Goedgekeurd door de Europese Commissie
Transnationale territoriale samenwerking
Operationeel Programma 2007-2013
Transnationale territoriale samenwerking (INTERREG IVB) Operationeel Programma voor Noordwest-Europa
1. INLEIDING ............................................................................................................... 0 1.1 Inleiding .................................................................................................................. 0 1.2 Transnationale territoriale samenwerking in NWE: resultaten van eerdere INTERREG-programma’s, tekortkomingen en uitdagingen.................................... 1 1.4 Structuur van het Operationeel Programma ........................................................... 4 2. ANALYSE VAN HET PROGRAMMAGEBIED NOORDWEST-EUROPA: DE CONTEXT VOOR TRANSNATIONALE TERRITORIALE SAMENWERKING ............ 7 2.1 Analyse van de situatie in het programmagebied ................................................... 7 2.2 SWOT-analyse ..................................................................................................... 40 3. DE GEZAMENLIJKE TRANSNATIONALE STRATEGIE ...................................... 45 3.1 Inleiding ................................................................................................................ 45 3.2 Programmadoelstelling ......................................................................................... 47 3.3 De toegevoegde waarde van transnationale samenwerking in Noordwest-Europa47 3.4 Motivering van de gekozen prioriteiten ................................................................. 49 3.4.1 De relatie met de Communautaire Strategische Richtsnoeren voor het Cohesiebeleid ...................................................................................................... 52 3.4.2 De Nationale Strategische Referentiekaders .............................................. 53 3.4.3 Naleving van het communautaire beleid ..................................................... 53 3.4.4 Ex-ante-evaluatie en strategische milieubeoordeling .................................. 55 3.4.5 Belangrijkste conclusies van de ex-ante-evaluatie en de strategische milieubeoordeling (‘samenvattende verklaring’) ................................................... 56 4. PRIORITEITEN VOOR TRANSNATIONALE TERRITORIALE SAMENWERKING59 4.1 Inleiding ................................................................................................................ 59 Prioriteit 1: Ontwikkeling van de kenniseconomie in NWE door optimaal gebruik te maken van het innovatievermogen ................................................ 60 Prioriteit 2: Duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en van natuurlijke en technologische risico’s ............................................................. 67 Prioriteit 3: Verbetering van de connectiviteit in NWE door het bevorderen van intelligente en duurzame vervoers- en ICT-oplossingen......................... 74 Prioriteit 4: Bevordering van sterke en welvarende gemeenschappen op transnationaal niveau ........................................................................................ 80 Prioriteit 5: Technische bijstand....................................................................... 86
4.2 Kwaliteitseisen voor toekomstige projecten .......................................................... 86 5. STRATEGISCHE INITIATIEVEN ........................................................................... 90 6. PROGRAMMAMANAGEMENT ............................................................................. 95 6.1 De betrokken instanties ........................................................................................ 96 6.2 Selectie van projecten ........................................................................................ 100 6.2.1 Publiciteit voor het programma en het bevorderen van hoogwaardige projecten ............................................................................................................ 100 6.2.2 Wie komt er in aanmerking? ..................................................................... 101 6.2.3 Hoe wordt de subsidie aangevraagd?....................................................... 101 6.3 Financiële implementatie .................................................................................... 102 6.3.1 Uitbetaling en vastlegging op communautair niveau ................................. 102 6.3.2 EFRO-bijdrage .......................................................................................... 102 6.3.3 Betalingen aan eindbegunstigden ............................................................. 103 6.4 Toezicht, rapportage en evaluatie ...................................................................... 103 6.4.1 Toezicht .................................................................................................... 103 6.4.2 Jaar- en eindverslagen.............................................................................. 104 6.4.3 Ex-ante-evaluatie en strategische milieubeoordeling (SMB)..................... 104 6.4.4 Evaluatie gedurende de programmaperiode ............................................. 104 6.4.5 Evaluatie achteraf ..................................................................................... 105 6.5 Controles en financiële correcties....................................................................... 105 6.5.1 Aansprakelijkheid ...................................................................................... 105 6.5.2 Financiële controle door de lidstaten......................................................... 105 6.5.3 Financiële controle door de Commissie .................................................... 106 6.5.4 Onregelmatigheden en financiële correcties ............................................. 106 6.6 Geautomatiseerde informatie-uitwisseling tussen lidstaten en de Commissie.... 107 7. VOORLICHTING EN PUBLICITEIT ..................................................................... 108 7.1 Doelstellingen ..................................................................................................... 108 7.2 Doelgroepen ....................................................................................................... 108 7.2.1 Potentiële begunstigden............................................................................ 108 7.2.2 Begunstigden ............................................................................................ 109 7.2.3 Politici en beleidsmakers........................................................................... 109 7.2.4 Algemene publiek...................................................................................... 109 7.3 Uitingen .............................................................................................................. 109 7.4 Taken en verantwoordelijkheden........................................................................ 110 7.4.1 Programmamanagement .......................................................................... 110 7.4.2 Contactpunten........................................................................................... 110 7.4.3 Hoofdpartners ........................................................................................... 111 7.5 Toezicht op het communicatieplan ..................................................................... 111
8. FINANCIEEL PLAN ............................................................................................. 112 8.1 Toekenning van middelen per jaar 2007-2013 ................................................... 112 8.2 Toekenning van middelen per prioriteit 2007-2013............................................. 112 A) HET SUBSIDIEGEBIED – LIJST VAN NUTS III-GEBIEDEN ............................. 114 B) KAARTEN EN AFBEELDINGEN ........................................................................ 128 C) OVERZICHT VAN EU-INITIATIEVEN DIE SAMENHANGEN MET HET OPERATIONEEL PROGRAMMA VOOR NWE ....................................................... 146 D) OVERZICHT VAN DE PRIORITEITEN IN DE NATIONALE STRATEGISCHE REFERENTIEKADERS VAN DE BIJ HET NWE-PROGRAMMA BETROKKEN LIDSTATEN MET BETREKKING TOT HET COHESIEBELEID INZAKE CONCURRENTIEVERMOGEN EN SAMENWERKING........................................... 167 E) INDICATIEVE UITSPLITSING VAN DE COMMUNAUTAIRE BIJDRAGE PER CATEGORIE IN HET OPERATIONEEL PROGRAMMA ......................................... 179 F) LIJST VAN VERANTWOORDELIJKE MINISTERIES IN DE DEELNEMENDE LANDEN................................................................................................................... 188 Noten
Afzonderlijke publicaties: II )
Ex-ante-evaluatie
III )
Strategische milieubeoordeling (SMB)
1. INLEIDING 1.1 Inleiding Door de globalisering, liberalisering en nieuwe vormen van bestuur worden de regio’s in Europa steeds afhankelijker van elkaar. De gevolgen van de technologische revolutie, de noodzaak om de concurrentiepositie van de EU ten opzichte van de VS en Azië te versterken, de uitbreiding van de EU en de voortgang bij de voltooiing van de Europese interne markt vormen grote uitdagingen voor de territoriale cohesie in een geïntegreerd Europa. De toenemende onderlinge afhankelijkheid van regio’s wordt geïllustreerd door allerlei verbindingen, zoals op het gebied van passagiers- en goederenvervoer. De haven van Rotterdam bedient bijvoorbeeld een achterland dat reikt tot ver voorbij de Alpen, en investeringen in hogesnelheidstreinverbindingen veranderen dankzij de drastisch verminderde reistijden momenteel de geografie van Noordwest-Europa (NWE). Terwijl de regio’s steeds afhankelijker worden van elkaar, doen zich anderzijds grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen voor die een bedreiging kunnen vormen voor de sociale, economische en territoriale samenhang van het programmagebied. Zo kunnen de huidige trends in demografie en migratie leiden tot een verdere polarisatie rond de grootstedelijke gebieden in Noordwest-Europa, terwijl de meer landelijke en perifere delen van het gebied met ontvolking kampen. De concurrentie tussen grootstedelijke gebieden, zeehavens en vervoersknooppunten heeft vaak een negatieve invloed op de economie en het milieu in de betrokken steden en regio’s. De gevolgen van de klimaatverandering werken verschillend uit in de afzonderlijke gebieden, waardoor de onevenwichtigheid binnen Noordwest-Europa dreigt toe te nemen. Hierdoor is het besef gegroeid dat doelstellingen en beleidsplannen die invloed hebben op de ruimtelijke ordening, moeten worden gecoördineerd. De territoriale samenwerking tussen grote aangrenzende transnationale gebieden inzake thema’s die door de afzonderlijke landen onvoldoende kunnen worden aangepakt, wordt derhalve door de Europese instanties en EU-lidstaten en -regio’s in hoge mate ondersteund. De Lissabon-Göteborg-strategie van de EU, gericht op ontwikkeling van de kenniseconomie met behoud van duurzame ontwikkelingi, is sinds 2000 de overkoepelende kerndoelstelling voor de EU. Omdat werd erkend dat in de Lissabonstrategie onvoldoende rekening was gehouden met de diverse mogelijkheden van de Europese regio’s, zijn de ministers van Ruimtelijke Ordening van de EU-lidstaten in 2004 gestart met het opstellen van de ‘Territoriale Agenda van de EU’, een beleidsdocument dat in 2007 wordt vastgesteld. Hierin wordt het standpunt ingenomen dat een geïntegreerde aanpak van territoriale ontwikkeling de regio’s beter in staat stelt hun endogene potentieel te benutten. Het EU-cohesiebeleid voor de periode 2007-2013 zal een bijdrage leveren aan het realiseren van de doelstellingen van de Lissabon-Göteborg-strategie en de Territoriale Agenda van de EU door een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het gebied te stimuleren. Daardoor worden Europa en de afzonderlijke regio’s aantrekkelijker om in te investeren en te werken, worden de voor groei noodzakelijke kennis en innovatie verbeterd en worden er meer en kwalitatief betere banen gecreëerd. Het onderhavige Operationeel Programma (OP) inzake transnationale samenwerking in Noordwest-Europa bevordert een geïntegreerde aanpak van de territoriale ontwikkeling, in zowel horizontaal opzicht (tussen de verschillende beleidsgebieden), verticaal opzicht (tussen de verschillende overheidsniveaus) als geografisch opzicht
1. Inleiding
(over bestuurlijke grenzen heen). Het programma stimuleert transnationale samenwerking door actieprojecten te financieren die zijn gericht op een geïntegreerde territoriale ontwikkeling. Bij het realiseren van de doelstellingen van de Lissabon-Göteborg-strategie in het transnationale NWE-programmagebied ligt, overeenkomstig de EFRO-verordeningii, de nadruk op innovatie, milieu, bereikbaarheid en duurzame stedelijke ontwikkeling. Het programma is bedoeld als aanvulling op ander communautair beleid en andere subsidieprogramma’s van de EU, zoals onder de diverse programmaprioriteiten uiteen wordt gezet. Het OP voor Noordwest-Europa in de cohesiebeleidsperiode 2007-2013 bouwt voort op de resultaten van het INTERREG IIIB NWE-programma inzake transnationale samenwerking op het gebied van ruimtelijke ordening, dat in de periode 2000-2006 is geïmplementeerd. Dit Operationeel Programma wordt bij de Europese Commissie ingediend door de NWE-leden, te weten het Koninkrijk België, Frankrijk, de Bondsrepubliek Duitsland, Ierland, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Zwitserse Bondsstaat. 1.2 Transnationale territoriale samenwerking in NWE: resultaten van eerdere INTERREG-programma’s, tekortkomingen en uitdagingen Transnationale territoriale samenwerking heeft een lange geschiedenis in Noordwest-Europa. Tussen veel Europese landen, bijvoorbeeld de Benelux-landen, bestaan al decennialang allerlei bilaterale samenwerkingsovereenkomsten. Ook was er reeds in een vroeg stadium sprake van multilaterale conferenties, bijvoorbeeld de Conference for Spatial Planning in North-West Europe (CRONWE) sinds 1962. De belangrijkste redenen voor deze samenwerkingsinspanningen zijn gelegen in de snelle verstedelijking en industrialisatie van Noordwest-Europa na de Tweede Wereldoorlog en de gevolgen daarvan voor de economie en de levensstandaard. Daarnaast zijn er in Noordwest-Europa tal van voorbeelden van grootschalige transnationale samenwerking, zoals de Grand-Région Saar-Lor-Lux Trier-Westpfalz en de Euregio’s. Sinds het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw worden veel grensoverschrijdende samenwerkingsinitiatieven ondersteund door het Communautair Initiatief INTERREG. Dankzij verschillende onderzoeken en documenten is men zich er steeds meer van bewust geworden dat er een transnationaal perspectief moest worden ontwikkeld voor een duurzame territoriale ontwikkeling van Noordwest-Europa. Het gaat onder meer om het programma Europa 2000+ en de Central and Capital Cities and Regions Study (CCC-studie)iii. Dankzij het Communautair Initiatief INTERREG IIC (1997-1999) kon het NWMA-programma (North Western Metropolitan Area Programme) beschikken over EFRO-middelen voor in totaal 45 projecten, die waren gericht op ‘zachte maatregelen’, zoals onderzoek, uitwisseling van ervaring, best practices, gemeenschappelijke territoriale strategieën en seminars. Bij deze 45 projecten speelde de totstandkoming van de ‘Ruimtelijke Visie voor NoordwestEuropa’iv een belangrijke rol. Dit document beoogde op basis van de kenmerken en het potentieel van het NWMA-gebied de doelstellingen en beleidsopties van het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief (EROP) te vertalen naar concretere uitgangspunten voor de planning. Het Communautair Initiatief INTERREG IIIB Noordwest-Europa (NWE) (2000-2006) bouwde voort op de Ruimtelijke Visie en gaf
1
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
een vervolg aan de inspanningen uit het NWMA-programma en het IRMAprogramma inzake de beheersing van overstromingsrisico’s langs Rijn en Maas, maar dan met een aanzienlijk hoger budget. Diverse projecten in het kader van het IIIB NWE-programma hadden betrekking op het ondersteunen en harmoniseren van de uitvoering van Europees beleid en Europese richtlijnen met grensoverschrijdende ruimtelijke effecten. In het kader van de EU-Kaderrichtlijn Water en de Vogel- en Habitatrichtlijn waren bijvoorbeeld meerdere projecten gericht op het ontwikkelen van gezamenlijke strategieën om de uitvoering van stroomgebiedbeheersplannen en het Natura2000-netwerk beter te kunnen coördineren en het beleid van de afzonderlijke lidstaten te harmoniseren. INTERREG IIIB-subsidie werd ook gebruikt voor de uitwisseling en overdracht van knowhow op gebieden die essentieel zijn voor transnationale ruimtelijke ontwikkeling, zoals de beheersing van overstromingsrisico’s. Hierdoor werd een vruchtbare uitwisseling mogelijk tussen regio’s die rechtstreeks met elkaar te maken hebben (bijv. Duitsland en Nederland) en tussen regio’s die met dezelfde problemen kampen (bijv. het VK en Nederland). Deze uitwisseling tussen regio’s met een verschillend niveau van technische en bestuurlijke knowhow heeft niet alleen geleid tot meer investeringen door de publieke sector maar ook tot meer inzicht onder de bevolking in de hoogwaterproblematiek. Transnationale strategische maatregelen voor toeristische netwerken, de ontwikkeling van stedelijke complementaire functies en de gezamenlijke aanpak van gemeenschappelijke problemen stonden bij veel van de projecten centraal. Tegen het einde van het INTERREG IIIB-programma werden de eerste projecten op het gebied van MKB-ontwikkeling en innovatieondersteuning goedgekeurd. Ondanks de regionale verschillen binnen Noordwest-Europa zien sommige regio’s zich geconfronteerd met dezelfde dilemma’s, zoals de efficiënte inrichting van gebieden, duurzame ontwikkeling en connectiviteit. De kans om de handen ineen te slaan en dergelijke kwesties gezamenlijk vanuit meerdere sectoren en bestuursniveaus aan te pakken, levert voor veel transnationale samenwerkingsverbanden dan ook een aanzienlijke toegevoegde waarde op. Het voorbeeld van succesvolle samenwerking op projectniveau werd gevolgd door samenwerking op programmaniveau in het kader van INTERREG IIIB. Om de samenwerking tussen door INTERREG gesubsidieerde projecten op het gebied van maritieme veiligheid, aanverwante initiatieven en maritieme stakeholders te coördineren, werd de Maritime Safety Umbrella Operation (MSUO) opgezet. De MSUO-samenwerking tussen INTERREG IIIB NWE en de programma’s voor het Noordzeegebied, Oostzeegebied en de Noordelijke Rand heeft ervoor gezorgd dat maritieme veiligheid duidelijk op de Europese en internationale agenda is gezet. De voordelen van samenwerking worden inmiddels op alle Europese bestuurlijke niveaus steeds meer erkend. In 2005 werd de ‘Ruimtelijke Visie voor Noordwest-Europa’ van INTERREG IIC geactualiseerd onder leiding van de NWE-werkgroep Ruimtelijke Visie. De uitkomsten van drie thematische studies (naar polycentrische territoriale ontwikkeling en stedelijke relaties; vervoer en bereikbaarheid; en natuurlijk en cultureel erfgoed) en een vierde (synthese)studie leverden een goed beeld op van de trends in de ruimtelijke ontwikkeling van Noordwest-Europa. Via overleg met belanghebbenden in de diverse NWE-landen en -regio’s werden de belangrijkste aandachtspunten voor transnationale samenwerking vastgesteld. Belanghebbenden bevestigden dat INTERREG van belang was voor het bevorderen van de Europese integratie en het 2
1. Inleiding
tot stand brengen van duurzame netwerken en meer doeltreffende regionale ontwikkeling. Ondanks de successen op het gebied van transnationale samenwerking laat de SWOT-analyse voor het NWE-programma (zie hoofdstuk 2) echter zien dat er op bepaalde terreinen nog altijd problemen en regionale verschillen bestaan. De samenwerking blijft vaak een adhoc-karakter houden en wordt meestal niet geïnstitutionaliseerd. Er bestaat nog geen ‘cultuur van samenwerking', en organisaties hebben vaak onvoldoende capaciteit voor transnationale territoriale samenwerking. Bij de nationale en regionale overheid worden transnationale samenwerkingsprojecten doorgaans uitgevoerd door een beperkt aantal personen van een specifieke afdeling of eenheid. Bovendien wordt de samenwerking vaak vertraagd of belemmerd door verschillen in bestuurlijke en juridische structuren. Er moet dus worden gezocht naar manieren om de knelpunten als gevolg van bestuurlijke verschillen tussen de diverse regio’s op te lossen en de institutionele capaciteit van belangrijke actoren te vergroten, zodat de reeds gedane inspanningen een vervolg kunnen krijgen. Om tot meer territoriale samenhang te komen, wordt het bovendien steeds belangrijker dat op alle beleidsniveaus, van EU tot lokaal, rekening wordt gehouden met de territoriale gevolgen van sectoraal beleid. Transnationale samenwerking kan een belangrijke bijdrage leveren aan een betere territoriale en sectorale integratie. Het nieuwe NWE-programma voor transnationale territoriale samenwerking 20072013 biedt ook de gelegenheid om de procedures voor projectontwikkeling en -selectie bij te stellen. Een belangrijk aspect van het programma wordt gevormd door de brede ondersteuning van projectontwikkelaars via de medewerkers van het Gemeenschappelijk Technisch Secretariaat en het netwerk van contactpunten. Om de procedures voor de aanvraag en uitvoering van projecten nog verder te verbeteren, is het nieuwe programmadocument in meer toegankelijke taal opgesteld en wordt gewerkt aan een transparantere en helderdere programmastructuur. In thematisch opzicht is gekozen voor een meer strategische benadering, door de programmadoelstellingen af te stemmen op de Nationale Strategische Referentiekaders (NSRK) van de lidstaten en de centrale EU-doelstellingen zoals neergelegd in de Lissabon- en Göteborg-strategie en de Territoriale Agenda. Daarnaast zullen strategische initiatieven (zie hoofdstuk 5) worden ondersteund om optimaal gebruik te kunnen maken van de ervaring met transnationale samenwerking in NWE, onder meer in het kader van voorgaande communautaire initiatieven. Het programma voor transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa (2007-2013) zal maatregelen en investeringen ondersteunen die een duidelijke toegevoegde waarde hebben voor het transnationale samenwerkingsgebied. Studies en onderzoeken die geen verband houden met concrete maatregelen, zullen niet langer worden gesubsidieerd. Evenmin zullen projecten die onder eerdere programma’s zijn goedgekeurd, hun activiteiten domweg onder het nieuwe programma kunnen voortzetten. Het accent zal juist op vernieuwende en tastbare initiatieven komen te liggen. Met het oog op de uitbreiding van de netwerken die in het kader van de eerdere samenwerkingsprogramma’s zijn opgezet, zal speciale aandacht worden besteed aan het inschakelen van belangrijke actoren die eerder niet bij INTERREG-samenwerkingsverbanden waren betrokken. De subsidies van INTERREG en de samenwerkingsverbanden die hierdoor worden ondersteund, zullen naar verwachting een belangrijke impuls vormen voor verder geconsolideerde samenwerking. De transnationale samenwerkingsprojecten kunnen een belangrijke
3
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
bijdrage leveren aan de bewustwording rond transnationale territoriale kwesties. De subsidie zal dus fungeren als katalysator voor toekomstige infrastructurele investeringen van transnationaal belang, die anders niet voldoende aandacht zouden krijgen. Bij het streven naar vereenvoudiging en transparantie in de nieuwe programmaperiode mogen de bestaande vereisten, zoals zorgvuldige verslaglegging en bewakingsprocedures, echter niet uit het oog worden verloren. De voortzetting van de N+2-regel impliceert bijvoorbeeld dat gedetailleerde verslaglegging verplicht is (zowel qua inhoud als qua financieel beheer) en dat zorgvuldig moet worden beoordeeld of het samenwerkingsverband in staat zal zijn de projectactiviteiten volgens schema uit te voeren. Gezien de hernieuwde focus op nieuwe en innovatieve oplossingen zullen projectsamenwerkingsverbanden een evenwicht moeten zien te vinden tussen het bewaken van de tijdsplanning en het zoeken van nieuwe benaderingen. Het nieuwe transnationale territoriale samenwerkingsprogramma voor NWE biedt de kans om een meer evenwichtige en geïntegreerde territoriale ontwikkeling te bereiken en wil tegelijkertijd een bijdrage leveren aan de werkgelegenheids- en groeidoelstellingen van de Lissabon-Göteborg-strategie. Het fundament daarvoor is gelegd door het voorafgaande INTERREG IIIB NWE-programma. Het nieuwe Operationeel Programma wil voortbouwen op de reeds behaalde resultaten en wil de bestaande lacunes op het gebied van het stimuleren van interregionale samenwerking en regionale ontwikkeling aanvullen (zie hoofdstuk 3.1). 1.3 Het gemeenschappelijke programmaproces Ter voorbereiding van het Operationeel Programma (OP) voor transnationale samenwerking in Noordwest-Europa werd een Internationale Werkgroep (IWG) in het leven geroepen. De IWG was samengesteld uit vertegenwoordigers van nationale en regionale organen van de zeven deelnemende lidstaten en de Zwitserse Bondsstaat. De eerste werkgroepbijeenkomst vond plaats op 19 januari 2006. Hierna volgden nog tien bijeenkomsten (10 februari 2006, 13/14 maart 2006, 9/10 mei 2006, 19-21 juni 2006, 10/11 juli 2006, 11/12 september 2006, 16-18 oktober 2006, 13-15 november 2006, 6-8 december 2006 en 22/23 januari 2007) in de aanloop naar de formele indiening bij de Europese Commissie. Parallel hieraan is een ex-anteevaluatie van de conceptversie van het Operationeel Programma georganiseerd, inclusief een strategische milieubeoordeling (SMB) (zie paragraaf 3.4.4 en 3.4.5). Het OP voor NWE is dus het resultaat van een nationaal en transnationaal overlegproces op basis van een brede dialoog. Aan de totstandkoming ervan hebben zowel institutionele partners van nationale, regionale en lokale overheden als nietgouvernementele organisaties bijgedragen. Het voorbereidingsproces voor het Operationeel Programma voor het programmagebied Noordwest-Europa heeft uiteindelijk geresulteerd in de indiening ervan bij de Europese Commissie op 11 april 2007. 1.4 Structuur van het Operationeel Programma Het Operationeel Programma voor transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa sluit aan bij de eisen van de Structuurfonds- en de EFROverordening, de Communautaire Strategische Richtsnoeren voor het Cohesiebeleid 4
1. Inleiding
en de Nationale Strategische Referentiekaders. Het bevat alle informatie die projectpromotors nodig hebben voor het ontwikkelen van hoogwaardige transnationale samenwerkingsprojecten. De structuur van het Operationeel Programma is als volgt (zie afbeelding 1). In hoofdstuk 2 worden de ruimtelijke ontwikkelingen geanalyseerd die relevant zijn voor het programmagebied. De sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen voor de territoriale samenhang in Noordwest-Europa zijn samengevat in een SWOT-tabel. Uitgaande van deze SWOT-analyse beschrijft hoofdstuk 3 de transnationale territoriale samenwerkingsstrategie voor Noordwest-Europa. Dit hoofdstuk gaat in op de algemene doelstelling van het programma en op de prioriteiten die op basis van de uitkomsten van de SWOT-analyse zijn gekozen. Verder wordt de relatie tussen het Operationeel Programma en de Communautaire Strategische Richtsnoeren voor het Cohesiebeleid en de Nationale Strategische Referentiekaders besproken, alsook de resultaten van de ex-ante-evaluatie en de strategische milieubeoordeling. In hoofdstuk 4 worden de programmaprioriteiten voor transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa en de kwaliteitseisen voor toekomstige projecten afgebakend. Behalve op deze vier prioriteiten legt het programma ook het accent op een meer strategische en nadrukkelijk transversale methode van projectontwikkeling. De aanpak van deze thematisch en geografisch gerichte ‘strategische initiatieven’ wordt uiteengezet in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt uitgelegd hoe het programmamanagement is georganiseerd. Hoofdstuk 7 is gewijd aan de voorlichtings- en publiciteitseisen waaraan samenwerkingsprojecten in het kader van het programma moeten voldoen. Tot slot wordt in hoofdstuk 8 het financiële plan voor het programma gepresenteerd. Afbeelding 1: Structuur van het Operationeel Programma voor transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
5
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Analyse van het programmagebied van Noordwest-Europa incl. SWOT-analyse
De gezamenlijke transnationale strategie
Transversale thema’s: 1) versterking economisch concurrentievermogen NWE 2) verbetering duurzaamheid op milieugebied in NWE 3) versterking van het territoriale evenwicht in NWE
Programmadoelstelling en motivering van de gekozen prioriteiten Prioriteit 1 Kenniseconomie en innovatie
Prioriteit 2 Beheer van natuurlijke hulpbronnen en risico’s
Prioriteit 3 Duurzame vervoers- en ICToplossingen
Prioriteit 4 Sterke en welvarende gemeenschappen
Doelstelling 1.1 Ondernemerschap en innovatie
Doelstelling 2.1 Beheer van natuurlijke hulpbronnen
Doelstelling 3.1 Beheersing v/d vervoersgroei door optimalisatie van de capaciteit
Doelstelling 4.1 Economische en sociale prestaties
Doelstelling 1.2 Groeiclusters & MKB-netwerken
Doelstelling 2.2 Risicobeheersing en -preventie
Doelstelling 3.2 Multimodale interoperabiliteit te land, te water & in de lucht
Doelstelling 4.2 Milieukwaliteit en aantrekkelijkheid
Doelstelling 1.3 Kader voor innovatie
Doelstelling 2.3 Verbetering van bodem-, wateren luchtkwaliteit
Doelstelling 3.3 Informatie- & communicatietechnologie
Doelstelling 4.3 Demografische verandering en migratie
Strategische initiatieven
Thematisch en geografisch gericht
Programmamanagement Publiciteit Financieel plan Bijlagen
6
Prioriteit 5 Technische bijstand
2. Analyse van het NWE-programmagebied
2. ANALYSE VAN HET PROGRAMMAGEBIED NOORDWEST-EUROPA: DE CONTEXT VOOR TRANSNATIONALE TERRITORIALE SAMENWERKING 2.1 Analyse van de situatie in het programmagebied Het NWE-programmagebied beslaat een oppervlak van 844.239 km2, hetgeen overeenkomt met 21% van het totale landoppervlak van de EU25 (zie afbeelding 2; voor een overzicht van gebieden die voor subsidiëring in aanmerking komen, zie bijlage A). Het grootste deel van het programmagebied is gesitueerd in Frankrijk (33%) en het Verenigd Koninkrijk (28,9%), gevolgd door Duitsland (17,4%), Ierland (8,3%), Zwitserland (4,9%), Nederland (3,6%), België (3,6%) en Luxemburg (0,3%). In geografisch opzicht wordt het programmagebied verdeeld door zeeën die het Verenigd Koninkrijk en Ierland van elkaar en van het continent scheiden. Het inwonertal van het NWE-gebied bedraagt 179 miljoen, ca. 39,5% van de totale EU25-bevolking. De gemiddelde bevolkingsdichtheid binnen het programmagebied bedraagt 307 inw./km2, meer dan 2,5 maal het EU25-gemiddelde (118 inw./km2 in 2003). Ongeveer driekwart van de bevolking van het NWE-programmagebied woont in stedelijke gebieden met een bevolkingsdichtheid van meer dan 500 inwoners per km2, hetgeen een indicatie is voor het stedelijke karakter van NWE. Anderzijds is ongeveer een kwart van het programmagebied zeer dunbevolkt. Afbeelding 2: Het programmagebied Noordwest-Europa
Countries within NWE area Belgium France Germany Ireland Luxembourg Netherlands United Kingdom Switzerland (as external partner)
7
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Bron: BBR De economie van NWE: trends op de arbeidsmarkt, kennisbasis en ‘Lissabonresultaten’ Met een aantal regio’s met het hoogste bruto binnenlands product (BBP) per hoofd van de bevolking behoort Noordwest-Europa in sociaal-economisch opzicht tot een van de meest welvarende delen van Europa. De gebieden met de sterkste concurrentiepositie – volgens de Lissabon-schaal – zijn geconcentreerd in de belangrijkste stedelijke en industriële centra van Europa, met uitzondering van de industriële gebieden die een proces van herstructurering doormaken. Binnen NWE worden volgens de Lissabon-schaal de beste resultaten behaald door een groep regio’s die zich met name concentreert in Zuidwest-Duitsland, Zuidoost-Engeland, Parijs, Luxemburg, Brussel, het zuidelijk deel van Nederland en in Zwitserland. In de rest van het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Nederland en België wordt eveneens relatief goed gescoord (afbeelding 3). Verder bevinden zich in het NWEprogrammagebied ook belangrijke financiële en beleidscentra. De bijdrage van het programmagebied aan het behalen van de doelstellingen van de Lissabon-strategie staat derhalve buiten kijf. Hoewel NWE als geheel boven het EU-gemiddelde blijft presteren in termen van BBP (KKS) per hoofd, is er binnen het programmagebied sprake van aanzienlijke regionale verschillen in economische prestaties, die vermoedelijk nog geprononceerder zullen worden als de huidige trends doorzetten (afbeelding A in bijlage B). De economische groei in sommige delen van Noordwest-Europa, met name in Ierland, het zuidelijk deel van Engeland en delen van Nederland wordt tenietgedaan door een relatieve economische teruggang in grote delen van het vasteland en in het noorden van Engeland, Noord-Ierland en Schotland. Met de uitbreiding van de EU naar 25 lidstaten in 2004 is bovendien het totale EUoppervlak toegenomen met 34% en de bevolking met 20%, maar het BBP slechts met 5%. Hoewel de uitbreiding vooralsnog dus heeft geleid tot een daling van het BBP per hoofd van de bevolking met 18% voor de hele EU, lijken de tien nieuwe lidstaten bezig te zijn met een inhaalslag. Met de uitbreiding is een oostwaartse verschuiving van het zwaartepunt ingezet, wat tot uitdrukking komt in de groei van het BBP per hoofd van de bevolking tussen 1995 en 2002 (afbeelding 4). Als deze trends doorzetten, dan zou NWE zijn economische voorsprong kunnen kwijtraken en zouden de regionale economische verschillen binnen het programmagebied kunnen toenemen.
8
2. Analyse van het NWE-programmagebied
Afbeelding 3: Lissabon-resultaten en concurrentievermogen
Bron: BBR; © ESPON, 2006
9
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Afbeelding 4: Groei BBP per hoofd 1995-2003
Bron: BBR; © ESPON, 2006 De werkloosheidspercentages in het NWE-programmagebied blijven relatief hoog in vergelijking met de rest van Europa. Ook hier is echter sprake van regionale verschillen, waarbij gebieden in Duitsland, Frankrijk en België over het algemeen sterker worden getroffen dan de rest van het programmagebied (afbeelding 5).
10
2. Analyse van het NWE-programmagebied
Demografische trends, met name de vergrijzing en lage vruchtbaarheidscijfers, zullen in toenemende mate een uitdaging vormen voor de economie van de Europese regio’s. In dat verband is het noodzakelijk de arbeidsparticipatie van 55-plussers te verhogen en de integratie van jongeren en immigranten op de arbeidsmarkt te verbeteren. Afbeelding 5: Werkloosheidspercentages 2003
Bron: BBR
11
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Kenniseconomie in NWE NWE heeft een goede uitgangspositie om een belangrijke rol te kunnen spelen in het realiseren van de Lissabon-Göteborg-doelstellingen. Het ‘European Innovation Scoreboard 2005’ vermeldt Duitsland en Zwitserland als twee van de vijf topinnovatielandenv. De twee Europese universiteiten die tot de wereldtoptien van universiteiten worden gerekend, nl. Cambridge en Oxford, bevinden zich beide in Noordwest-Europavi. NWE scoort goed met betrekking tot octrooiaanvragen (afbeelding 6), het percentage hoogopgeleiden in de beroepsbevolking (afbeelding B in de bijlage) en het aantal werknemers in de onderzoeks- en ontwikkelingssector (O&O) in het bedrijfsleven (afbeelding C). Afbeelding 6: Octrooiaanvragen bij het Europees Octrooibureau (per miljoen inwoners) Patent application to EPO pe r million inhabitants (national data) 450 400 350 300 1980 1985
250
1990 200
1995 2000
150 100 50
U K S w itz er la nd
Lu xe m bo ur g N et he rla nd s
Ire la nd
Fr an ce
G er m an y
Be lg iu m
EU -2 5
0
Bron: gebaseerd op Eurostat-gegevens
Wat betreft O&O-investeringen scoren de landen in NWE, met uitzondering van Duitsland, echter maar net boven het EU-gemiddelde (afbeelding D in de bijlage); geen van deze landen haalt het niveau van de Scandinavische landen op het gebied van O&O-uitgaven als percentage van het BBP. Daarnaast is er binnen het programmagebied sprake van grote regionale verschillen in O&O-uitgaven en werkgelegenheid. Een extreem voorbeeld hiervan vormt het gebied Île-de-France (Parijs en omstreken), waar 45% van de totale Franse O&O-uitgaven is geconcentreerd. Over het algemeen kunnen de hoogste investeringsniveaus worden aangetroffen rondom hoofdsteden als Londen, Parijs, Brussel, en ook in het Rijndal in Duitsland en Zwitserland. Buiten de MEGA’s (Metropolitan European Growth Areasvii) zijn in gebieden met bovengemiddelde O&O-uitgaven vaak universiteiten
12
2. Analyse van het NWE-programmagebied
gevestigd, die in veel gevallen een relatief polycentrisch patroon hebben. Hoewel een groot deel van het NWE-programmagebied dus een sterke positie inneemt op het gebied van kennisintensieve diensten en hightech-sectoren, of bezig is zich een dergelijke positie te verwerven, blijven er regionale verschillen in het gebied bestaan. De economische situatie in het transnationale samenwerkingsgebied loopt steeds sterker uiteen, en het feit dat de Lissabon-relevante economische resultaten (uitgedrukt in O&O-uitgaven) over het algemeen te danken zijn aan de stedelijke gebieden, zou ertoe kunnen bijdragen dat de kloof tussen het centrum en de perifere gebieden in NWE groter wordt. Natuurlijke hulpbronnen, cultureel erfgoed en trends op milieugebied NWE beschikt over een omvangrijk en zeer divers natuurlijk en cultureel erfgoed. De natuurlijke diversiteit hangt nauw samen met de landschappelijke kenmerken in NWE. Landschappelijke versnippering en verlies van biodiversiteit vormen echter grote problemen voor NWE. Over het algemeen bestaat NWE voor een groot deel uit sterk versnipperde semi-natuurlijke gebieden met geïsoleerd gelegen ‘groene eilanden’ binnen verstedelijkte regio’s. Afbeelding 7: Mate van ‘natuurlijkheid’ van landschappen in Europa
13
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Bron: BBR, © ESPON, 2006 (ESPON 2.4.2) viii Afbeelding 7 laat zien dat er in het kerngebied van NWE sprake is van een afname van natuurgebieden. De meest extreme versnippering van het landschap binnen NWE is te vinden in de kustgebieden langs het Kanaal en de zuidelijke Noordzee (d.w.z. Zuid- en Midden-Engeland, Noord-Frankrijk, Noord- en Midden-België en Nederland), en meer in het algemeen in de dichtbevolkte delen van de Beneluxlanden. In bergachtige gebieden is sprake van de minste versnippering, waarbij het in NWE met name om Noord- en West-Schotland gaat. Culturele waarden zijn meestal geconcentreerd in stedelijke en kustgebieden. Dit rijke natuurlijke en culturele erfgoed trekt grote aantallen toeristen aan van over de hele wereld, waardoor het erfgoed onder druk komt te staan en de toegankelijkheid voor de lokale bevolking wordt beperkt. Cultureel erfgoed en de creatieve sector gelden de afgelopen jaren in toenemende mate als voorwaarden voor toekomstige ontwikkeling en economisch concurrentievermogen, en als belangrijke vestigingsfactor voor de kenniseconomie en de hooggeschoolde beroepsbevolking. De concentratie van dergelijke voordelen in NWE creëert een kans voor economische innovatie als antwoord op de Lissabon-Göteborg-agenda. Afbeelding E in de bijlage laat zien dat NWE reeds een aantal gebieden omvat waar een sterke correlatie bestaat tussen economische prestaties en culturele beroepen. Door aan te haken bij het cultuurbezit van NWE en bij de vraag naar cultuur in deze dichtbevolkte regio, kan duurzame economische groei dan ook reeds voor een deel worden gerealiseerd. Klimaatverandering en milieu Een van de belangrijkste oorzaken van klimaatverandering is de uitstoot van broeikasgassen. Terwijl de meeste NWE-landen hun uitstoot de afgelopen jaren hebben teruggedrongen, is in andere landen een toename te zien, bijvoorbeeld in Ierland en België (tabel 1). De klimaatverandering kan van invloed zijn op zowel de frequentie als de intensiteit van natuurrampen. Veranderde neerslagpatronen zullen naar verwachting leiden tot een toename van het aantal overstromingen, periodes van droogte en bosbranden. In dit verband kan er een duidelijke scheiding tussen noord en zuid worden aangetoond, waarbij NWE er beter vanaf komt dan ZuidEuropa. Tevens is er sprake van grote ruimtelijke verschillen met betrekking tot de blootstelling aan natuurrampen en technologische risico's (afbeelding 8 en 9). Toch is NWE kwetsbaar voor een combinatie van natuurrampen en technologische risico's (zoals winterstormen en het risico van olievervuiling in Oost-Schotland). Hoewel er binnen de landen zelf grote verschillen bestaan, met name in het VK en Duitsland, geldt voor de meer perifere gebieden van Europa in het algemeen een lagere mate van blootstelling aan gevaren. Er is sprake van een geringe toename van de kans op droogte in de westelijke en oostelijke delen van Frankrijk, België, Luxemburg, het zuiden van Nederland en delen van het zuidelijke Rijndal in Duitsland (afbeelding 10). Tabel 1: Totale uitstoot broeikasgassen en Kyoto-doelstellingen (nationale gegevens)
14
2. Analyse van het NWE-programmagebied
Bron: Eurostat Afbeelding 8: Natuurrampen
Bron: BBR, © ESPON, 2006 (ESPON 2.4.2) ix
15
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Afbeelding 9: Technologische risico's
Bron: BBR, © ESPON, 2006 (ESPON 2.4.2) x
16
2. Analyse van het NWE-programmagebied
Afbeelding 10: Gevolgen van de klimaatverandering
Bron: © ESPON, 2006 (Syntheserapport II, blz. 59)xi
17
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Een milieurisico dat door de gevolgen van de klimaatverandering vermoedelijk zal toenemen, is de overstroming van rivieren. In dit opzicht bestaan er binnen NWE, maar ook binnen de afzonderlijke landen, echter wel verschillen. Terwijl de perifere gebieden van NWE te maken hebben met een klein risico, hebben regio’s als Zuidwest-Duitsland de afgelopen jaren te kampen gehad met een groot aantal overstromingen. Ook in Zuid-België, het Rijn/Maas-gebied, Oost-Frankrijk en delen van Engeland en Wales hebben regelmatig overstromingen plaatsgevonden. Omdat rivieren vaak als landsgrens fungeren of juist landsgrenzen overschrijden, vormen overstromingen van rivieren en de bijbehorende risicobeheersing bij uitstek belangrijke transnationale vraagstukken voor NWE. Vanwege de sterke concentratie van steden en economische activiteiten langs rivieren – met name in het kerngebied van NWE – en in kustgebieden, is risicopreventie en -beheersing essentieel voor het transnationale samenwerkingsgebied. Lucht-, water- en bodemverontreiniging en geluidshinder worden evenmin gehinderd door grenzen, en daarom is ook milieuverontreiniging een belangrijk transnationaal thema. In NWE is de vervuiling het grootst in de kerngebieden waar zich de grootste stedelijke en industriële concentraties bevinden. Zo kan bijvoorbeeld een duidelijk kern/periferie-patroon worden geconstateerd voor stikstofdioxide (NO2), waarbij de hoogste niveaus worden aangetroffen in de belangrijke industriële en stedelijke gebieden, zoals in Frankfurt en omgeving (afbeelding 11). Afbeelding 11: Luchtkwaliteit en volksgezondheid: concentratie stikstofdioxide (NO2) in de Europese atmosfeer
18
2. Analyse van het NWE-programmagebied
Bron: KNMI/BIRA/ESA, 2004; Afbeelding: S. Beirle, U. Platt en T. Wagner, Universiteit van Heidelberg, http://esamultimedia.esa.int/images/EarthObservation/pollution_europe_hires.jpg Afvalbeheer is nog een ander terrein met aanzienlijke milieueffecten, waar alle regio’s in NWE mee kampen. Onderstaande tabel 2 laat zien dat de hoeveelheid huishoudelijk afval de afgelopen jaren in alle NWE-landen gestaag is toegenomen. Over diezelfde periode is er een afname te zien van de hoeveelheid huishoudelijk afval die wordt gestort (tabel 3), en een toename van de hoeveelheid die wordt verbrand en gerecycled. Tabel 2: Hoeveelheid geproduceerd huishoudelijk afval (in kg per persoon per jaar) 1995 461 487 456 (e) 533 489 514 592 549 499 598
EU-25 EU-15 Belgium Germany France Ireland Luxembourg Netherlands United Kingdom Switzerland (e) (b)
1996 474 501 451 543 500 (e) 524 589 563 512 602
1997 490 517 467 556 511 (e) 547 607 590 533 606
1998 492 521 460 546 522 557 629 593 543 616
1999 517 550 460 (b) 606 523 (e) 581 650 599 570 640
2000 528 564 468 610 531 603 658 616 578 660
2001 529 568 462 601 544 705 650 615 592 659
2002 537 580 463 (b) 640 552 698 656 622 600 675
2003 531 573 447 601 (e) 559 757 (e) 662 610 593 671
2004 537 580 469 (e) 600 (e) 567 (e) 869 (e) 668 624 (e) 600 678
Estimated value Break in series
Bron: Eurostat
Tabel 3: Hoeveelheid gestort huishoudelijk afval (in kg per persoon per jaar) (nationale gegevens) 1995 295 294 218 (e) 245 219 398 (e) 161 158 (e) 414 77
EU-25 EU-15 Belgium Germany France Ireland Luxembourg Netherlands United Kingdom Switzerland (e) (b)
1996 291 286 209 (e) 225 231 (e) 419 163 115 440 69
1997 293 287 143 216 234 (e) 439 145 70 461 68
1998 287 281 108 199 236 478 146 54 456 66
Estimated value Break in series
Bron: Eurostat
Energie
19
1999 288 282 99 180 230 (e) 517 140 40 469 66
2000 287 281 81 165 227 554 138 57 469 40
2001 278 276 62 160 222 540 131 50 474 22
2002 268 265 58 137 218 504 129 51 465 11
2003 255 252 51 115 (e) 213 480 (e) 126 (b) 17 440 8
2004 247 242 47 (e) 104 (e) 217 (e) 397 (e) 123 17 (e) 416 3
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Door een wereldwijd verstoord evenwicht tussen vraag en aanbod op het gebied van olie- en gasproducten worden de energieprijzen steeds verder opgedreven. Afbeelding F in de bijlage geeft aan dat alle landen uit het NWE-programma in hoge mate afhankelijk zijn van de import van energie, met uitzondering van het VK en Nederland, die over Noordzeeoliereserves beschikken. Over het algemeen is het energieverbruik in Noordwest-Europa nog altijd hoofdzakelijk gebaseerd op niethernieuwbare bronnen (zie tabel 4). Het gebruik van duurzame energiebronnen is gering, ondanks nationaal beleid en financiële steun in sommige landen om het aandeel ervan te vergroten. Bovendien bestaan er grote verschillen tussen de Europese landen ten aanzien van het gebruik van duurzame energie (zie tabel 5). Hoewel het aandeel niet-fossiele energie in de totale hoeveelheid opgewekte elektriciteit duidelijk kan worden opgevoerd, bijvoorbeeld in de vorm van hydroelektriciteit, wind-, zonne-, getijde- en biomassa-energie), heeft niet elk land dezelfde mogelijkheden op dit gebied. Binnen NWE heeft bijvoorbeeld het VK goede mogelijkheden voor het toepassen van golf-/getijde-energie en windenergie, terwijl in andere landen de nadruk meer ligt op biomassa of waterkracht. Met het oog op de stijgende energieprijzen (zie afbeelding G in de bijlage) en de verdergaande uitputting van de olievoorraden, is de ontwikkeling van duurzame energiebronnen niet alleen van cruciaal belang voor de aanpak van de milieuproblematiek maar ook voor de economische ontwikkeling, de continuïteit in de energievoorziening en het verminderen van de energieafhankelijkheid. Hoge energieprijzen zullen leiden tot stijgende vervoerskosten, waardoor de interregionale verschillen verder zouden kunnen toenemen. Behalve dat het gebruik van duurzame energie moet worden gestimuleerd, zal NWE echter ook bewust moeite moeten doen om het totale energieverbruik te beheersen en energiebesparende maatregelen te stimuleren.
Oil
Natural gas
Nuclear
Renewables
EU25
1 726,0
314,4
645,8
408,1
251,2
103,4
EU15
1 513,4
222,5
596,0
366,1
231,7
92,1
BE
55,8
6,2
21,2
14,4
12,2
1,1
DE
344,5
85,0
125,3
79,2
42,6
11,6
FR
270,6
13,8
92,0
39,4
113,8
17,3
IE
15,3
2,5
8,7
3,7
0,0
0,3
LU
4,2
0,1
2,7
1,1
0,0
0,1
NL
80,5
8,7
31,2
36,0
1,0
2,0
UK
229,8
38,4
79,3
85,9
22,9
3,1
All fuels
Solid fuels
Tabel 4: Bruto binnenlands energieverbruik, 2003 (Mtoe) (nationale gegevens)
Bron: Eurostat Tabel 5: Bruto binnenlands duurzame-energieverbruik, 2003 (1000 toe) (nationale gegevens)
20
Biomass
Hydro
Wind
Solar
Geothermal
Renewables
2. Analyse van het NWE-programmagebied
EU25
103 401
68 753
24 949
3 805
619
5 275
EU15
92 110
58 681
23 877
3 791
581
5 180
BE
1 056
1 023
21
8
2
1
DE
11 582
7 932
1 656
1 622
241
132
FR
17 325
12 014
5 134
29
20
129
IE
261
170
51
39
0
LU
60
51
7
2
0
-
NL
2 041
1 902
6
114
19
-
UK
3 105
2 695
278
110
20
0
1
Bron: Eurostat
Bereikbaarheid en connectiviteit in NWE: vervoer en de informatiemaatschappij Vervoersinfrastructuur wordt vaak als voorwaarde gezien voor economisch concurrentievermogen, maar het gaat hier niet altijd om een 1:1-verband. Over het algemeen heeft NWE reeds een hoge mate van bereikbaarheid dankzij het dichte netwerk van autosnelwegen, een voortreffelijk netwerk van binnenwaterwegen, een concentratie van zeehavens, een dicht en goed ontwikkeld HSL-netwerk, de grootste luchthavens van Europa en een sterke logistieke positie. Deze hoge mate van bereikbaarheid geldt echter niet voor het gehele gebied en is sterk afhankelijk van de vervoerswijze (zie afbeelding H, I en J in de bijlage). Afbeelding 12 laat zien dat er binnen Europa sprake is van een duidelijk kern/periferie-patroon, waarbij WestDuitsland, Nederland, België, Luxemburg en de regio's Parijs en Londen in principe goed bereikbaar zijnxii. Daarentegen is de bereikbaarheid en de infrastructuur in de meer perifere gebieden, met name Noord-Schotland, veel minder goed. Het vervoerssysteem in NWE wordt gekenmerkt door een voortdurende toename van verkeersstromen, waarbij met name in het centrale deel van het gebied sprake is van toenemende congestie (zie afbeelding 13 en 14 en tabel 6). De belangrijkste verkeersstromen zijn echter meer multi-directioneel dan zo’n tien jaar geleden: naast de traditionele noord/zuid-stromen worden ook de oost/west-stromen steeds belangrijker (zie afbeelding K t/m P in de bijlage). De snelst groeiende vormen van vervoer zijn het wegvervoer en het vliegverkeer (zie afbeelding 15) – tevens de minst duurzame vormen van vervoer. Een hiermee samenhangende trend is de opkomst van de zogenaamde prijsvechters in de luchtvaart, hetgeen heeft geresulteerd in een aanzienlijke toename van het vliegverkeer binnen Europa en een expansie van regionale luchthavens in heel NWE.
