieel ter verrijking van het toeristische aanbod in de regio. Juist in grensregio’s kan een specifiek aanbod, waarin het cultureel potentieel van beide landen in de regio geïntegreerd wordt, de attractiviteit van de regio voor toeristen vergroten en tegelijkertijd de identiteit van de grensoverschrijdende regio als geheel presenteren. De samenhang van de Europese lidstaten wordt daardoor voelbaar. Doelstelling
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
76
Uitbreiding van het grensoverschrijdend onderwijs- en cultureel aanbod, om in de grensgebieden optimale mogelijkheden te creëren voor de internationalisering van de beroepsbevolking en verder het begrip voor het buurland te vergroten.
Mogelijke activiteiten
Bevordering van het onderwijsaanbod en onderwijsmaterialen ter bevordering van de taalkundige- en interculturele competenties (bijv. voor het leren van de taal van het buurland).
Bevordering van initiatieven voor de grensoverschrijdende vergelijkbaarheid en erkenning van kwalificaties op het gebied van opleiding.
Ontwikkeling van grensoverschrijdende opleidingsprofielen en modules
Ontwikkeling van een strategie voor het onderwijs langs de Nederlands-Duitse grens ter bevordering van de tweetaligheid, de interculturele competenties, kennis van land en volk en de nieuwe media
Intensivering en uitbreiding van grensoverschrijdende sociaal-culturele activiteiten en contacten (bijv. samenwerking tussen culturele instellingen als musea)
Uitwisseling van leerlingen en studenten in het grensgebied
Koppeling van grensoverschrijdend toerisme en grensoverschrijdend cultureel aanbod
Doelgroepen en begunstigden
Scholen, universiteiten, overige onderwijsinstellingen
Burgers
Regionale en lokale organisaties en overheden (bijv. culturele instellingen, toeristische instellingen en organisaties, sociale instellingen
d) Bevordering van de grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van de interne veiligheid Achtergrond De ’interne veiligheid’ in het kader van de grensoverschrijdende Nederlands-Duitse samenwerking omvat de rampenbestrijding en de criminaliteitsbestrijding. Hieronder vallen bijvoorbeeld de taakgebieden reddingswezen, brandpreventie en de verbetering van de openbare veiligheid door de politie (vgl. hoofdstuk 3.2.3). Veel van deze taken worden in nationaal recht geregeld; vanwege de uiteenlopende rechtssystemen worden veel vormen van samenwerking met bijzondere uitdagingen geconfronteerd.(vgl. PwC 2006: 143) In het Duits-Nederlandse grensgebied kent de grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van de interne veiligheid al een lange traditie. Dankzij de grote inzet en betrokkenheid van autoriteiten in de grensregio konden de afgelopen jaren al veel hindernissen voor de grensoverschrijdende samenwerking van politie of reddingsdiensten (o.a. brandweer) uit de weg worden geruimd. Het Duits-Nederlandse grensgebied wordt in dit opzicht beschouwd als een voorbeeld voor Europa. Het succes van deze inspanningen blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat politie-onderzoek en ’achtervolgingen’ over de grens heen mogen worden verricht en dat wederzijds grensoverschrijdende aanpassingen aan de communicatiesystemen van het buurland hebben plaatsgevonden. Verder hebben reeds gezamenlijke oefeningen plaatsgevonden, waarvan de continuïteit
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
77
nog verbeterd kan worden (vgl. hoofdstuk 3.2.3). Kansen liggen bijv. in een uitbreiding van de gegevens-uitwisseling. De bedoeling is deze geslaagde samenwerking en het daarin gelegen potentieel voort te zetten en verder uit te breiden (vgl hoofdstuk 3.2.3). Vooruitgang in de samenwerking kan bijvoorbeeld door een grensoverschrijdende verbetering van de gegevensuitwisseling bereikt worden. Daarnaast wordt reeds gewerkt aan een studie over grensoverschrijdende criminaliteit die een omvattend beeld over de veiligheidssituatie in het grensgebied moet opleveren. De hierdoor opgedane kennis en de ervaringen met de succesvolle samenwerking dienen in de toekomst voortgezet en uitgebreid te worden. Doelstelling Uitbreiding en verbetering van de samenwerking bij de grensoverschrijdende criminaliteitsbestrijding en rampenbeheersing. Mogelijke activiteiten
Intensivering van de samenwerking op het gebied van de interne veiligheid (bijv. tussen politie en brandweer, samenwerking bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, drugsbestrijding en -preventie)
Ontwikkeling van gezamenlijke instellingen en structuren
Grensoverschrijdende scholingen, stages en ervaringsuitwisselingen
Bevordering van grensoverschrijdende oefeningen op basis van gemeenschappelijke actieplannen
Oplossen van technische problemen
Bevordering van informatie-uitwisseling (met name over risico’s) en gezamenlijke public-relations
Doelgroepen en begunstigden
Overheden op het gebied van interne veiligheid
Hulpverleningsorganisaties en reddingsdiensten
Regionale en lokale instanties en overheden
6.2.4
Prioriteit 4: technische bijstand
De technische ondersteuning omvat maatregelen ter voorbereiding, beheer, begeleiding, evaluatie en controle van en ter informatie over operationele programma’s. Daaronder valt de uitvoering van algemeen onderzoek ter ondersteuning van de programma’s (voortgangs- en controlerapporten, evaluaties) en het programmamanagement van de opstelling van de programma’s tot en met de monitoring, evaluatie en public relations en publiciteit. De in de afgelopen jaren beproefde methode van de actieve en permanente begeleiding van aanvragers wordt in het kader van INTERREG IVA voortgezet. Daardoor kunnen eventuele problemen bij de projectuitvoering tijdig worden onderkend en verholpen. Om een goede kwaliteit van het programmabeheer en de projecten te waarborgen wordt veel aandacht besteed aan kwaliteitsborging en efficiëntie. De middelen van de prioriteit technische bijstand worden onder verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit aangewend voor:
Gezamenlijke projectontwikkeling en initiëring
Advisering van aanvragers en beoordeling van de projectaanvragen
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
78
Financieel en inhoudelijk beheer van het programma
Begeleiding van aanvragers en projectuitvoerders
Maatregelen voor het waarborgen van kwaliteit en efficiëntie
Evaluaties van het programma
Toetsing van de projecten
Monitoring van de projecten en het programma
Public relations
6.3
INTERREG IVA projecten
In het programmagebied worden de aangegeven doelstellingen binnen een groot aantal projecten nagestreefd en in de praktijk omgezet. Deze projecten, die in het verleden reeds zeer succesvol gerealiseerd werden, worden ook in de toekomst voortgezet. Zo bestaat het grootste deel van de projecten uit regionaal gerealiseerde projecten, die de respectievelijke problemen in de deelgebieden van het zeer heterogene programmagebied aanpakken. De ervaringen uit het verleden hebben daarnaast aangetoond, dat het ook voor de subsidieperiode 2007 – 2013 zinvol is de in hoofdstuk 4.2 genoemde kaderprojecten uit te voeren. Hierbij worden subprojecten als onderdeel van een centraal beheerd kaderproject gerealiseerd. Om aan de vereiste meer strategische richting van het programma te voldoen dienen in de huidige subsidieperiode daarnaast zogenaamde majeure projecten gerealiseerd te worden. Majeure projecten In hoofdstuk 4 werd reeds beschreven dat de euregio-overschrijdende projecten in het verleden zeer succesvol waren. Door deze projecten konden synergie-effecten en een positieve werking in het gehele programmagebied worden bereikt. Op basis van deze ervaringen worden in het Duits-Nederlandse programmagebied nu zogenoemde "majeure projecten" gerealiseerd. Majeure projecten passen inhoudelijk binnen de Lissabon en Gothenburg doelstellingen (Versterking van de concurrentiekracht door technologie en innovatie, duurzaamheid), alsmede binnen nationale prioriteiten van beide lidstaten, zoals onder meer verwoord in Pieken in de Delta, Nota Ruimte (Ruimtelijke Ordening) en de respectievelijke beleidsdocumenten van Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen (vgl. hoofdstuk 5), voor zover deze voor de grensregio’s van beide landen van belang zijn of van belang kunnen worden. Majeure projecten zijn in eerste instantie gezamenlijke projecten van kennisinstellingen en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven uit beide landen, die op basis van toegepast onderzoek marktgeoriënteerde resultaten doen verwachten. Aan majeure projecten worden bijzondere eisen gesteld:
Majeure projecten strekken zich in beginsel uit over een groot deel van het programmagebied.
Een naar de aard van het majeure project passende financiële betrokkenheid door het bedrijfsleven is geboden, met name ook van de aanvrager en de partners.
Er wordt vanuit gegaan dat de ruimtelijke omvang en de hoge kwaliteit van de majeure projecten doorgaans ook in het kostenvolume tot uiting komen.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
79
Majeure projecten zijn langlopend; dit houdt in dat deze in meerdere begrotingsjaren worden gerealiseerd; ze zijn onderverdeeld in duidelijke fases en zijn bewezen duurzaam.
Majeure projecten hebben een duidelijke inbreng en commitment van beide zijden.
Van majeure projecten valt een duidelijke meerwaarde, ook over de grenzen van het programmagebied, te verwachten. Het laten uitvoeren van de beoordeling van een aanvraag voor een majeur project door onafhankelijke deskundigen kan in het kader van de toetsing van een aanvraag zinvol zijn. De majeure projecten worden door alle partners in gelijke mater geïnitieerd en gerealiseerd.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
80
7
Financiering van het programma
Door de Europese Unie wordt de financiële verdeling van de EFRO middelen voor onderscheiden jaren opgegeven. Deze wordt in hoofdstuk 7.1 aangegeven. Conform de reeds toegelichte prioriteiten van het programma volgt een indicatieve verdeling van de middelen voor de vier prioriteiten in hoofdstuk 7.2. De indicatieve verdeling van het gebruik van de EU-middelen is als bijlage opgenomen.
7.1
Financieel overzicht naar jaren
De Commissie wijst de EU-middelen in jaartranches aan de lidstaten toe. In het volgende overzicht (Tabel 15) worden de jaartranches van de EU-middelen weergegeven, die aan het Duits-Nederlandse programmagebied ter beschikking worden gesteld. Deze zijn ook 37 maatgevend voor de tijdige besteding van de middelen (n+2 ) Tabel 15: Jaar 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Totaal
Financiële indeling jaartranches Communautaire bijdrage 18.057.450 Euro 18.514.226 Euro 19.079.589 Euro 19.759.652 Euro 20.459.286 Euro 21.075.490 Euro 21.708.160 Euro 138.653.853 Euro Bron: eigen productie
7.2
Financieel overzicht naar prioriteiten
De in het voorgaande beschreven focus op de Lissabon doelstellingen komt ook uit de verdeling van de middelen naar voren. Hierbij staat de stimulering van het concurrentievermogen centraal. De prioriteiten „Duurzame regionale ontwikkeling“, die met name gericht is op de Gothenburg-doelstellingen, en „Integratie en maatschappij“ worden financieel gelijk gewaardeerd. Voor prioriteit 4, „Technische Bijstand“, wordt – zoals door de Europese Commissie voor de EFRO-middelentoewijzing maximaal vastgelegd – 6% van de totale middelen toegwezen (vgl. VO 1083/2006: 46). Concreet ziet de verdeling van middelen er als volgt uit: Prioriteit 1 – Economie, Technologie, Innovation
58 %
Prioriteit 2 – Duurzame regionale ontwikkeling
18%
Prioriteit 3 – Integratie en maatschappij
18%
Prioriteit 4 – Technische Bijstand
6%
De Commissie laat de vrije keuze of de bijdrage van de fondsen in verhouding tot de subsidiabele totale uitgaven inclusief publieke en private uitgaven worden berekend of uitsluitend tot de subsidiabele publieke uitgaven (vgl. VO (EG) 1083/2006: art. 53). Voor
37
Bij de zogenaamde „n+2-regeling“ gaat het om een regel van de Europese Commissie welke inhoudt, dat de toegewezen Europese subsidiemiddelen telkens twee jaar na het jaar waarvoor ze zijn toegewezen “n” vervallen indien deze nog niet zijn besteed.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
81
het Duits-Nederlandse programma worden de fondsen in verhouding tot de subsidiabele totale kosten berekend. Zoals in hoofdstuk 6.3 toegelicht, wordt verwacht dat vooral in het kader van de majeure projecten ook private bijdragen in het programma zullen vloeien waardoor het aantal te realiseren projecten groter wordt. De voor de gehele looptijd van het programma te verwachten private middelen zijn op basis van de ervaringen uit de afgelopen subsidieperiode berekend. In Tabel 16 wordt de indicatieve financiële indeling van het programma met betrekking tot de prioriteiten toegelicht. Tabel 16:
Financiële indeling van het programma in prioriteiten Indicatieve uitsplitsing van de nationale bijdrage Communautaire financiering (a)
Nationale bijdrage (b) (= (c) + (d))
Nationale Overheidsfinanciering c)
Ter informatie
Nationale particuliere financiering (d)
Totale financiering (e) = (a)+(b)
Mede-financieringspercentage (f)= (a)/(e)
Bijdragen van de EIB
Overige financiering
Prioriteit 1: Economie, technologie en innovatie (EFRO/totale kosten)
80.419.235
96.059.389
79.420.927
16.638.462
176.478.624
45,57%
0
0
Prioriteit 2: Duurzame regionale ontwikkeling (EFRO/totale kosten)
24.957.694
24.957.694
24.957.694
0
49.915.388
50,00%
0
0
Prioriteit 3: Integratie en maatschappij (EFRO/totale kosten)
24.957.694
24.957.694
23.959.386
998.308
49.915.388
50,00%
0
0
Prioriteit 4: Technische bijstand (EFRO/totale kosten)
8.319.230
9.317.538
9.317.538
0
17.636.768
47,17%
0
0
138.653.853
155.292.315
137.655.545
17.636.770
293.946.168
47,17%
0
0
Totaal
Bron: eigen productie
Op basis van goede ervaringen in het verleden mag maximaal 50% van de totale subsidiabele kosten uit de middelen van de EU worden gesubsidieerd. De cofinanciering door de nationale regeringen bedraagt maximaal 30% van de kosten. Ten minste 20% van de kosten dient afkomstig te zijn van uit de regio afkomstige eigen middelen van de 38 projectdrager en/of van derden.