21
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Afbeelding 12: Bereikbaarheid over de weg, per spoor en door de lucht
Bron: BBR, © ESPON, 2006 (ESPON 2.4.2) xiii
22
2. Analyse van het NWE-programmagebied
Afbeelding 13: Interregionaal personenvervoer over de weg (2000)
Bron: ETIS
23
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Afbeelding 14: Internationaal goederenvervoer per spoor (2000)
Bron: ETIS
24
2. Analyse van het NWE-programmagebied
Tabel 6: Volume vrachtvervoer in relatie tot BBP (in ton-km/BBP) (nationale gegevens)
Bron: Eurostat Afbeelding 15: Personenvervoer door de lucht 1999-2003 Air transport of passengers (embarked and disembarked) 500000 450000 400000
1000 passengers
350000
UK Netherlands
300000
Ireland
250000
France
200000
Germany Belgium
150000 100000 50000 0 1999
2000
2001
2002
2003
Bron: Eurostat Gezien het dichte vervoersnetwerk en de goede bereikbaarheid in de meeste delen van NWE is een betere integratie van transnationale en secundaire spoorwegnetwerken en een efficiënte en duurzame organisatie van het hele vervoersnetwerk, bijvoorbeeld via geïntegreerde territoriale ontwikkelingsstrategieën, van groter belang dan de ontwikkeling van nieuwe infrastructuur. Op EU-niveau is door de hernieuwde lancering van de Lissabon-strategie in 2005 de nadruk komen te liggen op de voltooiing van trans-Europese vervoersnetwerken (TEN's) en het realiseren van efficiënte grensoverschrijdende verbindingen. De beleidsmaatregelen uit het begin van de jaren negentig om milieuvriendelijkere vormen van vervoer te stimuleren (de zogenaamde ‘modal shift’), hebben slechts in beperkte mate succes gehad, ondanks de geboekte vooruitgang op het gebied van passagiersvervoer per HSL en het goederenvervoer met behulp van containershuttles via specifieke
25
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
corridors. Er zijn ook andere – wereldwijde of bredere Europese – factoren die een aanzienlijk effect hebben op de modal split en op de groei van het vervoer in NWE, maar die zijn moeilijker te beïnvloeden met Europese beleidsmaatregelen. De gestage groei van het containervervoer in havens, bijvoorbeeld, is een gevolg van de groei van het intercontinentale vervoer en niet van het Europese vervoer. Intermodaal langeafstandsvervoer en spoorvervoer De prestaties en rentabiliteit van systemen en diensten voor intermodaal langeafstandsvervoer naar bestemmingen buiten NWE zijn beperkt, met name als we kijken naar de oost/west-corridors. Trends laten zien dat de intermodale langeafstandsdiensten naar en vanuit NWE de afgelopen jaren slechts in geringe mate zijn toegenomen. Sommige gebieden gaven zelfs een teruggang te zien. Er dient nog aantal obstakels te worden overwonnen. De belangrijkste zijn: •
problemen met de interoperabiliteit van nationale spoorwegsystemen
•
onvoldoende effectieve liberalisering van het spoor
•
de mentaliteit van de afzonderlijke nationale spoorwegondernemingen, met inbegrip van de onderlinge concurrentie en de daarmee samenhangende protectionistische houding
•
de kosten van het goederenvervoer per spoor.
Er is een sterk verband tussen de ontwikkeling van het vervoer en de energieprijs. Zo zou bij hogere energieprijzen de neiging groter kunnen zijn om te kiezen voor andere, meer duurzame vervoerswijzen binnen NWE. Tegen de achtergrond van de doelstellingen met betrekking tot een duurzamer vervoersbeleid en een betere bereikbaarheid moet het openbaar vervoer in de toekomst een belangrijkere rol gaan spelen. In dit verband is binnen de transnationale context van NWE een aantal aspecten van belang. Op de eerste plaats gaat de uitbreiding van het HSL-netwerk, waardoor de bereikbaarheid van steden met HSL-stations aanmerkelijk wordt vergroot, vaak gepaard met een afname van het aantal treinen op het traditionele spoorwegnetwerk. Dit heeft weer een negatief effect op de bereikbaarheid van een aantal andere steden, soms in grensgebieden. Deze gebrekkige coördinatie wordt gedeeltelijk veroorzaakt doordat de nieuwe grensoverschrijdende diensten vaak worden aangeboden door speciaal daartoe opgezette ondernemingen, zoals Thalys of Eurostar, die concurreren met de bestaande nationale spoorwegondernemingen. Er zullen oplossingen moeten worden gevonden om deze negatieve ontwikkeling te keren. Een deel van de oplossing zou de verbetering van de bereikbaarheid van de HSL-stations vanuit de regio kunnen zijn. Een tweede aspect betreft het openbaar vervoer in landelijke gebieden. Door het toenemende aantal ouderen in deze gebieden zal niet alleen de vraag naar openbaar vervoer groeien, maar zullen ook innovatieve oplossingen gevonden moeten worden om de rentabiliteit daarvan te garanderen. Door het toenemende belang van dit vraagstuk in alle NWE-landen en het feit dat een aantal landelijke gebieden wordt doorsneden door landsgrenzen, dient dit ook als een transnationaal vraagstuk te worden beschouwd.
26
2. Analyse van het NWE-programmagebied
Ten derde bestaat er (het HSL-netwerk buiten beschouwing gelaten) nog steeds een aantal manco’s op het gebied van transnationaal en grensoverschrijdend openbaar vervoer. In dit verband dient te worden gedacht aan: •
inadequate infrastructuur
•
beperkte interoperabiliteit en verschillen in technische standaarden
•
verschillen in nationale regelgeving
•
het beperkte aantal exploitanten op transnationaal niveau
•
geen transnationale toegang tot specifieke nationale kortingsystemen, enz.
Binnenwateren, kustvaart en zeevervoer NWE beschikt over een intensief gebruikt netwerk van binnenwaterwegen. De totale lengte van dit netwerk bedraagt bijna 18.000 km; dat is bijna de helft van het totale netwerk van binnenwaterwegen in de EU25. Binnenwaterwegen spelen een belangrijke rol in het vervoerssysteem van alle landen in het programmagebied, hoewel de mate waarin afhankelijk is van de geografische omstandigheden. Het netwerk van binnenwaterwegen is van groot belang in Duitsland, Nederland, België en Frankrijk, waar de totale hoeveelheid per binnenvaartschip vervoerde vracht varieert van 12% (België) tot 42% (Nederland) van het totale volumexiv. Daarnaast zijn maritieme transportverbindingen vanaf de belangrijke zeehavens en binnenhavens in NWE cruciaal voor de bereikbaarheid van het gebied (zie afbeelding 16). Het staat buiten kijf dat binnenwaterwegen van belang zijn om te komen tot een meer duurzame modal split en te zorgen voor goede verbindingen van en naar de havens en zeeën binnen het gebied, en dit wordt ook onderkend in het vervoersbeleid van de EU. Hoewel de bevaarbare binnenwaterwegen over het algemeen goed op elkaar aansluiten, zijn er nog steeds enkele ontbrekende schakels, die moeten worden aangepakt om deze vorm van vervoer zo efficiënt mogelijk te kunnen benutten (zie afbeelding Q in de bijlage).
27
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Afbeelding 16: Bereikbaarheid via waterwegen Bron: http://ine.dad.be/documents/Waternews/Publications/Brochures/INE_Facts_figures.p df De situatie met betrekking tot het zeevervoer is nogal tegenstrijdig. Enerzijds leidt de groei van het internationale containervervoer als gevolg van de steeds verdergaande globalisering tot de uitbreiding van zeehavens, hetgeen in sommige gevallen zorgt voor overcapaciteitsproblemen. Anderzijds boekt het intra-Europese vervoer over zee, met uitzondering van containervervoersdiensten (die onderdeel uitmaken van intercontinentale vervoersnetwerken), geen vooruitgang. Het stimuleren van het intra-Europese zeevervoer om de verkeersstromen over het Europese vasteland te verminderen, hetgeen wordt ondersteund door het ‘Motorways of the Sea’programma, is daarom uiterst relevant voor NWE. Daarnaast zal de ontwikkeling van havens een kwestie van hevige concurrentie en weinig samenwerking blijven. In dit kader zou echter wel nagedacht kunnen worden over de vraag welke rol zeehavens zouden kunnen spelen bij het verbeteren van de samenhang en de complementariteit tussen intra-Europese en intercontinentale goederenstromen. Regionale luchthavens Regionale luchthavens in NWE hebben met name een sterke ontwikkeling doorgemaakt door de opkomst van zogenaamde prijsvechters als gevolg van de liberalisering van het luchtvervoer. Aangezien deze luchthavens met name worden ontwikkeld in regio’s die voorheen slecht bereikbaar waren voor het luchtverkeer, is de bereikbaarheid van de betrokken regio’s hierdoor sterk verbeterd (zie afbeelding J in de bijlage). Regionale luchthavens kunnen ook een belangrijke rol spelen in het versterken van de economische concurrentiepositie van NWE-regio’s met een meer perifere ligging of een zwakkere economie. Aan dit economische potentieel kleeft echter ook een aantal ruimtelijke nadelen. In regio’s waar de betrokken luchthavens niet bereikbaar zijn per openbaar vervoer, neemt het autoverkeer aanzienlijk toe, waarbij het in een aantal gevallen gaat om grensoverschrijdende verkeersstromen. Verder concurreert een aantal vliegverbindingen op succesvolle wijze met het spoorwegvervoer, met inbegrip van de HSL. Hierdoor wordt de financiële haalbaarheid van grootschalige investeringen in moderne spoorweginfrastructuur een steeds groter probleem, en neemt de behoefte aan afstemming tussen verschillende vervoersaanbieders toe. Toepassing van intelligente transportsystemen De acceptatie van ITS (intelligente transportsystemen) is tot nog toe beperkt gebleven, ondanks het feit dat ITS een bijdrage kan leveren aan het oplossen van een aantal belangrijke uitdagingen voor de vervoerssector binnen NWE, te weten: •
het vergroten van de veiligheid op gebieden als: o maritiem vervoer over de drukbevaren zeeën en rivieren o wegvervoer over autosnelwegen
28
2. Analyse van het NWE-programmagebied
o openbaar vervoer op verschillende niveaus o luchtverkeer, dat in toenemende mate met congestie te maken heeft. •
efficiëntere en onderling gekoppelde goederenvervoersystemen en logistieke ketens, teneinde de congestie te verminderen en intermodale oplossingen mogelijk te maken;
•
duurzame mobiliteit in de stedelijke gebieden in NWE teneinde de verkeersdoorstroming te verbeteren door het toepassen van verkeersmanagementsystemen, en door het versterken van de efficiency en complementariteit van de verschillende soorten openbaar vervoer.
Geavanceerde telecommunicatie-infrastructuur De globalisering, demografische trends en het toenemende gebruik van ICT (de ‘netwerksamenleving’) hebben grote invloed op de patronen van ruimtelijke ontwikkeling in het gebied en op de mobiliteit en de vestigingsvoorkeuren van burgers en bedrijven. De nieuwe economische structuren van de netwerksamenleving zijn het gemeenschappelijke product van technologische innovatie, politiek-economische herstructurering en nieuwe bedrijfsstrategieën. Een graadmeter voor deze verandering van sociaal-geografische verhoudingen is de toename van de mobiliteit. Het meest directe effect voor de ruimtelijke ordening is daarbij dat in een netwerkstructuur nabijheid (‘proximiteit’) voor organisaties waarschijnlijk minder belangrijk wordt dan ‘connectiviteit’. De technologische innovatie in de transportsector heeft ertoe geleid dat men zich sneller verplaatst en dat de ‘wereld kleiner wordt’, hoewel de verschillen tussen de regio’s groot kunnen zijn. Het toenemende gebruik van ICT heeft geresulteerd in een revolutionaire verandering van productieprocessen, waardoor het mogelijk is om met behulp van complexe logistieke systemen functioneel van elkaar afhankelijke activiteiten ruimtelijk van elkaar te scheiden. Aangezien afstanden in toenemende mate worden uitgedrukt in tijd, worden locaties en plaatsen met goede logistieke verbindingen en transporttechnologieën waarschijnlijk aantrekkelijker voor investeringen dan locaties en plaatsen die worden gekenmerkt door fysieke ‘nabijheid’. Terwijl werd verwacht dat de ICT-ontwikkeling zou leiden tot een ‘democratisering’ van het programmagebied en dat de kern- en perifere gebieden daardoor naar elkaar toe zouden groeien, zijn in werkelijkheid de verschillen tussen de dichtbevolkte delen van NWE en de perifere gebieden vaak groter gewordenxv of hebben deze verschillen geleid tot meer diversiteit in het hele gebied. De meer perifere gebieden van NWE hebben over het algemeen minder goed toegang tot nieuwe ICT-diensten dan de stedelijke gebieden. Binnen NWE zijn er grote niveauverschillen op het gebied van ICT-ontwikkeling, waarbij in Ierland en Frankrijk (met uitzondering van Parijs en omstreken) het gebruik benedengemiddeld is (zie afbeelding 17). Verder geldt nog steeds dat bedrijven zich, vanwege de mogelijkheid tot persoonlijke interactie en de fysieke nabijheid, bij voorkeur in dichtbevolkte gebieden vestigen. NWE ziet zich geconfronteerd met twee belangrijke vraagstukken op het gebied van geavanceerde telecommunicatiestructuur. Ten eerste zal beter gebruik moeten worden gemaakt van de positie die NWE in de wereld heeft, zodat er een
29
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
substantiële bijdrage kan worden geleverd aan de implementatie van de Lissabonstrategie door een verdere stimulering van ICT en initiatieven op dat gebied. Ten tweede moet de bestaande digitale kloof op het gebied van uitontwikkelde en innovatieve technologieën worden gedicht, en moet het ontstaan van een nieuwe digitale kloof op het gebied van nieuwe snelle verbindingen worden voorkomen. Afbeelding 17: Niveau van telecommunicatieontwikkeling
Bron: © ESPON, 2006 (ESPON 1.2.2)xvi
30
2. Analyse van het NWE-programmagebied
De territoriale structuur van NWE en demografische kenmerken Vestigingspatronen Op macroniveau (de hele EU) omvat NWE een groot deel van de ‘vijfhoek’ die door het EROP wordt beschouwd als het enige gebied in de EU dat een wereldwijde economische betekenis heeft. Uit onderzoek in het kader van het ESPONprogramma zijn echter ook andere potentiële economische groeizones naar voren gekomen: de zogenoemde MEGA’s (Metropolitan European Growth Areas, oftewel stedelijke Europese groeigebieden). Als we de MEGA’s bekijken in termen van groei van het BBP per hoofd van de bevolking, kan het volgende worden geconstateerd. Ten eerste bevinden zich in NWE wel enkele van de sterkste MEGA’s, maar geen gebieden met een hoge groei van het BBP, met uitzondering van Ierland en de ‘M4corridor’ in Zuidoost-Engeland. Ten tweede zijn er MEGA’s in NWE die het qua BBP weliswaar goed doen, maar achterblijven qua bevolkingsomvang of bereikbaarheid. Voorbeelden hiervan zijn Genève, Manchester en Dublin. Ten derde liggen enkele van de zwakste MEGA’s juist in gebieden met een sterke groei. Cork is daarvan een duidelijk voorbeeld. Tot slot liggen sommige potentiële MEGA’s dichtbij elkaar in verschillende landen, zoals in Nederland en België. In heel Europa is sprake van een hoge mate van ruimtelijke concentratie in de vorm van transnationale agglomeraties (zie afbeelding 18 en afbeelding R in de bijlage). NWE kent drie van dergelijke agglomeraties: Ierland en Zuid-Schotland, de landen langs het Kanaal, en ZuidwestDuitsland en Oost-Frankrijk. Op mesoniveau (binnen NWE) blijkt echter dat de sterke economie van NWE zich niet overal in het gebied op dezelfde manier manifesteert, en dat er grote verschillen bestaan, zowel binnen het centrale gebied als tussen het centrum en de periferie. Het meest opvallend is dat de polycentrisch gerichte ontwikkeling op Europees niveau gepaard gaat met een monocentrisch gerichte ontwikkeling op nationaal niveau in landen als Ierland. Het Ierse economische succes van het afgelopen decennium, waardoor Ierland een glansrol is gaan vervullen op het Europese toneel en heeft bijgedragen tot de polycentrische ontwikkeling binnen de EU, heeft zich vooral voorgedaan in de regio Greater Dublin, zodat binnen het land juist een monocentrisch ruimtelijk patroon is ontstaan. Op microniveau zijn er, hoewel NWE een overwegend stedelijk karakter heeft, ook grote gebieden met een lage bevolkingsdichtheid en een meer landelijk karakter. Ongeveer driekwart van de bevolking woont in stedelijke gebieden, en bijna één kwart van het grondgebied is dunbevolkt. Over het algemeen neemt de wederzijdse afhankelijkheid tussen steden en het landelijke gebied toe, onder meer vanwege de ruimtelijke deconcentratie van economische activiteiten en de opkomst van het stedelijke achterland. Sommige aspecten van deze trend zijn transnationaal. Het woon-werkverkeer over lange afstanden en het forensenverkeer naar grote steden om daar ‘doordeweeks’ te verblijven, is bijvoorbeeld voor een deel grensoverschrijdend. Ook stedelingen uit het ene land die gaan recreëren op het platteland over de grens, zorgen voor een zekere transnationale relatie tussen stad en platteland.
31
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Afbeelding 18: De Europese ruimtelijke structuur
Bron: BBR
32
2. Analyse van het NWE-programmagebied
Demografische verandering en migratie De demografische verandering is een van de grootste uitdagingen waar de ruimtelijke ontwikkeling in de EU mee te maken heeft. De veranderingen in de bevolkingsopbouw zijn het gevolg van twee trends: natuurlijke bevolkingsontwikkeling en migratie. Elk van deze trends vertoont een ander ruimtelijk patroon. De allesoverheersende ontwikkeling op demografisch gebied in Europa is de vergrijzing van de bevolking. Oorzaken hiervan zijn de daling van de vruchtbaarheidscijfers, de daling van de sterftecijfers en de stijging van de gemiddelde levensduur. Hoewel de vruchtbaarheidscijfers in NWE over het algemeen niet zo laag zijn als in Zuid- en Oost-Europa, ligt dit cijfer in een land als Duitsland op 1,3 – en dus ver onder het vervangingsniveau van 2,1 (zie afbeelding 19). Ten aanzien van de levensduur wordt ervan uitgegaan dat in 2015 in Europa de levensverwachting bij de geboorte voor mannen 82 jaar zal bedragen en voor vrouwen 87 jaar, vergeleken met een gemiddelde van 76,5 in 1999. Het aandeel van 60-plussers in de totale Europese bevolking zal toenemen van 21% in 2000 tot 30% in 2015. Tegelijkertijd zal de bevolkingsgroep onder de 20 jaar afnemen van 23% in 2000 naar 15% in 2015. Door de combinatie van deze vergrijzende samenleving en het grote aantal inactieven zal de afhankelijkheidsratio in Europa toenemen: uitgaande van gelijkblijvende werkgelegenheidscijfers zal in 2025 tegenover elke twee werkenden één persoon staan die van hen afhankelijk is. Afbeelding 19: Vruchtbaarheidscijfers in de landen van het NWE-programma (nationaal gemiddelde; regionale gegevens niet beschikbaar)
Fertility rates 1975-2004 3,5 3 2,5 1975 2
1985 1995 2004
1,5 1 0,5
Bron: Eurostat-gegevens
33
SA U
U K itz er la nd Sw
EU -2 5 Be lg iu m G er m an y Fr an ce Ire la Lu nd xe m bo ur N et g he rla nd s
0
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Aangezien de migratiestromen binnen Europa overwegend van de periferie naar het centrum en van oost naar west verlopen, en omdat NWE te maken heeft met een aanzienlijke instroom van buiten Europa, leidt de combinatie van de migratie en de natuurlijke bevolkingsontwikkeling in de meeste delen van NWE momenteel echter nog tot een groei van de bevolking. Dit contrasteert met de bevolkingsdaling in ZuidEuropa, Oost-Europa en Scandinavië, maar daarnaast valt op dat er binnen NWE ook gebieden met een afnemende bevolking zijn, met name in het noorden van Schotland, Noord-Engeland en delen van Frankrijk (zie afbeelding 20). Wat de effecten van immigratie en emigratie betreft, doet het grootste contrast binnen NWE zich voor tussen het noorden van Frankrijk en het zuiden van het VK. Immigranten in Engeland komen vooral van buiten de EU of van elders in het VK. De sterke migratie naar het westen en zuiden van Duitsland komt grotendeels voor rekening van migranten uit Oost-Duitsland. De mobiliteitsstromen vanuit de nieuwe lidstaten naar de EU-15 zijn beperkter dan eerder werd aangenomen, maar de algemene opvatting is dat de arbeidsmigranten uit de nieuwe EU-lidstaten naar de EU-15 een positieve bijdrage hebben geleverd aan de werking van de totale arbeidsmarkt. In plaats van de eigen werknemers in de EU-15 te ‘verdringen’, blijken migranten uit de nieuwe lidstaten juist te voorzien in de vraag naar bepaalde vaardigheden of te werken in laagbetaalde sectoren die niet populair zijn onder de eigen bevolking. Burgers uit de nieuwe lidstaten trekken meestal tijdelijk naar de EU-15 voor werk of studie en zijn van plan weer terug te keren naar hun eigen landxvii. Behalve migratie binnen de EU zijn er ook aanzienlijke internationale migratiestromen naar en vanuit Europa, waarbij het in het eerste geval om zowel legale als illegale immigranten gaat. De emigratie, naar onder meer NoordAmerika, Japan en in toenemende mate Singapore, bestaat voor een groot deel uit hoogopgeleide werknemers. Deze braindrain is ongunstig met het oog op de Lissabon-agenda en versterkt het probleem van de toenemende afhankelijkheidsratio. Samen zullen deze trends belangrijke implicaties hebben voor de economische prestaties en de ruimtelijke ontwikkeling van Noordwest-Europa. De effecten van immigratie uit verschillende delen van Europa en de rest van de wereld, met name naar de grote metropolitane gebieden in Noordwest-Europa, en de daaruit voortvloeiende toename van de bevolkingsdiversiteit in grote delen van NWE, maken de sociaal-economische integratie van arbeidsmigranten en andere immigranten tot een belangrijk vraagstuk. Het gecombineerde effect van migratie en natuurlijke bevolkingsontwikkeling staat weergegeven in afbeelding 21. Het feit dat de bevolking in bepaalde delen van NWE nog altijd groeit, wordt veroorzaakt door verschillende combinaties van factoren. In Ierland, Nederland, Luxemburg, het grootste deel van België, het midden van Engeland, het westen en zuiden van Duitsland, en delen van Zuid-Engeland, Westen Midden-Frankrijk neemt de bevolking toe door de combinatie van positieve natuurlijke bevolkingsgroei en een positief migratiesaldo. In de rest van ZuidEngeland en sommige andere delen van NWE hangt de bevolkingsgroei uitsluitend samen met netto-immigratie, terwijl de groei in Noord-Ierland, een groot deel van Oost-Frankrijk en een deel van Zwitserland uitsluitend te maken heeft met natuurlijke bevolkingsaanwas. Het alomtegenwoordige verschijnsel van lage vruchtbaarheidscijfers is overigens van relatief recente datum en heeft nog niet in alle delen van het gebied gevolgen gehad. Een bevolkingsdaling is vooral te zien in de meer perifere delen van het VK en in delen van Frankrijk. In het noorden en westen van Schotland en delen van Noordoost-Engeland wordt deze daling
34
2. Analyse van het NWE-programmagebied
veroorzaakt door een combinatie van natuurlijke bevolkingsafname en nettoemigratie. Vooral verontrustend is de ontvolking van kleine steden en plattelandsgebieden. In dit verband wordt wel gesproken van een ‘driedubbele demografische tijdbom’: te weinig kinderen, te veel ouderen, en te veel wegtrekkende jonge mensen. Een parallelle maar tegenovergestelde trend is de ‘contra-urbanisatie’ in de welvarende delen van NWE en in landen als het VK, waar wekelijks zo’n 1700 mensen wegtrekken uit de stad en op het platteland gaan wonen.
35
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Afbeelding 20: Bevolkingsontwikkeling 1995-2002
Bron: BBR
36
2. Analyse van het NWE-programmagebied
Over het geheel genomen wijkt het bevolkingsprofiel van NWE nogal af van dat van de meeste andere delen van Europa, en vormen bevolkingsgroei en hoge bevolkingsdichtheden vooral in de grootstedelijke gebieden momenteel een groter probleem dan ontvolking. De regio’s met demografische problemen liggen ten zuiden en ten oosten van NWE; alleen een deel van Midden-Frankrijk, dat reeds een bovengemiddeld percentage ouderen kent, valt in deze categorie. De gebieden in NWE die het minst met de demografische uitdagingen te maken hebben, zijn grootstedelijke gebieden als Parijs en Londen, een regio die zich uitstrekt van Zuidoost-Engeland via Nederland naar Noord-Duitsland, het hele Ierse eiland, sommige delen van Zuid-Duitsland, Noord-Zwitserland en de Elzas. Toch hebben demografische trends en migratie ongetwijfeld aanzienlijke implicaties voor het hele NWE-gebied. Terwijl ontvolking, vergrijzing en emigratie vooral de meer landelijke gebieden treffen, kampen de grootstedelijke gebieden met een veranderende en soms groeiende bevolking in de stadscentra. De grote uitdaging op dit gebied is het ontwikkelen van beleid om het grote aantal internationale migranten in de samenleving te integreren. Afbeelding 21: Krimp- en groeigebieden in Europa
Bron: BBR
Bestuur: het institutionele perspectief Het is bekend dat transnationale samenwerking wordt bemoeilijkt door verschillen in organisatie en bevoegdheden tussen overheden in verschillende landen. De bestuurlijke organisatie in de landen van Noordwest-Europa loopt aanzienlijk uiteen
37
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
tussen de meer centralistische landen aan de ene kant en de federaal georganiseerde aan de andere kant. De feitelijke situatie is echter nog veel complexer, en er zijn ook aanzienlijke verschillen in de manier waarop bevoegdheden binnen landen zijn verdeeld. In Zwitserland, bijvoorbeeld, hebben de Duitstalige kantons meer autonomie dan de Franstalige. Door verschillen in regelgeving tussen landen en regio’s kan een bepaald proces of een bepaalde strategie verenigbaar zijn met het bestaande regelgevingskader van het ene land maar niet met dat van het andere land. Uit een vergelijking van de bestuurlijke systemen van de diverse landen en de opvattingen van belangrijke actoren in de NWE-landenxviii komen twee voorwaarden voor transnationale samenwerking naar voren: •
de capaciteit van instanties op regionaal niveau om te gaan samenwerken met regio’s in andere landen en/of
•
het bestaan en de capaciteit van samenwerkingsverbanden tussen lokale overheden die een breder platform kunnen bieden voor transnationale samenwerking.
Dit hangt ook samen met de aanzienlijke middelen en expertise (capaciteit), inclusief talenkennis, die nodig zijn om te komen tot transnationale samenwerking en strategische maatregelen op regionaal niveau waarmee plannings- en ontwikkelingsthema’s van transnationale betekenis kunnen worden geïdentificeerd. In het geval van grote regio's met sterke bevoegdheden zijn de mogelijkheden voor transnationale samenwerking groter. Dit blijkt uit de ervaringen van de Belgische gewesten en de Duitse deelstaten. Hier spelen ‘regio’s’ een sterke rol in grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld de regio Saar-Lor-Lux en de Euregio’s. Voor de andere landen in Noordwest-Europa geldt dat regio’s vermoedelijk meer moeite zullen hebben om grensoverschrijdend te werken, omdat ze minder uitgebreide bevoegdheden en minder capaciteit hebben. De Nederlandse provincies zijn bijvoorbeeld veel kleiner, en voor regionale samenwerking wordt dit als een nadeel beschouwd. Er bestaat echter een informele vorm van interprovinciale samenwerking in zogenaamde landsdelen, die mogelijkheden zou kunnen bieden. Waar het regionale bestuur uit indirect gekozen leden en/of uit samenwerkingsverbanden tussen lokale overheden bestaat, moet ook overeenstemming worden bereikt tussen en verantwoording worden afgelegd aan de instanties waaruit dit bestuur is samengesteld. Dit kan leiden tot zeer complexe afspraken ten aanzien van planning en verslaglegging. In Engeland bijvoorbeeld komen er buiten Londen regionale organen tot stand door samenwerking tussen allerlei lokale overheden en andere actoren, zoals bedrijven en maatschappelijke organisaties. Deze hebben een beperkte capaciteit, hoewel de algemene tendens is om de bestuurlijke capaciteit op regionaal niveau te vergroten, en bovendien hoeven informele regelingen niet per definitie een beletsel te vormen voor doeltreffende samenwerking. In Ierland hebben al langer bestaande regionale bevoegdheden en ervaringen op het gebied van de coördinatie van structuurfondsbestedingen een zekere steun betekend voor regio’s die bij het INTERREG-programma zijn betrokken. Op lokaal niveau missen kleine bestuurlijke eenheden doorgaans de kritische massa en dus de capaciteit om zelfstandig aan transnationale samenwerking te doen. Er is behoefte aan samenwerking tussen overheden onderling, tot op zekere hoogte zelfs in Engeland, waar de lokale bestuurlijke eenheden relatief groot zijn. Het groeperen
38
2. Analyse van het NWE-programmagebied
van lokale overheden voor andere doeleinden, zoals het creëren van voldoende kritische massa voor dienstverlening, is een veel voorkomend verschijnsel, dat met name goed is doorgevoerd in Frankrijk. Deze netwerken bieden soms een platform voor transnationale samenwerking en hier ligt nog meer potentieel. In delen van Duitsland bijvoorbeeld bestaan er regionale samenwerkingsverbanden tussen lokale overheden, waar samenwerking is aangemoedigd met het oog op internationale concurrentie en het veiligstellen van nationale investeringen. Deze netwerken van lokale overheden kunnen ook een transnationaal karakter hebben, zoals het samenwerkingsinitiatief QuattroPole van Saarbrücken, Trier, Metz en Luxemburg, en de Rijn-Schelde Delta. Er zijn aanwijzingen dat overheden soms ook gezamenlijke instanties in het leven roepen voor functionele regio’s, zoals nationale parken of stroomgebieden, en voor informele ‘associaties’ van lokale overheden in stedennetwerken of stedelijklandelijke regio’s zoals de ‘communautés urbaines’ (stadsgewesten) in Wallonië en de regionale stedennetwerken en stadsregio’s in Nederland. In Ierland is in het kader van de National Spatial Strategy een aantal bevolkingscentra aangewezen waar via een betere onderlinge koppeling kritische massa moet worden gerealiseerd om als ‘gateways’ te fungeren en eventueel op langere termijn stadsregio’s te worden, bijvoorbeeld het centraal gelegen gebied Athlone-Tullamore-Mullingar. In Engeland zijn interregionale netwerken gevormd die de regionale organen met elkaar verbinden en die stadsregio’s afbakenen met het oog op informele strategische planning. Er bestaan ook groepen van bepaalde soorten overheden, zoals de G4, de vier grote steden in Nederland. Deze uiteenlopende regelingen om de capaciteit van overheden te vergroten en daarmee te komen tot betere dienstverlening en strategische planning op het meest geëigende niveau, bieden aanzienlijke mogelijkheden als platforms voor transnationale samenwerking. Een goed voorbeeld is de lange traditie van transnationale samenwerking tussen gemeenten rond drie grensoverschrijdende agglomeraties in Luxemburg, België en Duitsland. Uit gesprekken met belangrijke actoren en uit documentenonderzoek blijkt echter dat de transnationale dimensie (en in mindere mate de grensoverschrijdende dimensie) van strategische planning zelden in de plannen is opgenomen. Er zijn voorbeelden van transnationale samenwerking tussen groepen overheden, maar deze lijken eerder uitzondering dan regel, en er zijn maar weinig van dergelijke organisaties die consequent rekening houden met de transnationale dimensie. De redenen hiervoor spreken voor zich. De juridische status van zulke organisaties is niet altijd even sterk en kan twijfelachtig zijn voor samenwerking op transnationaal niveau. Het kan zijn dat er in de ‘taakomschrijving’ van dergelijke organisaties weinig aandacht is voor de transnationale dimensie. Zij beschikken over relatief beperkte middelen voor dergelijke moeilijke coördinatietaken. Daarnaast vormen zij zelf reeds complexe samenwerkingsverbanden, dus transnationale samenwerking betekent dat de bestuurlijke afstemming en verslaglegging des te gecompliceerder wordt. Samenwerkingsnetwerken beperken zich niet tot het formele overheidsbestuur. Zakelijke samenwerkingsverbanden, zoals in het kader van de ‘Grande Région’ (Saar-Lor-Lux) of voor het stedelijke gebied rond Lille, of vertegenwoordigende instanties zoals de Duitse Kamer van Koophandel (Deutscher Industrie- und Handelskammertag) kunnen een uitgangspunt bieden voor transnationale samenwerking. Hoewel zij binnen internationale netwerken een belangrijke rol
39
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
kunnen spelen, zijn zij echter nauwelijks betrokken bij INTERREG of in sommige gevallen bij overheidsnetwerken in het algemeen. Het opbouwen van bestuurlijke relaties is niet eenvoudig en vereist voldoende tijd, langdurige externe ondersteuning en investeringen, en gedelegeerde taken en bevoegdheden. Over het algemeen zijn er drie onderling samenhangende vormen van samenwerking die een voorwaarde vormen voor transnationale ruimtelijke ontwikkeling: verticaal tussen verschillende niveaus, horizontaal tussen verschillende sectoren, en geografisch tussen verschillende bestuurlijke eenheden. In de context van een transnationaal programmagebied is het opbouwen van dergelijke relaties een nog veel grotere uitdaging. Ten eerste worden er partners van buiten de formele overheidsinstanties aangetrokken. Ten tweede zijn ze verspreid over de publieke, de private en de maatschappelijke sector (NGO’s en non-profitorganisaties). Ten derde zijn ze ook verspreid over verschillende politieke en bestuurlijke gebieden. Ten vierde zijn er op transnationaal niveau allerlei verschillende vormen van staatsrechtelijke organisatie in de landen van NWE, uiteenlopend van federale of sterk geregionaliseerde tot zeer gecentraliseerde bestuursvormen. Daardoor zijn er ook grote verschillen in beleids- en handelingsbevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. 2.2 SWOT-analyse Het NWE-programmagebied heeft een sterke positie binnen Europa. Het omvat belangrijke mondiale beleidscentra en een hoge concentratie van belangrijke economische en politieke structuren. Als ‘economische motor’ van Europa speelt NWE een belangrijke rol met het oog op de Lissabon-doelstelling om de concurrentiepositie van heel Europa te versterken. De dichtheid in het centrale deel van NWE en het veelal polycentrische patroon van grote en kleine steden vormen een andere belangrijke kracht van het gebied, en bieden goede mogelijkheden voor stedelijke samenwerking op basis van functionele onderlinge afhankelijkheid. Dankzij het hoge opleidingsniveau en een hooggekwalificeerde beroepsbevolking, onder meer in kennisintensieve sectoren, beschikt NWE over een essentieel concurrentievoordeel in de ontwikkeling naar een succesvolle kenniseconomie. Geografische kenmerken, zoals het uitstekende netwerk van binnenwaterwegen in NWE, en de over het algemeen goede bereikbaarheid zullen helpen om te komen tot duurzamere vormen van vervoer, en kunnen er ook toe bijdragen dat de groei van het vervoer wordt losgekoppeld van de economische groei, zoals ook wordt voorgestaan door de Lissabon-Göteborg-strategie. Ondanks de sterke positie die het NWE-gebied in Europa inneemt, toont de SWOTanalyse (tabel 7) echter ook belangrijke zwakten en bedreigingen voor NWE. Deze betreffen met name regionale verschillen in bereikbaarheid en bevolkingsdichtheid tussen het kerngebied van NWE en de meer perifere en landelijke gebieden. Om zijn economische positie te behouden, moet NWE bovendien zorgen voor een stijging of op zijn minst handhaving van de economische groei, met name in kennissectoren, en ernaar streven om de regionale verschillen in O&O-uitgaven en -werkgelegenheid op te heffen. Dit betekent een betere en efficiëntere verdeling van werk, arbeid en functies. Hoewel NWE als geheel wordt gekenmerkt door een goede bereikbaarheid, vormen bovendien de verkeerstoename en de verkeerscongestie in de centrale delen van het gebied én de slechte bereikbaarheid van de perifere gebieden een steeds groter 40
2. Analyse van het NWE-programmagebied
probleem, zowel in milieu- als in economisch opzicht. Door de stijgende energieprijzen wordt het des te noodzakelijker om te komen tot een betere modal shift en een zo efficiënt mogelijk gebruik van moderne informatie- en telecommunicatietechnologie ter vervanging van fysieke mobiliteit. De digitale kloof op het gebied van toegang tot geavanceerde ICT, waardoor de meer afgelegen delen van NWE nog altijd in het nadeel zijn, vormt dan ook een speciaal aandachtspunt. In algemene zin is de hoge bevolkings-, verkeers- en industriedichtheid in NWE verantwoordelijk voor hoge niveaus van lucht-, water- en bodemverontreiniging en geluidshinder. De grote uitstoot van broeikasgassen die met deze dichtheid aan menselijke activiteiten samenhangt, speelt een belangrijke rol in de klimaatverandering. De gevolgen van de klimaatverandering, met name (rivier)overstromingen en winterstormen, zullen in NWE naar verwachting toenemen. Ook door de mens veroorzaakte gevaren, zoals olielozingen, worden zowel vanuit milieuoogpunt als vanuit economisch perspectief steeds zorgwekkender en vereisen extra aandacht voor de maritieme veiligheid. Bovendien is er in heel NWE sprake van een toenemende versnippering van het landschap (vooral in kustgebieden langs het Kanaal en het zuidelijke deel van Noordzee) en een toenemend verlies van biodiversiteit. Demografische veranderingen vormen – naast klimaatverandering – de grootste uitdaging voor de ruimtelijke ontwikkeling in Europa. Door de polarisatietendens in NWE zullen de bestaande regionale ongelijkheden op het gebied van bevolking en toegang tot infrastructuur en diensten worden versterkt. Dit zal invloed hebben op het economisch potentieel van perifere en landelijke gebieden die met ontvolking te maken hebben, maar ook op dat van stedelijke gebieden waar sprake is van een toenemende druk op het ruimtegebruik en een steeds heterogenere bevolking. Het is daarom van groot belang om te streven naar een meer evenwichtige ruimtelijke structuur in het NWE-gebied. Belangrijke randvoorwaarden hiervoor zijn een betere transnationale bestuurlijke afstemming om institutionele verschillen op het gebied van ruimtelijke ordening te overbruggen, en een betere integratie van sectoraal en ruimtelijk beleid op alle schaalniveaus. Onderstaande tabel 7 geeft een overzicht van de voornaamste sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen voor het NWE -programmagebied.
41
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Tabel 7: SWOT-tabel
Natuurlijke hulpbronnen, cultureel erfgoed en trends op milieugebied
Sterkten • sterke economie (BBP/capita): de ‘motor van Europa’ • kritische massa in de zin van hoge bevolkingsdichtheid en concentratie van economische activiteiten (bijv. personeel, nabijheid van grote consumentenmarkten) • vestigingsplaats van belangrijke financiële en beleidscentra • hoge werkgelegenheidscijfers • goede ‘Lissabonresultaten’: hoogopgeleide mensen en veel werknemers in de commerciële O&Osector • goed aanbod van universiteiten en onderzoeksinstellingen Sterkten • enorme diversiteit aan natuurlijk en cultureel erfgoed en landschappen • vergeleken met rest van Europa relatief lage blootstelling aan natuurrampen en technologische gevaren
Zwakten • regionale verschillen in economische prestaties en groei (grootstedelijke versus landelijke gebieden) • innovatieve en kennisintensieve sectoren vooral geconcentreerd in en rond stedelijke gebieden / regionale verschillen in O&O-uitgaven en -werkgelegenheid • naar verhouding weinig investeringen en werkgelegenheid in O&O
Kansen • groot aantal potentiële economische groeigebieden: door economische massa goed gepositioneerd om bij te dragen aan Lissabon-doelstellingen • verdere ontwikkeling in kennisintensieve diensten en hightechsectoren • immigratie van hooggeschoolde jonge mensen vanuit andere delen van Europa en de wereld naar grootstedelijke gebieden
Bedreigingen • lage economische groei in grote delen van NWE na uitbreiding EU • regionale verschillen in werkloosheidsniveaus • groeiende kloof tussen stedelijke en landelijke gebieden t.a.v. Lissabonrelevante economische prestaties • toenemende afhankelijkheidsratio door demografische verandering (vergrijzing en lage vruchtbaarheidscijfers) • braindrain van hooggekwalificeerde werknemers vanuit NWE naar de VS, Japan of Singapore • braindrain van stad naar platteland binnen NWE
Zwakten • hoge verontreinigingsniveaus in kerngebied door concentratie van verkeer, bevolking en economische activiteiten • versnippering van het landschap en verlies van biodiversiteit • sterke afhankelijkheid van geïmporteerde
Kansen • economisch potentieel van natuurlijk en cultureel erfgoed • economische groei loskoppelen van toenemende verontreiniging en uitstoot van broeikasgassen • toenemende energieefficiëntie en meer
Bedreigingen • ‘aanslag’ op natuurlijk en cultureel erfgoed (hoge bevolkingsdichtheid, veel toeristen) • steeds meer en ernstigere natuurlijke en technologische risico’s, met name in sterk verstedelijkte delen van NWE
42
2. Analyse van het NWE-programmagebied
Bereikbaarheid en connectiviteit in NWE: vervoer en de informatiemaatschappij
Sterkten • goede bereikbaarheid: goede wegen- en spoorwegennetten, uitstekend netwerk van binnenwaterwegen, concentratie van grote zeehavens, grootste luchthavens van Europa • sterke positie op het gebied van logistiek • cruciale geografische positie in Europa als verbinding noord-zuid en west-oost • relatief geavanceerd niveau van ICTontwikkeling in grote delen van NWE
Sterkten
energie in sommige delen van NWE • weinig gebruik van duurzame energie • toegenomen overstromingsrisico door concentratie van menselijke activiteiten in kustgebieden en rivierdalen • grote afvalproductie Zwakten • verschil in bereikbaarheid tussen centrum en periferie • verkeerscongestie in kerngebieden van NWE • slechte interoperabiliteit en integratie van transnationale en secundaire netwerken • beperkte prestaties en rentabiliteit van intermodale en langeafstandsdiensten • beperkte benutting van ITS (intelligente transportsystemen) • blijvende digitale kloof en regionale verschillen in gebruikmaking van ICT
Zwakten
43
gebruik van duurzame energiebronnen door stijgende olieprijzen
•
•
Kansen • betere en duurzamere modal split t.g.v. stijgende energieprijzen en geografische kenmerken (bijv. binnenwaterwegen, maritiem transport) • betere organisatie en gebruikmaking van bestaande netten, met name wegen en spoorwegen • meer benutting van ITS door voort te bouwen op het innovatiepotentieel van NWE in relevante sectoren • versterking van NWE’s positie als mondiaal centrum en bijdrage aan de Lissabon-Göteborgstrategie via verder doorvoeren van ICT en dichten van de digitale kloof Kansen
ernstigere rivieroverstromingen verwacht t.g.v. klimaatverandering in delen van NWE effecten van stijgende energieprijzen op het grondgebied, door ongelijk verdeelde mogelijkheden voor duurzamer energiegebruik
Bedreigingen • voortdurende toename van vervoersstromen ( in toenemende mate multidirectioneel) • snelle toename van nietduurzame vervoersmodaliteiten: weg- en luchtvervoer • andere eisen aan passagiersvervoer door vergrijzing, met name in landelijke gebieden • onderlinge concurrentie tussen havens, tussen luchthavens, en tussen luchthavens en spoorwegmaatschappijen, waardoor beter ruimtelijk evenwicht uitblijft • toenemende regionale onevenwichtigheden (tussen stad en platteland) door ongelijk ICT-aanbod Bedreigingen
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
De territoriale structuur van NWE en demografische kenmerken
• • •
hoge bevolkingsdichtheid en concentratie van activiteiten momenteel nog groeiende bevolking (vooral door immigratie) goede secundaire netwerken in steden
•
polarisatie en ontvolking: toenemende territoriale onevenwichtigheden tussen stedelijke en landelijke gebieden door migratiebewegingen (vaak met braindrain als gevolg)
•
•
transnationale agglomeraties (Ierland/Zuid-Schotland; landen langs het Kanaal; Zuidwest-Duitsland en Oost-Frankrijk) met potentieel voor territoriale integratie bevolkingsaanwas in grootstedelijke gebieden door immigratie van vooral jonge mensen
•
•
•
44
polarisatie- en ontvolkingstendensen t.g.v. demografische verandering en migratie (bijv. toenemende druk op ruimtegebruik in stedelijke gebieden; overcapaciteit van infrastructuur in landelijke gebieden) ruimtelijke en economische effecten van lage vruchtbaarheidscijfers en vergrijzing organisatorische verschillen tussen overheden als barrière voor efficiënte transnationale samenwerking
3. De gezamenlijke transnationale strategie
3. DE GEZAMENLIJKE TRANSNATIONALE STRATEGIE 3.1 Inleiding De gezamenlijke transnationale strategie is een antwoord op de kansen en bedreigingen zoals die in de SWOT-analyse voor het transnationale NWEprogrammagebied zijn vastgesteld. Er is een overkoepelende doelstelling geformuleerd en er zijn prioriteitsbeleidsterreinen vastgesteld voor de programmaperiode 2007-2013. Bij de programmaprioriteiten wordt rekening gehouden met de Communautaire Strategische Richtsnoeren voor het Cohesiebeleid, de Nationale Strategische Referentiekaders (NSRK) van de lidstaten die bij het programma zijn betrokken, en ook met de resultaten van de ex-anteevaluatie en de strategische milieubeoordeling (SMB). Aan de hand van de prioriteiten wordt vastgesteld welke maatregelen en transnationale projecten ervoor moeten zorgen dat de prioriteitsdoelstellingen worden bereikt, en welke actoren een bijdrage zullen gaan leveren aan de uitvoering van de gezamenlijke activiteiten. Aan de prioriteitsbeleidsterreinen worden streefwaarden gekoppeld. Ze worden gekwantificeerd door middel van output- en resultaatindicatoren, aan de hand waarvan de voortgang in relatie tot de uitgangssituatie en de doelmatigheid van de streefwaarden bij het implementeren van de prioriteiten kunnen worden beoordeeld. Noordwest-Europa is de ‘economische motor’ van Europa en omvat bovendien een aantal belangrijke mondiale beleidscentra. Hoewel het programmagebied hierdoor een belangrijke bijdrage kan leveren aan het verwezenlijken van de doelstellingen van de Lissabon-Göteborg-strategie, kunnen de prestaties van de regio in de toekomst gaan lijden onder de langzame economische groei van de afgelopen paar jaar, met name op het vasteland van NWE. Gezamenlijke transnationale samenwerkingsprojecten in het kader van de voorgangers INTERREG IIC (19971999) en INTERREG IIIB (2000-2006) waren erop gericht om de territoriale integratie te vergroten door een evenwichtige ruimtelijke ontwikkeling te stimuleren en duurzame samenwerkingsverbanden tussen organisaties en instanties binnen NWE te ondersteunen. NWE is echter een divers gebied, waar territoriale integratie nog altijd wordt bemoeilijkt door de interne verschillen. Er is dus verdere samenwerking nodig om te komen tot meer integratie en samenhang in deze macroregio. Het Noordwest-Europa-programma (2007-2013) luidt nu een nieuwe fase in ten aanzien van de transnationale samenwerking in het gebied, waarbij wordt voortgebouwd op de behaalde resultaten van de twee voorgaande programma's. Het is een voortzetting van het wederzijdse leerproces dat begon met de ervaringsuitwisseling op het gebied van ruimtelijke ordening in het kader van INTERREG IIC en vervolgens resulteerde in gezamenlijke maatregelen en strategieën in het kader van INTERREG IIIB. Het centrale doel van het programma is om via transnationale samenwerking te komen tot meer territoriale samenhang, en in het verlengde daarvan tot meer concurrentiekracht en duurzaamheid in het gebied. Daarmee speelt het Operationeel Programma in op de uitdagingen die in de Lissabon- en Göteborg-strategie zijn geformuleerd, namelijk om de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld te worden, die wordt gekenmerkt door duurzame economische groei met meer en betere werkgelegenheid, meer sociale cohesie en duurzame ontwikkeling op milieugebied. Het Noordwest-Europa-programma 2007-2013 (dat een afspiegeling vormt van de trends en ontwikkelingen in de sociaal-economische situatie in de regio) richt zich op thema's die transnationaal ingrijpen vereisen. Het programma zal zich concentreren 45
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
op de noodzaak om de kenniseconomie te versterken door een gunstiger klimaat voor innovatie te creëren en op die manier te zorgen voor consolidatie van het concurrentievermogen van het NWE-programmagebied. Gestreefd zal worden naar een actief behoud van het natuurlijke en culturele erfgoed van de regio en naar het voorkómen van negatieve milieueffecten. Hierbij zal onder meer worden gezocht naar innovatieve benaderingen voor de beheersing en preventie van natuurlijke en technologische risico's als gevolg van de klimaatverandering. In het programma zal aandacht worden besteed aan de ongelijkheden binnen de regio; er zal worden gestreefd naar een betere bereikbaarheid en connectiviteit in het gehele gebied en naar een evenwichtiger vestigingspatroon. Het programma richt zich ook op aanpassing aan mondiale trends die ingrijpende gevolgen hebben voor de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied (zoals demografische veranderingen), door stedelijke netwerken actief te ondersteunen en negatieve ontwikkelingen in landelijke en meer perifere gebieden af te zwakken. Het NWE-programma zal geen vervanging vormen voor nationale of EU-gefinancierde programma's in de betreffende gebieden, maar zal zich concentreren op de toegevoegde waarde van de beoogde maatregelen op grond van hun transnationale en territoriale dimensie. De initiatieven die in het kader van het NWE-programma voor transnationale territoriale samenwerking worden gefinancierd, staan om een aantal redenen los van andere initiatieven die worden gefinancierd uit hoofde van grensoverschrijdende en interregionale programma's. Ten eerste gaat het bij transnationale samenwerking om grotere gebieden dan bij grensoverschrijdende samenwerking. Ten tweede gaat het bij transnationale programma’s om zaken die relevant zijn voor het hele transnationale gebied, d.w.z. problemen die landen of regio’s niet in hun eentje kunnen oplossen of die via transnationale samenwerking veel gemakkelijker kunnen worden aangepakt. Transnationale samenwerkingsprojecten in NWE zijn te onderscheiden van projecten van andere INTERREG-programma’s, of zelfs van projecten die worden gesubsidieerd in het kader van de andere twee nieuwe doelstellingen van het regionaal beleid, te weten ‘convergentie’ en ‘regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’. Ze zijn echter allemaal geënt op de overkoepelende doelstellingen van het cohesiebeleid. Ze spelen in op de uitdagingen die samenhangen met de economische, sociale en territoriale verschillen, de versnelling van de economische herstructurering en de vergrijzing van de bevolking, en liggen daarmee in het verlengde van de doelstellingen van Lissabon (groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid) en Göteborg (milieu). Om de middelen zo effectief mogelijk in te zetten, is het verder essentieel dat de door het NWE-programma gesubsidieerde activiteiten aansluiten bij ander communautair beleid (gedetailleerde analyse in paragraaf 3.4.3). Synergie tussen deze financiële instrumenten moet worden nagestreefd door te zorgen voor onderlinge consistentie en complementariteit op de diverse niveaus (lokaal, regionaal, nationaal, transnationaal). In de nieuwe programmaperiode staat bovendien de ontwikkeling van strategische initiatieven centraal (zie hoofdstuk 5), wat extra toegevoegde waarde moet opleveren bij de verdeling van de middelen. De gezamenlijke transnationale strategie van het NWE-programma is ontwikkeld volgens de uitgangspunten van de relevante communautaire fondsen en daarnaast op grond van diverse nationale programma’s in de lidstaten en de nationale strategische referentiekaders NSRK’s) (zie paragraaf 1.2). Tijdens de uitvoering van het programma zal bij de projectselectie en ook bij het formuleren van de juiste 46
3. De gezamenlijke transnationale strategie
subsidiabiliteits- en selectiecriteria worden gecontroleerd of aan die afstemming is voldaan. 3.2 Programmadoelstelling De algemene doelstelling van het Operationeel Programma voor transnationale territoriale samenwerking voor Noordwest-Europa (2007-2013) luidt als volgt: Het doel van het programma voor Noordwest-Europa is om maximaal te profiteren van de samenwerking tussen belangrijke actoren om territoriale kwesties in het hele NWE-gebied aan te pakken. Op die manier moet de economische concurrentiekracht van NWE worden vergroot en moet tegelijkertijd worden gezorgd voor een in geografisch opzicht meer evenwichtige, duurzame ontwikkeling in NWE. De prioriteiten en doelstellingen die in het Operationeel Programma zijn opgenomen, worden gezien als de specifieke instrumenten die ervoor kunnen zorgen dat de NWE-projecten kunnen bijdragen tot het verwezenlijken van de algemene doelstelling van het programma. 3.3 De toegevoegde waarde van transnationale samenwerking in NoordwestEuropa Het Operationeel Programma voor Noordwest-Europa stimuleert een geïntegreerde benadering: verticaal (tussen verschillende overheidsniveaus), horizontaal (tussen verschillende beleidssectoren) en geografisch (over bestuurlijke grenzen heen). Dit maakt het programma uniek in vergelijking met andere EU-programma's, omdat die zijn gericht op de integratie van verschillende beleidssectoren of verschillende overheidsniveaus of op grensoverschrijdende samenwerking tussen aangrenzende regio's, maar niet specifiek op een combinatie daarvan in een groot geografisch gebied. De sectoroverstijgende aanpak van ruimtelijke ontwikkeling die het programma voorstaat, en de samenwerking van overheden, universiteiten, nietgouvernementele organisaties en de private sector bij projecten van transnationale territoriale betekenis, leveren daarom een unieke bijdrage aan de samenhang en het concurrentievermogen van de Europese Unie. Dankzij het programma kunnen er koppelingen tot stand komen tussen maatregelen op regionaal, nationaal, grensoverschrijdend en interregionaal niveau, waardoor de activiteiten, het beleid en de programma's voor het hele programmagebied beter op elkaar kunnen worden afgestemd. Daarmee wordt het mogelijk om op verticaal, horizontaal en geografisch geïntegreerde wijze samen te werken aan meer duurzame ontwikkeling en economisch concurrentievermogen. De toegevoegde waarde van transnationale territoriale samenwerking in NoordwestEuropa is gelegen in de enorme potentie om van elkaar te leren bij het oplossen van gezamenlijke problemen, en om belangrijke actoren in Noordwest-Europa bewuster te maken van de transnationale dimensie van ruimtelijke ontwikkeling. De ondersteuning die het programma biedt – in materiële en immateriële zin – vergroot de institutionele capaciteit voor transnationale samenwerking en verbetert de randvoorwaarden voor het aanpakken van territoriale kwesties die op nationaal niveau wellicht niet als prioriteit worden gezien. Mede dankzij eerdere transnationale samenwerkingsprogramma’s zijn er in Noordwest-Europa wijdvertakte
47
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
beleidsnetwerken tot stand gekomen. Door hierop voort te bouwen kan het nieuwe programma andere belangrijke belanghebbenden motiveren om zich aan te sluiten bij de transnationale territoriale samenwerking. Omdat het programma vooral nieuwe, innovatieve en soms zelfs experimentele oplossingen voor gezamenlijke en transnationale problemen ondersteunt, biedt het unieke mogelijkheden voor het oplossen van transnationale problemen en zelfs voor het overwinnen van politieke gevoeligheden. Door het subsidiëren van samenwerkingsprojecten fungeert INTERREG als katalysator voor toekomstige infrastructurele investeringen van transnationaal belang, en draagt daarmee bij tot verdere territoriale integratie van de Europese Unie. Geheel volgens het subsidiariteitsbeginsel en mede gezien de ervaringen met transnationale samenwerking in het kader van het INTERREG IIIB-programma, is de meeste toegevoegde waarde te realiseren binnen projecten die zijn gericht op problemen die niet door één land kunnen worden opgelost. Het multiplicatoreffect van de INTERREG-steun is het best aan te tonen als de projectresultaten van belang zijn voor het hele NWE-gebied en dus kunnen worden overgedragen op andere delen van dat gebied. Samenwerking tussen partners kan leiden tot resultaten die partners los van elkaar nooit zouden kunnen bereiken. De leereffecten van de samenwerking zijn het grootst als de projectdoelstellingen gezamenlijk worden geformuleerd en de uitvoering van het werk wordt verdeeld tussen partners uit verschillende landen. Voor transnationale territoriale samenwerking is het belangrijk dat er rekening wordt gehouden met andere Europese programma's en initiatieven, omdat die allemaal zijn gericht op de doelstellingen van de Lissabon-Göteborg-strategie. Het NWEprogramma vormt een aanvulling op andere Europese initiatieven en voegt daarmee een belangrijke transnationale dimensie toe aan allerlei beleidsproblemen met een ruimtelijke impact. Zo helpt het programma om toegevoegde waarde en synergie met EU-initiatieven te creëren en om publieke en private financiering aan te trekken. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de belangrijkste EU-programma's en initiatieven die betrekking hebben op de vastgestelde prioriteiten voor het OP NWE. Bijlage C bevat een overzicht van deze programma's en initiatieven. De complementariteit van het programma met andere programma’s voor grensoverschrijdende en interregionale territoriale samenwerking, en de transnationale samenwerking in gebieden die NWE gedeeltelijk overlappen (zoals het Noordzeegebied of het Atlantische gebied), vormen daarnaast voorwaarden om de beschikbare middelen optimaal te kunnen inzetten. Het transnationale territoriale samenwerkingsprogramma voor NWE streeft naar synergie met deze andere programma's en initiatieven. Daartoe wordt projectpromotors gevraagd om eventuele lacunes te identificeren en transnationale verbanden te leggen tussen de programma's. Verder is het vooral van belang dat projectpromotors rekening houden met de territoriale implicaties van voorgestelde maatregelen en dat hier op de juiste manier op wordt geanticipeerd.
48
3. De gezamenlijke transnationale strategie
3.4 Motivering van de gekozen prioriteiten Op macroniveau, dat wil zeggen ten opzichte van de rest van Europa of de wereld, heeft het NWE-gebied een concurrentievoordeel dankzij het relatief hoge opleidingsniveau, relatief hoge O&O-investeringen en werkgelegenheidscijfers die boven het Europese gemiddelde liggen. Het gebied wordt gekenmerkt door een rijke variatie aan natuurlijke ecosystemen en landschappen. Doordat de bereikbaarheid over het algemeen goed is en er een uitstekend netwerk van binnenwaterwegen bestaat, leent het gebied zich in principe voor een modal shift naar meer geïntegreerde en duurzamere vormen van vervoer. De hoge bevolkingsdichtheid en ‘kritische massa’, alsmede het bestaan van een goed ontwikkeld netwerk van kleinere steden en plaatsen naast grootstedelijke en meer landelijke gebieden, bieden goede kansen voor territoriale integratie. Op mesoniveau, dat wil zeggen binnen Noordwest-Europa, is het beeld heel wat gevarieerder en komen er duidelijke interne verschillen naar voren. Zo omvat het programmagebied zowel economisch succesvolle regio’s als gebieden met structurele problemen. Vooral het vasteland van Noordwest-Europa is de afgelopen jaren geconfronteerd met een haperende economische groei. De sterke concentratie van bevolking en bedrijvigheid heeft vooral in het kerngebied geleid tot aanzienlijke negatieve effecten op de milieukwaliteit. Verder zorgen de gevolgen van de klimaatverandering ervoor dat de noodzaak van meer geïntegreerd risicobeheer toeneemt, vooral in de meest verstedelijkte gebieden, zoals langs de grote rivieren en in de kustgebieden. Door het toenemende verkeer over de weg en het spoor is de congestie in het kerngebied van NWE toegenomen, terwijl de perifere gebieden vaak juist een slechte connectiviteit kennen. De opkomst van regionale luchthavens overal in Europa heeft belangrijke territoriale gevolgen en vormt qua bereikbaarheid duidelijk een tegenwicht voor de dominante positie van de grootstedelijke gebieden. Door de negatieve milieueffecten van het groeiende luchtverkeer en de stijgende energieprijzen zal er echter steeds vaker gekozen moeten worden voor energiezuinige en geïntegreerde vormen van vervoer. Ook zal het gebruik van ICT toenemen, zowel om vervoersstromen te beheersen als om de mobiliteit af te remmen. Demografische veranderingen, vergrijzing en migratie hebben verschillende effecten in verschillende delen van NWE, waardoor polarisatie en ontvolking worden versterkt: in grootstedelijke gebieden neemt de bevolking verder toe en in landelijke en perifere gebieden verder af. De uitdaging is dan ook om deze trend te keren en te zorgen voor een beter territoriaal evenwicht door middel van transnationale samenwerking tussen steden onderling en tussen stedelijke en landelijke gebieden. Het NWE-programma voor transnationale samenwerking berust op vier prioriteiten met een specifieke relevantie voor NWE, en daarnaast op een proactieve ontwikkeling van ‘strategische initiatieven’ voor het programmagebied. Deze programmaprioriteiten en strategische initiatieven sluiten aan bij de kansen en uitdagingen die uit de SWOT-analyse naar voren zijn gekomen. Het programma hecht veel belang aan de integratie van verschillende beleidssectoren en bestuursniveaus in het hele transnationale gebied. Vanuit dat oogpunt zijn vier prioriteiten vastgesteld, aan de hand waarvan eenvoudiger kan worden vastgesteld waar maatregelen zich specifiek op moeten concentreren. Om praktische redenen zal een project altijd worden goedgekeurd onder één prioriteit. Desondanks wordt expliciet gestimuleerd dat projecten verbanden leggen tussen de doelstellingen van verschillende prioriteiten en zich in voorkomende gevallen op meer dan één
49
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
programmaprioriteit te richten. Bovendien dienen projectvoorstellen in het kader van alle vier de prioriteiten in te gaan op de volgende drie transversale thema's: •
versterking van de economische concurrentiekracht van NWE conform de Lissabon-agenda,
•
verbetering van de duurzaamheid op milieugebied in NWE conform de Göteborg-agenda, en
•
versterking van het territoriale evenwicht in NWE door het verminderen van regionale ongelijkheden, conform de doelstelling van het EU-cohesiebeleid.
Voor dit programma zijn de volgende vier prioriteiten vastgesteld. 1) Bevordering van innovatie en versterking van de kenniseconomie in NWE is een belangrijke voorwaarde voor de verdere ontwikkeling van het programmagebied. Hoewel innovatieve benaderingen onder alle vier de prioriteiten zullen worden gestimuleerd, is deze specifieke prioriteit gewijd aan technische en natuurwetenschappelijke innovaties die relevant zijn voor NWE, en aan beleidsaspecten om een beter grensoverschrijdend ‘innovatieklimaat’ te creëren en de kenniseconomie van NWE te versterken. Een groot innovatiepotentieel is gelegen in de horizontale coördinatie van actoren buiten de normale waardeketens. Daarom moet de aandacht uitgaan naar de integratie van verschillende economische sectoren, technologieën en diensten. Een van de grootste uitdagingen in dit verband is de ontwikkeling van goede en internationaal concurrerende innovatiesystemen binnen de regio’s, met name op het platteland. Innovaties ontstaan met name op knooppunten waar verschillende perspectieven en meningen bij elkaar komen. Voor NWE zou een dergelijk knooppunt de verbinding tussen de technologische en de creatieve sector kunnen zijn. Bij deze prioriteit ligt de nadruk met name op de volgende drie punten: (a) het bevorderen van ondernemerschap en het vereenvoudigen van de vertaalslag van innovatie en kennis naar producten, processen en diensten; (b) het ontwikkelen van nieuwe en het versterken van bestaande groeiclusters en MKB-netwerken; en (c) het versterken van het institutionele en territoriale kader voor innovatie en kennisoverdracht in NWE door middel van transnationale samenwerking. 2) Door de sterke concentratie van bevolking en bedrijvigheid in NWE staat het milieu aanzienlijk onder druk. Zo levert de congestie in het kerngebied steeds grotere milieuproblemen op. Duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en van natuurlijke en technologische risico’s, inclusief strategische maatregelen voor aanpassing aan de ruimtelijke gevolgen van klimaatverandering, is daarom van groot belang voor NWE. Vanwege de aanwezigheid van grote stroomgebieden en belangrijke zeeën in NWE, zoals het Kanaal, de Ierse Zee en de Noordzee, zal er veel aandacht uitgaan naar transnationale maatregelen voor het beheersen van de kans op overstromingen in rivier- en kustgebieden, het verbeteren van de maritieme veiligheid en het beschermen van het mariene milieu. Daarnaast is er – bij aantoonbare transnationale voordelen – steun beschikbaar voor de transnationale dimensie van afvalbeheer, voor maatregelen die zich richten op de ruimtelijke gevolgen van distributiestructuren voor duurzame energie en voor maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie. Ook maatregelen die zijn gericht op de transnationale territoriale dimensie van lucht-, bodem- en waterverontreiniging zullen worden ondersteund. 50
3. De gezamenlijke transnationale strategie
3) Qua bereikbaarheid en connectiviteit wordt NWE gekenmerkt door verschillen tussen de centrale en de perifere gebieden. Verbetering van de connectiviteit en de interne en externe bereikbaarheid van NWE is dan ook een belangrijke prioriteit. De nadruk zal komen te liggen op gezamenlijke transnationale vervoers- en ICT-oplossingen om knelpunten in de verspreiding van innovatie en kennis aan te pakken en vervoersstromen te bevorderen. Op die manier wordt duurzame economische groei en territoriale samenhang in NWE versterkt. Het gaat hier om de volgende knelpunten: nationale grenzen, die door de nationale vervoersnetwerken nog altijd weinig worden overschreden; het Kanaal en de Ierse Zee, die een barrière vormen voor een betere goederen- en passagiersverbinding tussen het VK, Ierland en het vasteland van Europa; slecht op elkaar aansluitende Europese, nationale en regionale vervoersnetwerken; congestie, met name in het centrale gebied van NWE; lage bevolkingsdichtheid in de perifere gebieden, waardoor een grootschalige openbaarvervoerinfrastructuur en een commerciële ICTinfrastructuur ontbreken; het ontbreken, op alle niveaus, van afstemming tussen het vervoers- en ICT-beleid en het ruimtelijkeordeningsbeleid, en het gebrek aan samenhang met brede maatregelen op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. 4) De ruimtelijke structuur van NWE zal worden bekeken vanuit het perspectief van bevordering van sterke en welvarende gemeenschappen op transnationaal niveau. Deze prioriteit biedt ruimte voor transnationale strategische maatregelen waar diverse belanghebbenden en sectoren bij zijn betrokken, zodat er een betere institutionele en bestuurlijke integratie kan ontstaan. In heel NWE moet worden geprobeerd om polarisatie en ontvolking tegen te gaan, en de regio (met name kleinere plaatsen en steden) moet aantrekkelijker worden voor jonge en hoog opgeleide arbeidskrachten uit andere delen van de wereld. Deze prioriteit behelst de volgende thema’s: transnationale maatregelen die de economische en sociale prestaties van grote en kleine steden en landelijke gebieden in NWE versterken; verbeteringen in de natuurlijke en culturele omgeving om de concurrentiekracht van NWE te verbeteren; bevordering van duurzaam en innovatief energiegebruik; en transnationale maatregelen ten aanzien van de gevolgen die demografische veranderingen en migratie hebben voor het vestigingspatroon in NWE. Naast deze vier programmaprioriteiten, die in hoofdstuk 4 verder worden uitgewerkt, legt het programma voor transnationale territoriale samenwerking in NoordwestEuropa 2007-2013 een sterker accent op een proactieve en strategische aanpak van de ontwikkeling van initiatieven die van elementair transnationaal belang zijn voor het programmagebied. Deze prioriteiten en initiatieven sluiten aan bij de kansen en bedreigingen die uit de SWOT-analyse naar voren zijn gekomen, en maken een gecoördineerde, transversale en geïntegreerde benadering van transnationale ruimtelijke ontwikkeling in Noordwest-Europa mogelijk. Gezien het belang van deze strategische initiatieven, die thematisch of geografisch gericht kunnen zijn, zullen de bij het NWE-programma betrokken lidstaten zich gericht bezighouden met de ontwikkeling van geschikte projecten. In hoofdstuk 5 komen de diverse aspecten van strategische initiatieven nader aan de orde.
51
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
3.4.1 De relatie met de Communautaire Strategische Richtsnoeren voor het Cohesiebeleid De Europese Commissie en de lidstaten pleiten voor een nieuwe strategische benadering van cohesie, met het accent op economische groei en werkgelegenheid en gericht op de doelstellingen van de vernieuwde Lissabon-agendaxix. Deze strategische benadering van het EU-cohesiebeleid voor de periode 2007-2013 is uiteengezet in de Communautaire Strategische Richtsnoeren voor het Cohesiebeleid (Beschikking van de Raad, oktober 2006)xx. Deze Communautaire Strategische Richtsnoeren benadrukken hoe belangrijk de territoriale dimensie van het cohesiebeleid, en met name het streven naar Europese territoriale samenwerking, is voor een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het grondgebied van de Gemeenschap. Volgens de Communautaire Strategische Richtsnoeren is een succesvolle totstandkoming van Europese territoriale samenwerking afhankelijk van gezamenlijke ontwikkelingsstrategieën van de betrokken gebieden op nationaal, regionaal en lokaal niveau en daarnaast van netwerken, vooral met het oog op de overdracht van ideeën naar de algemene nationale en regionale cohesieprogramma’s. De programma’s die in het kader van het cohesiebeleid worden ondersteund, dienen de middelen in te zetten voor de volgende drie prioriteiten: 1. het aantrekkelijker maken van lidstaten, regio’s en steden door de bereikbaarheid te verbeteren, een voldoende niveau van dienstverlening te garanderen en het milieu te beschermen, 2. het stimuleren van innovatie, ondernemerschap en groei van de kenniseconomie door het vergroten van de onderzoeks- en innovatiecapaciteit, inclusief nieuwe ICT, en 3. het creëren van meer en betere banen door meer mensen aan het werk te helpen en zelfstandig ondernemerschap te bevorderen, het aanpassingsvermogen van werknemers en ondernemingen te vergroten en meer te investeren in menselijk kapitaal. De programma’s voor territoriale samenwerking zijn bedoeld als aanvulling op deze drie prioriteiten, in die zin dat ze de economische ontwikkeling en de groei moeten versnellen via nauwere samenwerking tussen EU-regio’s. Nationale grenzen vormen vaak een belemmering voor de ontwikkeling van het Europese grondgebied als geheel en kunnen ook de mogelijkheden voor versterking van de economische concurrentiekracht beperken. Het Operationeel Programma voor NWE sluit aan bij de prioriteiten van de Communautaire Strategische Richtsnoeren en de Nationale Strategische Referentiekaders van de NWE-landen en bevordert transnationale territoriale samenwerking teneinde de Lissabon-Göteborg-doelstellingen te realiseren. Daarbij is sprake van vier NWE-specifieke financieringsprioriteiten: ontwikkeling van de kenniseconomie in NWE; duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en van natuurlijke en technologische risico’s; verbetering van de connectiviteit door middel van intelligente en duurzame vervoers- en ICT-oplossingen; en bevordering van sterke en welvarende gemeenschappen op transnationaal niveau. Bovendien worden de – thematisch of geografisch gerichte – strategische initiatieven bevorderd, waardoor het programma een holistische en transversale dimensie krijgt op terreinen die voor het programmagebied van essentieel strategisch belang zijn. 52
3. De gezamenlijke transnationale strategie
3.4.2 De Nationale Strategische Referentiekaders De Nationale Strategische Referentiekaders (NSRK’s) bevatten de nationale strategische prioriteiten voor het cohesiebeleid voor de periode 2007-2013. Ze zijn opgesteld door de nationale autoriteiten van de lidstaten die bij het NWE-programma zijn betrokken, op basis van de Communautaire Strategische Richtsnoeren voor het Cohesiebeleid 2007-2013xxi. Het Operationeel Programma voor NWE gaat uit van de Communautaire Strategische Richtsnoeren voor het Cohesiebeleid 2007-2013, de algemene Structuurfondsenverordening en de EFRO-verordening. Het past ook binnen de NSRK’s van de deelnemende lidstaten. De NSRK’s van België, Duitsland, Nederland, Ierland, het VK, Frankrijk en Luxemburg (zie bijlage D) zijn onderzocht om na te gaan hoe de doelstellingen voor ‘regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’ en ‘Europese territoriale samenwerking’ zich verhouden tot de prioriteiten van het NWE-OP voor transnationale territoriale samenwerking. De voorgestelde prioriteiten van het Operationeel Programma voor NWE zijn zodanig geformuleerd dat ze in overeenstemming én complementair zijn met de betreffende NSRK's. Het accent dat het NWE-programma legt op ontwikkeling van de kenniseconomie in NWE, duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en van natuurlijke en technologische risico’s, verbetering van de connectiviteit door middel van intelligente en duurzame vervoers- en ICT-oplossingen, en bevordering van sterke en welvarende gemeenschappen op transnationaal niveau, komt dus overeen met de prioriteiten die de lidstaten zelf stellen. Het NWE-programma voegt een transnationale en bredere Europese dimensie toe aan de NSRK’s. Het bevordert immers de economische en sociale integratie en samenhang over de nationale grenzen heen. Op die manier streeft het naar meer samenwerking op strategisch belangrijke terreinen in alle NWE-lidstaten en Zwitserland. 3.4.3 Naleving van het communautaire beleid Om de communautaire middelen optimaal te kunnen benutten en om synergieeffecten te kunnen creëren tussen verschillende activiteiten in het kader van de Lissabon-Göteborg-doelstellingen, is het cruciaal dat door het NWE-programma gesubsidieerde activiteiten in overeenstemming zijn met het communautaire beleid. Bij het opstellen van het programma is er alles aan gedaan om te zorgen dat de financiering wordt ingezet voor die activiteiten die een aanvulling vormen op die van het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Visserijfonds (EVF) ten behoeve van de economische diversificatie van het platteland en gebieden die afhankelijk zijn van de visserij. In het programma wordt verbetering van het concurrentievermogen en de kwaliteit van alle gebieden, inclusief landelijke gebieden, gestimuleerd. Er zijn goede mogelijkheden voor functionele complementariteit met door het ESF gesubsidieerde acties om evenwichtige economische en sociale ontwikkeling te bevorderen, namelijk als ondersteuning van nationaal beleid om te komen tot volledige werkgelegenheid, betere arbeidskwaliteit en -productiviteit, minder sociale uitsluiting en minder regionale verschillen in werkgelegenheid. Met extra nadruk op werkgelegenheid en sociale cohesie zal worden gestreefd naar effecten die 53
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
aansluiten bij die van NWE-acties, met name in het kader van prioriteit 4 (‘bevordering van sterke en welvarende gemeenschappen op transnationaal niveau’). Eventueel zullen ook activiteiten worden ondersteund die zich richten op duurzaamheid op economisch, sociaal en milieugebied in de visserijsector. Twee van de vier programmaprioriteiten zijn specifiek gericht op dergelijke activiteiten: de prioriteit ‘duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en van natuurlijke en technologische risico's’ en de prioriteit ‘bevordering van sterke en welvarende gemeenschappen op transnationaal niveau’. Andere communautaire beleidsinitiatieven en activiteiten die samenhangen met de vier financieringsprioriteiten van het OP NWE, komen aan de orde bij de beschrijving van de prioriteiten in hoofdstuk 4 en zijn samengevat in bijlage C. Zowel de samenhang met andere EU-activiteiten als de naleving van het communautaire beleid wordt dus op programmaniveau én op projectniveau bekeken. Indien regio’s in het programmagebied betrokken zijn bij het initiatief ‘Regions for Economic Change’, zullen maatregelen worden genomen om: a) de nodige regelingen te treffen ter ondersteuning van innovatieve projecten met een transnationaal effect die verband houden met de resultaten van de netwerken en projecten; b) minimaal eenmaal per jaar relevante suggesties inzake het programma te doen aan het comité van toezicht, en vertegenwoordigers van de netwerken te verzoeken (als waarnemers) te rapporteren over de voortgang van de activiteiten van de netwerken; c) in het jaarverslag acties te beschrijven die onder het initiatief ‘Regions for Economic Change’ vallen. Speciale aandacht zal uitgaan naar het dienstenaanbod in het kader van het programma INTERACT II. Dit EU-brede programma richt zich op ‘good governance’ bij territoriale samenwerking en levert vraaggerichte ondersteuning aan degenen die zijn betrokken bij de uitvoering van programma’s in het kader van de doelstelling Europese Territoriale Samenwerking. De doelgroepen voor INTERACT zijn in eerste instantie de autoriteiten die in dat verband worden vastgesteld conform verordeningen 1083/2006 en 1080/2006 van de Raad en andere instanties die bij de uitvoering van het programma zijn betrokken. Om te zorgen dat de uitvoerenden van dit programma maximaal van INTERACT kunnen profiteren, zal zowel het gebruik van het dienstenaanbod en de documentatie van INTERACT als de deelname aan INTERACT-seminars worden aangemoedigd. De kosten hiervan zijn subsidiabel als technische bijstand. Conform artikel 16 en 17 van de Algemene Verordening hebben de lidstaten er bij het opstellen van het programma voor gezorgd dat er tijdens de hele implementatie van het programma en van de gefinancierde activiteiten aandacht zal zijn voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen en voor integratie van het genderperspectief. De doelstellingen van zowel het programma als de gefinancierde projecten moeten worden gerealiseerd tegen de achtergrond van duurzame ontwikkeling en moeten bijdragen tot bescherming en verbetering van het milieu.
54
3. De gezamenlijke transnationale strategie
3.4.4 Ex-ante-evaluatie en strategische milieubeoordeling De aanbesteding voor de ex-ante-evaluatie en de strategische milieubeoordeling (SMB) voor het nieuwe Operationeel Programma voor Noordwest-Europa werd begin 2006 uitgeschreven. De oproep werd gepubliceerd op de programmawebsite, en daarnaast werd een groot aantal adviesbureaus en deskundigen rechtstreeks uitgenodigd om in te schrijven. In mei 2006 werd een consortium onder leiding van Ecotec, in samenwerking met IDEA Consult (experts op het gebied van indicatoren) en Belconsult (experts inzake het SMB-proces), geselecteerd om het werk uit te voeren. Tussen mei en november 2006 werden de werkzaamheden van de Internationale Werkgroep (IWG) en de totstandkoming van het Operationeel Programma nauwlettend gevolgd door het consortium. In het kader van de evaluatie namen de consultants deel aan diverse IWG-bijeenkomsten. Zij hadden toegang tot de gezamenlijke website van de IWG, waar alle beschikbare documenten op werden geplaatst. Om het hele proces soepel te laten verlopen, stonden zij ook voortdurend in contact met het GTS. De IWG ontving van de consultants in totaal vier nota’s over de ex-ante-evaluatie alsook een tussentijds rapport en een eindrapport, waarin werd ingegaan op de diverse conceptversies van het Operationeel Programma. Er werd een speciaal instrument ontwikkeld om de opvolging van aanbevelingen te monitoren en vast te leggen. Deze ‘recommendation tracker’ werd ingevoerd om een interactief proces op gang te brengen tussen de IWG en de ex-ante-consultants en om te waarborgen dat alle relevante kwesties afdoende zouden worden aangepakt. De soepele communicatie en wederzijdse uitwisseling van informatie had een gunstig effect en droeg bij tot een voortdurende verbetering van het Operationeel Programma. De SMB werd conform de Europese richtlijn 2001/42/EG (de SMB-richtlijn) volgens een meer onafhankelijke procedure uitgevoerd. Aan het begin van het traject ontvingen de consultants van alle lidstaten een lijst met de nationale en regionale milieu-instanties die in dit verband moesten worden benaderd. Een vergevorderd concept van het Operationeel Programma werd aan deze instanties toegestuurd, samen met een strategievoorstel voor het uitvoeren van een SMB voor een dergelijk programma. Al het commentaar dat dit opleverde, werd verzameld en direct geanalyseerd door de consultants. Voor het eerst was er ook een openbare inspraakprocedure nodig voor het Operationeel Programma. Het SMB-proces speelde een centrale rol bij het opstellen van de desbetreffende documenten. Er moest een strak tijdschema worden aangehouden om voldoende ruimte over te houden voor de openbare inspraak. Het proces ging van start met een goed ontwikkelde conceptversie van het Operationeel Programma, die in juli 2006 gereed was en in alle vier de officiële talen van het programma werd vertaald. De Engelse versie van het OP werd op 24 juli 2006 openbaar gemaakt en alle vertaalde versies op 22 augustus 2006. Het milieurapport verscheen op 31 juli in het Engels en op 22 augustus 2006 in de vier andere talen. De openbare inspraakprocedure werd op 30 september 2006 afgesloten. Het eindrapport van de ex-ante-evaluatie en het rapport van de strategische milieubeoordeling (SMB-rapport) werden ontvangen op 21 november 2006. De uiteindelijke lijst van aanbevelingen had betrekking op het hele programma. De IWG
55
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
heeft ze grondig bestudeerd en heeft het Operationeel Programma dienovereenkomstig aangepast. Er is aandacht besteed aan de formulering van de programmaprioriteiten en aan andere relevante onderdelen. Overigens zullen deze aanbevelingen ook tijdens de uitvoering van het programma op een aantal manieren in aanmerking worden genomen: 1) bij het opstellen van de subsidiabiliteitscriteria: net als in de vorige programmaperiode zullen alle projecten waarbij investeringen worden gedaan, bewijsmateriaal moeten overleggen waaruit blijkt dat er milieubeoordelingen zijn opgesteld volgens de nationale en regionale voorschriften. 2) bij het opstellen van de selectiecriteria: alle relevante aanbevelingen zullen in aanmerking worden genomen bij de definitieve samenstelling van de lijst met selectiecriteria voor de beoordeling van projectvoorstellen. 3) bij de monitoring van de implementatie van projecten: de omvang van de potentiële milieueffecten van projectactiviteiten en de daaruit voortvloeiende neveneffecten zal deel uitmaken van de totale methodiek voor voortdurende projectbewaking. De stuurgroep vertegenwoordigt vaak de betrokken milieu-instanties bij het innemen van een standpunt over de projectselectie. Met het oog op een goede selectie van projecten zullen zo nodig (milieu)deskundigen worden uitgenodigd om de stuurgroep te helpen beoordelen of aan alle milieucriteria is voldaan. Ook zal de relevante regionale adviesraden zo nodig worden gevraagd te adviseren bij de selectie van projecten die te maken hebben met het gemeenschappelijk visserijbeleid. De volgende twee regionale adviesraden zijn relevant voor NWE: - Noordwestelijke wateren: http://www.nwwrac.org/about_nwwrac-EN.xhtml - Noordzee: http://www.nsrac.org/ Zowel de volledige ex-ante evaluatie als het SMB-rapport zijn beschikbaar als afzonderlijke publicaties. 3.4.5 Belangrijkste conclusies van de ex-ante-evaluatie en de strategische milieubeoordeling (‘samenvattende verklaring’) Het programma heeft alle noodzakelijke maatregelen getroffen om aan de eisen van SMB-richtlijn 2001/42/EG te voldoen: 1. Een niet-technische samenvatting van de in het milieurapport verstrekte informatie, zoals bedoeld in bijlage I(j) van de SMB-richtlijn, maakt deel uit van de strategische milieubeoordeling (SMB) (afzonderlijke publicatie). 2. De in artikel 9(1)(b) bedoelde verklaring die samenvat hoe milieuoverwegingen en de betreffende standpunten in aanmerking zijn genomen, maakt deel uit van deze paragraaf. 3. De monitoringmaatregelen waartoe is besloten, zoals bedoeld in artikel 9(1)(c) en 10 (monitoring), worden beschreven in paragraaf 3.4.4; deze zijn gedetailleerder geformuleerd in de strategische milieubeoordeling
56
3. De gezamenlijke transnationale strategie
(SMB) (afzonderlijke publicatie). 4. Informatie over de raadpleging van het publiek en de betrokken milieuinstanties (artikel 6 van de SMB-richtlijn) zal aan het publiek worden verstrekt via de programmawebsite en aan de in paragraaf 3.4.4 genoemde nationale en regionale milieu-instanties via e-mail. Parallel hiermee zal het Operationeel Programma ter goedkeuring worden ingediend bij de Commissie. Ex-ante-evaluatie (passages uit het rapport): De ex-ante-evaluatoren vinden het Operationeel Programma globaal gezien een relevant en samenhangend document. Wat de relevantie betreft: de behoeften die in de achtergrondbeschrijving en de SWOT-analyse worden geïdentificeerd, zijn deugdelijk, zijn meestal goed gestructureerd en komen duidelijk terug in de voorgestelde prioriteiten en doelstellingen. De huidige versie van het programma biedt een geschikte strategie voor het aanpakken van de uitdagingen waar Noordwest-Europa zich voor geplaatst ziet. Wat de interne samenhang betreft: de doelstellingen en prioriteiten van het programma vormen een samenhangend geheel, alhoewel het algemene doel van het programma ambitieus blijft. Over het algemeen zijn wij van mening dat de strategie goed is afgebakend en duidelijke doelstellingen en prioriteiten bevat. Wat de externe samenhang betreft: er is een sterke positieve relatie te zien tussen de prioriteiten en doelstellingen van het Operationeel Programma en de kerndoelstellingen van Lissabon en Göteborg zoals die worden beschreven in de Communautaire Strategische Richtsnoeren. Ook voldoet het NWEprogramma over het algemeen goed aan de NSRK’s van de lidstaten. Strategische initiatieven worden beschouwd als een goed instrument om de doelstellingen van het OP te helpen verwezenlijken, en kunnen vanuit conceptueel oogpunt worden ondersteund. Wel moeten bepaalde uitvoeringsgebonden regelingen nog nader worden gespecificeerd, vooral met betrekking tot de projectselectiecriteria en -mechanismen. Dat geldt ook voor de rol van de diverse betrokkenen. Over het geheel genomen zijn de evaluatoren er op basis van de verstrekte informatie van overtuigd dat het Operationeel Programma een solide basis biedt voor de implementatie van het programma. Strategische milieubeoordeling (samenvatting rapport): De kernboodschap die uit het SMB-proces naar voren komt, is dat de potentiële milieueffecten niet worden bepaald door het NWE-programma zelf, maar door het soort acties en projecten dat erdoor zal worden gefinancierd. Per prioriteit wordt commentaar gegeven met betrekking tot het geheel aan mogelijke acties. Er is speciale aandacht nodig voor de methode van projectselectie en de monitoringprocedure, waarin milieu en duurzaamheid voldoende nadruk moeten krijgen.
57
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
De in het OP beschreven implementatiestructuur wordt gedegen genoeg gevonden om een goede selectie van projectaanvragen te waarborgen. Projecten moeten worden geselecteerd op basis van de mogelijkheden die zij bieden om te voldoen aan de prioriteiten en doelstellingen van het NWEprogramma, met inbegrip van de milieudoelstellingen en positieve (neven)effecten voor het milieu. De beschreven ‘strategische initiatieven’, die volgens een top-down-procedure verlopen, zijn speciaal voor dit doel bedacht. Tot slot geeft het rapport aan dat als de aanbevelingen worden opgevolgd, de in het OP beschreven selectieprocedure inderdaad garandeert dat alle geselecteerde projecten binnen de prioriteiten en doelstellingen van het NWEprogramma passen, en bovendien tot op zekere hoogte bijdragen tot milieudoelstellingen waar het programma eigenlijk niet specifiek op is gericht.
58
4. Prioriteiten voor transnationale samenwerking.
4. PRIORITEITEN VOOR TRANSNATIONALE TERRITORIALE SAMENWERKING 4.1 Inleiding De volgende vier prioriteiten zijn geformuleerd voor het programma voor transnationale territoriale samenwerking voor Noordwest-Europa: 1) Ontwikkeling van de kenniseconomie in NWE door optimaal gebruik te maken van het innovatievermogen 2) Duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en van natuurlijke en technologische risico’s 3) Verbetering van de connectiviteit in NWE door het bevorderen van intelligente en duurzame vervoers- en ICT-oplossingen 4) Bevordering van sterke en welvarende gemeenschappen op transnationaal niveau Projecten die in het kader van deze vier prioriteiten worden gefinancierd, moeten bovendien drie transversale thema’s in aanmerking nemen in hun opzet, methodiek en acties: (1) versterking van de economische concurrentiekracht van NWE conform de Lissabon-agenda; (2) verbetering van duurzaamheid op milieugebied in NWE conform de Göteborg-agenda, en (3) versterking van het territoriale evenwicht in NWE door het verminderen van regionale ongelijkheden, conform de doelstelling van het EU-cohesiebeleid. In dit hoofdstuk wordt voor elk van deze vier prioriteiten ingegaan op de context en de achtergrond, de voordelen van transnationale samenwerking, de hoofd- en subdoelstellingen, en voorbeelden van transnationale acties. Verder wordt in dit hoofdstuk nog een vijfde prioriteit genoemd, namelijk technische bijstand. Er is een aantal kwaliteitseisen die gelden voor alle transnationale samenwerkingsprojecten binnen elk van de vier programmaprioriteiten. Deze worden beschreven in paragraaf 4.2. Behalve deze vier programmaprioriteiten stimuleert het programma ook strategische initiatieven op terreinen die van wezenlijk transnationaal belang zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling van Noordwest-Europa. Deze komen in hoofdstuk 5 aan de orde.
59
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Prioriteit 1: Ontwikkeling van de kenniseconomie in NWE door optimaal gebruik te maken van het innovatievermogen Context en achtergrond De Lissabon-strategie (2000) behelst de doelstelling om Europa tot de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld te maken. In een kenniseconomie vormen kennis en informatie de belangrijkste input en output. De kenniseconomie is een netwerkeconomie, waarin tijd, functionele relaties en dus ook connectiviteit een steeds belangrijkere rol gaan spelen. In heel Europa geldt innovatie als de belangrijkste drijfveer achter duurzame economische ontwikkeling. Innovatie is het proces waarbij ideeën voor nieuwe (of verbeterde) producten, processen of diensten worden ontwikkeld en op de markt worden gebracht. Het proces van innovatie heeft invloed op het hele bedrijf, en niet alleen op specifieke producten, diensten of technologieën. Het NWE-gebied is sterk verstedelijkt. Stedelijke gebieden zijn belangrijke centra van de kenniseconomie: kennis wordt immers vooral in de steden ontwikkeld, verwerkt, uitgewisseld en omgezet in markttoepassingen. Steden beschikken over de beste kennisinfrastructuur (universiteiten, onderzoeksinstituten, enz.), hebben doorgaans een bovengemiddeld percentage hoogopgeleiden, beschikken over een goede economische infrastructuur, zijn via hun luchthavens goed aangesloten op de wereldeconomie, en vormen centra van kennisuitwisseling en broedplaatsen voor talent en nieuwe combinaties. De kenniseconomie heeft echter ook de neiging om te leiden tot een duale economie: in maatschappelijk opzicht, met een toenemende polarisatie tussen enerzijds goed betaalde kenniswerkers en anderzijds mensen die niet over de benodigde vaardigheden en mogelijkheden beschikken, maar ook in ruimtelijk opzicht, omdat netwerken een voorkeur hebben voor stedelijke gebieden en geografische nabijheid, waardoor de regionale verschillen kunnen toenemen en landelijke gebieden in het nadeel zijn. Deze polarisatie is ook goed merkbaar in steden met veel oude industrieën. Het risico dat er een nog grotere kloof zal ontstaan tussen stedelijke gebieden en meer perifere en landelijke gebieden voor wat betreft hun deelname aan de kenniseconomie, vormt een belangrijk aandachtspunt voor NWE (zie tabel 7). Dit programma stimuleert daarom alle delen van het grondgebied in gelijke mate om bij te dragen tot het ontstaan van een innovatieve kennismaatschappij in NWE. Door de stedelijke systemen binnen NWE te beschouwen als netwerken van knooppunten en verbindingen (in plaats van als afzonderlijke steden), kunnen grotere regio’s met aanzienlijke kennisbronnen en een aanzienlijk kennispotentieel worden geïdentificeerd. Als de bronnen beter op elkaar worden afgestemd, kan het potentieel optimaal benut worden. Een internationale elektronicafabrikant heeft bijvoorbeeld onlangs de steden Eindhoven, Aken en Leuven aangemoedigd om op deze manier te gaan denken. Er zijn ook voorbeelden van ‘bottom-up’ georganiseerde, grensoverschrijdende stedennetwerken in NWE, die kansen bieden om op specifieke terreinen kritische massa te creëren. Een voorbeeld van grensoverschrijdende samenwerking om de kennisbasis te verbeteren, is de samenwerking op het gebied van onderzoek en technologieoverdracht via het Netwerk van Euregionale Universiteiten (Münster, Osnabrück, Dortmund, Enschede en Nijmegen). Ook werken de regio's Münster, Osnabrück en Enschede/Hengelo samen om de netwerken tussen onderzoeks- en 60
4. Prioriteiten voor transnationale samenwerking.
onderwijsinstellingen en bedrijven te versterken. Er zijn mogelijkheden om deze samenwerking naar een transnationaal plan te tillen, wat gunstig zou zijn voor heel NWE. Het opzetten van structuren en het bieden van voorzieningen voor de voortrekkers op het gebied van technologische en economische innovatie is daarom, met het oog op de Lissabon-Göteborg-doelstellingen, een belangrijke taak voor regionale en lokale overheden. Om het volledige potentieel van ‘kennisregio’s’ of ‘kennisnetwerken’ te kunnen realiseren, is het essentieel dat transnationale en grensoverschrijdende kennisnetwerken beter worden geleid. De aanwezigheid van het juiste institutionele en financiële kader is een voorwaarde om te komen tot innovatie en kennisoverdracht tussen actoren, en vervolgens tot meer duurzame economische groei in NWE. Voordelen van transnationale samenwerking Om de ‘eredivisie’ van de kenniseconomie te ontwikkelen, is het aanmoedigen en stimuleren van regionale initiatieven niet genoeg. Op steeds meer terreinen geldt dat er slechts ruimte is voor één of enkele topcentra in Europa, niet alleen vanwege de vereiste kritische massa en de benodigde investeringen, maar ook vanwege de ongekende complexiteit en mate van specialisatie. Europa is in dit opzicht succesvol geweest in de vliegtuigindustrie (Airbus) en in het kernonderzoek (CERN, Hamburg), en NWE heeft de potentie om deze positie als kenniseconomische toplocatie verder te versterken. Uit recente studies naar innovatie in Europa blijkt dat zes van de huidige tien ‘topregio’s’ in de EU binnen Noordwest-Europa liggen. Dit zijn Noord-Brabant (Eindhoven), Oost-Engeland en Cambridge, Île-de-France, Beieren, het zuidoosten van Engeland en Londen, en Baden-Württemberg (Stuttgart)xxii. De kennis- en onderzoeksbasis van NWE is het sterkst op het gebied van mechatronicaxxiii, automotive, elektronica, medische technologie, IT en telematica, transportlogistiek, multimedia-apparatuur en de culturele sector. Ook liggen er kansen op opkomende terreinen, zoals embedded systemsxxiv, micro-elektronica en nanotechnologie, en life sciences. De bestaande competenties en vaardigheden in NWE moeten worden uitgebouwd en versterkt. Om een daadwerkelijk concurrentievoordeel te behalen is het nodig om zich te onderscheiden van de rest. Het kopiëren van concepten die elders met succes zijn toegepast (bijv. 'Silicon Valley'-activiteiten, biotechnologie, of andere hightech-clusters) moet daarom worden vermeden. De nadruk moet juist liggen op het versterken van bestaande clusters of specialisaties. Een belangrijke uitdaging is het opzetten of ondersteunen van transnationale expertisecentra of -netwerken. Als NWE er niet in slaagt meer van dergelijke ‘centres of excellence’ te creëren, zal er zowel talent als geld naar andere landen blijven wegvloeien. Daarom is het zaak het onderzoeks- en innovatiebeleid binnen en tussen de EU-lidstaten onderling beter af te stemmen. Voor de toekomstige economische prestaties van NWE is het van cruciaal belang dat de juiste bestuurlijke structuren aanwezig zijn en dat innovatie- en kennisactiviteiten op alle schaalniveaus worden ondersteund. Een innovatievriendelijk institutioneel kader betekent ook samenwerking tussen verschillende actoren en verschillende overheidsniveaus, met name in grensoverschrijdend opzicht. Wereldwijd opererende
61
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
bedrijven en markten hebben steeds minder te maken met de beperkingen van bestuurlijke grenzen, en om deze ontwikkelingen te faciliteren, moet worden gezorgd voor de juiste randvoorwaarden en het juiste beleid. Het NWE-programma voor transnationale samenwerking tracht deze processen te bevorderen door de aandacht te vestigen op het belang van een gecoördineerde, transnationale aanpak en door steun te verlenen aan transnationale acties die zijn gericht op de verbetering van het kader voor innovatie. Aandachtspunten voor projectpromotors Projecten die in het kader van deze prioriteit worden gefinancierd, moeten duidelijk het accent leggen op de uitvoering van gezamenlijke transnationale acties. Deze benadering houdt in dat belanghebbenden uit het veld moeten worden opgenomen in het transnationale samenwerkingsverband, en dat andere relevante actoren bij de voorgestelde projectactiviteiten moeten worden betrokken. Het programma ondersteunt geen onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten die niet zijn gekoppeld aan concrete acties of demonstratieprojecten, en ook geen puur academische netwerkactiviteiten. Projectactiviteiten moeten duidelijk verband houden met territoriale ontwikkeling en niet uitsluitend zijn gericht op netwerken binnen een bepaalde wetenschappelijke discipline of bedrijfstak, omdat daarvoor het onderdeel interregionale samenwerking wellicht geschikter is. Bij het ontwikkelen van projecten binnen het thema ‘innovatie’ is het heel belangrijk om ook naar andere Europese programma’s en initiatieven te kijken, zoals de programma’s voor regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid, het Kaderprogramma voor Onderzoek, het Kaderprogramma voor Concurrentievermogen en Innovatie, het Programma voor ondernemerschap en innovatie, het INTERREG IVC-programma Interregionale Samenwerking en het JEREMIE-programma (Joint European Resources for Micro and Medium Enterprises) (zie bijlage C). De afstemming van initiatieven en activiteiten op nationaal en regionaal niveau wordt aangemoedigd. Transnationale samenwerkingsprojecten die door het NWE-programma worden gefinancierd, moeten zo veel mogelijk verwijzen naar activiteiten in het kader van deze programma’s en moeten zorgen voor synergie, bijvoorbeeld via methoden voor transnationale kennisoverdracht. Doel Het algemene doel van deze prioriteit is om het innovatievermogen en de kenniseconomie van NWE te versterken en het regionale en lokale potentieel te mobiliseren door middel van transnationale samenwerking. Doelstellingen en mogelijke acties Bij deze programmaprioriteit ligt de nadruk op verspreiding van innovatie en kennis en op versterking van de kenniseconomie. Er zijn drie doelstellingen geformuleerd. De lijst van mogelijke acties is niet uitputtend, maar is bedoeld om projectpromotors een idee te geven van het soort initiatieven dat wordt verwacht.