38
Dit geldt niet voor projecten in de prioriteit 4 – technische bijstand. Voor deze projecten kan de eigen bijdrage worden vervangen door nationale middelen.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
82
8
Effect van het programma op het milieu
Voor het onderhavige programma is conform richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement een Strategische Milieubeoordeling uitgevoerd. Deze milieubeoordeling omvat de navolgende bewerkingsstappen, die ook voor het onderhavige programma zijn uitgevoerd of – voor wat betreft de evaluatie – nog worden uitgevoerd. Afbeelding 11: Verloop van de strategische milieubeoordeling Nederlands deelgebied van het INTERREG IVA-gebied: Publieke bekendmaking: de beheersautoriteit maakt bekend dat er een milieueffectrapportage wordt opgesteld. Toepassingsgebied Toepassingsgebied en nauwkeurigheidsgraad: De beheersautoriteit komt met de betrokken overheidsinstanties en de begeleidingsgroep het toepassingsgebied en de nauwkeurigheidsgraad van de milieueffectrapportage overeen.
Milieubeoordeling en rapport:
Onderzoek naar de effecten en opstelling van het milieurapport
De beheersautoriteit zorgt voor de milieubeoordeling en stelt daarvan een rapport op. Publicatie: De beheersautoriteit en de betrokken ministeries uit Niedersachen en Nederland publiceren het milieurapport samen met het ontwerpprogramma.
Inspraak van de betrokken overheden / het betrokken publiek:
Aanbeveling, inspraak en besluit
De betrokken overheden/ het betrokken publiek kunnen volgens algemeen administratief recht naar aanleiding van het milieurapport aanbevelingen/ bezwaren naar voren brengen. Omdat de effecten op het milieu de grenzen van een land overschrijden, is de inspraakprocedure grensoverschrijdend. Besluit en bekendmaking: De beheersautoriteit neemt het milieurapport bij de beslissing over het programma in acht. Publicatie van het besluit, met vermelding van wat er met de aanbevelingen en bezwaren is gebeurd.
Evaluatie en monitoring: Evaluatie en monitoring
Monitoring van de daadwerkelijk opgetreden effecten op het milieu.
Bron: eigen weergave conform ARCADIS 2007
De strategische milieubeoordeling voor plannen en programma’s is bedoeld om bij de besluitvorming over plannen en programma’s de milieubelangen een volwaardige plaats te geven en daarbij de bevordering van een duurzame ontwikkeling in het oog te houden. De strategische milieubeoordeling wordt uitgevoerd voor plannen of programma’s waaruit (uiteindelijk) concrete projecten of activiteiten kunnen voortvloeien die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Daarbij is doorslaggevend dat deze concrete projecten of activiteiten zelf MER-plichtig moeten zijn. Momenteel heeft het INTERREG IVA-programma Nederland – Duitsland 2007–2013 een zodanig abstractieniveau dat het merendeel van de daarin genoemde plannen nog niet concreet genoeg is om te kunnen beoordelen of ze MER-beoordelingsplichtig zijn. Met behulp van de milieurapportage zijn desondanks de in hoofdstuk 6 beschreven
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
83
prioriteiten en actiegebieden resp. de daarin beschreven activiteiten – voor zover momenteel mogelijk – getoetst op hun potentiële invloed op de volgende milieuaspecten:
Mens, gezondheid, geluid en lucht Mobiliteit en verkeer Flora en fauna Bodem Water Duurzaamheid en klimaat Cultuur (geschiedenis) Landschap Toerisme
Bij dit onderzoek zijn alleen de milieueffecten beschreven van de activiteiten waarvan kan worden verwacht dat ze in de toekomst zullen leiden tot op zichzelf staande MERplichtige activiteiten. Van dergelijke activiteiten is sprake in prioriteit 2 (vgl. hoofdstuk 6.2.2). In prioriteit 1 en 3 zijn momenteel geen activiteiten zichtbaar waaruit dergelijke milieueffecten kunnen voortvloeien. Tabel 17: Prioriteit Actiegebieden
Activiteiten
Activiteiten met mogelijke MER-plichtige effecten 2) Duurzame regionale ontwikkeling a) Bevordering van hernieuwbare energieën en van de ontwikkeling van energiebesparende technologieën
b) Bevordering van de grensoverschrijdende ontwikkeling van infrastructureel aanbod
c) Bevordering van de grensoverschrijdende natuur- & landschapsbescherming en van de milieubescherming
1 – Bevordering van grensoverschrijdende projecten voor de ontwikkeling en toepassing van hernieuwbare en alternatieve technologieën voor de energiewinning
1 – Bevordering van de netwerkvorming van verkeersdragers en van de versterking van geïntegreerde transportketens
1 – Ondersteuning van maatregelen ter ontwikkeling van grensoverschrijdende natuurbeschermingsconcepten (bijv. natuurparken)
3 – Bevordering van onderzoek / evaluatie van of voorlichting over grensoverschrijdende aanleg (missing links) van vervoerswegen
2 – Koppeling van grensoverschrijdend toerisme en natuurbescherming, bijv. door de commerciële uitbating van de natuurlijke kenmerken van het subsidiegebied
4 – Bevordering van maatregelen ter versterking van het subsidiegebied als logistieke locatie
3 – Bevordering van de grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van hoogwaterbescherming en waterkwaliteit
6 – Bevordering van de grensoverschrijdende samenwerking tussen afvalinzamelende en – verwerkende bedrijven
5 – Onderzoek naar de gevolgen van de klimaatverandering voor natuur en landschap in de regio en de ontwikkeling van beschermingsmaatregelen
Bron: eigen weergave conform ARCADIS 2007
Deze activiteiten kunnen invloed op de volgende milieuaspecten hebben:
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
84
Tabel 18: Milieuaspecten Mens, gezondheid, geluid & lucht
Invloed van het programma op de milieuaspecten 2a) - 1
2b) - 1
2b) - 3
2b) - 4
2b) - 6
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Mobiliteit en verkeer Flora en fauna
2c) - 2
2c) - 3
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Water
X
X
X
X
X
X
Cultuur (geschiedenis) Landschap
X
X
X
X
X X
X
X
X
X
X
X
X
Toerisme
2c) - 5
X
Bodem
Duurzaamheid en klimaat
X
2c) - 1
X
X
X
X
X
X
X Bron: eigen weergave conform ARCADIS 2007
Vanwege de hoge abstractiegraad van het programma kan momenteel niet in detail worden beoordeeld of voor de programma-activiteiten een MER-plicht bestaat. Voor het observeren van de milieueffecten moet daarom bij de goedkeuring van de projecten telkens worden getoetst of een plan of project MER-plichtig is. Bij de plannen die onder de bovengenoemde themagebieden vallen, is dit zeer waarschijnlijk, zodat deze met name dienen te worden beoordeeld op hun effect op de gemarkeerde milieuaspecten. Ter observering van de milieueffecten van het programma verdient het verder aanbeveling een monitoring op te zetten die in het lopende programma de desbetreffende informatie registreert. Verloop van de inspraakprocedure Eerst werd op basis van een paper over het toepassingsgebied en heidsgraad de omvang van de milieueffectrapportage afgestemd met de in de beide deelstaten en Nederland. De daarbij gemaakte opmerkingen de opdracht belaste instituut verzonden en daarna in de herziene document verwerkt.
de nauwkeurigmilieu-instanties zijn aan het met versie van het
Vervolgens zijn de milieu-instanties van de beide deelstaten en Nederland evenals het algemene publiek in het kader van de inspraakprocedure in de gelegenheid gesteld opmerkingen te plaatsen bij het opgestelde milieurapport. Hiertoe zijn het milieurapport en de strategische oriëntatie van het programma op de website van het programma gepubliceerd (www.territorial-cooperation.eu) en in Nederland, Niedersachsen en Nordrhein-Westfalen ter inzage gelegd. De terinzagelegging werd telkens aangekondigd in het desbetreffende Ministerialblatt in Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen en in de Staatscourant in Nederland resp. op de website gepubliceerd. In het kader van de inspraakprocedure is gereageerd door het “Niedersächsische Umweltministerium”. De opmerkingen hadden betrekking op de milieurapportage en daarmee is – voor zover mogelijk – bij de herziening rekening gehouden.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
9
85
Verhouding tot andere EU-structuurfondsprogramma’s
Voor de uitvoering van de doelen van de Europese Unie worden er in de lidstaten verschillende programma’s uitgevoerd waarvan de programmagebieden en de thema’s / doelstellingen deels overlap met die van het onderhavige programmagebied vertonen. Een goede afstemming van de subsidie-instrumenten van de Europese Unie is hier zinvol; dit draagt er immers wezenlijk toe bij dat deze instrumenten optimaal worden ingezet. Om aan het additionaliteitsbeginsel te voldoen is voor het onderhavige programma gecontroleerd in hoeverre er enerzijds afbakeningen zijn ten opzichte van de desbetreffende andere programma’s (om dubbele financiering te voorkomen) en in hoeverre er anderzijds aanvullingsmogelijkheden zijn om – in de zin van additionaliteit – een versterking van de verschillende programma’s te bereiken. De focus ligt hierbij op de uit de Europese Structuurfondsen gefinancierde programma’s. Met behulp van de projectcriteria (vgl. hoofdstuk 10.4) wordt gewaarborgd dat projecten niet tezelfdertijd uit diverse Europese fondsen gefinancierd kunnen worden. Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid Het programmagebied van het Duits-Nederlandse INTERREG IVA programma vertoont een volledige ruimtelijke overlapping met de (nationaal georiënteerde) programma’s voor regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid. Hier kunnen de Duitse programma’s voor regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid voor NordrheinWestfalen en Niedersachen en de dienovereenkomstige Nederlandse programma’s voor Noord-Nederland, Oost-Nederland en Zuid-Nederland. In het kader van deze programma’s staan de versterking van de concurrentiepositie en de aantrekkelijkheid van de regio’s, alsmede de verbetering van de werkgelegenheid in de afzonderlijke regio’s op de voorgrond. Van een duidelijke afbakening van deze programma’s ten opzichte van het onderhavige programma is alleen al daarom sprake omdat in het kader van het INTERREG IVA programma alleen projecten kunnen worden gesubsidieerd die een eenduidig grensoverschrijdend karakter hebben. De programma’s voor regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid zijn daarentegen met name nationaal georiënteerd. In het kader van de beoordeling van aanvragen wordt getoetst op dubbele financiering van projecten. Desondanks is een organisatorische samenwerking tussen de programma’s denkbaar. Zo kunnen er in het kader van het INTERREG IVA programma projecten worden ontwikkeld die ertoe bijdragen dat soortgelijke projecten in het kader van het regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid aan beide kanten van de grens een netwerk vormen en er zo synergie kan worden bereikt. Europees Sociaal Fonds Met behulp van het Europees Sociaal Fonds (ESF) moet gestimuleerd worden dat de werknemers in de lidstaten verder worden gekwalificeerd en zo hun beroepsmogelijkheden verbeteren. Daarmee moet de werkgelegenheid worden verbeterd en moeten er human resources in de Europese Unie worden opgebouwd. De ESF-activiteiten zullen zich voor de jaren 2007 – 2013 op de volgende vier kerngebieden concentreren:
toename van het aanpassingsvermogen van arbeidskrachten en ondernemingen;
verbetering van de toegang tot werkgelegenheid en tot deelname aan het arbeidsproces;
verbetering van de sociale integratie door bestrijding van discriminatie en vergemakkelijking van de toegang tot de arbeidsmarkt voor mensen die in een achterstandssituatie verkeren en
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
86
bevordering van partnerschappen door middel van hervormingen op de gebieden werkgelegenheid en integratie.
Enkele van deze doelen worden ook met behulp van het onderhavige INTERREG IVAprogramma nagestreefd. Om overlap te voorkomen wordt in het kader van het INTERREG IVA programma bij alle relevante projecten allereerst getoetst of een subsidie in het kader van het ESF in aanmerking komt. Alleen als dit niet het geval is en als bij deze projecten belangrijke grensoverschrijdende aspecten op de voorgrond staan, kunnen zij vanuit het INTERREG IVA programma worden gesubsidieerd (vgl. hoofdstuk 6). Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Visserijfonds (EVF) Het ELFPO volgt in de komende subsidieperiode de volgende drie prioriteiten:
verbetering van het concurrentievermogen van land- en bosbouw;
versterking van het milieu en grondbeheer en de
bevordering van de plattelandsgebieden.
levenskwaliteit
en
de
economische
diversificatie
in
Als in de breedte georiënteerde, methodische prioriteit 4 wordt het huidige communautair initiatief LEADER+ in het ELFPO geïntegreerd. LEADER is daarmee geen eigen initiatief meer, maar maakt deel uit van het desbetreffende programma voor plattelandsontwikkeling. Deze vierde prioriteit heeft geen directe relatie met een afzonderlijk doel, maar werkt veeleer overkoepelend ten opzichte van alle drie de doelen. Het Europees Visserijfonds vervangt het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV) dat gold voor de planningsperiode 2000-2006. Evenals het voorgaande instrument ondersteunt het Europees Visserijfonds het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. De belangrijkste subsidieprioriteiten van het fonds zijn:
de verbetering van de concurrentiepositie / winstgevendheid van de visserijsector;
de bevordering van vangst- en productiemethoden die het milieu niet belasten;
de adequate ondersteuning van het personeel in de sector en
de bevordering van de diversificatie van de economische activiteit in de visserijgebieden.