62
4. Prioriteiten voor transnationale samenwerking.
Doelstelling 1.1: het bevorderen van ondernemerschap en het vereenvoudigen van de vertaalslag van innovaties en kennis naar (verkoopbare) producten, processen en diensten die het concurrentievermogen van NWE versterken Voorbeelden van mogelijke acties: •
Acties gericht op het verbeteren van de toegang tot en de overdracht van wetenschappelijke/technologische kennis voor toekomstige ondernemers, starters en bedrijven
•
Acties gericht op het tot stand brengen van relaties tussen O&O-activiteiten van NWE-organisaties en van internationale expertisecentra, om de toegang tot wetenschappelijke kennis en onderling technologieoverdracht te bevorderen
•
Transnationale acties gericht op het bevorderen van samenwerking tussen instellingen en organisaties die informatie verstrekken aan het MKB, om op regionaal en EU-niveau de technologieoverdracht te ondersteunen, inclusief publiek-private en transnationale samenwerkingsverbanden
•
Gezamenlijke acties om innovatief gebruik van bestaande/nieuwe kennis, producten en diensten in bedrijven te bevorderen en breder toe te passen in heel NWE (bijv. op het gebied van duurzame energie, verkleining van de ecologische voetafdruk, enz.)
•
Gezamenlijke acties om bedrijven te helpen om innovatieve producten, processen en diensten in hun activiteiten te integreren/implementeren
Doelstelling 1.2: het ontwikkelen van nieuwe en het versterken van bestaande groeiclusters en MKB-netwerken door voort te bouwen op het endogene potentieel van steden en regio’s in NWE Voorbeelden van mogelijke acties: •
Transnationale acties om in heel NWE de vorming van sectoroverstijgende innovatieplatformen te stimuleren, zowel in ‘sterkere’ als in ‘zwakkere’ regio’s
•
Acties gericht op het tot stand brengen van relaties tussen onderwijsinstellingen, onderzoeksinstituten en het MKB, zodat gezamenlijk gebruik kan worden gemaakt van O&O-faciliteiten en infrastructuur, of gezamenlijk kan worden geïnvesteerd in meer onderzoeks- en technologiecapaciteit
•
Acties gericht op het tot stand brengen van relaties tussen onderwijsinstellingen, onderzoeksinstituten, expertisecentra en MKB-netwerken door middel van gezamenlijke transnationale marketinginspanningen (om directe buitenlandse investeringen aan te trekken)
•
Acties gericht op versterking van het internationale profiel van innovatieclusters en MKB-netwerken in NWE door middel van gezamenlijke transnationale marketinginspanningen (om directe buitenlandse investeringen aan te trekken)
•
Transnationale acties gericht op het versterken van bedrijvenclusters door te zorgen voor een goede communicatie- en sociale infrastructuur
63
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Doelstelling 1.3: het gebruiken en verbeteren van territoriale samenwerking om het institutionele en territoriale kader voor innovatie en kennisoverdracht binnen NWE te versterken Voorbeelden van mogelijke acties: • Acties gericht op een betere afstemming, formulering en toepassing van innovatie- en territoriaal beleid door overheden en daaraan gerelateerde organisaties in het hele NWE-gebied •
Acties gericht op een betere horizontale afstemming tussen publieke en private actoren die in NWE zijn betrokken bij innovatie en ruimtelijke ontwikkeling
•
Acties gericht op het vinden van transnationale antwoorden op de territoriale implicaties van de ‘kenniseconomie’ (bijv. om het contrast tussen ‘sterkere’ en ‘zwakkere’ regio’s in NWE te verminderen, om de juiste arbeidskrachten naar NWE te trekken, om binnen NWE de juiste vaardigheden te ontwikkelen en vast te houden, enz.)
64
4. Prioriteiten voor transnationale samenwerking.
Streefcijfers en indicatoren Prioriteit 1: Ontwikkeling van de kenniseconomie in NWE door optimaal gebruik te maken van het innovatievermogen Doelstellingen
Output
1: het bevorderen van ondernemerschap en het vereenvoudigen van de vertaalslag van innovaties en kennis naar (verkoopbare) producten, processen en diensten die het concurrentievermogen van NWE versterken
Aantal projecten ter versterking van het concurrentievermogen van NWE
2: het ontwikkelen van nieuwe en het versterken van bestaande groeiclusters en MKB-netwerken door voort te bouwen op het endogene potentieel van steden en regio’s in NWE
3: het gebruiken en verbeteren van territoriale samenwerking om het institutionele en territoriale kader voor innovatie en kennisoverdracht binnen NWE te versterken TOTALE STREEFWAARDE OP PROGRAMMANIVEAU
Resultaat Aantal nieuwe verkoopbare producten, processen en diensten die via transnationale samenwerking tot stand zijn gekomen Aantal uitgevoerde gezamenlijke transnationale strategieën om kennisoverdracht te bevorderen
Aantal gecreëerde transnationale ondernemingen Aantal projecten die het regionale en lokale potentieel mobiliseren door middel van transnationale samenwerking in NWE
Aantal gecreëerde of versterkte transnationale groeiclusters of MKBnetwerken
Aantal projecten ter verbetering van de institutionele capaciteit voor innovatie in NWE
Aantal instellingen en organisaties waarvan het innovatievermogen is verbeterd
20
10 Impact Aantal transnationale projecten ter bevordering van de kenniseconomie in NWE TOTALE STREEFWAARDE = 10
65
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Prioriteit 1: Ontwikkeling van de kenniseconomie in NWE door optimaal gebruik te maken van het innovatievermogen Doelstellingen
Output
1: het bevorderen van ondernemerschap en het vereenvoudigen van de vertaalslag van innovaties en kennis naar (verkoopbare) producten, processen en diensten die het concurrentievermogen van NWE versterken
Aantal projecten ter versterking van het concurrentievermogen van NWE
2: het ontwikkelen van nieuwe en het versterken van bestaande groeiclusters en MKB-netwerken door voort te bouwen op het endogene potentieel van steden en regio’s in NWE
3: het gebruiken en verbeteren van territoriale samenwerking om het institutionele en territoriale kader voor innovatie en kennisoverdracht binnen NWE te versterken TOTALE STREEFWAARDE OP PROGRAMMANIVEAU
Aantal projecten die het regionale en lokale potentieel mobiliseren door middel van transnationale samenwerking in NWE
Resultaat Aantal nieuwe verkoopbare producten, processen en diensten die via transnationale samenwerking tot stand zijn gekomen Aantal uitgevoerde gezamenlijke transnationale strategieën om kennisoverdracht te bevorderen
Aantal gecreëerde transnationale ondernemingen
Aantal gecreëerde of versterkte transnationale groeiclusters of MKBnetwerken
Aantal projecten ter verbetering van de institutionele capaciteit voor innovatie in NWE
Aantal instellingen en organisaties waarvan het innovatievermogen is verbeterd
20
10 Impact Aantal transnationale projecten ter bevordering van de kenniseconomie in NWE TOTALE STREEFWAARDE = 10
Een indicatieve uitsplitsing van de middelen voor het programma is te vinden in bijlage E. Voor prioriteit 1 zijn de volgende categorieën opgenomen: 01 (20%); 03 (20%); 04 (20%); 74 (20%); 80 (20%).
66
4. Prioriteiten voor transnationale samenwerking.
Prioriteit 2: Duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en van natuurlijke en technologische risico’s Context en achtergrond Door de hoge bevolkingsdichtheid en de grote bedrijvigheid in NWE komt het milieu steeds meer onder druk te staan. Verkeerscongestie, met name in het kerngebied, is schadelijk voor zowel het milieu als de economie. Milieuverontreiniging en de aantasting van landschappen in NWE vormen niet alleen een bedreiging voor de levenskwaliteit, maar kunnen ook invloed hebben op de economische concurrentiekracht van dit transnationale gebied, omdat de aantrekkelijkheid van een plaats steeds meer geldt als een belangrijke vestigingsfactor voor kennisbedrijven (zie tabel 7). Duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen is daarom van cruciaal belang voor het NWE-gebied. Er is een breed pakket maatregelen vereist om de verontreiniging van bodem, water en lucht te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken. De klimaatverandering en de ruimtelijke implicaties daarvan zijn een belangrijk aandachtspunt in het kader van het beheer van natuurlijke hulpbronnen in NWE. De klimaatverandering zal naar verwachting vooral invloed hebben op de frequentie van natuurrampen en zal dus gevolgen hebben voor de besluitvorming over de beheersing van alle hydrometeorologische risico’s. Bij risico’s kan het gaan om latente omstandigheden die in de toekomst een bedreiging kunnen gaan vormen. Deze kunnen van natuurlijke oorsprong (geologische, hydrometeorologische en biologische) of van menselijke oorsprong (aantasting van het milieu en technologische risico’s) zijn. Risico’s worden bepaald door de potentiële schade die kan ontstaan (waarschijnlijkheid/omvang) en de perceptie die een gemeenschap of systeem heeft van de potentiële effecten. De klimaatverandering is van invloed op weerkundige variabelen, zoals gemiddelden en extremen ten aanzien van temperatuur, neerslag (inclusief sneeuw- en ijsbedekking) en wind. Kustgebieden en wetlands behoren tot de gebieden waar de effecten van klimaatverandering zich het eerst zullen doen voelen. Acties met betrekking tot kustgebieden en binnenwateren moeten zich concentreren op integraal beheer van kust- en stroomgebieden en op het ontwikkelen van strategische maatregelen tegen diffuse verontreiniging door bijv. de landbouw, het verkeer en de overstort van ongezuiverd rioolwater. De verwachting voor NWE is dat de zeespiegel zal stijgen en dat rivieroverstromingen en stormen frequenter zullen optreden en meer schade zullen aanrichten. Dit zal aanzienlijke ruimtelijke effecten hebben. Deze risico’s worden potentieel vergroot door de hoge urbanisatiegraad langs de grote rivieren en in de kustgebieden. Er is dus behoefte aan plannen en maatregelen om eventuele schade te voorkomen en om in te spelen op de kansen die de klimaatverandering biedt. Klimaatverandering en de gevolgen ervan staan voorop in het debat over de risico’s van natuurrampen. Technologische risico’s vormen echter ook een steeds grotere bron van zorg in NWE, met name als het gaat om maritieme veiligheid. De regio’s die de grootste technologische risico’s lopen, zijn onder meer havengebieden en grote centra van olie- en chemische industrie (bijv. langs kusten, estuaria en grote rivieren). Een geïntegreerde, veelzijdige aanpak om de kans op uiteenlopende rampen te verkleinen, moet worden ingebed in beleid, plannen en programma’s op het gebied van duurzame ontwikkeling, mitigatie, sanering en herstel. Voor de beheersing van risico’s is het van belang om over te stappen van een reactieve naar een preventieve benadering. Het beschermen van de bevolking vormt echter maar 67
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
een deel van de risicobeheersing. De gerichtheid op preventie houdt in dat de nadruk moet liggen op een bredere strategie om de kwetsbaarheid te verminderen, d.w.z. dat woningbouw- en andere projecten uit bedreigde gebieden moeten worden geweerd. Kwetsbaarheid wordt gedefinieerd als de door fysieke, sociale, economische en/of milieugebonden factoren of processen bepaalde omstandigheden die een gemeenschap kwetsbaarder maken voor risico’s. Vanuit dit perspectief zijn ruimtelijke ordening en stadsplanning essentiële instrumenten om natuurlijke en technologische risico’s te voorkomen. Infrastructuren en diensten met een grote ruimtelijke impact moeten daarom niet worden gepland in gebieden die een hoge bevolkingsdichtheid hebben of waar zich belangrijke en/of kwetsbare ecosystemen bevinden. Verder zijn gebieden met een evenwichtige ruimtelijke ontwikkeling over het algemeen minder gevoelig voor risico’s dan gebieden waar de bevolking en de bedrijvigheid rond bepaalde groeipolen zijn geconcentreerd. Alles bij elkaar is een polycentrische, ruimtelijk en sociaal evenwichtige ontwikkeling met de nodige voorzorgsmaatregelen op milieugebied niet alleen gunstig om de kwetsbaarheid binnen NWE terug te dringen maar ook om de concurrentiekracht van de Europese Unie te vergroten. Het is echter niet alleen van belang om de effecten van klimaatverandering te beperken en er zo veel mogelijk op te anticiperen, maar ook om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Het bevorderen van energie-efficiëntie en een verschuiving naar duurzame patronen van energieproductie en -verbruik biedt mogelijkheden voor de ontwikkeling en toepassing van innovatieve, milieuvriendelijke ontwerpen en technologieën op diverse terreinen. In het verlengde hiervan ligt het bevorderen van duurzamer afvalbeheer, dat zowel raakvlakken heeft met de economie als met het milieu. Vanwege het zeer verstedelijkte karakter van NWE en de sterke concentratie van economische bedrijvigheid is het afvalvolume in deze regio erg hoog. Voordelen van transnationale samenwerking Lucht-, water- en bodemverontreiniging en veel andere milieuproblemen zijn belangrijke transnationale aandachtspunten omdat nationale grenzen hier geen rol spelen. Daarom is er behoefte aan gecoördineerde en geïntegreerde benaderingen die, gedragen door de belangrijkste actoren, leiden tot maatregelen ter verbetering van de milieukwaliteit in het hele programmagebied. Ook klimaatverandering en de gevolgen daarvan, zoals stijgende waterstanden, milieu- en technologische risico’s en ongevallen op zee, zijn per definitie transnationale aangelegenheden. Om potentiële dreigingen aan te pakken en eventuele schadelijke effecten zo veel mogelijk te beperken, is er dus behoefte aan strategische acties die door verschillende sectoren en bestuurlijke niveaus gezamenlijk worden ontwikkeld voor het hele gebied. Omdat NWE grotendeels wordt omgeven door zeeën en daarnaast wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van grote rivieren, zal de nadruk liggen op het vergroten van de maritieme veiligheid, de bescherming van het mariene milieu, en transnationale maatregelen om de risico’s van overstromingen in rivier- en kustgebieden beter te beheersen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan gezamenlijke en gecoördineerde monitoring van rampen en aan geïntegreerde en gecoördineerde waarschuwingssystemen op transnationaal niveau, bijv. voor de gevolgen van overstromingen in kustgebieden en langs grote rivieren. Een 68
4. Prioriteiten voor transnationale samenwerking.
belangrijke voorwaarde voor een goede mitigatiestrategie is een betere afstemming van beleidsmaatregelen op alle ruimtelijke schaalniveaus. Hierbij gaat het met name om een betere integratie en samenwerking tussen planologen en organisaties op het gebied van civiele bescherming. In alle NWE-regio’s bestaat de noodzaak om te komen tot duurzamere patronen van energieverbruik en -productie, inclusief de noodzaak om het aandeel van duurzame energie te vergroten. Transnationale voordelen kunnen bijvoorbeeld worden behaald door middel van eco-innovatie of via een gezamenlijke aanpak van de ruimtelijke gevolgen van de veranderende distributiestructuren voor duurzame energiebronnen. Hoewel de milieuwetgeving van de EU steeds uitgebreider wordt, kan er nog een transnationale en territoriale dimensie aan worden toegevoegd in de zin van harmonisatie van normen en grensoverschrijdende implementatie. EU-richtlijnen en -initiatieven die wat dat betreft nog mogelijkheden bieden, zijn bijvoorbeeld de Kaderrichtlijn Water, de thematische strategie inzake het mariene milieu, en de nieuwe thematische strategische acties op het gebied van natuurlijke hulpbronnen en bodembescherming. Op het gebied van afvalbeheer zijn er de Kaderrichtlijn Afvalstoffen (richtlijn 75/442/EEG van de Raad) en de thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling (COM/2005/0666 def.), waarin streefwaarden worden gesteld voor de recycling en verwijdering van huishoudelijk afval. Andere richtlijjnen hebben betrekking op de verwijdering van specifieke afvalstoffen (bijv. richtlijn 2002/96/EG betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur). Via transnationale samenwerking bij de ontwikkeling en toepassing van nieuwe milieutechnologieën, met name inzake afvalrecycling, afvalbeperking en de opwekking van duurzame energie, en de invoering van duurzamere methoden in het bedrijfsleven, zou het echter mogelijk worden om ervaringen uit te wisselen en betere en gecoördineerde oplossingen te vinden voor gezamenlijke problemen. Uiteraard zullen de betrokken overheden of instanties dan moeten waarborgen dat deze maatregelen en strategieën ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. Een andere optie is de ontwikkeling van strategieën voor praktisch, efficiënt en zuinig afvalbeheer voor transnationaal opererende commerciële en industriële ondernemingen. Aandachtspunten voor projectpromotors Projecten die in het kader van deze prioriteit worden gefinancierd, moeten duidelijk het accent leggen op de uitvoering van gezamenlijke transnationale acties. Deze benadering houdt in dat belanghebbenden uit het veld moeten worden opgenomen in het transnationale samenwerkingsverband, en dat andere relevante actoren bij de voorgestelde projectactiviteiten moeten worden betrokken. De voorkeur gaat uit naar sectoroverstijgende projecten die zich richten op wetgevingsgebonden obstakels en op het gebrek aan integratie binnen institutionele en bestuurlijke structuren, specifiek toegespitst op een betere en meer geïntegreerde aanpak. Op het vlak van overstromingen in kust- en riviergebieden gaat de voorkeur alleen uit naar projecten die op tastbare wijze kennis overdragen en in transnationaal verband innovatieve oplossingen uitwerken voor heel NWE, met inbegrip van de Britse eilanden. Projecten die zich beperken tot gegevensverzameling en -beheer of tot lokale/regionale activiteiten en investeringen in hoogwaterbescherming die niet relevant zijn voor het hele programmagebied, worden niet ondersteund. Sectorale strategische acties met betrekking tot het gebruik en beheer van natuurlijke hulpbronnen die verder niet bijdragen tot de economische ontwikkeling van NWE of
69
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
tot bredere doelstellingen in het kader van ruimtelijke ontwikkeling, worden evenmin ondersteund. Bij het ontwikkelen van projecten in het kader van deze prioriteit moet worden gezorgd voor synergie en complementariteit met relevante EU-strategieën en -initiatieven, zoals de richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling, het zesde milieuactieprogramma en de bijbehorende thematische strategieën, het Europees klimaatveranderingsprogramma en het Groenboek Energie (zie bijlage C). Bij het uitwerken van projecten in het kader van deze prioriteit dient men rekening te houden met activiteiten op het gebied van beleid en wetgeving inzake het mariene milieu, en op het gebied van maritieme veiligheid (bijv. het programmaoverstijgende initiatief 'Maritime Safety Umbrella Operation'). Hoewel de uitvoering van EU-milieurichtlijnen als zodanig niet subsidiabel is in het kader van dit programma, zijn er wellicht wel mogelijkheden voor onderzoek van de transnationale aspecten van de wetgevende kaders met het oog op een betere integratie en harmonisatie tussen de diverse NWE-landen. Bovendien moet bij projecten in het kader van deze prioriteit ook naar andere Europese programma’s worden gekeken, zoals LIFE+, het programma Intelligente Energie Europa, trans-Europese energienetwerken (TEN-E) en de EUregeling voor de handel in emissierechten, omdat door het NWE-programma alleen projecten kunnen worden gefinancierd die een duidelijke transnationale en territoriale dimensie hebben. Doel Het algemene doel van deze prioriteit is om een innovatieve en duurzame aanpak van hulpbronnenbeheer, risicobeheer en verbetering van de natuurlijke omgeving te bevorderen door middel van transnationale samenwerking. Doelstellingen en mogelijke acties Bij deze programmaprioriteit ligt de nadruk op duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen, inclusief de beheersing en preventie van natuurlijke en technologische risico’s. Strategische acties die zijn gericht op betere aanpassing aan de ruimtelijke effecten van de klimaatverandering, inclusief terugdringing van de uitstoot van broeikasgassen en beheersing en preventie van risico’s, met name op het gebied van waterbeheer, zijn daarom van groot belang voor NWE. Ook transnationale acties die zijn gericht op gecoördineerde oplossingen voor het verbeteren van bodem-, water- en luchtkwaliteit en het terugdringen van geluidshinder, kunnen worden ondersteund. Bij aantoonbare transnationale voordelen zullen ook acties worden ondersteund die zijn gericht op de ruimtelijke gevolgen van distributiestructuren voor duurzame energie, eco-innovatiexxv en verbetering van de energie-efficiëntie. Duurzaam en geïntegreerd afvalstoffenbeheer geldt ook als een terrein dat zou kunnen profiteren van transnationale samenwerking. Er zijn drie doelstellingen geformuleerd. De lijst van mogelijke acties is niet uitputtend, maar is bedoeld om projectpromotors een idee te geven van het soort initiatieven dat wordt verwacht.
70
4. Prioriteiten voor transnationale samenwerking.
Doelstelling 2.1: het bevorderen van een innovatieve en duurzame aanpak van het beheer van natuurlijke hulpbronnen, inclusief water, landschappenxxvi, biodiversiteit, energie en afvalbeheer Voorbeelden van mogelijke acties: •
Geïntegreerde transnationale benaderingen van het beheer van grensoverschrijdende stroomgebieden, kustgebieden, zeeën, zoetwatervoorraden, bossen, en landschappen van transnationale betekenis
•
Gezamenlijke strategische acties en concepten voor offshore- en onshoreplanning ter bescherming en verbetering van het mariene milieu en kustzones, bijv. door middel van gemeenschappelijke normen, harmonisatie van gegevens en informatie, en gemeenschappelijke principes voor de toepassing daarvan
•
Gemeenschappelijke maatregelen die een transnationale en territoriale dimensie toevoegen aan het milieubeleid en de milieuwetgeving van de EU, bijv. op het gebied van verbetering van de biodiversiteit
•
Het bevorderen van verantwoorde productie- en consumptiepatronen en energieefficiëntie in alle economische sectoren en in de samenleving in het algemeen, bijvoorbeeld via gezamenlijke bewustwordingsmaatregelen en geïntegreerde concepten en actieplannen om de energie-efficiëntie te vergroten
•
Gezamenlijke strategische acties gericht op energiebesparing, bevordering en overdracht van kennis ten aanzien van het beheer van alternatieve en duurzame energie
•
Transnationale acties ter bevordering van eco-innovatie, betere managementtools voor groene technologieën, levenscyclusdenken en schonere productieprocessen
•
Samenwerking op het gebied van de ontwikkeling, toepassing en verspreiding van milieuvriendelijke technologieën en processen voor duurzaam afvalbeheer; inclusief afvalbeperking, afvalrecycling en specifiek gebruik van afval voor energieopwekking.
Doelstelling 2.2: het bevorderen van een innovatieve benadering van risicobeheersing en -preventie, met name op het gebied van waterbeheer (effecten van de sterke concentratie van menselijke activiteiten in kustgebieden en rivierdalen; gevolgen van zeespiegelstijging voor kustgebieden en overstromingsrisico’s; het mariene milieu) in de context van klimaatverandering Voorbeelden van mogelijke acties: •
Gecoördineerde benaderingen van een betere grensoverschrijdende afstemming van risicobeheer, bijv. door integratie van het beleid voor ruimtelijke ordening en dat voor civiele bescherming, en een betere integratie van sectoraal en ruimtelijk beleid
•
Geïntegreerd overstromingsrisicobeheer ten aanzien van kustgebieden en grote rivieren in NWE, waaronder: harmonisatie van normen; verbetering van institutionele samenwerking en betere integratie van nationale en regionale bestuurlijke structuren; interdisciplinaire partnerschappen en publiek-private samenwerkingsverbanden; gezamenlijk ontwikkelde risicostrategieën of
71
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
risicobeheersplannen en schadebeperking; en geharmoniseerde normen voor kwalificaties op het gebied van risicobeheer •
Gecoördineerde acties ter verbetering van de maritieme veiligheid en de bescherming van het mariene milieu (bijv. tegen technologische risico’s zoals olielozingen, een geharmoniseerde aanpak voor schepen in nood en ongevallen op zee), bijvoorbeeld via rampenplannen voor mariene verontreiniging op zee en in kustgebieden
•
Gecoördineerde transnationale acties met betrekking tot geïntegreerd kustgebiedbeheer, voorzover relevant overeenkomstig de EU-richtlijn Mariene Strategie.
Doelstelling 2.3: het bevorderen van een transnationale ruimtelijke aanpak voor de verbetering van bodem-, water- en luchtkwaliteit, terugdringing van de uitstoot van broeikasgassen en vermindering van geluidshinder Voorbeelden van mogelijke acties: •
Transnationale acties ter verbetering van de kwaliteit van water- en kustgebieden, met een duidelijke samenhang met de ruimtelijke ontwikkeling van NWE
•
Transnationale acties gericht op verbetering van het mariene milieu en de integratie tussen maritieme activiteiten en ruimtelijke ontwikkelingsdoelstellingen van het NWE-gebied (bijv. door het ontwikkelen van een gemeenschappelijk maritiem-ruimtelijk concept voor het Kanaal en de Ierse Zee)
•
Gezamenlijke innovatieve benaderingen van de aanpak van hoge grondwaterstanden in oude mijnbouwgebieden
•
Gezamenlijke innovatieve benaderingen van ruimtelijke ontwikkeling, voorzover van transnationale relevantie, met het oog op verbetering van de bodemkwaliteit en bestrijding van bodemerosie
•
Transnationale en gecoördineerde acties ter vermindering van de uitstoot van broeikasgassen
•
Gezamenlijke innovatieve benaderingen van ruimtelijke ontwikkeling met het oog op verbetering van de luchtkwaliteit en vermindering van geluidshinder, voor zover er sprake is van transnationale relevantie
72
4. Prioriteiten voor transnationale samenwerking.
Streefcijfers en indicatoren Prioriteit 2: Duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en van natuurlijke en technologische risico’s Doelstellingen 1: het bevorderen van een innovatieve en duurzame aanpak van het beheer van natuurlijke hulpbronnen, inclusief water, landschappen, biodiversiteit, energie en afvalbeheer
2: het bevorderen van een innovatieve benadering van risicobeheersing en preventie, met name op het gebied van waterbeheer (effecten van de sterke concentratie van menselijke activiteiten in kustgebieden en rivierdalen; gevolgen van zeespiegelstijging voor kustgebieden en overstromingsrisico’s; het mariene milieu) in de context van klimaatverandering 3: het bevorderen van een transnationale ruimtelijke aanpak voor de verbetering van bodem-, water- en luchtkwaliteit, terugdringing van de uitstoot van broeikasgassen en vermindering van geluidshinder TOTALE STREEFWAARDE OP PROGRAMMANIVEAU
Output
Aantal projecten ter bevordering van innovatief en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen (incl. water, energie, biodiversiteit en afval)
Resultaat Aantal uitgevoerde transnationale maatregelen ter verbetering van het beheer van natuurlijke hulpbronnen Aantal uitgevoerde transnationale maatregelen ter verbetering van het afvalbeheer Aantal uitgevoerde transnationale risicobeheersplannen om milieu- en technologische risico’s aan te pakken
Aantal projecten ter bevordering van innovatief risicobeheer met betrekking tot milieu- en technologische risico’s
Aantal projecten ter verbetering van de kwaliteit van de natuurlijke omgeving (incl. bodem, water en lucht)
20
Aantal gezamenlijke transnationale regelingen / oplossingen / toepassingen voor duurzaam waterbeheer
Aantal geteste en toegepaste transnationale technologieën / oplossingen ter verbetering van bodem-/water/luchtkwaliteit
10 Impact Aantal transnationale projecten ter verbetering van de kwaliteit van de natuurlijke omgeving in NWE TOTALE STREEFWAARDE = 10
Een indicatieve uitsplitsing van de middelen voor het programma is te vinden in bijlage E. Voor prioriteit 2 zijn de volgende categorieën opgenomen: 12 (12,5%); 13 (12,5%); 14 (12,5%); 16 (12,5%); 26 (12,5%); 28 (12,5%); 30 (12,5%); 31 (12,5%).
73
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Prioriteit 3: Verbetering van de connectiviteit in NWE door het bevorderen van intelligente en duurzame vervoers- en ICT-oplossingen Context en achtergrond Hoewel NWE over het algemeen wordt gekenmerkt door een goede bereikbaarheid, zijn er nog altijd onderlinge regionale verschillen: de kerngebieden hebben vaak te maken met congestie, en de perifere en landelijke gebieden juist met een slechtere bereikbaarheid (infrastructuur) en connectiviteit (geavanceerde ICT). Ook bestaat nog steeds de noodzaak om de grensoverschrijdende vervoersverbindingen te verbeteren en te harmoniseren, evenals de verbindingen langs de Europese en transnationale transportcorridors (zie tabel 7). Bereikbaarheid wordt gedefinieerd als de situatie waarin centra van bedrijvigheid kunnen worden gebruikt door mensen en bereikbaar zijn voor goederen binnen bepaalde tijds-, kosten- en ongemakslimieten. Connectiviteit is de optelsom van (infrastructurele) relaties binnen een stad of regio. Hierbij gaat het zowel om vervoers- als om ICT-verbindingen. NWE is niet alleen een knooppunt van grote economische en vervoersbedrijvigheid binnen Europa, maar wordt tevens gekenmerkt door aanzienlijke hoeveelheden interregionaal transitverkeer en internationaal personen- en vrachtverkeer naar andere delen van Europa en de rest van de wereld. Naar verwachting zal zowel het personen- als het goederenvervoer in Europa toenemen als gevolg van de uitbreiding van de EU en de globalisering. De gevolgen hiervan zullen in het centrale gebied van NWE duidelijk merkbaar zijn in de vorm van meer congestie en meer vervuiling. Niet alleen de noord-zuidgerichte transportcorridors krijgen steeds meer verkeer te verwerken, maar ook het aantal en de vraag naar west-oostverbindingen nemen steeds meer toe. Omdat de klimaatverandering voor een belangrijk deel te wijten is aan de uitstoot van broeikasgassen door het verkeer en de industrie, hebben dichtbevolkte gebieden zoals het centrale gebied van NWE een bijzondere verantwoordelijkheid om te komen tot duurzamere vormen van mobiliteit. Met behulp van ITS (intelligente transportsystemen) en geavanceerde ICT kunnen oplossingen worden gezocht voor vervoersproblemen langs transnationale corridors en knelpunten en kan de bestaande infrastructuur beter worden benut. ITS zijn elektronische, communicatie- of informatieverwerkende systemen die onafhankelijk of op geïntegreerde wijze worden gebruikt om de efficiency of de veiligheid van het oppervlaktevervoer te verbeteren. Daarnaast vereisen de stijgende energieprijzen een grondige herbezinning op mobiliteitspatronen en het mobiliteitsniveau; bovendien moet er worden gezocht naar efficiëntere oplossingen op het gebied van bereikbaarheid en connectiviteit. De snelle ontwikkelingen binnen de ICT zijn een belangrijke concurrentiefactor geworden, die invloed heeft op de economische en sociale aantrekkelijkheid van locaties. Door binnen NWE het gebruik van ICT te stimuleren, ontstaat de mogelijkheid om fysieke mobiliteit te vervangen door virtueel verkeer, en kunnen de gevolgen van geografische afstanden en fysieke barrières voor de bereikbaarheid worden beperkt. Bovendien is een efficiënte toepassing van moderne ICT ook een belangrijke voorwaarde voor de verdere totstandkoming van een innovatieve kenniseconomie in alle delen van het programmagebied. Voordelen van transnationale samenwerking
74
4. Prioriteiten voor transnationale samenwerking.
Bij deze prioriteit ligt de nadruk op gezamenlijke transnationale vervoers- en ICToplossingen om de belemmeringen voor de verspreiding van innovatie en kennis en voor vervoersstromen weg te nemen, en op die manier de duurzame economische groei en de territoriale cohesie in NWE te versterken. Het gaat hier om de volgende knelpunten: •
nationale grenzen, waar de nationale vervoersnetwerken nog altijd nauwelijks overheen gaan
•
het Kanaal en andere zeeën, die een fysieke barrière vormen voor een betere goederen- en passagiersverbinding tussen het VK, Ierland en het vasteland van Europa
•
slecht op elkaar aansluitende Europese, nationale en regionale vervoersnetwerken
•
congestie in het centrale gebied van NWE
•
lage bevolkingsdichtheid in de perifere gebieden, waardoor een grootschalige openbaarvervoerinfrastructuur en een commerciële ICT-infrastructuur ontbreken
•
het ontbreken, op alle niveaus, van afstemming tussen het vervoers- en ICTbeleid en het ruimtelijkeordeningsbeleid, en het gebrek aan samenhang met brede maatregelen op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling
In het NWE-programma ligt de nadruk op het wegnemen van deze barrières, niet alleen via beheersing van de vraag en een efficiënter en duurzamer gebruik van de bestaande capaciteit, maar ook door de aanleg van nieuwe, gerichte, kleinschalige infrastructuur. Om te komen tot een transnationale coördinatie van vervoers- en ICTgebonden oplossingen, bijvoorbeeld om de vervoerswijzekeuze te beïnvloeden, knelpunten op te lossen of dienstregelingen op elkaar af te stemmen, is het van doorslaggevend belang om belangrijke spelers bij het programma te betrekken. Een terrein dat vooral extra aandacht verdient is de logistiek, d.w.z. de planning, organisatie en uitvoering van vervoersactiviteiten. Door alle vervoersmodaliteiten te optimaliseren en ervoor te zorgen dat deze in één keten worden geïntegreerd, kunnen Europese bedrijven kosten besparen, hun concurrentiepositie verbeteren en de economische groei stimuleren. Efficiëntere logistieke ketens kunnen ook helpen om de problemen op het gebied van verontreiniging, congestie en energieafhankelijkheid aan te pakken, zoals bedoeld in het Witboek Europees Vervoersbeleid. Daarnaast hebben interoperabiliteit, multimodale vervoersketens, de introductie van slimme technologieën tegen relatief lage prijzen en bestuurlijke vereenvoudiging allemaal een transnationale dimensie. Door transnationale samenwerkingsverbanden op te zetten, kan aan dergelijke uitdagingen beter het hoofd worden geboden. Aandachtspunten voor projectpromotors Projecten die in het kader van deze prioriteit worden gefinancierd, moeten duidelijk het accent leggen op de uitvoering van gezamenlijke transnationale acties. Deze benadering houdt in dat belanghebbenden uit het vervoers- en ICT-veld moeten worden opgenomen in het transnationale samenwerkingsverband, en dat andere relevante actoren bij de voorgestelde projectactiviteiten moeten worden betrokken. Het programma geeft de voorkeur aan een multi-stakeholderbenadering voor het
75
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
oplossen van de genoemde belemmeringen. Het programma ondersteunt geen onderzoeksactiviteiten of zuiver toepassingsgerichte instrumenten op logistiek gebied, tenzij die bijdragen tot betere ruimtelijke integratie, capaciteitsvergroting van multimodale vervoerscorridors en interoperabiliteit van transnationale, nationale en regionale netwerken. Bij toekomstige projecten dient aandacht te worden besteed aan de harmonisatie van regionale strategische innovatie-, vervoers- en ruimtelijke acties, betere integratie van vervoer en ruimtelijke ontwikkeling, met name in grensoverschrijdend opzicht, alsmede aan versterking van het politieke en institutionele kader ter verbetering van de kwaliteit van de infrastructuur en dienstverlening in het hele NWE-gebied. Bij de ontwikkeling van projecten die zich richten op bereikbaarheid en connectiviteit is het van groot belang dat rekening wordt gehouden met andere Europese programma's en initiatieven op vervoersgebied, zoals de TEN-Tprioriteitsbeleidsterreinen in NWE, het Marco Polo II-programma, het CIVITASinitiatief, het NAIADES-actieprogramma en het QuickStart-programma. Op het gebied van ICT moeten de mogelijkheden voor synergie met het ICTbeleidsondersteuningsprogramma, eContentPlus en IDABC (Europese eGovernment-diensten) worden onderzocht (zie bijlage C). Doel Het algemene doel van deze prioriteit is om de functionele integratie van NWE te verbeteren door middel van betere connectiviteit en bereikbaarheid, nl. door het stimuleren van duurzame verbindingen voor zowel personen- als goederenvervoer per spoor, over de binnenwateren, over zee en door de lucht, en door het ontwikkelen van innovatieve benaderingen met betrekking tot het gebruik van ICT, zowel binnen NWE als daarbuiten. Doelstellingen en mogelijke acties Bij deze programmaprioriteit ligt de nadruk op het verbeteren van de connectiviteit en de interne en externe bereikbaarheid van NWE en op het stimuleren van duurzamere vormen van vervoer. Er zijn drie doelstellingen geformuleerd. De lijst van mogelijke acties is niet uitputtend, maar is bedoeld om projectpromotors een idee te geven van het soort initiatieven dat wordt verwacht. Doelstelling 3.1: het beheersen van de vervoersgroei door optimalisatie van de capaciteit van de bestaande (unimodale) infrastructuur voor personen- en goederenvervoer Voorbeelden van mogelijke acties: •
Energiezuinigere vormen van mobiliteit, bijvoorbeeld door een modal shift tot stand te brengen van weg- naar spoorvervoer
•
Acties om efficiënter gebruik te maken van de bestaande capaciteit van de vervoersinfrastructuur
76
4. Prioriteiten voor transnationale samenwerking.
Doelstelling 3.2: het ondersteunen van effectieve en innovatieve multimodale strategische acties en efficiënte interoperabele systemen voor verkeer over land, water en door de lucht Voorbeelden van mogelijke acties: •
De ontwikkeling van interregionale strategische acties op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling om vervoers- en handelsstromen te bevorderen en het bijbehorende economische ontwikkelingspotentieel van transnationale ontwikkelingscorridors optimaal te benutten (bijv. van Ierland via Engeland (Northern Way) naar het Europese vasteland en Oost-Europa; van de Randstad en het Rijn-Ruhrgebied naar Oost-Europa; tussen Frankfurt-Stuttgart-Rijn/Neckar, Straatsburg en Zürich-Basel; een noord-zuidas van de Randstad via MiddenBelgië naar Parijs/Luxemburg; en tussen de ‘Arc Manche’-regio's)
•
Geïntegreerde ruimtelijke ontwikkelingsprogramma's om bij kleinere centra het ‘bypass-effect’ van doorgaande spoorverbindingen aan te pakken, zoals de spoorverbinding onder het Kanaal of andere HSL-lijnen. Hierbij kan het onder meer gaan om verbetering van de aantakking van plaatselijke spoorwegnetten op HSL-lijnen (betere regionale aansluitingen op transnationale netwerken) en om een betere interoperabiliteit van nationale en regionale systemen.
•
Geïntegreerde ruimtelijke ontwikkelingsprogramma’s om het economisch potentieel van regionale luchthavens en havens optimaal en zo milieuvriendelijk mogelijk te benutten. Hierbij kan het onder meer gaan om een betere bereikbaarheid van regionale luchthavens en havens per oppervlaktevervoer, betere feedering-systemen en een betere interoperabiliteit van nationale en regionale systemen.
•
Het vergroten van het potentieel van binnenlandse waterwegen en maritiem transport (kustvaart en zeevervoer over grote afstanden), de bijbehorende modal shift en beter geïntegreerde logistieke ketens, en betere duurzame verbindingen met het achterland
•
Het verbeteren van de interoperabiliteit en intermodaliteit van personen- en goederenvervoer over land, binnenwateren, zee en door de lucht, inclusief de harmonisatie van alle vormen van grensoverschrijdend openbaar vervoer en openbaar vervoer langs transnationale oost-west- en noord-zuidcorridors
Doelstelling 3.3: het ontwikkelen van innovatieve ICT-benaderingen om de connectiviteit te verbeteren, met inbegrip van benaderingen die zijn gericht op beperking van de mobiliteitsbehoefte en op vervanging van de fysieke mobiliteit door virtuele activiteit voor zowel het personen- als het goederenvervoer Voorbeelden van mogelijke acties: •
Gezamenlijke transnationale acties ter bevordering van het gebruik van ICT om de ‘digitale kloof’ in Noordwest-Europa te dichten
•
Het gebruiken en het bevorderen van geavanceerde ICT- of ITS-systemen ter verbetering van transnationale vervoersverbindingen (met name spoor- en zeevervoer)
77
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
•
Het stimuleren van het gebruik van geavanceerde transportinformatie- en verkeersmanagementsystemen (o.a. het innovatieve gebruik van realtimeinformatiesystemen of navigatiesystemen, bijv. op basis van Galileo) om de transnationale vervoersstromen te verbeteren
•
Het harmoniseren van normen voor grensoverschrijdende ICT- en ITSvervoerstechnologieën en het verbeteren van de compatibiliteit, teneinde de functionele territoriale integratie van NWE te verbeteren en een evenwichtigere ruimtelijke ontwikkeling tot stand te brengen
•
Het gebruik van geavanceerde ICT om de mobiliteitsbehoefte terug te dringen en fysieke mobiliteit te vervangen door virtuele activiteit
78
4. Prioriteiten voor transnationale samenwerking.
Streefcijfers en indicatoren Prioriteit 3: Verbetering van de connectiviteit in NWE door het bevorderen van intelligente en duurzame vervoers- en ICT-oplossingen Doelstellingen
Output
1: het beheersen van de vervoersgroei door optimalisatie van de capaciteit van de bestaande (unimodale) infrastructuur voor personen- en goederenvervoer
Aantal proefprojecten om de bestaande unimodale vervoersinfrastructuu r beter te benutten (personen en goederen)
2: het ondersteunen van effectieve en innovatieve multimodale strategische acties en efficiënte interoperabele systemen voor verkeer over land, water en door de lucht 3: het ontwikkelen van innovatieve ICTbenaderingen om de connectiviteit te verbeteren, met inbegrip van benaderingen die zijn gericht op beperking van de mobiliteitsbehoefte en vervanging van de fysieke mobiliteit door virtuele activiteit voor zowel het personen- als het goederenvervoer TOTALE STREEFWAARDE OP PROGRAMMANIVEAU
Resultaat Aantal via transnationale samenwerking verbeterde unimodale vervoersverbindingen (personen) Aantal via transnationale samenwerking verbeterde unimodale vervoersverbindingen (goederen)
Aantal proefprojecten om multimodaal vervoer te bevorderen (personen en goederen)
Aantal via transnationale samenwerking verbeterde multimodale vervoersverbindingen (personen) Aantal via transnationale samenwerking verbeterde multimodale vervoersverbindingen (goederen)
Aantal projecten ter bevordering van het gebruik van ICT/ITS
Aantal m.b.v. ICT/ITS verbeterde transnationale vervoers- en communicatieverbindingen
20
10 Impact Aantal transnationale projecten ter verbetering van de connectiviteit in NWE TOTALE STREEFWAARDE = 10
Een indicatieve uitsplitsing van de middelen voor het programma is te vinden in bijlage E. Voor prioriteit 3 zijn de volgende categorieën opgenomen: 41 (12,5%); 46 (12,5%); 48 (12,5%); 49 (12,5%); 51 (12,5%); 53 (12,5%); 54 (12,5%); 55 (12,5%).
79
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Prioriteit 4: Bevordering van sterke en welvarende gemeenschappen op transnationaal niveau Context en achtergrond Sterke en welvarende gemeenschappen zijn een voorwaarde voor duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Open markten, een fundamenteel voorzieningenniveau en aantrekkelijke plekken om te wonen zijn vereisten voor duurzame en stabiele steden en dorpen in Noordwest-Europa. Het algemene doel van deze prioriteit is dan ook om transnationale acties te stimuleren die de economische en sociale samenhang binnen en tussen steden en dorpen helpen verbeteren. Daarbij kan het gaan om meer traditionele manieren om de samenwerking tussen grote steden, kleine steden en dorpen te verbeteren. Daarnaast gaat het echter ook om het benutten van het regionale potentieel (zowel natuurlijke als bedrijfseconomische hulpbronnen), het aantrekkelijker maken van de omgeving, het onderzoeken van de mogelijkheden voor energiebesparing bij de bouw en het gebruik van gebouwen, en het vinden van oplossingen voor de gevolgen van demografische veranderingen en migratie. Sterke en welvarende gemeenschappen, die bijdragen tot een beter territoriaal evenwicht op transnationaal niveau en tot versterking van de concurrentiekracht van het programmagebied als geheel, berusten op functionele kracht en diversificatie. Zij vormen voorbeelden van goed transnationaal bestuur – door institutionele en bestuurlijke barrières te slechten die een doeltreffend gebruik van grensoverschrijdend potentieel in de weg staan en door samen verantwoordelijk te zijn voor het verdere achterland. Tegen deze achtergrond wordt opgemerkt dat de ruimtelijke structuur van NWE wordt gekenmerkt door een dichtbevolkt centraal gedeelte, waar zich mondiale beleidscentra bevinden (Parijs en Londen), maar ook andere belangrijke grootstedelijke gebieden (Rijn-Ruhrgebied, Frankfurt/Main, Randstad, MiddenBelgië) en een uitgebreid netwerk van kleinere steden en plaatsen. Anderzijds hebben de meer perifere delen van NWE, met name Schotland, West-Ierland en delen van Frankrijk, een landelijk karakter. Er zijn dus, zowel qua bereikbaarheid als qua demografische ‘massa’, regionale verschillen binnen NWE die van invloed zijn op het economisch potentieel van het programmagebied. Dit wordt versterkt door de huidige migratietrends: een toenemende polarisatie en bevolkingsconcentratie in en rond grootstedelijke gebieden, en een leegloop en ontvolking van het platteland (zie tabel 7). Dankzij deze ruimtelijke structuur profiteren steden in het centrale deel van NWE van elkaars fysieke nabijheid. Bij samenwerking op transnationaal niveau gaat het echter om de meer strategische verbindingen tussen de diverse stedelijke gebieden. Om tot een meer evenwichtige ruimtelijke ontwikkeling te komen en om de economie in heel NWE op peil te houden, moet de nadruk daarom liggen op netwerken van stromen en bijbehorende praktische maatregelen, zowel in materieel opzicht (bijv. handel, directe buitenlandse investeringen) als in immaterieel opzicht (bijv. kennisoverdracht). De prestaties van NWE zijn afhankelijk van de versterking van metropolen maar ook van de versterking van secundaire stedelijke knooppunten en agglomeraties. Er moeten echter nog terreinen en gebieden worden geïdentificeerd die kunnen meeprofiteren van strategische samenwerking en netwerken, en die in aanmerking zouden moeten worden genomen bij verdere samenwerking tussen steden onderling, en tussen steden en universiteiten. Daarnaast worden transnationale oplossingen voor verbetering van de relatie tussen steden en hun
80
4. Prioriteiten voor transnationale samenwerking.
achterland en voor versterking van landelijke gebieden in NWE aangemoedigd. In combinatie met transnationale acties die de economische en sociale prestaties van grote en kleine steden en landelijke gebieden versterken, zal dit het NWE-gebied als geheel aantrekkelijker maken en daarmee bijdragen tot duurzame economische activiteit. De sterke concentratie van economische bedrijvigheid, vervoer en ontwikkeling heeft ook gevolgen voor de natuurlijke omgeving in NWE. Daarom zijn versnippering van het landschap en verlies van biodiversiteit belangrijke aandachtsgebieden. De kwaliteit van omgeving en milieu wordt in de kenniseconomie echter ook steeds meer als belangrijke vestigingsfactor erkend. Voor de ruimtelijke ontwikkeling van het programmagebied worden een prettige omgeving en een hoogwaardig cultureel aanbod steeds relevanter gevonden voor het aantrekken van de nodige hoogopgeleide kenniswerkers en het bieden van een innovatievriendelijk klimaat. Het bevorderen van duurzaam en innovatief energiegebruik, bijvoorbeeld in de bebouwde omgeving, maakt deel uit van een aantrekkelijkere omgeving en draagt in aanzienlijke mate bij tot een sterker, duurzaam concurrentievermogen van het NWEgebied. Daarnaast is er de transnationale waarde van het culturele erfgoed van NWE, die kan worden gezien als een belangrijke vestigingsfactor, als onderdeel van de regionale identiteit van het gebied en als een belangrijke basis voor economische ontwikkeling via duurzaam toerisme. In de meeste delen van NWE maakt men zich zorgen om de demografische veranderingen en de lage vruchtbaarheidscijfers, hoewel de bevolkingsdaling momenteel nog wordt gecompenseerd door immigratie, zeker in de grote steden (zie tabel 7). Vanwege het toenemende aantal immigranten, met name in de stedelijke gebieden in NWE, rijst echter de vraag hoe migranten het best kunnen worden geïntegreerd en hoe dat in stedenbouwkundig opzicht kan worden bevorderd. Een goede sociale en economische integratie van migranten is ook een voorwaarde voor het creëren van leefbare gemeenschappen en aantrekkelijke locaties voor verdere investeringen en voor het versterken van de economie van steden. Hoewel de bevolkingsdaling in NWE minder ernstig is dan in andere delen van Europa, zullen de lage vruchtbaarheidscijfers en de vergrijzing op de middellange of lange termijn invloed hebben op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio. De gevolgen van de demografische veranderingen en de vergrijzing voor de ruimtelijke ontwikkeling zijn talrijk. Ze lopen uiteen van veranderende vervoersbehoeften (vervoersmodaliteiten, reistijden) tot andere eisen aan het grondgebruik (huisvesting voor ouderen, onevenwichtige ontwikkeling door de groei van stedelijke gebieden en de ontvolking van landelijke gebieden, en de gevolgen daarvan voor de beschikbaarheid van en behoefte aan infrastructuur en diensten). Een efficiënter gebruik van ICT in het hele gebied zou kunnen helpen om de gevolgen van demografische verandering en vergrijzing op te vangen, met name daar waar sprake is van ontvolking. Hoewel er in NWE nog altijd een digitale kloof bestaat tussen de centrale en perifere gebieden, wordt een efficiënte toepassing van moderne ICT en e-commerce ook belemmerd door problemen die samenhangen met de mentaliteit, een gebrek aan computervaardigheden en taalbarrières onder burgers en kleinere bedrijven. Daarom is deze prioriteit gericht op acties en modeloplossingen voor het aanpassen van bestaand beleid, zodat er een beter ruimtelijk evenwicht kan worden gevonden en verdere polarisatie en ontvolking kan worden voorkomen, en zodat het aanwezige
81
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
potentieel in NWE beter kan worden benut om het concurrentievermogen te versterken. Het streven naar sterke en welvarende gemeenschappen, die bijdragen tot het verwezenlijken van de Lissabon- en Göteborg-doelstellingen, vereist jarenlange inspanningen in zowel de stedelijke als de landelijke regio’s in heel NWE. Deze moeten helpen om bestuurlijke en institutionele grenzen weg te nemen, duurzaamheidsprincipes te hanteren, allerlei actoren bij het proces te betrekken, en bestaand beleid en bestaande strategieën op het gebied van ruimtelijke ordening ter discussie te stellen of aan te vullen. Voordelen van transnationale samenwerking Via transnationale samenwerking kan het concurrentievermogen van de steden in NWE worden verbeterd. Een meer evenwichtige ruimtelijke ontwikkeling van het NWE-grondgebied, met inbegrip van meer complementariteit en synergie tussen steden onderling en tussen steden en hun achterland, is essentieel om te komen tot duurzame gemeenschappen die veilig, rechtvaardig, welvarend en milieubewust zijn, met een goed bestuur, goede voorzieningen, goede verbindingen en een goede stedelijk ontwerp, zoals neergelegd in het Bristol-akkoord. Volgens dit akkoord moet het uitwisselen van ervaringen en best practices uit heel Europa helpen om de totstandkoming van sterkere, meer concurrerende, meer evenwichtig gestructureerde steden en regio’s te versnellen en om het beleidsvormingsproces op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau te verbeteren. De toegevoegde waarde van transnationale samenwerking voor deze programmaprioriteit is gelegen in de totstandkoming van een platform voor het ontwikkelen van geïntegreerde oplossingen voor problemen die zich in het hele gebied voordoen. Als belangrijke actoren via transnationale samenwerking bij elkaar worden gebracht, kan het bestuur van grote en kleine steden en landelijke gebieden worden verbeterd en gecoördineerd, en kan de institutionele capaciteit voor het aanpakken van gemeenschappelijke problemen worden vergroot. Aandachtspunten voor projectpromotors Projecten die in het kader van deze prioriteit worden gefinancierd, moeten duidelijk het accent leggen op de uitvoering van gezamenlijke transnationale acties. Deze benadering houdt in dat belanghebbenden uit het veld moeten worden opgenomen in het transnationale samenwerkingsverband, en dat andere relevante actoren bij de voorgestelde projectactiviteiten moeten worden betrokken. Deze prioriteit biedt ruimte voor transnationale strategische maatregelen waar diverse stakeholders en sectoren bij zijn betrokken, zodat er een betere institutionele en bestuurlijke integratie kan ontstaan. Er zijn geen mogelijkheden voor ondersteuning van puur lokale/regionale acties, noch voor restauratie en herstel van lokaal erfgoed. Wat stedelijke netwerken en samenwerkingsverbanden tussen stedelijke en landelijke gebieden betreft, zal geen steun worden verleend aan projecten die zich richten op lokale acties zonder transnationale synergie-effecten, noch aan projecten die geen NWE-brede voordelen opleveren op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. Bij het ontwikkelen van projecten in het kader van deze prioriteit is het heel belangrijk om ook naar andere Europese programma’s en initiatieven te kijken, zoals URBACT, de thematische strategie inzake het stedelijke milieu (6e Milieuactieprogramma), en
82
4. Prioriteiten voor transnationale samenwerking.
maatregelen in het kader van de programma’s voor regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid (zie bijlage C). Doel Het algemene doel van deze prioriteit is om de aantrekkelijkheid en de prestaties van grote steden, kleine steden, landelijke gebieden en regio’s te versterken via gezamenlijke acties die bevorderlijk zijn voor duurzame economische activiteit en sociale samenhang Doelstellingen en mogelijke acties Bij deze programmaprioriteit ligt de nadruk op het bevorderen van sterke en welvarende gemeenschappen op transnationaal niveau en het vergroten van de concurrentiekracht van de steden in NWE ten opzichte van de rest van Europa. Er zijn drie doelstellingen geformuleerd. De lijst van mogelijke acties is niet uitputtend, maar is bedoeld om projectpromotors een idee te geven van het soort initiatieven dat wordt verwacht. Doelstelling 4.1: het bevorderen van transnationale acties die de economische en sociale prestaties van steden en landelijke gebieden versterken, inclusief het lokale en regionale economisch potentieel Voorbeelden van mogelijke acties: •
Acties ter bevordering van transnationale samenwerking tussen lokale en regionale overheden om betere voorwaarden te scheppen voor economische groei
•
Acties gericht op het benutten van het economisch potentieel van regionale (natuurlijke en bedrijfseconomische) hulpbronnen via transnationale samenwerking in het hele NWE-gebied
•
Acties gericht op betere transnationale samenwerking tussen organisaties die opkomen voor stedelijke belangen, teneinde de economische prestaties en de sociale samenhang te verbeteren
•
Acties ter versterking van de rol van kleinere steden in NWE om een tegenwicht te vormen voor de grootstedelijke gebieden
•
Acties gericht op het ontwikkelen en uitvoeren van gezamenlijk pilotprojecten om oplossingen te vinden die de transnationale effecten van het forensenverkeer tussen steden en landelijke gebieden helpen verminderen
Doelstelling 4.2: het ontwikkelen van collectieve acties ter verbetering van de milieukwaliteit en de aantrekkelijkheid van steden, waaronder duurzaam gebruik van het cultureel erfgoed, toerisme, de creatieve economie en duurzaam en innovatief energiegebruik Voorbeelden van mogelijke acties:
83
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
•
Het ontwikkelen en uitvoeren van gezamenlijke acties ter bevordering van duurzame maatregelen die de kwaliteit en aantrekkelijkheid van natuur- en cultuurwaarden verbeteren, teneinde de concurrentiekracht van het NWE-gebied als geheel te versterken
•
Pilotprojecten om de aantrekkelijkheid en leefbaarheid van steden te verbeteren, bijvoorbeeld door het bevorderen van een goed gebruik van de openbare ruimte, of van een veilige en aantrekkelijke omgeving
•
Het ontwikkelen en uitvoeren van gezamenlijke acties ter bevordering van de ontwikkeling van duurzame toeristische activiteiten in het hele NWE-gebied
•
Het ontwikkelen en uitvoeren van transnationale pilotprojecten en acties die bevorderlijk zijn voor een duurzame aanpak bij de bouw en het gebruik van gebouwen
•
Het ontwikkelen en uitvoeren van gezamenlijke transnationale acties ter bevordering van het gebruik van duurzame energiebronnen in bebouwde gebieden in heel NWE
Doelstelling 4.3: het bevorderen van transnationale oplossingen voor de gevolgen van demografische verandering en migratie in NWE Voorbeelden van mogelijke acties: •
het uitwerken en implementeren van transnationale acties, modellen en instrumenten om in te spelen op de gevolgen van demografische veranderingen en migratiepatronen
•
Transnationale pilotprojecten en acties ter verbetering van de toegang tot voorzieningen, waaronder ICT-voorzieningen, in gebieden die kampen met vergrijzing en ontvolking
•
Transnationale acties die de integratie van de geschoolde beroepsbevolking in de steden bevorderen
•
Transnationale acties die leiden tot meer institutionele capaciteit bij overheids- en vrijwilligersorganisaties om te participeren in transnationale en internationale samenwerking en uitwisselingen
84
4. Prioriteiten voor transnationale samenwerking.
Streefcijfers en indicatoren Prioriteit 4: Bevordering van sterke en welvarende gemeenschappen op transnationaal niveau Doelstellingen
Output
1: het bevorderen van transnationale acties die de economische en sociale prestaties van steden en landelijke gebieden versterken, inclusief het lokale en regionale economisch potentieel
Aantal projecten ter versterking van de economische en sociale prestaties van het regionale potentieel in NWE
2: het ontwikkelen van collectieve acties ter verbetering van de milieukwaliteit en de aantrekkelijkheid van steden, waaronder duurzaam gebruik van het cultureel erfgoed, toerisme, de creatieve economie en duurzaam en innovatief energiegebruik
Aantal projecten ter verbetering van de milieukwaliteit en de aantrekkelijkheid van steden in NWE
3: het bevorderen van transnationale oplossingen voor de gevolgen van demografische verandering en migratie in NWE
Aantal projecten die inspelen op de gevolgen van de demografische trends in NWE
TOTALE STREEFWAARDE OP PROGRAMMANIVEAU
20
Resultaat Aantal toegepaste transnationale oplossingen ter bevordering van het economisch potentieel van NWE-regio’s Aantal toegepaste transnationale oplossingen ter bevordering van het sociaal potentieel van NWEregio’s Aantal uitgevoerde transnationale acties ter verbetering van de milieukwaliteit in NWE Aantal uitgevoerde transnationale acties ter stimulering van de creatieve economie en het cultureel erfgoed in NWE Aantal goedgekeurde transnationale maatregelen die inspelen op demografische veranderingen en migratieprocessen (incl. hun effect op onderwijs en arbeidsmarkt)
10 Impact Aantal gezamenlijke transnationale projecten ter bevordering van sterke en welvarende gemeenschappen TOTALE STREEFWAARDE = 10
Een indicatieve uitsplitsing van de middelen voor het programma is te vinden in bijlage E. Voor prioriteit 4 zijn de volgende categorieën opgenomen: 50 (20%); 58 (20%); 59 (20%); 61 (20%); 81 (20%).
85
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Prioriteit 5: Technische bijstand Effectief management is een voorwaarde om de programmadoelstellingen te kunnen realiseren en een goede implementatie van de vele geplande transnationale activiteiten te kunnen garanderen. De verantwoordelijkheid voor de implementatie van het NWE-programma is verdeeld over de beheersautoriteit, de certificeringsautoriteit, de auditautoriteit, het comité van toezicht en de stuurgroep (zie hoofdstuk 6 voor een gedetailleerd overzicht van taken en verantwoordelijkheden). Om hun taken te kunnen vervullen, moeten al deze organen voortdurend een beroep kunnen doen op technische bijstand van het gemeenschappelijk technisch secretariaat. Daarom moet technische bijstand beschikbaar worden gesteld en worden gebruikt voor voorbereidings-, management-, toezicht-, evaluatie-, informatie- en controleactiviteiten in het kader van het Operationeel Programma, alsook voor activiteiten om de bestuurlijke capaciteit voor het implementeren van de Fondsen te versterken.
4.2 Kwaliteitseisen voor toekomstige projecten Voor het succes van het Operationeel Programma voor Noordwest-Europa zijn hoogwaardige transnationale projecten van het allergrootste belang. In deze paragraaf wordt daarom ingegaan op de algemene criteria waar projecten zo veel mogelijk aan moeten voldoen. Doelstellingen van het programma Projecten in het kader van het programma moeten bijdragen tot de verwezenlijking van de programmadoelstelling en de prioriteitsdoelstellingen ten aanzien van transnationale territoriale samenwerking zoals die in dit Operationeel Programma uiteen zijn gezet. Bovendien moeten projecten een positieve bijdrage leveren aan de duurzame ruimtelijke ontwikkeling van NWE door de volgende drie transversale thema’s te integreren in de opzet, methodiek en acties van het project: 1) Versterking van de eonomische concurrentiekracht van NWE conform de Lissabon-agenda Dit is een van de drie transversale thema’s van het programma. Het sluit aan bij de Lissabon-agenda voor groei en werkgelegenheid en vormt daarmee een belangrijk aspect van de doelstelling van het Operationeel Programma. Ook is het verenigbaar met de Communautaire Strategische Richtsnoeren voor het Cohesiebeleid, waarin de noodzaak wordt benadrukt om optimaal gebruik te maken van verschillende regionale mogelijkheden voor ontwikkeling. Bovendien sluit het aan bij de Territoriale Agenda van de Europese Unie, waarin de noodzaak wordt benadrukt om het endogeen potentieel van de regio’s te versterken. Zoals uit de SWOT-analyse blijkt, levert NWE een belangrijke bijdrage aan de concurrentiekracht van het hele communautaire gebied in een geglobaliseerde wereld, en is er sprake van een zeer divers regionaal potentieel.
86
4. Prioriteiten voor transnationale samenwerking.
2) Verbetering van duurzaamheid op milieugebied in NWE conform de Göteborg-agenda Dit is ook een van de drie transversale thema’s van het programma. Het sluit aan bij de Göteborg-agenda voor meer duurzame ontwikkeling en vormt daarmee een belangrijk aspect van de doelstelling van het Operationeel Programma. Ook is het verenigbaar met de Communautaire Strategische Richtsnoeren voor het Cohesiebeleid. Zoals uit de SWOT-analyse blijkt, heeft NWE te maken met een onmiskenbare druk op de natuurlijke en culturele hulpbronnen, en met onmiskenbare bedreigingen door natuurlijke en technologische risico’s, onder meer ten gevolge van de klimaatverandering. Projecten zullen, voor zover zij daar vanwege hun aard of omvang toe verplicht zijn, een formele milieueffectrapportage moeten laten opstellen conform de nationale wettelijke voorschriften. 3) Versterking van het territoriale evenwicht in NWE door het verminderen van regionale ongelijkheden, conform de doelstelling van het EUcohesiebeleid Dit is ook een van de drie transversale thema's van het programma en vormt een belangrijk aspect van de doelstelling van het Operationeel Programma. Het weerspiegelt de basis van het EU-cohesiebeleid en is verenigbaar met de Communautaire Strategische Richtsnoeren voor het Cohesiebeleid. Het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief (goedgekeurd in 1999) en de Territoriale Agenda voor de Europese Unie (ingediend ter goedkeuring in 2007) leggen ook veel nadruk op een geografisch evenwichtige ontwikkeling van het Europese grondgebied. Uit de SWOT-analyse is naar voren gekomen dat verschillen op het gebied van regionale en stedelijke ontwikkeling, met name economische ontwikkeling, kenmerkend zijn voor NWE. Transnationaliteit Om in aanmerking te komen voor financiering, moeten projecten transnationaal van opzet zijn en voldoen aan het subsidiariteitsbeginsel, d.w.z. dat het projectthema zodanig van aard is dat het door afzonderlijke landen of regio’s niet afdoende kan worden aangepakt en samenwerking is vereist tussen partners uit ten minste twee landen in het programmagebied, waarvan ten minste één land een EU-lidstaat dient te zijn. De voorwaarde van transnationaliteit impliceert dat: •
het project zich moet richten op een kwestie die van belang is of gevolgen heeft voor het hele NWE-programmagebied of een belangrijk deel daarvan;
•
het project modeloplossingen moet opleveren en moet zorgen voor de uitwisseling van kennis en leerervaringen in een transnationale context door relevante actoren uit verschillende landen van het programmagebied erbij te betrekken; en/of
•
het project moet resulteren in gezamenlijke strategische acties, programma’s of concepten voor heel NWE of grote aangrenzende delen van het programmagebied.
Tastbare en innovatieve resultaten
87
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Transnationale projecten die door het NWE-programma worden gefinancierd, moeten tastbare en innovatieve resultaten opleveren die in het belang zijn van een groot aantal partners in NWE. Een innovatieve benadering van transnationale territoriale samenwerking betekent dat projecten een vernieuwende aanpak van transnationale problemen moeten opleveren. Bij projectaanvragen moet duidelijk worden beschreven op welke stand van kennis zij voortbouwen, waarbij duidelijk wordt verwezen naar bestaande projecten, acties en studies op het desbetreffende terrein, zodat dubbel werk kan worden voorkomen en rekening kan worden gehouden met andere door de EU gesubsidieerde projecten en relevante initiatieven in breder Europees verband, inclusief eerdere relevante INTERREG-projecten. Projecten worden niet ondersteund indien het louter gaat om een voortzetting van bestaande activiteiten. Hoewel de ervaringen uit het INTERREG IIIB-programma in aanmerking moeten worden genomen, moet dit resulteren in nieuwe benaderingen en in projecten die zijn gericht op tastbare en innovatieve resultaten. Impact Het project moet gericht zijn op het tot stand brengen van resultaten en structuren die na afronding van het project blijven voortbestaan; ze moeten dus een langjarig perspectief hebben, duurzaam zijn en de basis leggen voor verdere investeringen of initiatieven. Soorten projecten De volgende soorten projecten kunnen worden ondersteund: actieprojecten, kleinschalige investeringen en haalbaarheids- of ondersteunende studies voor zover deze verband houden met concrete acties. Onderzoeksprojecten waarbij geen sprake is van concrete acties, worden niet ondersteund. Geïntegreerde benadering Toekomstige transnationale projecten moeten bijdragen tot een geïntegreerde territoriale benadering door het stimuleren van verticale samenwerking (tussen verschillende overheidsniveaus), horizontale samenwerking (tussen verschillende beleidssectoren) en geografische samenwerking (over bestuurlijke grenzen heen). Samenwerkingsverband Het voorgestelde samenwerkingsverband moet consistent zijn, d.w.z. dat de juiste actoren bijeen worden gebracht die in staat zijn om projectresultaten te realiseren en in de praktijk toe te passen. Als er partners van buiten het programmagebied bij het project zijn betrokken, of als er sprake is van acties die buiten het programmagebied zullen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat deze onontbeerlijk zijn voor het succes van het project en dat ze extra voordelen opleveren voor het programmagebied. In dergelijke uitzonderlijke, goed gemotiveerde gevallen mag een klein gedeelte van het programmabudget buiten het programmagebied en/of de EU worden besteed.
88
4. Prioriteiten voor transnationale samenwerking.
Communicatie en verspreiding van informatie In alle projectvoorstellen moet sprake zijn van een professionele en doeltreffende communicatiestrategie, die niet alleen zorgt voor uitstekende communicatie tussen projectpartners en het programmamanagement, maar ook expliciet is gericht op de verspreiding van projectinformatie en bevindingen onder geïnteresseerden buiten het samenwerkingsverband en onder een grote groep beleidsmakers en politici. Een van de essentiële aspecten van transnationale territoriale samenwerkingsprogramma’s is de verwachting dat projecten zullen resulteren in organisatorische leereffecten en dat projectactiviteiten zullen leiden tot modeloplossingen die overdraagbaar zijn naar externe geïnteresseerden. Projectpartnerschappen moeten daarom passende methoden ontwikkelen om de kennis die tijdens het project wordt opgedaan, uit te wisselen met andere actoren en op die manier bij te dragen tot synergie-effecten en een optimaal gebruik van middelen, zowel op programmaniveau als op EU-niveau.
89
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
5. STRATEGISCHE INITIATIEVEN De lidstaten die – via dit Operationeel Programma – verantwoordelijk zijn voor het programma voor Noordwest-Europa, gaan een nieuwe benadering van projectontwikkeling hanteren waarbij de nadruk ligt op een beperkt aantal strategische terreinen. Dit betekent dat een strategische ‘top-down’-aanpak wordt gecombineerd met de traditionele aanpak waarbij actoren ‘bottom-up’ bij het proces zijn betrokken. Op deze manier kan het specifieke geografische en sociaal-economische karakter van het NWE-gebied in aanmerking worden genomen, en kan tevens worden gezocht naar strategische oplossingen voor belangrijke thematische en territoriale lacunes in het programmagebied. Hoewel NWE het economische hart van de EU vormt en de betrokken lidstaten op economisch, cultureel en vervoersgebied nauw met elkaar verbonden zijn, blijft bijvoorbeeld de ‘zeeoverschrijdende’ samenwerking nog altijd achter. Uit de SWOT-analyse blijkt dat strategische samenwerking ook op diverse andere punten noodzakelijk is. De lidstaten die bij het NWE-programma zijn betrokken, zullen zich daarom actief inzetten voor een aantal initiatieven voor transnationale actie. Deze zijn van speciale strategische betekenis voor het verwezenlijken van de programmadoelstelling en de prioriteitsdoelstellingen en hangen samen met belangrijke aandachtspunten uit de SWOT-analyse (zie tabel 7). Strategische initiatieven zijn bedoeld om te komen tot een gecoördineerde, geïntegreerde aanpak op terreinen die relevant zijn voor het hele programmagebied, namelijk door te zorgen voor een doeltreffende en efficiënte benadering die past bij het specifieke karakter van het NWE-programmagebied. Deze strategische initiatieven zullen het mogelijk maken om een maximaal strategisch effect te sorteren, omdat ze de randvoorwaarden scheppen voor ruimtelijke verandering. De nadruk ligt dan ook niet op het creëren van nieuwe instrumenten en procedures maar op meer complementariteit tussen bestaande ontwikkelingsinstrumenten, waardoor de sociale, economische en territoriale samenhang van het hele gebied zal worden verbeterd. Het is de bedoeling dat de strategische initiatieven: •
zich richten op thema’s die volgens de SWOT-analyse van wezenlijk belang zijn voor het NWE-programmagebied;
•
aanzienlijk bijdragen tot het realiseren van de programmadoelstelling door het stimuleren van een geïntegreerde territoriale benadering ten aanzien van verscheidene prioriteitsdoelstellingen;
•
zich toespitsen op het ontwikkelen van gezamenlijke strategieën, programma’s of concepten die voor heel NWE of grote aangrenzende delen van het programmagebied relevant zijn;
•
een sectoroverstijgende aanpak bevorderen via brede strategische samenwerkingsverbanden, waarbij die actoren bijeen worden gebracht die in staat zijn de resultaten van het initiatief te realiseren en in praktijk te brengen;
•
een langdurig effect hebben dat na afloop van het project voortduurt;
•
het potentieel hebben om vervolginvesteringen uit andere externe bronnen aan te trekken;
90
5. Strategische initiatieven
•
duidelijk aantonen dat zij een sterke invloed hebben op de territoriale effecten van andere relevante EU-financiering en helpen om deze beter te coördineren door de randvoorwaarden voor verandering te creëren;
•
zo veel mogelijk gebruikmaken van ESPON- en ESPON2013-materiaal.
De ontwikkeling van strategische initiatieven verloopt in drie stappen. Stap 1. Het programma nodigt deskundigen van Europese, nationale en regionale niveaus uit voor een seminar om de vastgestelde onderwerpen voor strategische initiatieven verder uit te werken en de relevante actoren te identificeren. Stap 2. Het programma nodigt de relevante actoren uit voor een vervolgseminar. Hier wordt nagegaan en gespecificeerd welke soorten acties en projecten het potentieel hebben om een significant strategisch effect te sorteren. Stap 3. Het programma doet gerichte oproepen, zodat geïntegreerde, sectoroverstijgende en transnationale samenwerkingsverbanden projecten kunnen indienen op basis van de uitkomsten van het vervolgseminar. Strategische initiatieven zullen dus leiden tot gespecialiseerde clusters bestaande uit een beperkt aantal strategisch relevante projecten, die zowel op strategisch als op operationeel niveau nauw met elkaar samenwerken en die door onderlinge coördinatie een maximaal strategisch effect kunnen sorteren. Andere projecten, die buiten deze gerichte oproepen om worden ingediend maar die wel van strategische relevantie worden geacht, kunnen door het programma worden uitgenodigd om zich bij een strategisch initiatief aan te sluiten. De resulterende projectvoorstellen moeten worden ingediend onder een van de prioriteiten 1-4, als een combinatie die het gezamenlijke transnationale strategische kader voor dat specifieke strategisch initiatief weerspiegelt. Het strategisch initiatief als geheel zal moeten aantonen dat er sprake is van voordelen voor meer dan één prioriteit, zodat het transversale karakter ervan tot uitdrukking komt. Projecten die volgens deze procedure worden ingediend, gaan met het programma samenwerken. Het programma zal daarom vanuit de eigen begroting coördinatieregelingen opzetten voor projectclusters en zal deze rechtstreeks ondersteunen. Hierbij gaat het erom dat ieder project maximaal kan bijdragen tot het strategische effect van het bovenliggende strategisch initiatief. Het programma zal een richtlijn opstellen met gedetailleerde procedures voor de implementatie van de strategische initiatieven. Door deze proactieve sturing en projectontwikkeling en door hun algemene karakter onderscheiden strategische projecten en initiatieven zich dus van ‘gewone’ transnationale samenwerkingsprojecten die voortvloeien uit andere oproepen in het kader van het programma. Projecten die niet onder de strategische initiatieven vallen, kunnen naar aanleiding van die oproepen een aanvraag indienen voor het programma. Bij strategische initiatieven zal het accent ofwel op een bepaald thema met een grote strategische relevantie liggen, ofwel op een bepaald aaneengesloten geografisch deel van NWE dat relevant is voor het hele gebied, zoals hieronder nader wordt toegelicht.
91
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Thematisch gerichte strategische initiatieven hebben betrekking op algemene thema’s die van groot belang zijn voor de totstandkoming van sociale en territoriale samenhang, economische concurrentiekracht en duurzaamheid op milieugebied in NWE. Een voorbeeld: de productie en het gebruik van duurzame energie is vaak sterk gedecentraliseerd en heeft daarom heel andere ruimtelijke implicaties dan de meer gecentraliseerde, grootschalige productie en het transport van niet-duurzame energie. Een mogelijk strategisch initiatief zou daarom betrekking kunnen hebben op de oprichting van een 'Noordwest-Europees agentschap voor duurzame energie’, dat een platform zou bieden voor kleinschalige producenten van duurzame energie en zich bezig zou houden met efficiënt energietransport naar gebruikers binnen een degelijk gedecentraliseerd netwerk van energieproducenten. Een ander voorbeeld van een mogelijk strategisch initiatief, waarin het overwegend verstedelijkte karakter van NWE en de verwachte ruimtelijke effecten van de klimaatverandering tot uitdrukking komen, is een gecoördineerde, sectoroverstijgende en transnationale aanpak van overstromingsrisicobeheer en -preventie in rivier- en kustgebieden. Weer een ander strategisch initiatief zou zich kunnen richten op het ontwikkelen van een samenwerkingsverband tussen expertisecentra voor technologieoverdracht en op het omzetten van onderzoekskennis in concrete innovaties in het bedrijfsleven. Dit zou kunnen betekenen dat er meer wordt geïnvesteerd in bestaande en nieuwe centra, eventueel via het algemene concept van een interregionaal ‘kennisagentschap’ voor deze centra. De samenwerking zou betrekking kunnen hebben op diverse activiteiten, bijvoorbeeld de afstemming van specialismen of vakgebieden, de ontwikkeling van een systeem voor de toekenning van kwaliteitskeurmerken aan bedrijven, of de praktische uitwisseling van medewerkers en expertise. Dit soort initiatieven zou ook kunnen worden gebruikt om zwakkere en sterkere regio’s aan elkaar te koppelen en zodoende NWE beter in balans te brengen. Nog een ander strategisch initiatief zou betrekking kunnen hebben op innovatieve oplossingen voor de uitdagingen die samenhangen met de immigratie van zowel ongeschoolde als geschoolde migranten. Hoewel er vaak negatief naar immigratie wordt gekeken, kan het ontwikkelen en uittesten van goede strategieën om het kennispotentieel van migranten te benutten, helpen om de leefbaarheid van veel plaatsen in NWE te verbeteren, namelijk door ze economisch sterker te maken zodat ze ook kunnen bijdragen tot een duurzame en concurrerende omgeving. Dit initiatief zou ook kunnen worden gebruikt voor het opzetten van transnationale en regionale projecten die zich richten op het aanpakken van forenzenstromen en daarmee de economische, milieugebonden en sociale aantrekkelijkheid van kleinere gemeenschappen en steden verbeteren. Een laatste voorbeeld van een strategisch initiatief is het ontwikkelen van innovatieve manieren om de mondiale concurrentiekracht van regio’s en steden in NoordwestEuropa te versterken. Regio’s en steden moeten aantrekkelijke plaatsen zijn om te wonen en te werken, en moeten interessant zijn voor directe buitenlandse investeringen. Er zouden samenwerkingsverbanden kunnen worden opgezet tussen gemeenschappen in NWE om hun economische capaciteit en territoriale kapitaal te versterken, en daarmee hun vermogen om duurzaam en concurrerend te worden. Dit zou kunnen gebeuren in nauwe samenwerking met ondernemingen en overheidsinstanties. Strategische initiatieven in het kader van het NWE-programma kunnen daarnaast geografisch gericht zijn. Deze zijn denkbaar langs potentiële transnationale ontwikkelingscorridors of -zones in NWE, om bijvoorbeeld het economisch potentieel
92
5. Strategische initiatieven
langs bestaande en geplande multimodale transportassen te bundelen door meer samenwerking in het kader van interregionale ontwikkelingsprogramma's. Behalve voor ontwikkelingscorridors of -zones op het land geldt deze geografische insteek ook voor verbindingen over zee (bijv. strategische hiaten in het 'Motorways of the Sea'-programma) waar sprake is van een negatieve invloed op de connectiviteit en territoriale samenhang in NWE als geheel, alsook voor gebieden langs grote rivieren. Een strategisch initiatief dat zich richt op het ontwikkelen van transnationale logistieke ketens, zal dan ook worden ondersteund om te kunnen profiteren van het succes van eerdere NWE-projecten inzake modal shift en om de territoriale effecten van andere, gerelateerde EU-programma’s te verbeteren. Strategische initiatieven langs ontwikkelingscorridors en -zones worden vooral (maar niet uitsluitend) daar gestimuleerd waar aanzienlijke mogelijkheden bestaan voor afstemming tussen regionale strategische acties van gebieden met potentieel voor economische groei en dienstverlening. Er zijn diverse potentiële corridors en zones denkbaar. Enkele voorbeelden zijn: •
van Ierland en het noorden van het VK naar het Europese vasteland en Midden- en Oost-Europa;
•
van de Randstad via het Rijn-Ruhrgebied naar Oost-Europa;
•
de ‘Arc-Manche’-regio’s;
•
van het Kanaal naar de Noordzee en de Oostzee;
•
van Nederland en België naar het Île de France en verder;
•
van Ierland en het VK naar Frankrijk;
•
van Zuid-Nederland naar Zwitserland;
•
het onderling verbinden en ontwikkelen van grensoverschrijdende grootstedelijke gebieden.
Goede transnationale samenwerking binnen deze gebieden zou bijdragen tot een meer evenwichtige ontwikkeling van NWE. Om de beschikbare middelen optimaal te benutten voor het behalen van transnationale territoriale voordelen met het oog op de Lissabon-Göteborg-doelstellingen, worden projectpromotors aangemoedigd om hun aanvragen voor infrastructurele investeringen niet alleen bij het NWEprogramma in te dienen, maar ook bij relevante programma’s voor regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid en andere relevante EU- en nationale programma’s. Transnationale acties in het kader van thematisch of geografisch gerichte strategische initiatieven zouden kunnen leiden tot: •
stimulansen voor het onderzoeken van de complementariteit van regionale en ruimtelijke strategische acties en voor het zoeken naar mogelijkheden voor samenwerking die wederzijdse voordelen opleveren;
•
selectieve investeringen in cruciale harde en zachte infrastructuur om samenwerking te belonen en om te helpen de doelstellingen van het strategisch initiatief te verwezenlijken;
•
het creëren van meerwaarde ten opzichte van andere onderdelen van het EUcohesiebeleid en nationaal en regionaal beleid;
93
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
•
een aanpak van de specifieke uitdagingen van het NWE-gebied, voor zover die relevant en nuttig is, via de nieuwe flexibele programmaoverstijgende regelingen en kansen voor bilaterale maritieme samenwerking.
De lijst van hierboven gegeven voorbeelden is niet uitputtend. Alle NWE-regio’s komen in aanmerking voor deelname. Strategische initiatieven van een andere thematische en geografische aard zullen gedurende het programma worden gestimuleerd.
94
6. Programmamanagement
6. PROGRAMMAMANAGEMENT Op basis van de ervaringen met het INTERREG IIC NWMA-programma en het INTERREG IIIB NWE-programma hebben de bij het NWE-programma betrokken lidstaten en Zwitserland een gemeenschappelijke beheers-, coördinatie- en toezichtstructuur opgezet. De belangrijkste organen die bij het programmamanagement zijn betrokken, zijn het comité van toezicht, de stuurgroep, de beheersautoriteit, de certificeringsautoriteit en de auditautoriteit. Zij worden bijgestaan door een gemeenschappelijk technisch secretariaat, dat verantwoordelijk is voor de dagelijkse implementatie van het programma (afbeelding 22). De lidstaten ondertekenen samen met de beheersautoriteit een overeenkomst waarin hun respectieve verantwoordelijkheden met betrekking tot de uitvoering van het programma en de rol van het secretariaat worden vastgelegd. Afbeelding 22: Managementstructuur
In bijlage F is een lijst opgenomen met de verantwoordelijke ministeries in de deelnemende landen die als nationale autoriteit optreden.
95
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
6.1 De betrokken instanties Beheersautoriteit De regio Nord-Pas de Calais (Frankrijk) is benoemd om namens de lidstaten als beheersautoriteit op te treden voor het NWE-programma. De beheersautoriteit is gevestigd in Lille (F). Taken en verantwoordelijkheden Overeenkomstig artikel 60 van de Algemene Verordening, artikel 14, 15 en 16 van de EFRO-verordening en artikel 7, 13, 16, 17, 18 en 21 van de Commissieverordening is de regio Nord-Pas de Calais verantwoordelijk voor het financieel beheer en de uitvoering van het Operationeel Programma (OP) voor NWE. Het betreft onder meer de volgende taken en verantwoordelijkheden: •
toezien op de juistheid en rechtsgeldigheid van betalingstransacties, met inbegrip van interne controles en correctiemaatregelen (inclusief de certificering van dienstverlening);
•
toezien op voorlichtings- en publiciteitsacties met betrekking tot het OP;
•
contacten onderhouden met de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het programma en zo nodig met andere belanghebbenden;
•
contacten onderhouden met de Europese Commissie, en alle goedgekeurde aanbevelingen voor het aanpassen van beheers- en toezichtprocedures implementeren.
Bij het vervullen van haar verantwoordelijkheden en de daaruit voortvloeiende taken wordt de beheersautoriteit bijgestaan door het gemeenschappelijk technisch secretariaat. Certificeringsautoriteit De Caisse des Dépôts et Consignations (met name de ‘Direction Bancaire Département Gestion sous Mandat’ daarvan, gevestigd in Parijs) is benoemd tot certificeringsautoriteit voor het NWE-programma. Taken en verantwoordelijkheden Overeenkomstig artikel 61 van de Algemene Verordening, artikel 14 van de EFROverordening en artikel 19, 20, 21, 22 en 24 van de Commissieverordening is de certificeringsautoriteit verantwoordelijk voor het uitbetalen van de EFRO-subsidie. Het betreft hierbij onder meer het volgende: •
verzoeken tot uitbetaling opstellen en bij de Europese Commissie indienen;
•
de juistheid van uitgavendeclaraties die bij de Commissie worden ingediend, certificeren;
•
betalingen van de Commissie ontvangen; 96
6. Programmamanagement
•
betalingen aan eindbegunstigden overmaken;
•
waarborgen dat de beheersautoriteit haar financiële verantwoordelijkheden op wettige en behoorlijke wijze vervult;
•
een administratie bijhouden van alle uitgaven die bij de Commissie worden gedeclareerd, en een overzicht bijhouden van alle te innen bedragen.
Voor het ontvangen en overmaken van alle noodzakelijke betalingen wordt een gezamenlijke bankrekening geopend, die wordt beheerd door de certificeringsautoriteit. Auditautoriteit De ‘Commission Interministérielle de Coordination des Contrôles portant sur les actions financées par les fonds structurels’ (CICC-FS) is benoemd tot auditautoriteit voor het NWE-programma. De CICC-FS is benoemd tot auditautoriteit voor alle Franse programma’s die worden gecofinancierd door het EFRO, het ESF en het EVF, met inbegrip van de Europese territoriale programma’s waarvan de beheersautoriteit zich in Frankrijk bevindt. De CICC-FS is daarom functioneel onafhankelijk van de beheers- en de certificeringsautoriteit voor het NWE-programma. Taken en verantwoordelijkheden Overeenkomstig artikel 62 en 73 van de Algemene Verordening, artikel 14 van de EFRO-verordening en artikel 16, 17 en 23 van de Commissieverordening heeft de auditautoriteit met name de verantwoordelijkheid om: •
binnen negen maanden na goedkeuring van het OP een auditstrategie aan de Commissie voor te leggen;
•
erop toe te zien dat er audits worden verricht om na te gaan of het beheers- en controlesysteem van het Operationeel Programma efficiënt functioneert;
•
erop toe te zien dat er aan de hand van een adequate steekproef audits worden verricht op concrete acties om de gedeclareerde uitgaven te verifiëren;
•
aan het einde van ieder jaar in de periode 2008-2015 een jaarlijks controleverslag aan de Commissie voor te leggen;
•
op grond van de onder haar verantwoordelijkheid uitgevoerde controles en audits, een advies uit te brengen over het functioneren van de beheers- en controlesystemen;
•
voor zover van toepassing op grond van artikel 88 van de Algemene Verordening, een verklaring van gedeeltelijke afsluiting in te dienen;
•
uiterlijk op 31 maart 2017 van een verklaring van afsluiting bij de Commissie in te dienen.
De auditautoriteit wordt bijgestaan door een groep auditors waarin alle aan het programma deelnemende lidstaten zijn vertegenwoordigd. De groep auditors wordt uiterlijk drie maanden na goedkeuring van het OP opgericht.
97
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Comité van toezicht Overeenkomstig artikel 63 van de Algemene Verordening wordt binnen drie maanden na officiële goedkeuring van het OP door de Europese Commissie een comité van toezicht (CvT) opgericht. Het comité van toezicht stelt zijn eigen reglement van orde op en stemt dit af met de beheersautoriteit. Taken en verantwoordelijkheden Overeenkomstig artikel 65 van de Algemene Verordening ziet het comité van toezicht toe op de doeltreffendheid en de kwaliteit van de implementatie van het programma. Het comité van toezicht is verantwoordelijk voor het algemene beheer van en toezicht op het OP. Het betreft onder meer de verantwoordelijkheid om: •
het OP uit te voeren, met inbegrip van de te hanteren indicatoren voor toezicht op het programma;
•
aanpassingen van het OP goed te keuren;
•
de projectselectieprocedure goed te keuren, met inbegrip van de bijbehorende subsidiabiliteits- en selectiecriteria;
•
het werkplan van het gemeenschappelijk technisch secretariaat en de besteding van het budget voor technische bijstand goed te keuren;
•
het projectontwikkelingsproces bij te sturen om te waarborgen dat de strategische doelstellingen van het programma worden gerealiseerd.
Samenstelling Het comité van toezicht is samengesteld uit vertegenwoordigers van nationale en regionale overheden van de deelnemende lidstaten en van de Zwitserse Bondsstaat. Vertegenwoordigers van de Europese Commissie, de beheersautoriteit, de certificeringsautoriteit en de auditautoriteit nemen met raadgevende stem deel aan de werkzaamheden van het comité van toezicht. Er kunnen waarnemers worden uitgenodigd. Stuurgroep Tijdens de eerste vergadering van het comité van toezicht wordt de stuurgroep ingesteld. De stuurgroep stelt haar eigen reglement van orde op en stemt dit af met het comité van toezicht. Taken en verantwoordelijkheden De stuurgroep heeft de taak om: •
projecten te selecteren;
•
toezicht te houden op de implementatie van projecten.
98
6. Programmamanagement
Samenstelling De stuurgroep is samengesteld uit vertegenwoordigers van nationale en regionale overheden van de deelnemende lidstaten en van de Zwitserse Bondsstaat. Vertegenwoordigers van de Europese Commissie, de beheersautoriteit, de certificeringsautoriteit en de auditautoriteit nemen met raadgevende stem deel aan de werkzaamheden van de stuurgroep. Er kunnen waarnemers worden uitgenodigd. Voor specifieke kwesties die relevant zijn voor het programma, kunnen transnationale adviserende werkgroepen worden ingesteld. Deze hebben uitsluitend een adviserende functie, houden zich niet bezig met enige vorm van preselectie en worden niet gefinancierd vanuit het budget voor technische bijstand. De stuurgroep vertegenwoordigt vaak de betrokken milieu-instanties bij het innemen van een standpunt over de projectselectie. Met het oog op een goede selectie van projecten zullen zo nodig (milieu)deskundigen worden uitgenodigd om de stuurgroep te helpen beoordelen of aan alle milieucriteria is voldaan. Ook zal de relevante regionale adviesraden zo nodig worden gevraagd te adviseren bij de selectie van projecten die te maken hebben met het gemeenschappelijk visserijbeleid. De volgende twee regionale adviesraden zijn relevant voor NWE: - Noordwestelijke wateren: http://www.nwwrac.org/about_nwwrac-EN.xhtml - Noordzee: http://www.nsrac.org/ Gemeenschappelijk Technisch Secretariaat Overeenkomstig artikel 14 lid 1 van de EFRO-verordening worden de beheersautoriteit, de auditautoriteit, de groep auditors, het comité van toezicht en de stuurgroep bij het vervullen van hun taken en verantwoordelijkheden bijgestaan door een gemeenschappelijk technisch secretariaat (GTS). Dit secretariaat is gevestigd in Lille (F). Taken en verantwoordelijkheden Het gemeenschappelijk technisch secretariaat is belast met de dagelijkse implementatie van het programma en heeft de verantwoordelijkheid om: •
alle besluiten van het comité van toezicht en de stuurgroep te implementeren en op te volgen;
•
alle noodzakelijke informatie op te stellen en aan de beheersautoriteit en de certificeringsautoriteit te verstrekken opdat deze hun taken kunnen vervullen;
•
te zorgen voor coördinatie en contact met de contactpunten bij het uitwerken van projectvoorstellen en het onder de aandacht brengen van het programma;
•
de ontwikkeling van transnationale projecten te faciliteren en proactief te initiëren;
•
voortdurend toezicht te houden op de outputs van projecten en analyses met betrekking tot de programmadoelstellingen/-strategie; 99
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
•
kapitalisatie van projecten/het programma proactief te ondersteunen;
•
kandidaten bij te staan bij het ontwikkelen van projecten, inclusief technisch en financieel advies;
•
hoofdpartners en projectcoördinatoren bij te staan tijdens de projectimplementatie;
•
de door het comité van toezicht goedgekeurde publiciteitsstrategie te implementeren.
•
de stuurgroep op de hoogte te brengen van de afsluiting van het project.
Netwerk van contactpunten Het programma zal in alle betrokken lidstaten contactpunten opzetten om de implementatie van het programma soepeler te laten verlopen, om de verantwoordelijke autoriteiten voor lokale en regionale ontwikkeling te betrekken bij het opzetten van transnationale projecten, en om tijdens de projectontwikkeling te fungeren als ondersteunend netwerk voor het secretariaat. Taken en verantwoordelijkheden De contactpunten hebben de taak om: •
kandidaten te adviseren bij de voorbereiding en implementatie van projecten;
•
op te treden als ambassadeurs voor transnationale samenwerking, met name op lokaal en regionaal niveau;
•
hun kennis van de lokale en regionale omstandigheden in te zetten, kandidaten te adviseren over het optimaliseren van de transnationale kenmerken van hun projecten, en op proactieve wijze het projectontwikkelingsproces te stimuleren;
•
het zoeken van internationale partners te faciliteren;
•
het gemeenschappelijk technisch secretariaat te assisteren bij het ontwikkelen en implementeren van de publiciteitsstrategie, teneinde als katalysator te fungeren voor de ontwikkeling van transnationale NWE-projecten.
De contactpunten spelen, in nauwe samenwerking met het gemeenschappelijk technisch secretariaat, een adviserende rol bij de ontwikkeling van projecten maar nemen geen deel aan het projectselectieproces. 6.2 Selectie van projecten 6.2.1 Publiciteit voor het programma en het bevorderen van hoogwaardige projecten De communicatie- en publiciteitsstrategie is erop gericht een breed publiek te bereiken en bewust te maken van de mogelijkheden die het NWE-programma biedt. Via voorlichtingscampagnes wil het programma de betrokkenheid van beleidsmakers vergroten en actief streven naar deelname van de private sector. De publiciteits- en communicatiestrategie wordt beschreven in hoofdstuk 7.
100
6. Programmamanagement
Potentiële projectpromotors kunnen contact opnemen met het secretariaat of met het contactpunt in hun land om advies te krijgen over hun projectvoorstel. Zij kunnen hulp krijgen bij het formuleren van doelstellingen, het vinden van andere partners en het opstellen van een gedetailleerd werkplan, inclusief een begrotingsraming. 6.2.2 Wie komt er in aanmerking? Allerlei actoren uit de publieke, private en non-profitsector kunnen in aanmerking komen voor NWE EFRO-subsidie, waaronder: •
nationale, regionale en lokale overheden, met inbegrip van sectorale afdelingen en daaraan gerelateerde overheidsorganen, met name die welke een bijdrage leveren aan het proces van ruimtelijke ontwikkeling (vervoer, milieu, regionale ontwikkeling, landbouw, enz.);
•
transnationale organen en samenwerkingsverbanden;
•
universiteiten, instellingen voor onderzoek en ontwikkeling;
•
non-profitorganisaties.
•
organisaties die juridisch gezien particuliere organisaties vormen, kunnen als publiekrechtelijke partner (artikel 2 lid 5 van de Algemene Verordening) deelnemen aan projecten in het kader van het NWE-programma indien: o zij een rechtspersoon vormen; o zij in de context van het project fungeren als organisatie zonder winstoogmerk. Hieronder kunnen dus ook ondernemingen vallen die in een andere context wél een winstoogmerk hebben; o zij alle projectresultaten gratis aan het algemene publiek beschikbaar stellen. Dit betekent onder meer dat zij moeten zorgen dat de projectresultaten openbaar toegankelijk zijn. o de projectactiviteiten worden uitgevoerd volgens het principe van werkelijke kosten; o de projectactiviteiten worden uitgevoerd volgens de regels voor openbare aanbestedingen, d.w.z. richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten.
Zwitserse organisaties kunnen deelnemen aan NWE-projecten maar komen niet in aanmerking voor EFRO-subsidie. Zij kunnen subsidie krijgen van de Zwitserse bondsregering voor een deel van hun bijdrage aan het projectbudget, of kunnen worden geacht het gehele bedrag volledig zelf bij te dragen. Zwitserse organisaties kunnen alleen projectpartners zijn; zij mogen niet optreden als hoofdpartner van een NWE-project. 6.2.3 Hoe wordt de subsidie aangevraagd? Uiterlijk drie maanden vóór iedere stuurgroepvergadering publiceert het secretariaat een officiële oproep tot het indienen van voorstellen (via de programmawebsite, gespecialiseerde media, de contactpunten en per e-mail).