Beide programma’s zijn zeer sterk thematisch ingesteld. Evenals bij de programma’s voor het regionale concurrentievermogen en de werkgelegenheid kan een afbakening met het onderhavige programma door het in dit programma noodzakelijke grensoverschrijdende karakter worden gerealiseerd. Het ELFPO en het EVF zijn overwegend nationaal georiënteerd. Om dubbel-financiering uit te sluiten, wordt ook hier bij alle relevante projecten getoetst of financiering in het kader van ELFPO / EVF mogelijk is. Is dit niet realiseerbaar en staan grensoverschrijdende aspecten centraal is financiering uit het INTERREG IVA programma mogelijk. Europese Territoriale Samenwerking Het programmagebied voor de grensoverschrijdende Duits-Nederlandse samenwerking grenst in het zuiden aan het programmagebied voor de Duits-Nederlands-Belgische samenwerking (het gebied van de Euregio Maas-Rijn). Beide programma’s hebben vergelijkbare doelstellingen en zetten de economische ontwikkeling met een focus op technologie en innovatie centraal in hun projecten. Door gezamenlijke programmaoverschrijdende projecten dienen de doelstellingen gebundeld en synergieën gebruikt te worden. Overleg tussen de partners van beide programma’s draagt hier zorg
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
87
voor. Zo zal tijdens de vergaderingen van de Comités van Toezicht verslag worden gedaan over het verloop van het respectievelijke andere programma en de mate van het bereiken van de strategische doelstellingen. In dit kader zal ook over de organisatie van programmagebied-overschrijdende projecten en hun uitvoering overlegd worden. Naast de grensoverschrijdende samenwerking worden in het kader van de doelstelling "Europese Territoriale Samenwerking" ook de transnationale en de interregionale samenwerking gesteund. Voor beide programma's is er ruimtelijke overlap met het onderhavige INTERREG IVA programma. Bij de transnationale samenwerking worden er binnen vastgelegde, vergelijkbaar gestructureerde samenwerkingsruimten projecten ter versterking van de economische, ruimtelijke en sociale integratie van Europese regio’s gesteund. Een afbakening blijkt alleen al uit het feit dat het hierbij gaat om een ruimtelijk brede samenwerking tussen verschillende steden en regio’s, een samenwerking die niet zozeer de directe grensoverschrijdende problematiek doch veeleer de thematiek van de ruimtelijke brede ontwikkeling en de ruimtelijke integratie voor ogen heeft. Synergieën kunnen ontstaan doordat bijvoorbeeld projecten die in de gensoverschrijdende samenwerking succesvol waren, op transnationaal niveau voortgezet kunnen worden. Bij de interregionale samenwerking staat de uitwisseling van ervaringen tussen de Europese regio’s op de voorgrond. Door een omvangrijke uitwisseling van informatie en ervaringen moeten de politieke strategieën en instrumenten voor regionale ontwikkeling efficiënter worden vormgegeven. In dit verband is synergie tussen de programma’s mogelijk en dit is in het verleden ook reeds tot stand gebracht: doordat programmaregio's van het grensoverschrijdende samenwerkingsgebied bij interregionale projecten worden betrokken, kunnen de ervaringen die via de Europese uitwisseling worden opgedaan direct de grensoverschrijdende activiteiten instromen en zo bijdragen tot wederzijdse synergie. In het kader van het initiatief “Regio’s voor economische verandering” van de Europese Commissie dient door de uitwisseling van innovatieve good-practice ervaringen over de de Europese regionale politiek en haar instrumenten de concurrentiekracht van de steden en regio’s versterkt te worden. Alle programma’s in het kader van de Europese Territoriale Samenwerking dienen bij deze netwerken betrokken te worden. Daarom zijn in het kader van het INTERREG IVA programma de volgende maatregelen voorzien:
In het Comité van Toezicht een vertegenwoordiger van het netwerk / de netwerken waaraan de regio deelneemt (als waarnemer) toe te laten, welke over de voortgang van het netwerk / de netwerken bericht;
Minimaal één maal per jaar is een agendapunt in het Comité van Toezicht voorzien, waarbinnen bericht wordt over de activiteiten van het netwerk / de netwerken en over voorstellen voor het INTERREG IVA programma gediscussieerd wordt;
In het jaarverslag zal over de uitvoering van de in het kader van het initiatief “Regio’s voor economische verandering” ontwikkelde activiteiten verslag gedaan worden.
Het europabrede INTERact II programma richt zich op ‘good governance’ voor territoriale samenwerking en levert vraaggerichte ondersteuning voor diegenen die bij de uitvoering van de programma’s in het kader van de Europese Territoriale Samenwerking betrokken zijn. In het kader van het Duits-Nederlandse INTERREG IVA wordt bijzondere aandacht besteed aan de door het INTERact II programma geleverde aanbod. Om een grootstmogelijk effect van het INTERact activiteiten voor de bij de programma-uitvoering betrokkenen te behalen, stimuleert de beheersautoriteit het gebruik van de INTERact dienstverlening, zoals informatiematerialen en de deelname aan seminars. De daarmee verbonden kosten zijn subsidiabel in het kader van de technische bijstand.
88
10
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
Organisatie en uitvoering van het programma
Voor de uitvoering van het programma vormen de INTERREG-overeenkomst tussen de INTERREG-partners en hun overeenkomst met de certificeringsautoriteit een essentiële basis (vgl. hoofdstuk 10.1). De verschillende bij de uitvoering van het programma in uiteenlopende functies betrokken overheden en organen en hun taken worden in hoofdstuk 10.2 uiteengezet. De procedures voor de projectuitvoering, voor de controlesystemen en voor het monitoring wordt in hoofdstuk 10.3 ingegaan. Daarnaast zijn de criteria voor de projectselectie (hoofdstuk 10.4) en de voor de projectbeoordeling noodzakelijke indicatoren (hoofdstuk 10.5) van wezenlijk belang voor de uitvoering van het programma. Informatie over communicatie en publiciteit is opgenomen in hoofdstuk 10.6.
10.1 INTERREG-overeenkomst en overeenkomst met de certificeringsautoriteit In het Duits-Nederlandse grensgebied wordt voor de uitvoering van het programma een INTERREG-overeenkomst tussen alle partners en een overeenkomst tussen de partners en de certificeringsautoriteit gesloten. Deze vormen het fundament van de samenwerking tussen alle betrokken actoren en zijn gebaseerd op de beproefde overeenkomsten die al sinds INTERREG I bestaan. De overeenkomsten hebben ertoe bijgedragen dat de uitvoering van de INTERREG-programma’s zeer gestructureerd en daarmee zeer succesvol is verlopen. Al bij de tussentijdse evaluaties van de INTERREG IIA-programma’s is geconstateerd dat het sluiten van dergelijke overeenkomsten ongewijzigd dient te worden voortgezet (vgl. PCI: 2001b: 90). De INTERREG-overeenkomst legt voor alle betrokken partners de procedures en bevoegdheden voor het programmamanagement en het financieel beheer, alsook bij de aansprakelijkheid vast. Zij regelt de samenwerking tussen de partners en legt de taken en bevoegdheden van de betrokken partners en organen bij de uitvoering van het programma vast. De overeenkomst van de partners met de certificeringsautoriteit is de basis voor een gezamenlijk grensoverschrijdend financieel beheer. Hierin wordt ook het middelenbeheer vastgelegd op een gezamenlijke rekening, ongeacht of het om Nederlandse of om Duitse middelen gaat. Deze overeenkomsten tussen alle partners gelden binnen en buiten de EU als model voor partnerschap en subsidiariteit, alsmede voor een grensoverschrijdend management van hoge kwaliteit en een grensoverschrijdende financiering.
10.2
Gremia en organen voor de uitvoering van het programma
De gekozen structuur voldoet zowel aan de vereisten van de structuurfondsverordeningen als aan de behoeften van de diverse partners. De beheersautoriteit (hoofdstuk 10.2.1) is ten opzichte van de Europese Commissie verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma. Het Comité van Toezicht houdt toezicht op de uitvoering van het programma en wordt daarbij door stuurgroepen ondersteund (hoofdstuk 10.2.2). Voor de uitvoering van het programma vallen het Gemeenschappelijk Secretariaat en de programmamanagements (hoofdstuk 10.2.3) belangrijke taken ten deel. De beschrijving van de certificeringsautoriteit, inclusief haar taken, is te vinden in hoofdstuk 10.2.4, die van de auditautoriteit in hoofdstuk 10.2.5.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
89
In Afbeelding 12 wordt de samenwerking tussen de organen en gremia schematisch weergegeven. Afbeelding 12: Organen en gremia van het programma Beheersautoriteit
Gemeenschappelijk Secretariaat
CertificeringsAutoriteit
Auditautoriteit
Comité van Toezicht
Stuurgroep
Regionaal programmamanagement Bron: eigen productie
10.2.1 Beheersautoriteit Beheersautoriteit voor het programma – waarnemend voor de betrokken partners Nederland en Niedersachsen – is volgens art. 60 van VO 1083/2006 en artikel 15 van VO 1080/2006 de deelstaat Nordrhein-Westfalen, vertegenwoordigd door: Ministerium für Wirtschaft, Mittelstand und Energie des Landes Nordrhein-Westfalen Referat 302 40190 Düsseldorf, Duitsland De beheersautoriteit is ervoor verantwoordelijk dat het operationele programma in overeenstemming met het principe van economisch begrotingsbeleid wordt beheerd en uitgevoerd. Zij is er volgens artikel 60 van VO (EG) 1083/2006 voor verantwoordelijk dat
de concrete acties voor financiering worden geselecteerd met inachtneming van de voor het operationele programma geldende criteria en dat deze gedurende de hele uitvoeringsperiode in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en nationale voorschriften;
de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd en of de voor de concrete acties door de begunstigden gedeclareerde uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan en met de communautaire en nationale voorschriften in overeenstemming zijn;
er een systeem is om boekhoudkundige gegevens over elke concrete actie in het kader van het operationele programma in geïnformatiseerde vorm te registreren en te bewaren, en dat de gegevens over de uitvoering die nodig zijn voor het financiële beheer, het toezicht, de verificaties, de audits en de evaluatie worden verzameld;
de begunstigden en de andere bij de uitvoering van concrete acties betrokken instanties voor alle transacties betreffende de concrete acties hetzij een afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code gebruiken, zonder afbreuk te doen aan nationale boekhoudregels
de in artikel 48, lid 3, bedoelde evaluaties van de operationele programma's overeenkomstig artikel 47 plaatsvinden;
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
90
er procedures worden ingesteld om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en audits die nodig zijn om voor een toereikend controlespoor te zorgen, worden bijgehouden overeenkomstig artikel 90;
de certificeringsautoriteit met het oog op de certificering alle nodige informatie ontvangt over de in verband met de uitgaven gevolgde procedures en verificaties;
er sturing wordt gegeven aan de werkzaamheden van het Comité van Toezicht, en dat er voor de documenten wordt gezorgd die het nodig heeft om op de kwaliteit van de uitvoering van het operationele programma toezicht te kunnen houden in het licht van de specifieke doelstellingen daarvan;
de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering worden opgesteld en, na goedkeuring ervan door het Comité van Toezicht, worden ingediend bij de Commissie;
de voorschriften inzake voorlichting en publiciteit van artikel 69 worden nagekomen;
De beheersautoriteit legt binnen twaalf maanden na goedkeuring van het programma een beschrijving van de beheers- en controlesystemen voor, waarin de organisatie en de procedures van de beheersautoriteit en de certificeringsautoriteit evenals van de bemiddelende instanties weergegeven worden en waarin de organisatie en de procedures van de auditautoriteit en de eventuele overige instanties die onder haar verantwoording controles uitvoeren, toegelicht worden (vgl. VO (EG) 1983/2006: Artikel 71). 10.2.2 Comité van Toezicht Het Comité van Toezicht houdt toezicht op de uitvoering van het programma en controleert en stuurt eventueel de algemene strategie. Het vergewist zich ervan dat het operationele programma effectief en volgens de voorschriften wordt uitgevoerd. Te dien einde
toetst en billijkt het indien nodig bewerkingen van de criteria voor de selectie van de te financieren concrete acties in het kader van de programmering;
beoordeelt het aan de hand van de door de beheersautoriteit voorgelegde stukken regelmatig welke vorderingen er bij de verwezenlijking van de specifieke doelen van het operationele programma zijn geboekt;
toetst het de resultaten van de uitvoering en daarbij met name in hoeverre de voor elke prioriteitsas vastgelegde doelen worden gerealiseerd, alsmede de beoordelingen overeenkomstig artikel 48 lid 3 VO (EG): 1083/2006;
toetst en billijkt het het overeenkomstig artikel 67;
wordt het over het jaarlijkse controlerapport dan wel het deel van het rapport dat het desbetreffende operationele programma behandelt en eventuele daarop betrekking hebbende opmerkingen van de Commissie bij dit rapport dan wel bij het desbetreffende deel van het rapport geïnformeerd;
kan het aan de beheersautoriteit herzieningen of toetsingen van het operationele programma voorstellen die geschikt zijn om aan de verwezenlijking van de fondsdoelen overeenkomstig artikel 3 bij te dragen of om het beheer, met name de financiële afwikkeling van het programma, te verbeteren;
toetst en billijkt het elk voorstel tot een inhoudelijke wijziging van de beslissing van de Commissie inzake de fondsparticipatie.