101
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Het informatie- en aanvraagpakket bevat een standaard aanvraagformulier. Dit wordt op grote schaal verspreid en is verkrijgbaar bij het secretariaat, de contactpunten en op de website. Het informatie- en aanvraagpakket bevat de noodzakelijke richtsnoeren om projectpartnerschappen te helpen bij het opstellen van hun aanvraag, met inbegrip van een model voor een overeenkomst tussen projectpartners. De hoofdpartner van een project dient de oorspronkelijke aanvraag in het Engels in bij het secretariaat van het NWE-programma. De startdatum voor de subsidiabiliteit van uitgaven is 1 januari 2007. Uitgaven die door de eindbegunstigde feitelijk vóór deze datum zijn gedaan, komen niet in aanmerking voor een EFRO-bijdrage. Na goedkeuring van dit Operationeel Programma zullen potentiële partners nadere informatie ontvangen over het selectieproces. 6.3 Financiële implementatie 6.3.1 Uitbetaling en vastlegging op communautair niveau Overeenkomstig artikel 76 lid 1 van de Algemene Verordening worden de EFRObijdragen door de Commissie betaald conform de desbetreffende vastleggingen. De lidstaten hebben de certificeringsautoriteit – de Caisse des Dépôts et Consignations – aangewezen om betalingen van de Commissie uit hoofde van het NWE-programma te ontvangen. Om aan haar verplichtingen te voldoen, zal de certificeringsautoriteit twee eurobankrekeningen openen: één voor het programma en één voor technische bijstand. Conform de aanbeveling van het comité van toezicht zal eventuele rente op de termijnen door de certificeringsautoriteit aan het programma worden toegekend. De Commissie gaat automatisch over tot decommittering van elk deel van de door haar toegekende middelen waarvoor zij aan het eind van het tweede jaar volgend op het jaar van toekenning geen aanvaardbaar verzoek tot uitbetaling heeft ontvangen. De EFRO-bijdrage wordt vervolgens met eenzelfde bedrag verlaagd. 6.3.2 EFRO-bijdrage Een NWE-project kan uitsluitend profiteren van EFRO-bijdragen uit hoofde van het NWE-programma. Een activiteit mag niet tegelijkertijd worden gefinancierd door meerdere operationele programma’s of door een ander programma in het kader van de structuurfondsen. De EFRO-bijdrage dient overeen te komen met het financiële plan zoals vastgelegd in het besluit ter goedkeuring van het OP. Over het algemeen gaat het om directe, niet terug te betalen subsidies. Er zijn echter ook andere financieringsvormen, zoals terug te betalen subsidies, rentesubsidies, garanties, aandelenbezit, risicodragend kapitaal of een andere vorm van subsidiëring. Aan de beheersautoriteit terugbetaalde subsidies zullen voor hetzelfde doel opnieuw worden gecommitteerd. Overeenkomstig artikel 53 lid 3 van de Algemene Verordening bedraagt de EFROsubsidie maximaal 50% van de totale subsidiabele kosten van het project. 102
6. Programmamanagement
6.3.3 Betalingen aan eindbegunstigden De hoofdpartner van het project ontvangt een door de beheersautoriteit ondertekende ‘subsidieovereenkomst’ waarin het besluit van de stuurgroep bekend wordt gemaakt, inclusief de voorwaarden die aan de uitvoering van het project worden gesteld en de maximale EFRO-subsidie die aan het project wordt toegekend. Bovendien staat in de subsidieovereenkomst welke financiële en juridische verantwoordelijkheden de hoofdpartner van het project heeft. Het gemeenschappelijk technisch secretariaat houdt toezicht op de voortgang van projecten. Hoofdpartners sturen het secretariaat ten minste eenmaal per zes maanden een activiteitenrapport en een verzoek tot uitbetaling. Het secretariaat controleert deze documenten op basis van de subsidieovereenkomst en de goedgekeurde aanvraag, en ziet erop toe dat ze overeenkomen met de doelstellingen en subsidiabiliteitscriteria. Alle verzoeken tot uitbetaling moeten worden onderbouwd met rekeningen of andere goedgekeurde administratieve bescheiden. De hoofdpartner moet ervoor zorgen dat ieder verzoek tot uitbetaling is gecontroleerd volgens het systeem dat de lidstaten hebben opgezet voor controle op de levering van medegefinancierde producten en diensten (eerstelijnscontrole). Op basis van het verzoek van de hoofdpartner zal het gemeenschappelijk technisch secretariaat de certificeringsautoriteit adviseren om het gevraagde bedrag rechtstreeks over te maken naar de bankrekening van de hoofdpartner. 6.4 Toezicht, rapportage en evaluatie 6.4.1 Toezicht Overeenkomstig artikel 66 van de Algemene Verordening zijn de beheersautoriteit en het comité van toezicht gezamenlijk verantwoordelijk voor het toezicht op het programma. Dit toezicht waarborgt de kwaliteit en de doelmatigheid van de implementatie door bij te houden welke voortgang is geboekt ten opzichte van de programmadoelstellingen. Voor het toezicht op en de evaluatie van het programma is een aantal indicatoren vastgesteld (artikel 12 van verordening (EG) nr. 1080/2006) en uitgewerkt aan de hand van richtsnoeren van INTERACT (Study on Indicators for Monitoring Transnational and Interregional Cooperation Programmes) en de Europese Commissie (Indicative Guidelines on Evaluation Methods: Monitoring and Evaluation Indicators). Het gaat hier om output-, resultaat- en impactindicatoren, die waar mogelijk zijn uitgesplitst per prioriteit. Deze kwantitatieve indicatoren zijn opgenomen in paragraaf 4.1 (indicatoren per prioriteit ) van het Operationeel Programma. Daarnaast zal een reeks kwalitatieve indicatoren worden uitgewerkt met het oog op de meer kwalitatieve aspecten van de projectimplementatie, zoals de toegevoegde waarde van de samenwerking. Deze zullen worden opgenomen in de activiteitenrapporten van de projecten en zullen voortdurend worden getoetst en met de hoofdpartners worden besproken. Het toezicht heeft betrekking op de voortgang van diverse onderdelen van de projectimplementatie, inclusief voorlichting en publiciteit en de verspreiding van resultaten.
103
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Projectpromotors dienen de verwachte output- en resultaatstreefwaarden te vermelden in het aanvraagformulier. Deze zullen worden afgezet tegen de streefwaarden op programmaniveau zoals beschreven in het Operationeel Programma. Projecten zullen de indicatoren in kwantitatieve en kwalitatieve zin moeten specificeren. Voor zover van toepassing zullen projecten bovendien indicatoren moeten specificeren ten aanzien van gender en geografische impact (bijv. stedelijke of landelijke gebieden). De activiteitenrapporten van de projecten zullen een belangrijke bron van informatie vormen voor het toezicht op de implementatie van acties ten opzichte van de in het Operationeel Programma en de aanvraagformulieren gespecificeerde streefwaarden. De voortgang van het programma zal worden gepresenteerd in de jaarverslagen ten behoeve van de Europese Commissie, die zowel de meest recente streefwaarden als de tot dusver gerealiseerde waarden op programmaniveau zullen bevatten. Met het oog op een goede uitvoering van het programma zal het GTS namens de beheersautoriteit alle relevante informatie aan het comité van toezicht verstrekken. Het secretariaat zal gedurende de hele programmaperiode de relevante gegevens verzamelen. Daartoe zal een geautomatiseerd programmamanagementsysteem worden ontwikkeld. Dit moet garanderen dat de uitwisseling van compatibele gegevens met de betreffende diensten van de Commissie soepel verloopt. 6.4.2 Jaar- en eindverslagen Overeenkomstig artikel 67 van de Algemene Verordening zal de beheersautoriteit op 30 juni van elk jaar, en voor het eerst in 2008, de Commissie een jaarverslag doen toekomen. Het eindverslag moet uiterlijk worden ingediend op 31 maart 2017. De jaar- en eindverslagen zullen worden opgesteld door het secretariaat en zullen, voordat ze bij de Europese Commissie worden ingediend, ter goedkeuring worden voorgelegd aan het comité van toezicht. 6.4.3 Ex-ante-evaluatie en strategische milieubeoordeling (SMB) Overeenkomstig artikel 48 lid 2 van de Algemene Verordening is een ex-anteevaluatie uitgevoerd door ECOTEC Research and Consulting Ltd, onder de verantwoordelijkheid van de Internationale Werkgroep voor het NWE-programma. Een strategische milieubeoordeling (SMB) was hierbij inbegrepen. Het verloop en de bevindingen van de ex-ante-evaluatie en de SMB zijn beschreven in paragraaf 3.4.4 en 3.4.5. De volledige rapporten van de ex-ante-evaluatie en de SMB zijn beschikbaar als afzonderlijke publicaties. 6.4.4 Evaluatie gedurende de programmaperiode Overeenkomstig artikel 47 van de Algemene Verordening zullen de aan het programma deelnemende lidstaten gedurende de programmaperiode evaluaties uitvoeren die nauw samenhangen met het toezicht op het programma, met name wanneer uit het toezicht blijkt dat er aanzienlijk wordt afgeweken van de oorspronkelijke doelstellingen of wanneer er voorstellen worden gedaan om het programma te herzien, zoals bedoeld in artikel 33 van de Algemene Verordening.
104
6. Programmamanagement
Namens de beheersautoriteit zal het gemeenschappelijk technisch secretariaat samen met de lidstaten vóór de zomer van 2009 een evaluatieplan opstellen om de het evaluatieproces in de diverse lidstaten te coördineren. Op basis van de resultaten van die coördinatie kan een uitgebreidere evaluatie op programmaniveau worden voorgesteld aan het comité van toezicht. Waar nodig zal gebruik worden gemaakt van externe deskundigen. De resultaten van alle evaluaties en het evaluatieplan dienen aan het comité van toezicht en aan de Commissie te worden gestuurd. 6.4.5 Evaluatie achteraf Overeenkomstig artikel 49 lid 3 van de Algemene Verordening behoort de evaluatie achteraf tot de verantwoordelijkheid van de Commissie, in samenwerking met de lidstaten en de beheersautoriteit. Deze wordt uitgevoerd door onafhankelijke controleurs en heeft betrekking op de besteding van de middelen, de doelmatigheid van de bijstand en het effect ervan, conclusies ten aanzien van het beleid inzake economische en sociale samenhang, de factoren die hebben bijgedragen tot het succes of het mislukken van de uitvoering, alsmede op de prestaties en resultaten, met inbegrip van de duurzaamheid daarvan. 6.5 Controles en financiële correcties 6.5.1 Aansprakelijkheid Via het gezamenlijke Operationeel Programma hebben de nationale overheden van alle aan het NWE-programma deelnemende lidstaten de algehele administratieve en financiële verantwoordelijkheid op zich genomen voor alle EFRO-subsidies die aan hoofdpartners in de afzonderlijke landen worden verstrekt overeenkomstig de bepalingen van de algemene Structuurfondsverordening en de EFRO-verordening. Artikel 17 van verordening (EG) 1080/2006 bepaalt dat als de eerstverantwoordelijke begunstigde (oftewel de hoofdpartner) er niet in slaagt terugbetaling van een ten onrechte betaald bedrag van een begunstigde te verkrijgen, de lidstaat op wiens grondgebied de betrokken begunstigde is gevestigd, het ten onrechte aan die begunstigde betaalde bedrag aan de certificerende autoriteit moet terugbetalen. De lidstaten blijven aansprakelijk voor het budget voor technische bijstand in verhouding tot hun bijdrage aan dit budget. 6.5.2 Financiële controle door de lidstaten Overeenkomstig artikel 16 van verordening (EG) 1080/2006 dient iedere lidstaat een controlesysteem op te zetten om na te gaan of de producten en diensten inderdaad aan projecten zijn geleverd. Daarnaast zal via dit systeem worden nagegaan of de uitgaven kloppen en of ze in overeenstemming zijn met de communautaire en nationale regels inzake de subsidiabiliteit van uitgaven en overheidsopdrachten. Deze procedure omvat twee elementen: administratieve controles en controles ter plaatse. De administratieve controles worden uitgevoerd bij het verwerken van voortgangsrapportages en verzoeken tot uitbetaling van projecten. De controles ter plaatse worden steekproefsgewijs uitgevoerd.
105
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Met het oog hierop wijzen de lidstaten controleurs aan (eerstelijnscontrole). De wijze waarop dit dient te gebeuren, zal worden gespecificeerd in de overeenkomst die de beheersautoriteit en de lidstaten hiertoe ondertekenen. 6.5.3 Financiële controle door de Commissie Overeenkomstig artikel 72 van verordening (EG) 1083/2006 kan de Commissie controles te plaatse verrichten, met inbegrip van steekproeven, met betrekking tot de door de structuurfondsen gefinancierde acties en het beheers- en controlesysteem. De Commissie moet deze controles ten minste tien werkdagen van tevoren aankondigen. De aankondiging aan de lidstaten stelt deze in staat de noodzakelijke assistentie te verlenen. Aan dergelijke controles kan worden deelgenomen door functionarissen van de lidstaten. Onverminderd haar bovenstaand beschreven verantwoordelijkheden kan de Commissie, in uitzonderlijke omstandigheden, bepaalde lidstaten verzoeken controles ter plaatse uit te voeren teneinde de juistheid te verifiëren van een of meer transacties met betrekking tot projecten of delen van projecten die binnen het rechtsgebied van elk van de betreffende lidstaten worden geïmplementeerd. 6.5.4 Onregelmatigheden en financiële correcties Overeenkomstig artikel 98 lid 1 van de Algemene Verordening is het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de lidstaten om onregelmatigheden te onderzoeken, op te treden wanneer een belangrijke wijziging wordt geconstateerd die de aard of de voorwaarden van de uitvoering of de controle van concrete acties of operationele programma’s beïnvloedt, en de nodige financiële correcties te verrichten. Er worden financiële correcties toegepast in verband met eenmalige of systematische onregelmatigheden. Hierbij gaat het om een gedeeltelijke of volledige intrekking van de communautaire bijdrage. De communautaire middelen die op deze wijze beschikbaar komen, mogen door het programma opnieuw voor de betreffende subsidie worden gebruikt. Onverminderd de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor het opsporen en corrigeren van onregelmatigheden en voor het terugvorderen van onterecht betaalde bedragen (artikel 70 lid 1b van de Algemene Verordening), dient de certificeringsautoriteit ervoor te zorgen dat alle ten gevolge van een onregelmatigheid betaalde bedragen van de hoofdpartner worden teruggevorderd. De begunstigden dienen de ten onrechte betaalde bedragen terug te betalen volgens de tussen hen gesloten overeenkomst (artikel 17 lid 2 van de EFRO-verordening). Als de hoofdpartner er niet in slaagt terugbetaling van een begunstigde te verkrijgen, dient de lidstaat op wiens grondgebied de betrokken begunstigde is gevestigd, het onterecht aan de begunstigde betaalde bedrag terug te betalen aan de certificeringsautoriteit (artikel 17 lid 3 van de EFRO-verordening). De beheersautoriteit dient ervoor te zorgen dat het comité van toezicht regelmatig van alle opgespoorde onregelmatigheden en alle toegepaste financiële correcties op de hoogte wordt gebracht.
106
6. Programmamanagement
6.6 Geautomatiseerde informatie-uitwisseling tussen lidstaten en de Commissie De nationale overheden van alle aan het NWE-programma deelnemende lidstaten hebben afgesproken dat de uitwisseling van gegevens met betrekking tot financiële transacties tussen de Commissie en de (door de lidstaten gemandateerde) beheersautoriteit elektronisch dient te geschieden overeenkomstig artikel 66 van de algemene Structuurfondsenverordening 1083/2006. Deze gegevensuitwisseling dient te geschieden via een door de Commissie opgezet computersysteem (SFC2007) voor veilige transacties. Alle documenten (en bijgewerkte versies) waarvoor de programma-autoriteiten verantwoordelijk zijn, dienen in dit computersysteem te worden opgenomen. Alle gegevensuitwisselingen moeten zijn voorzien van een elektronische handtekening die door de lidstaten en de Commissie wettelijk is erkend. Het computersysteem voor gegevensuitwisseling zal voor de lidstaten en de Commissie rechtstreeks of via een interface toegankelijk zijn. De Franse ‘Délégation Interministérielle à l'aménagement et à la compétitivité des territories’ (DIACT) is de centrale nationale autoriteit die is belast met de coördinatie van toegangsverzoeken zoals bedoeld in de uitvoeringsverordeningen van de Commissie.
107
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
7. VOORLICHTING EN PUBLICITEIT Overeenkomstig artikel 69 lid 1 van verordening 1083/2006 van de Raad (de Algemene Verordening) moeten de deelnemende lidstaten en de beheersautoriteit van het programma zorg dragen voor voorlichting en publiciteit met betrekking tot concrete acties die door het NWE-programma worden gesubsidieerd. Dergelijke voorlichting is gericht op de Europese burgers en de begunstigden en heeft tot doel de rol van de Gemeenschap onder de aandacht te brengen en de bijstandverlening uit de structuurfondsen transparant te maken. De beheersautoriteit benoemt degenen die verantwoordelijk zijn voor voorlichting en communicatie en stelt de Commissie daarvan in kennis. De beheersautoriteit stelt samen met het comité van toezicht een communicatieplan op zoals bedoeld in artikel 2 lid 2 van de uitvoeringsverordening van de Commissie. De beheersautoriteit legt het communicatieplan binnen vier maanden na goedkeuring van het Operationeel Programma aan de Commissie voor. 7.1 Doelstellingen De algemene doelstellingen van het communicatieplan zijn om: •
te helpen nieuwe samenwerkingsverbanden tot stand te brengen door potentiële begunstigden beter bewust te maken van de subsidiemogelijkheden van het NWE-programma;
•
nauwkeurige en betrouwbare voorlichting te geven aan potentiële begunstigden en belanghebbenden om te zorgen dat ingediende aanvragen van hoge kwaliteit zijn;
•
de voordelen en de toegevoegde waarde van samenwerking bekend te maken onder het publiek in de breedst mogelijke zin door de projectresultaten en -outputs en de Europese dimensie daarvan onder de aandacht te brengen;
•
meer bekendheid te geven aan transnationale samenwerking binnen nationale en regionale bestuurlijke organisaties;
•
actieve voorlichting over projecten en programmaresultaten onder beroepsmatige en politieke belanghebbenden te bevorderen.
7.2 Doelgroepen Het communicatieplan van het NWE-programma richt zich op vier doelgroepen: potentiële begunstigden; begunstigden; politici en beleidsmakers; en het publiek. 7.2.1 Potentiële begunstigden Deze doelgroep omvat alle organisaties en overheidsinstanties die voor subsidie in aanmerking zouden kunnen komen. Potentiële begunstigden zijn vooral mensen die beroepsmatig bij de actiegebieden van het programma zijn betrokken. Zij kunnen worden ingedeeld in drie subcategorieën: •
zij die nog niet bekend zijn met de structuurfondsen en zich bezighouden met een van de thema’s van het Operationeel Programma;
108
7. Voorlichting en publiciteit
•
zij die enigszins bekend zijn met de structuurfondsen maar nog nooit bij het programma betrokken zijn geweest;
•
zij die reeds bij transnationale of grensoverschrijdende projecten betrokken zijn geweest en ook graag bij het Operationeel Programma 2007-2013 betrokken willen zijn.
Om potentiële begunstigden te bereiken, moet informatie over het programma worden verspreid onder allerlei uiteenlopende groepen die als doorgeefluik kunnen fungeren. Hierbij valt te denken aan ontwikkelingsmaatschappijen, brancheorganisaties, kamers van koophandel, universiteiten en andere academische instellingen en de bijbehorende pers. 7.2.2 Begunstigden Deze doelgroep omvat alle organisaties en overheidsinstanties die in het verleden van een INTERREG IIC- of IIIB-subsidie hebben geprofiteerd, inclusief alle organisaties en partners die direct betrokken zijn geweest bij projectontwikkeling en bij concrete gesubsidieerde acties. Zij moeten worden aangemoedigd om de positieve uitkomsten van hun projecten in de publiciteit te blijven brengen en om hun kennis van de voordelen van transnationale samenwerking met anderen te delen. 7.2.3 Politici en beleidsmakers Deze doelgroep is bepalend voor het succes van het NWE-programma. Het doel van de communicatiestrategie zal zijn om politici en beleidsmakers op alle niveaus voor het programma te interesseren en zodoende hun politieke steun en inzet te verwerven. Ten eerste zal dit projectpartners helpen om – in een steeds lastigere context – de nodige cofinanciering te verkrijgen. Ten tweede beschikken beleidsmakers en directeuren van organisaties over sterke communicatiekanalen, waarmee ze begunstigden en het publiek uitstekend kunnen informeren over de voordelen en positieve effecten die het programma heeft voor hun dagelijks leven. De communicatie zal zich met name richten op nationale en regionale beleidsmakers die een doorslaggevende stem hebben in beslissingen over projectaanvragen en over de beschikbaarheid van cofinanciering, en op EP-leden die een centrale rol spelen in de totstandkoming van het Europese regionale beleid. 7.2.4 Algemene publiek Dit zijn de inwoners van de steden en regio’s die direct met door de EU gesubsidieerde acties te maken hebben en indirect van de transnationale samenwerking en de structuurfondsen profiteren. Geografisch gezien reikt de impact van projecten vaak veel verder dan de directe omgeving. Tot deze brede doelgroep behoren groepen die specifieke belangen vertegenwoordigen of een bepaalde invloed hebben binnen de samenleving, zoals lokale belangenorganisaties, scholen en de bijbehorende pers. 7.3 Uitingen 109
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Er zullen consistente uitingen worden geformuleerd om de voordelen, de toegevoegde waarde en de resultaten van het NWE-programma via uiteenlopende media (digitaal, gedrukt, mondeling) media over te brengen aan uiteenlopende doelgroepen. Deze uitingen moeten de samenhang tussen samenwerkingsprojecten en het dagelijks leven van de burger laten zien en moeten duidelijk maken wat projecten kunnen betekenen voor organisaties. Ze moeten antwoord geven op de vraag: “Wat hebben wij eraan?” Uitingen die op beleidsmakers zijn gericht, moeten aantonen dat INTERREGprojecten toegevoegde waarde hebben en kunnen bijdragen tot het uitvoeren van de regionale en nationale beleidsagenda en het uitstippelen van toekomstig beleid. 7.4 Taken en verantwoordelijkheden Op programmaniveau zijn er twee centrale verantwoordelijke structuren: enerzijds het programmamanagement (de gecoördineerde activiteiten van het comité van toezicht, de beheersautoriteit en het Gemeenschappelijk Technisch Secretariaat), en anderzijds de contactpunten. Op projectniveau hebben de hoofdpartners een zeer duidelijke rol in de communicatieactiviteiten met betrekking tot het programma. Hun respectieve taken worden hieronder beschreven. 7.4.1 Programmamanagement Het comité van toezicht is verantwoordelijk voor het goedkeuren van de communicatiestrategie, inclusief het opzetten en monitoren van de publiciteits- en voorlichtingsprocedures en de voorwaarden waaraan oproepen tot het indienen van projectvoorstellen moeten voldoen. De beheersautoriteit is verantwoordelijk voor de promotie en presentatie van het programma binnen en buiten het NWE-gebied. Zij dient ervoor te zorgen dat het goedgekeurde communicatieplan op alle geëigende territoriale niveaus wordt uitgevoerd met behulp van alle geschikte communicatievormen en -methoden. De beheersautoriteit kan deze verantwoordelijkheden geheel of gedeeltelijk delegeren aan het Gemeenschappelijk Technisch Secretariaat. Het GTS is verantwoordelijk voor het opzetten en ontwikkelen van de algemene communicatiestrategie, en voor het voorbereiden en ten uitvoer leggen van de verschillende actielijnen die – binnen de budgettaire beperkingen – voldoen aan de doelstellingen van de strategie. Het GTS is verantwoordelijk voor de dagelijkse implementatie van de strategie. 7.4.2 Contactpunten Met het oog op een brede en samenhangende promotie van het programma dienen alle contactpunten een communicatieparagraaf op te nemen in hun werkplan. Hieruit moet blijken welke middelen of actielijnen zij willen gebruiken om het programma onder de diverse betrokken nationale doelgroepen te promoten. Hun rol in de communicatie vormt een aanvulling op die van het GTS, omdat zij elk in hun eigen lidstaat bijdragen tot de uitvoering van de communicatiestrategie van het programma.
110
7. Voorlichting en publiciteit
7.4.3 Hoofdpartners Een van de voorwaarden die de Commissie stelt, is dat er bekendheid wordt gegeven aan de steun die uit de structuurfondsen wordt ontvangen. Om daarvoor een samenhangende benadering te ontwikkelen, moeten de hoofdpartners samen met hun regionale partners een gezamenlijk communicatieplan opstellen en voorleggen aan het secretariaat. Dit uitgebreide en doeltreffende communicatieplan moet het programma onder begunstigden en het algemene publiek op lokaal niveau promoten. De hoofdpartner is bovendien verantwoordelijk voor de coördinatie van het communicatieplan en dient ervoor te zorgen dat het project bij beleidsmakers, de lokale media en het algemene publiek voldoende onder de aandacht wordt gebracht. Dit gebeurt in samenwerking met de communicatiemedewerkers van het secretariaat, die hieraan in alle fasen van projectontwikkeling, -aanvraag en -uitvoering sturing zullen geven. Als eindbegunstigde van de EFRO-middelen heeft de hoofdpartner de taak het publiek te informeren over de ontvangen steun en de positieve resultaten daarvan. Alle (digitale, gedrukte en mondelinge) communicatiematerialen die door het project of door een van de partners namens het project worden geproduceerd, moeten de Europese vlag en een duidelijke verwijzing naar de financiering uit hoofde van het NWE-programma bevatten. 7.5 Toezicht op het communicatieplan In de jaarverslagen over de uitvoering ten behoeve van de Commissie dient een paragraaf over communicatie-indicatoren en periodieke evaluaties te worden opgenomen. Specifieke informatie over de uitvoering van het communicatieplan moet worden opgenomen in het jaarverslag over 2010 en in het eindverslag zoals bedoeld in artikel 4 van de uitvoeringsverordening van de Commissie.
111
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
8. FINANCIEEL PLAN Het beschikbare EFRO-budget voor INTERREG IVB – Noordwest-Europa bedraagt EUR 355.443.293. 8.1 Toekenning van middelen per jaar 2007-2013 Overeenkomstig artikel 75 lid 1 van de Algemene Verordening worden de door de Commissie aan het NWE-programma toegekende EFRO-middelen op jaarbasis vastgelegd. (Deze vastleggingen moeten niet worden verward met middelen die, na ondertekening van de subsidieovereenkomst, door de stuurgroep en het comité van toezicht aan individuele projecten worden toegekend.) Tabel 8: Toekenning van middelen per jaar 2007-2013 EFRO-SUBSIDIE 2007
46.216.124
2008
47.340.020
2009
48.820.743
2010
50.633.949
2011
52.499.284
2012
54.129.669
2013
55.803.504
TOTAAL 2007-2013
355.443.293
Overeenkomstig artikel 93 lid 1 van de Algemene Verordening worden vastgelegde middelen die op 31 december van het tweede jaar na het jaar van vastlegging (N+2) niet daadwerkelijk aan de eindbegunstigden zijn uitbetaald, door de Europese Commissie ambtshalve doorgehaald en aan het programma onttrokken. De periode die voor de projectimplementatie is uitgetrokken, loopt tot 31 december 2015. 8.2 Toekenning van middelen per prioriteit 2007-2013 Tabel 9 toont de indicatieve toekenning van door het EFRO gecofinancierde uitgaven per prioriteit voor de hele vastleggingsperiode.
112
8. Financieel plan
Tabel 9: Toekenning van middelen per prioriteit 2007-2013 EFROSUBSIDIE
Prioriteit 1
NATIONALE OVERHEIDSSUBSIDIE
TOTALE SUBSIDIE
COFINANCIERINGSPERCENTAGE
89.348.419
89.348.419
178.696.838
50%
86.930.420
86.930.420
173.860.840
50%
89.357.665
89.357.665
178.715.330
50%
68.480.191
68.480.191
136.960.382
50%
21.326.598
7.108.866
28.435.464
75%
355.443.293
341.225.561
696.668.854
51%
Kenniseconomie en innovatie
Prioriteit 2 Natuurlijke hulpbronnen en risicobeheer
Prioriteit 3 Duurzame vervoersoplossingen en ICT
Prioriteit 4 Sterke en welvarende gemeenschappen
Prioriteit 5 Technische bijstand
TOTAAL
Het cofinancieringspercentage voor projectaanvragen in het kader van prioriteit 1 t/m 4 bedraagt 50% van de totale subsidiabele kosten. Het gedeelte van de subsidie dat aan technische bijstand wordt toegekend, bedraagt 4,08% van het totale aan het programma toegekende bedrag. Het blijft dus onder het in artikel 46 van de Algemene Verordening bepaalde maximum van 6%. Het cofinancieringspercentage voor prioriteit 5 (technische bijstand) bedraagt 75% van de totale subsidiabele kosten.
113
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
BIJLAGEN A) HET SUBSIDIEGEBIED – LIJST VAN NUTS III-GEBIEDEN • • •
• • • • •
België – hele land Duitsland – Baden-Württemberg, delen van Beieren (Schwaben, Unter-, Mittel- en Oberfranken), Hessen, Nordrhein-Westfalen, Rheinland-Pfalz, Saarland Frankrijk – Alsace, Basse Normandie, Bourgogne, Bretagne, Centre, Champagne/Ardennes, Franche-Comté, Haute Normandie, Ile de France, Lorraine, Nord-Pas de Calais, Pays de la Loire, Picardie Ierland – hele land Luxemburg – hele land Nederland – Flevoland, Gelderland, Limburg, Noord-Brabant, Noord-Holland, Overijssel, Utrecht, Zeeland, Zuid-Holland Verenigd Koninkrijk – hele land Zwitserland* – hele land
* N.B.: Zwitserse organisaties kunnen deelnemen aan NWE-projecten maar komen niet in aanmerking voor EFRO-subsidie. Zij kunnen subsidie krijgen van de Zwitserse bondsregering voor een deel van hun bijdrage aan het projectbudget, of kunnen worden geacht het gehele bedrag volledig zelf bij te dragen.
BELGIË BE1 RÉGION DE BRUXELLES-CAPITALE / BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST Région de Bruxelles-Capitale / BE10 Brussels Hoofdstedelijk Gewest Arr. de Bruxelles-Capitale / Arr. van BE100 >BE1 Brussel-Hoofdstad VLAAMS BE2 GEWEST BE21 Prov. Antwerpen BE211 Arr. Antwerpen BE212 Arr. Mechelen BE213 Arr. Turnhout BE22 Prov. Limburg (B) BE221 Arr. Hasselt BE222 Arr. Maaseik BE223 Arr. Tongeren BE23 Prov. Oost-Vlaanderen BE231 Arr. Aalst BE232 Arr. Dendermonde BE233 Arr. Eeklo BE234 Arr. Gent BE235 Arr. Oudenaarde BE236 Arr. Sint-Niklaas BE24 Prov. Vlaams-Brabant BE241 Arr. Halle-Vilvoorde BE242 Arr. Leuven
114
BIJLAGEN
BE25 BE251 BE252 BE253 BE254 BE255 BE256 BE257 BE258
Prov. West-Vlaanderen Arr. Brugge Arr. Diksmuide Arr. Ieper Arr. Kortrijk Arr. Oostende Arr. Roeselare Arr. Veurne RÉGION WALLONNE
BE3 BE31 BE310 BE32 BE321 BE322 BE323 BE324 BE325 BE326 BE327 BE33 BE331 BE332 BE333 BE334 BE34 BE341 BE342 BE343 BE344 BE345 BE35 BE351 BE352 BE353 DUITSLAND BADENDE1 WÜRTTEMBERG DE11 DE111 DE112 DE113 DE114 DE115 DE116 DE117 DE118 DE119 DE11A DE11B DE11C DE11D
Prov. Brabant Wallon Arr. Nivelles Prov. Hainaut Arr. Ath Arr. Charleroi Arr. Mons Arr. Mouscron Arr. Soignies Arr. Thuin Arr. Tournai Prov. Liège Arr. Huy Arr. Liège Arr. Verviers Arr. Waremme Prov. Luxembourg (B) Arr. Arlon Arr. Bastogne Arr. Marche-en-Famenne Arr. Neufchâteau Arr. Virton Prov. Namur Arr. Dinant Arr. Namur Arr. Philippeville
Stuttgart Stuttgart, Stadtkreis Böblingen Esslingen Göppingen Ludwigsburg Rems-Murr-Kreis Heilbronn, Stadtkreis Heilbronn, Landkreis Hohenlohekreis Schwäbisch Hall Main-Tauber-Kreis Heidenheim Ostalbkreis
115
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
DE12 DE121 DE122 DE123 DE124 DE125 DE126 DE127 DE128 DE129 DE12A DE12B DE12C DE13 DE131 DE132 DE133 DE134 DE135 DE136 DE137 DE138 DE139 DE13A DE14 DE141 DE142 DE143 DE144 DE145 DE146 DE147 DE148 DE149 DE2 DE24 DE241 DE242 DE243 DE244 DE245 DE246 DE247 DE248 DE249 DE24A DE24B DE24C DE24D DE25 DE251 DE252
Karlsruhe Baden-Baden, Stadtkreis Karlsruhe, Stadtkreis Karlsruhe, Landkreis Rastatt Heidelberg, Stadtkreis Mannheim, Stadtkreis Neckar-Odenwald-Kreis Rhein-Neckar-Kreis Pforzheim, Stadtkreis Calw Enzkreis Freudenstadt Freiburg Freiburg im Breisgau, Stadtkreis Breisgau-Hochschwarzwald Emmendingen Ortenaukreis Rottweil Schwarzwald-Baar-Kreis Tuttlingen Konstanz Lörrach Waldshut Tübingen Reutlingen Tübingen, Landkreis Zollernalbkreis Ulm, Stadtkreis Alb-Donau-Kreis Biberach Bodenseekreis Ravensburg Sigmaringen BAYERN Oberfranken Bamberg, Kreisfreie Stadt Bayreuth, Kreisfreie Stadt Coburg, Kreisfreie Stadt Hof, Kreisfreie Stadt Bamberg, Landkreis Bayreuth, Landkreis Coburg, Landkreis Forchheim Hof, Landkreis Kronach Kulmbach Lichtenfels Wunsiedel i. Fichtelgebirge Mittelfranken Ansbach, Kreisfreie Stadt Erlangen, Kreisfreie Stadt
116
BIJLAGEN
DE253 DE254 DE255 DE256 DE257 DE258 DE259 DE25A DE25B DE25C DE26 DE261 DE262 DE263 DE264 DE265 DE266 DE267 DE268 DE269 DE26A DE26B DE26C DE27 DE271 DE272 DE273 DE274 DE275 DE276 DE277 DE278 DE279 DE27A DE27B DE27C DE27D DE27E DE7 DE71 DE711 DE712 DE713 DE714 DE715 DE716 DE717 DE718 DE719 DE71A DE71B DE71C
Fürth, Kreisfreie Stadt Nürnberg, Kreisfreie Stadt Schwabach, Kreisfreie Stadt Ansbach, Landkreis Erlangen-Höchstadt Fürth, Landkreis Nürnberger Land Neustadt a. d. Aisch-Bad Windsheim Roth Weißenburg-Gunzenhausen Unterfranken Aschaffenburg, Kreisfreie Stadt Schweinfurt, Kreisfreie Stadt Würzburg, Kreisfreie Stadt Aschaffenburg, Landkreis Bad Kissingen Rhön-Grabfeld Haßberge Kitzingen Miltenberg Main-Spessart Schweinfurt, Landkreis Würzburg, Landkreis Schwaben Augsburg, Kreisfreie Stadt Kaufbeuren, Kreisfreie Stadt Kempten (Allgäu), Kreisfreie Stadt Memmingen, Kreisfreie Stadt Aichach-Friedberg Augsburg, Landkreis Dillingen a.d. Donau Günzburg Neu-Ulm Lindau (Bodensee) Ostallgäu Unterallgäu Donau-Ries Oberallgäu HESSEN Darmstadt Darmstadt, Kreisfreie Stadt Frankfurt am Main, Kreisfreie Stadt Offenbach am Main, Kreisfreie Stadt Wiesbaden, Kreisfreie Stadt Bergstraße Darmstadt-Dieburg Groß-Gerau Hochtaunuskreis Main-Kinzig-Kreis Main-Taunus-Kreis Odenwaldkreis Offenbach, Landkreis
117
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
DE71D DE71E DE72 DE721 DE722 DE723 DE724 DE725 DE73 DE731 DE732 DE733 DE734 DE735 DE736 DE737 DEA DEA1 DEA11 DEA12 DEA13 DEA14 DEA15 DEA16 DEA17 DEA18 DEA19 DEA1A DEA1B DEA1C DEA1D DEA1E DEA1F DEA2 DEA21 DEA22 DEA23 DEA24 DEA25 DEA26 DEA27 DEA28 DEA29 DEA2A DEA2B DEA2C DEA3 DEA31 DEA32 DEA33 DEA34 DEA35
Rheingau-Taunus-Kreis Wetteraukreis Gießen Gießen, Landkreis Lahn-Dill-Kreis Limburg-Weilburg Marburg-Biedenkopf Vogelsbergkreis Kassel Kassel, Kreisfreie Stadt Fulda Hersfeld-Rotenburg Kassel, Landkreis Schwalm-Eder-Kreis Waldeck-Frankenberg Werra-Meißner-Kreis NORDRHEINWESTFALEN Düsseldorf Düsseldorf, Kreisfreie Stadt Duisburg, Kreisfreie Stadt Essen, Kreisfreie Stadt Krefeld, Kreisfreie Stadt Mönchengladbach, Kreisfreie Stadt Mülheim an der Ruhr,Kreisfreie Stadt Oberhausen, Kreisfreie Stadt Remscheid, Kreisfreie Stadt Solingen, Kreisfreie Stadt Wuppertal, Kreisfreie Stadt Kleve Mettmann Neuss Viersen Wesel Köln Aachen, Kreisfreie Stadt Bonn, Kreisfreie Stadt Köln, Kreisfreie Stadt Leverkusen, Kreisfreie Stadt Aachen, Kreis Düren Erftkreis Euskirchen Heinsberg Oberbergischer Kreis Rheinisch-Bergischer Kreis Rhein-Sieg-Kreis Münster Bottrop, Kreisfreie Stadt Gelsenkirchen, Kreisfreie Stadt Münster, Kreisfreie Stadt Borken Coesfeld
118
BIJLAGEN
DEA36 DEA37 DEA38 DEA4 DEA41 DEA42 DEA43 DEA44 DEA45 DEA46 DEA47 DEA5 DEA51 DEA52 DEA53 DEA54 DEA55 DEA56 DEA57 DEA58 DEA59 DEA5A DEA5B DEA5C DEB DEB1 DEB11 DEB12 DEB13 DEB14 DEB15 DEB16 DEB17 DEB18 DEB19 DEB1A DEB1B DEB2 DEB21 DEB22 DEB23 DEB24 DEB25 DEB3 DEB31 DEB32 DEB33
Recklinghausen Steinfurt Warendorf Detmold Bielefeld, Kreisfreie Stadt Gütersloh Herford Höxter Lippe Minden-Lübbecke Paderborn Arnsberg Bochum, Kreisfreie Stadt Dortmund, Kreisfreie Stadt Hagen, Kreisfreie Stadt Hamm, Kreisfreie Stadt Herne, Kreisfreie Stadt Ennepe-Ruhr-Kreis Hochsauerlandkreis Märkischer Kreis Olpe Siegen-Wittgenstein Soest Unna RHEINLANDPFALZ Koblenz Koblenz, Kreisfreie Stadt Ahrweiler Altenkirchen (Westerwald) Bad Kreuznach Birkenfeld Cochem-Zell Mayen-Koblenz Neuwied Rhein-Hunsrück-Kreis Rhein-Lahn-Kreis Westerwaldkreis Trier Trier, Kreisfreie Stadt Bernkastel-Wittlich Bitburg-Prüm Daun Trier-Saarburg Rheinhessen-Pfalz Frankenthal (Pfalz), Kreisfreie Stadt Kaiserslautern, Kreisfreie Stadt Landau in der Pfalz, Kreisfreie Stadt Ludwigshafen am Rhein, Kreisfreie Stadt Mainz, Kreisfreie Stadt Neustadt an der Weinstraße, Kreisfreie Stadt
DEB34 DEB35 DEB36
119
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
DEB37 DEB38 DEB39 DEB3A DEB3B DEB3C DEB3D DEB3E DEB3F DEB3G DEB3H DEB3I DEB3J DEB3K DEC SAARLAND DEC0 DEC01 DEC02 DEC03 DEC04 DEC05 DEC06 FRANKRIJK FR1 ÎLE DE FRANCE FR10 FR101 FR102 FR103 FR104 FR105 FR106 FR107 FR108 BASSIN FR2 PARISIEN FR21 FR211 FR212 FR213 FR214 FR22 FR221 FR222 FR223 FR23 FR231 FR232 FR24 FR241 FR242 FR243 FR244 FR245
Pirmasens, Kreisfreie Stadt Speyer, Kreisfreie Stadt Worms, Kreisfreie Stadt Zweibrücken, Kreisfreie Stadt Alzey-Worms Bad Dürkheim Donnersbergkreis Germersheim Kaiserslautern, Landkreis Kusel Südliche Weinstraße Ludwigshafen, Landkreis Mainz-Bingen Südwestpfalz Saarland Stadtverband Saarbrücken Merzig-Wadern Neunkirchen Saarlouis Saarpfalz-Kreis St. Wendel
Île de France Paris Seine-et-Marne Yvelines Essonne Hauts-de-Seine Seine-Saint-Denis Val-de-Marne Val-d'Oise
Champagne-Ardenne Ardennes Aube Marne Haute-Marne Picardie Aisne Oise Somme Haute-Normandie Eure Seine-Maritime Centre Cher Eure-et-Loir Indre Indre-et-Loire Loir-et-Cher
120
BIJLAGEN
FR246 FR25 FR251 FR252 FR253 FR26 FR261 FR262 FR263 FR264 NORD - PAS-DEFR3 CALAIS FR30 FR301 FR302 FR4 EST FR41 FR411 FR412 FR413 FR414 FR42 FR421 FR422 FR43 FR431 FR432 FR433 FR434 FR5 OUEST FR51 FR511 FR512 FR513 FR514 FR515 FR52 FR521 FR522 FR523 FR524 IERLAND IE0 IRELAND IE01 IE011 IE012 IE013 IE02 IE021 IE022 IE023 IE024 IE025
Loiret Basse-Normandie Calvados Manche Orne Bourgogne Côte-d'Or Nièvre Saône-et-Loire Yonne
Nord - Pas-de-Calais Nord Pas-de-Calais Lorraine Meurthe-et-Moselle Maas Moselle Vosges Alsace Bas-Rhin Haut-Rhin Franche-Comté Doubs Jura Haute-Saône Territoire de Belfort Pays de la Loire Loire-Atlantique Maine-et-Loire Mayenne Sarthe Vendée Bretagne Côtes-d'Armor Finistère Ille-et-Vilaine Morbihan
Border, Midland and Western Border Midland West Southern and Eastern Dublin Mid-East Mid-West South-East (IRL) South-West (IRL)
121
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
LUXEMBURG LUXEMBOURG (GRANDLU0 DUCHÉ) LU00 LU NEDERLAND OOSTNL2 NEDERLAND NL21 NL211 NL212 NL213 NL22 NL221 NL222 NL223 NL224 NL23 NL230 WESTNL3 NEDERLAND NL31 NL310 NL32 NL321 NL322 NL323 NL324 NL325 NL326 NL327 NL33 NL331 NL332 NL333 NL334 NL335 NL336 NL34 NL341 NL342 ZUIDNEDERLAND NL4 NL41 NL411 NL412 NL413 NL414 NL42 NL421 NL422 NL423
Luxembourg (Grand-Duché) Luxembourg (Grand-Duché)
Overijssel Noord-Overijssel Zuidwest-Overijssel Twente Gelderland Veluwe Achterhoek Arnhem/Nijmegen Zuidwest-Gelderland Flevoland Flevoland
Utrecht Utrecht Noord-Holland Kop van Noord-Holland Alkmaar en omgeving IJmond Agglomeratie Haarlem Zaanstreek Groot-Amsterdam Het Gooi en Vechtstreek Zuid-Holland Agglomeratie Leiden en Bollenstreek Agglomeratie 's-Gravenhage Delft en Westland Oost-Zuid-Holland Groot-Rijnmond Zuidoost-Zuid-Holland Zeeland Zeeuwsch-Vlaanderen Overig Zeeland
Noord-Brabant West-Noord-Brabant Midden-Noord-Brabant Noordoost-Noord-Brabant Zuidoost-Noord-Brabant Limburg (NL) Noord-Limburg Midden-Limburg Zuid-Limburg
122
BIJLAGEN
VERENIGD KONINKRIJK UKC NORTH EAST UKC1 UKC11 UKC12 UKC13 UKC14 UKC2 UKC21 UKC22 UKC23 UKD UKD1 UKD11 UKD12 UKD2 UKD21 UKD22 UKD3 UKD31 UKD32 UKD4 UKD41 UKD42 UKD43 UKD5 UKD51 UKD52 UKD53 UKD54
UKE
Hartlepool and Stockton-on-Tees South Teesside Darlington Durham CC Northumberland and Tyne and Wear Northumberland Tyneside Sunderland
NORTH WEST Cumbria West Cumbria East Cumbria Cheshire Halton and Warrington Cheshire CC Greater Manchester Greater Manchester South Greater Manchester North Lancashire Blackburn with Darwen Blackpool Lancashire CC Merseyside East Merseyside Liverpool Sefton Wirral YORKSHIRE AND THE HUMBER East Riding and North Lincolnshire
UKE1 UKE11 UKE12 UKE13 UKE2 UKE21 UKE22 UKE3 UKE31 UKE32 UKE4 UKE41 UKE42 UKE43 UKF UKF1 UKF11
Tees Valley and Durham
Kingston upon Hull, City of East Riding of Yorkshire North and North East Lincolnshire North Yorkshire York North Yorkshire CC South Yorkshire Barnsley, Doncaster and Rotherham Sheffield West Yorkshire Bradford Leeds Calderdale, Kirklees and Wakefield EAST MIDLANDS Derbyshire and Nottinghamshire Derby
123
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
UKF12 UKF13 UKF14 UKF15 UKF16
East Derbyshire South and West Derbyshire Nottingham North Nottinghamshire South Nottinghamshire Leicestershire, Rutland and Northamptonshire
UKF2 UKF21 UKF22 UKF23 UKF3 UKF30 UKG
Leicester Leicestershire CC and Rutland Northamptonshire Lincolnshire Lincolnshire WEST MIDLANDS Herefordshire, Worcestershire and Warwickshire
UKG1 UKG11 UKG12 UKG13 UKG2 UKG21 UKG22 UKG23 UKG24 UKG3 UKG31 UKG32 UKG33 UKG34 UKG35 UKH UKH1 UKH11 UKH12 UKH13 UKH14 UKH2 UKH21 UKH22 UKH23 UKH3 UKH31 UKH32 UKH33 UKI UKI1 UKI11 UKI12 UKI2 UKI21 UKI22 UKI23
Herefordshire, County of Worcestershire Warwickshire Shropshire and Staffordshire Telford and Wrekin Shropshire CC Stoke-on-Trent Staffordshire CC West Midlands Birmingham Solihull Coventry Dudley and Sandwell Walsall and Wolverhampton EAST OF ENGLAND East Anglia Peterborough Cambridgeshire CC Norfolk Suffolk Bedfordshire and Hertfordshire Luton Bedfordshire CC Hertfordshire Essex Southend-on-Sea Thurrock Essex CC LONDON Inner London Inner London - West Inner London - East Outer London Outer London - East and North East Outer London - South Outer London - West and North West
124
BIJLAGEN
UKJ UKJ1 UKJ11 UKJ12 UKJ13 UKJ14 UKJ2 UKJ21 UKJ22 UKJ23 UKJ24 UKJ3 UKJ31 UKJ32 UKJ33 UKJ34 UKJ4 UKJ41 UKJ42 UKK
SOUTH EAST Berkshire, Buckinghamshire and Oxfordshire Berkshire Milton Keynes Buckinghamshire CC Oxfordshire Surrey, East and West Sussex Brighton and Hove East Sussex CC Surrey West Sussex Hampshire and Isle of Wight Portsmouth Southampton Hampshire CC Isle of Wight Kent Medway Kent CC SOUTH WEST Gloucestershire, Wiltshire and North Somerset
UKK1 UKK11 UKK12 UKK13 UKK14 UKK15 UKK2 UKK21 UKK22 UKK23 UKK3 UKK30 UKK4 UKK41 UKK42 UKK43 UKL UKL1 UKL11 UKL12 UKL13 UKL14 UKL15 UKL16 UKL17 UKL18 UKL2 UKL21 UKL22 UKL23
Bristol, City of North and North East Somerset, South Gloucestershire Gloucestershire Swindon Wiltshire CC Dorset and Somerset Bournemouth and Poole Dorset CC Somerset Cornwall and Isles of Scilly Cornwall and Isles of Scilly Devon Plymouth Torbay Devon CC WALES West Wales and The Valleys Isle of Anglesey Gwynedd Conwy and Denbighshire South West Wales Central Valleys Gwent Valleys Bridgend and Neath Port Talbot Swansea East Wales Monmouthshire and Newport Cardiff and Vale of Glamorgan Flintshire and Wrexham
125
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
UKL24 UKM UKM1 UKM11 UKM10 UKM2 UKM21 UKM22 UKM23 UKM24 UKM25 UKM26 UKM27 UKM28 UKM3
Powys SCOTLAND North Eastern Scotland Aberdeen City, Aberdeenshire and North East Moray Eastern Scotland Angus and Dundee City Clackmannanshire and Fife East Lothian and Midlothian Scottish Borders, The Edinburgh, City of Falkirk Perth and Kinross and Stirling West Lothian South Western Scotland East and West Dunbartonshire, Helensburgh and Lomond Dumfries and Galloway East Ayrshire and North Ayrshire Mainland Glasgow City Inverclyde, East Renfrewshire and Renfrewshire North Lanarkshire South Ayrshire South Lanarkshire
UKM31 UKM32 UKM33 UKM34 UKM35 UKM36 UKM37 UKM38 UKM4
Highlands and Islands Caithness and Sutherland and Ross and Cromarty Inverness and Nairn and Moray, Badenoch and Strathspey Lochaber, Skye and Lochalsh and Argyll and the Islands Eilean Siar (Western Isles) Orkney Islands Shetland Islands
UKM41 UKM42 UKM43 UKM44 UKM45 UKM46 NORTHERN IRELAND UKN UKN0 UKN01 UKN02 UKN03 UKN04 UKN05 ZWITSERLAND CH01 CH011 CH012 CH13 CH02 CH021 CH22 CH023 CH024
Northern Ireland Belfast Outer Belfast East of Northern Ireland North of Northern Ireland West and South of Northern Ireland Région lémanique Vaud Valais Genève Espace Mittelland Bern Freiburg Solothurn Neuchâtel
126
BIJLAGEN
CH025 CH03 CH031 CH032 CH033 CH04 CH04 CH05 CH051 CH052 CH053 CH054 CH055 CH056 CH057 CH06 CH061 CH062 CH063 CH064 CH065 CH066 CH07 CH07
Jura Nordwestschweiz Basel-Stadt Basel-Landschaft Aargau Zürich Zürich Ostschweiz Glarus Schaffhausen Appenzell Ausserrhoden Appenzell Innerrhoden St. Gallen Graubünden Thurgau Zentralschweiz Luzern Uri Schwyz Obwalden Nidwalden Zug Ticino Ticino
127
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
B) KAARTEN EN AFBEELDINGEN Afbeelding A: Bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking (2002)
Bron: BBR
128
BIJLAGEN
Afbeelding B: Geregionaliseerde Lissabon-resultaten: hoogopgeleide bevolking
129
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Afbeelding C: Geregionaliseerde Lissabon-resultaten: de commerciële sector in onderzoek en ontwikkeling
130
BIJLAGEN
Afbeelding D: Uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling
131
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Afbeelding E: Relatie tussen BBP per hoofd van de bevolking en percentage werknemers met culturele beroepen
Bron: BBR, © ESPON, 2006 (ESPON 1.3.3) xxvii
132
BIJLAGEN
Afbeelding F: Energiezelfvoorziening in Europa 2002 (%)
Bron: © ESPON 2006 (project 2.1.4, eindrapport blz. 15)
133
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Afbeelding G: Prognose van olie- en gasprijzen
Bron: http://ec.europa.eu/research/energy/pdf/weto_final_report.pdf
134
BIJLAGEN
Afbeelding H: Potentiële bereikbaarheid over de weg
135
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Afbeelding I: Potentiële bereikbaarheid per spoor
136
BIJLAGEN
Afbeelding J: Potentiële bereikbaarheid door de lucht
137
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Afbeelding K: Interregionaal personenvervoer over de weg (2000)
Bron: ETIS
138
BIJLAGEN
Afbeelding L: Internationaal personenvervoer over de weg (2000)
Bron: ETIS
139
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Afbeelding M: Interregionaal vrachtvervoer over de weg (2000)
Bron: ETIS
140
BIJLAGEN
Afbeelding N: Interregionaal personenvervoer per spoor (2000)
Bron: ETIS
141
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Afbeelding O: Internationaal personenvervoer per spoor (2000)
Bron: ETIS
142
BIJLAGEN
Afbeelding P: Interregionaal goederenvervoer per spoor (2000)
Bron: ETIS
143
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Afbeelding Q: Pan-Europees waterwegennet en ontbrekende schakels
Bron: http://www.inlandnavigation.org
144
BIJLAGEN
Afbeelding R: Bevolkingsdichtheid in Europa
145
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
C) OVERZICHT VAN EU-INITIATIEVEN DIE SAMENHANGEN MET HET OPERATIONEEL PROGRAMMA VOOR NWE per december 2006
INNOVATIE Titel
Soort initiatief / beschikbare subsidie
Looptijd
Doel / thema’s / prioriteiten
Samenhang met andere initiatieven
KP7 Kaderprogramma Onderzoek
Subsidieprogramma Budget ca. EUR 50,5 mld
2007-2013
Vier specifieke programma’s: 1. ‘Samenwerking’ inzake onderzoek op de volgende gebieden: • Gezondheid • Voedsel, landbouw en visserij, en biotechnologie • Informatie- en communicatietechnologie • Nanowetenschappen, nanotechnologie, materialen en nieuwe productietechnologieën • Energie • Milieu (inclusief klimaatverandering) • Vervoer (inclusief luchtvaart) • Sociaal-economische wetenschappen en geesteswetenschappen • Ruimtevaart • Veiligheid 2. ‘Ideeën’, inclusief de oprichting van een Europese Onderzoeksraad (ERC) 3. ‘Mensen’, gericht op human resources 4. ‘Capaciteiten’, gericht op de potentiële onderzoekscapaciteit van het MKB in de EU: • Onderzoeksinfrastructuren • Onderzoek ten voordele van het MKB • Kennisregio’s • Onderzoekspotentieel • Wetenschap in de samenleving • Samenhangende ontwikkeling van onderzoeksbeleid • Internationale samenwerkingsactiviteiten
146
Status
Website
goedgekeurd
http://ec.europa.eu/ research/fp7/home _en.html
BIJLAGEN
Titel
Soort initiatief / beschikbare subsidie
Looptijd
Doel / thema’s / prioriteiten
Samenhang met andere initiatieven
Status
Website
Kaderprogramma Concurrentievermogen en Innovatie
Kaderprogramma EUR 3,6 mld in totaal
2007-2013
Het KCI heeft de volgende doelstellingen: • versterking van concurrentievermogen van het bedrijfsleven, met name het MKB; • bevordering van alle vormen van innovatie, inclusief eco-innovatie; • versnelling van de totstandkoming van een duurzame, concurrerende, innovatieve en inclusieve informatiemaatschappij; • bevordering van energie-efficiëntie en nieuwe en duurzame energiebronnen in alle sectoren, inclusief het vervoer.
Combineert diverse bestaande EUactiviteiten
vastgesteld
http://europa.eu.int/ comm/enterprise/e nterprise_policy/cip /index_en.htm
Hoewel eco-innovatie als transversaal thema door het hele programma zal lopen, bestaat het KCI uit drie afzonderlijke programma’s: 1. Start en groei in het MKB: het ‘Programma voor ondernemerschap en innovatie’, met een budget van EUR 2,17 miljard (waarvan EUR 430 miljoen voor eco-innovatie), is bedoeld om het MKB beter toegang te geven tot financiering, de bestaande ondersteuningsnetwerken voor het bedrijfsleven (Euro Info Centres en Innovation Relay Centres) beter te integreren en innovatieve activiteiten te ondersteunen (INNOVA, Pro-Inno enz.). 2. Informatie- en communicatietechnologie: het ‘Programma ter ondersteuning van het ICT-beleid’, met een budget van EUR 730 miljoen, is bedoeld om bij te dragen tot concurrentievermogen, groei en werkgelegenheid door het stimuleren van een bredere toepassing en betere benutting van ICT. Het omvat met name steun voor pilotactiviteiten waarbij de openbare sector gebruikmaakt van innovatieve ICT; voor de ontwikkeling van digitale content en voor het bevorderen van de veiligheid van en het vertrouwen in ICT(-toepassingen). 3. Meer gebruik van duurzame energie en minder energieverbruik: het programma ‘Intelligente Energie - Europa’, met een budget van EUR 730 miljoen, is gericht op energie-efficiëntie, nieuwe en duurzame energiebronnen en technologische oplossingen om de uitstoot van broeikasgassen door de vervoerssector terug te dringen.
147
Kader voor 3 programma’s (thema’s)
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Titel
Soort initiatief / beschikbare subsidie
Looptijd
Doel / thema’s / prioriteiten
Samenhang met andere initiatieven
Status
Website
Programma Ondernemerschap en Innovatie
Subsidieprogramma Budget EUR 2,1 mld
2007-2013
•
Onderdeel van Kaderprogramma Concurrentievermogen en Innovatie
vastgesteld
http://europa.eu.int/ comm/enterprise/e nterprise_policy/cip /index_en.htm#entr
In 2005 vastgesteld door de lidstaten
http://www.eif.eu.int /jeremie/
•
•
Joint European Resources for Micro to Medium Enterprises (JEREMIE)
Gezamenlijk initiatief
2007-2013
Het programma is bedoeld om ondernemingen te helpen met innovatie door toegang te bieden tot financiering: het delen van risico’s en opbrengsten met particuliere investeerders, en het verstrekken van contra- of medegaranties voor nationale garantieregelingen. De financiële instrumenten zullen worden beheerd door het EIF. Het programma biedt het MKB eenvoudige, duidelijke en efficiënte toegang tot de EU via de ondersteuningsnetwerken voor het bedrijfsleven, bestaande uit informatie en advies via EIC’s (Euro Info Centres) en IRC’s (Innovation Relay Centres). De voorwaarden voor innovatie zullen worden verbeterd door innovatieacties, inclusief uitwisseling van best practices tussen lidstaten en cijfermateriaal (innovatie-trendchart, innobarometer, innovatiescorebord).
Via JEREMIE kunnen Europese lidstaten en regio’s een deel van hun structuurfondsen gebruiken voor een aantal specifieke financiële instrumenten voor de ondersteuning van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen. • Gericht op betere toegang tot financiering voor KMO’s en op betere ondersteuning – op concurrerende voorwaarden – voor starters en micro-ondernemingen d.m.v. technische bijstand, subsidies en andere instrumenten zoals leningen, eigen vermogen, risicokapitaal en garanties. • JEREMIE-subsidies moeten worden gebruikt om financiering te verstrekken aan KMO’s die investeren in vaste activa en langlopend werkkapitaal. Daarbij kan het gaan om nieuwe projecten of om modernisering of uitbreiding van bestaande bedrijven in sectoren zoals de (maak)industrie, agribusiness, milieu, dienstverlening, ICT, life sciences, enz. • Drie belangrijke financiële instrumenten: • advies en technische bijstand • eigen vermogen en risicokapitaal • garanties (voor zowel microkredieten als MKB-leningen)
148
Combineert activiteiten van het Meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap (MAP), het onderdeel eco-innovatie van het programma LIFE-Milieu, en innovatieactiviteiten binnen het KP7
BIJLAGEN
MILIEU Titel
Soort initiatief / beschikbare subsidie
Looptijd
Thema’s / prioriteiten
Samenhang met andere initiatieven
Status
Website
Strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling
Strategische richtsnoeren
2007-2013
•
GLB-hervorming, gebaseerd op LEADER+
Richtsnoeren goedgekeurd in februari 2006
http://europa.eu.int/ comm/agriculture/c apreform/rdguidelin es/index_en.htm
Thematische strategieën inzake luchtverontreiniging, afval, mariene milieu, bodem, duurzaam gebruik van grondstoffen en stedelijk milieu 6e MAP
Goedgekeurd in 2002
http://www.europa.e u.int/comm/environ ment/newprg/index. htm
Goedgekeurd december 2005
http://www.europa.e u.int/comm/environ ment/natres/index.h tm
Zesde Milieuactieprogramma
Thematische strategie inzake duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen
2002-2012
Strategie Budget EUR 10,5 mln
2006-2030
Verbetering van het concurrentievermogen van landbouw en bosbouw • Verbetering van milieu en platteland • Verbetering van de levenskwaliteit op het platteland en bevordering van diversificatie • Ontwikkeling van de plaatselijke capaciteit voor werkgelegenheid en diversificatie • Prioriteiten omzetten in programma’s • Complementariteit tussen communautaire instrumenten Uitwerking van zeven thematische strategieën: • Luchtverontreiniging (goedgekeurd september 2005) • Afvalpreventie en recycling (goedgekeurd december 2005) • Bescherming en behoud van het mariene milieu (goedgekeurd oktober 2005) • Bodem (goedgekeurd september 2006) • Duurzaam gebruik van pesticiden • Duurzaam gebruik van grondstoffen (goedgekeurd december 2005) • Stedelijk milieu (goedgekeurd januari 2006) Acties: • Verbetering van het inzicht in en de kennis van het hulpbronnengebruik in Europa, de negatieve milieueffecten daarvan en het belang ervan op EU- en wereldschaal • Ontwikkeling van instrumenten voor de bewaking en de rapportage van de geboekte resultaten in de EU, de lidstaten en de afzonderlijke economische sectoren • Bevordering van de toepassing van strategische benaderingen en processen in de lidstaten en in de afzonderlijke sectoren, waarbij deze worden aangemoedigd om op dit gebied plannen en programma’s uit te werken • Bewustmaking van belanghebbende partijen en burgers ten aanzien van het aanzienlijke negatieve milieueffect van hulpbronnengebruik
149
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Titel
Soort initiatief / beschikbare subsidie
Thematische strategie inzake bodembescherming
Thematische strategie
Looptijd
Doel / thema’s / prioriteiten
Samenhang met andere initiatieven
Status
Website
De thematische strategie voor bodembescherming bestaat uit een mededeling van de Commissie aan de andere Europese instellingen, een voorstel voor een kaderrichtlijn en een effectbeoordeling.
6e MAP
Thematische strategie goedgekeurd in september 2006
http://www.europa.e u.int/comm/environ ment/soil/index.htm
De voorgestelde richtlijn behelst: • totstandbrenging van een gemeenschappelijk kader inzake bodembescherming op basis van de beginselen van behoud van de bodemfuncties, preventie van bodemaantasting, vermindering van de effecten van bodemaantasting, herstel van aangetaste bodems en integratie in andere beleidssectoren; • de eis tot vaststelling, omschrijving en beoordeling van de effecten van bepaalde sectorale beleidsoriëntaties op de processen van bodemaantasting, met het oog op bescherming van de bodemfuncties; • de verplichting voor landeigenaren om voorzorgsmaatregelen te treffen wanneer het zich laat aanzien dat het gebruik dat zij van de bodem maken, de normale bodemfuncties aanzienlijk belemmert; • een aanpak van het probleem van bodemafdekking die een rationeler gebruik van het land overeenkomstig artikel 174 van het EG-Verdrag garandeert en die erop gericht is zo veel mogelijk bodemfuncties in stand te houden; • het in kaart brengen van de gebieden waar een gevaar bestaat voor erosie, verlies aan organische stof, verzilting, verdichting en aardverschuivingen, en de vaststelling van nationale maatregelenprogramma’s; • maatregelen ter beperking van het inbrengen van gevaarlijke stoffen in de bodem, teneinde te vermijden dat dergelijke stoffen zich in zodanige mate in de bodem ophopen dat dit de bodemfuncties verstoort en een risico doet ontstaan voor de volksgezondheid en het milieu; • het opzetten van een inventaris van verontreinigde locaties, het in het leven roepen van een financieringsmechanisme voor de sanering van ‘weeslocaties’, de opstelling van bodemrapporten en de vaststelling van een nationale strategie voor de sanering van de geïnventariseerde verontreinigde locaties.
150
Voorstel voor kaderrichtlijn ingediend in september 2006
BIJLAGEN
Titel
Soort initiatief / beschikbare subsidie
Thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling
Thematische strategie
LIFE+
Subsidieprogramma ca. EUR 2,1 mld
Looptijd
2007-2013
Thema’s / prioriteiten
Samenhang met andere initiatieven
Status
Website
Actie: • Hernieuwde nadruk op de onverkorte uitvoering van de bestaande wetgeving • Vereenvoudiging en modernisering van bestaande wetgeving • Invoering van de levenscyclusbenadering in het afvalbeleid • Bevordering van een ambitieuzer afvalpreventiebeleid • Betere kennis en voorlichting • Ontwikkeling van gemeenschappelijke referentienormen inzake recycling • Verdere uitwerking van het recyclingbeleid van de EU Doelstelling: Bijdragen tot de ontwikkeling en implementatie van het milieubeleid en de milieuwetgeving van de EU en daarmee tot duurzame ontwikkeling e conform de prioriteiten van het 6 MAP: klimaatverandering; natuur en biodiversiteit; milieu en gezondheid; duurzaam hulpbronnengebruik; strategische benaderingen van beleidsontwikkeling; tenuitvoerlegging en handhaving (incl. MER en SMER); ex-post-evaluatie van communautaire milieubeleidsmaatregelen
6e MAP
Goedgekeurd december 2005
http://www.europa.e u.int/comm/environ ment/waste/strategy .htm
6e Milieuactieprogramma
Goedkeuring van de verordening momenteel in conciliatie; formele bijeenkomst van het conciliatiecomité verwacht in februari/maart 2007.
http://europa.eu.int/ comm/environment/ life/news/futureoflife .htm
Prioriteiten: Tenuitvoerlegging en governance (75-80% van het budget) • bijdragen tot de ontwikkeling en demonstratie van innovatieve beleidsbenaderingen en -instrumenten, • bijdragen tot de consolidatie van de kennisbasis voor de ontwikkeling, beoordeling, monitoring en evaluatie van het milieubeleid en de milieuwetgeving, • de opzet en uitvoering ondersteunen van monitoring- en evaluatieprocessen t.a.v. de toestand van het milieu, en de drijvende krachten, belastende factoren en reactiemechanismen die deze toestand beïnvloeden, • de uitvoering van het communautaire milieubeleid vergemakkelijken, met bijzondere nadruk op de tenuitvoerlegging op plaatselijk en regionaal niveau, • zorgen voor ondersteuning van een betere milieu-governance, met een bredere participatie van de belanghebbende partijen, met inbegrip van NGO’s, in het overleg over en de uitvoering van het beleid.
Voorlichting en communicatie (20-25% van het budget) • informatie verspreiden en de bewustwording ten aanzien van
151
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
•
milieuvraagstukken vergroten, steun verlenen voor begeleidende maatregelen (voorlichting, communicatieacties en -campagnes, conferenties, enz.).
152
BIJLAGEN
Titel
Soort initiatief / beschikbare subsidie
Looptijd
Thema’s / prioriteiten
Samenhang met andere initiatieven
Status
Website
Kaderrichtlijn Water
Wetgeving
Omgezet in nationale wetgeving in 2003, definitieve stroomgebiedbeheerplannen incl. programma’s en maatregelen in 2009
• •
Voorstellen voor dochterrichtlijnen inzake grondwater en overstromingsrisicobeheer
Goedgekeurd in 2000
http://europa.eu.int/ comm/environment/ water/waterframework/index_e n.html
Richtlijn goedgekeurd door Parlement in december 2006
http://ec.europa.eu/ environment/water/i ndex.html
• • • • • •
Voorstel voor een dochterrichtlijn inzake de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging
Wetgeving
• • •
bescherming van rivieren, meren, kustgebieden en grondwater doelstellingen om voor alle wateren in 2015 een ‘goede toestand’ te waarborgen afbakening van afzonderlijke stroomgebieden door lidstaten zorgen voor administratieve regelingen voor ieder stroomgebiedsdistrict op het nationale grondgebied grensoverschrijdende samenwerking om te zorgen voor goede administratieve regelingen voor ieder internationaal stroomgebiedsdistrict actieve participatie van alle betrokken partijen, inclusief NGO’s en lokale gemeenschappen, bij activiteiten op het gebied van waterbeheer de terugdringing en beheersing van verontreiniging vanuit alle bronnen, zoals landbouw, industrie, stedelijke gebieden, enz. een waterprijsbeleid en het principe dat de vervuiler betaalt.
criteria voor de beoordeling van een goede chemische toestand van het grondwater criteria voor identificatie van aanzienlijke en aanhoudende stijgende trends en de omkering daarvan, en voor de bepaling van beginpunten voor het omkeren daarvan verplichting om indirecte lozingen van verontreinigende stoffen op het grondwater te voorkomen of te beperken
De lidstaten moeten de grondwaterkwaliteit monitoren en beoordelen op basis van gemeenschappelijke criteria en moeten trends in de grondwaterverontreiniging vaststellen en keren. De richtlijn introduceert een tweeledige aanpak: enerzijds naleving van kwaliteitsnormen en anderzijds maatregelen om de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater te voorkomen of te beperken. De lidstaten zullen een deel van de normen zelf op het meest geëigende niveau moeten vaststellen, uitgaande van de lokale of regionale omstandigheden.
153
Vervangt zeven eerdere richtlijnen: inzake oppervlaktewater; inzake meetmethoden en bemonsteringsfrequenties, en uitwisseling van informatie over de zoetwaterkwaliteit; inzake viswater, schelpdierwater en grondwater; en inzake de lozing van gevaarlijke stoffen Kaderrichtlijn Water, Nitraatrichtlijn, Stortrichtlijn en toekomstige Kaderrichtlijn Bodem
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Titel
Soort initiatief / beschikbare subsidie
Voorstel voor een dochterrichtlijn inzake overstromingsbeoordeling en -beheer Thematische strategie inzake de bescherming en het behoud van het mariene milieu
Voorstel voor een Richtlijn tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu
Wetgeving
Looptijd
Doel / thema’s / prioriteiten
Samenhang met andere initiatieven
Status
Website
Wetgeving
• • •
Kaderrichtlijn Water
Commissievoorstel (januari 2006)
Strategie
Bevordering van duurzaam gebruik van de zeeën en het behoud van mariene ecosystemen
6e MAP Voorstel voor een Richtlijn tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu Groenboek inzake maritiem beleid 6e MAP Thematische strategie inzake de bescherming en het behoud van het mariene milieu
goedgekeurd
http://europa.eu.int/ comm/environment/ water/flood_risk/pdf/ com_2006_15_en.p df http://www.europa.e u.int/comm/environ ment/water/marine/ com_504_en.pdf
beoordeling van het overstromingsrisico per stroomgebiedsdistrict overstromingsrisicokaarten plannen voor overstromingsrisicobeheer
Een kader voor betere samenwerking moet zorgen voor: • een goede bescherming van de oceanen en zeeën in Europa • een betere kennisbasis ten behoeve van de beleidsvorming • geïntegreerde en kosteneffectieve acties om de druk te verminderen • doeltreffende monitoring en evaluatie om te garanderen dat doelen worden bereikt en dat acties resultaat hebben
Een kader voor de ontwikkeling van mariene strategieën, bedoeld om een goede toestand van het mariene milieu te bereiken en om de bescherming en het behoud van dat milieu blijvend te waarborgen en achteruitgang te voorkomen
154
Datum voorstel: oktober 2005
http://www.europa.e u.int/comm/environ ment/water/marine/ dir_505_en.pdf
BIJLAGEN
Titel
Soort initiatief / beschikbare subsidie
Groenboek maritiem beleid ‘Naar een toekomstig maritiem beleid voor de Unie: Een Europese visie op de oceanen en zeeën’
Groenboek
Geïntegreerd kustgebiedbeheer (ICZM) in de EU
Beleidsaanbevelingen
MSUO – Maritime Safety Umbrella Operation
INTERREG Gezamenlijk gefinancierd door vier Interreg IIIB-programma’s (NWE, Noordzee,
Looptijd
2007 e.v.
Doel / thema’s / prioriteiten
Samenhang met andere initiatieven
Status
Website
Openbare raadpleging over een geïntegreerd toekomstig maritiem beleid voor de Europese Unie. Te beantwoorden vragen: • • Hoe garanderen wij Europa’s economisch leiderschap en concurrentievermogen, niet alleen in de sectoren scheepvaart, havens en scheepsbouw, maar ook in snel groeiende sectoren als de blauwe biotechnologie, monitoring van de oceanen en zeerobots, de moderne aquacultuur, cruiseschepen en de offshore energiesector? • • Hoe kunnen we onze kennis van de oceanen en de zeeën verbeteren door middel van wetenschappelijk onderzoek en technologie, en die kennis zo gebruiken dat we de oceanische hulpbronnen beschermen en de aantasting van het milieu keren? • • Hoe kunnen we de levenskwaliteit in onze kustregio’s verbeteren en de ontwikkeling van een duurzaam kusttoerisme stimuleren? • • Welke instrumenten kunnen worden ontwikkeld en gebruikt om onze band met de zee beter te beheren, inclusief gegevensverzameling, ruimtelijke ordening en financiële instrumenten? • • Hoe kunnen we een betere governance op het gebied van maritieme aangelegenheden tot stand brengen, ten behoeve van betere resultaten op regionaal, nationaal, Europees en internationaal niveau, en hoe kunnen we samenwerking stimuleren bij de offshore-activiteiten van de regeringen? • • Hoe kunnen we ons Europese maritieme erfgoed in stand houden en promoten, en de maritieme identiteit van Europa versterken? De Mededeling van de Commissie van 7 juni 2007, COM(2007)308 def., presenteert de conclusies van deze evaluatie en beschrijft de belangrijkste beleidsopties voor verdere bevordering van ICZM in Europa.
Thematische strategie voor het mariene milieu (beschouwd als milieupijler van een toekomstig maritiem beleid) Link naar Thematische strategie inzake luchtverontreiniging
Groenboek goedgekeurd in juni 2006
http://ec.europa.eu/ maritimeaffairs/polic y_en.html
Mariene Strategie en het EU-beleid inzake geïntegreerd kustgebiedbeheer Interreg IIIB (NWE, Noordzee, Noordelijke Rand, Oostzee)
Mededeling van de Commissie
http://eurlex.europa.eu/LexU riServ/site/en/com/2 007/com2007_0308 en01.doc
Assistentie voor INTERREG-projecten m.b.t. maritieme veiligheid door: • een Europees en internationaal netwerk te bieden voor samenwerking op het gebied van maritieme veiligheid • publiciteit te geven aan projectresultaten, om de prominente rol van Europa en de partners in het streven naar maritieme veiligheid duidelijk te maken • de projectcompetentie op het gebied van maritieme veiligheid te vergroten, door kennishiaten op te vullen en samenwerking te stimuleren
155
http://www.maritime -safety.org/
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Titel
Soort initiatief / beschikbare subsidie Noordelijke Rand, Oostzee)
Looptijd
Doel / thema’s / prioriteiten
•
Samenhang met andere initiatieven
programma’s te helpen om zich gezamenlijk sterk te maken om maritieme veiligheid op de Europese en internationale agenda te zetten
156
Status
Website
BIJLAGEN
Titel
Soort initiatief / beschikbare subsidie
Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit
Wetgeving
Looptijd
Thema’s / prioriteiten
Samenhang met andere initiatieven
Status
Website
•
Vier dochterrichtlijnen
Goedgekeurd in 1996
http://europa.eu.int/ comm/environment/ air/ambient.htm
6e MAP
Goedgekeurd in 2005
Onderdeel van Kaderprogramma Concurrentievermogen en Innovatie
vastgesteld
http://www.europa.e u.int/comm/environ ment/air/cafe/index. htm http://europa.eu.int/ comm/energy/intelli gent/index_en.html
• • • • Thematische strategie inzake luchtverontreiniging Programma Intelligente Energie Europa
Een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie
• •
Thematische strategie Subsidieprogramma EUR 727 mln Subsidie doorgaans 50% Groenboek
2007-2013
• • •
jaarbudget ca. 25 mln euro
Doelstellingen voor luchtkwaliteit om schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu als geheel te voorkomen, te verhinderen of te verminderen Beoordeling van de luchtkwaliteit in de lidstaten op basis van gemeenschappelijke methoden en criteria Verzameling van adequate informatie over de luchtkwaliteit en voorlichting van de bevolking daarover Verbetering van de milieuwetgeving Integratie van luchtkwaliteitskwesties op andere beleidsterreinen
Bevordering van energie-efficiëntie en duurzame energiebronnen door middel van projecten en andere acties: • Nieuwe en duurzame energiebronnen (ALTENER) • Energie-efficiëntie, met name in gebouwen en de industrie (SAVE) • Energieaspecten van het vervoer (STEER) • Samenwerking met ontwikkelingslanden (COOPENER)
• •
Trans-Europese energienetwerken (TEN-E)
Stroomlijning van bestaande bepalingen en samenvoeging van vijf wetgevingsinstrumenten tot één richtlijn Introductie van nieuwe luchtkwaliteitsnormen voor fijn stof (PM2.5) in de lucht
• • •
Energie voor groei en banen in Europa: voltooiing van de Europese interne markt voor elektriciteit en gas Een interne energiemarkt met een gegarandeerd continue voorziening: solidariteit tussen de lidstaten De energievoorziening veiligstellen en concurrerend maken: naar een meer duurzame, efficiënte en gediversifieerde energiemix Een geïntegreerde aanpak van de klimaatverandering Bevordering van innovatie: een strategisch plan voor Europese energietechnologie Naar een coherent extern energiebeleid financiert projecten m.b.t. elektriciteits- en gasinfrastructuur van Europees belang met name steun voor haalbaarheidsstudies. Meeste projecten zijn grensoverschrijdend of betreffen meerdere EU-lidstaten.
157
Openbare raadpleging afgesloten in september 2006
TEN
http://www.europa.e u.int/comm/energy/ green-paperenergy/index_en.ht m
http://www.europa.e u.int/comm/ten/ener gy/index_en.htm
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
BEREIKBAARHEID Titel
Soort initiatief / beschikbare subsidie
Looptijd
Thema’s / prioriteiten
Samenhang met andere initiatieven
Status
Website
TEN-T
Voorgesteld totaal budget EUR 20,35 mld (ca. 3 mld EUR/jaar) voor 20072013
2007-2013
30 prioritaire assen, waarvan de volgende 13 geheel of gedeeltelijk in NWE liggen: 2. Hogesnelheidsspoorwegas Parijs-Brussel/Brussel-KeulenAmsterdam-Londen 4. Hogesnelheidsspoorwegas Oost 5. Betuwelijn 9. Spoorwegas Cork-Dublin-Belfast-Stranraer (voltooid 2001) 13. Wegenas VK/Ierland/Benelux 14. Hoofdverbinding Westkust 17. Spoorwegas Parijs-Straatsburg-Stuttgart-Wenen-Bratislava 18. Rivierverbindingsas Rijn/Maas-Main-Donau 21. ‘Motorways of the Sea’: West-Europese maritieme snelweg (van Portugal en Spanje via de Atlantische Boog naar de Noordzee en de Ierse Zee) 24. Spoorwegas Lyon/Genua-Basel-Duisburg-Rotterdam/Antwerpen 26. Spoorweg-/autowegas Ierland/Verenigd Koninkrijk/Europese continent 28. ‘Eurocaprail’ op de spoorwegas Brussel-Luxemburg-Straatsburg 30. Rivierverbinding Seine-Schelde
TEN
Goedgekeurd
http://www.europa. eu.int/comm/ten/tra nsport/index_en.ht m
Initiatief ter bevordering van duurzaam goederenvervoer naar en door de Europese economische ruimte, alsmede havenontwikkeling, door nieuwe intermodale maritieme logistieke ketens in Europa tot stand te brengen.
Witboek Transport
Motorways of the Sea
Onderdeel van de TEN-T Richtsnoeren en subsidie
Oproepen tot het indienen van voorstellen
kaarten: http://www.europa. eu.int/comm/ten/tra nsport/maps/index _en.htm
Richtsnoeren TENT goedgekeurd op 29 april 2004
TEN-T Drie hoofddoelstellingen voor projecten: (1) concentratie van vrachtstromen op logistieke routes over zee (2) meer samenhang (3) minder congestie van het wegennet door modal shift Er zijn vier corridors aangewezen voor het opzetten van projecten van Europees belang: • Oostzeesnelweg (waarbij de lidstaten langs de Oostzee worden verbonden met de lidstaten in Midden- en West-Europa, inclusief de verbinding door het Noord-Oostzeekanaal); • West-Europese snelweg (waarbij Portugal en Spanje via de Atlantische Boog worden verbonden met de Noordzee en de Ierse Zee); • Zuidoost-Europese snelweg (waarbij de Adriatische Zee wordt
158
In 2010 moet er een netwerk zijn van maritieme snelwegen langs de vier corridors in heel Europa
http://europa.eu.int/ comm/transport/inte rmodality/motorway s_sea/index_en.htm kaart: http://www.europa.e u.int/comm/transpor t/intermodality/moto rways_sea/doc/200 4_07_30_map_mot orways_sea.pdf
BIJLAGEN
•
verbonden met de Ionische Zee en de oostelijke Middellandse Zee, inclusief Cyprus); Zuidwest-Europese snelweg (westelijke Middellandse Zee, waarbij Spanje, Frankrijk, Italië en Malta met elkaar worden verbonden, met aansluiting op de Zuidoost-Europese snelweg en verbindingen naar de Zwarte Zee).
159
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Titel
Soort initiatief / beschikbare subsidie
Looptijd
Thema’s / prioriteiten
Samenhang met andere initiatieven
Status
Website
NAIADES – Geïntegreerd actieplan voor de binnenvaart
Mededeling / Actieplan
2006-2013
•
Witboek Europees vervoersbeleid tot 2010: tijd om te kiezen
Mededeling goedgekeurd in januari 2006
http://ec.europa.eu/ transport/iw/prospe ct/index_en.htm
Europees vervoersbeleid tot 2010: tijd om te kiezen
Witboek
Tot 2010
• • • • •
Vijf strategische domeinen binnen een algemeen binnenvaartbeleid: markt, vloot, banen en vaardigheden, imago, infrastructuur. Bespiegelingen over een goede organisatiestructuur, en aanbevelingen voor wettelijke, coördinerende en ondersteunende maatregelen. Beter evenwicht tussen vervoerswijzen Knelpunten opheffen Gebruikers centraal plaatsen in het vervoersbeleid Beheersing van de globalisering van het vervoer
Goedgekeurd in 2001
http://www.europa. eu.int/comm/transp ort/white_paper/do cuments/doc/lb_tex te_complet_en.pdf
Programma Marco Polo II
Subsidieprogramma EUR 400 mln
2007-2013
•
Congestie op de wegen verminderen, milieuprestaties van het vrachtvervoerssysteem in de EU verbeteren en intermodaal vervoer bevorderen Ondersteuning van acties met betrekking tot vrachtvervoer, logistiek en andere relevante markten, ‘snelwegen op zee’ en verkeersbeperkingsmaatregelen.
Witboek Europees vervoersbeleid tot 2010: tijd om te kiezen
Verordening vastgesteld in november 2006
http://europa.eu.int/ comm/transport/ma rcopolo/index_en.h tm
Medegefinancierd door de EU
CIVITAS II (20052009)
(ook relevant voor prioriteit duurzame stedelijke ontwikkeling)
In uitvoering
http://www.civitasinitiative.org
CIVITAS-initiatief
•
totaal budget van het initiatief meer dan EUR 300 mln
•
• Programma gecoördineerd door steden Doelstellingen: • het bevorderen en uitvoeren van duurzame, schone en (energie)zuinige stedelijke vervoersmaatregelen • het implementeren van geïntegreerde pakketten technologie- en beleidsmaatregelen op het gebied van energie en vervoer in 8 categorieën (nl. toegangsbeperkingen, schone brandstoffen en voertuigen, collectief passagiersvervoer, geïntegreerde prijsstrategieën, minder auto-intensieve levensstijl, zachte maatregelen, vervoersmanagement, stedelijk goederenvervoer) • het creëren van kritische massa en markten voor innovatie
160
Voortzetting is nog onderwerp van discussie
BIJLAGEN
Titel
Soort initiatief / beschikbare subsidie
Looptijd
Thema’s / prioriteiten
Samenhang met andere initiatieven
Programma QuickStart
Ca. EUR 60 mld tot 2010
Tot 2010
Programma identificeert belangrijke gebieden voor investeringen in netwerken en kennis die binnen drie jaar van start kunnen gaan. Projecten hebben betrekking op:
TEN Structuurfondsen
1) Investeringen in netwerken • QuickStart-vervoersprojecten: onderdelen van TEN-T, met name grensoverschrijdende spoorwegverbindingen, zee- en binnenvaartverbindingen of wegverbindingen die aansluiten op andere netwerken zoals de ‘snelwegen op zee’ • ondersteuning van Galileo-satellietnavigatiesysteem • 17 potentiële QuickStart-energieverbindingen (uit voorstellen TENE) • 3 QuickStart-breedbandprojecten: project digitale kloof (afgelegen en landelijke gebieden); project mobiele communicatie en technologie (onderzoek naar de invoering van UMTScommunicatiesystemen); project ICT-netwerkinfrastructuur voor onderzoek (verdere verbetering van het Géant-netwerk tussen universiteiten en onderzoekscentra) 2) Investeringen in kennis • nadruk op essentiële technologiesectoren: nano-elektronica, lasers van de volgende generatie, waterstof als bron van energie en stroom • EU-aanwezigheid in de ruimte: GMES – verdere steun voor het nieuwe satellietsysteem voor de wereldwijde monitoring van milieu en veiligheid (naar verwachting in 2008 volledig operationeel); en een lanceerinstallatie voor Sojoez-raketten
161
Status
Website
http://europa.eu.int/ eurlex/en/com/rpt/200 3/com2003_0690e n01.pdf
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Titel
Soort initiatief / beschikbare subsidie
Looptijd
Thema’s / prioriteiten
Samenhang met andere initiatieven
Status
Website
Programma Ondersteuning van het ICT-beleid
Subsidieprogramma Budget EUR 728 mln
2007-2013
•
Onderdeel van Kaderprogramma Concurrentievermogen en Innovatie
vastgesteld
http://europa.eu.int/ comm/enterprise/e nterprise_policy/cip /index_en.htm#ict
i2010 - Een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid
Strategie
eContent Plus
Subsidieprogramma EUR 149 mln
IDABC (Europese e-overheidsdiensten)
• •
2005-2008
2005-2009
Stimuleren van de nieuwe convergerende markten voor elektronische netwerken, mediacontent en digitale technologieën Testen van oplossingen voor de knelpunten die de Europese uitrol van elektronische diensten belemmeren Ondersteunen van de modernisering van publieke diensten die de productiviteit en de dienstverlening van de overheid moeten verbeteren
Drie beleidsprioriteiten: • het creëren van één open en concurrerende markt voor informatieinfrastructuur en mediadiensten in de EU; • het verhogen van EU-investeringen in onderzoek naar informatieen communicatietechnologie (ICT) met 80% • het stimuleren van een Europese informatiemaatschappij voor iedereen. • aanpak van organisatorische barrières en bevordering van het gebruik van geavanceerde technische oplossingen om de toegankelijkheid en bruikbaarheid van digitaal materiaal in een meertalige omgeving te verbeteren; • aandacht voor specifieke marktgebieden waar sprake is van trage ontwikkeling: geografische content (als belangrijk bestanddeel van overheidsinformatie), onderwijscontent, culturele en wetenschappelijke content. IDABC = Interoperable Delivery of European eGovernment Services to public Administrations, Business and Citizens. Gaat uit van ICT: • om de levering van grensoverschrijdende overheidsdiensten aan burgers en ondernemingen in Europa te stimuleren en te
162
http://europa.eu.int/ information_society /activities/eten/new sroom/programme/ framework/index_e n.htm
Programma bouwt voort op de doelstellingen van e-TEN, Modinis en eContent volgens de nieuwe geïntegreerde strategie i2010 - Europese Informatiemaatschappij 2010.
eEurope
Initiatief goedgekeurd op 1 juni 2005
http://europa.eu.int/ information_society /eeurope/i2010/ind ex_en.htm
goedgekeurd
http://europa.eu.int/ information_society /activities/econtent plus/index_en.htm
Werkprogramma goedgekeurd op 28 februari 2006
http://europa.eu.int/ idabc/ werkprogramma: http://europa.eu.int/ idabc/servlets/Doc?
BIJLAGEN
• •
ondersteunen, om de efficiënte samenwerking tussen Europese overheidsdiensten te verbeteren, en om te helpen Europa tot een aantrekkelijke plaats te maken om te wonen, te werken en te investeren.
163
id=24379
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
DUURZAME STEDELIJKE ONTWIKKELING Titel
Soort initiatief / beschikbare subsidie
Thematische strategie inzake het stedelijk milieu
Thematische strategie
‘Een Europese benadering van duurzame gemeenschappen’ (Bristol-akkoord)
Cultuur 2007
Looptijd
Thema’s / prioriteiten
Samenhang met andere initiatieven
Betere integratie van bestaand EU-milieubeleid en bestaande EUmilieuwetgeving op lokaal niveau door lokale overheden te helpen bij een meer geïntegreerde aanpak van stedelijk beheer
6 MAP
Maatregelen: • Begeleiding bij geïntegreerd milieubeheer • Begeleiding bij plannen voor duurzaam stadsvervoer • Ondersteuning van EU-brede uitwisseling van best practices • Internetportaal van de Commissie voor lokale overheden • Opleiding Het Bristol-akkoord noemt acht kenmerken van duurzame gemeenschappen en streeft naar de uitwisseling van casestudy’s van goede praktijken.
Beleid
Kenmerken van duurzame gemeenschappen: • Actief, solidair en veilig • Goed bestuur • Goede verbindingen • Goede voorzieningen • Milieubewust • Welvarend • Goed vormgegeven en gebouwd • Gelijke kansen voor iedereen
Tot 2006: EUR 167 mln Vanaf 2007: voorgesteld budget EUR 408 mln
2007-2013
Andere voorstellen hebben onder meer betrekking op: • het vergroten van de impact van leningen van de Europese Investeringsbank • het bevorderen van algemene ‘place-making’-vaardigheden Doelstellingen: • bevordering van behoud en kennis van het cultureel erfgoed van Europese betekenis; • bevordering van de transnationale mobiliteit van degenen die werkzaam zijn in de culture sector; • stimulering van transnationale circulatie van culturele en artistieke werken en producten; • stimulering van de interculturele dialoog.
164
e
Status
Website
Goedgekeurd januari 2006
http://www.europa. eu.int/comm/enviro nment/urban/pdf/co m_2005_0718_en. pdf
Opgesteld onder Brits voorzitterschap: Informele EUministerraad over duurzame gemeenschappen, november 2005
http://www.commu nities.gov.uk/pub/5 23/PolicyPapersUK PresidencyEUMinis terialInformalonSus tainableCommuniti es_id1162523.pdf
In afwachting van formele goedkeuring
http://ec.europa.eu/ culture/eac/index_e n.html
BIJLAGEN
Titel
Soort initiatief / beschikbare subsidie
URBACT followup EUKN (European Urban Knowledge Network)
Cohesiebeleid en steden: de stedelijke bijdrage aan groei en werkgelegenheid in de regio
Looptijd
Thema’s / prioriteiten
Samenhang met andere initiatieven
Status
Website
2006-2013
Voorstel voor nieuw kaderprogramma om URBACT uit te breiden tot alle steden in Europa, evenals de ervaringen van afzonderlijke nationale netwerken en het European Urban Knowledge Network (EUKN) Zes thema’s: • sociale insluiting & integratie • huisvesting • vervoer & infrastructuur • stedelijk milieu • economie, kennis & werkgelegenheid • veiligheid & misdaadpreventie
EUKN (www.eukn.org)
Voortzetting is nog onderwerp van discussie Gelanceerd in 2005
www.urbact.org
Openbare raadpleging tot februari 2006 Resultaten zijn geïntegreerd in de definitieve versie van de Communautaire Strategische Richtsnoeren
http://europa.eu.int/ comm/regional_poli cy/consultation/urb an/contri_urban_en .pdf
Netwerk / interactief portaal
Werkdocument van de Europese Commissie
November 2005 – heden
Best practices, samenvattingen van praktisch stedelijk onderzoek, beschrijvingen van succesvol stedelijk beleid op lokaal, regionaal, nationaal of Europees niveau, en beschrijvingen van relevante netwerken. Aantrekkelijke steden: • Vervoer, bereikbaarheid en mobiliteit • Toegang tot diensten en voorzieningen • De natuurlijke en fysieke omgeving • De culturele sector Ondersteuning van innovatie, ondernemerschap en de kenniseconomie • Acties voor KMO’s en micro-ondernemingen • Innovatie en de kenniseconomie Meer en betere banen • De paradox van steden: veel banen, toch hoge werkloosheid • Verbetering van de werkgelegenheidskansen door onderwijs- en opleidingsniveaus te verhogen Ongelijkheid binnen steden • Bevordering van sociale insluiting en gelijke kansen • Meer veiligheid voor de burgers Bestuur • Steden en regio’s • Geïntegreerde benadering van duurzame stedelijke ontwikkeling • Inspraak van de burgers • Netwerken en uitwisseling van ervaringen (uitbreiding URBACT) Financiering stadsvernieuwing
165
EU-cohesiebeleid 20072013 / Communautaire Strategische Richtsnoeren
www.eukn.org
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa • •
Ontwikkeling van financiële engineering (JEREMIE) Publiek-private samenwerking (PPS)
166
BIJLAGEN
D) OVERZICHT VAN DE PRIORITEITEN IN DE NATIONALE STRATEGISCHE REFERENTIEKADERS VAN DE BIJ HET NWE-PROGRAMMA BETROKKEN LIDSTATEN MET BETREKKING TOT HET COHESIEBELEID INZAKE CONCURRENTIEVERMOGEN EN SAMENWERKING België (Vlaanderen)
Geactualiseerd NSRK Vlaanderen-België Algemene doelstelling Versterken van het concurrentievermogen en de aantrekkelijkheid van de Vlaamse economie, verdere ontwikkeling van Vlaanderen als kennisregio en ondernemingsregio met aandacht voor de duurzame en evenwichtige ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied. De strategie van het Vlaamse concept-NSRK met betrekking tot het EFRO concentreert zich op 4 hoofdprioriteiten. De duurzame en evenwichtige ontwikkeling van het landelijk gebied zal in de eerste drie prioriteiten worden geïntegreerd. Drie horizontale thema's lopen als een rode draad door de 4 prioriteiten: territoriale dimensie, duurzame ontwikkeling en milieu, en interregionale samenwerking. Hoofdprioriteiten: •
•
•
•
•
•
•
•
• •
1) Bevorderen en stimuleren van kenniseconomie en innovatie Bewustmaking binnen de profit- en non-profitsector van het belang van kennis en samenwerking tussen/met kennisactoren (bedrijven, onderzoeksinstituten, kenniscentra, enz.); Het ondersteunen van begeleiding en advies ten behoeve van betere kennisoverdracht (kennismakelaars, betere toegang tot strategische en vakgerichte kennis, individuele en collectieve ondersteuning door kennisactoren, bedrijfsmodellering); Het opzetten van samenwerkingsinitiatieven (netwerken, clusters, platforms) en het stimuleren van de interactie tussen verschillende actoren (publieke sector, grote bedrijven, MKB, non-profitsector, onderzoekscentra, kennisinstituten); Aandacht voor het internationale karakter van de kenniseconomie (ondersteuning van het MKB om toegang te krijgen tot internationale programma's, contacten tussen Vlaamse en buitenlandse clusters, optimalisering van internationale commercialisering); Het ondersteunen van innovatieve voorbeelden/pilotprojecten op het gebied van de toepassing van kennis (waarbij de nadruk ligt op de voorbeeldfunctie en de overdraagbaarheid van kennis); Het ondersteunen van innovatie gericht op meer eco-efficiëntie, duurzame productie- en consumptiepatronen, aandacht voor milieu- en energietechnologie en systeeminnovatie; Het stimuleren van innovatie in specifieke sectoren van de plattelandseconomie (toerisme, regionale positionering, enz.). 2) Stimuleren van ondernemerschap Het stimuleren van de ondernemingszin van individuen, bedrijven en maatschappij (met bijzondere aandacht voor bepaalde groepen, zoals jongeren, vrouwen, 45+, allochtonen); Betere regelgeving voor ondernemers; Betere voorwaarden voor de oprichting, doorgroei en overname van bedrijven;
167
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
• • •
•
• • •
•
•
• •
• • •
•
•
Betere voorlichting over risicokapitaal/financiering; Stimuleren van internationaal en ethisch ondernemen; Een combinatie van complementaire maatregelen in stedelijke, periurbane en landelijke gebieden met speciale aandacht voor het landelijk gebied. 3) Optimaliseren van externe ruimtelijk-economische factoren Verbeteren van externe ruimtelijk-economische factoren teneinde een aantrekkelijke omgeving te creëren voor de vestiging en ontwikkeling van bedrijven (inclusief de ontwikkeling van voormalige industrieterreinen); Duurzame bedrijventerreinen/industriegebieden (ontwerp, ontwikkeling, exploitatie, duurzaam langetermijnbeheer van bedrijventerreinen); Verbeteren van de bereikbaarheid van bedrijventerreinen / industriegebieden; Verbeteren en optimaliseren van de logistiek, verbeteren van de (internationale) bereikbaarheid en effectiviteit van 'economische poorten' als een belangrijke vestigingsfactor voor bedrijven; Aanpassen van beleid aan de eisen van het gebied (bijv. in landelijke gebieden andere accenten en/of bedrijven dan in meer verstedelijkte gebieden), geïntegreerde vestiging van bedrijventerreinen / industriegebieden in landelijk gebied; Integraal waterbeheer (overstromingspreventie, bescherming van waterkwaliteit, ontwikkeling van waterwegen binnen het logistieke netwerk, behoud van de toeristische en natuurfunctie van waterwegen); Ontwikkelen van een gezonde en natuurlijke omgeving (overeenkomstig Natura 2000); Behoud van de reservoirfunctie van landelijke gebieden, zowel ten aanzien van de kwaliteit van de levende en natuurlijke omgeving als van de vestigingsaantrekkelijkheid voor kleine innovatieve bedrijven. 4) Verbeteren van stedelijke ontwikkeling Versterken van steden en stedelijke gebieden om te zorgen voor groei, innovatie en werkgelegenheid; Stadsvernieuwing – vernieuwing van achterstandswijken in grote steden; Ontwikkelen en versterken van complementaire ruimtelijke netwerken, ondersteunen van geïntegreerde stedelijke ontwikkelingsprojecten (met name gericht op economie en mobiliteit als motor achter andere ontwikkelingen); Stimuleren van interstedelijke samenwerking in de vorm van regionale samenwerkingsverbanden ten behoeve van het creëren van kritische massa; De vier belangrijkste actielijnen: - versterken van de economie in stedelijke gebieden (creëren en behoud van ruimte voor bedrijven en economische activiteiten); - verbeteren van de interne en externe bereikbaarheid in en tussen stedelijke gebieden en verbeteren van de aantrekkelijkheid van steden; - verbeteren van de kwaliteit van leven in steden/stedelijke gebieden; - ontwikkelen van de sociaal-culturele sector om de sociaaleconomische ontwikkeling in steden positief te beïnvloeden.