jaarlijkse
en
het
afsluitende
uitvoeringsverslag
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
91
Daarnaast besluit het Comité van Toezicht over de goedkeuring van majeure projecten. In het Comité van Toezicht zijn de volgende leden adviserend of stemgerechtigd vertegenwoordigd met elk een stem: Tabel 19:
Leden Comité van Toezicht
Organisatie Europese Commissie Bundesministerium für Wirtschaft und Technologie Ministerium für Wirtschaft, Mittelstand und Energie des Landes Nordrhein-Westfalen Niedersächsisches Ministerium für Wirtschaft, Arbeit und Verkehr Ministerie van Economische Zaken Regionale Vertretungen Niedersachsen (2 regionale vertegenwoordigers, 2 stemmen) Bezirksregierung Münster Bezirksregierung Düsseldorf Provincie Friesland Provincie Groningen Provincie Drenthe Provincie Overijssel Provincie Gelderland Provincie Noord-Brabant Provincie Limburg Eems Dollard Regio EUREGIO Euregio Rijn-Waal euregio rijn-maas-noord Certificeringsautoriteit Bron: eigen productie
Het Comité van Toezicht delegeert taken betreffende de inhoudelijke beoordeling van de projectaanvragen aan de hand van de in het programma vastgelegde selectie- en beoordelingscriteria en betreffende de besluitvorming over projecten aan regionale stuurgroepen. Het secretariaat van de stuurgroepen wordt door de regionale programmamanagements waargenomen (vgl. hoofdstuk 10.2.3 en 10.3). Het Comité van Toezicht stelt met goedvinden van de beheersautoriteit een reglement van orde vast in het kader van de institutionele, juridische en financiële voorschriften van de desbetreffende lidstaat om zijn taken overeenkomstig deze verordening uit te oefenen (vgl. artikel 63 van VO (EG) 1083/2006). Het secretariaat van het Comité van Toezicht wordt uitgevoerd door het Gemeenschappelijk Secretariaat (technische afwikkeling) (vgl. hoofdstuk 10.3). 10.2.3 Gemeenschappelijk Secretariaat en regionale programmamanagements Voor de administratieve ondersteuning van de beheersautoriteit, van het Comité van Toezicht en eventueel van de auditautoriteit (vgl. artikel 14 van VO (EG) 1083/2006), alsmede voor de uitvoering van alle technisch-administratieve taken die betrekking hebben op het programma langs de Nederlands-Duitse grens als geheel, wordt een Gemeenschappelijk Secretariaat ingericht. Andere taken voor de afwikkeling van het
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
92
programma worden door de beheersautoriteit gedelegeerd aan de in het grensgebied bestaande Euregio’s, die door de inrichting van regionale programmasecretariaten een regionale en adequate uitvoering van het programma met name op het gebied van de projectrealisatie garanderen. Een nieuw element binnen het Nederlands-Duitse programma vormen de in hoofdstuk 6.4 voorgestelde majeure projecten. Majeure projecten worden deels door het Gemeenschappelijk Secretariaat en deels door de regionale secretariaten geïnitieerd. In Afbeelding 13 wordt de organisatiestructuur van het programmamanagement duidelijk. Afbeelding 13: Organisatiestructuur van het programmamanagement
Technische en administratieve afwikkeling
Programmamangement bij de euregio rijn-maas-noord
Initiëring van majeure projecten
Programmamanagement bij de Euregio Rijn-Waal
Technische afwikkeling
Programmamanagement bij de EUREGIO
Majeure projecten
Secretariaten van de regionale Programmmanagements Programmamanagement bij de Eems Dollard Regio
Gemeenschappelijk Sekretariat
Initiëring en begeleiding van (majeure) projecten Bron: eigen productie
Nieuw in het Duits-Nederlandse programma zijn de reeds genoemde majeure projecten. Majeure projecten worden deels geïnitieerd door het Gemeenschappelijk Secretariaat en deels door de regionale secretariaten. Uit de afbeelding wordt duidelijk dat het Gemeenschappelijk Secretariaat in essentie de volgende taken heeft: a) Initiëring en begeleiding van majeure projecten met de volgende taken:
projectontwikkeling van majeure projecten en de beoordeling van deze projecten
afstemming met de regionale programmamanagements
b) Uitvoering van de technisch-administratieve taken in overeenstemming met de eisen van de Europese Commissie en van de ministeries van economische zaken van Nederland, van de deelstaat Niedersachen en van de deelstaat Nordrhein-Westfalen met de volgende taken:
ondersteuning van de beheersautoriteit en de ministeries
communicatie met de Europese Commissie
voorbereiding en afwikkeling van de vergaderingen van het Comité van Toezicht
monitoring, evaluatie en verslaglegging
voorlichting en communicatie
maatregelen ten behoeve van kwaliteitsborging / afstemming met de regionale programmamanagements
evaluatie van het lopende INTERREG-programma (kennis- en competentiecentrum)
afzonderlijke vragen en bijscholing
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
93
Het Gemeenschappelijk Secretariaat is bij de Euregio Rijn-Waal gevestigd : Gemeenschappelijk INTERREG-Secretariaat Emmericher Straße 24 D-47533 Kleve, Duitsland De regionale programmamanagements hebben in essentie de volgende taken:
afstemming met het Gemeenschappelijk Secretariaat en de andere regionale programmamanagements;
projectbegeleiding en -monitoring;
taken op het gebied van communicatie
voorbereiding en afwikkeling van de vergaderingen van de stuurgroep.
Alle projecten worden bij de regionale programmamanagements bij de Euregio’s begeleid en afgewikkeld. 10.2.4 Certificeringsautoriteit Voor de waarneming van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 59 en 61 van VO (EG) 1083/2006 wordt een certificeringsautoriteit ingericht. De beheersautoriteit heeft de taken van de certificeringsautoriteit voor het INTERREGprogramma overgedragen aan: Eems Dollard Regio Bunderpoort 14 9693 ZG Nieuweschans, Nederland Functiescheiding tussen de certificeringsautoriteit en het programmamanagement bij de Eems Dollard Regio is gewaarborgd. De certificeringsautoriteit heeft de volgende taken:
de betalingen van de Commissie in ontvangst te nemen en principieel betalingen aan de verantwoordelijke begunstigde te doen; hierbij wikkelt zij ook de nationale cofinanciering af;
gecertificeerde uitgavenstaten en betalingsaanvragen op te stellen en bij de Commissie in te dienen;
te certificeren dat: de uitgavenstaat juist is, afkomstig is van een betrouwbaar boekhoudsysteem en gebaseerd is op controleerbare bewijsstukken, de gedeclareerde uitgaven in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en nationale voorschriften en zijn gedaan voor concrete acties die aan de hand van de voor het programma geldende criteria zijn geselecteerd voor financiering en in overeenstemming zijn met de communautaire en de nationale voorschriften;
met het oog op de certificering, er op toe te zien dat zij van de managementautoriteit toereikende informatie krijgt over de procedures die zijn gevolgd en over de verificaties die zijn verricht in verband met de in de uitgavenstaten vermelde uitgaven;
voor de certificering rekening te houden met de resultaten van alle audits die door of onder verantwoordelijkheid van de auditautoriteit zijn verricht;
boekhoudkundige gegevens over de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven in geïnformatiseerde vorm bij te houden;
een boekhouding bij te houden van de te innen bedragen en van de bedragen die worden geschrapt naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
94
bijdrage voor een concrete actie. Geïnde bedragen worden vóór de afsluiting van het operationele programma teruggestort in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen door ze in mindering te brengen op de volgende uitgavenstaat. De certificeringsautoriteit is er samen met de beheersautoriteit voor verantwoordelijk dat de tussentijdse en slotuitbetalingsaanvragen van het Land bij de Europese Commissie voldoen aan de voorschriften van de Structuurfondsverordening VO (EG) 1083/2006. De betalingsaanvragen zijn gebaseerd op de verslagen van de auditautoriteit en eventueel van andere toetsingsorganen. 10.2.5 Auditautoriteit De auditautoriteit is gevestigd in Duitsland – en daarmee overeenkomstig artikel 14 lid 1 van Verordening 1080/2006 in het land waar de beheersautoriteit is gevestigd. Zij is overeenkomstig artikel 59 VO (EG) 1083/2006 ingericht als zelfstandige organisatorische eenheid die onafhankelijk is van de beheersautoriteit en de certificeringsautoriteit. Voor het Duits-Nederlandse INTERREG-programma is de audit-autoriteit gevestigd binnen het bevoegdheidsterrein van het ministerie van financiën van de deelstaat Nordrhein-Westfalen: Finanzministerium des Landes Nordrhein-Westfalen - Prüfbehörde Jägerhofstraße 6 40479 Düsseldorf, Duitsland De audit-autoriteit heeft overeenkomstig art. 62 van VO (EG) 1083/2006 in het bijzonder de volgende taken:
erop toe te zien dat er audits worden verricht om na te gaan of het beheers- en controlesysteem van het operationele programma efficiënt functioneert;
erop toe te zien dat er aan de hand van een adequate steekproef audits op concrete acties worden verricht om de gedeclareerde uitgaven te verifiëren;
binnen negen maanden na de goedkeuring van het operationele programma de Commissie een auditstrategie voor te leggen die betrekking heeft op de instanties die de bovengenoemde audits zullen uitvoeren, op de te volgen methode, op de steekproefmethode voor de audits op concrete acties en op de indicatieve planning van de audits; doel hiervan is te garanderen dat de belangrijkste instanties worden gecontroleerd en dat de audits gelijkelijk over de programmeringsperiode worden gespreid.
uiterlijk op 31 december van elk jaar in de periode 2008-2015:
aan de Commissie een jaarlijks controleverslag voor te leggen met de resultaten van de audits die in de voorafgaande 12 maanden eindigend op 30 juni van het betrokken jaar overeenkomstig de auditstrategie voor het operationele programma zijn verricht, en eventuele tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen voor het programma te melden. Het uiterlijk op 31 december 2008 in te dienen eerste verslag bestrijkt de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 juni 2008. De informatie over de na 1 juli 2015 verrichte audits wordt opgenomen in het laatste controleverslag dat de verklaring van afsluiting vergezelt;
op basis van de onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit verrichte controles en audits advies te geven over de vraag of het beheers- en
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
95
controlesysteem voldoende efficiënt functioneert om een redelijke garantie te kunnen bieden omtrent de juistheid van de uitgavenstaten die tijdens dat jaar bij de Commissie zijn ingediend, alsmede, bij wijze van gevolgtrekking, om een redelijke garantie te kunnen bieden omtrent de rechtmatigheid en de juiste toepassing van de regels bij de onderliggende transacties;
waar van toepassing, krachtens artikel 88, een verklaring van gedeeltelijke afsluiting af te geven met een beoordeling van de de rechtmatigheid en de juiste toepassing van de regels van de betrokken uitgaven.
uiterlijk op 31 maart 2017 bij de Commissie een verklaring van afsluiting af te geven met een beoordeling van de geldigheid van de aanvraag voor de betaling van het eindsaldo, alsmede van de rechtmatigheid en de juiste toepassing van de regels van de onderliggende transacties die zijn vermeld in de definitieve uitgavenstaat; deze verklaring gaat vergezeld van het laatste controleverslag.
De audit-autoriteit voert de in VO (EG) 1083/2006 voorziene taken onafhankelijk uit in overeenstemming met de richtlijnen in de uitvoeringsverordening. Zij is onafhankelijk van de beheersautoriteit en de certificeringsautoriteit actief en werkt volgens internationaal erkende toetsingsnormen. De auditautoriteit is gemachtigd, de taken conform artikel 62 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 in het gehele programmagebied te verrichten en wordt daarom niet door een groep van auditors bestaande uit vertegenwoordigers van de betrokken lidstaten ondersteund (vgl. VO (EG) 1080/2006: artikel 14). Toch zal de auditautoriteit op werkniveau bij haar taken ondersteund worden door auditors uit Nederland en Niedersachsen. Dit draagt zorgt voor auditactiviteiten conform de respectievelijke nationale wetgeving. De auditautoriteit wordt bij haar activiteiten ondersteund door accountants uit Niedersachsen en Nederland, om een toetsingsprocedure te garanderen die in overeenstemming is met de dienovereenkomstige nationale rechtsvoorschriften. De auditautoriteit informeert de beheersautoriteit en de certificeringsautoriteit regelmatig over de resultaten van de door haar uitgevoerde toetsingen en controles. Daarnaast kan zij in het kader van haar activiteit adviezen geven over programmaverbeteringen en over de toekomstige voorkoming van fouten en werkt op verzoek van de beheersautoriteit adviserend in het voortraject van geplande programmawijzigingen mee, waarbij zij niet is betrokken bij de besluitvorming en uitvoering. De financiering van de auditautoriteit geschiedt uit middelen van de technische bijstand.
10.3
Projectcyclus, controle en monitoring
De projectcyclus begint met de indiening van projectaanvragen (hoofdstuk 10.3.1) en de goedkeuringsprocedures (hoofdstuk 10.3.2). De projectuitvoering, de controles en de monitoring worden in hoofdstuk 10.3.3 beschreven. 10.3.1 Indienen van de aanvragen Gerechtigd tot het indienen van een aanvraag zijn gemeenten, gemeentelijke samenwerkingsverbanden, overige rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid en natuurlijke personen die een onderneming voeren. De advisering en ondersteuning bij de projectontwikkeling vindt plaats door het desbetreffende regionale programmamanagement; bij majeure projecten geschiedt dit deels door het Gemeenschappelijk Secretariaat. Er wordt voorafgaand aan de projectstart
96
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
ondersteuning geboden bij de uitwerking van de projecten, bij het samenbrengen van partners aan beide zijden van de grens en bij het vinden van cofinanciering. De verantwoordelijke partner (leadpartner) stelt voor zichzelf en zijn partners op een gestandaardiseerd aanvraagformulier een gezamenlijke subsidieaanvraag op en dient deze in bij het desbetreffende programmamanagement resp. – bij centraal geïnitieerde majeure projecten – bij het Gemeenschappelijk Secretariaat. 10.3.2 Goedkeuringsprocedure De ingediende projecten moeten voldoen aan de in hoofdstuk 10.4 beschreven project criteria evenals aan eventuele verdere criteria die het Comité van Toezicht voor de projecten kan vastleggen. Verder moet aan de vereisten van het communautaire en het nationale recht worden voldaan terwijl eveneens de totale financiering moet zijn gewaarborgd. Deze aspecten worden door de regionale programmamanagements getoetst. Vervolgens wordt de aanvraag aan de betrokken INTERREG-partners ter advisering en besluitvorming voorgelegd. Op deze manier worden alle partners ter plaatse, inclusief de lokale economische en sociale partners, de organisaties voor milieubelangen en overige relevante instanties, betrokken bij de uitvoering van het programma. Daarmee wordt gewaarborgd dat het project past binnen de ontwikkelingsstrategieën. Dit maakt consensus voor het desbetreffende project mogelijk en daarmee voor de realisering van het programma. Over de subsidieaanvragen wordt beslist in de stuurgroep- of bij majeure projecten in het Comité van Toezicht. Hiervoor stelt het secretariaat van de stuurgroep / Comité van Toezicht de bijbehorende voorstellen op. De stuurgroep / Comité van Toezicht controleert of de projecten subsidiabel zijn (conform de eisen van het programma). Op basis van het besluit van de stuurgroep / het Comité van Toezicht doet de toekennende instantie de verantwoordelijke projectdrager (“Lead-partner“ als verantwoordelijke projectpartner met financiële en juridische aansprakelijkheid) een beschikking toekomen. Deze omvat de EU-middelen en de nationale medefinancieringsmiddelen (evenals eventueel de regionale middelen van provincies). Daarmee ontvangt de projectdrager uit één hand een beschikking inzake een financiering uit verschillende bronnen, hetgeen de afwikkeling van de financiering vergemakkelijkt. Aan de projectdrager wordt weer de verantwoordelijkheid voor het doorleiden van de subsidiemiddelen aan de partners overgedragen. Tegenover de certificeringsautoriteit moet de projectdrager rekenschap afleggen over het juiste gebruik van de middelen. Overige details betreffende de financiële afwikkeling worden uiteengezet in hoofdstuk 10.3 en in de beschrijving van de beheers- en controlesystemen. In de volgende afbeelding wordt de projectaanvraagcyclus vereenvoudigd weergegeven.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
97
Afbeelding 14: Aanvraag- en goedkeuringsprocedure voor projecten
Aanvrager > Aanvraag voor een project
Regionaal programmamanagement > Ondersteuning van leadpartner bij uitwerking projecten > Hulp bij samenbrengen van partners Inhaltliche Prüfung Antrags durch > Toetsing vandes aanvraag (projectcriteria, EU-recht, totale financiering)
Inhoudelijke beoordeling / formele toetsing aanvraag door Euregio-organen Provincies (NL) Bezirksregierungen/ RV Oldenburg(DE) Ministeries van economische zaken en andere betrokken ministeries
Stuurgroep / Comité van Toezicht (majeure projecten) > Besluit over aanvraag
Certificeringsautoriteit > EFRO (EU) -middelen > Cofinanciering regeringen (uitbetaling)
Toekennende instantie Positief > Middelentoezegging >Overeenkomst met de leadpartner
Aanvrager > Goedgekeurde aanvraag voor een project Bron: eigen productie
10.3.3 Controles, financiële afwikkeling en monitoring De middelen van het EFRO worden na toetsing van de uitbetalingsaanvragen door de certificeringsautoriteit bij de Europese Commissie opgevraagd en op een gezamenlijke rekening beheerd. Deze rekening is uitsluitend bestemd voor het beheer van de middelen voor het Duits-Nederlandse INTERREG-programma. De cofinanciering wordt in de regel deels door de nationale regeringen (Nederland en de Duitse deelstaten NordrheinWestfalen en Niedersachsen), deels door de Nederlandse provincies en door andere regionale partners beschikbaar gesteld. De nationale cofinanciering wordt in de regel eveneens aan de certificeringsautoriteit overgedragen en door haar beheerd. De certificeringsautoriteit maakt de opgevraagde middelen na toetsing over aan de projectdrager (leadpartner) van een project. Deze is er weer voor verantwoordelijk de desbetreffende middelen aan zijn projectpartners door te leiden.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
98
In Afbeelding 15 worden de geldstromen van de EU en de uit cofinanciering afkomstige middelen weergegeven. Afbeelding 15: Geldstroom van EU-middelen en cofinancieringsmiddelen Europese Commissie Nordrhein-Westfalen Uitbetalingen
Niedersachsen
Uitgavenverklaring en uitbetalingsaanvraag
Nederland/provincies
Certificeringsautoriteit
Regionaal programmamanagement, first level control
Uitbetalingen
Opvraging middelen
Subsidieontvanger Bron: eigen productie
Controles (vgl. VO (EG) 1828/2006) Om de INTERREG-subsidiemiddelen te ontvangen dient de projectverantwoordelijke een gestandaardiseerde uitbetalingsaanvraag in op basis van daadwerkelijk gerealiseerde projectuitgaven. Door een onafhankelijke toetsingsinstantie (first level control) wordt enerzijds gecontroleerd of de uitgaven correct zijn en daadwerkelijk zijn gedaan en anderzijds of de uitgaven in harmonie zijn met de projectinhoud. Pas na deze toetsing kan de uitbetalingsaanvraag via het regionale programmamanagement bij de certificeringsautoriteit worden ingediend. In een regelmatig in te dienen voortgangsverslag wordt door de projectdrager zowel opgave gedaan van de inhoudelijke voortgang als van de financiële voortgang. Met behulp van een set indicatoren zijn bovendien de voortgang en het succes van het project meetbaar Aan het eind van het project moet de projectdrager een eindafrekening indienen. Deze wordt door een onafhankelijke toetsingsinstantie gecontroleerd (vgl. VO (EG) 1083/2006 artikel 60). Daarnaast dient de projectdrager een eindverslag in, waarin de resultaten van het project gepresenteerd worden. De auditautoriteit controleert door middel van geschikte steekproeven nogmaals de uitgaven van diverse projecten (second level control). Zij voert deze steekproeven centraal voor het hele programmagebied uit en wordt daarbij ondersteund door controleurs uit Niedersachsen en Nederland om te waarborgen dat de mogelijk specifieke rechtsvoorschriften in acht worden genomen (vgl. VO (EG) 1083/2006 artikel 62). Om de efficiëntie van het programma te waarborgen worden uiteenlopende maatregelen getroffen. In het kader van de opstelling van het programma is de optimale inzet van de begrotingsgelden en de hoge kwaliteit van het programma ook door middel van de
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
99
begeleiding door de ex-ante-evaluatoren bereikt. Overige beoordelingen en evaluaties vinden plaats tijdens de uitvoering van het programma en altijd bij programmawijzigingen. Zo wordt een ononderbroken evaluatie van de programma-afwikkeling gegarandeerd. Monitoring Basis voor de begeleiding en de beoordeling van het programma vormt een elektronisch monitoringsysteem dat zowel inhoudelijke als financiële gegevens op programma- en op projectniveau genereert. In de database worden alle projecten geregistreerd en het systeem biedt op deze wijze zowel de mogelijkheid van bewaking als van besturing van het programma. De database levert informatie over de volgende themagebieden:
gegevens over de status-quo van het programma
programmavolume, volume van de afzonderlijke prioriteiten
informatie over de inzet van middelen en evt. over middelen die zijn komen te vervallen
informatie over de afzonderlijke projecten (inhouden, dragers, projectvolumes, enz.)
gegevens over de status-quo van de projectontwikkeling (goedkeuring, uitbetalingsaanvragen en inzet van middelen, uitgevoerde toetsingsstappen bij het opvragen van middelen, evt. vervallen middelen)
informatie over de indicatoren
De gegevens worden door de regionale programmamanagements en het Gemeenschappelijk Secretariaat beschikbaar gesteld. Het Gemeenschappelijk Secretariaat is verantwoordelijk voor de evaluatie en de verzameling van de gegevens die het gehele programmagebied betreffen, alsmede voor de toezending van deze gegevens aan de Commissie. De beheersautoriteit wijst alle bij het programma betrokken partners hun desbetreffende rechten toe; zo hebben alle partners toegang tot het systeem. De compatibiliteit van het monitoringsysteem met het systeem van de Commissie voor elektronische gegevensuitwisseling (SFC 2007) wordt gewaarborgd. Gedetailleerde informatie over de met de financiële afwikkeling verbonden controles en het monitoringsysteem zijn opgenomen in de beschrijving van de beheers- en controlesystemen.
10.4
Criteria voor de projectselectie
Principieel dienen alle projecten de ontwikkeling van grensoverschrijdende economische, sociale en ecologische activiteiten door middel van gezamenlijke strategieën voor een duurzame territoriale ontwikkeling te bevorderen. In tabel 20 worden de afzonderlijke criteria voor projecten genoemd. In gemotiveerde uitzonderingsgevallen kan het Comité van Toezicht /de stuurgroep uitzonderingen toestaan; bovendien kunnen aanvullende criteria vastgelegd worden. Voor majeure projecten gelden aanvullende criteria (vgl. hoofdstuk 6.3) Tabel 20: nr. 1
Criteria voor de projecten Criterium
Het grensoverschrijdende karakter van het project dient te worden gegarandeerd. a)
In inhoudelijk opzicht zijn de projectdoelen en resultaten voor beide zijden van de grens belangrijk en deze leiden tot overeenkomstige positieve effecten aan beide zijden.
100
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
b)
In organisatorisch opzicht wordt het project als grensoverschrijdend partnerschap uitgevoerd, waarbij een van de partners leidend is en de juridische verantwoordelijkheid heeft.
c)
In personeel opzicht wordt het project door werknemers van zowel de Duitse als de Nederlandse projectpartners gemeenschappelijk uitgevoerd.
d)
In financieel opzicht dragen de projectpartners of de regio’s aan beide zijden van de grens een eigen bijdrage aan het project bij.
e)
Wanneer de uitvoering slechts één lidstaat betreft, zijn significante gevolgen ook voor de andere zijde van de grens aantoonbaar.
2
Het project vervult alle programmavereisten. a)
Het project past in het kader van internationale, nationale, euregionale en regionale ontwikkelingsplannen.
b)
Het project past in de richtlijnen van het INTERREG IVA programma en in de algemene strategie van het programma; het past binnen één van de programmaprioriteiten.
c)
Het project stemt overeen met de algemene structuurfondsverordening, de EFROverordening, de cohesie-richtlijnen en de respectievelijke nationale voorschriften. Het voldoent aan de eisen van de INTERREG-overeenkomst.
3
Het project houdt rekening met milieubelangen. a)
Het project dient te voldoen aan de communautaire regelingen op milieugebied (zoals bijv. de FFH-compatibiliteit) en dient een bijdrage te leveren aan de verbetering van de milieusituatie resp. de milieusituatie niet te verslechteren.
b)
Het project dient overeen te stemmen met de korte- en langetermijndoelstellingen voor de milieu-ontwikkelingen in de regio.
4
De financiering van het project dient te zijn gegarandeerd. a)
Aan het project ligt een betrouwbaar en realistisch financieringsplan ten grondslag, met name met het oog op de tijdsplanning
b)
De cofinanciering van de projecten dient te zijn gegarandeerd, met inbegrip van de wezenlijke eigen bijdrage van de begunstigden van ten minste 20%.
c)
De subsidiabele kosten bevatten ten minste 25.000 Euro aan EFRO-middelen.
5
De projecten moeten binnen het vastgestelde tijdschema van het programma kunnen worden uitgevoerd en financieel worden afgesloten.
6
Na de beëindiging van de subsidie dient het project te kunnen worden gecontinueerd en/of dienen de grensoverschrijdende positieve effecten behouden te blijven.
7
Het project heeft een aantoonbare meerwaarde. Door de inzet van beperkte middelen dient een resultaat in de zin van het “1+1=3-effect“ te worden nagestreefd.
8
De resultaten van het project dienen met duidelijke en meetbare indicatoren te worden vastgelegd.
9
Het project draagt bij aan de verbetering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen resp. verslechtert deze niet.
10
Het project genereert naar mogelijkheid synergie-effecten met andere projecten, hetgeen leidt tot een wederzijdse versterking. (Synergie is mogelijk zowel binnen de desbetreffende INTERREG-prioriteit zelf als binnen de overige zwaartepunten.)
11
Onderzocht wordt of er overlap met andere Europese fondsen is (bijv. ELFPO, ESF). Voorwaarde is dat het project niet uit andere fondsen gefinancierd kan worden en dat belangrijke grensoverschrijdende aspecten centraal staan.
12
Het project draagt door directe of indirecte arbeidsmarkteffecten bij aan het behoud van bestaande arbeidsplaatsen of initieert het creëren van extra arbeidsplaatsen (Voorrang hebben projecten die arbeidsplaatsen creëren en de concurrentiepositie van de regio verbeteren en ertoe bijdragen dat directe en concrete structurele alsmede functionele tekorten in het programmagebied worden opgeheven). Bron: eigen productie
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
101
Verkeersinfrastructuurprojecten komen slechts bij wijze van uitzondering (bijvoorbeeld netwerken, opheffen van grensoverschrijdende bottlenecks in het netwerk van wegen en spoorwegen = "missing links") voor subsidiëring in aanmerking. Om de horizontale doelstelling van de ecologische en duurzame ontwikkeling te benadrukken zal in het kader van de projectontwikkeling met name gestreefd worden naar projecten ter ondersteuning van de natuurbescherming en een duurzame levenswijze. Dit kunnen bijvoorbeeld projecten zijn ter vermindering van de uitstoot van schadelijke stoffen in het milieu (klimaatveranderingen), ter bescherming van de biodiversiteit en voor het efficiënte gebruik van grondstoffen.
10.5
Indicatoren
In het kader van de opstelling van het programma zijn indicatoren uitgewerkt voor de beoordeling en voor de kwantificering van de doelen van de projecten en daarmee van het programma. De indicatoren zijn in nauw overleg met de begeleidingsgroep en de exante-evaluatoren opgesteld. Bij de selectie en vastlegging van de indicatoren is teruggegrepen op de ervaringen uit het INTERREG IIIA-programma. Speciale aandacht is daarbij besteed aan de kwantificeerbaarheid. Omdat de complexe realiteit het lastig maakt te meten of een aantal van de bereikte effecten (bijv. aantal gebruikers van duurzame energie) uitsluitend veroorzaakt worden door de activiteiten binnen het programma of dat ook andere omstandigheden hieraan bijgedragen hebben, is bij de ontwikkeling van de indicatoren grote nadruk gelegd op het meten van de programma-activiteiten. Om deze reden zijn er meer indicatoren die programma-activiteiten meten (output-indicatoren) dan indicatoren die effecten meten die door het programma bereikt worden (resultaa- en programmaindicatoren). De indicatoren worden op drie niveaus vastgelegd en zijn af te leiden uit de afzonderlijke programmadoelen. Enerzijds zijn er outputindicatoren; deze kwantificeren de resultaten van de afzonderlijke handelingsgebieden. Door de resultaatindicatoren worden de in een prioriteit bereikte effecten gemeten en door de hoofd- resp. programma-indicatoren wordt het bereiken van de programmadoelen gemeten. Om het bereiken van de horizontale doelen te kunnen beoordelen zijn dienovereenkomstige indicatoren in het systeem van indicatoren geïntegreerd. Alle indicatorenwaarden worden direct na hun registratie in het centrale monitoringsysteem ingevoerd. De outputindicatoren op het niveau van de actiegebieden worden in belangrijke mate projectgerelateerd gemeten en hebben betrekking op kwantificering van afzonderlijke activiteiten. Zij worden hoofdzakelijk door de desbetreffende projectdragers in het kader van de voortgangsrapporten geregistreerd en aan de regionale programmamanagements medegedeeld. De resultaatindicatoren op het niveau van de prioriteiten helpen bij het meten van de directe effecten van het programma voor de begunstigden. Om alleen de belangrijkste prioriteiten van het programma in aanmerking te nemen is een beperkt aantal indicatoren opgesteld dat de vorderingen vastlegt rond het bereiken van de doelen van de afzonderlijke prioriteiten. Deze indicatoren worden deels door de projectdragers en deels door de regionale programmamanagements geregistreerd. Om de gevolgen van het programma te bepalen die verder gaan dan de directe effecten, zijn er programma-indicatoren vastgelegd. Door de programma-indicatoren worden de langetermijndoelen van het programma geregistreerd en zodoende wordt de werking van de strategische gerichtheid van het programma gemeten. Er is een koppeling met de
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
102
hoofdindicatoren van de Commissie voor het EFRO en het Cohesiefonds tot stand gebracht om de vergelijkbaarheid van het programma met andere programma’s mogelijk te maken. Ook deze indicatoren worden deels door de projectdragers en deels door de regionale programmamanagements vastgelegd. De evaluatie van de indicatoren vindt plaats door het Gemeenschappelijk Secretariaat in het kader van de verslaglegging aan het Comité van Toezicht. Het Secretariaat is verantwoordelijk voor de jaarlijkse evaluatie. Het geheel van indicatoren maakt het de beheersautoriteit, de bij het programma betrokken partijen en het Comité van Toezicht mogelijk het programma continu te begeleiden, de status van de uitvoering te beoordelen en behoeften tot wijziging tijdig te onderkennen. In Tabel 21 zijn alle indicatoren voor het programma opgevoerd. De streefwaardes hebben betrekking op de programmaperiode van 2007 tot het jaar 2015. Tabel 21:
Indicatoren voor het programma Outputindicatoren
I. Economie, technologie en innovatie Ia
Ib
Ic
Bevordering van technologie- en kennisoverdracht tussen onderzoeksinstellingen en het bedrijfsleven Output
Aantal grensoverschr. samenwerkingen tussen R&D-instellingen (universiteiten, scholen voor hoger beroepsonderwijs en overige onderzoeksinstellingen), beroepsverenigingen, federaties en ondernemingen
620
Output
Aantal betrokken kleine en middelgrote ondernemingen
1.100
Output
Aantal concrete adviezen en ontwikkelingsprojecten tussen R&Dinstellingen en ondernemingen
615
Bevordering van economische netwerken en van grensoverschrijdende samenwerking van ondernemingen Output
Aantal ondersteunde grensoverschr. netwerken en clusters
66
Output
Aantal betrokken kleine en middelgrote ondernemingen
2.230
Output
Aantal maatregelen in MKB
490
Bevordering van de kwalificatie ter verbetering van het innovatieve potentieel van het bedrijfsleven Output
Aantal bijscholingsinitiatieven door bedrijven
33
Output
Aantal betrokken ondernemingen
180
Output
Aantal deelnemers aan bijscholingsinitiatieven door bedrijven
610
Output
Aantal deelnemende vrouwen aan bijscholingsinitiatieven door bedrijven
190
II. Duurzame regionale ontwikkeling II a
Streefwaarde
Streefwaarde
Bevordering van hernieuwbare energieën en van de ontwikkeling van energiebesparende technologieën Output
Aantal gesubsidieerde projecten op gebied van duurzame energie
8
Output
Aantal gesubsidieerde projecten op gebied van energiebesparende technologieën
7
Output
Aantal projecten waardoor de uitstoot van broeikasgassen gereduceerd wordt
2
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
II b
II c
Bevordering van de grensoverschrijdende ontwikkeling van infrastructureel aanbod Output
Aantal projecten voor het opheffen van grensoverschrijdende hiaten en beperkingen
12
Output
Aantal ondersteunde projecten ter verbetering van grensoverschrijdende verkeersmodaliteiten (bijv. op het gebied van het openbaar personenvervoer)
4
Bevordering van de grensoverschrijdende natuur- en landschapsbescherming en van de milieubescherming Output
Aantal projecten ter verbetering van de algemene milieusituatie en ter bescherming van het milieu
III b
III c
III d
9 Streefwaarde
III. Integratie en maatschappij III a
103
Bevordering van grensoverschrijdende gezondheidszorg en consumentenbescherming Output
Aantal projecten op het gebied van „gezondheidszorg“
10
Output
Aantal projecten op het gebied van „bescherming van de consument“
3
Bevordering van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt / grenspendelaars Output
Aantal projecten ter bevordering van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt
15
Output
Aantal personen dat een advies heeft ontvangen
150.000
Output
Aantal vrouwen dat een advies heeft ontvangen
37.500
Bevordering van de integratie, met name door onderwijs en cultuur Output
Aantal projecten op het gebied van grensoverschrijdend onderwijsstelsel
18
Output
Aantal projecten op het gebied van „cultuur”/”cultureel toerisme“
15
Output
Aantal deelnemende instellingen aan gesubsidieerde projecten op het gebied van „cultuur“/„cultureel toerisme"
103
Bevordering van de grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van de ’interne veiligheid’ Output
Aantal projecten op het gebied van „binnenlandse veiligheid“
8
Resultaatindicatoren I. Economie, technologie en innovatie
Streefwaarde
Resultaat
Aantal nieuwe/ doorontwikkelde producten/procedures voor ondernemingen
64
Resultaat
Aantal ondernemingen met verbeteringen in het productieproces
280
Resultaat
Aantal tot stand gebrachte/uitgebreide (duurzame) netwerken en clusters (van duurzaamheid is sprake als er bij projecteinde een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst betreffende de verdere samenwerking in het netwerk/de cluster ligt)
41
Resultaat
Aantal gecreëerde/ gegarandeerde banen
1.780
Resultaat
Aantal gecreëerde/ gegarandeerde banen voor vrouwen
472
II. Duurzame regionale ontwikkeling
Streefwaarde
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
104
Resultaat
Aantal gebruikers van duurzame energie
317
Resultaat
Aantal instellingen/ ondernemingen dat van het nieuwe infrastructurele aanbod profiteert
1270
Resultaat
Oppervlak van door de maatregelen verbeterde gebieden in ha
395 Streefwaarde
III. Integratie en maatschappij Resultaat
Aantal medische initiatieven waarvan de bevolking in het programmagebied profiteert
24
Resultaat
Aantal nieuwe beroepsgebonden grenspendelaars (absoluut)
7.800
Resultaat
Aantal onderwijsinitiatieven waarvan de bevolking profiteert
38
Resultaat
Aantal bezoekers bij gesubsidieerde projecten op het gebied van „cultuur“/„cultureel toerisme"
108.000
Resultaat
Aantal grensoverschrijdende samenwerkingen en raamovereenkomsten op het gebied van „binnenlandse veiligheid“
8
Programmaindicatoren Programma
Aandeel van projecten met grensoverschr. betrokkenheid van partners in inhoudelijk, organisatorisch, personeel en financieel opzicht ligt boven 90% van totale aantal projecten; alle projecten moeten aan minstens twee van deze criteria voldoen (hoofdindicator EU)
95%
Programma
Aantal innovaties in MKB
820
Programma
Aantal gecreëerde / gegarandeerde banen
2.440
Programma
Aantal gecreëerde / gegarandeerde banen voor vrouwen
800
Programma
Aantal tot stand gebrachte/uitgebreide duurzame netwerken en clusters (samenwerkingsovereenkomst is bij einde project beschikbaar)
58
Programma
Aantal bereikte kleine en middelgrote ondernemingen
3.827
Programma
Aantal projecten voor opheffen van hiaten en beperkingen in ruimtelijke grensoverschrijdende infrastructuur; bijv. mobiliteit, ICT (hoofdindicator EU)
14
Programma
Aantal projecten op het gebied van de „milieubescherming“ en „milieubeheer“ (hoofdindicator EU)
11
Programma
Aantal projecten voor opheffen van hiaten en beperkingen in de maatschappelijke grensoverschr. infrastructuur
26
Programma
Aantal deelnemers aan maatregelen ten behoeve van onderwijs en bijscholing (hoofdindicator EU)
2.470
Programma
Aantal beroepsgebonden grenspendelaars (hoofdindicator EU)
22.800
Bron: eigen productie
Voor de prioriteit Technische Bijstand gelden eveneens drie outputindicatoren:
Adviseringen voor projectdragers;
Informatiebijeenkomsten voor het programma;
Uitgevoerde studies en evaluaties.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
10.6
105
Verslaglegging, voorlichting en communicatie
Ten aanzien van de voorlichtings- en publiciteitsvoorschriften voor het operationele programma heeft de Europese Commissie in artikel 69 van VO (EG) 1080/2006 en in VO (EG) 1828/2006 afzonderlijke bepalingen uitgevaardigd. De beheersautoriteit is verantwoordelijk voor informatie over de plannen en voor de bekendmaking van deze informatie. De informatie richt zich tot de burgers van de Europese Unie en tot de begunstigden en moet de rol van de Gemeenschap benadrukken; bovendien moet zo de transparantie over de ondersteuning vanuit de Europese fondsen worden gegarandeerd. Volgens de richtlijnen van VO 1828/2006 zal de beheersautoriteit binnen de gestelde termijn een communicatieplan bij de Europese Commissie indienen, waarin een uitgebreide beschrijving van de activiteiten in het kader van voorlichting en publiciteit is opgenomen. Dit communicatieplan wordt in nauw overleg met de betrokken partners opgesteld. Verder zullen de instanties van het programma, evenals in het verleden, met name de burgers, de potentiële eindbegunstigden, de bedrijfsschappen, de economische en sociale partners en alle andere relevante instanties uitvoerig over het programma en over de uitvoering van het programma informeren. Dit wordt onder meer gerealiseerd door middel van:
voorlichtingsdagen over het programma bij de commissies van de partners, de leden van de Euregio’s (bijv. gemeenten, kvk’s), de economische en sociale partners en andere relevante instanties (o.a. overeenkomstig art. 7 van VO (EG) 1828/2006). Zij werken als „multiplicatoren“ en kunnen de door haar vertegenwoordigde groep nog meer informatie doen toekomen;
actuele en uitvoerige informatie via het Internet inclusief beschikbaarstelling van de belangrijkste documenten van het programma om te worden gedownload (bijv. het aanvraagformulier) en verwijzing (door middel van "links") naar de van toepassing zijnde EU-verordeningen;
sensibilisering van de publieke opinie in de vorm van doorlopende mededelingen over het programma aan de media (pers, radio, televisie);
voorlichting door middel van brochures over het programma;
het opstellen van voor PR effectieve jaarlijkse voortgangsverslagen (en van het eindrapport) met projectinformatie en door
individuele advisering van eindbegunstigden door de programmamanagements;
uitdrukkelijke informatievoorziening aan de projectdragers over de herkomst van de middelen (subsidiecontract). In dit verband worden zij attent gemaakt op de voorlichtings- en publiciteitsbepalingen en verplicht tot de inachtneming van deze bepalingen (bijv. informatieborden op bouwplaatsen, blijvende herinneringsborden bij grotere projecten).
De resultaten van de beoordelingen overeenkomstig artikel 47 en 48 van VO (EG) 1083/2006 worden aan het publiek ter beschikking gesteld.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
106
11
Belangrijkste conclusies ex-ante evaluatie
De ex-ante evaluatie is duidelijk onderdeel geweest van het proces in de ontwikkeling van het operationeel programma. De ex-ante evaluator heeft in de vorm van tussentijdse rapportages alsmede diverse presentaties en discussies in de begeleidingsgroep op verschillende momenten haar bevindingen en aanbevelingen aan de partnerregio’s gepresenteerd. Naar aanleiding hiervan is het operationeel programma op diverse onderdelen verbeterd. In tabel 25 (bijlage 2) zijn de aanbevelingen en hun opname in het operationele programma individueel opgesomd. Daarnaast zijn ook de aanbevelingen weergegeven, die niet in het programm zijn opgenomen. Hierbij zijn telkens de redenen kort aangeven (vgl. tabel 26, bijlage 2). In dit laatste hoofdstuk van het evaluatierapport worden per onderdeel kort de belangrijkste conclusies gepresenteerd waarbij puntsgewijs tevens aangegeven wordt wat de belangrijkste doorgevoerde verbeteringen zijn op basis van onze aanbevelingen. Daarmee geeft dit hoofdstuk een totaalbeeld van het ‘product’ (het evaluatierapport) en het ‘proces’ (totstandkoming operationeel programma). Sociaal-economische analyse en SWOT-analyse De sociaal-economische analyse en SWOT-analyse zijn uitgebreid en gedetailleerd en vormen een goede basis voor de visie en strategie van het programma. Beiden zijn volledig en bevatten alle relevante onderwerpen die van belang zijn voor grensoverschrijdende samenwerking (economie, maatschappij, natuur, etc.). Door het gebruik van diverse kwantitatieve en kwalitatieve bronnen is de analyse ook betrouwbaar. De uitgangssituatie is gecompleteerd met een analyse van ervaringen uit het verleden. Belangrijkste wijzigingen naar aanleiding van aanbevelingen evaluator:
De zeer uitgebreide en gedetailleerde gebiedsanalyse is teruggebracht tot een aanvaardbare omvang voor het operationeel programma, waarbij duidelijk aansluiting is gezocht met de strategie (criterium ‘relevantie’).
Bij de presentatie van het programmagebied wordt voldoende aandacht besteed aan regionale kenmerken.
Door een nadere selectie van de gebiedsanalyse heeft ook een selectie van de kenmerken uit de SWOT-tabel plaatsgevonden. Op deze manier is tegemoet gekomen aan het advies van de evaluator om te komen tot een betere prioritering van de kenmerken.
De leerervaringen uit eerdere INTERREG programma’s zijn uitgebreid met aandacht voor inhoudelijke, financiële en organisatorische leerervaringen.
Strategie De strategie van het programma is logisch en consistent opgebouwd en vertoont een duidelijke relatie met de SWOT-analyse. Hoewel de voorziene acties in de strategie algemeen zijn geformuleerd, bevat deze wel voldoende gebiedsspecifieke kenmerken waardoor deze duidelijk herkenbaar is. De strategie is ook duidelijk gericht op de Lissabon- en Göteborg doelstellingen (respectievelijk prioriteit 1 en 2). De verdeling van de middelen over de prioriteiten sluit aan bij de inhoudelijke accenten van het programma; 58% van de beschikbare EU middelen bijvoorbeeld is gereserveerd voor prioriteit 1. Belangrijkste wijzigingen naar aanleiding van aanbevelingen evaluator:
Als basis voor de keuzes in het operationeel programma is de ontwikkelingsvisie uitgewerkt waarin tevens aandacht is besteed aan de meerwaarde van
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
107
grensoverschrijdende samenwerking. In de visie komt tevens de verwachte impact van het programma naar voren.
Een centrale doelstelling is opgenomen.
De relevantie en herkenbaarheid van de strategie is vergroot doordat diverse voorziene acties in de prioriteitbeschrijving concreter zijn benoemd.
De relatie met andere Europese programma’s is uitgewerkt door een beschrijving op te nemen van overige operationele programma’s in het gebied.
De motivatie van bepaalde keuzes in de financiële tabel is voor zover noodzakelijk en wenselijk uitgewerkt en geconcentreerd opgenomen in hoofdstuk 7 van het operationeel programma.
Monitoring en implementatiesystemen De indicatorenset bevat hanteerbare output-, resultaat- en effectindicatoren. De set bevat programmaspecifieke kengetallen en door de Europese Commissie voorgestelde gemeenschappelijke (algemene) indicatoren. De indicatorenset is evenwichtig en voldoet aan alle formele vereisten en de gangbare kwaliteitseisen en –normen. De beschrijving van de organisatie- en beheersstructuur alsmede de diverse procedures op het gebied van toezicht en financieel beheer voldoet aan de richtlijnen van de Europese Commissie. In het programma zijn deze kort beschreven en in de operationalisatiefase zullen deze verder uitgewerkt worden. Belangrijkste wijzigingen naar aanleiding van aanbevelingen evaluator:
In vergelijking met het huidige INTERREG IIIA programma is het aantal indicatoren sterk gereduceerd. Bij het definiëren van de indicatoren is tevens rekening gehouden met de beschikbaarheid en aggregatie van gegevens.
Over het algemeen is tussen de indicatoren een goede relatie te leggen tussen actie en effect, waardoor sprake is van duidelijke oorzaak-/gevolgrelaties.
De afbakening van taken en verantwoordelijkheden tussen het gemeenschappelijk secretariaat en het regionaal programmamanagement is op een paar plaatsen verduidelijkt.
Algehele conclusie De ex-ante evaluator is van mening dat het programma wat betreft structuur en inhoud aansluit bij de kaders die door de Europese Commissie zijn vastgelegd in diverse Verordeningen en Richtsnoeren voor het opstellen van operationele programma’s in het kader van Europese Territoriale Samenwerking. De meeste aanbevelingen van de exante evaluator zijn gedurende het proces op een juiste wijze doorgevoerd in het operationeel programma.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
108
12
Bronnen
ARCADIS 2007: Umweltbericht Plan-UVS für das ETZ-A-Programm 2007-2013. Ongepubliceerde studie. erac/ZENIT
2003a:
Zwischenevaluierung.
Programm
der
Gemeinschaftsinitiative
INTERREG IIIA 2000-2006 Ems-Dollart-Region (EDR). Ongepubliceerde studie. erac/ZENIT
2003b:
Zwischenevaluierung.
Programm
der
Gemeinschaftsinitiative
INTERREG IIIA (2000-2006) für die EUREGIO, Euregio Rhein-Waal und euregio rhein-maas-nord. Ongepubliceerde studie. erac/ZENIT 2005a: Aktualisierung der Zwischenevaluierung. Programm der Gemeinschaftsinitiative INTERREG IIIA 2000-2006 Ems-Dollart-Region (EDR). Ongepubliceerde studie. erac/ZENIT 2005b: Aktualisierung der Zwischenevaluierung. Programm der Gemeinschaftsinitiative INTERREG IIIA 2000-2006 für die EUREGIO, Euregio Rhein-Waal und euregio rhein-maas-nord. Ongepubliceerde studie. erac/ZENIT 2007: Ex-ante-Bewertung Operationelles Programm (OP) INTERREG IV A 2007 – 2013 Grenzraum Deutschland-Niederlande. Abschlussbericht. Ongepubliceerde studie. Inforegio 2006: Website van de Europese Commissie: http://ec.europaeu/regional_ policy/atlas2006/fiche_index.en.htm; Abruf am 24.10.2006. INTERREG-Vereinbarung 2001a: Vereinbarung zur Abwicklung des Programms im Rahmen der Gemeinschaftsinitiative INTERREG III A der Ems Dollart Region (PGIEDR). Vereinbarung zwischen INTERREG-Partnern des Programms. INTERREG-Vereinbarung 2001b: Vereinbarung zur Abwicklung des Programms im Rahmen der Gemeinschaftsinitiative (PGI) INTERREG-III A NLNRW/Nds-EU und der damit verbundenen Programme der EUREGIO, der Euregio Rhein-Waal und der euregio rheinmaas-nord. Vereinbarung zwischen INTERREG-Partnern des Programms. KOM 2005a: Europäische Kommission am 3.11.2005: Programme zur grenzüberschreitenden Zusammenarbeit im Rahmen des Ziels „Europäische Territoriale Zusammenarbeit“ (2007-2013). Officieel schrijven van mevrouw Helander aan de beheersautoriteit. KOM 2005b: Europäische Kommission: Mitteilungen für die Frühjahrstagung des Europäischen Rates. Zusammenarbeit für Wachstum und Beschäftigung. Integrierte Leitlinien für Wachstum und Beschäftigung. KOM (2005) 330: Kommission der Europäischen Gemeinschaften 2005: Mitteilungen der Kommission an den Rat und das Europäische Parlament. Gemeinsame Maßnahmen für Wachstum und Beschäftigung: Das Lissabon-Programm für die Gemeinschaft. KOM (2006) 92: Mitteilung der Kommission an den Rat, das Europäische Parlament, den Europäischen Wirtschafts- und Sozialausschuss und den Ausschuss der Regionen. Ein Fahrplan für die Gleichstellung von Frauen und Männern 2006-2010. KOM 2006/769/EG: Entscheidung der Kommission vom 31. Oktober 2006 zur Erstellung des Verzeichnisses der Regionen und Räume, die im Zeitraum 2007—2013 im Rahmen der grenzüberschreitenden und transnationalen Ausrichtungen des Ziels
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
109
„Europäische territoriale Zusammenarbeit“ Anspruch auf eine Förderung aus dem Europäischen Fonds für regionale Entwicklung haben. Publicatieblad 2006: L 312/47. Landesregierung NRW 2006: Der Beitrag des Landes Nordrhein-Westfalen zur Umsetzung der Lissabon-Strategie. Ongepubliceerd strategiedocument. NHP 2005: Nationaal Hervormingsprogramma Nederland 2005 – 2008 in het kader van de Lissabonstrategie. Nota Ruimte 2004: Nederlandse Ministeries van VROM, LNV, VenW en EZ 2004: Nota Ruimte. Ruite voor Ontwikkeling. NSR 2005: Nationales Reformprogramm Deutschland. "Innovation forcieren – Sicherheit und Wandel fördern – Deutsche Einheit vollenden". NSR 2006: Nationaal Strategisch Referentiekader. Structuurfondsen 2007 – 2013. Nederland. NSRP 2006: Bundesministerium für Wirtschaft und Technologie 2006: Nationaler Strategischer Rahmenplan für die Bundesrepublik Deutschland. Pieken in de Delta 2004: Ministerie van Economische Zaken: Pieken in de Delta. Regionale Economische Perspectieven. PGI 2001a: Ems Dollart Region 2001: Programm im Rahmen der Gemeinschaftsinitiative INTERREG IIIA (2000-2006). PGI 2001b: Programm der Gemeinschaftsinitiative INTERREG IIIA (2000-2006) für die EUREGIO, Euregio Rhein-Waal und euregio rhein-maas-nord. PwC 2006: PricewaterhouseCoopers 2006: Sozioökonomische und SWOT Analyse für das EU Programm Europäische Territoriale Zusammenarbeit Deutschland – Niederlande. Ongepubliceerde studie. SN 100/00: Europäischer Rat 2000: Schlussfolgerungen des Vorsitzes. Lissabon, 23. und 24. März 2000. SN 200/1/01 REV 1: Europäischer Rat 2001: Schlussfolgerungen des Vorsitzes. Göteborg, 15. und 16. Juni 2001. VO (EG) 1028/2006: Verordnung (EG) Nr. 1828/2006 zur Festlegung von Durchführungsvorschriften zur Verordnung (EG) Nr. 1083/2006 und der Verordnung (EG) Nr. 1080/ 2006. Publicatieblad 2007: L 45/3. VO (EG) 1080/2006: Verordnung (EG) Nr. 1080/2006 über den Europäischen Fonds für regionale Entwicklung. Amtsblatt 2006: L 291/11. Publicatieblad 2006: L 210/1. VO (EG) 1083/2006: Verordnung (EG) Nr. 1083/2006 mit allgemeinen Bestimmungen über den Europäischen Fonds für regionale Entwicklung, den Europäischen Sozialfonds und den Kohäsionsfonds. Publicatieblad 2006: L 210/25. 2006/702/EG: Entscheidung des Rates vom 6. Oktober 2006 über Strategische Kohäsionsleitlinien der Gemeinschaft. Publicatieblad 2006: L 291/11.
Van een aantal documenten is ook een Nederlandse versie beschikbaar.
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
110
BIJLAGEN
Bijlage 1: Indicatieve verdeling van het gebruik van de EU-middelen Het geplande gebruik van de EU-middelen wordt in de volgende tabellen indicatief weergegeven. Hierbij worden de verwachte sommen van de EU-middelen verdeeld over de zogenaamde “Prioriteitsassen”(vgl. Tabel 22), de “Financieringsvorm” (vgl. Tabel 23) en naar “Soort van het gebied” (vgl. Tabel 24) conform de vereisten van VO (EG) 1828/2006, Artikel 11 weergegeven. Tabel 22:
Indicatieve uitsplitsing van de fondsen; Dimensie 1: Prioritair Thema
Code
Prioritair Thema
1
OTO-activiteiten in onderzoekcentra
2
OTO-infrastructuur (onder meer installatie, instrumentarium en snelle computernetwerken tussen onderzoekcentra) en expertisecentra voor een bepaalde technologie
3
Technologieoverdracht en verbetering van samenwerkingsnetwerken tussen kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), tussen deze ondernemingen en andere ondernemingen en universiteiten, alle soorten postsecundaire onderwijsinstellingen, regionale overheden, onderzoekcentra en wetenschappelijke en technologische centra (wetenschaps- en technologieparken, technopoles, enz.)
4
Steun voor OTO, met name in kmo’s (mkb) (onder meer door toegang tot OTOdiensten in onderzoekcentra)
Bedrag 3.829.487
489.367
8.104.648 11.455.446
5
Geavanceerde ondersteunende diensten voor bedrijven en bedrijfsgroepen
7.180.289
6
Steun voor kmo’s (mkb) ter bevordering van milieuvriendelijke producten en productieprocessen (invoering van een doeltreffend milieubeheerssysteem, vaststelling en toepassing van technologieen ter voorkoming van milieuverontreiniging, integratie van schone technologieen in bedrijfsproductie)
8.104.648
7
Investeringen in ondernemingen die rechtstreeks betrokken zijn bij onderzoek en innovatie (innovatietechnologieen, oprichting van nieuwe ondernemingen door universiteiten, bestaande OTO-centra en ondernemingen, enz.)
7.180.289
9
Andere maatregelen ter stimulering van onderzoek en innovatie en ondernemerschap in kmo’s (mkb)
10
Telefonie-infrastructuur (inclusief breedbandnetwerken)
489.367
11
Informatie- en communicatietechnologie (toegang, veiligheid, interoperabiliteit, risicopreventie, onderzoek, innovatie, e-inhoud, enz.)
489.367
12
Informatie- en communicatietechnologie (TEN-ICT)
489.367
13
Diensten en toepassingen voor de burger (e-gezondheid, e-overheid, e-leren, einsluiting, enz.)
489.367
14
Diensten en toepassingen voor kmo’s (mkb) (e-handel, onderwijs en opleiding, netwerken, enz.)
489.367
15
Andere maatregelen voor betere toegang tot en efficient gebruik van ICT door kmo’s (mkb)
489.367
16
Spoorwegen
489.367
20
Autosnelwegen
489.367
22
Nationale wegen
489.367
28
Intelligente vervoersystemen
489.367
29
Luchthavens
489.367
30
Havens
489.367
31
Binnenwateren (regionaal en lokaal)
489.367
39
Duurzame energie: wind
924.359
40
Duurzame energie: zon
924.359
41
Duurzame energie: biomassa
924.359
42
Duurzame energie: waterkracht, geothermisch en andere
924.359
11.455.446
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
111
43
Energie-efficientie, warmtekrachtkoppeling en energiebeheer
924.359
45
Waterbeheer en -distributie (drinkwater)
1.413.726
46
Waterbehandeling (afvalwater)
1.413.726
47
Luchtkwaliteit
924.359
48
Geintegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging
924.359
49
Beperking van en aanpassing aan klimaatveranderingen
924.359
51
Bevordering van biodiversiteit en natuurbescherming (waaronder Natura 2000)
924.359
52
Bevordering van schoon stadsvervoer
489.367
53
Risicopreventie (waaronder de opstelling en uitvoering van plannen en maatregelen ter voorkoming en beheersing van natuurlijke en technologische risico’s)
4.044.071
55
Bevordering van de natuurlijke rijkdom
924.359
56
Bescherming en ontwikkeling van natuurlijk erfgoed
924.359
57
Andere bijstand ter verbetering van de toeristische dienstverlening
58
Bescherming en behoud van het culturele erfgoed
891.346
59
Ontwikkeling van culturele infrastructuur
891.346
60
Andere bijstand ter verbetering van de culturele dienstverlening
891.346
61
Geintegreerde projecten voor stads- en plattelandsvernieuwing
891.346
62
Ontwikkeling van systemen en strategieen voor levenslang leren bij bedrijven; opleiding en diensten voor werknemers om hun aanpassingsvermogen te vergroten; bevordering van ondernemerschap en innovatie
3.350.801
63
Ontwerp en verspreiding van innoverende en productievere werkorganisatiemethoden
3.350.801
64
Ontwikkeling van specifieke diensten voor werkgelegenheid, opleiding en ondersteuning in verband met de herstructurering van sectoren en bedrijven, en ontwikkeling van systemen om in te spelen op economische veranderingen en toekomstige eisen qua banen en vaardigheden
3.350.801
65
Modernisering en versterking van arbeidsmarktinstanties
6.470.513
66
Toepassing van actieve en preventieve maatregelen op de arbeidsmarkt
3.119.712
70
Specifieke maatregelen om de participatie van migranten op de arbeidsmarkt en daardoor hun sociale integratie te bevorderen
72
3.350.801
891.346
Ontwerp, invoering en toepassing van hervormingen in onderwijs- en opleidingssystemen teneinde de inzetbaarheid te ontwikkelen, de arbeidsmarktrelevantie van initieel onderwijs en beroepsonderwijs alsook initiele opleiding en beroepsopleiding te verbeteren, en de vaardigheden van opleiders bij te scholen met het oog op innovatie en een kenniseconomie
4.242.148
Maatregelen voor een grotere deelname aan onderwijs en opleiding in elke levensfase, o.a. via maatregelen om vroegtijdig schoolverlaten en de seksesegregatie van vakgebieden terug te dringen, en de toegang tot en de kwaliteit van initieel onderwijs, beroepsonderwijs en tertiair onderwijs en initiele opleiding, beroepsopleiding en tertiaire opleiding te vergemakkelijken
7.130.770
Ontwikkeling van menselijk potentieel op het gebied van onderzoek en innovatie, met name via onderwijs en opleiding op postuniversitair niveau voor onderzoekers en via netwerkactiviteiten tussen universiteiten, onderzoekcentra en bedrijven
6.701.603
76
Gezondheidsinfrastructuur
3.119.712
85
Voorbereiding, uitvoering, toezicht en inspectie
6.239.423
86
Evaluatie en studies; informatie en communicatie
2.079.808
73
74
Totaal
138.653.853 Bron: eigen productie naar VO (EG) 1828/2006
Tabel 23:
Indicatieve uitsplitsing van de fondsen; Dimensie 2: Financieringsvorm
Code
Financieringsvorm
Bedrag
1
Niet-terugvorderbare hulp
138.653.853
Totaal
138.653.853 Bron: eigen productie naar VO (EG) 1828/2006
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
112
Tabel 24:
Indicatieve uitsplitsing van de fondsen; Dimensie 3: Soort gebied
Code
Soort gebied
Bedrag
8
Zone voor grensoverschrijdende samenwerking
138.653.853
Totaal
138.653.853 Bron: eigen productie naar VO (EG) 1828/2006
Bijlage 2:
Tabel 25:
Overzicht opgevolgde aanbevelingen
Aanbeveling ex ante evaluator
Wijze van opvolging in programma
Uitgangssituatie
Aanbeveling: het programmagebied zoveel mogelijk als één gebied presenteren
Het programmagebied is in de gebiedsbeschrijving als één gebied beschreven waarbij voldoende aandacht bestaat voor regionale kenmerken, ontwikkelingen en verschillen. OP Hoofdstuk 3
Aanbeveling: kaart opnemen met belangrijkste grensoverschrijdende verbindingen
Een geografische kaart met de belangrijkste grensoverschrijdende verbindingen is opgenomen. OP Paragraaf 3.2.2
Aanbeveling: prioritering en overzicht aanbrengen in SWOT analyse
Door een selectie van elementen en het ‘knippen’ van de oorspronkelijke SWOT tabel in deeltabellen is de overzichtelijkheid en de leesbaarheid van de SWOT tabel toegenomen. OP Hoofdstuk 3
Aanbeveling: leerervaringen verder uitwerken
De leerervaringen zijn uitgebreid met aandacht voor inhoudelijke, organisatorische en financiële leerervaringen. Hierbij is nadrukkelijk gebruik gemaakt van de bevindingen uit de tussentijdse evaluatie van de INTERREG IIIA programma’s. Een aantal lessen (bijvoorbeeld over indicatoren) is direct geïmplementeerd in het programma, een aantal andere lessen krijgt een vervolg in de implementatiefase. OP Hoofdstuk 4
Strategie
Aanbeveling: centrale doelstelling opnemen
Een centrale doelstelling is opgenomen in het programma. OP Paragraaf 6.1
Aanbeveling: gemeenschappelijke visie uitwerken
Een gemeenschappelijke visie is verwoord; de ambities en visie van het grensgebied op middellange termijn. Daarbij wordt nadrukkelijk voortgebouwd op behaalde resultaten uit vorige INTERREG programma’s. De visie vormt een belangrijke basis voor de strategische keuzes die zijn gemaakt. OP Paragraaf 6.1
Aanbeveling: uitwerken concrete acties in strategie
De uitwerking van concrete voorbeeldacties bij de beschrijving van de strategie is verbeterd door nadrukkelijker aan te geven wat het doel, inhoud of focus van de samenwerking is. Hierdoor is ook de herkenbaarheid van de strategie toegenomen. OP Paragraaf 6.2
Aanbeveling: focus aanbrengen in strategie
De strategie in het OP is breed van karakter. Hoewel in de inhoudelijke beschrijving niet direct een focus is aangebracht, is door de financiële verdeling en de formulering
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
113
van de criteria wel een focus aangebracht met een nadruk op projecten die bijdragen aan de Lissabon doelstellingen. OP Hoofdstuk 7 en Paragraaf 10.4
Aanbeveling: relatie met andere Europese programma’s uitwerken
Dit onderdeel is uitgewerkt in het OP waarbij de evaluator nadrukkelijk heeft geadviseerd om in de operationalisatiefase waarborgen in te bouwen die dubbelfinanciering moet voorkomen. OP Hoofdstuk 9
Aanbeveling: motivatie financiële keuzes in hoofdstuk Financiën opnemen
Eerder waren diverse motivaties die ten grondslag liggen aan de financiële tabel verspreid in het document opgenomen. In de definitieve versie van het programma zijn deze motivaties en toelichtingen geconcentreerd in één hoofdstuk. OP Hoofdstuk 7
Monitoring en implementatiesystemen
Aanbeveling: verbeteren indicatorenset
De indicatorenset is in vergelijking met het INTERREG IIIA programma verbeterd: het aantal indicatoren is afgenomen, streefwaarden zijn realistisch ingeschat en de relatie tussen de diverse indicatoren (output-resultaateffect) is duidelijker. OP Paragraaf 10.5 Bron: erac/ZENIT 2007
Tabelle 26:
Overzicht niet-opgevolgde aanbevelingen
Opmerking / aanbeveling exante evaluator
Reden waarom aanbeveling niet is opgevolgd
Uitgangssituatie
Aanbeveling: rol steden en relatie stad-platteland uitwerken
Het programmagebied kent weinig grote steden, waardoor dit thema en de relatie stad-platteland minder relevant is.
Aanbeveling: recentere bronnen dan Eurostat gebruiken
De gebiedsbeschrijving is gebaseerd op een uitgebreide en gedetailleerde studie waarbij vooral gebruik is gemaakt van Eurostat gegevens uit 2004. Deze studie vormt de basis voor de gebiedsbeschrijving uit het OP. De opstellers van het OP zijn van mening geweest dat actuelere vergelijkbare gegevens moeilijk tot niet te vinden te zijn en de verwachte extra tijdinvestering niet in verhouding staat tot de te verwachten resultaten. Bovendien hanteert de Europese Commissie zelf ook Eurostat als centrale gegevensbron, waarbij dus aansluiting is gezocht.
Strategie
Aanbeveling: specifieke economische sectoren opnemen in strategie
In de SWOT analyse wordt expliciet ingegaan op de verschillende economische sectoren. In de strategie daarentegen staan niet de sectoren, maar de activiteiten centraal. Er is voor gekozen om sectoren niet expliciet in de strategie te noemen, om daarmee andere sectoren bij voorbaat niet uit te sluiten.
Aanbeveling/constatering: financiële tabel toont weinig ambitie
Inhoudelijk toont het programma sterke ambities. De Europese middelen worden ingezet om deze ambities te verwezenlijken. Echter, de multiplier en daarmee de totale investeringsimpuls van het programma lijken op voorhand voorzichtig ingeschat. Een van de redenen hiervoor is dat bij de partners onzekerheid bestaat over de toekomstige (publieke) cofinanciering. Bij het opstellen van de
114
INTERREG IV A Programma Nederland – Duitsland 2007 – 2013
financiële tabel is nadrukkelijk gekeken naar de tabel zoals die bij aanvang in het INTERREG IIIA programma is opgenomen. Dit is een belangrijk referentiekader geweest voor de keuzes die ten grondslag hebben gelegen aan de nieuwe financiële tabel. Bron: erac/ZENIT 2007