NSRK en doelstelling 3
168
BIJLAGEN
Gesteld wordt dat een nauwere samenwerking tussen Europese regio's van steeds groter belang wordt om het concurrentievermogen en de economische groei te stimuleren. Er wordt veel waarde gehecht aan verdere ondersteuning van de dynamiek en resultaten die voortvloeien uit de huidige INTERREG-programma's. De toekomstige doelstelling-3-programma's waaraan Vlaanderen zal deelnemen worden vermeld.
België (Wallonië)
NSRK en interregionale samenwerking Binnen de vier prioriteiten bestaat de mogelijkheid voor interregionale samenwerking met minimaal één regio in een andere lidstaat, voor de uitwisseling van ervaringen en best practices. Wallonië heeft ervoor gekozen om zich in het NSRK expliciet te richten op de doelstellingen ‘convergentie’ en ‘regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’ en optioneel op de doelstelling ‘territoriale samenwerking’. Het Waalse NSRK beoogt een daadwerkelijke complementariteit tussen programma’s en acties onder de doelstelling ‘territoriale samenwerking’ en programma’s en acties onder de doelstellingen ‘convergentie’ en ‘regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’. Internationalisering, of de internationale dimensie (inherent aan de doelstelling territoriale samenwerking), wordt beschouwd als een essentieel element bij het versterken van de algemene economische ontwikkelingsstrategie van Wallonië. Ter ondersteuning van de internationale dimensie van de economische ontwikkelingsstrategie van Wallonië zijn de volgende prioriteiten vastgelegd:
België (Brussel)
•
Internationalisering van ondernemingen/bedrijven; integratie van deze bedrijven in Europese netwerken:
•
Ontwikkeling van samenwerkingsverbanden met naburige ‘pôles de compétitivité’;
•
Participatie van Wallonië in Europese onderzoeksnetwerken;
•
Internationalisering van specifieke stedelijke gebieden en integratie van deze gebieden in netwerken.
De algemene doelstellingen van het NSRK van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn: •
•
een evenwichtige territoriale ontwikkeling van het Brussels Gewest en afname van de ongelijkheid binnen het Gewest op economisch, sociaal en milieugebied; toename van economische dynamiek, innovatie en werkgelegenheid.
De drie thematische NSRK-prioriteiten voor Brussel zijn:
1. Versterken van de territoriale samenhang Het hoofddoel van deze prioriteit is de duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van het sociaal-economisch kwetsbare deel van het Gewest. In het kader van deze prioriteit ligt de nadruk in dit interventiegebied met name op het versterken van het economisch potentieel, het creëren van sociaal-economische infrastructuren, het verbeteren van de kwaliteit van leven en de aantrekkelijkheid van het gebied, het beperken van stedelijke barrières en het benutten van het
169
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
toeristisch en commercieel potentieel van het gebied. 2. Verbeteren van het territoriale concurrentievermogen Het hoofddoel van deze prioriteit is om door economische ontwikkeling en innovatieve initiatieven in dit interventiegebied de aantrekkingskracht van het sociaal-economisch kwetsbare deel van het Brussels Gewest te vergroten door het bevorderen van: - nieuwe bedrijvigheid in sectoren die werkgelegenheid opleveren; - specifieke economische sectoren die al in dit gebied aanwezig zijn; - management en professionalisering van organisaties die begeleiding en advies bieden aan bedrijven, ondersteuning van investeringen en toegang tot kapitaal voor startende ondernemingen die in het gebied investeren; - het opzetten van nieuwe innovatiecentra in het gebied. 3. Werkgelegenheid en sociale samenhang Het hoofddoel is om de sociale samenhang te versterken zodat de werkgelegenheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest toeneemt, waarbij de ondersteuning is gericht op: - vergroting van de mogelijkheden van werkzoekenden om deel te nemen aan de arbeidsmarkt; - initiatieven die zijn gericht op reïntegratie van werklozen in het arbeidsproces; - participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt; - ontwikkeling en management van samenwerkingsverbanden die zich richten op werkzoekenden en werkgevers; - maatregelen die inspelen op de behoeften van de arbeidsmarkt en aan de hand waarvan nauwkeurige prognoses van deze behoeften kunnen worden gemaakt. De drie overkoepelende NSRK-prioriteiten voor Brussel zijn: 1. duurzame ontwikkeling; 2. innovatie 3. bestuur, samenwerking en gelijke kansen
Territoriale samenwerking Het doel is om coherente projecten te ontwikkeling die de actoren in staat stellen om hun activiteiten in het kader van territoriale samenwerking uit te voeren in overeenstemming met de binnen de hoofddoelstelling (II) gekozen benaderingen en onderwerpen en zich te richten op structurering van projecten, waarbij door middel van een intersectorale benadering verschillende doelstellingen tegelijkertijd worden nagestreefd. De projectpartners dienen rekening te houden met de eigenheid van het Gewest: de omvang, en de drieledige status als stad, gewest en nationale, regionale en Europese hoofdstad. Het doel van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot territoriale samenwerking is het ondersteunen van de in het NSRK opgenomen regionale prioriteiten. Voor Brussel, dat zowel een stad als een gewest is, lijkt het met name van belang om bij de stedelijke ontwikkeling het accent te leggen op samenwerkingsverbanden, vooral met partners in Noordwest-Europa, waar vergelijkbare situaties bestaan. Het Gewest zal zich met name richten op projecten die van belang zijn voor de ontwikkeling van het Gewest: hierbij gaat het vooral om concepten als polycentrisme 170
BIJLAGEN
(opzetten van netwerken van complementaire steden), streven naar synergie, opzetten van samenwerkingsverbanden, nieuwe vormen van bestuur en instrumenten die harmonieuze relaties tussen steden onderling en tussen steden en hun achterland bevorderen. Steden en stedelijke regio's zijn belangrijke groeicentra. Deze groeicentra kunnen er onder andere toe bijdragen dat de Lissabon- en Göteborg-doelstellingen worden gerealiseerd. Om deze doelstellingen te bereiken is het belangrijk dat steden beschikken over de juiste middelen en instrumenten. Zij moeten (bestaande) functionele specialisaties (niches) ontwikkelen zodat er complementaire groeicentra ontstaan, en zorgen voor optimale benutting van hun potentieel (human resources) door bijvoorbeeld het opzetten van MKB- en innovatienetwerken en competentiecentra. De term ‘innovatie’ dient in bredere zin te worden opgevat, d.w.z. innovatie in elke economische sector, en bijvoorbeeld ook in sectoren die inherent zijn aan een stad en van belang voor Brussel, zoals de bouw, de dienstverlening, het toerisme, de creatieve bedrijfstak (mode, kunst, enz.). Er kunnen gezamenlijke initiatieven worden ontplooid op het gebied van scholing en ter stimulering van de ondernemingszin en innovatie. Er kunnen speciale maatregelen worden genomen om bedrijven, innovatieve activiteiten, middenstanders en andere investeringen aan te trekken in de sociaaleconomisch zwakkere gedeelten van de stad. Tegelijkertijd worden steden geconfronteerd met problemen die een bedreiging vormen voor innovatie en creativiteit (sociale uitsluiting, armoede, kwaliteit van de openbare ruimte in bepaalde centrale gebieden, luchtvervuiling, verkeerscongestie, enz.); deze problemen kunnen ook in het kader van de toekomstige territoriale samenwerkingsprogramma’s worden aangepakt. Er moeten gezamenlijke strategieën worden opgezet om de uiteenlopende grootstedelijke problemen op te lossen, onder andere door de implementatie van de hierboven genoemde projecten met betrekking tot het opleiden van mensen, het aantrekken van investeringen en innovatie, enz. Stedelijke uitdijing kan worden aangepakt door maatregelen die zijn gericht op het verhogen van de aantrekkelijkheid van de stad voor inwoners en investeerders, verbetering van de stedelijke omgeving en de beschikbaarheid en kwaliteit van de stedelijke infrastructuur, (openbare) dienstverlening, enz. Ook projecten die zijn gericht op de ontwikkeling en versterking van de culturele waarden in de stad (cultureel erfgoed, kunst, culturele verscheidenheid, enz.) vallen binnen het kader van deze strategie. Prioriteiten op het gebied van het beheer van natuurlijke hulpbronnen en klimaatverandering liggen onder andere bij maatregelen die zijn gericht op het terugdringen van vervuiling, het vergroten van de energie-efficiëntie in alle sectoren, maatregelen op het gebied van duurzame energie, enz. Met name kunnen er projecten worden ontwikkeld op het gebied van ecologisch bouwen en duurzame architectuur, waarbij ook aandacht wordt besteed aan aspecten als scholing en bewustmaking. Op het gebied van vervoer en bereikbaarheid liggen de prioriteiten onder andere bij slimme en duurzame vervoersoplossingen, die met name van belang zijn in stedelijke gebieden met veel verkeer (optimalisering van vervoersstromen en van de bestaande infrastructuur), het terugdringen van verkeerscongestie en de afhankelijkheid van de auto door het ontwikkelen van OV-oplossingen, het opzetten van efficiënte logistieke systemen en het bevorderen van multimodale vervoersoplossingen waarbij de nadruk ligt op duurzame vormen van transport, het verbeteren van de interoperabiliteit en intermodaliteit van vrachtvervoer (over het spoor en het water), het versterken van het potentieel en het concurrentievermogen van de binnenvaart en van de verbindingen en samenwerking tussen zee- en
171
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Duitsland
binnenhavens, en de integratie van binnenhavens in hun (stedelijke) omgeving. Nieuwe intermodale knooppunten – als nieuw ontwikkelde gebieden met een gediversifieerde ontwikkeling, specifieke functies en waarden – moeten volledig worden geïntegreerd in hun onmiddellijke omgeving en in de stad. De kwaliteit van de openbare ruimte is een bepalende factor voor de aantrekkelijkheid van deze nieuwe gebieden. In meer algemene zin kunnen er gemeenschappelijke strategieën worden ontwikkeld die gericht zijn op een hoge kwaliteit van de openbare ruimte (openbare ruimte als gedeelde ruimte, integratie van verlichtingsplannen, enz.). De strategie van het Duitse concept-NSRK concentreert zich op 3 hoofdprioriteiten, de zogenaamde strategische overkoepelende doelstellingen. In het NSRK worden de regionale verschillen tussen de 16 deelstaten benadrukt. De 16 deelstaten zullen dan ook op basis van SWOT-analyses allemaal een eigen strategie ontwikkelen om hun economische concurrentievermogen te versterken. Afgezien van de verschillen vertonen de Duitse regio's grote overeenkomsten wat betreft hun kenmerken en de problemen die zich voordoen. Hierbij gaat het met name om terugdringing van de werkloosheid, versterking van het concurrentievermogen, ondersteuning van de groei en globalisering. Hierbij dienen de regio's rekening te houden met de demografische veranderingen. Daarnaast is een van de gemeenschappelijke kenmerken van de Duitse regio's een economische structuur die voor een belangrijk deel wordt bepaald door het MKB. Binnen de strategie en de hoofdprioriteiten van het NSRK wordt zowel aandacht besteed aan duurzame stedelijke ontwikkeling als aan het landelijk gebied. Drie prioriteiten 1) Innovatie en uitbreiding van de kennismaatschappij en versterking van het economische concurrentievermogen •
Uitbreiding van de kennismaatschappij als belangrijkste voorwaarde voor een duurzame moderne samenleving;
•
Concurrerende opzet van markten;
•
Betere voorwaarden om het ondernemen gemakkelijker te maken, met name door het terugdringen van de beperkingen voor particuliere initiatieven en de financiering van middelgrote bedrijven;
•
Benutting van ecologische innovaties als concurrentievoordeel.
2) Vergroten van de aantrekkelijkheid van regio's voor investeerders en inwoners door middel van duurzame stedelijke en regionale ontwikkeling •
Ervoor zorgen dat het vestigingsklimaat van Duitse regio's verbetert;
•
Er tegelijkertijd voor zorgen dat de Duitse regio's aantrekkelijk zijn voor werknemers en inwoners;
•
Terugdringen van beperkingen en ongelijkheid op het gebied van regionale ontwikkeling;
172
BIJLAGEN
•
Noodzaak om de betreffende maatregelen af te stemmen op regionale sterkten en zwakten; daarom moet met name ondersteuning worden geboden aan regio's met een zwakke industriële structuur, stedelijke probleemgebieden, landelijke gebieden en gebieden die afhankelijk zijn van de visserij;
•
Binnen deze maatregelen wordt veel belang gehecht aan de kwaliteitsverbetering van de infrastructuur (zowel vervoersinfrastructuur met grote capaciteit als technologische infrastructuur);
•
Gerichte verbetering van de milieukwaliteit, het benutten van het ecologisch potentieel en het realiseren van economische innovatie.
3) Afstemming van de arbeidsmarkt op nieuwe uitdagingen – meer en betere banen •
Creëren van nieuwe en concurrerende werkgelegenheid;
•
Afstemming van de arbeidsmarkt op nieuwe uitdagingen als gevolg van de voortschrijdende globalisering en demografische veranderingen;
•
Toename van de arbeidsparticipatie;
•
Verbeteren van het aanpassingsvermogen van werknemers;
•
Grotere flexibiliteit van de arbeidsmarkt;
•
Verbetering van de arbeidsparticipatie van oudere werknemers en integratie van laaggeschoolde arbeiders en allochtonen op de arbeidsmarkt.
•
Bijscholing en levenslang leren;
•
Uitbreiding van de kennismaatschappij en het tot stand brengen van economische structuurverandering.
NSRK en doelstelling 3 Slechts een vrij algemene beschrijving van het doel van transnationale samenwerking. Veel nadruk op de integratie van regio's die een achterstand vertonen op het gebied van infrastructuur en economische structuur. Transnationale samenwerking als belangrijke ontwikkelingsfactor voor Duitse steden en regio's. Overkoepelende doelstellingen Milieu – bescherming van natuur en milieu: Op basis van de onderstaande strategische doelstellingen aandacht voor gerelateerde onderwerpen binnen planning en uitvoering, en voor het bewaken van het cohesiebeleid: •
Uitvoering en naleving van de Europese milieuwetgeving en het acquis communautaire op milieugebied (bijvoorbeeld de Kaderrichtlijn Water, Vogel- en Habitatrichtlijn enz.);
•
Naleving van de doelstellingen op het gebied van klimaatbescherming (Kyoto-protocol);
•
Naleving van nationale milieunormen binnen alle regio's en in het kader
173
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
van alle gesubsidieerde maatregelen; •
SMER voor alle projecten met significante milieugevolgen of -effecten;
•
Verbetering van risicobeheer als een belangrijke voorwaarde voor de veiligheid van regionale economische locaties;
•
Scheppen van aantrekkelijke randvoorwaarden voor bedrijven en hun werknemers;
•
Aandacht voor duurzaamheid op milieugebied bij alle maatregelen die ten doel hebben de economische en sociale cohesie te versterken.
Gelijke kansen: •
Scheppen van een omgeving waarin voor zowel mannen als vrouwen een betere combinatie van werk en gezin mogelijk is;
•
Aandacht voor de behoeften en mogelijkheden van mannen, vrouwen en gezinnen;
•
Verbetering van de arbeidsparticipatie van vrouwen;
•
Versterken van vrouwelijk ondernemerschap en stimuleren van vrouwelijke starters;
•
Bevorderen van gelijke rechten voor mannen en vrouwen op het gebied van onderwijs, onderzoek en innovatie.
Duurzame stedelijke ontwikkeling:
Nederland
•
Integrale strategieën om concentratie van economische, ecologische en maatschappelijke problemen in stedelijke gebieden te voorkomen;
•
Stimuleren van lokale economieën en lokale werkgelegenheid;
•
Herstel van de fysieke omgeving;
•
Herinrichting van voormalige industrieterreinen;
•
Behoud en exploitatie van historisch en cultureel erfgoed ten behoeve van groei en ontwikkeling;
•
Maatregelen waarbij rekening wordt gehouden met de veranderende demografische structuur;
•
Versterking van de rol van steden met betrekking tot duurzame regionale groei.
De conceptstrategie beslaat drie hoofdprioriteiten: •
innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie
•
aantrekkelijke regio's en steden
•
meer en betere werkgelegenheid
In het gedeelte over transnationale territoriale samenwerking wordt verwezen naar de Rotterdam-agenda en 4 EFRO-thema's (innovatie, milieu, bereikbaarheid en duurzame stedelijke ontwikkeling). De bedoeling is om ruimte te bieden aan transnationale discussies over de inhoud van de programma's. Innovatie: transnationale samenwerking om de contacten tussen
174
BIJLAGEN
universiteiten te versterken en kennisuitwisseling te stimuleren. Milieu: bescherming tegen overstroming van rivieren, behoud van grote natuurlijke gebieden, biodiversiteit, natuurlijke hulpbronnen, verbetering van waterkwaliteit, en de impact van recreatie en toerisme op waterkwantiteit en -kwaliteit. Energie-efficiëntie en risicopreventie, externe veiligheid (beperken van natuurlijke en technologische risico's, bijvoorbeeld door innovatief vervoer van gevaarlijke stoffen). Maritieme veiligheid en milieuverbeteringen in havens, maar ook planning en milieuvriendelijke installatie van energie-infrastructuren. Bereikbaarheid: gezamenlijk onderzoek naar structuurplanning, tracébesluiten en grensoverschrijdende PPS-constructies, verkeersbeheersmodellen en kleinschalige investeringen zoals aansluitingen op de hoofdinfrastructuur. Er wordt gestreefd naar een geïntegreerde aanpak, zoals de ontwikkeling van de as Amsterdam-Parijs of de hoofdstructuur die de verbinding vormt met Oost-Europa. Vervoer over het water, bijv. 'rivierinformatiesystemen' en samenwerking tussen havens. Duurzame stedelijke ontwikkeling: ontwikkeling en verbetering van stedelijke netwerken en relaties tussen stedelijk en landelijk gebied. De investeringen moeten een pilotkarakter hebben aangezien het budget geen grootschalige strategische projecten toelaat. Programmaoverschrijdende samenwerking (Noordzee en Oostzee) op het gebied van havens, kustvaart en energieveiligheid (onder toepassing van de 20%-flexibiliteitsregel). Ierland
Het Nationale Strategische Referentiekader voor Ierland richt zich op drie prioriteiten, te weten: •
innovatie, kennis en ondernemerschap
•
versterking van het concurrentievermogen en de connectiviteit van stedelijke centra door verbetering van infrastructurele voorzieningen en milieu en duurzame ontwikkeling
•
opscholing van de beroepsbevolking en participatiebevordering en activering van inactieven.
De inzet van Ierland voor de Lissabon-agenda blijkt uit het feit dat de investeringsstrategie van het NSRK volledig is gericht op het verwezenlijken van deze doelstellingen. Daarnaast noemt het NSRK drie horizontale beleidsthema’s: •
bevordering van duurzame ontwikkeling
•
bevordering van gelijke kansen
•
bevordering van sociale integratie.
Het NSRK noemt geen specifieke prioriteiten voor de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’. Ierland streeft deze doelstelling echter wel na en zal actief deelnemen aan alle programma’s waar het land voor in aanmerking komt. De prioriteiten die in het Ierse NSRK worden genoemd, vormen bovendien een globale aanvulling op de prioriteiten van het NWEprogramma.
175
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Verenigd Koninkrijk
De strategie uit het concept-NSRK van het VK concentreert zich op 6 hoofdprioriteiten: •
Bevorderen van innovatie en kennisoverdracht;
•
Stimuleren van ondernemerschap en ondernemen;
•
Bijscholing van middelbaar opgeleide werknemers;
•
Terugdringen van het aantal economisch inactieven;
•
Opbouwen van duurzame gemeenschappen;
•
Verbeteren van bereikbaarheid en connectiviteit.
Algemene doelstellingen •
behoud van macro-economische stabiliteit
•
snellere stijging van duurzame groei
•
verbetering van de economische prestaties van alle regio's in het VK.
Alle Structuurfondsprogramma's dienen geïntegreerde strategieën te bevatten met betrekking tot milieuproblemen en duurzame ontwikkeling. Speciale aandacht voor innovatieve milieutechnologie. Speciale nadruk op de aanpak van het onvermogen van de markt om goederen of diensten te leveren. Drie horizontale thema's: 1) Duurzame ontwikkeling, productie en consumptie 2) Duurzaamheid op milieugebied 3) Gelijke kansen en non-discriminatie NSRK en doelstelling 3. In het NSRK van het VK zijn geen prioriteiten met betrekking tot doelstelling 3 vastgelegd omdat deze moeten worden ontwikkeld in overleg met de andere bij doelstelling 3 betrokken lidstaten. Wel houdt de Britse overheid onverkort vast aan de toekomstige samenwerkingsdoelstelling, inclusief alle grensoverschrijdende, transnationale en interregionale programma's waar het VK in de periode van 2007-2013 voor in aanmerking komt. Frankrijk
Zoals blijkt uit de analyse van Frankrijk en de Franse regio's, heeft dit land te maken met grote economische, maatschappelijke en milieu-uitdagingen, die sterk verband houden met de thema's van de Lissabon-Göteborgagenda. Op basis van de Communautaire Strategische Richtsnoeren en de doelstellingen van het cohesiebeleid, is er op nationaal en regionaal niveau overleg gevoerd met de hoofdpartners. Naar aanleiding hiervan zijn de strategische speerpunten vastgesteld, aan de hand waarvan voor ieder programma en voor ieder fonds thematische prioriteiten konden worden vastgesteld, alsmede territoriale prioriteiten voor de periode 2007-2013.
176
BIJLAGEN
De strategische prioriteiten die een belangrijk uitgangspunt vormen voor toekomstige programma's hebben betrekking op vier hoofdgebieden: • Economisch klimaat en ondersteuning van bedrijven, waarbij met name aandacht wordt besteed aan innovatie en territoriale excellentie; • Onderwijs, werkgelegenheid, menselijke hulpbronnen en maatschappelijke integratie; • Milieu en risicopreventie; • Duurzame ontwikkeling.
De Franse strategische uitgangspunten met betrekking tot twee van de drie doelstellingen van sociale en economische cohesie 1) Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid op het vasteland van Frankrijk A – In de regio's: bevorderen van de aantrekkelijkheid en excellentie van de regio's voor investeerders en werkgelegenheid: strategische uitgangspunten voor EFRO Prioriteit 1: Bevordering van innovatie en kenniseconomie Prioriteit 2: Ontwikkeling van ICT ten behoeve van economie en informatiemaatschappij Prioriteit 3: Ondersteuning van bedrijven in het kader van de territoriale ontwikkelingsmaatregelen Prioriteit 4: Bescherming van het milieu en risicopreventie in de context van duurzame ontwikkeling Prioriteit 5: Ontwikkeling van vormen van vervoer die een alternatief kunnen bieden voor het vervoer over de weg (zowel voor particulieren als voor bedrijven) B – Bevorderen van werkgelegenheid, benutten van menselijk kapitaal en aandacht voor maatschappelijke integratie: strategische uitgangspunten in het kader van het Europees Sociaal Fonds Prioriteit 1: Zorgen voor een grotere flexibiliteit van werknemers en bedrijven bij veranderingen in het economisch klimaat Prioriteit 2: Betere toegang tot werk voor werklozen Prioriteit 3: Versterken van de sociale cohesie en bestrijden van discriminatie ten behoeve van maatschappelijke integratie Prioriteit 4: Investeren in menselijke hulpbronnen Prioriteit 5: Opzetten van samenwerkingsverbanden en van een netwerk voor werkgelegenheid en integratie Prioriteit 6: Ondersteuning van grensoverschrijdende maatregelen en samenwerking tussen regio's op het gebied van werkgelegenheid en maatschappelijke integratie. C – Territoriale dimensie van cohesie en duurzame ontwikkeling 1. Vaststellen van interventiestrategieën voor de territoriale gebieden die binnen de projectgebieden vallen 2. Stedelijke gebieden – bronnen van economische, maatschappelijke en culturele dynamiek 3. Speciale ondersteuning nodig voor landelijke gebieden en voor gebieden die afhankelijk zijn van de visserij 4. Interregionale gebieden en gebieden met geografische en natuurlijke belemmeringen
177
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
2) NSRK en doelstelling 3 Voor de 3 punten moeten strategische projecten worden ontwikkeld. A – Grensoverschrijdende samenwerking: Projecten voor gebieden met een hoog integratiepotentieel Economische samenwerking Bereikbaarheid, innovatie, onderzoek en academische activiteiten Risicopreventie Natuurlijke hulpbronnen en culturele waarden B – Regionale integratie van overzeese gebieden in hun omgeving
Luxemburg
C – Interregionale samenwerking Achtergrond: grensoverschrijdende samenwerking is specifiek van belang voor een klein land als het Groothertogdom Luxemburg: het land is niet alleen sterk afhankelijk van de buurlanden (met name de Grande Région), maar ook van andere landen in Europa. Aangezien Luxemburg en de Grande Région geen deel uitmaken van een grootstedelijk gebied en ook niet gelegen zijn langs een Eurocorridor, dient het land zich te richten op alternatieve strategieën die verband houden met het idee van mondiale centra die als tegenwicht dienen (Ruimtelijke Visie voor NWE in 2000). Algemene doelstelling: bevorderen van samenwerking, niet alleen met de Grande Région maar ook met andere dynamische gebieden in Europa, vooral in Noordwest-Europa, door deel te nemen aan strategische projecten met een groot territoriaal effect die een bijdrage leveren aan de implementatie van nationale doelstellingen. Verwacht wordt dat de synergie en de complementariteit tussen grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerkingsprogramma's voordelen opleveren. Er wordt groot belang gehecht aan de territoriale dimensie van thema's/projecten. Er zijn 6 prioriteiten voor de territoriale samenwerking vastgesteld: 1) ontwikkeling/ondersteuning van het MKB 2) stimuleren van hoger onderwijs en onderzoek 3) territoriale ontwikkeling 4) bereikbaarheid 5) milieu 6) bestuur Er wordt een aantal mogelijke projectthema's genoemd, zoals de ontwikkeling van corridors en perifere gebieden als tegenwicht voor grootstedelijke gebieden binnen NWE, beperking van overstromingsrisico's, en een nauwere samenwerking met universiteiten en onderzoekscentra in Europa.
178
BIJLAGEN
E) INDICATIEVE UITSPLITSING VAN DE COMMUNAUTAIRE BIJDRAGE PER CATEGORIE IN HET OPERATIONEEL PROGRAMMA Referentienr. van de Commissie: ____________________ Naam van het programma: _________________________________________________________ Datum van de meest recente beschikking van de Commissie over het desbetreffende OP: __/__/__ (in euro’s)
(in euro’s)
(in euro’s) Dimensie 3 Dimensie 2
Gebied
Dimensie 1
Financieringsvorm Prioritair thema Code
Bedrag
Code
Bedrag
Code
Bedrag
*
**
*
**
*
**
01
17.869.684
03
17.869.684
04
17.869.684
12
11.169.708
13
11.169.708
14
11.169.708
16
11.169.708
26
11.169.708
28
11.169.708
30
11.169.708
31
11.169.709
41
10.866.303
46
10.866.302
48
10.866.303
49
10.866.302
50
13.696.038
51
10.866.303
53
10.866.302
54
10.866.303
55
10.866.302
58
13.696.038
59
13.698.038
61
13.696.038
74
17.869.684
80
17.869.683
81
13.696.039
85
14.928.618
86
6.397.980
Totaal
355.443.293
01
355.443.293
Totaal
355.443.293
179
09
Totaal
355.443.293
355.443.293
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
* De categorieën moeten aan de hand van de standaardindeling voor iedere dimensie van een code worden voorzien. ** Geraamd bedrag van de communautaire bijdrage voor elke categorie.
Categorisering van de bijstand uit de fondsen1 voor 2007-2013 Tabel 1: Code
Codes voor de dimensie ‘prioritair thema’ Prioritair thema Onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO), innovatie en ondernemerschap
01
OTO-activiteiten in onderzoekcentra
02
OTO-infrastructuur (onder meer installatie, instrumentarium en snelle computernetwerken tussen onderzoekcentra) en expertisecentra voor een bepaalde technologie
03
Technologieoverdracht en verbetering van samenwerkingsnetwerken tussen kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's), tussen deze ondernemingen en andere ondernemingen en universiteiten, alle soorten post-secundaire onderwijsinstellingen, regionale overheden, onderzoekcentra en wetenschappelijke en technologische centra (wetenschaps- en technologieparken, technopoles, enz.)
04
Steun voor OTO, met name in het MKB (onder meer door toegang tot OTOdiensten in onderzoekcentra)
05
Geavanceerde ondersteunende diensten voor bedrijven en bedrijfsgroepen
06
Steun voor MKB ter bevordering van milieuvriendelijke producten en productieprocessen (invoering van een doeltreffend milieubeheerssysteem, vaststelling en toepassing van technologieën ter voorkoming van milieuverontreiniging, integratie van schone technologieën in bedrijfsproductie)
07
Investeringen in ondernemingen die rechtstreeks zijn betrokken bij onderzoek en innovatie (innovatietechnologieën, oprichting van nieuwe ondernemingen door universiteiten, bestaande OTO-centra en -ondernemingen, enz.)
08
Andere investeringen in ondernemingen
09
Andere maatregelen ter stimulering van onderzoek en innovatie en ondernemerschap in het MKB Informatiemaatschappij
1
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, Cohesiefonds, Europees Sociaal Fonds 180
BIJLAGEN
10
Telefonie-infrastructuur (inclusief breedbandnetwerken)
11
Informatie- en communicatietechnologie (toegang, veiligheid, interoperabiliteit, risicopreventie, onderzoek, innovatie, e-inhoud, enz.)
12
Informatie- en communicatietechnologie (TEN-ICT)
13
Diensten en toepassingen voor de burger (e-gezondheid, e-overheid, eleren, e-insluiting, enz.)
14
Diensten en toepassingen voor het MKB (e-commerce, onderwijs en opleiding, netwerken, enz.)
15
Andere maatregelen voor betere toegang tot en efficiënt gebruik van ICT door het MKB Vervoer
16
Spoorwegen
17
Spoorwegen (TEN-T)
18
Rollend spoorwegmaterieel
19
Rollend spoorwegmaterieel (TEN-T)
20
Autosnelwegen
21
Autosnelwegen (TEN-T)
22
Nationale wegen
23
Regionale/lokale wegen
24
Fietspaden
25
Stadsvervoer
26
Multimodaal vervoer
27
Multimodaal vervoer (TEN-T)
28
Intelligente vervoerssystemen
29
Luchthavens
30
Havens
31
Binnenwateren (regionaal en lokaal)
32
Binnenwateren (TEN-T) Energie
33
Elektriciteit
34
Elektriciteit (TEN-E)
35
Aardgas
36
Aardgas (TEN-E)
37
Aardolieproducten
38
Aardolieproducten (TEN-E)
181
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
39
Duurzame energie: wind
40
Duurzame energie: zon
41
Duurzame energie: biomassa
42
Duurzame energie: waterkracht, geothermisch en andere
43
Energie-efficiëntie, warmtekrachtkoppeling, energiebeheer Milieubescherming en risicopreventie
44
Drink- en industriewaterbeheer
45
Waterbeheer en -distributie (drinkwater)
46
Waterbehandeling (afvalwater)
47
Luchtkwaliteit
48
Geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging
49
Beperking van en aanpassing aan klimaatverandering
50
Sanering van bedrijfsterreinen en verontreinigde grond
51
Bevordering van biodiversiteit en natuurbescherming (waaronder Natura 2000)
52
Bevordering van schoon stadsvervoer
53
Risicopreventie (waaronder de opstelling en uitvoering van plannen en maatregelen ter voorkoming en beheersing van natuurlijke en technologische risico’s)
54
Andere maatregelen ter bescherming van het milieu en ter voorkoming van risico’s Toerisme
55
Bevordering van de natuurlijke rijkdom
56
Bescherming en ontwikkeling van natuurlijk erfgoed
57
Andere bijstand ter verbetering van de toeristische dienstverlening Cultuur
58
Bescherming en behoud van het culturele erfgoed
59
Ontwikkeling van culturele infrastructuur
60
Andere bijstand ter verbetering van de culturele dienstverlening Stads- en plattelandsvernieuwing
61
Geïntegreerde projecten voor stads- en plattelandsvernieuwing Verbetering van het aanpassingsvermogen van werknemers, bedrijven, ondernemingen en ondernemers
62
Ontwikkeling van systemen en strategieën voor levenslang leren bij bedrijven; opleiding en diensten voor werknemers om hun aanpassingsvermogen te vergroten; bevordering van ondernemerschap en innovatie
182
BIJLAGEN
63
Ontwerp en verspreiding van innoverende en productievere werkorganisatiemethoden
64
Ontwikkeling van specifieke diensten voor werkgelegenheid, opleiding en ondersteuning in verband met de herstructurering van sectoren en bedrijven, en ontwikkeling van systemen om in te spelen op economische veranderingen en toekomstige eisen qua banen en vaardigheden Betere toegang tot werkgelegenheid en duurzaamheid
65
Modernisering en versterking van arbeidsmarktinstanties
66
Toepassing van actieve en preventieve maatregelen op de arbeidsmarkt
67
Maatregelen ter stimulering van actief ouder worden en langer doorwerken
68
Steun voor zelfstandigen en starters
69
Maatregelen voor meer toegang tot de werkgelegenheid en meer duurzame arbeidsparticipatie en meer vrouwen op de arbeidsmarkt om de genderkloof op de arbeidsmarkt te verkleinen, en om werk en privéleven te combineren, zoals het toegankelijker maken van kinderopvang en van zorg voor afhankelijke personen
70
Specifieke maatregelen om de participatie van migranten op de arbeidsmarkt en daardoor hun sociale integratie te bevorderen Verbetering van de sociale insluiting van kansarmen
71
Trajecten voor integratie en herintreding in het arbeidsproces van kansarmen; bestrijding van discriminatie bij het betreden van en carrière maken op de arbeidsmarkt en bevordering van de aanvaarding van diversiteit op de werkplek Verbetering van het menselijke kapitaal
72
Ontwerp, invoering en toepassing van hervormingen in onderwijs- en opleidingssystemen teneinde de inzetbaarheid te ontwikkelen, de arbeidsmarktrelevantie van basis- en beroepsonderwijs te verbeteren, en docenten bij te scholen met het oog op innovatie en een kenniseconomie
73
Maatregelen voor een grotere deelname aan onderwijs en opleiding in elke levensfase, o.a. via maatregelen om voortijdig schoolverlaten en de seksesegregatie van vakgebieden terug te dringen, en de toegang tot en de kwaliteit van basis-, beroeps- en tertiair onderwijs te vergemakkelijken
74
Ontwikkeling van menselijk potentieel op het gebied van onderzoek en innovatie, met name via onderwijs en opleiding op postuniversitair niveau voor onderzoekers en via netwerkactiviteiten tussen universiteiten, onderzoekcentra en bedrijven Investeringen in de sociale infrastructuur
75
Onderwijsinfrastructuur
76
Gezondheidsinfrastructuur
77
Kinderopvangfaciliteiten
78
Huisvestingsinfrastructuur
183
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
79
Andere sociale infrastructuur Stimulering van hervormingen op het gebied van werkgelegenheid en integratie
80
Bevordering van partnerschappen, pacten en initiatieven via netwerkvorming van de betrokken belanghebbenden Versterking van de institutionele capaciteit op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau
81
Mechanismen ter verbetering van een goede concipiëring, monitoring en evaluatie van beleid en programma’s op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau, capaciteitsopbouw voor de uitvoering van beleidsmaatregelen en programma’s. Verlaging van de extra kosten die de ontwikkeling van perifere regio’s in de weg staan
82
Vergoeding van extra kosten als gevolg van ontsluitingsproblemen en territoriale versnippering
83
Specifieke actie ter vergoeding van extra kosten als gevolg van marktfactoren die te maken hebben met de omvang van de gebieden
84
Steun ter vergoeding van extra kosten als gevolg van klimaat en reliëf Technische bijstand
85
Voorbereiding, uitvoering, toezicht en inspectie
86
Evaluatie en studies; informatie en communicatie
Tabel 2:
Codes voor de dimensie ‘financieringsvorm’
Code
Financieringsvorm
01
Niet-terugvorderbare hulp
02
Hulp (lening, rentesubsidie, garanties)
03
Risicokapitaal (participatie, risicokapitaalfonds)
04
Andere financieringsvormen
Tabel 3:
Codes voor de territoriale dimensie
Code
Soort gebied
01
Stedelijk gebied
02
Bergen
03
Eilanden
04
Dun en zeer dun bevolkte gebieden
05
Landelijk gebied (andere dan bergen, eilanden of dun, dan wel zeer dun
184
BIJLAGEN
bevolkte gebieden) 06
Vroegere EU-buitengrenzen (na 30.4.2004)
07
Perifere regio
08
Zone voor grensoverschrijdende samenwerking
09
Zone voor transnationale samenwerking
10
Zone voor interregionale samenwerking
00
Niet van toepassing
185
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
Tabel 4: Code
Codes voor de dimensie ‘economische activiteit’ Economische activiteit2
01
Landbouw, jacht en bosbouw
02
Visserij
03
Vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken
04
Vervaardiging van textiel en textielproducten
05
Vervaardiging van transportmiddelen
06
Niet nader genoemde be- en verwerkende industrie
07
Winning van energiehoudende delfstoffen
08
Productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en warm water
09
Winning, zuivering en distributie van water
10
Post en telecommunicatie
11
Vervoer
12
Bouwnijverheid
13
Groothandel en detailhandel
14
Hotels en restaurants
15
Financiële instellingen
16
Onroerend goed, verhuur en zakelijke dienstverlening
17
Openbaar bestuur
18
Onderwijs
19
Gezondheidszorg
20
Gemeenschapsvoorzieningen en sociaal-culturele en persoonlijke diensten
21
Activiteiten in verband met het milieu
22
Andere niet nader genoemde diensten
00
Niet van toepassing
2 Gebaseerd op de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap (NACE Rev. 1); Verordening (EG) nr. 29/2002 van 19.12.2001 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 van 9.10.1990.
186
BIJLAGEN
Tabel 5: Code
3
Codes voor de dimensie ‘plaats van uitvoering’ Plaats van uitvoering4 1. De operationele programma’s die in het kader van de convergentiedoelstelling worden ingediend, worden opgesteld op het passende geografische niveau, en minstens op het regionale niveau NUTS II. De operationele programma’s die in het kader van de convergentiedoelstelling worden ingediend en waaraan het Cohesiefonds bijdraagt, worden op nationaal niveau opgesteld.
NUTS
2. De operationele programma’s die in het kader van de doelstelling ‘regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’ worden ingediend, worden voor regio’s die in aanmerking komen voor financiering uit het EFRO, opgesteld op de regionale niveaus NUTS I of NUTS II volgens de eigen institutionele inrichting van de lidstaat, tenzij de Commissie en de lidstaat daarover anders beslissen. Als de operationele programma’s uit het ESF worden gefinancierd, worden zij door de lidstaat op het passende niveau opgesteld. 3. De operationele programma’s die in het kader van de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ voor grensoverschrijdende samenwerking worden ingediend, worden in de regel opgesteld per grens of groep grenzen in een passende groepering op het niveau NUTS III, met inbegrip van enclaves. De operationele programma’s die in het kader van de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ voor transnationale samenwerking worden ingediend, worden opgesteld op het niveau van de zones voor transnationale samenwerking. De programma’s voor interregionale samenwerking en uitwisseling van ervaringen hebben betrekking op het gehele grondgebied van de Gemeenschap.
3
De codes voor deze dimensie zijn te vinden in de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) die is opgenomen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van 26.5.2003, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1888/2005 van 26.10.2005. 4 Artikel 34 van Verordening (EG) nr.…./…. van .......... houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds.
187
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
F) LIJST VAN VERANTWOORDELIJKE MINISTERIES IN DE DEELNEMENDE LANDEN België (Vlaanderen)
België (Brussel)
België (Wallonië)
Duitsland
Frankrijk
Ierland
Luxemburg
Nederland
Agentschap Economie - Vlaamse Overheid Ellipsgebouw bus 12 Koning Albert II-laan 35 B-1030 Brussel België Ministère de la Région de Bruxelles-Capitale Service du Secrétaire général 20 Boulevard du Jardin botanique B-1035 Bruxelles België Ministère de la Région wallonne Division des Relations internationales Philippe SUINEN, Directeur général Place Sainctelette, 2 B-1080 Bruxelles België Bundesministerium für Wirtschaft und Technologie Scharnhorststr. 34-37 D-10115 Berlin Duitsland Bundesministerium für Verkehr, Bau und Stadtentwicklung Invalidenstraße 44 D-10115 Berlin Duitsland Ministère délégué à l’aménagement du territoire Délégation interministérielle à l’aménagement et à la compétitivité des territoires (DIACT) 1, avenue Charles Floquet 75007 Paris Frankrijk Department of Finance Government Buildings Merrion Street Dublin 2 Ierland Ministère de l’Intérieur et de l’Aménagement du Territoire Direction de l’Aménagement du Territoire 1, rue du Plébiscite L-2341 Luxembourg Luxemburg Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) Rijnstraat 8, Postbus 20951 NL-2500 EZ Den Haag Nederland
188
BIJLAGEN
Verenigd Koninkrijk
Zwitserland
Voor Engeland: Department for Communities and Local Government International Planning Unit Eland House Bressenden Place, UK-London SW1E 5DU Engeland Namens Schotland, Wales en Noord-Ierland: Scottish Executive European Structural Funds Meridian Court 5 Cadogan Street UK-Glasgow G2 6AT Schotland Departement für Umwelt, Verkehr, Energie und Kommunikation (UVEK) Bundesamt für Raumentwicklung (ARE) Mühlestrasse 2 CH-3063 Ittigen Postadres: CH-3003 Bern Zwitserland
189
Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest-Europa
NOTEN i
In het Brundtland-rapport ('Our Common Future', 1987) is duurzame ontwikkeling gedefinieerd als “ontwikkeling die tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generaties zonder de mogelijkheden van de toekomstige generaties in gevaar te brengen om hetzelfde te doen”, waarbij milieubescherming, economische groei en sociale rechtvaardigheid de drie voornaamste pijlers zijn. Deze definitie wordt tegenwoordig nog steeds algemeen aanvaard, en wordt ook in dit Operationeel Programma gehanteerd.
ii
Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1783/1999.
iii
Commissie van de Europese Gemeenschappen (1991) Europe 2000. Outlook for the Development of the Community’s Territory. Luxemburg: Bureau voor Officiële Publicaties der Europese Gemeenschappen. Commissie van de Europese Gemeenschappen (1994) Europe 2000+ – Co-operation for European territorial development. Luxemburg: Bureau voor Officiële Publicaties. Commissie van de Europese Gemeenschappen (1996) Prospects for the development of the central and capital cities and regions. Luxemburg: Bureau voor Officiële Publicaties der Europese Gemeenschappen. iv
Ruimtelijke Visie Groep NWMA (2000) Een ruimtelijke visie voor Noordwest-Europa. Den Haag: VROM.
v
De overige landen zijn Zweden, Finland en Denemarken, zie http://trendchart.cordis.lu/scoreboards/scoreboard2005/index.cfm
vi
Volgens de ranglijst van Shanghai Jiao Tong University in China bevinden de overige acht zich in de Verenigde Staten (zie http://ed.sjtu.edu.cn/rank/2005/ARWU2005Main.htm). vii
MEGA’s zijn potentiële groeigebieden, geïdentificeerd in onderzoek in het kader van het ESPONprogramma. Deze zijn als zodanig aangemerkt op basis van de volgende criteria: demografische massa, concurrentievermogen, connectiviteit en kennisbasis.
viii
In dit OP opgenomen teksten en kaarten die afkomstig zijn van onderzoeksprojecten in het kader van het ESPON-programma, geven niet per definitie de mening van het Comité van Toezicht van ESPON weer.
ix
In dit OP opgenomen teksten en kaarten die afkomstig zijn van onderzoeksprojecten in het kader van het ESPON-programma, geven niet per definitie de mening van het Comité van Toezicht van ESPON weer.
x
In dit OP opgenomen teksten en kaarten die afkomstig zijn van onderzoeksprojecten in het kader van het ESPON-programma, geven niet per definitie de mening van het Comité van Toezicht van ESPON weer. xi
In dit OP opgenomen teksten en kaarten die afkomstig zijn van onderzoeksprojecten in het kader van het ESPON-programma, geven niet per definitie de mening van het Comité van Toezicht van ESPON weer.
xii
Bereikbaarheid wordt in dit verband gemeten door het aantal mogelijkheden voor de bevolking om te worden bereikt, af te zetten tegen de tijd die nodig is om hen te bereiken, uitgaande van multimodaal vervoer (auto, trein, vliegtuig).
xiii
In dit OP opgenomen teksten en kaarten die afkomstig zijn van onderzoeksprojecten in het kader van het ESPON-programma, geven niet per definitie de mening van het Comité van Toezicht van ESPON weer. xiv
Bron: http://ine.dad.be/documents/Waternews/Publications/Brochures/INE_Facts_figures.pdf
xv
ESPON (2003) ESPON in Progress. Voorlopige resultaten najaar 2003, Luxemburg: ESPON.
190
Notes
xvi
In dit OP opgenomen teksten en kaarten die afkomstig zijn van onderzoeksprojecten in het kader van het ESPON-programma, geven niet per definitie de mening van het Comité van Toezicht van ESPON weer.
xvii
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s (2006): Verslag over het functioneren van de overgangsregelingen als vastgesteld in het Toetredingsverdrag van 2003 (periode 1 mei 2004-30 april 2006). COM(2006) 48 def. Brussel, CEG, p. 14 Migration Information Source online http://www.migrationinformation.org/Feature/display.cfm?id=306
xviii
Deze informatie is gebaseerd op Ruimtelijke Visie nr. 1.
xix
http://ec.europa.eu/growthandjobs/key/index_en.htm
xx
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/site/nl/oj/2006/l_291/l_29120061021nl00110032.pdf
xxi
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/site/nl/oj/2006/l_291/l_29120061021nl00110032.pdf
xxii
‘Top Technology: Crossing borders, moving frontiers’, 2003. http://www.programmahorizon.nl/ Andere relevante studies zijn bijvoorbeeld: Van den Berg, L.; Pol, P.; van Winden, W.; Woets, P. (2004) European Cities in the Knowledge Economy. The cases of Amsterdam, Dortmund, Eindhoven, Helsinki, Manchester, Munich, Münster, Rotterdam and Zaragoza. Euricur. Van Winden, W.; van den Berg, L. (2004) Cities in the knowledge economy: new governance challenges. Discussienota. STRIKE – Euricur. xxiii
Mechatronica is de synergetische combinatie van werktuigbouwkunde (‘mecha’ van mechanismen), elektrotechniek (‘tronica’ van elektronica) en software engineering. Het doel van dit interdisciplinaire technische vakgebied is het bestuderen van automata vanuit een technisch perspectief, met het oog op het besturen van geavanceerde hybride systemen. xxiv
Een ‘embedded’ systeem is een systeem voor een bepaald doel waarbij de computer volledig is ingebouwd in het apparaat dat erdoor wordt bestuurd. In tegenstelling tot een algemene computer, zoals een pc, verricht een embedded systeem vooraf gedefinieerde taken, gewoonlijk met zeer specifieke eisen. Bij een toepassing waarbij het systeem op een specifieke taak is afgestemd, kunnen ontwerpers het systeem verregaand optimaliseren, waardoor het eindproduct aanzienlijk kleiner en goedkoper wordt. Vanwege het kostenvoordeel worden embedded systemen vooral gebruikt in producten die zijn bestemd voor massaproductie. xxv
Eco-innovatie is de ontwikkeling van nieuwe producten, processen of diensten die toegevoegde waarde opleveren voor klanten en bedrijven maar aanzienlijk minder milieueffecten hebben.
xxvi
Bepaald in de Europese Landschapsconventie (ook bekend als het Verdrag van Florence)
xxvii
In dit OP opgenomen teksten en kaarten die afkomstig zijn van onderzoeksprojecten in het kader van het ESPON-programma, geven niet per definitie de mening van het Comité van Toezicht van ESPON weer.
191
investeren in mogelijkheden.
INTERREG IV B Les Arcuriales 45, rue de Tournai, 6/D F-59000 Lille, France T. +33 3 20 78 55 00 F. +33 3 20 55 65 95
[email protected] www.nweurope.eu
Beheersautoriteit: