Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO) Doelstelling ‘Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Operationeel Programma Doelstelling Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid Subsidiabel gebied Noord-Nederland Programmeringsperiode 2007 - 2013 Programmanummer CCI 2007NL162PO001 Titel van het Programma Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013 Doelstelling ‘Regionale concurrentiekracht’ Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO)
Jaarlijks verslag over de uitvoering Verslagjaar Datum van goedkeuring van het jaarverslag door het Comité van Toezicht
2012
25 juni 2013
2
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Woord vooraf De Europese Commissie heeft voor de periode 2007 – 2013 een bedrag van ruim € 169 miljoen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling ter beschikking gesteld voor NoordNederland. Het Europese stimuleringsprogramma is voor de drie noordelijke provincies een belangrijk instrument om de gezamenlijke economische doelstellingen te realiseren. Daarbij is gekozen voor die sectoren en projecten die een belangrijke bijdrage leveren aan de maatschappelijke uitdagingen waar Europa voor staat: energie, watertechnologie, sensortechnologie, agribusiness en ‘healthy ageing’. Dat noemen wij ‘slim specialiseren’. Dit jaarverslag doet verslag van de inzet van de Europese subsidies in 2012. Over de voortgang van het programma in 2012 zijn we gematigd positief. Vanuit het programma worden 130 projecten ondersteund. Hoewel de regio zelf flink bijdraagt, ervaren sommige projecten nu toch de economische tegenwind. Zij moeten vol op de pedalen om de cofinanciering van publieke en private partijen rond te krijgen. Desondanks is er nu al voor meer dan € 210 miljoen in projecten geïnvesteerd. Honderden noordelijke ondernemers doen jaarlijks een beroep op een van de regelingen. In totaal hebben er al meer dan 3.500 ondernemingen van het programma geprofiteerd, en Noord-Nederland van hún deelname. Door samen projecten te ontwikkelen met geld uit Brussel wordt een substantiële bijdrage geleverd aan de noordelijke economie. Dat blijkt ook wel uit de controles van de certificerings- en auditautoriteit, waaruit mooie resultaten naar voren komen. In dit jaarverslag besteden wij in verschillende verhalen speciale aandacht aan het energiecluster. De ontwikkelingen in dit cluster tonen aan dat onze inzet succes heeft: slimme specialisatie loont.
Jacques Tichelaar Voorzitter Comité van Toezicht Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
3
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Inhoud
1
2
Colofon Woord vooraf Verantwoording Leeswijzer
2 3 6 9
Inleiding
11
1.1 1.2
11 13 13 21
Doelstellingen en inhoud van het programma Sociaaleconomische ontwikkeling van Noord-Nederland 1.2.1 Sociaaleconomische ontwikkeling aan de hand van zeven indicatoren 1.2.2 Is de economische tegenwind merkbaar bij de uitvoering van het OP?
Overzicht van de uitvoering van het programma
26
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
26 26 36 42 43 44 45 51 51 55 55 55
Resultaten en voortgangsanalyse 2.1.1 Informatie over de fysieke en financiële voortgang van het programma 2.1.2 Kwalitatieve analyse 2.1.3 Informatie over uitsplitsing van het gebruik van de fondsen 2.1.4 Bijstand per doelgroep 2.1.5 Terugbetaalde of opnieuw gebruikte bijstand 2.1.6 Financiële instrumentering Informatie over de inachtneming van de communautaire wetgeving Geconstateerde uitvoeringsproblemen en gekozen oplossingsrichtingen Wijzigingen in verband met de uitvoering van het operationeel programma Belangrijke wijziging als bedoeld in artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1083/2006. Complementariteit met andere instrumenten
Kader Kader 2.7 2.8
3
59 61
Toezicht en evaluatie Controle en beheer
62 62
Uitvoering per prioriteit
73
3.1 3.2 3.3
73 73 79 79 79 81 82 82 84
Prioriteit 1 Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie 3.1.1 Verwezenlijking van de doelstellingen en voortgangsanalyse 3.1.2 Belangrijke problemen en maatregelen om die te verhelpen Prioriteit 2 Attractieve regio’s 3.2.1 Verwezenlijking van de doelstellingen en voortgangsanalyse 3.2.2 Belangrijke problemen en maatregelen om die te verhelpen Prioriteit 3 Attractieve steden 3.3.1 Verwezenlijking van de doelstellingen en voortgangsanalyse 3.3.2 Belangrijke problemen en maatregelen om die te verhelpen
Kader 4
Hansa Energy Corridor Energy Vision North Sea Region
Afgeronde projecten. Wat is er bereikt?
Grote projecten
85 93
4
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
5
Technische bijstand
6
Voorlichting en publiciteit
109
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7
109 109 110 110 111 111 111
99
Voortgang communicatieplan Europa Kijkdagen Communicatiemiddelen Bezoeken en evenementen Voorlichting Publiciteit Kosten
Energie/kaders Inleiding Economische betekenis energieregio Energy Valley Focus Energy Valley Energieprojecten in het Operationeel Programma Noord-Nederland Projectinterviews De toekomst van energie Bijlagen
Bijlage A Bijlage B Bijlage C Bijlage D Bijlage E Bijlage F
In 2012 gecommitteerde projecten EFRO gecommitteerd per ‘dimensie’ Categorisering projecten naar ‘vijf dimensies’ Indicatoren totaal Financiering afgeronde projecten Organisatiestructuur
23 47 66 94 102 112 115 116 122 126 127 128
Eindnoten
132
Colofon
137
5
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Verantwoording Dit jaarverslag doet verslag van de subsidies die in 2012 vanuit het Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013 zijn ingezet. Het Operationeel Programma (OP) vormt het kader waarbinnen stimuleringsgelden uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) worden ingezet.
Achtergrond Het EFRO is één van de drie belangrijkste structuurfondsen, waarmee de Europese Unie (EU) het regionaal beleid vorm geeft. De twee andere fondsen zijn het Cohesiefonds, voor de EU-lidstaten met de laagste inkomens, en het Europees Sociaal Fonds (ESF), voor het stimuleren van werkgelegenheid en kansen op werk. Het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds omvatten samen meer dan een derde van het totale budget van de EU. Voor de periode 2007-2013 gaat het om ongeveer € 347 miljard, waarvan € 55 miljard voor het EFRO. De EU ondersteunt via het regionaal beleid geen individuele projecten, maar meerjarige programma’s die aansluiten bij de doelstellingen en prioriteiten van de EU. ‘Europa 2020’ staat daarbij centraal. Europa 2020 is de groeistrategie van de EU voor de periode 2010-2020. De EU moet een ‘slimme, duurzame en inclusieve’ economie worden in een snel veranderende wereld. Om dit te bereiken, heeft de Europese Commissie (EC) vijf ambitieuze doelstellingen vastgesteld voor werkgelegenheid, innovatie, onderwijs, sociale samenhang en klimaat/energie. De doelstellingen moeten tegen 2020 zijn bereikt. Voor de periode 2007-2013 heeft de EC in totaal 455 operationele programma’s goedgekeurd. Elk programma valt onder één van de volgende drie doelstellingen: 1. ‘Convergentie’, het terugdringen van regionale verschillen in Europa. Onder deze doelstelling vallen alleen de regio’s met de laagste inkomens. 2. ‘Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’. Doelstelling is: a. rijke regio’s helpen nog beter te presteren en via een domino-effect de hele EU vooruit te helpen, b. een evenwichtiger ontwikkeling van de EU als geheel mogelijk maken, door armere streken in de rijke regio’s er bovenop te helpen. 3. ‘Europese territoriale samenwerking’. Doel is om de samenwerking over de grenzen heen aan te moedigen, tussen landen en/of tussen regio’s. Nederland is een relatief rijke lidstaat en valt daarom alleen onder de tweede en derde doelstelling. Vanuit EFRO en ESF is er voor Nederland in totaal ongeveer € 1,9 miljard beschikbaar. Het ESF wordt in Nederland nationaal ingezet. Verantwoordelijke instantie is het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Het EFRO (dat in het kader van de tweede doelstelling wordt ingezet) is in Nederland gedecentraliseerd. De uitvoering is verdeeld over vier regio’s: Noord, Oost, Zuid en West. Elke regio voert een operationeel programma uit. De landelijke coördinatie tussen de programma’s is in handen van het ministerie van Economische Zaken (EZ). Als beleidskader hanteert het ministerie het zogeheten Nationaal Strategisch Referentiekader (NSRK). Het NSRK geeft op nationaal niveau richting aan de strategie en inhoud van de operationele programma’s. Voor de vier regionale Nederlandse operationele programma’s heeft de EU ongeveer € 830 miljoen aan EFRO beschikbaar gesteld. Hiervan gaat € 169,4 miljoen naar Noord-Nederland.
6
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
De primaire verantwoordelijkheid voor de inzet van deze € 169,4 miljoen ligt bij het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN). Het SNN is een samenwerkingsverband van de provincies Groningen, Fryslân en Drenthe. Het is in 1992 opgericht om de krachten van de drie provincies te bundelen en daardoor hun economische positie te versterken. De samenwerking is vastgelegd in de vorm van een gemeenschappelijke regeling. Sinds 2007 hebben de vier grote steden Groningen, Leeuwarden, Emmen en Assen een belangrijke adviesrol binnen het SNN. Het SNN is door de Europese Commissie erkend als zogeheten beheerautoriteit (Managing Authority; MA) voor het operationeel programma voor Noord-Nederland. Als beheerautoriteit heeft het SNN de taak het programma te beheren en projecten te selecteren, te beoordelen en te controleren. Het SNN wordt hierin bijgestaan door het Comité van Toezicht (CvT), dat toeziet op de doeltreffendheid en de kwaliteit van de uitvoering van het programma. Voor Noord-Nederland is het OP het meest belangrijke instrument en het EFRO de meest omvangrijke financieringsbron bij de uitvoering van het regionaal beleid. Noord-Nederland voert een regionaal-economische strategie uit, gericht op innovatie en clusterbevordering. De strategie vindt haar wortels in de zogeheten ‘Strategische Agenda voor Noord-Nederland’, die het SNN in 2005 heeft opgesteld. De inhoud van de Noord-Nederlandse regionaaleconomische strategie rust in belangrijke mate op de mogelijkheden die het OP biedt. Het OP is in Noord-Nederland op 27 juli 2007 van start gegaan en loopt tot en met 31 december 2015. Dit is de uiterste dag waarop kosten die voor uitvoering van OP-projecten worden gemaakt, voor subsidiëring vanuit het EFRO in aanmerking komen. Het OP wordt uitgevoerd binnen een juridisch kader van Europese en nationale wet- en regelgeving. Op EU-niveau zijn verordeningen de sterkste vorm van wetgeving. Voor het Europees regionaal beleid bestaat wetgeving meestal uit verordeningen. Twee verordeningen staan bij de uitvoering van het OP centraal: • Verordening (EG) Nr. 1083/2006 van de Europese Raad, van 11 juli 2006 (nadien verschillende malen gewijzigd en gerectificeerd). Deze algemene verordening legt de gemeenschappelijke beginselen, regels en normen vast voor de uitvoering van de drie structuurfondsen. • Verordening (EG) Nr. 1828/2006 van de Europese Commissie, van 8 december 2006 (nadien ook verschillende malen gewijzigd en gerectificeerd). Deze verordening omvat zogeheten uitvoeringsbepalingen. Dit is een geheel van gedetailleerde regels voor het beheer van de structuurfondsen.
Jaarverslag 2012 Verordening (EG) Nr. 1083/2006 schrijft voor dat beheerautoriteiten elk jaar verslag uitbrengen aan het Comité van Toezicht en de Europese Commissie over de voortgang van hun OP. Het gaat daarbij onder meer om de vorderingen die bij de uitvoering van het OP zijn gemaakt, de belangrijkste resultaten die in het voorgaande jaar zijn geboekt, de financiële stand van zaken, maatregelen die zijn genomen om de kwaliteit en doeltreffendheid van de uitvoering te waarborgen, maatregelen die zijn genomen om informatie te verstrekken over en bekendheid te geven aan het OP en informatie over problemen bij de uitvoering. De manier waarop de informatie dient te worden verstrekt, is beschreven in Verordening (EG) Nr. 1828/2006.
7
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Het jaarverslag 2012 voldoet aan de voorschriften van de Europese Commissie. Behalve een discussiestuk voor het Comité van Toezicht, op basis waarvan bijvoorbeeld de lijnen voor de resterende uitvoeringsjaren kunnen worden uitgezet, is het verslag in eerste instantie een bron van informatie voor de hoofdfinancier van het OP, de Europese Commissie en de nationale coördinerende instantie, het ministerie van EZ. Met dit jaarverslag voorziet het SNN in de informatiebehoefte van het Comité van Toezicht, de Europese Commissie, het ministerie van EZ en andere belanghebbenden, in en buiten de regio. Daarnaast heeft het SNN een tweede ambitie met dit jaarverslag: de verspreiding van informatie en kennis over de inzet van Europese structuurfondsen in Noord-Nederland. De geïnteresseerde burger die het algemene SNN-jaarverslag heeft gelezen en meer wil weten, vindt in dit jaarverslag informatie die verder en dieper gaat. Die dubbele ambitie vraagt in sommige opzichten een compromis. Hoezeer ook is geprobeerd het verslag breder toegankelijk te maken, het bevat hier en daar uitvoerige technische analyses en ingewikkelde financiële tabellen. Ook is het gebruik van jargon niet geheel uit te sluiten. Voor de geïnteresseerde lezer die alleen de essentie wil weten, is er dit jaar voor het eerst ook een publiekssamenvatting gemaakt. De publiekssamenvatting en het complete jaarverslag zijn beide te vinden op www.snn.eu. De website bevat nadere informatie SNN en het OP, alsook een contactadres voor vragen over en commentaar op dit jaarverslag. Via de website kan ook een gedrukte versie worden aangevraagd. Nadere informatie over de binnen het OP ondersteunde projecten is te vinden op www.europaomdehoek.nl.
8
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Leeswijzer Ter inleiding op de uitvoering van het programma en de voortgang gaat hoofdstuk 1 in op de doelstellingen en inhoud van het Operationeel Programma voor Noord-Nederland. Het beschrijft de sociaaleconomische ontwikkeling van Noord-Nederland aan de hand van zeven indicatoren. Specifiek wordt ingegaan op de invloed van de economische crisis op de uitvoering van het OP. Hoofdstuk 2 gaat in op de uitvoering van het programma en de voortgang in 2012. Het beschrijft de toekenning van subsidies aan projecten, de wijze van overige financiering, de wijze waarop wordt bijgedragen aan de doelstellingen van het programma en de gerealiseerde effecten. Ook wordt stilgestaan bij de voortgang van de bestedingen, aangezien er in de afgelopen jaren behoorlijke vertragingen zijn ontstaan bij de uitvoering van veel projecten. Het hoofdstuk bevat uitvoerige analyses van de voortgangsgegevens en de conclusies die daaruit kunnen worden getrokken. Hieruit blijkt in hoeverre de uitvoering van het Operationeel Programma op koers ligt. Het hoofdstuk gaat ook in op de samenhang met andere stimuleringsinstrumenten om de strategische doelen voor Noord-Nederland te bereiken. Hiervoor worden bijvoorbeeld andere Europese instrumenten gebruikt, maar ook middelen die door het Rijk beschikbaar zijn gesteld. Allereerst is er grote samenhang met het Koers Noord-programma ‘Pieken in de Delta’, waarmee het Operationeel Programma is gezwaluwstaart. Dit houdt in dat veel projecten vanuit beide instrumenten worden gesubsidieerd. Op Europees niveau is vooral het Interregprogramma van belang, dat zich richt op grensoverschrijdende samenwerking. NoordNederland is hier zeer actief in. Noord-Nederlandse partners nemen deel aan een groot aantal Interreg-projecten. Verder worden de in 2012 ondernomen activiteiten beschreven op het gebied van evaluatie en toezicht en op het gebied van controle en (financieel) beheer. Op dit laatstgenoemde gebied is in 2012 een aantal verbeteringen doorgevoerd. Hoofdstuk 3 zoomt dieper in op de beschrijving van de voortgang op programmaniveau. Per prioriteit wordt ingegaan op de voortgang en de realisatie van de doelstellingen, alsook op de geconstateerde problemen en genomen maatregelen. Voor de afgeronde projecten wordt beschreven wat de resultaten zijn geweest. Hoofdstuk 4 is volgens de richtlijnen van het jaarverslag bedoeld om voortgangsinformatie te geven over grote projecten, door de Europese Commissie gedefinieerd als projecten met een totale kostenomvang van meer dan € 50 miljoen. Deze zijn er echter niet binnen het Operationeel Programma voor Noord-Nederland. Hoofdstuk 5 gaat in op het onderdeel ‘Technische bijstand’. Dit betreft de uitvoeringskosten van het SNN voor het Operationeel Programma. Van het totale EFRO-budget is 4% gereserveerd voor technische bijstand. De overige 96% wordt toegekend aan projecten.
9
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Hoofdstuk 6 beschrijft de uitgevoerde activiteiten voor ‘Voorlichting en publiciteit’. Dit betreft de voortgang in de uitvoering van het communicatieplan, de uitgevoerde externe en interne communicatieactiviteiten voor het Operationeel Programma, de daarvoor ingezette communicatiemiddelen en de bijbehorende kosten. In het jaarverslag van 2011 is er voor het eerst voor gekozen om specifiek stil te staan bij één van de belangrijke economische clusters in Noord-Nederland. Dit betrof toen ‘healthy ageing’. In dit jaarverslag staat het thema ‘energie’ centraal. De energiesector is van groot belang voor Noord-Nederland en heeft zich de laatste jaren zeer ontwikkeld. Noord-Nederland, met name de clusterorganisatie Energy Valley, speelt een belangrijke rol bij de energietransitie. In diverse kaders in het jaarverslag wordt uitgebreid ingegaan op de ontwikkeling van het energiecluster in Noord-Nederland, met aandacht voor de ontstaansgeschiedenis, de gekozen strategie en de voortgang in de ontwikkeling. Ook worden interessante energieprojecten beschreven. De kaders volgen qua opzet de algemene opzet van het jaarverslag en maken zichtbaar hoe belangrijk de faciliterende rol van het Operationeel Programma voor dit cluster is.
10
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
1 Inleiding 1.1
Doelstellingen en inhoud van het programma Het SNN vierde in 2012 zijn twintigjarig bestaan. In die twintig jaar heeft het SNN een steeds belangrijker aandeel gekregen in het ruimtelijk-economisch beleid voor Noord-Nederland. Het SNN voert diverse economische stimuleringsprogramma’s en subsidieregelingen uit met middelen vanuit de Europese Unie en het Rijk. Met aantoonbare resultaten, zoals blijkt uit de evaluaties die hebben plaatsgevonden. De economische structuur in het Noorden is versterkt, de achterstanden vergeleken met Nederland als geheel zijn verkleind (zie paragraaf 1.2.1). Aanvankelijk was Noord-Nederland vooral een vragende partij, die vanuit een achterstandsituatie om stimuleringsmiddelen vroeg. Dit is echter duidelijk veranderd. Het huidige beleid richt zich op het verder ontwikkelen van de sterktes van de regio, om vanuit die kracht verder te kunnen groeien. Deze omslag heeft het zelfbewustzijn van de regio vergroot. Het Operationeel Programma 2007-2013 is daarvan het bewijs. In dit OP staat de transitie van een relatief traditionele industriële productie-economie naar een kenniseconomie centraal. Deze transitie wordt ingezet op de kansrijke sectoren in Noord-Nederland: sectoren die in sterke mate in de regio aanwezig zijn en/of een sterk groeiperspectief hebben. Deze sectoren zijn beschreven in de Strategische Agenda voor Noord-Nederland 2007-2013. De focus ligt op drie sleutelgebieden: energie, water en sensortechnologie. Daarnaast zijn er zeven speerpuntsectoren aangewezen die ook van groot belang zijn voor de noordelijke economie. Deze sectoren zijn eveneens sterk vertegenwoordigd in de regio en hebben een groot innovatiepotentieel. Dit zijn onder andere agribusiness, life scienes/healthy ageing en toerisme. Binnen het OP ligt de prioriteit bij innovatieve projecten waarbij overheden, kennisinstellingen en bedrijfsleven samenwerken. Van groot belang is ook de versterking van het MKB in Noord-Nederland. Dit is de motor van de noordelijke economie en goed voor circa 75% van de werkgelegenheid. Met de focus op de kansrijke sectoren wordt ingezet op versterking en innovatie van het MKB. Hiermee sluit het regionaal beleid in Noord-Nederland nauw aan bij de doelstellingen van de Europese Commissie. Het Operationeel Programma zet ook in op geografische concentratie. Ruimte is één van de grote kwaliteiten van Noord-Nederland en een steeds belangrijker economische factor. Ruimte maakt duurzame landbouw mogelijk, draagt bij aan een kwalitatief hoogwaardig leefmilieu en is van groot belang voor de toeristische sector. Noord-Nederland wil die kwaliteit uitbouwen en kiest ervoor om de economische activiteiten te concentreren in de daarvoor aangewezen ‘kernzones’: gebieden in en rond de grote en middelgrote steden. Op die manier worden de economische activiteiten in de kernzones bevorderd en tegelijkertijd de ruimtelijke kwaliteiten van stad en platteland versterkt. De strategie van Noord-Nederland bevat drie inhoudelijke prioriteiten en negen actielijnen. ‘Technische Bijstand’ (SNN-uitvoeringskosten) is als vierde prioriteit toegevoegd. Bij de uitvoering van het OP zijn daarnaast ook ‘horizontale prioriteiten’ van toepassing. Dit zijn doelstellingen die centraal staan in het Europees beleid en ook door Noord-Nederland worden onderschreven, zoals gelijke kansen voor vrouwen en mannen en duurzame ontwikkeling.
11
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Prioriteit 1
Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie
Actielijn 1.A Actielijn 1.B Actielijn 1.C Actielijn 1.D
Versterking kennispositie en innovatiekracht Noord-Nederland Versterking kennisniveau MKB Stimulering van ondernemerschap Versterking arbeidsmarktinfrastructuur
Prioriteit 2
Attractieve regio’s
Actielijn 2.A Actielijn 2.B Actielijn 2.C
Aantrekkelijk landelijk gebied Bereikbaarheid en mobiliteit Opwaardering van bedrijfslocaties
Prioriteit 3
Attractieve steden
Actielijn 3.A Actielijn 3.B
Opwaardering stedelijk voorzieningenniveau Locaties voor kennisgeoriënteerde bedrijvigheid
Prioriteit 4
Technische Bijstand
12
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
1.2
Sociaaleconomische ontwikkeling van Noord-Nederland 1.2.1 Zeven indicatoren Voor de Europese programmaperiode 2014-2020 heeft de Europese Raad een allocatiemethode ontwikkeld voor het toerekenen van structuurfonds-budgetten aan lidstaten en regio’s. Deze methode is beschreven in het ‘Multi-annual Financial Framework’ dat in februari 2013 is verschenen.I Op regionaal niveau gaat het om een indicatieve methode. Het over landsdelen verdelen van Structuurfonds-budgetten is namelijk geen Europese, maar een nationale verantwoordelijkheid. Bij de methodiek wordt onderscheid gemaakt in minder ontwikkelde regio’s, transitieregio’s en ontwikkelde regio’s. Noord-Nederland behoort tot de laatste categorie. Hoewel de toerekenmethodiek in het licht van de huidige programmaperiode en het voorliggende jaarverslag geen relevantie heeft, is het raamwerk van gegevens dat wordt gehanteerd wel zeer relevant. Europa gaat uit van zeven indicatoren, die gezamenlijk een goed inzicht geven in de sociaaleconomische positie van een regio. In de beschrijving van de sociaaleconomische ontwikkeling van Noord-Nederland in dit jaarverslag hanteren we diezelfde zeven indicatoren: 1. Bevolkingsomvang 2. Werkloosheid 3. Werkgelegenheid 4. Opleidingsniveau 5. Vroegtijdige schoolverlaters 6. Bruto Binnenlands Product 7. Bevolkingsdichtheid
omvang van de bevolking in de regio. werkloosheid onder 20-64 jarigen (percentage). werkgelegenheid onder 20-64 jarigen (percentage). 30-34 jarigen met een voltooide tertiaire opleiding (percentage). vroegtijdig schoolverlaters onder 18-24 jarigen (percentage). BBP in Koopkracht Pariteit (inclusief delfstoffen). aantal inwoners per km2.
Hierbij moet worden opgemerkt dat de indicatoren Bevolkingsomvang en Bevolkingsdichtheid in absolute zin minder belangrijk zijn dan de overige vijf indicatoren. Voor het totaalbeeld van de sociaaleconomische ontwikkeling spelen ze uiteraard wel een rol. Voor alle zeven indicatoren is de ontwikkeling in kaart gebracht over de periode 2001 tot en met 2011. Recentere gegevens waren op het moment van schrijven van dit verslag nog niet beschikbaar. Tabel 1.1 Sociaaleconomische ontwikkeling Noord-Nederland * + ontwikkeling in NoordNederland is positief; - ontwikkeling in NoordNederland is negatief ** + Noord-Nederland is ingelopen op Nederland als geheel; - Ontwikkeling in NoordNederland loopt achter t.o.v. Nederland als geheel *** - Noord-Nederland heeft een achterstand op Nederland; + Noord-Nederland heeft een voorsprong op Nederland; n.v.t. = niet van toepassing
Ontwikkeling N-NL 2001-2011*
Ontwikkeling N-NL t.o.v. NL 2001-2011**
Verschil N-NL met NL (2011)***
1 Bevolkingsomvang
+
-
n.v.t.
2 Werkloosheid
-
+
-
3 Werkgelegenheid
+
+
-
4 Opleidingsniveau
+
+
-
5 Vroegtijdige schoolverlaters
+
-
+
6 Bruto Binnenlands Product
+
+
-
7 Bevolkingsdichtheid
+
-
-
Indicator
Bron: Eurostat
13
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Noord-Nederland heeft zich als regio in de periode 2001-2011 positief ontwikkeld (zie tabel 1.1). Alleen de werkloosheid heeft zich in deze periode negatief ontwikkeld. Bij nadere beschouwing blijkt dat dit om een ontwikkeling in de laatste jaren gaat, waarbij een direct verband is te leggen met de conjuncturele neergang. Alle overige indicatoren laten een positieve ontwikkeling zien. De tweede kolom toont voor elke indicator de ontwikkeling van Noord-Nederland ten opzichte van Nederland als geheel. Ook deze ontwikkeling is positief. Voor vier van de zeven indicatoren is de achterstand ten opzichte van het landelijk niveau verkleind. De stijging van de werkloosheid is in Noord-Nederland minder groot dan in Nederland als geheel. Daarnaast is de stijging van de werkgelegenheid in het Noorden groter dan in Nederland, evenals de stijging van het percentage personen met een voltooide tertiaire opleiding. Het bruto binnenlands product (BBP) is in Noord-Nederland eveneens sterker gestegen dan in Nederland als geheel. Voor de andere drie indicatoren loopt de ontwikkeling in Noord-Nederland achter bij die van Nederland. De bevolkingsomvang en bevolkingsdichtheid zijn minder hard gestegen. Het percentage vroegtijdig schoolverlaters is minder hard gedaald dan in Nederland als geheel, waardoor het verschil kleiner is geworden. Uit de derde kolom is af te lezen dat er ondanks de positieve ontwikkelingen in NoordNederland, nog steeds sprake is van een achterstand ten opzichte van Nederland. Alleen op de indicator vroegtijdig schoolverlaters doet het Noorden het beter dan Nederland als geheel. Deze voorsprong is echter wel kleiner geworden. Hieronder wordt de ontwikkeling van alle zeven indicatoren meer gedetailleerd beschreven. Hoewel bij de meeste indicatoren nog sprake is van een achterstand op Nederland als geheel, blijkt uit de beschrijving dat die achterstand over het geheel wel is afgenomen.
Bevolkingsomvang De bevolking in Noord-Nederland en Nederland als geheel is in de periode 2001-2011 toegenomen (zie tabel 1.2). De landelijke toename (4,03%) is echter sterker dan die in NoordNederland (2,37%). Als gevolg hiervan is het aandeel van de bevolking dat in Noord-Nederland woont in de beschouwde periode afgenomen, van 10,5% naar 10,3%. Dit is weergegeven in de onderstaande figuren 1.1 en 1.2. Tabel 1.2 Bevolkingsomvang Regio Nederland Noord-Nederland
2001
2011
Toename
16.046.200
16.693.100
4,03%
1.678.500
1.718.300
2.37%
Figuur 1.1 Bevolkingsomvang 2001 Figuur 1.2 Bevolkingsomvang 2011 (t.o.v. Nederland als geheel) (t.o.v. Nederland als geheel) 10,5%
10,3%
Noord-Nederland Overige Nederland
89,5%
Bron: Eurostat
89,7%
14
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Werkloosheid Werkloosheid geldt als één van de belangrijkste maatstaven voor de economische situatie in een regio. Figuur 1.3 geeft de ontwikkeling weer van de werkloosheid in de periode 2001-2011. Deze is uitgedrukt als percentage van de bevolkingsgroep 20- tot 64-jarigen. De figuur toont deze percentages voor Noord-Nederland, Nederland alsook het gemiddelde in de Europese Unie. Hieruit valt af te leiden dat de werkloosheid in alle drie gevallen is gestegen in de betreffende periode. Dit wordt met name veroorzaakt door de economische crisis. In Noord-Nederland is de werkloosheid fors gestegen van 2,8% naar 4,6%; een toename van maar liefst 64%. In Nederland als geheel is de werkloosheid nog veel harder gestegen, te weten van 1,8% naar 4%. Dit is een toename van 122%, ofwel een bijna dubbele stijging ten opzichte van Noord-Nederland. Hoewel de ontwikkeling in het Noorden in absolute zin zeker niet goed is te noemen, kan wel worden gesteld dat de ontwikkeling relatief goed is. Of beter gezegd: minder slecht. Ten opzichte van Nederland is er nog steeds sprake van een achterstand. Deze achterstand is echter kleiner geworden en bedraagt in 2001 nog 0,6%. In 2011 was dit verschil nog 1%. Ten opzichte van het EU-gemiddelde heeft Noord-Nederland te maken met een relatief lage werkloosheid. In 2011 was het EU-gemiddelde meer dan twee keer zo hoog als in NoordNederland. In 2011 was285,3 het verschil echter nog veel groter. Toen was het EU-gemiddelde drie keer zo hoog. De werkloosheid heeft zich in Noord-Nederland in de periode 2001-2011 dus negatief ontwikkeld ten opzichte van het EU-gemiddelde. Figuur 1.3 Werkloosheid onder 20- tot 64-jarigen 10 9,4 8,4
in procenten
8
6
4,6
4
4,0 2,8
2
Nederland
1,8
Noord-Nederland Gemiddelde Europese Unie
0 2001
2011
Bron: Eurostat
15
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Werkgelegenheid De werkgelegenheid is in de periode 2001-2011 zowel in Nederland als in Noord-Nederland gestegen (zie figuur 1.4). De indicator is uitgedrukt als percentage van bevolkingsgroep 20- tot 64-jarigen. De figuur toont een positieve ontwikkeling, ondanks de economische crisis die de laatste jaren wel degelijk van invloed is geweest. Landelijk is het percentage toegenomen met 285,3 2,25%. In het Noorden bedraagt de toename iets meer: 3,03%. Dit betekent dat NoordNederland zich op dit gebied iets beter heeft ontwikkeld dan Nederland als geheel in de betreffende periode. Er is nog steeds sprake van een nadelig faseverschil. Dit verschil is echter kleiner geworden. De figuur geeft naast deze percentages ook de streefwaarde weer van de Europese Unie voor 2020. Ten opzichte van de EU-streefwaarde heeft Noord-Nederland een goede ontwikkeling doorgemaakt. In 2011 was deze streefwaarde al nagenoeg bereikt, met een verschil van slechts 0,2%. Figuur 1.4 Werkgelegenheid onder 20- tot 64-jarigen
78
in procenten
77
77,0
76 75
75,0
75,3 74,8
74 73 72
72,6
Nederland
71
Noord-Nederland
70
Streefwaarde Europa 2020 (EU)
2001
2011
Bron: Eurostat
16
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Opleidingsniveau Het percentage 30- tot 34-jarigen dat een tertiaire opleiding (hbo of wo) heeft voltooid, is in de periode 2001-2011 voor Noord-Nederland en Nederland als geheel gestegen (zie figuur 1.5). De procentuele stijging in Noord-Nederland is daarbij met 95% explosief te noemen; er is sprake van bijna een verdubbeling. De landelijke stijging van 51% is weliswaar ook behoorlijk, maar 285,3 veel lager dan in het Noorden. Het Noorden heeft zich dus veel beter ontwikkeld. Desondanks is er nog steeds sprake van een kleine achterstand. Deze achterstand is afgenomen van 7,2% tot 2,2%. Figuur 1.5 geeft naast deze percentages ook de streefwaarde van de Europese Unie voor 2020 weer. Ten opzichte van deze streefwaarde heeft Noord-Nederland zich ook positief ontwikkeld. De streefwaarde van 40,0 is in 2011 bijna bereikt. Het verschil bedraagt nog 1,1%. Figuur 1.5 Opleidingsniveau onder 30- tot 34-jarigen
45 40
38,9
35 in procenten
40,0
41,1
30 25 20
27,2
20,0
15 10
Nederland
5
Noord-Nederland
0
Streefwaarde Europa 2020 (EU)
2001
2011
Bron: Eurostat
17
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Vroegtijdig schoolverlaters Het percentage vroegtijdig schoolverlaters in de leeftijdscategorie 18 tot 24 jaar is in de periode 2001-2011 zowel in Noord-Nederland als in Nederland als geheel sterk gedaald (zie figuur 1.6). Landelijk is het percentage afgenomen met maar liefst 40%. Ook in het Noorden is er met 285,3 35% sprake van een forse daling. De landelijke ontwikkeling is echter positiever dan die in het Noorden. Het verschil is daardoor afgenomen. Noord-Nederland behoudt echter zijn voorsprong ten opzichte van Nederland als geheel. Het verschil bedraagt in 2011 1%, in 2001 was dit nog 2,6%. De figuur toont ook de streefwaarde die de Europese Unie voor 2020 heeft geformuleerd. Ten opzichte van deze streefwaarde is de ontwikkeling positief. In 2001 zat Noord-Nederland hier nog boven, maar in 2011 is de regio eronder geraakt, wat voor deze indicator positief is. Figuur 1.6 Vroegtijdig schoolverlaters onder 18-tot 24-jarigen
16
in procenten
14 12
15,1 12,5
10
10,0
9,1
8
8,1
6 4
Nederland
2
Noord-Nederland
0
Streefwaarde Europa 2020 (EU)
2001
2011
Bron: Eurostat
18
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Bruto binnenlands product Het inkomen per hoofd van de bevolking is een veelgebruikte indicator om de welvaart tussen verschillende regio’s te vergelijken. Hiervoor wordt het totale bruto binnenlands product (BBP) gedeeld door het aantal inwoners. De waarde hiervan zegt iets over de koopkracht van de bevolking. In figuur 1.7 is weergegeven hoe het BBP zich in de periode 2001-2011 heeft ontwikkeld in respectievelijk Nederland, Noord-Nederland en de Europese Unie. In alle drie gevallen is het BBP behoorlijk gestegen. In Noord-Nederland bedraagt de stijging 34%. Landelijk is er sprake van een stijging van 25%. De stijging in het Noorden is dus fors hoger. Dit betekent dat Noord-Nederland zich op dit vlak gunstiger heeft ontwikkeld dan Nederland als 285,3 geheel. Wel is er nog steeds sprake is van een achterstand ten opzichte van het landelijke inkomen per hoofd van de bevolking. Het negatieve verschil is afgenomen van € 2.300 naar € 900, een significante daling van 61%. Dit betekent dat de achterstand bijna is ingelopen. Kanttekening is dat de waarde is berekend inclusief delfstoffen. De aardgasbaten hebben een positieve invloed op de waarde van het BBP voor Noord-Nederland. Exclusief delfstoffen is het BBP in Noord-Nederland ongeveer even sterk gestegen als het landelijk gemiddelde. De stijging in Noord-Nederland is eveneens hoger dan die in de Europese Unie (29%). Ook in absolute zin is het BBP hoger dan in de Europese Unie. Figuur 1.7 Bruto binnenlands product (BBP) 35.000 32.100
30.000 25.000 20.000
31.200
25.600
24.500
23.300 19.000
15.000 10.000
Nederland Noord-Nederland
5.000
Europese Unie
0 2001
2011
Bron: Eurostat
19
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Bevolkingsdichtheid De bevolkingsdichtheid is in de periode 2001-2011 zowel in Nederland als in Noord-Nederland en in de Europese Unie gestegen (zie figuur 1.8). Hierbij gaat het om het aantal inwoners per km2. De procentuele stijging in Nederland bedraagt over deze periode 4,4%. In Noord285,3 Nederland is de stijging lager, namelijk 3,0%. De bevolkingsdichtheid in Noord-Nederland is nog steeds fors lager dan in Nederland als geheel. Maar beide zijn fors hoger dan het Europese gemiddelde. Figuur 1.8 Bevolkingsdichtheid 500 495
474
inwoners / km2
400
300
200
207
201
Nederland 100
117
113
Noord-Nederland Europese Unie 12,5
0 2001
2011
Bron: Eurostat
20
Dunbevolkte (normaantal EU)
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
1.2.2. Is de economische tegenwind merkbaar bij de uitvoering van het OP? In 2012 hield de economische crisis Europa nog steeds in haar greep. De aanhoudende schuldencrisis en een zwakke financiële sector hadden een sterke weerslag op de Nederlandse economie. De verwachting was dat er in 2012 sprake zou zijn van licht herstel. In het eerste kwartaal van het jaar was dit ook het geval, maar de realiteit is dat de Nederlandse economie over heel 2012 gezien kromp. Hoewel de krimp in 2012 bescheidener was dan daarvoor, was het effect veel sterker. Het consumentenvertrouwen bereikte een dieptepunt en de koopkracht nam opnieuw af. Als gevolg hiervan daalden de consumptie en de investeringen. De werkloosheid steeg sterk, landelijk naar bijna 7%. Dit landelijke effect is ook opgetreden in Noord-Nederland. In 2012 was er sprake van een sterk oplopende werkloosheid en stonden de consumentenuitgaven onder druk. Bedrijven investeerden minder, onder andere als gevolg van de financiële beperkingen voor het verkrijgen van kredieten. De bouwsector werd het hardst geraakt. Daarnaast werden de gevolgen van de bezuinigingen in Noord-Nederland relatief hard gevoeld. Reden is dat de sectoren overheid en zorg relatief sterk vertegenwoordigd zijn in het Noorden en dat in deze sectoren sterk is bezuinigd. De export heeft zich, als uitzondering, enigszins positief ontwikkeld in Noord-Nederland. De negatieve gevolgen zijn vooral te zien bij de indicator werkloosheid (zie figuur 1.3). Deze is behoorlijk toegenomen. Bij de overige indicatoren was sprake van een positieve ontwikkeling in Noord-Nederland, maar vooral doordat de ontwikkeling over een periode van tien jaren is weergegeven, waarbij de ontwikkeling per saldo positief is. Het beeld over de laatste paar jaren is duidelijk minder positief. Een belangrijke constatering is wel dat de crisis het Noorden niet zwaarder treft dan de rest van Nederland. Voor diverse indicatoren, waaronder werkloosheid, werkgelegenheid en het BBP, geldt dat het negatieve verschil met Nederland als geheel is afgenomen. De achterstand wordt dus kleiner, zelfs tijdens de economische crisis. Dit is tekenend voor de structuurversterking die in Noord-Nederland in gang is gezet. De noordelijke economie is in de afgelopen jaren robuuster geworden. Bij de uitvoering van het OP zijn de effecten van de crisis in 2012 duidelijker geworden dan in de jaren daarvoor. Een groot deel van de projecten is opgezet voordat de crisis begon. Op projecten waarbij overheden en kennisinstellingen initiatiefnemer zijn, had de crisis niet direct grote invloed. Er zijn echter wel problemen ontstaan bij projecten waaraan private partijen deelnemen die ook een bijdrage zouden leveren aan de financieringsbegroting. Dat blijkt in de praktijk lastig te realiseren. Het gevolg is dat diverse projecten vertraging moet zijn opgelopen in de uitvoering. Sommige projecten hebben moeten besluiten hun activiteiten aan te passen om de kosten te verlagen. Dit heeft in 2012 tot veel wijzigingsverzoeken geleid. In enkele gevallen is zelfs besloten een project voortijdig te beëindigen, vanwege onoverkomelijke financieringsproblemen. Het OP kent ook tal van projecten waarbij noordelijke MKB-bedrijven als projectpartner zijn betrokken. Als gevolg van de economische malaise hebben diverse MKB-bedrijven besloten zich als projectpartner terug te trekken. Ook zijn er diverse projecten waarbij een projectpartner failliet is gegaan. Hierdoor hebben de betreffende projecten te maken met vertraging
21
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
in de uitvoering, moet er een vervangende partner worden gezocht of het project worden aangepast. Een heel ander effect van de crisis is dat er soms ook kostenbesparingen worden behaald. Dit is het geval bij enkele infrastructurele projecten. Deze zijn opgezet voordat de crisis begon. De begroting voor deze projecten stamt ook van voor de crisis. Doordat de bouwsector zwaar wordt getroffen door de crisis, zijn de prijzen in de bouw gedaald. Aanbestedingen vallen daardoor behoorlijk lager uit dan was begroot. Ook bij de subsidieregelingen die het SNN uitvoert, is de crisis in 2012 merkbaar geworden. Er zijn wel verschillen tussen de verschillende subsidieregelingen. Investeringsprojecten die zijn gesubsidieerd vanuit de IPR en de SIEBB ondervinden moeilijkheden met de realisatie van projecten: • De IPR is een investeringspremieregeling voor ondernemingen die zich vestigen in Noord-Nederland. De moeilijkheden zijn met name het niet tijdig realiseren van het vestigingsproject en het niet kunnen aantonen van ‘stuwendheid’. Ondernemingen krijgen de premie alleen als zij kunnen aantonen dat ze hun omzet voor meer dan de helft buiten Noord-Nederland genereren. • De SEBB is een subsidieregeling voor woningcorporaties; zij ontvangen subsidie voor het verbeteren van de energie-efficiëntie van woningen. Door een afname van het investeringspotentieel bij woningcorporaties zijn veel projecten nog niet gerealiseerd. Ook hierbij is de economische tegenwind merkbaar. Bij de innovatieregeling NIOF is de economische tegenwind duidelijk minder merkbaar. Wel is er een toename van het aantal projecten dat niet wordt uitgevoerd vanwege faillissementen. Het aantal projecten dat van de grond komt, blijft gelijk. Voor wat betreft het aantal aanvragen is er ten opzichte van 2010 en 2011 weinig veranderd. Het loket voor de NIOF is slechts acht maanden open geweest in 2012, vanwege een uitgeput budget. In deze acht maanden heeft het SNN zo’n 800 aanvragen ontvangen. Dit is ongeveer eenzelfde aantal als tijdens een periode van acht maanden in andere jaren. De NIOF blijft daarmee onverminderd populair.
22
Energie Inleiding Energie Inleiding
Figuur H.1.1. Compressie morbiditeit xxxsinds de winning van turf, en later olie en gas, is Al Noord-Nederland dé nationale energieleverancier. Energie uit het Noorden is een krachtige motor voor de Nederlandse economie. In 2003 hebben bedrijven, kennisinstellingen en overheden, met steun vanuit het EFRO, hun krachten gebundeld om als ‘Energy Valley’ de regiokracht in te zetten voor de transitie naar duurzaam energie. Dit heeft geleid tot een dynamische energiegemeenschap, met een positief ontwikkelklimaat en talrijke investeringen in duurzame energie-innovaties en -kennis.
Economisch cluster Het noordelijke energiecluster bestaat volgens berekeningen van Energy Valley uit meer dan 4.000 bedrijven, goed voor ruim 32.500 directe voltijdsbanen. Het aantal banen is in tien jaar met ruim 18% gegroeid; ruim twee keer zo hard als landelijk. Het aantal bedrijven in de energiesector nam zelfs toe met ruim 80%, met een sterke positie voor het MKB. In totaal wordt in het Noorden voor meer dan € 25
miljard geïnvesteerd in energie. Veelal private investeringen in infrastructuur, winning en opwekking, met een toenemend aandeel in duurzame energie, onderzoek en opleidingen.
Omgevingsfactoren De regio ligt boven de grootste aardgasvoorraad van Noordwest-Europa en heeft een centrale positie als ‘gasrotonde’ met transnationale gasleidingen en ondergrondse opslag. De regio ligt bovendien op een kruispunt van het Europese stroomnet, aan de Noordzee, met goede energiehavens. Het sterke regionale agro-cluster en de afval-industrie zijn actief met innovatieve bio-energie. Vanuit de energiegemeenschap wordt concreet werk gemaakt van (coöperatieve) decentrale energie in woonwijken en lokale (energie)kringlopen op bedrijfsterreinen. Dit gaat gepaard met een sterke kennisbasis, gedragen door vele bedrijven en kennisinstellingen. Deze combinatie vormt een stevig fundament voor de nationale en Europese energietransitie.
23
Energie Inleiding
Bovenregionaal belang
Clusterorganisatie Energy Valley
De energieontwikkelingen in Noord-Nederland sluiten direct aan bij regionaal, nationaal en Europees beleid. De stichting Energy Valley zet zich als clusterorganisatie in om kennis te bundelen, projecten te versnellen en de samenwerking in nationaal en Europees verband uit te bouwen. De nadruk ligt op de ontwikkeling van een integraal, stabiel en duurzaam energiesysteem, om structureel nieuwe banen en bedrijvigheid in de regio te creëren. Energy Valley is er om partijen aan elkaar te koppelen, op basis van een gedeelde ambitie en focus. Door deze publiek-private samenwerking wordt een bovenregionale bijdrage geleverd aan zowel versterking van de innovatiekracht en (kennis)economie, als aan de overgang naar duurzame energie.
De stichting Energy Valley is in 2003 opgericht door bedrijven, kennisinstellingen en overheden met steun van de EU (OP N-NL 2000-2006), het ministerie van Economische Zaken en het SNN. De stichting heeft als doel bedrijvigheid en banen in het Noorden uit te bouwen, door samen werk te maken van duurzame energie. De clusterorganisatie geeft met en namens haar partners invulling aan de regionale energieambities en -kansen. Dit wordt op projectbasis gefinancierd door verschillende publieke en private partners. Het takenpakket is daarbij geleidelijk uitgebouwd: • Bij aanvang (2003-2005) lag de nadruk op profilering van de noordelijke energieregio, het betrekken van sleutelpartijen en het vormgeven van een gezamenlijke projectenagenda. De ontstane
24
Energie Inleiding
organisatiekracht en de onderlinge afstemming vormden de basis voor verdere groei. • In de fase daarna (2006-2008) kreeg Energy Valley aanvullende taken als aanjager van innovatieprojecten en thematische bedrijfs- en kennisnetwerken. Dit heeft een aanzuigende werking gehad op nieuwe investeringen en bedrijven, en heeft de positie als nationale transitieregio versterkt. • In de periode 2009-2011 vervulde de stichting haar rol als procesmanager voor nieuwe innovatieve energieconcepten en samenwerkingsprojecten, en als belangenbehartiger richting nationaal en Europees beleid, met als resultaat specialisatie en opschaling. • Inmiddels bevindt de stichting zich in de vierde projectperiode (2012-2015), gefinancierd door vier provincies (de drie in het SNN samenwerkende provincies, plus Noord-Holland), zes gemeenten en zo’n twintig grotere bedrijven en kennisinstellingen. Tevens zijn via het Energy Valley Platform zo’n 150 samenwerkingspartners uit het MKB, kennisinstellingen en de overheid actief betrokken. Nadruk ligt nog steeds op het stimuleren van innovatie-
projecten, kennisdeling, belangenbehartiging en het verbinden van partners. Ook wordt in deze fase ingezet op verdere Europese samenwerking, uitbouw van energieonderwijs en -onderzoek en brede maatschappelijke betrokkenheid bij de energietransitie. De stichting ontwikkelt en investeert niet zelf, maar brengt expertise en netwerk in om op basis van de regiokracht partijen te verbinden, investeringen uit te lokken en projecten te versnellen, in samenwerking met partijen in binnen- en buitenland. De stichting legt verantwoording af aan een Raad van Toezicht, die bestaat uit sleutelspelers uit de energiesector. Via periodiek ambtelijk en bestuurlijk overleg vindt afstemming plaats met de publieke partners. De strategische focus is vastgelegd in een meerjarenplan dat jaarlijks met de partners wordt vertaald in een operationeel actieplan.
25
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
2 Overzicht van de uitvoering van het programma 2.1
Resultaten en voortgangsanalyse 2.1.1
Informatie over de fysieke en financiële voortgang van het programma
De uitvoering van het programma heeft in 2012 voor een belangrijk deel in het teken gestaan van het stimuleren van de bestedingen. Aangezien het budget in eerdere jaren al bijna volledig werd uitgeput, werden er in 2012 nog maar weinig EFRO-subsidies toegekend. De bestedingen namen wel fors toe, al was de groei minder sterk dan zich aan het begin van het jaar liet aanzien.
Toekenningen Kenmerkend voor het OP in Noord-Nederland is dat het beschikbare EFRO-budget snel is uitgeput. Al twee jaar na de start van het programma in 2007, moesten de loketten op de provinciehuizen vanwege de grote belangstelling voor aanvragen worden gesloten. Op basis van de aanvragen werden omvangrijke bedragen aan projecten toegekend. Begin 2011 werd de grens van het budget bereikt. Omdat in de praktijk blijkt dat een deel van de toegekende EFRO-subsidies niet wordt besteed en dus vrijvalt, nam het SNN de beslissing om voor ongeveer € 20 miljoen te gaan overcommitteren: er worden meer subsidies verleend dan er aan budget beschikbaar is. Hierdoor werd het mogelijk toch nog EFRO-subsidies toe te kennen.II Van de ongeveer € 6,6 miljoen aan overcommitteringsruimte die er ultimo 2011 nog beschikbaar was, werd er in 2012 ongeveer € 5 miljoen toegekend. De € 5 miljoen werd verdeeld over vijf projecten, waarvan vier in prioriteit 1 en één in prioriteit 3.III Voor de resterende € 1,6 miljoen komen drie projecten in aanmerking: twee in prioriteit 1 en één in prioriteit 3. Van deze drie pijplijnprojecten bevonden zich er ultimo 2012 twee in het besluitvormingstraject. Tabel 2.1 Uitputting OP N-NL (bedragen x € mln) Budget
Overcommittering
Totale budgetruimte
Verleend
Resterende budgetruimte
Pijplijn
1 Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie
94,9
11,9
106,7
105,9
0,8
0,8
2 Attractieve regio’s
33,9
4,2
38,1
38,1
0,0
0,0
3 Attractieve steden
33,9
4,2
38,1
37,3
0,8
0,8
4 Technische bijstand
6,8
0,0
6,8
6,8
0,0
0,0
169,4
20,3
189,7
188,1
1,6
1,6
Prioriteit
Totaal
Met de drie pijplijnprojecten wordt naar verwachting in elke prioriteit de budgetruimte volledig benut. Een aanpassing van de financiële tabel, met verschuivingen tussen prioriteiten is niet aan de orde. De belangrijkste inhoudelijke zwaartepunten zijn conform de oorspronkelijke doelstellingen aangebracht. Van de ingezette EFRO-middelen gaat ongeveer 58% naar prioriteit 1, de prioriteit die het meest bijdraagt aan de hoofddoelstelling van het programma: de transitie van Noord-Nederland naar een kenniseconomie. Op onderdelen zijn er wel accenten gelegd die afwijken van de oorspronkelijke voornemens. Dit blijkt in hoofdstuk 3, dat ingaat op prioriteitsniveau en het niveau van de actielijnen.
26
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Toekenningen naar prioritair thema De accentverschuivingen worden ook zichtbaar als een andere OP-indeling wordt gebruikt: de indeling naar prioritaire thema’s (‘priority themes’). Het gaat hierbij om een standaard Europese indeling, waarbij bijstand uit structuurfondsen wordt ingedeeld in 86 categorieën (conform Verordening Nr. 1828/2006).IV Vanwege de lengte is de lijst niet integraal opgenomen, in tabel 2.2 worden slechts de hoofdlijnen belicht. Het gehele overzicht, met een rubricering van de verleende EFRO-subsidies naar alle afzonderlijke prioritaire thema’s, is als bijlage B.1 toegevoegd.V Tabel 2.2 Gecommitteerd EFRO, naar prioritaire thema’s Voortgang ‘Priority Theme’
Streefwaarde
Gecommitteerd
%
105.875.000
109.663.758
103,58%
63.525.000
78.473.563
111,06%
169.400.000
188.137.321
111,06%
Voortgang ‘Priority Theme’
Indicatieve verdeling
Gecommitteerd
%
Research and technological development, innovation and entrepreneurship
83.006.000
88.770.076
>100%
1.694.000
545.755
32%
3.811.500
1.000.000
26%
Energy
17.427.600
9.813.119
56%
Environmental protection an risk prevention
3.388.000
9.679.365
>100%
Tourism
12.022.000
30.975.417
>100%
Culture
5.929.000
13.220.285
>100%
16.940.000
16.557.120
98%
Increasing the adaptability of workers and firm, enterprises and entrepreneurs
1.694.000
4.632.522
>100%
Improving access to employment and sustainability
2.541.000
0
0%
Improving human capital
8.665.400
5.902.286
68%
Investment in social infrastructure
3.811.500
265.375
7%
Mobilisation for refoms in the fields of employment and inclusion
1.694.000
0
0%
Technical assistance
6.776.000
6.776.001
100%
169.400.000
188.137.321
>100%
“Lissabon” “Overig OP N-NL” Totaal OP-NL
Information society Transport
Urban and rural regeneration
Totaal
27
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Kenmerkend voor de indeling naar prioritaire thema’s is dat er een concrete link wordt gelegd met de Lissabon-doelstellingen. Deze doelstellingen vormen een concretisering van de ambitie om de Europese Unie te laten uitgroeien tot de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld. De Lissabon-strategie is in 2010 opgevolgd door Europa 2020. Europa 2020 bouwt voort op ‘Lissabon’. Doel is dat de lidstaten nog gerichter streven naar meer (slimme) groei, meer duurzaamheid en meer sociale samenhang. Van de 86 categorieën waarin een OP kan worden ingedeeld, zijn er bij de start van de programmaperiode 28 als ‘Lissabon’categorie geoormerkt. Met Noord-Nederland is afgesproken dat van de beschikbare € 169,4 miljoen, € 105,9 miljoen wordt bestemd voor projecten binnen deze 28 categorieën. Ultimo 2012 was er in NoordNederland voor € 109,7 miljoen EFRO toegekend aan projecten in ‘Lissabon’-categorieën. Dit is een toename van € 1,8 miljoen ten opzichte van 2011. Aangezien er in 2012 in totaal voor circa € 5 miljoen werd toegekend, is het ‘Lissabon-aandeel’ in het OP in 2012 licht afgenomen. Dit heeft alles te maken met het feit dat van de € 5 miljoen, € 3,3 miljoen naar één stadsvernieuwingsproject is gegaan in prioriteit 3. (Dit project is ondergebracht bij prioritair thema 61, ‘Geïntegreerde projecten voor stads- en plattelandsvernieuwing’.) Per hoofdcategorie valt het volgende op: • Naar verwachting zou een belangrijk deel van het EFRO-budget aan ‘onderzoek en ontwikkeling (O&O), innovatie en ondernemerschap’ (de prioritaire thema’s cat. 1 t/m 9) worden besteed. In werkelijkheid is er echter meer toegekend, bijna € 6 miljoen meer, dan de € 83 miljoen die vooraf was voorzien. • De bijdrage aan de informatiesamenleving (cat. 10 t/m 15) valt lager uit dan was verwacht. Bij de aanpassing van het OP in 2010 werd het streefcijfer al fors verlaagd: van € 5,9 miljoen naar € 1,7 miljoen. Ook dit bedrag blijkt echter te hoog te zijn ingeschat. Mogelijk heeft het achterblijven van projecten te maken met de vlucht die het ICT-gebruik de afgelopen jaren heeft genomen. Bedrijven weten de weg naar ICT-toepassingen te vinden. De overheid kan op de achtergrond blijven. Om deze hypothese te toetsen is nader onderzoek nodig. • Ook voor transport en voor energie geldt dat er minder is gecommitteerd dan verwacht. Bij transport werd de streefwaarde in 2010 al met meer dan de helft teruggebracht: van € 8,5 miljoen naar € 3,8 miljoen (voor cat. 16 t/m 32). Maar ook dit bedrag wordt in werkelijkheid niet behaald. • Met de wijziging van het OP in 2010 is de inzet op energie vergroot: € 6,8 miljoen van het EFRO-budget is gereserveerd voor het bevorderen van energie-efficiënte maatregelen binnen bestaande woningen. Deze aanpassing van het OP is onder meer tot uiting gekomen in een forse verhoging van de streefwaarden voor de onder ‘energie’ vallende prioritaire thema’s: van € 3,4 miljoen naar € 17,4 miljoen (aan cat. 35 t/m 43). Achteraf gezien is deze verhoging te omvangrijk geweest. Het binnen deze categorieën toegekende bedrag is in 2011 fors verhoogd, van € 1,8 miljoen naar € 9,0 miljoen, maar niet voldoende om in de buurt van de € 17,4 miljoen te komen. Hiervoor zijn twee redenen te noemen: - Energie vormt één van de vijf inhoudelijke speerpunten van het programma. In de afgelopen jaren zijn er omvangrijke bedragen, beduidend meer dan de genoemde € 9,0 miljoen, toegekend aan projecten die bijdragen aan de versterking van de positie van de energiesector. Omdat veel van deze projecten gericht zijn op onderzoek en ontwikkeling en ondernemerschap, zijn de meeste projecten (net als bij de andere vier speerpunten) niet in de
28
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
categorie ‘energie’ geclassificeerd, maar gekoppeld aan één van de thema’s binnen de categorie ‘onderzoek en ontwikkeling, innovatie en ondernemerschap’. - In 2010 was voorzien dat een omvangrijk EFRO-bedrag, circa € 10 miljoen, zou worden toegekend aan een aan aardgas gerelateerd onderzoeksprogramma. Hierop anticiperend, werd de streefwaarde voor categorie 35 ‘aardgas’ met € 10 miljoen verhoogd. De uiteindelijke subsidie van € 10 miljoen die het SNN verleende, werd echter voor het grootste deel niet uit EFRO-middelen, maar uit Rijkscofinancieringsmiddelen gefinancierd. Aan deze afwijkende keuze lagen subsidie-technische redenen ten grondslag. • Behalve ‘O&O, innovatie en ondernemerschap’ is er bij een aantal andere thema’s beduidend meer toegekend dan was voorzien. Dit geldt bijvoorbeeld voor ‘milieubescherming en risicopreventie’. Onder deze hoofdcategorie vallen elf thema’s (cat. 44 t/m 54), waarvan zeven van toepassing zijn op het OP Noord-Nederland. Aan deze thema’s is in totaal bijna drie keer zoveel toegekend als was verwacht, doordat een aantal omvangrijke revitaliserings- / saneringsprojecten op bedrijventerreinen ondersteuning heeft ontvangen. • Toeristische en (toeristisch-) culturele projecten (cat. 55 t/m 57 en 58 t/m 60) hebben ook omvangrijke steun ontvangen. Dat er sterk op toerismebevordering wordt ingezet, is op zich eenvoudig verklaarbaar. Toerisme is namelijk één van de speerpuntsectoren binnen het OP. Toch is de mate waarin de ondersteuning plaatsvindt opvallend. Bij ‘toerisme’ is tweeëneenhalf keer meer verleend dan er was voorzien; bij ‘cultuur’ twee keer meer. Bij beide categorieën is er voornamelijk bijgedragen aan infrastructuur en toeristische subsidieregelingen. Een mogelijke verklaring voor de vele aanvragen is de verwachting dat de subsidiemogelijkheden voor dergelijke projecten in de nieuwe programmaperiode sterk afnemen. De huidige mogelijkheden kunnen dan worden gezien als een ‘laatste kans’. • Voor de arbeidsmarktcategorieën (cat. 62 t/m 80) is de werkelijkheid deels achtergebleven bij de verwachtingen. Op onderdelen is er meer toegekend dan was voorzien. Dit geldt voor projecten die bijdragen aan het ‘verbeteren van het aanpassingsvermogen van werknemers, bedrijven, ondernemingen en ondernemers’ (cat. 62 t/m 64). Aan projecten die gekoppeld zijn aan andere arbeidsmarktthema’s is echter minder toegekend. Deels komt dit waarschijnlijk door de verslechterde economische situatie. Als het tegenzit zijn ondernemingen over het algemeen relatief snel geneigd te korten op HRM-beleid.
Begrote financiering In de samenstelling van de financiering is er in 2012 weinig veranderd. De verhouding tussen de toegekende EFRO-bijdragen, de bijdragen van andere publieke partijen en de bijdragen van private partijen is in 2012 gelijk gebleven. De toegekende EFRO-bijdragen zijn in relatieve zin, dat wil zeggen ten opzichte van de kosten, aanzienlijk lager dan begroot. De bijdragen van vooral private partijen zijn aanzienlijk hoger (zie tabel 2.3 en figuur 2.1). Tabel 2.3 Gecommitteerd EFRO, naar financiers
EFROSubsidie
Totale bijdragen
Nationale publieke bijdrage
Waarvan: Rijkscofinanciering
Waarvan: Regio
Nationale private bijdrage
Aandeel EU
EIB
Overig
105.906.284
517.426.346
292.729.210
59.555.134
113.496.161
118.684.787
20%
0
106.065
2 Attractieve regio’s
38.132.124
172.166.745
126.076.445
19.406.848
88.188.012
7.958.176
22%
0
0
3 Attractieve steden
37.322.912
113.197.592
65.272.812
4.959.796
60.113.016
10.601.868
33%
0
0
4 Technische bijstand
6.776.001
13.551.001
6.775.001
3.201.001
3.574.000
0
50%
0
0
Totaal
188.137.321
816.341.684
490.853.468
87.122.779
265.371.189
137.244.831
23%
0
106.065
Prioriteit
1 Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie
29
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
In het OP-programmadocument is vastgelegd dat de gemiddelde EFRO-subsidie maximaal 45% van de kosten mag bedragen. In het Toetsingskader, dat de ambities van het SNN weergeeft, werd de maximale bijdrage door het SNN scherper gesteld. Het EFRO zou gemiddeld maximaal 30% van de kosten mogen dekken. In werkelijkheid vallen de toegekende en gerealiseerde EFRO-bijdragen nog lager uit: 23% (toegekend) en 24% (gerealiseerd) (zie figuur 2.1). VI Verwacht kon worden dat de relatieve EFRO-bijdrage per project lager zou uitvallen dan in de financieringstabel van het programma was voorzien. Het SNN beschikt namelijk over verschillende alternatieve subsidiebronnen: Rijkscofinanciering, Koers Noord - Pieken in de Delta en Koers Noord-Transitie. Het SNN zet deze bronnen zoveel mogelijk ‘gezwaluwstaart’ met EFRO in. Dit betekent dat subsidies die het SNN verstrekt, vaak een combinatie zijn van EFRO en een van de andere bronnen. Vaak komt deze combinatie-financiering tot uiting in een relatief hoge gemiddelde (nationale) publieke bijdrage. De werkelijkheid voor het OP is echter anders. De relatief lage EFRO-bijdrage wordt in het OP in de eerste plaats gecompenseerd met private bijdragen. Dit betekent dat niet alleen minder EFRO wordt ingezet, maar dat projecten daadwerkelijk minder worden gesubsidieerd. Het betekent vooral dat het draagvlak van het programma bij het Noord-Nederlands bedrijfsleven groot is. Een nationale private bijdrage van 17% komt in absolute zin overeen met ongeveer € 137 miljoen. Figuur 2.1 Financiering OP N-NL OP N-NL Financiële Tabel
OP N-NL Tabel Toetsingskader
4%
EFRO-bijdrage Nationale private bijdrage
11%
Nationaal publieke bijdrage
50%
45%
OP N-NL Gecommitteerd
30%
59%
OP N-NL Gerealiseerd
17%
17%
60%
23%
24%
59%
Door afrondingen tellen de percentages niet in elk diagram op tot 100%.
30
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Het SNN voert binnen het programma een aantal subsidieregelingen uit voor individuele ondernemingen. De meest populaire subsidieregeling is de NIOF, de Noordelijke Innovatie- en Ondersteuningsfaciliteit. Dit is een regeling waarbij ondernemingen steun krijgen voor onder meer het uitvoeren van innovatietrajecten. De subsidies die ondernemingen ontvangen, dekken altijd slechts een deel van de kosten. Het grootste deel van de kosten betalen de ondernemingen zelf. In het OP Noord-Nederland vormen deze eigen bijdragen om subsidie-technische redenen geen dekking voor subsidiabele kosten. De subsidies zijn alleen gekoppeld aan het nietsubsidiabele deel. Bij de formele verantwoording over het programma wordt alleen verantwoording afgelegd over subsidiabele kosten en financiering. Dit betekent dat in de genoemde € 131 miljoen de bijdragen van ondernemingen, die via dit soort regelingen worden geleverd, niet zijn meegenomen. De bijdragen van ondernemingen aan de regelingen worden in totaliteit geraamd op € 312 miljoen. Dit geeft dit des te meer aan hoe groot de betrokkenheid van het NoordNederlands bedrijfsleven bij het programma is.VII Hierbij geldt wel dat het bij alle genoemde bedragen gaat om toegezegde bedragen. Vanwege de economische tegenwind hebben bedrijven vaak moeite hun toezeggingen na te komen (zie paragraaf 1.2.2). De omvang van het verschil tussen toezeggingen en betalingen valt vanwege het beperkte aantal afgerekende projecten nog niet goed in te schatten, maar is een belangrijk aandachtspunt bij de monitoring van het programma. Behalve van private partijen zijn er vooraf ook ramingen gemaakt van de bijdragen die publieke partijen in Noord-Nederland aan het OP leveren. Het gaat hierbij vooral om bijdragen van de Noord-Nederlandse provincies, de gemeenten en kennisinstellingen. Het totaal van deze bijdragen is vooraf geschat op ongeveer € 200 miljoen. Bij de start van het OP werd op bestuurlijk niveau afgesproken een uiterste inspanning te leveren om dit totaalbedrag daadwerkelijk te leveren. Deze afspraak kreeg extra gewicht door de verplichting, die het ministerie van EZ voor het flankerende Pieken in de Delta programma instelde: tegenover elke euro aan Pieken-subsidie moet 32 eurocent worden bijgedragen vanuit provinciale en gemeentelijke cofinanciering.VIII Hoewel het ook hier om toezeggingen gaat, ziet het er naar uit dat wat betreft de regionale bijdrage aan de doelstellingen wordt voldaan. Ultimo 2012 bedroeg de totale toegezegde bijdrage van provincies, gemeenten en kennisinstellingen ongeveer € 265 miljoen. Figuur 2.2 Regionale cofinanciering OP N-NL Cofinanciering Regio toegezegde bedragen publieke partijen
Provincie Groningen Provincie Fryslân Provincie Drenthe
12% 25%
Gemeenten 13%
Overige regionale partijen
14% 36%
31
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Van de € 265 miljoen nemen de provincies volgens planning samen bijna 40% voor hun rekening. Onderling is de bijdrage redelijk gelijkmatig verdeeld (zie figuur 2.2). De NoordNederlandse gemeenten leveren een vergelijkbaar aandeel. De rest bestaat uit bijdragen van kennisinstellingen en andere publieke partijen, zoals bijvoorbeeld waterschappen. Ten opzichte van 2011 zijn de verhoudingen licht veranderd: gemeenten zijn relatief iets meer gaan bijdragen (een toename van 2 procentpunt), provincies iets minder. De verschuiving komt door de opname van één project in prioriteit 3, dat een forse gemeentelijke bijdrage ontvangt.IX
Output en resultaten: stand van de indicatoren Financiële gegevens geven slechts een gedeeltelijk beeld van de ontwikkeling van het programma. Voor de inhoudelijke voortgang wordt gebruikt gemaakt van (reële) indicatoren. De impact van het OP is in de tabellen 2.4 en 2.5 vertaald naar zogeheten kernindicatoren. Van de 41 indicatoren die door de Europese Commissie (EC) als kernindicator zijn aangemerkt, zijn er in Noord-Nederland negen geselecteerd.X De selectie is gemaakt op grond van een vergelijking tussen de EC-lijst en de lijst met achttien indicatoren, die in 2009 op landelijk niveau is opgesteld. In tabel 2.4 is per kernindicator aangegeven wat de streefwaarde is voor het programma, wat het totaal is van de waarden die zijn gecommitteerd (het totaal van de verwachtingen op projectniveau) en wat er per 31 december 2012 aan indicatorenwaarden is gerealiseerd. De kolom ‘gerealiseerd’ geeft een gecombineerde stand weer: een tussenstand voor projecten die nog in uitvoering zijn en een eindstand voor projecten die zijn afgerond. Omdat er ultimo 2012 nog maar vijftien projecten waren vastgesteld (waarvan drie voortijdig), en deze vijftien projecten slechts goed zijn voor 7% van het totaal toegekende EFRO-bedrag, is de gepresenteerde stand in de eerste plaats een tussenstand.
32
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Tabel 2.4 Voortgang kernindicatoren Kernindicatoren
Streefwaarde
Gecommitteerd
%**
Gerealiseerd
%**
%***
44
> 100%
6
30%
14%
132.469.672
-
17.479.249
-
13%
60
412
> 100%
266
> 100%
65%
1.000
5.450
> 100%
3.541
> 100%
65%
6
72
> 100%
66
> 100%
92%
1.500
7.395
> 100%
2.416
> 100%
33%
189.728.000
517.426.346
> 100%
141.020.543
74%
27%
24.983.671
-
8.179.233
-
33%
150
225
> 100%
194
> 100%
86%
6
15
> 100%
3
50%
20%
500
2.163
> 100%
156
31%
7%
84.700.000
172.166.745
> 100%
36.191.847
43%
21%
9.059.187
-
2.336.484
-
26%
1 Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie Aantal R&D projecten Uitgelokte private vervolginvesteringen Aantal ondersteunde startende bedrijven en kleine bedrijven < 5 jaar Aantal ondersteunde MKB-bedrijven Aantal samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennis-/research Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE’s) Subsidiabele kosten
20 -
*
2 Attractieve regio’s Uitgelokte private vervolginvesteringen Aantal hectare bedrijfsterrein gemoderniseerd Aantal toeristische-recreatieve projecten Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE’s) Subsidiabele kosten
-
*
3 Attractieve steden Uitgelokte private vervolginvesteringen
-
Aantal gerenoveerde of nieuwe stedelijke voorzieningen
5
10
> 100%
1
20%
10%
500
457
91%
17
3%
4%
84.700.000
113.197.592
> 100%
34.169.898
40%
30%
166.512.530
-
27.994.966
-
17%
2.500
10.015
> 100%
2.588
> 100%
26%
372.680.000
816.341.684
> 100%
212.996.710
57%
26%
Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE’s) Subsidiabele kosten
*
Totaal Uitgelokte private vervolginvesteringen Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE’s) Subsidiabele kosten****
-
*
voor deze indicator is vooraf geen streefwaarde gekwantificeerd
**
ten opzichte van de streefwaarde
***
ten opzichte van de committeringswaarde
****
inclusief prioriteit 4 Technische Bijstand:
13.552.000
*
13.551.000
33
1.927.023
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Tabel 2.5 geeft dezelfde cumulatieve realisatiestand weer, maar dan vergeleken met eerdere verslagjaren. Deze tabel volgt de voorgeschreven indeling uit bijlage XVIII bij Verordening (EG) Nr.1828/2006. Tabel 2.5 Kernindicatoren op jaarbasis Resultaat / doel** EU-code*
Indicator
1
Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE’s)
Cumulatief
2008
2009
2010
2011
2012
resultaat
0
0
0
1.065
2.588
doel 4
Aantal R&D projecten
2.500
resultaat
0
0
0
5
6
doel 5
Aantal samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennis-/researchinstellingen
20
resultaat
0
0
0
52
66
doel 7
Aantal ondersteunde MKB-bedrijven
6 0
resultaat
0
0
1.921
3.541
doel 8
Aantal ondersteunde startende bedrijven en kleine bedrijven < 5 jaar resultaat
1.000 0
resultaat
0
0
175
266
doel 10
Uitgelokte private vervolginvesteringen
60
resultaat
0
0
0
6.506.646
27.994.966
doel 29
Aantal hectare bedrijfsterrein gemoderniseerd
-***
resultaat
0
0
0
91
194
doel 34
Aantal toeristische-recreatieve projecten
150 0
resultaat
0
0
1
3
doel 39
Aantal gerenoveerde of nieuwe stedelijke voorzieningen
Totaal
6
resultaat
0
doel
0
0
0
1 5
* Code van de overeenkomstige indicator uit de lijst van de Europese Commissie (‘Working Document 7’). Koppeling op basis van landelijke afspraken, 2009. ** Resultaat’ komt overeen met ‘gerealiseerd’ in tabel 2.4. ‘Doel’ komt overeen met de in het OP en tabel 2.4 opgenomen ‘streefwaarde’. Opgenomen waarden voor resultaat en doel zijn cumulatief. Eerste projecten zijn in 2008 beschikt. Eerste realisatie in 2011. De uitgangssituatie is dynamisch en daarom niet in de tabel opgenomen (conform Vo. 1828/2006, gewijzigd bij Vo. 846/2009). *** Voor deze indicator is vooraf geen streefwaarde gekwantificeerd
34
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
In tabellen 2.4 en 2.5 zijn alleen de negen kernindicatoren opgenomen. Een volledig overzicht met alle zestien Noord-Nederlandse OP-indicatoren is als bijlage D toegevoegd. Daarnaast zijn in hoofdstuk 3 overzichten per prioriteit opgenomen. Voor één indicator, de uitgelokte private vervolginvesteringen, ontbreken de streefwaarden. Reden is dat deze indicator oorspronkelijk niet in het OP was opgenomen, maar op grond van landelijke afspraken in 2009 alsnog is toegevoegd. Voor de indicatoren uitgelokte private vervolginvesteringen en aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen geldt dat de committeringswaarde (verwachtingen) voor elk project is getoetst aan een kengetallentool.XI Voor bijna alle indicatoren in tabel 2.4 geldt dat de verwachtingen (kolom ‘gecommitteerd’) de oorspronkelijke streefwaarden (ruimschoots) overtreffen. Het totaal aantal verwachte arbeidsplaatsen is bijvoorbeeld bijna het viervoudige van de vooraf geformuleerde doelstelling. Er zijn dubbel zoveel R&D-projecten in het OP opgenomen als was voorzien. De gecommitteerde private R&D-investeringen zijn ruim vier keer hoger dan vooraf was geraamd. Bij de publieke R&D-investeringen was het verschil tussen geraamd en gecommitteerd nog groter. Deze hoge committeringswaarden vormen een weerslag van de nadruk die in het OP is gelegd op kennisontwikkeling en innovatie. De betrokkenheid van het noordelijk bedrijfsleven wordt ook door de indicatoren bevestigd. Er worden naar verwachting vijf keer zoveel MKB-bedrijven ondersteund als vooraf was geraamd. Het aantal verbanden waarin bedrijven en kennisinstellingen samenwerken, is ook beduidend hoger dan was voorzien. Al deze positieve cijfers zeggen iets over de verwachte impact van het OP. Tegelijkertijd moet worden benadrukt dat de streefwaarden bij de start van het OP conservatief zijn geraamd. Dit blijkt bijvoorbeeld als de waarden worden vergeleken met de streefwaarden van de programmaperiode 2000-2006. Voor het programma 2000-2006 was voorzien dat er ongeveer € 24.000 EFRO moest worden ingezet om één structurele arbeidsplaats te creëren. Voor de start van het huidige programma werd een raming gemaakt van circa € 68.000 EFRO per fte. De gecommitteerde waarden zijn overigens nog niet gerealiseerd. Committeringswaarden komen uit de toekenningsbrieven en geven dus verwachtingen weer. Een vollediger beeld van de voortgang van het programma wordt gekregen als ook de realisatiewaarden worden beschouwd. Een moeilijkheid bij het beoordelen van indicatoren is dat realisatiewaarden vaak pas aan het eind of na afloop van de projectperiode worden gerealiseerd. Dit geldt in het bijzonder voor de indicator uitgelokte investeringen, maar ook werkgelegenheidseffecten treden vaak pas op als een project (bijna) is afgerond. Voor tabel 2.4 en 2.5 betekent dit dat de realisatiestand van de indicatoren uitgelokte private vervolginvesteringen en aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen vooral een optelling is van de eindwaarden van de vijftien afgerekende projecten en van tussenstanden bij de subsidieregelingen.XII De subsidieregelingen kunnen worden gezien als parapluprojecten of als ‘programma’s binnen het programma’. De regelingen zijn een paraplu waaronder projecten vallen die individuele ondernemingen, met een vanuit de regeling verstrekte subsidie, uitvoeren. Deze subsidietrajecten zijn vaak kortdurend. Effecten treden op als (of nadat) een traject is afgerond. De effecten van deze trajecten zijn voor de regelingen geaggregeerd. De systematiek brengt met
35
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
zich mee dat de effecten van de regelingen meer gelijkmatig optreden dan voor andersoortige projecten binnen het programma. Van de bijna 2.600 arbeidsplaatsen die ultimo 2012 waren gerealiseerd kwamen er circa 1.000 tot stand via de subsidieregelingen.XIII Dat er al een omvangrijk aantal trajecten binnen de subsidieregelingen is afgerond, blijkt ook uit de indicator ‘aantal ondersteunde MKB-bedrijven’. Van deze indicator is bijna twee derde van het verwachte aantal gerealiseerd. Van de ruim 3.500 ondersteunde MKB-bedrijven, zijn er bijna 1.200 ondersteund via een door het SNN uitgevoerde subsidieregeling. Een andere indicator met een hoog realisatiepercentage is het aantal samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennisinstellingen. Van de 72 verwachte samenwerkingsverbanden zijn er 66 gerealiseerd. Het hoge aandeel realisatie kan worden verklaard uit de wijze waarop deze indicator (conform de landelijke afspraken) wordt geïnterpreteerd: de indicator krijgt een realisatiewaarde zodra een verband is opgericht en een project is gestart. Voor alle indicatoren waarbij sprake is van aantallen projecten (R&D-projecten, toeristisch recreatieve projecten enz.) krijgt de indicator pas een positieve realisatie als een project is afgerond. Lage realisatiewaarden voor deze indicatoren vinden dus hun oorsprong in een gering aantal afgeronde projecten.XIV
2.1.2. Kwalitatieve analyse De vraag waar het bij de monitoring van het programma om draait is: ligt het programma op koers? Op toekenningsbasis is dit zonder meer het geval. Het programma is de afgelopen jaren in een hoog tempo ingevuld. De omvangrijke toekenning van EFRO-subsidies heeft zich vertaald in mooie indicatorenwaarden. Voor bijna alle indicatoren geldt dat de verwachtingen de oorspronkelijke streefwaarden overtreffen. Toekenningswaarden laten echter maar een deel van het totale beeld zien: een deel dat nog gebaseerd is op verwachtingen. Minstens zo interessant is te analyseren wat er daadwerkelijk is gerealiseerd.
Financieel: bestedingen Het grootste zorgpunt binnen het OP is eigenlijk al sinds 2009 het niveau van de bestedingen door eindbegunstigden.XV Om de voortgang van structuurfondsprogramma’s te stimuleren, heeft de Europese Commissie aan de start van de programmaperiode een normenkader voor uitgaven vastgesteld, waaraan programma’s minimaal dienen te voldoen. De normen zijn gebaseerd op de verdeling van het beschikbare EFRO-budget over de uitvoeringsjaren, dit is in elk operationeel programma als Financieringsplan opgenomen. Het EFRO-budget in het Financieringsplan is verdeeld in jaartranches. De opgave voor een programma is dat het EFRObedrag dat voor een jaar is begroot (jaartranche N) uiterlijk twee jaar later is gerealiseerd (N+2).XVI Als de norm niet wordt gehaald, wordt een deel van het EFRO-budget automatisch aan het totaalbudget onttrokken (‘automatische decommittering’). Noord-Nederland had in eerdere jaren telkens moeite de N+2 norm te behalen. Het lukte elk jaar, maar de marge was steeds gering en de benodigde inspanningen groot. Het afgelopen jaar leverde voor N+2 een gunstiger beeld op. Vrij vroeg werd duidelijk dat er geen buitensporige inspanningen nodig waren om de norm te halen. Voor 2012 lag de norm op ongeveer € 37,7 miljoen EFRO, waarvan bijna € 7,0 miljoen al in eerdere jaren tot stand was gebracht. De
36
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
opgave voor 2012, € 30,7 miljoen EFRO, betekende dat er in 2012 voor circa € 66 miljoen aan bestedingen dienden te worden binnengehaald. Cumulatief gaat het om ongeveer € 210 miljoen aan bestedingen. In juni werd aan het Comité van Toezicht gerapporteerd dat voor ongeveer de helft aan de norm was voldaan. Er was voor circa € 15 miljoen EFRO aan kosten gerealiseerd en door het SNN, na controle, goedgekeurd. Gegeven de sterke toename in de bestedingen die eind 2011 nog werd waargenomen, was dit minder dan verwacht. In aanvulling op de goedgekeurde kosten lagen er op dat moment al dusdanig veel kosten ‘op de plank’ (kosten die al wel waren gedeclareerd, maar nog niet door het SNN gecontroleerd), dat de verwachtingen ten aanzien van ‘N+2’ optimistisch bleven. Na opheffing van een dreigende betaalstop werd op 30 oktober een betaalaanvraag bij de Certificeringsautoriteit ingediend die niet omvangrijk was, maar wel groot genoeg om de norm voor 2012 te halen (zie paragraaf 2.8). Deze betaalaanvraag zorgde voor een gerealiseerd EFRO-bedrag van in totaal € 99,5 miljoen; dit is circa € 1 miljoen EFRO meer dan de norm (zie tabel 2.6). Tabel 2.6 Voortgang ‘N+2’ (bedragen in €) EFRO
A
B
C
Jaartranches voor N+2 (cumulatief)
7,5% voorschot
N+2 drempel (A-B) (cumulatief)
D EFRO in betaalaanvragen (cumulatief)
2009
-
12.705.000
-
14.208.095
2010
36.416.667
12.705.000
23.711.667
24.042.454
2011
73.433.334
12.705.000
60.728.334
67.688.812
2012
111.150.001
12.705.000
98.445.001
99.462.181
2013
130.266.668
12.705.000
117.561.668
2014
149.683.335
12.705.000
136.978.335
2015
169.400.002
Jaar
169.400.002
Toelichting Kolom A Jaartranches (eerste jaartranche evenredig verdeeld over overige jaartranches). Kolom B Werkvoorschot EFRO (7,5%) dat bij N+2 als realisatie mag worden gezien. Kolom C Te realiseren EFRO (normbedragen, cumulatief per jaar). Kolom D Gerealiseerde EFRO-bijdrage, ingediend in betaalaanvragen.
37
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Dat de marge niet ruim was, laat zien dat de versnelling in het bestedingstempo die eind 2011 werd ingezet, in 2012 niet kon worden vastgehouden (zie figuur 2.3). In de figuur zijn de verleende EFRO-bedragen afgezet tegen de gerealiseerde EFRO-bedragen (op jaarbasis).XVII Figuur 2.3 Committeringen versus bestedingen 200
in miljoenen euro’s
150
100
50
0 2008
2009 EFRO gecommitteerd
2010
2011
2012
2013
EFRO gerealiseerd
Zichtbaar is dat, na een vertraagde start in 2007, de verleende subsidies in 2008 een enorme vlucht namen. Vanaf dat jaar werden er bijzonder veel projecten behandeld en subsidies toegekend. 2009 was in dit verband een topjaar. De afvlakking in 2011 heeft uiteraard te maken met het naderen van de bodem van het budget. Tot 2011 kwam het enorme toekenningstempo echter nauwelijks tot uiting in de bestedingen. Projecten maakten kosten, maar het groeitempo was laag en van een versnelling van de groei was lange tijd geen sprake. De curve die het groeitempo van de bestedingen weergeeft, verloopt tot 2011 min of meer lineair. In 2011 vond er een versnelling van het uitgaventempo plaats. De uitgaven verdubbelden ten opzichte van het totaal van de jaren ervoor. Het nieuwe groeitempo kon vervolgens in 2012 niet worden vastgehouden. Er was nog steeds sprake van een substantiële toename in de bestedingen, maar duidelijk niet meer zo omvangrijk als in het jaar ervoor. Eén relativerende opmerking is hierbij op zijn plaats. Bij de bedragen die in de betaalaanvraag zijn opgenomen en die in tabel 2.6 en figuur 2.3 zijn weergegeven, gaat het om kosten die door het SNN – en door de Certificeringsautoriteit – zijn gecontroleerd en goedgekeurd. In aanvulling op deze kosten zijn er kosten door begunstigden bij het SNN gedeclareerd, waarvan het controleproces eind 2012 nog in gang was, of waarvan het controleproces na indiening van de laatste betaalaanvraag werd afgerond. Begin 2012 werd het SNN, vanwege een ogenschijnlijk te hoge foutenmarge bij het controleren van uitgaven, geconfronteerd met een dreigende betaalstop van de Europese Commissie (zie paragraaf 2.8.) Hoewel later bleek dat het SNN toch binnen de toegestane marge was gebleven
38
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
en de dreigende betaalstop in het najaar van 2012 werd opgeheven, hanteert het SNN bij het goedkeuren van kosten sindsdien een (nog) voorzichtiger strategie. Kosten worden alleen goedgekeurd – en daarmee in een betaalaanvraag opgenomen – als een aanvullende check heeft uitgewezen dat het risico dat het om ten onrechte goedgekeurde kosten gaat, minimaal is. Als alle aanvullende, voor 31 december 2012 ingediende kosten worden meegenomen in de realisatiestand, dan geeft dat een zuiverder beeld welke groei de bestedingen in 2012 hebben doorgemaakt. Dat wil zeggen: wat begunstigden hebben gerealiseerd. Eind 2012 zou het totaalbedrag aan gerealiseerd EFRO dan ruim € 10 miljoen hoger zijn dan de € 99,5 miljoen die daadwerkelijk bij de Europese Commissie werd gedeclareerd.XVIII De afvlakking van de uitgaven zou dan beduidend minder sterk zijn geweest, dan in figuur 2.3 wordt weergegeven. Het selectief – en risicomijdend – opnemen van bestedingen in betaalaanvragen, is een strategie die het SNN in 2012 bewust heeft ingezet. En niet alleen omdat dit dergelijk selectief gedrag wenselijk bleek, maar ook omdat 2012 het eerste jaar was waarin het SNN zich dergelijke keuzes financieel kon veroorloven. De N+2 druk was in eerdere jaren dusdanig hoog en de bestedingen dusdanig laag, dat er simpelweg geen ruimte was voor keuzes. Elk gecontroleerd bedrag was hard nodig, en diende snel te worden gecontroleerd, om aan de N+2 norm te voldoen. In dit verband zijn niet de verbeteringen die het SNN in het interne controleproces doorvoert en in de organisatie verankert, een positieve ontwikkeling. Maar ook de verwachte verdere groei van de bestedingen en de beduidend lagere N+2 normen die voor de resterende programmajaren gelden, bieden het SNN de mogelijkheid in de komende jaren op de in 2012 ingeslagen weg verder te gaan. Tabel 2.7 geeft een totaalweergave van de uitgaven die per 31 december 2012 zijn gerealiseerd. Een alternatief overzicht van de gecertificeerde cumulatieve uitgaven is opgenomen in tabel 2.8.XIX Tabel 2.7 Gerealiseerde bedragen (bedragen in €)
Prioriteit
EFROSubsidie
Totale bijdragen
Nationale publieke bijdrage
Waarvan: Rijkscofinanciering
Waarvan: Regio
Nationale private bijdrage
Aandeel EU
EIB
Overig
1 Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie
31.122.653
141.020.543
85.313.224
11.652.362
34.752.612
24.487.200
22%
0
97.467
2 Attractieve regio’s
7.787.554
36.191.847
26.712.861
4.312.916
17.107.930
1.691.432
22%
0
0
3 Attractieve steden
11.916.631
34.169.898
13.294.137
296.971
12.997.166
8.959.130
35%
0
0
807.282
1.614.423
807.140
298.899
508.241
0
50%
0
0
51.634.120
212.996.710
126.127.362
16.561.149
65.365.949
35.137.762
24%
0
97.467
4 Technische bijstand Totaal
39
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Tabel 2.8 Gecertificeerde uitgaven (bedragen in €) Financiële informatie: gecertificeerde uitgaven per 31 december 2012
Basis berekening EU-bijdrage
Totaal van door begunstigden betaalde gecertificeerde subsidiabele uitgaven
Overeenkomstige overheidsbijdrage
Prioriteit 1
Totaal
141.020.541
121.237.225
Prioriteit 2
Totaal
36.191.847
34.849.829
Prioriteit 3
Totaal
34.169.899
25.210.768
Prioriteit 4
Totaal
1.614.423
1.614.423
Totaal-generaal
Totaal
212.996.710
182.912.244
Hoewel de totale uitgaven in beide tabellen overeenkomen, zijn er verschillen tussen de bijdragen van overige (overheids-)partijen. De opzet van tabel 2.8 sluit aan bij de Europese voorschriften.XX Bij de overeenkomstige overheidsbijdrage in de tabel gaat het om een berekende bijdrage. De berekening is conform de verhouding tussen begrote kosten en begrote overheidsuitgaven in de financiële tabel van het OP. Bij de toerekening van de financiers in tabel 2.7 gaat het deels om een berekende bijdrage, waarbij voor de berekening een andere (meer met de werkelijkheid overeenkomende) systematiek is gebruikt. Voor de lopende projecten zijn de bijdragen berekend, de toerekening komt overeen met de verhoudingen in individuele projectbeschikkingen. Voor de afgerekende projecten zijn de werkelijk gerealiseerde verhoudingen op projectniveau genomen. (De bedragen komen niet overeen met de verhoudingen in de financiële tabel van het OP.) De Rijkscofinancieringsbijdrage en de bijdrage van de regio zijn in tabel 2.7 overigens apart benoemd. Verder volgt de indeling de indeling in de financiële tabel van het OP. Tabel 2.7 en figuur 2.1 laten zien dat het gerealiseerde EFRO-percentage in de kosten ongeveer 1 procentpunt hoger ligt dan het verleende percentage. Oorzaak is het feit dat een aantal projecten met een relatief hoog EFRO-percentage betrekkelijk veel uitgaven heeft gedaan. In totaal is er nog maar voor een beperkt bedrag aan projecten afgerekend. Minder dan 7% van de toegekende EFRO-subsidies was op 31 december 2012 afgerekend. Omdat vijf van de vijftien afgerekende projecten voortijdig werden beëindigd en weinig kosten hebben gemaakt, is de gemiddelde vrijval vrij hoog. Zie voor uitgebreide informatie over de afgeronde projecten het afzonderlijke kader: ‘Afgeronde projecten. Wat is er bereikt?’. In tabel 2.7 en 2.8 blijkt dat er ultimo 2012 voor ongeveer € 213 miljoen aan bestedingen was gerealiseerd en gedeclareerd bij de Europese Commissie. Als hier de nog niet gedeclareerde bestedingen aan worden toegevoegd, gaat het om ongeveer € 240 miljoen. Hoewel het gedeclareerde bedrag dus voldoende was om ‘N+2’ te halen, wil dit niet zeggen dat het programma, na problematische eerste jaren, financieel gezien in de pas loopt met de verwachtingen. De bestedingen komen nog steeds vertraagd tot stand. De komende jaren is er
40
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
een omvangrijke versnelling van de groei nodig om alle projecten tijdig, dat wil zeggen uiterlijk 31 december 2015, te kunnen afronden. Het SNN verwacht dat er, rekening houdend met drie nog te committeren projecten en ongeveer 11% vrijval over het geheel, uiteindelijk ongeveer € 730 miljoen aan bestedingen moet worden gerealiseerd. Afgezet tegen de ongeveer € 240 miljoen die al is gerealiseerd, betekent dit dat er in de komende drie jaar nog voor ongeveer € 490 miljoen moet worden besteed. Dit is ongeveer € 160 miljoen per jaar, bijna twee keer zoveel als er in 2012 is gerealiseerd.XXI De risico’s die dit met zich mee brengt, worden uitgebreid beschreven in paragraaf 2.3 van dit verslag.
Op koers? Wat betreft toekenningen ligt het programma op koers. Het budget is sneller uitgeput dan verwacht. Indicatorenverwachtingen zijn hoger dan vooraf geformuleerd. Qua financiële realisatie zijn er in de afgelopen jaren echter forse achterstanden ontstaan. Projecten gingen veelal vertraagd van start en de N+2 drempel werd tweemaal ternauwernood gehaald. In 2011 leek het erop alsof er een omslag plaatsvond. In de loop van dat jaar namen de bestedingen fors toe. Toch werd er in 2012 geen inhaalslag gemaakt. De bestedingen namen in 2012 sterk toe, maar niet in die mate dat eerder opgelopen achterstanden konden worden ingelopen. Dit betekent dat er in de komende jaren zeer omvangrijke inspanningen nodig zijn om alle projecten tijdig te kunnen afronden. Inhoudelijk – in termen van indicatoren – is er in 2012 (wel) een grote sprong vooruit gemaakt. Over de gehele linie zijn de realisatiepercentages van de indicatoren fors toegenomen. Bij de werkgelegenheid is het deel van de verwachtingen dat is gerealiseerd toegenomen van 11% naar 26%. Bij de uitgelokte investeringen was de toename relatief gezien nog groter: van 4% naar 17%. Van de publieke R&D-investeringen in projecten is inmiddels 42% tot stand gebracht. Eind 2011 bedroeg het aandeel nog maar 22%. Het aandeel ondersteunde ondernemingen nam in 2012 ook fors toe, van 37% naar 65%. Deze indicatorenscores zijn voor een belangrijk deel tot stand gebracht via de subsidieregelingen, de NIOF in het bijzonder. Van de ongeveer 2.500 gerealiseerde arbeidsplaatsen kunnen er ruim 800 op conto van de NIOF worden geschreven. Van de bijna € 28 miljoen aan uitgelokte vervolginvesteringen komt bijna € 7,5 miljoen voor rekening van de NIOF. Uit deze cijfers kan het beeld ontstaan dat MKB-bedrijven in Noord-Nederland weinig last hebben van de economische crisis. Dat is echter te makkelijk geconcludeerd. Het zou ook kunnen dat juist vanwege de NIOF bedrijven nog wel investeren, en dat ze dit zonder ondersteuning niet zouden hebben gedaan. Voor een juiste conclusie is nader onderzoek nodig. Als de realisatiewaarden van de indicatoren vergeleken worden met de omvang van de bestedingen, ontstaat het volgende beeld: op 31 december 2012 was ongeveer 26% van de begrote kosten gerealiseerd. De realisatiepercentages van de indicatoren laten een grote variatie zien: (op programmaniveau) variëren deze tussen de 10% en 92% (zie tabel 2.4.). Een nadere beschouwing leidt tot een meer evenwichtig beeld. Een aantal indicatoren, zoals het aantal samenwerkingsverbanden, krijgt al een (definitieve) realisatiescore op het moment
41
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
dat een project is gestart. Andere indicatoren, zoals het aantal R&D-projecten en het aantal toeristisch-recreatieve projecten, krijgen (volgens landelijke afspraken) pas een realisatiescore als een project is afgerond. Uitgelokte private vervolginvesteringen worden in de praktijk vaak pas aan het eind, of na afloop van een project gerealiseerd. Wanneer deze uitersten buiten beschouwing worden gelaten, ontstaat er een bandbreedte die (op programmaniveau) ligt tussen de 26% en 86%. Als deze bandbreedte wordt vergeleken met de gemiddeld 26% aan kosten die is gerealiseerd, dan kan worden geconcludeerd dat de reële voortgang van het programma vooruit loopt op de financiële voortgang en, gegeven de financiële achterstanden, in de pas loopt – en deels zelfs vooruit loopt – op de verwachtingen.
2.1.3. Informatie over uitsplitsing van het gebruik van de fondsen De verdeling van toegekende EFRO-subsidies naar prioritair thema is toegelicht in paragraaf 2.1.1. Naast een rubricering naar prioritair thema, volgens zogeheten ‘dimensie 1’, worden toegekende subsidies conform Verordening (EG) Nr. 1828/2006, ook ingedeeld op vier andere dimensies: Dimensie 2 Financieringsvorm; een indeling naar vier verschillende financieringsvormen. In het OP Noord-Nederland worden EFRO-middelen toegekend als subsidies. Deze vallen in de categorie ‘niet-terugvorderbare hulp’. Voor andere financieringsvormen, zoals leningen, garanties, participaties en garantiekapitaal wordt het EFRO in Noord-Nederland niet gebruikt. Dimensie 3 Soort gebied; OP-projecten worden gecategoriseerd naar het soort gebied waar ze worden uitgevoerd. Er zijn tien categorieën. In het OP Noord-Nederland zijn bijna alle projecten ingedeeld in de categorie ‘stedelijke gebieden’ of ‘plattelandsgebieden’. Dimensie 4 Economische activiteit; een (alternatieve) indeling naar 22 economische activiteiten. In het OP Noord-Nederland zijn de meeste projecten (55 van de 134) gerubriceerd als ‘niet nader genoemde diensten’. Dimensie 5 Plaats van uitvoering; projecten worden geografisch ingedeeld volgens de zogeheten NUTS-3 indeling. Volgens deze officiële Europese indeling (‘nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek’) is Noord-Nederland verdeeld in negen verschillende regio’s (drie per provincie).XXII In het OP voor Noord-Nederland zijn de meeste projecten (39 van de 134)) ingedeeld in de categorie ‘Overig Groningen’ (NL113).XXIII Bijlagen B en C bevatten de tabellen, waarbij alle toegekende OP-projecten zijn gerubriceerd naar de vijf dimensies.
42
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
2.1.4. Bijstand per doelgroep Een belangrijke opgave voor Noord-Nederland is de transitie van een traditionele ‘maak’economie naar een kennisgeoriënteerde economie. Deze opgave staat dan ook centraal in het OP. Om deze transitie te realiseren, wordt gefocust op specifieke sectoren die kansrijk zijn voor Noord-Nederland. In de Strategische Agenda voor Noord-Nederland 2007-2013 is een keuze gemaakt voor drie sleutelgebieden en zeven speerpuntsectoren. In eerste instantie ligt de focus op de drie sleutelgebieden. In Noord-Nederland zijn drie sterke clusters aanwezig die de potentie hebben om op mondiaal niveau een belangrijke rol te spelen. Dit zijn: • Energie • Water • Sensortechnologie Daarnaast zijn er zeven speerpuntsectoren die ook van groot belang zijn voor de noordelijke economie. Het betreft sectoren die sterk vertegenwoordigd zijn en een groot innovatiepotentieel hebben: • Agribusiness • Chemie • Commerciële zorg • Life science / healthy ageing • ICT • Scheepsbouw • Toerisme Binnen het OP ligt de prioriteit bij projecten waarbij overheden, kennisinstellingen en bedrijfsleven samenwerken. Van groot belang is ook de versterking van het MKB in NoordNederland. Dit is de motor van de noordelijke economie en goed voor circa 75% van de werkgelegenheid. Met de focus op de hiervoor genoemde kansrijke sectoren wordt ook ingezet op deze gewenste versterking van het MKB. Een aantal sectoren is in het OP uitgesloten van directe steunverlening (aan ondernemingen). Dit betreft onder andere detailhandel, horeca, cultuur, financiële dienstverlening, landbouw en visserij. In het Toetsingskader is in detail aangegeven welke sectoren zijn uitgesloten, op basis van de geldende BIK-codes. Zoals aangegeven in paragraaf 1.1 heeft het OP Noord-Nederland drie inhoudelijke prioriteiten. Elke prioriteit richt zich op een geografisch afgebakend gebied. Het is van belang dat de projecten daadwerkelijk worden uitgevoerd in het gebied dat voor de betreffende prioriteit geldt. Dit moet ook aantoonbaar zijn. Als dit niet het geval is, moeten de beoogde effecten van een project volledig ten goede komen aan het gebied dat voor de betreffende prioriteit geldt. Per prioriteit gaat het om het volgende werkingsgebied: − Prioriteit 1 ‘Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie’, heeft als werkingsgebied geheel Noord-Nederland, dat wil zeggen de provincies Groningen, Fryslân en Drenthe. − Prioriteit 2 ‘Attractieve regio’s’, heeft als werkingsgebied primair de economische kernzones van Noord-Nederland (zie paragraaf 3.2). − Prioriteit 3 ‘Attractieve steden’, heeft als werkingsgebied het stedelijk grondgebied van de steden Groningen, Leeuwarden, Assen en Emmen.
43
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Overigens zijn er van te voren geen ‘provinciale schotten’ aangebracht in het OP NoordNederland. Noord-Nederland wordt in het kader van het programma dus als één regio beschouwd. De doelgroepen voor twee specifieke projectcategorieën zijn nader afgebakend. Dit betreft ‘opleidingsinfrastructuur’ en ‘evenementen’. Dit is beschreven in aparte interpretatiefiches, die als bijlage bij het Toetsingskader zijn gevoegd: • Opleidingsinfrastructuur: doelgroepen zijn enerzijds werkenden en werkzoekenden. Anderzijds gaat het ook om opleidingsinfrastructuur voor leerlingen van reguliere opleidingen. Het OP richt zich daarbij alleen op versterking van opleidingsinfrastructuur die het reguliere aanbod van opleidingsinstellingen overstijgt. • Evenementen: evenementen met een bovenregionale aantrekkingskracht, waarbij een aanzienlijk deel van de bezoekers afkomstig is van buiten Noord-Nederland, zo mogelijk zelfs uit het buitenland. De geografische en inhoudelijke doelgroepsafbakening is bij de uitvoering van het OP toegepast en gehandhaafd. Paragraaf 3.2 gaat nader in op de afbakening van prioriteit 2 naar de economische kernzones.
2.1.5. Terugbetaalde of opnieuw gebruikte bijstand Artikel 57 van Verordening (EG) Nr. 1083/2006, gewijzigd bij Verordening (EU) Nr. 539/2010, geeft aan dat een toegekende en vastgestelde EFRO-subsidie alleen ‘blijft gehandhaafd’ als de ondersteunde actie gedurende vijf jaar na voltooiing ervan geen substantiële wijziging ondergaat (of eventueel drie jaar als het gaat om ‘behoud van investeringen door het middenen kleinbedrijf ’). In 2012 zijn er in Noord-Nederland tien OP-projecten vastgesteld. Twee daarvan betroffen een ‘nihil-vaststelling’. In beide gevallen waren geen voorschotten uitbetaald. Daarom hoefde er ook niet te worden teruggevorderd. Het SNN heeft in 2012 eenmaal een terugvorderingsprocedure in gang gezet op grond van artikel 57. Dit betreft het project ‘Groei van saffierkristallen voor de LED-industrie’. De eindbegunstigde is een bedrijf dat failliet is gegaan, waardoor er sprake is van een substantiële wijziging die het gevolg is van beëindiging van een productieactiviteit. De terugvorderingsprocedure was aan het einde van 2012 nog niet afgerond. Het terug te vorderen bedrag is € 504.000,-, zijnde het bedrag dat aan voorschotten was uitgekeerd. Artikel 98 van Verordening (EG) Nr. 1083/2006 gaat over het toepassen van financiële correcties in verband met ‘eenmalige of systematische onregelmatigheden’. Er is sprake van een onregelmatigheid als bij een project ‘een belangrijke wijziging wordt geconstateerd die de aard of de voorwaarden van de uitvoering of de controle van concrete acties of operationele programma’s beïnvloedt’. In 2012 zijn er twee onregelmatigheden aan de Europese Commissie gerapporteerd, ter grootte van in totaal € 2.717.119,-. Eén betreft een onregelmatigheid die bij een controle door de Audit Autoriteit is geconstateerd. Het betrof een correctie van € 188.646,- op eerder goedgekeurde kosten. Het project bevond zich in de eindafrekeningsfase. De gecorrigeerde kosten zijn uit-
44
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
eindelijk vervangen door andere subsidiabele kosten. De subsidie op basis van de totale goedgekeurde projectkosten viel hoger uit dan de reeds verstrekte voorschotten. Daarom heeft de onregelmatigheid niet geleid tot een terugvordering en dus opnieuw inzetten van middelen. Het andere geval betreft een onregelmatigheid van € 2.528.473,- aan kosten. Dit in verband met het faillissement van de eindbegunstigde, waardoor het project is beëindigd. De onregelmatigheid heeft geleid tot een terugvordering op grond van artikel 57 van Verordening (EG) Nr. 1083/2006. Het betreft het project dat hiervoor reeds is beschreven. Zoals in paragraaf 2.8 wordt beschreven, is er bij de controle van de declaratie over het jaar 2010 door de Audit Autoriteit aanvankelijk een bruto foutenpercentage geconstateerd van 2,94%. Bij het bruto foutpercentage gaat het om fouten die de Audit Autoriteit vindt bij controle van een betaalaanvraag, die het SNN heeft ingediend bij de EC. Bij het netto foutenpercentage gaat het om het foutenpercentage dat overblijft nadat is gecorrigeerd voor fouten die het SNN in de tussentijd (tussen indiening betaalaanvraag en afronding van de controle door de Audit Autoriteit) heeft hersteld. Omdat het geconstateerde bruto foutenpercentage hoger was dan het toegestane maximum van 2,0%, heeft de Europese Commissie in mei 2012 een procedure tot schorsing van de tussentijdse betalingen EFRO gestart. In overleg met DG Regio werd er in september 2012 een oplossing gevonden die tot opheffing van deze procedure leidde. De oplossing betrof de opname van een correctie van € 312.600,- bij de eerstvolgende betaalaanvraag door het SNN. Dit bedrag is een vertaling van het geconstateerde foutenpercentage van 2,94% over de declaratie over 2010, zijnde een correctie op de projecten die niet door de Audit Autoriteit zijn gecontroleerd. Bij de laatste betaalaanvraag van 2012 werd dus een nieuw project aangemaakt onder de naam ‘Olivia’, waarbij eenmalig een correctie is opgenomen van € 312.600,-. Dit geschrapte bedrag mag in 2013 overigens weer aan de betaalaanvraag worden toegevoegd, waardoor per saldo voor het programma dan geen correctie heeft plaatsgevonden. Voorwaarde is dat er voldoende extra subsidiabele kosten worden gerealiseerd om het in 2012 gecorrigeerde bedrag te compenseren.
2.1.6. Financiële instrumentering Ten aanzien van financiële instrumentering heeft de Europese Commissie in 2011 enkele wijzigingen doorgevoerd in Verordening (EG) Nr. 1083/2006. Deze zijn vastgelegd in Verordening (EU) Nr. 1310/2011 en Nr. 1311/2011. In de huidige programmaperiode zijn nieuwe mogelijkheden gecreëerd om projecten te ondersteunen, aanvullend op de verstrekking van (niet)terugvorderbare subsidies. Dit betreft onder andere risicokapitaalfondsen, garantiefondsen en leningfondsen voor het MKB, fondsen voor stedelijke ontwikkeling en fondsen die de energieefficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energie in bestaande woningen bevorderen. Doel is om de toegang tot en de effectiviteit van cohesie- en structuurfondsen te vergroten. De toegestane acties en de voorwaarden waaronder de instrumenten kunnen worden ingezet, zijn vastgelegd in artikel 44 van Verordening (EG) Nr. 1083/2006. De Europese Commissie heeft de lidstaten en zichzelf aanvullende voorwaarden gesteld over de manier waarop in jaar- en eindverslagen wordt gerapporteerd over acties op het gebied van
45
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
financiële instrumentering (‘financial engineering’). Noord-Nederland heeft in de huidige programmaperiode nog geen gebruik gemaakt van financiële instrumentering, zoals omschreven in artikel 44. Ten behoeve van energiebesparing in de bestaande bouw is er een stimuleringsfonds opgezet (Stimuleringsfonds Energiebesparing Bestaande Bouw, SEBB). Drie van de vier projectonderdelen betreffen een subsidiefaciliteit, voor particulieren en woningcorporaties. Daarnaast is voorzien in een leningfaciliteit voor particulieren. Deze valt onder de beschrijving van artikel 44. Deze faciliteit is in 2012 echter nog niet van start gegaan. Dit is voorzien voor 2013.
46
Energie Economische betekenis energieregio Energy Valley
De energiesector is een belangrijke bron van werkgelegenheid in Drenthe, Fryslân, Groningen en Noord-Holland Noord: de Energy Valley-regio. De werkgelegenheid bestaat uit verschillende typen arbeid, die direct of indirect zijn gekoppeld aan de productie van energie. In de ‘Energiemonitor NoordNederland’ is de energiesector verdeeld in een kern en twee schillen. (Energiemonitor Noord-Nederland 2013, Stichting Energy Valley en Stedelijk Netwerk ‘Regio Groningen-Assen’, 2013). De kern van de werkgelegenheid bestaat uit de productie en levering van energie. Dit zijn bedrijven die up-, mid- of downstream in de waardeketen opereren. In de eerste schil bevindt zich de energie-gerelateerde werkgelegenheid, gericht op de productie en installatie van energietechnologie. De buitenste schil bestaat uit dienstverlenende werkgelegenheid. Dit zijn de ontwerp-, advies- en ingenieursbureaus die energiegerelateerde activiteiten uitvoeren.
47
Energie Economische betekenis energieregio Energy Valley
Karakteristieken Energy Valley-regio • 95% van de Nederlandse gaswinning op land (grootste gasproducent van de EU); • 30% van het in Nederland centraal opgestelde elektrische vermogen; • 35% van de windenergie en 35% van de biogas- / groengasproductie in Nederland; • 4.000 energie-gerelateerde bedrijven, met 80% groei tussen 2000-2010; • 32.500 directe voltijdsbanen, met 18% groei tussen 2000-2010 (7,5% landelijk); • € 100 miljoen aan energie gerelateerd onderzoek; • € 25 miljard aan energie-investeringen, met € 10 miljard in groene energie en kennis. Clusterorganisatie Energy Valley • 20 fte voor ondersteuning van projecten op de centrale thema’s; • 25+ strategische partners / financiers uit bedrijfsleven, kennis en overheid; • € 3 miljoen werkbudget per jaar, 55% publiek en 45% privaat gefinancierd; • 150 aangesloten bedrijven, kennisinstellingen en overheden in het Energy Valley Platform; • 5.000 abonnees op kwartaalblad Resource en 1.500 volgers op Twitter; • 20 kennis- en netwerksessies per jaar met een bereik van 5.000 energieprofessionals.
Naast werkgelegenheid heeft de energiesector een belangrijke economische waarde. De toegevoegde waarde van de energiesector is hoog in vergelijking tot andere sectoren. Doordat de energiesector een kapitaalintensief karakter heeft, zijn de gepleegde investeringen hoog. Momenteel wordt er in de energiesector meer geld geïnvesteerd dan in alle andere sectoren in Nederland.
De totale toegevoegde waarde in de Energy Valleyregio bedraagt 13% van de totale Nederlandse toegevoegde waarde. In Nederland komt 7% van de toegevoegde waarde uit de energiesector. In de Energy Valley-regio ligt dit aandeel hoger: 22% van de toegevoegde waarde in de regio komt uit de energiesector. De energiesector in de Energy Valleyregio heeft een aandeel van 40% in de Nederlandse toegevoegde waarde in de energiesector. De energie-sector in de Energy Valley-regio draagt voor 3% bij aan de totale Nederlandse toegevoegde waarde (zie figuur E.2.1).
Figuur E.2.1 Toegevoegde waarde in € miljard (2008*)
Toegevoegde waarde Nederland Totaal 529,3
38,5
70,0
Toegevoegde waarde Nederland Energiesector
15,6
Toegevoegde waarde EV-regio Totaal Toegevoegde waarde EV-regio Energiesector
* Recentere gegevens zijn niet beschikbaar.
Bron : Energiemonitor Noord-Nederland 2013
48
Energie Economische betekenis energieregio Energy Valley
Figuur E.2.2 laat zien dat de investeringen in de regio in de afgelopen jaren sterk zijn gestegen. Het investeringsvolume is in de periode 2008-2011 bijna zes keer groter geworden dan in de jaren 2004-2007. Figuur E.2.2 maakt onderscheid tussen gerealiseerde
investeringen (€ 6,2 miljard), gecommitteerde investeringen en geplande investeringen (€ 19,8 miljard). Naar verwachting wordt in de periode 2004-2018 uiteindelijk een investeringsvolume van € 26 miljard bereikt.
Figuur E.2.2 Cumulatieve investeringen energiesector Energy Valley-regio (2011) 30
25
in miljarden euro
20
15
10
5
0 2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Uitgevoerde investeringen
Gecommitteerde investeringen
Toekomstige geplande investeringen (p > 50%)*
Middelen t.b.v. investering
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Toekomstige geplande investeringen (p > 75%)**
Bron : Energiemonitor Noord-Nederland 2013 * Dit zijn concrete investeringsprojecten waarvan de investeringsbeslissing nog niet is genomen, maar de doorgang desondanks relatief zeker is (>50%). ** Dit zijn concrete investeringsprojecten waarvan de investeringsbeslissing al is genomen en de doorgang relatief zeker is (>75%). In bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld als het economisch klimaat erg ongunstig is, bestaat er een kans dat investeringen in deze categorie toch niet doorgaan.
49
Energie Economische betekenis energieregio Energy Valley
Het grootste deel van de investeringen in de Energy Valley-regio gaat naar conventionele energie. Ongeveer 68% van de investeringen (€ 17,7 miljard) is hieraan gerelateerd. Deze conventionele investeringen zijn vooral gericht op energieproductie, balancering en verdere ontwikkeling van de gas-
rotonde. Bij ongeveer 31% van het investeringsbedrag (€ 8,1 miljard) gaat het om investeringen in energietransitie en energiebesparing. Dit zijn voornamelijk investeringen in windenergie en bioenergie. Het overige deel van de investeringssom richt zich op energie-gerelateerd onderzoek en onderwijs (zie figuur E.2.3).
Figuur E.2.3 Opbouw investeringen energiesector Energy Valley-regio (2011)* 4
in miljarden euro
3
2
1
0 2004
2005
2006
2007
Conventionele energie
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Energietransitie Duurzame energie Energiebesparing
Bron : Energiemonitor Noord-Nederland 2013 * In deze investeringen zijn de in 2011 bekende uitgevoerde, gecommitteerde en geplande investeringen opgenomen (conform Figuur E.2.1.) Een deel van de investeringen is mede mogelijk gemaakt door het EFRO. (Zie het kader ‘Energieprojecten in het Operationeel Programma Noord-Nederland’.) De investeringen die vanuit het OP worden ondersteund, zijn primair gericht op onderzoek en innovatieve activiteiten.
50
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
2.2
Informatie over de inachtneming van de communautaire wetgeving In 2012 zijn er bij de uitvoering van het OP Noord-Nederland geen problemen ondervonden die verband houden met de inachtneming van de communautaire wetgeving.
2.3
Geconstateerde uitvoeringsproblemen en gekozen oplossingsrichtingen In de afgelopen jaren zijn er omvangrijke vertragingen opgetreden bij de uitvoering van projecten (zie paragraaf 2.1.2). Dit leidde tot achterblijvende bestedingen en problemen bij het behalen van N+2. Sinds 2011 nemen de bestedingen toe, maar nog niet in die mate dat eerder opgelopen achterstanden worden ingelopen. Het N+2-risico is desondanks aan het verdwijnen. Door een toename van de bestedingen en, vooral ook, een sterke afname van de normbedragen, zal ‘N+2’ de komende jaren naar verwachting geen issue meer zijn. Was de N+2 opgave voor 2012 vastgesteld op 37,7 miljoen EFRO, voor 2013 ligt de norm op ‘slechts’ € 19,1 miljoen. Het verdwijnen van het N+2-risico betekent niet dat alle bestedingszorgen uit de wereld zijn. Integendeel, de vertragingen die in de afgelopen jaren bij de uitvoering van projecten zijn opgetreden, zijn dusdanig omvangrijk geworden dat er een risico is dat het programma niet op tijd, uiterlijk 31 december 2015, kan worden afgerond. Het karakter van het programma, waarbij een klein aantal omvangrijke projecten beslag legt op een relatief groot deel van het budget, heeft hierbij een verzwarend effect. Mochten een of meer van deze omvangrijke projecten niet op tijd klaar zijn, of zelfs stranden, dan kan dat grote gevolgen hebben. In dat geval worden effecten immers niet gerealiseerd en blijven EFRO-middelen onbenut. Figuur 2.4 geeft een beeld van de impact die een relatief gering aantal grote projecten op het programma kan hebben. De figuur laat een verdeling zien van de toegekende subsidies in prioriteit 3, de prioriteit voor de Steden. Hieruit blijkt dat twee projecten beslag leggen op meer dan de helft van het budget voor de hele prioriteit. Figuur 2.4 Toegekende EFRO-subsidies per project (als aandeel in het geheel van prioriteit 3)
Prioriteit 3: toegekend EFRO per project Totaal 15 projecten
Bij de uitvoering van het programma wordt wel rekening gehouden met vrijval. Door vooraf over te committeren (meer subsidie toe te kennen dan er aan budget beschikbaar is), wordt geanticipeerd op het niet, of niet geheel uitvoeren van projecten. Ten opzichte van de vorige programmaperioden, is er in 2012 een gering aantal projecten. De omvang van een aantal projecten maakt het voorspellen van vrijval lastig en de potentiële impact ervan groot.
51
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Figuur 2.5 geeft een beeld van de bestedingsrisico’s waaraan het OP onderhevig is. Het beeld komt overeen met dat van figuur 2.3, in die zin dat de committeringen zijn afgezet tegen de bestedingen. Het verschil met figuur 2.3 is dat in figuur 2.5 prognoses zijn toegevoegd voor de resterende programmajaren. Figuur 2.5 Committeringen versus bestedingen, inclusief prognose 2013-2015 200
in miljoenen euro’s
150
100
50
0 2008
2009
EFRO gecommitteerd
2010
2011
2012
2013
2014
EFRO gerealiseerd en behoudende prognose
2015
12-2015
EFRO alternatieve prognose
De rode curve geeft weer welk bedrag er in termen van EFRO is toegekend (t/m 2012), nog zal worden toegekend (in 2013) en dient te worden vastgesteld om uiteindelijk op volledige budgetuitputting uit te komen (na 2013). In totaal gaat het eind 2015 (na aftrek van vrijval) om ongeveer € 169 miljoen EFRO. De oranje curve geeft weer wat er aan EFRO is gerealiseerd (t/m 2012) en zal worden gerealiseerd als de bestedingen in de komende jaren in hetzelfde tempo toenemen als ze in 2012 hebben gedaan. Uit de figuur kan worden afgeleid dat als dit scenario werkelijkheid wordt, er eind 2015 een dusdanig groot aantal projecten nog niet klaar is, dat maar zo’n 125 miljoen van de € 169 miljoen EFRO kan worden vastgesteld. De verwachting is evenwel dat het beeld er in werkelijkheid niet zó somber uit zal zien. De uitvoering van projecten komt steeds meer op stoom. Een versnelling in de bestedingen is aannemelijk. De blauwe curve laat een minder ongunstig, maar nog steeds risico-houdend, scenario zien: een schatting van de bestedingen op basis van de huidige einddata van alle nog lopende projecten. De blauwe curve laat zien dat op basis van de einddata die ultimo 2012 golden, het benodigde EFRO-bedrag eind 2015 zal worden gehaald. De benodigde versnelling in de uitgaven treedt echter pas heel laat op. Dit heeft alles te maken met de vertragingen die projecten ondervinden en de vele einddata die de afgelopen tijd naar achteren zijn verschoven. Verdere vertraging in de uitvoering van projecten en het verder verschuiven van einddata kunnen ertoe leiden dat de benodigde versnelling in de uitgaven zelfs te laat zal komen. Uit het omvangrijke aantal verzoeken tot een verlenging van de projectperiode waarmee het SNN ook in 2012 nog werd geconfronteerd, blijkt dat dit geen theoretisch risico is.
52
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Figuur 2.6 laat zien dat het zwaartepunt bij het afronden van de projecten aan het eind van de programmaperiode ligt. In deze taartdiagram zijn de OP projecten (EFRO-subsidies) gerubriceerd naar einddatum. De diagram kent een indeling op jaarbasis. In figuur 2.6 lijkt het (in eerste instantie) mee te vallen met de druk die aan het eind van de programmaperiode zal ontstaan: slechts 11% van de projecten heeft een einddatum in 2015, het laatste programmajaar. Dit beeld wordt echter vooral veroorzaakt door het feit dat het SNN al sinds 2011 zeer terughoudend omgaat met het verlengen van einddata van projecten tot ín 2015. Een neveneffect is echter dat het aantal projecten met een einddatum vlak daarvoor, zich aan het ophopen is. Dat blijkt uit figuur 2.7, waarbij de rubricering niet is gemaakt naar kalenderjaar, maar naar een periode die loopt van december tot en met november. Met deze toevoeging wordt niet 11% van de subsidies aan het eind van de programmaperiode afgerekend, maar veel meer: 42%. Figuur 2.6 Toegekend EFRO, naar einddatum projecten (per kalenderjaar) 2011 of eerder 10%
12%
2012
11%
2013 2014 31%
2015
36%
Figuur 2.7 Toegekend EFRO, naar einddatum projecten (op jaarbasis, van december t/m november) nov 2011 of eerder 10%
4%
dec 2011 - nov 2012 17%
dec 2012 - nov 2013 dec 2013 - nov 2014 dec 2014 - dec 2015
42%
27%
53
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Er heeft dus een ophoping plaatsgevonden, van projecten met een einddatum vlak voor het laatste uitvoeringsjaar. Al deze projecten dienen tijdig, de facto uiterlijk medio 2016, te worden afgerekend. Dit vraagt een (verificatie-) traject, dat per project ruim een half jaar kan duren. Behalve de inhoudelijke en financiële risico’s van niet tijdige afronding van projecten, die tot uiting komen in het niet realiseren van effecten en het optreden van vrijval, is er dus ook een beheersmatig risico ontstaan: een onevenredig zware werkdruk aan het eind van de programmaperiode bij het SNN. Gezien het aantal verzoeken tot verlenging van de uitvoeringsperiode dat het SNN ontvangt, is niet onaannemelijk dat het aandeel projecten met een einddatum in het laatste programmajaar, nog verder zal oplopen.
Oplossingsrichtingen De bovengenoemde risico’s zijn op 18 december 2012 in het Comité van Toezicht besproken. Afgesproken werd een actieplan te ontwikkelen, met een pakket aan maatregelen, om de geconstateerde risico’s te verkleinen en de uitvoering van het programma te versnellen. Deze maatregelen zijn begin 2013 in gang gezet. Concreet betekent dit: - niet laten oplopen van de druk, die wat betreft de afronding van projecten aan het eind van de programmaperiode ligt; - verkleinen van het risico van het niet tijdig afronden van projecten – en het niet realiseren van effecten; - minimaliseren van het risico van het moeten terugbetalen van niet gebruikte EFRO-middelen. Het actieplan is ontwikkeld langs de volgende lijnen: 1. Alle begunstigden bestuurlijk benaderen om hen te wijzen op het belang van een tijdige realisatie van het project en de eventuele problemen voor het programma mocht dat niet lukken. 2. Een specifiek, strakker beheerregime voor risico-projecten. In het programma bevinden zich verschillende projecten die qua omvang zo groot zijn dat hun voortgang grote invloed heeft op de voortgang – en uiteindelijke op de realisatie – van het gehele programma. 3. Een strakkere, nog terughoudender lijn bij het behandelen van verzoeken tot projectperiode-verlengingen.
54
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
2.4
Wijzigingen in verband met de uitvoering van het operationeel programma In 2012 hebben zich geen wijzigingen of ontwikkelingen voorgedaan met een belangrijk en direct gevolg voor de uitvoering van het Operationeel Programma.
Economische crisis De uitvoering van het OP heeft met name last gehad van de economische crisis en de daardoor verslechterde economische situatie in Noord-Nederland. Dit moet beschouwd worden als een externe factor, maar wel één die van invloed is geweest op projectniveau (zie paragraaf 1.2.2). Deze invloed was in 2012 duidelijker merkbaar dan in het voorgaande jaar.
Wijziging Europese regelgeving Er zijn in 2012 geen wijzigingen doorgevoerd in Europese verordeningen die hebben gezorgd voor aanpassingen in de condities waaronder het OP Noord-Nederland wordt uitgevoerd.
2.5
Belangrijke wijziging als bedoeld in artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1083/2006. Artikel 57 van Verordening (EG) Nr. 1083/2006, gewijzigd bij Verordening (EU) Nr. 539/2010, ziet toe op de duurzame instandhouding van projecten na voltooiing. In de jaren 2010, 2011 en 2012 zijn er respectievelijk één, vier en tien projecten vastgesteld; in totaal dus vijftien. Bij het toezicht op deze projecten is niet geconstateerd dat ze na afronding substantiële wijzigingen hebben ondergaan. Voor deze projecten zijn daarom geen bedragen teruggevorderd. Wel is er in 2012 een terugvorderingsprocedure gestart voor een nog niet afgerond project. Dit in verband met het faillissement van de eindbegunstigde, waardoor de uitvoering van het project is stopgezet. De terugvordering heeft betrekken op de reeds uitbetaalde voorschotten ter grootte van € 504.000,- (zie paragraaf 2.1.5).
2.6
Complementariteit met andere instrumenten Het OP is van doorslaggevend belang voor het uitvoeren van het regionale beleid in NoordNederland. Het is verreweg het belangrijkste instrument voor het verwezenlijken van de gestelde doelen. EFRO geldt in omvang als de grootste financieringsbron. De strategie in het Noorden is gericht op clustervorming en innovatie. De mogelijkheden die het OP biedt zijn dus leidend voor het realiseren hiervan. Het OP is echter niet het enige instrument, er zijn ook andere Europese en nationale middelen die voor dezelfde doelen worden ingezet. Daarbij wordt altijd gestreefd naar een bundeling van krachten en zo mogelijk een gecombineerde of complementaire inzet van de middelen. Uiteraard voor zover de uitvoeringskaders dit toelaten en er sprake is van synergie-effecten. De diverse programma’s worden deels gescheiden uitgevoerd. Dit is met name het geval voor de Europese programma’s. Er is een duidelijke afbakening tussen activiteiten die vanuit het OP worden gesteund en activiteiten die vanuit andere Europese programma’s worden ondersteund. Al in een vroeg stadium van de projectontwikkeling wordt gekeken of er naast het OP mogelijk ook raakvlakken zijn met andere programma’s. Als dit het geval is, dan wordt de initiatiefnemer hierop gewezen.
55
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Gecombineerde inzet: Koers Noord - Pieken in de Delta In Noord-Nederland geldt de bijzondere situatie dat het OP ‘gezwaluwstaart’ wordt uitgevoerd met het Rijksprogramma Pieken in de Delta. De uitvoering van het noordelijke Pieken-programma is eveneens in handen van het SNN, die dit namens de regio doet onder de naam ‘Koers Noord – op weg naar Pieken’. Dit is uniek, omdat dit in de rest van Nederland centraal wordt uitgevoerd door het ministerie van EZ. Het OP en het Pieken-programma hebben veel inhoudelijke raakvlakken. Een belangrijke overeenkomst tussen beide programma’s is innovatiebevordering en clustervorming. Met de middelen uit het programma Pieken in de Delta wordt heel gericht ingezet op het versterken van de noordelijke sleutelgebieden energie, water, sensor en agribusiness. Daarnaast wordt ingezet op de regionale speerpunten life sciences/healthy ageing en toerisme, met aanvullende financiering uit zogeheten Transitiegelden. Uit oogpunt van effectiviteit en doelmatigheid is er niet alleen inhoudelijke synergie tussen de programma’s gecreëerd. Ook qua uitvoering zijn het OP en Koers Noord zoveel mogelijk op elkaar aangesloten. Dit heeft ertoe geleid dat middelen uit EFRO en uit Pieken in de Delta vaak in dezelfde projecten zijn ingezet, waarbij ze wederzijds als cofinanciering zijn gebruikt. In totaal zijn er 54 projecten die met middelen uit Pieken in de Delta zijn gefinancierd. In 45 van deze projecten zijn ook EFRO-middelen ingezet, ofwel ruim 80%. De samenhang doet zich het meest voor binnen actielijn 1.A uit het OP. Deze actielijn zet het meest in op innovatie en clustervorming. Van de in totaal 69 projecten in deze actielijn, zijn er 40 met cofinanciering vanuit Pieken in de Delta. Overigens is er ook bij andere actielijnen binnen prioriteit 1 sprake van projecten die worden gecofinancierd met Pieken-subsidie, zij het in mindere mate. Kijkend naar de verleende subsidiebijdragen, blijkt dat van de € 78 miljoen aan verleende Pieken-subsidies ongeveer € 73 miljoen wordt gebruikt voor de cofinanciering van projecten uit het OP. Van de ruim € 43 miljoen aan verleende Transitie-subsidies is ongeveer € 31 miljoen aangewend voor cofinanciering van projecten uit het OP. Er is dus duidelijk sprake van een grote mate van samenhang tussen de beide programma’s. Een bijkomend voordeel van het zwaluwstaarten is een belangrijke lastenverlichting voor projectindieners, dankzij de gecombineerde aanvraagprocedure. Het zwaluwstaarten heeft overigens in het begin van het OP tot vertraging geleid, omdat dit een grote belasting betekende voor de programmaorganisatie. In 2010 heeft het Rijk besloten om het regionaal beleid te decentraliseren. Het gevolg hiervan is dat het programma Pieken in de Delta niet wordt voortgezet. Alle middelen zijn inmiddels toegekend. Voor 2011 en 2012 zijn nog wel aanvullende middelen beschikbaar gesteld aan Noord-Nederland, tezamen met enkele middelen die als vrijval zijn overgehouden uit vorige programma’s en regelingen. Deze worden door Noord-Nederland ingezet onder de noemer ‘Transitie II’ (tender). Als opvolger van het regionaal beleid heeft het Rijk in 2011 het ‘Top-sectorenbeleid’ geïntroduceerd. Doel is om de topsectoren waarin Nederland wereldwijd uitblinkt, nog sterker te maken. Alle middelen worden ingezet om deze specifieke sectoren verder te ontwikkelen. Het Rijk heeft negen topsectoren aangewezen. Deze hebben sterke raakvlakken met de Noord-
56
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Nederlandse sleutelgebieden. Als topsector zijn onder meer aangemerkt: water, energie, agrofood, life sciences en hightech systemen en materialen. Het OP bevat tal van projecten die betrekking hebben op één van deze topsectoren. Daarmee kan worden gesteld dat het OP inhoudelijk samenhang vertoont met het Topsectorenbeleid.
Complementaire inzet: samenhang met andere Europese programma’s Er zijn diverse andere Europese programma’s die inhoudelijke raakvlakken hebben met het Operationeel Programma. In Noord-Nederland gaat het voor de huidige programmaperiode wat betreft structuurfondsen om onder meer om het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Plattelands Ontwikkelingsprogramma (POP2) en programma’s voor Europese territoriale samenwerking (Interreg). Ook biedt de Europese Unie diverse mogelijkheden voor ondersteuning, zoals bijvoorbeeld het Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en het Kaderprogramma voor Concurrentievermogen en Innovatie (CIP).
Interreg Interreg is een initiatief uit 1989. Doel van dit programma is om partijen uit meerdere landen mogelijkheden te bieden tot samenwerking in projecten op het terrein van duurzame ruimtelijke en regionale ontwikkeling. Op dit moment is het Interreg IV-programma in uitvoering, dat evenals het OP van 2007 tot en met 2013 loopt. Binnen het Interreg-programma is er een onderverdeling in drie deelprogramma’s: A, B en C. Voor elk hiervan geldt een andere regionale afbakening: − Interreg IV.A, programma Duitsland-Nederland, voor grensoverschrijdende samenwerking tussen Nederlandse en Duitse grensregio’s; − Interreg IV.B, programma Noordzeeregio, voor transnationale samenwerking tussen regio’s rondom de Noordzee; − Interreg IV.C, voor interregionale samenwerking die niet gebonden is aan een bepaald gedeelte van het grondgebied van de Europese Unie (EU). Alle regio’s van de EU werken samen en delen kennis en ervaringen. Noord-Nederland is vooral actief in het Interreg IV A-programma (29 projecten) en het Interreg IV B-programma (38 projecten). Noord-Nederland beziet zijn deelname aan de verschillende Interreg-programma’s vanuit een overkoepelende ruimtelijk-economische visie. Interreg wordt hierbij gezien als een belangrijk aanvullend instrument, dat complementair is aan andere instrumenten, zoals het OP. Het streven is om projecten te initiëren en aan projecten deel te nemen die zoveel mogelijk bijdragen aan de voor Noord-Nederland geformuleerde strategische doestellingen: het bevorderen van innovatie en het stimuleren van clustervorming in de sleutelgebieden energie, water, sensortechnologie, agribusiness en ‘healthy ageing’. Dit sluit dus goed aan bij de inhoud van het OP en ook het Pieken in de Delta programma. Het Interreg-programma is daarbij complementair, aangezien er sprake is van samenwerking met internationale partners. Water Op het gebied van water wordt door Noord-Nederlandse partners deelgenomen aan diverse projecten in het Interreg IV B-programma: • Een voorbeeld is het project ‘Aquarius’, dit betreft waterbeheer in de landbouw, als gevolg van klimaatveranderingen. Het project richt zich op duurzame maatregelen die de
57
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
gevolgen van overstroming, droogte en watertekort verminderen. Vanuit Noord-Nederland zijn de provincie Drenthe en het Waterschap Hunze en Aa’s als projectpartner betrokken. De projectomvang is € 5,8 miljoen. • Een ander voorbeeld is het project ‘Cliwat’, waarbij een methode wordt ontwikkeld die meet welke invloed klimaatverandering heeft op de kwantiteit en kwaliteit van grondwater. De provincie Fryslân, het Wetterskip Fryslân en Waterbedrijf Vitens zijn als projectpartners betrokken. De totale projectomvang bedraagt € 5,5 miljoen. • ‘Watercap’ is een omvangrijk clusterproject waarmee zes Interreg IV B-projecten op het gebied van water met elkaar zijn verbonden, waaronder de twee hiervoor genoemde projecten. De provincie Drenthe is één van de projectpartners. Het project heeft een omvang van € 750.000,-. • Binnen het Interreg IV C-programma doet Noord-Nederland mee in het project ‘Sigma for Water’. De provincie Fryslân is hiervan initiatiefnemer. Daarnaast is ook de gemeente Smallingerland als Noord-Nederlandse partner bij dit project betrokken. Het projectbudget bedraagt € 2,5 miljoen. In dit project werken elf partners uit acht landen samen aan initiatieven op het gebied van water- en milieubeheer. De thema’s bij de genoemde projecten hebben raakvlakken met projecten op het gebied van water die vanuit het OP worden ondersteund. Vanuit het OP wordt ingezet op de vorming van een sterk watercluster in Noord-Nederland. Partijen die hierbij betrokken zijn, zijn deelnemers in de genoemde Interreg-projecten. Op het gebied van healthy ageing is de provincie Drenthe initiatiefnemer van het project iAge, dat wordt ondersteund vanuit het Interreg IV B-programma. Ook de Hanzehogeschool Groningen en de gemeente Aa en Hunze zijn als Noord-Nederlandse partners actief. Dit project is complementair aan de vele projecten die vanuit het Operationeel Programma worden gefinancierd op het gebied van healthy ageing. Energie De grootste synergie doet zich echter voor op het gebied van energie. Noord-Nederlandse partijen zijn actief in diverse Interreg-projecten rond het thema energie. Deze worden uitgevoerd in alle drie Interreg-programma’s A,B, en C. De betreffende energieprojecten worden hierna beschreven. Het Interreg IV A-programma kent diverse projecten op het gebied van energie, waarbij NoordNederlandse partners zijn betrokken: • De Hansa Energy Corridor. Het HEC is een samenwerkingsverband van kennisinstellingen in Noord-Nederland en Noord-Duitsland op het gebied van energie. Zij werken samen op het gebied van kennis, innovaties en technologieën in de energiesector. Met de toekenning van de subsidie is het mogelijk om in de toekomst daadwerkelijk nieuwe energieprojecten en innovatieve plannen met het bedrijfsleven te realiseren. Eén van de belangrijke trekkers binnen HEC is Energy Valley. Deze Noord-Nederlandse clusterorganisatie wordt in de basis vanuit het OP ondersteund. Energy Valley is actief in tal van projecten die met complementaire middelen worden gefinancierd, zoals bij HEC het geval is. Dit is een sprekend voorbeeld van inhoudelijke samenhang tussen het OP (regionale concurrentiekracht) en Interreg (interregionale samenwerking). • Het project ‘Groen Gas’, met als lead-partners de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. Bij dit project werken bedrijven, onderzoeksinstellingen en overheden grensoverschrijdend samen met als doel de gaswaardeketen te optimaliseren. De productie en het gebruik van groen gas kennen op dit moment nog veel knelpunten. Daardoor blijft de introductie ver achter bij wat technisch mogelijk is. In het project werken meer dan 50 partners samen in 18 deelprojecten. Ook dit project heeft een belangrijke samenhang met het OP, met name het project ‘Ontwikkeling van groen gas in Noord-Nederland’, uitgevoerd, door Energy Valley. Een omvangrijk project met een totale omvang van € 9,9 miljoen.
58
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Hansa Energy Corridor Er is nauwelijks een branche te noemen die in Nederland en Duitsland even sterk in de belangstelling staat als de energiebranche. Zowel in het Noorden van Nederland als in het Noordwesten van Niedersachsen werd de potentie al jaren geleden gesignaleerd en door de ontwikkeling van clusters versterkt. Aan de Nederlandse kant is Energy Valley intensief bezig. Aan de Duitse zijde heeft de Ems-Achse energie als speerpunt; het Oldenburgse energiecluster OLEC is ook zeer actief. Het Hansa Energie Corridor-project (HEC) koerst op gestructureerde, grensoverschrijdende clustersamenwerking qua energie. Het gaat daarbij om strategische en toepassingsgerichte samenwerking tussen de energie-experts uit het bedrijfsleven en de wetenschap, met als doel toename van innovatiekracht en groei. De visie van HEC is de ontwikkeling van een excellente Europese energieregio. Daarmee loopt HEC vooruit op de toekomstige EU-energiepolitiek, het EU-structuurbeleid en het EU-innovatiebeleid. Binnen het HEC werken kennisinstellingen uit Noord-Nederland en Noord-Duitsland samen, onder aanvoering van Energy Valley, Rijksuniversiteit Groningen, Oldenburger Energiecluster en Ems Achse. Binnen het HEC projectconsortium zijn acht energiethema’s overeengekomen, waarbij talrijke spelers op energiegebied in de loop van het project samenwerken in speciale competentiegroepen en scenario’s ontwikkelen. Ook wordt een model ontwikkeld voor langdurige, grensoverschrijdende clustersamenwerking. De totale projectomvang is € 1,2 miljoen, waarvan € 540.000 vanuit het Interreg IV A-programma is gefinancierd.
59
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Het Interreg IV B-programma kent diverse projecten op het gebied van energie. Bij vier van deze projecten zijn Noord-Nederlandse partners betrokken. • Het project ‘Built with Care’ heeft als doel het integreren van energie-efficiënte ontwerpen voor gebouwen door bewustwording en vergroting van de kennis van de mogelijkheden van energiebesparing. De provincie Groningen en de gemeente Groningen nemen hieraan deel. De totale projectomvang bedraagt € 7,4 miljoen. • In het project ‘CARE-North’ staat duurzame mobiliteit centraal. Dit project stimuleert het gebruik van duurzame brandstoffen. De provincie Fryslân is één van de projectpartners. Het project heeft een totale omvang van € 4,8 miljoen. • Het project ‘North Sea Spatial Energy Planning’ richt zich op energie bij ruimtelijke ontwikkeling, waarbij het gaat om de realisatie van duurzame wijken. De provincie Drenthe en de gemeente Tynaarlo zijn als partners vanuit Noord-Nederland bij dit project betrokken. De totale omvang van het project is € 5,2 miljoen. • Het project Energy Vision North Sea Region (EVNSR) betreft een clustering van de Interreg IV B-projecten op het gebied van duurzame energie (zie kadertekst hieronder). EVNSR verbindt de verschillende individuele resultaten met elkaar, met als doel tot een strategie voor hernieuwbare energie te komen. Dit project heeft een sterke relatie met Noord-Nederland. De gemeente Groningen, de provincie Groningen, de provincie Drenthe, het Noorderpoort College en Energy Valley nemen als projectpartner deel, waarbij de gemeente Groningen eindbegunstigde is. Dit project is ook een mooi voorbeeld van de complementaire inzet van middelen vanuit Interreg en het OP Noord-Nederland.
60
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Energy Vision North Sea Region In een gezamenlijke inspanning om de ‘20-20-20’-klimaat-en energiedoelstellingen van de Europese Unie te bereiken, ondergaat de energiesector de komende jaren een grote en radicale transformatie. Deze ‘energietransitie’ suggereert de overgang van de ene fase naar de andere. In praktische zin betekent dit de overgang van een door fossiele brandstoffen gedomineerd systeem, naar het gebruik van meer duurzame en milieuvriendelijke alternatieven. Het huidige fossiele energiesysteem wordt gekenmerkt door massaproductie, beperkte technologische ontwikkelingen en volwassen markten. Het nieuwe energiesysteem wordt gekenmerkt door het gelijktijdige gebruik van meerdere energiebronnen, onderlinge koppeling van technologieën, hoge technologische intensiteit en een grote mate van afhankelijkheid van de energiebronnen. Het faciliteren van deze energietransitie vraagt om een geïntegreerd energiesysteem dat in staat is om evenwicht aan te brengen in het gelijktijdige gebruik en de ontwikkeling van verschillende energiebronnen. In de toekomst is het nodig om meer soorten duurzame energiebronnen te gebruiken, ter vervanging van de fossiele bronnen. Praktisch gezegd; het energie-gat moet kunnen worden opgevuld als er geen wind en zon beschikbaar zijn. Om inefficiënt gebruik van energiebronnen te voorkomen en de energietransitie te versnellen, is meer internationale samenwerking nodig op het gebied van ontwikkeling van nieuwe technologieën. Met de huidige ontwikkelingen rond offshore windenergie op de Noordzee, is dit onderwerp belangrijker dan ooit. Dit vraagt om een gecoördineerde reactie in triple helixverband. Daarom is het project Energy Vision North Sea Region (EVNSR) opgezet. Het EVNSRproject is de cluster van alle Interreg IVB-projecten rond hernieuwbare energie productie en distributie. EVNSR focust op de waarde en de sterke punten van de afzonderlijke projecten, met als doel de implementatie van hernieuwbare energie in de Noordzeeregio te versnellen. EVNSR maakt de afzonderlijke projecten beter zichtbaar en koppelt de individuele resultaten aan een strategie voor hernieuwbare energie. Het project bestaat uit drie delen: 1. vormen van een stakeholder platform rond hernieuwbare energie; 2. identificeren van impactfactoren door analyse van de projecten; 3. definiëren van een interregionale NSR-strategie hernieuwbare energie. De energiesector houdt de Europese economie draaiende. Een juiste aanpak is cruciaal voor de toekomst. Dankzij haar geografische ligging heeft de Noordzeeregio een groot potentieel voor hernieuwbare energie, waarvan de uitbreiding noodzakelijk is voor een succesvol EU klimaatbeleid. De mogelijkheden voor windenergie en energie uit biomassa moeten verder worden onderzocht, ontwikkeld en gepromoot. Dit vereist gezamenlijke inspanningen binnen de Noordzeeregio. Het energiesysteem zit reeds in een overgangsfase, EVNSR probeert deze overgang te versnellen. De totale projectomvang is € 529.600,-. De bijdrage vanuit Interreg bedraagt € 264.300,-. Eindbegunstigde is de gemeente Groningen.
61
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Het Interreg IV C-programma kent twee projecten op het gebied van energie waaraan NoordNederlandse partners deelnemen: • De gemeente Assen is als partner betrokken bij het project ‘IMEA’. Dit project is gericht op energie-efficiency in de bebouwde omgeving. Een thema dat inhoudelijk goed aansluit op het OP Noord-Nederland. • De provincie Groningen is lead-partner van het project ‘4 POWER’. Dit project is gericht op de ontwikkeling van offshore windenergie en de rol daarbij voor de regio’s.
2.7
Toezicht en evaluatie In 2012 is het Comité van Toezicht voor het OP Noord-Nederland twee keer bijeengekomen; de eerste keer in juni en de tweede keer in december. Ook is er in mei één keer een schriftelijke ronde geweest, in verband met de behandeling van een eerste concept van het Jaarverslag 2011. Bij de uitvoering van de toezichthoudende rol is de meeste aandacht uitgegaan naar de voortgang van de uitvoering van het OP en het beheersen van de N+2 risico’s. Deze risico’s waren in 2011 opgetreden als gevolg van achterlopende bestedingen, op basis waarvan aanvullende maatregelen zijn genomen. Bij beide vergaderingen in 2012 heeft de Risicoanalyse N+2 prominent op de agenda gestaan. Mede door een strakke monitoring is het gelukt N+2 tijdig te behalen. Een onderwerp dat onverwacht ook veel aandacht heeft gevergd, is de dreiging van een betaalstop vanuit de Europese Commissie, in verband met geconstateerde foutenpercentages over de jaren 2010 en 2011, die aanvankelijk te hoog bleken. Uiteindelijk is het gelukt om deze dreiging op te heffen (zie paragraaf 2.8).
2.8
Controle en beheer Bij de start van de huidige programmaperiode heeft Nederland, conform de Europese voorschriften, een controle- en beheersysteem opgezet om de structuurfondsprogramma’s te kunnen uitvoeren. In het systeem spelen drie autoriteiten een centrale rol: • Beheerautoriteit (of ‘managing authority’, MA); is ervoor verantwoordelijk dat het programma overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer wordt beheerd en uitgevoerd. Voor het OP Noord-Nederland is het SNN de aangewezen beheerautoriteit. • De certificeringsautoriteit (CA); is ervoor verantwoordelijk dat uitgavendeclaraties en betalingsaanvragen die de MA bij de Europese Commissie wil indienen vooraf worden gecertificeerd. In Nederland is het ministerie van EZ de aangewezen certificeringsautoriteit. • De audit autoriteit (AA); deze autoriteit, die functioneel onafhankelijk is van de beheerautoriteit en certificeringsautoriteit, is verantwoordelijk voor het verifiëren van de goede werking van het beheer- en controlesysteem. De Auditdienst Rijk (ADR) van het ministerie van Financiën is de voor de Nederlandse Operationele Programma’s aangewezen audit autoriteit. Voor de huidige programmaperiode zijn er zogeheten artikel 13-controles geïntroduceerd.XXIV Deze controles vormen de opvolger van artikel 4-controles die in de periode 2000-2006 werden uitgevoerd. Met de artikel 13-controles houdt het SNN meer en uitgebreider dan voorheen al gedurende de looptijd van projecten een (financiële) vinger aan de pols. Voorheen lag
62
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
het zwaartepunt van de controles bij de afronding van een project en de eindafrekening van een subsidie. Het SNN wordt als MA jaarlijks op een aantal punten doorgelicht door de AA. Voordat een aanvraag om een betaling (voorschot) bij de Europese Commissie kan worden ingediend, worden deze kosten gecertificeerd door de CA. Vinden beide autoriteiten onder de door de MA gecontroleerde kosten, ‘fouten’, of beoordeelt de AA de systemen van de MA als ontoereikend, dan krijgt de MA een lage beoordeling en neemt de controledruk op deze MA in het daaropvolgende jaar toe. Om de toegenomen controledruk te kunnen opvangen, heeft het SNN zelf een uitgebreid controlesysteem ingericht. Achterliggende gedachte is het risico op fouten in betaalaanvragen te minimaliseren. Het controlesysteem wordt elk jaar door de AA beoordeeld. Voor het eindoordeel hanteert de AA een cijfersysteem. De scores die een MA ontvangt, lopen uiteen van 1 tot 4’: 1 2 3 4
‘Works well. Only minor improvements are needed.’ ‘Works, but some improvements are needed.’ ‘Works partially. Substantial improvements are needed.’ ‘Essentially does not work.’
De cijfermatige beoordeling ervaart het SNN als verhelderend voor wat betreft de geleverde prestatie, al is er wel regelmatig discussie over de subsidiabiliteit van gedeclareerde kosten oftewel het zogenoemde ‘grijze gebied’. De AA voert controles uit bij de MA conform haar werkprogramma. Dit werkprogramma bestaat uit zeven zogeheten ‘Key Requirements’ (KR): KR1, KR2 en KR3 gaan over de systemen bij de MA: • KR1 omvat de toewijzing van functies en het aanbrengen van functiescheiding. • KR 2 gaat over procedures die bij de indiening en behandeling van subsidieaanvragen worden gehanteerd. Het gaat om vragen als: hoe wordt een aanvraag behandeld? En: wordt een aanvraag overeenkomstig de toetsingscriteria in het OP beoordeeld? • KR 3 gaat over de informatievoorziening aan begunstigden. Het gaat er hierbij om dat begunstigden toegang hebben tot noodzakelijke informatie, dat ze voldoende begeleiding ontvangen en geïnformeerd zijn over hun rechten en plichten. KR4 en KR5 gaan over de projectaudits: • KR4 gaat over procedures die gelden bij managementverificaties. • KR5 betreft de vastlegging van het controlespoor (‘audit trail’). KR4 en KR5 worden beoordeeld aan de hand van een steekproefsgewijze controle, van alle in het voorgaande jaar bij de EC gedeclareerde kosten. KR6 en KR7 gaan over betrouwbaarheid en opvolging: • KR6 gaat over de betrouwbaarheid van het automatiseringssysteem van de MA. • KR7 gaat over de opvolging van bevindingen. De belangrijkste vraag die hierbij aan de orde komt, is: wat heeft de MA gedaan met de bevindingen van de AA, ter verbetering van de systemen en ter oplossing van de problemen op projectniveau?
63
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Controles en bevindingen in 2012 Het eindoordeel over de verschillende KR’s in 2012 betrof vijf maal een ‘1’ een twee maal een ‘2’. Ter vergelijking zijn in tabel de scores per KR voor 2012 en 2011 naast elkaar gezet. Hieruit blijkt een duidelijke voortuitgang. Tabel 2.9 Scores ‘Key Requirements’ systeem- en projectcontroles 2012
2011
KR1
1
2
KR2
1
1
KR3
1
1
KR4
2
2
KR5
1
1
KR6
2
2
KR7
1
3
Ondanks deze duidelijke vooruitgang stond 2012 toch voor een groot deel in het teken van een dreigende betaalstop door de Europese Commissie. Op 9 mei 2012 ontving het SNN een afschrift van een brief van de EC aan de Permanente Vertegenwoordiger van Nederland bij de Europese Unie. In deze brief gaf de Commissie aan dat er een analyse was uitgevoerd op basis van het jaarlijkse controleverslag en het jaarlijkse oordeel van de auditautoriteit. Analyse daarvan bracht volgens de EC een aantal elementen naar voren die een aanwijzing konden zijn dat de beheer- en controlesystemen van het programma ernstige tekortkomingen vertoonden, die afbreuk zouden doen aan de betrouwbaarheid van de procedure voor de certificering van de betalingen. De EC baseerde zich daarbij met name op de foutpercentages bij de projectaudits (KR4): 2,94% in het controleverslag 2011 en 2,03% in het controleverslag 2010. De brief van de Europese Commissie kwam als een verrassing voor het SNN. De genoemde percentages betroffen de bruto foutpercentages die destijds door de AA waren gerapporteerd. Netto lagen de percentages voor beide jaren onder de 2%. In de vergaderingen van het Comité van Toezicht van december 2010 en december 2011 was door de AA toegelicht dat het netto foutpercentage onder de kritieke foutengrens van 2% moet liggen. Uit de brief van 9 mei 2012 en de correspondentie erna bleek dat de EC geen onderscheid maakt tussen bruto en netto fout en uitgaat van de totale (= bruto fout). De EC vroeg een verduidelijking van de gerapporteerde fouten en de daarop ondernomen vervolgacties. Vanuit Nederland werd vervolgens een gecoördineerde reactie opgesteld door de AA, de CA, het ministerie van Economische Zaken, de MA voor het Operationeel programma in ZuidNederland (net als Noord-Nederland, had ook Zuid-Nederland te maken met een dreigende
64
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
betaalstop) en het SNN. Zo nauwkeurig mogelijk werden de gerapporteerde fouten verduidelijkt en de daarop genomen vervolgacties zichtbaar gemaakt. De ingezette acties hadden effect: per brief van 26 oktober 2012 deelde de EC mee dat de dreigende betaalstop werd ingetrokken.XXV Als gevolg van dit voorval heeft SNN in 2012 besloten het controlebouwwerk verder te verbeteren, om zo het risico op fouten te verlagen. Er is ingezet op meer risico-gebaseerd werken bij het beoordelen van kostendeclaraties van projecten. Voordat een volgende betaalaanvraag wordt gedaan, vindt eerst een uitvoerige interne controle plaats op alle projecten die klaar staan om te worden meegenomen in de betaalaanvraag. Op basis van een risicoanalyse op vooraf gedefinieerde risico’s worden projecten ingedeeld in de categorie groen, oranje of rood. Uiteindelijk worden alleen de projecten die het oordeel ‘groen’ scoren meegenomen in de betaalaanvraag. Om de kwaliteit van de controles nog beter te waarborgen en het controlebouwwerk van SNN te versterken, heeft het SNN tijdelijk een controleleider aangetrokken. Deze persoon is onderdeel van het Interne Controle Team, stuurt het controleproces aan, zorgt voor een centrale planning en brengt de risico’s in kaart. Deze aanpak blijkt goed te werken. Het risicomanagement is een nog groter onderdeel van de processen geworden en de Interne Controle op de betaalaanvraag wordt gezien als een goede aanvulling.
65
Energie Focus Energy Valley
De focus van Energy Valley ligt op benutting van de regiokracht voor de transitie naar een stabiel en duurzaam energiesysteem, als motor voor banen en bedrijvigheid. Gezien de regiostructuur en de omgevingsfactoren wordt programmatisch gewerkt aan de uitbouw van gas als transitiebrandstof, bioenergie, offshore windenergie en lokale duurzame energie. Deze thema’s hangen nauw met elkaar samen, sluiten direct aan bij de regiokwaliteiten en zijn pijlers onder het nationale en Europese energiebeleid. Ook wordt gericht gewerkt aan uitbouw van energieonderzoek en –onderwijs, in de Energy Academy Europe en het Energy College.
Groen Gas Avebe (Potato Power), Suiker Unie (Sugar BV) en Energy Academy Europe. Ook zijn er procesafspraken gemaakt om de koploperspositie op de regiothema ’s te versterken. Bovendien is er nauwe betrokkenheid bij andere Green Deals voor groen gas, wind op zee en Liquified Natural Gas (LNG), en wordt programmatisch en projectmatig mede invulling gegeven aan de nationale innovatieagenda’s van de Topsector Energie. In lijn met de regiofocus ligt de nadruk op actieve deelname in landelijke topconsortia voor gas, wind op zee, smart grids en biobased economy.
Europese Samenwerking Nationale Topregio Met de Green Deal Noord-Nederland zijn in 2011 afspraken gemaakt tussen provincies, gemeenten, Sociaaleconomische Raad Noord-Nederland, Energy Valley en het rijk om projecten en kennisinitiatieven te versnellen. In totaal is hiermee € 14 miljoen beschikbaar gekomen voor grote projecten, zoals
De energiesector in Noord-Nederland werkt intensief samen met het energiecluster Nedersaksen-Bremen. Via de Interreg-projecten Hansa Energy Corridor (www.hansaenergycorridor.eu) en North Sea Energy Vision (www.energyvision.nl) is een gezamenlijke agenda opgesteld en worden investerende en ontwikkelende partijen aan weers-
66
Energie Fokus Energy Valley
Integraal energiesysteem
Hoofdnet gas
Aanvoerlijnen van gas
kolen
biomassa
aan voe r
Aanvoerlijnen van grondstoffen aan voe r
rb
brandstof voor schepen
an rv
iom
ma
a
naar hoofdnet
torrefactie
bio
ass
ssa
do
elektriciteitscentale
LNG-0pslag
powerto-gas station
naar hoofdnet
naar hoofdnet
ar
na
t t ne ne ofd ofd ho ar na
vergasser
ho
brandstof
van hoofdnet
brandstof
s
ga
oe orv
n
aan voe
grondstof voor vergasser
kole
aanvoer van LNG
LNG
as station power-to-g
Aanvoerlijnen van elektriciteit
r hoofdnet stroom naa
levering aan
buitenlandse
Hoofdnet elektriciteit
industrie bio-syn-gas naar hoofdnet
bio-syn-gas van hoofdnet
elektriciteit door stroming
opwekken tot bio-LNG
buitenlandse stroom naar hoofdnet
groen gas hub
bio-LNG biovergister
‘blauwe energie’
doorvoer van gas
naar hoofdnet brandstof voor zwaar vervoer naar hoofdnet doorvoer van gas
naar hoofdnet
transport
boerderij
van
ho naa ofd r ne t ofd n
groen gas hub onttrekken van en leveren aan hoofdnet zonneenergie
naar hoofdnet vergasser
voor pdf - liggend.indd 1
ondergrondse gasopslag in cavernes
zijden van de grens met elkaar verbonden. In 2012 is de European North Sea Energy Alliance (www. ensea.biz) gestart om ook de samenwerking met Schotland en Noorwegen uit te bouwen. Nadruk ligt op systeemintegratie voor slimme afstemming van vraag, aanbod, opslag en transport. Dit project, met Energy Valley als penvoerder, heeft ongeveer € 3 miljoen ontvangen uit het Europese Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek (FP 7), om de krachten te bundelen tot een ‘European Region of Energy Knowledge’.
Regioprojecten De Stichting Energy Valley ondersteunt investerende en ontwikkelende partijen, om langs verschillende programmalijnen een samenhangend geheel aan projecten te realiseren. De betrokken partijen en coalities, alsmede de rol van de clusterorganisatie Energy Valley, variëren per project. Een deel van de initiatieven wordt vanuit het OP ondersteund.
pompstation
ho
et
pompstation
onttrekken van en leveren aan het hoofdnet
hre
t ne ofd net ho ar ofd na n ho va
smart grid
ondergrondse gasopslag in cavernes © Noordhoff Uitgevers
Hieronder zijn de meest kenmerkende ontwikkelingen weergegeven. Het gaat daarbij om ontwikkelingen op het gebied van: • gas; • bio-energie; • offshore windenergie; • lokale duurzame energiesystemen; • onderzoek en opleiding;
Gas als transitiebrandstof De regio heeft een centrale positie als Europese gasrotonde; de gasindustrie en de kennis van gas zijn stevig verankerd in de regio, onder meer met partijen als de NAM (winning), Gasunie (transport) en GasTerra (handel). Dit biedt een propositie voor een sleutelrol in de transitie naar duurzame energie. Gas is de meest schone fossiele brandstof, die flexibel kan worden ingezet om schommelingen door energie uit zon en wind op te vangen. Dit aan de hand van een geavanceerd systeem dat vraag en aanbod slim op elkaar weet af te stemmen.
67
27-5-2013 9:51:46
Energie Fokus Energy Valley
Kennis in de praktijk Noord-Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen hebben, mede met steun vanuit het OP, een sterke kennispositie op het gebied van gas. Voorbeelden zijn regionale kennisprojecten als Flexines (www.flexines.org), Flexigas (www.flexigas.nl) en EDIAAL, maar ook landelijke en Europese programma’s als Energy Delta Gas Research voor duurzaam gas (www.edgar-program.com) en NaturalHy voor bijmenging van waterstof (www.naturalhy.net). De Hanzehogeschool, TNO en KEMA hebben het RenQi instituut (www.renqi.nl) opricht, gespecialiseerd in systeemintegratie. Dit heeft navolging gekregen in EnTranCe (Energy Transition Centre) waar energieinnovaties in een gecontroleerde praktijkomgeving kunnen worden getoetst. De kennis wordt toegepast in diverse pilots, zoals de opwekking van warmte en stroom met gas-gedreven thuiscentrales of brandstofcellen in woningen op Ameland, en de ontwikkeling van Power2Gas of windgas: via omzetting van windenergie in waterstof kunnen pieken in de duurzame stroomproductie worden opgevangen.
Schone brandstof voor transport Een andere vorm van innovatief gasgebruik is de inzet van Liquified Natural Gas (LNG) of vloeibaar aardgas, voor scheepsvaart en zwaar wegtransport. Dit mede als opstap naar hernieuwbare bio-LNG of LBG (Liquified Bio Gas). Energy Valley en de Rotterdamse haven hebben met het Rijk de ‘Green Deal Rijn & Wadden’ gesloten, voor uitrol van dit schone alternatief voor stookolie en diesel. Bedrijven en overheden zijn gebundeld in de ‘Energy Valley Taskforce LNG’. Met de industrie wordt het nationale onderzoeksprogramma ‘Small Scale LNG’ opgezet. Scheepbouwers zijn betrokken voor boten(om)bouw en op diverse plekken zijn LNG buffer- en tank-stations in voorbereiding. Tevens wordt in het Interreg-project MariTIM (www.maritim-de-nl.eu) met Duitse en Deense partners gewerkt aan een dekkend netwerk in de Europese Waddenzeeregio.
Innovatieprogramma gas Het Noord-Nederlandse gascluster is – met diverse projecten voor LNG, Power2Gas en Groen Gas – nauw betrokken bij het landelijke Innovatieprogramma gas van de Topsector Energie. De uitvoering van dit programma vindt ook plaats vanuit het Noorden, gelieerd aan de Energy Academy Europe.
Bio-energie Biomassa is een belangrijke, hernieuwbare grondstof voor energie, chemie en industrie. Dit biedt kansen voor het sterke regionale agrocluster. Nadruk ligt op de optimale benutting van reststromen voor (tweede generatie) bio-energie. Hiervoor worden, onder meer met steun van EFROsubsidies, kennis en bedrijven op het vlak van agro, afval, chemie en energie met elkaar verbonden. Voorbeelden zijn Bio Energie Noord, waarin agrobedrijven actief worden geïnformeerd en betrokken, en kennisprojecten als Biogas Centrum Groningen, Groen Gas Hubs Noord of BioBRUG (www.biobrug.nl) om expertise van de Rijksuniversiteit beschikbaar te maken voor de markt.
68
Energie Fokus Energy Valley
Bioraffinage Met diverse innovatieprojecten is een sterke kennispositie opgebouwd in thermochemische conversie en bio-raffinage. Zoals torrefactie: de productie van ‘biocoal’ onder hoge temperatuur en druk. Daarbij zijn gespecialiseerde partijen als TorrCoal, Topell, ECN, 4EnergyInvest binnen Energy Valley gebundeld in de Dutch Torrefaction Association (www.dutchtorrefactionassociation.eu). Een ander voorbeeld is Woodspirit: een project waarbij restmateriaal uit de bosbouw en houtverwerkende industrie wordt omgezet in bio-methanol, als grondstof voor chemie en energie. Dit project van BioMCN, Siemens, Linde en Visser & Smit Hanab is onderdeel van de Green Deal Noord-Nederland en is met € 500 miljoen één van de grootste groene investeringen in Nederland, waarvoor recent € 199 miljoen steun is ontvangen uit het Europese programma New Entrants Reserve 300 (NER 300). NER 300 is een programma waarmee de Europese Commissie 300 miljoen emissierechten beschikbaar stelt. Het gaat daarbij om innovaties voor afvang en opslag van CO2 en hernieuwbare energie.
Groen gas Agrobedrijven als Suiker Unie, Avebe en melkveeboeren, alsmede afvalbedrijven als Omrin, Attero en HVC zijn verbonden met de gassector in verband met de ontwikkeling van Groen Gas Hubs. Hiermee kunnen natte reststromen (bietenpulp, aardappelzetmeel, mest, GFT, e.d.) op grote schaal worden vergist en opgewaardeerd naar aardgaskwaliteit als voeding voor het reguliere gasnet. Gasunie heeft hiervoor het certificeringbedrijf Vertogas (www.vertogas.nl) opgericht om kwaliteit en oorsprong te bewaken. Door promotie van rijden op groen gas is een waardevolle afzetmarkt gecreëerd. Volgende stap zijn vergassingstechnologieën om groen gas of syngas te maken uit droge reststromen. Dit gebeurt inmiddels ook, met innovatieprojecten als Milena-Olga van ECN, Gasunie, TAQA en HVC, Heveskes Energy en Woodspirit.
nationale energiemix. Het landelijke Groen Gas NL (www.groengas.nl) is gevestigd op de Dairy Campus Leeuwarden. Het cluster speelt een stevige rol in het nationale innovatieprogramma gas. In het Interregproject Groen gas (www.groengasproject.eu) wordt met de Duitse grensregio samengewerkt aan kennis-deling, opschaling en (proces)optimalisatie (zie paragraaf 2.6).
Offshore windenergie Grootschalige windparken op zee zijn onmisbaar voor de verduurzaming van de nationale en Europese energiemix. Nederland wil in 2050 voor 20.000 Megawatt (MW) aan wind op zee hebben gerealiseerd. Landen om ons heen kennen nog hogere ambities. De Energy Valley-regio is daarbij strategisch gelegen: op een Europees knooppunt van kabels en leidingen, aan de Noordzee met goede havens. Boven Schiermonnikoog wordt het grootste Nederlandse windpark Gemini (600 MW) gebouwd, met soortgelijke Europese parken in de nabijheid. Dit is een enorme logistieke operatie, met goede kansen voor de gespecialiseerde Nederlandse offshore industrie.
Kennisontwikkeling De Energy Valley Taskforce Groen Gas heeft zich door krachtenbundeling een goede plek verworven in de
69
Energie Fokus Energy Valley
onderwijs). Tevens worden voorbereidingen getroffen voor een nationaal testveld om nieuwe technieken, fundaties en turbines in de praktijk te brengen. Om tot kostprijsreductie te komen, wordt ingezet op versnelling van de nationale ambities, goede infrastructurele ontsluiting en integratie van windstroom in het energiesysteem. Zoals met Power2Gas of Windgas om via omzetting van windenergie in waterstof pieken in de productie op te vangen. Dit wordt door Energy Valley ook ingebracht bij het Nationale Energieakkoord en het rapporteurschap Interne Europese energiemarkt, van het Comité voor de Regio’s.
Groen en groei
Noordelijke energiehavens Den Helder en de Eemshaven zijn belangrijke uitvalshavens voor de bouw en het onderhoud van windparken. In de havens wordt fors geïnvesteerd om snel transport naar zee mogelijk te maken, zoals een verlengd havenbekken en verzwaarde kades in de Eemshaven. Dit trekt nieuwe bedrijvigheid, zoals de Orange Blue Terminal voor op- en overslag van (Duitse) offshore windparken. Energy Valley, NOM en Syntens hebben bedrijven en kennis gebundeld in de ‘Northern Netherlands Offshore Wind’ (www.nnow.nl). Dit is aangehaakt bij de Green Deal Offshore Wind en het landelijke Innovatieprogramma wind-op-zee. De stichting Energy Valley zit ook in het bestuur van dat programma. Er vindt gezamenlijk promotie en acquisitie plaats, onder meer op de Holland Paviljoens van de European Wind Energy Association.
Wind op zee is kansrijk voor de energiedoelen en voor economische groei. Het noordelijke windcluster werkt nauw samen om de concurrentiepositie van wind op zee te versterken en met technische innovaties, concentratiebeleid, netontsluiting en opslag de kostprijs te verlagen. Daarmee wordt ook invulling gegeven aan nationale en EU (innovatie-)programma’s.
Lokale Duurzame Energiesystemen Het lokaal opwekken en gebruiken van energie is een belangrijke pijler voor de energietransitie. Aan de hand van slimme koppelingen tussen vraag en aanbod (‘smart grids’) ontstaan lokale duurzame energiesystemen. Dat biedt goede kansen voor innovatieve, decentrale energie, duurzame gebiedsontwikkeling en intelligente sturingssystemen. Dit sluit ook aan bij het sterke regionale sensorcluster. Nadruk ligt op doorontwikkeling en toepassing van decentrale energiesystemen om nieuwe bedrijvigheid op dit vlak te stimuleren.
Decentrale energie Kennis en opleidingen Om aan de groeiende personeelsvraag te voldoen, zetten de regionale kennisinstellingen speciale opleidingen op. Zoals de afstudeerrichting Offshore Wind bij de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (Hoger Beroepsonderwijs) en het training- en opleidingscentrum Offshore Wind van het Noorderpoort College Delfzijl (Middelbaar Beroeps-
Energy Valley heeft met KEMA, TNO, Groningen Stad en de Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij (NOM) de ‘New Energy Business Community’ (www.nebc.nl) opgericht, om het MKB te betrekken bij projecten, producten en diensten voor decentrale energie en smart grids. Een recent voorbeeld is ‘Smart Lights Assen’, waar de start-up Tvilight (www.tvilight.com) een innovatief dynamisch
70
Energie Fokus Energy Valley
verlichtingssysteem heeft ontwikkeld voor het bedrijventerrein Messchenveld in Assen. Dit systeem wordt inmiddels ook elders toegepast. Om kennis over decentrale energiesystemen uit te bouwen, werken bedrijven en kennisinstellingen onder meer samen in het RenQi instituut (www.renqi.nl), EnTranCe en de Europese proefwijk ‘Power Matching City Hoogkerk’ (www.powermatchingcity.nl). In 2012 is het Noorden aangewezen als koploper voor de nationale Innovatieagenda smart grids van de Topsector Energie, met de toekenning van de projecten VIOS, iBalance en Meppel Energie uit de eerste landelijke tenderronde.
Onderzoek & Opleidingen Gezien de regionale energiedynamiek, met vele projecten en investeringen is er groeiende behoefte aan goedgeschoold personeel en gespecialiseerde kennis. Diverse kenniscentra zijn hier actief bij betrokken. Om dit uit te bouwen en met het bedrijfsleven tot meer vraag gestuurde kennis te komen, hebben de Rijksuniversiteit, Hanzehogeschool, GasTerra en Energy Valley eind 2011 de Energy Academy Europe (www.energyacademy.org) opgericht. Inzet is om opleidingen en onderzoek te bundelen om tot een passend aanbod te komen. In de Green Deal Noord-Nederland zijn hiervoor ook middelen gereserveerd.
Energy Academy Europe Industriële kringlopen Het model voor een Energie Transitie Park verbindt lokale energie- en reststromen en sluit industriële kringlopen. Zoals in Wijster, waar restwarmte wordt benut in andere processen op het terrein, die weer biomassa leveren aan een lokale Groen Gas Hub voor afzet bij het nabijgelegen duurzame tankstation Green Planet. Elders zijn andere industriële ecosystemen in ontwikkeling, bijvoorbeeld met lokale warmtenetten in Emmen Centrum en Dierenpark, een warmtenet op het grensoverschrijdende Europark Coevorden en een collectief warmtekoudesysteem op het Europapark Groningen. Dit zorgt voorefficiënt lokaal energiegebruik, met lagere CO2-uitstoot. Een betrouwbare, stabiele en groene warmtevoorziening versterkt ook de vestigingsvoorwaarden.
De Energy Academy Europe heeft in korte tijd een groot aantal bedrijven en maatschappelijke organisaties aan zich weten te binden. Ook worden allianties gesloten met andere opleidingsinstituten en kennispartners, in de regio en daarbuiten, om tot afstemming en krachtenbundeling te komen. Via Energy Valley wordt een verbinding gelegd naar de praktijk om de kennis goed te verankeren. Het praktijk- en testcentrum voor decentrale energiesystemen EnTranCe maakt onderdeel uit van de Energy Academy. Daarnaast wordt een eigen gebouw op de Zernike Campus Groningen ontwikkeld waar onderzoek, onderwijs en ondernemers samenkomen.
Decentrale energieopwekking Om tot meer decentrale energieproductie te komen, wordt onder meer gewerkt aan innovatieve business cases voor grootschalige toepassing van zonnepanelen. Daarnaast is er een apart programma voor energieproductie uit water, via getijdencentrales, maar ook uit zoet en zout water (blue energy). Dit sluit direct aan bij de sterke regionale watersector. Aan de hand van het project Energiedijken wordt ingezet op toepassing van deze innovaties op de Afsluitdijk.
71
Energie Fokus Energy Valley
Energy College
Regionale energiegemeenschap
Regionale opleidingscentra hebben hun krachten hebben gebundeld in het Energy College, om praktijkgerichte energie-opleidingen op mboniveau vorm te geven en aan de groeiende vraag naar technische vakmensen te voldoen. Samen met het bedrijfsleven worden vakcentra of hotspots opgezet om gespecialiseerde energietechnici op te leiden. Bijvoorbeeld de Hotspot Duurzame Energie Leeuwarden, het trainings- en opleidingscentrum Offshore Wind in Delfzijl en de mbo-opleiding Olie & Gas in Emmen. Het aantal centra wordt onder het Energy College uitgebouwd, met een koppeling naar regionale energieprojecten om vakmensen in de praktijk te kunnen opleiden.
Op basis van de gezamenlijke focus werken bedrijven, kennisinstellingen en overheden nauw samen om nieuwe initiatieven los te trekken en verder te brengen. Partijen worden, onder meer via het Energy Valley Platform, bijeen gebracht om coalities te vormen, kennis te delen en nieuwe marktkansen te verkennen. In 2012 zijn ongeveer twintig sessies rond diverse actuele energiethema’s georganiseerd, met in totaal meer dan 5.000 deelnemers. Ook wordt via websites, social media en het kwartaalblad Resource informatie gedeeld over nieuwe projecten en kansen.
Om instroom van nieuwe energiestudenten te stimuleren, worden onder meer de Energy Challenges (www.energychallenges.nl) georganiseerd. Hierbij worden scholen uitgedaagd in competitieverband energie te besparen. Leerlingen worden zo al vroeg betrokken bij het energiethema, er wordt energiebewustzijn gecreëerd en bovendien kunnen scholen flink besparen op hun energierekening. De eerste Energy Challenges zijn in samenwerking met de bedrijven uit de Energy Valley Topclub opgezet in Groningen en omgeving. De uitrol in Drenthe, Fryslân en NoordHolland is in voorbereiding.
De regionale energiedynamiek vraagt ook om betrokkenheid van de lokale gemeenschap, vooral van de jeugd. In dit kader hebben zes bedrijven zich in 2011 verenigd in de ‘Energy Valley Topclub’. Doel is om via sport de positie van het Noorden als Energy Valley bij het grote publiek te versterken. Daarnaast werkt de stichting Energy Valley aan grotere zichtbaarheid van regionale energiekansen, onder meer via (pers)publiciteit en (mede)organisatie van bijvoorbeeld de Frisian Solar Challenge, een zonnebotenrace voor studententeams, de Energy Challenges en MKB-programma’s als de Clean Campagne Groningen, VPB Emmen en BoppeSlach Heerenveen.
72
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
3 Uitvoering per prioriteit 3.1
Prioriteit 1 Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie 3.1.1 Verwezenlijking van de doelstellingen en voortgangsanalyse Inleiding Prioriteit 1 vormt het hart van het Operationeel Programma Noord-Nederland: innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie. De hoofddoelstelling van het OP, de transitie van een relatief traditionele productie-economie naar een kenniseconomie, krijgt hierin het meest direct vorm. Dit is ook zichtbaar in de omvang van het budget: meer dan de helft van de € 169,4 miljoen EFRO is toebedeeld aan prioriteit 1. De kern van de strategie voor prioriteit 1 is het stimuleren van innovatie in een specifiek aantal kansrijke sectoren. De strategie voor het huidige programma sluit hiermee aan bij de ‘slimme specialisatie’-strategie die de Europese Commissie voor de volgende programmaperiode voorstaat. In het huidige Noord-Nederlandse programma hebben de sleutelgebieden water, energie en sensortechnologie een centrale plaats; deze sleutelgebieden spelen ook mee in de internationale top. Daarnaast zijn er regionale speerpuntsectoren benoemd, zoals agribusiness en life sciences / healthy ageing. De strategie is in prioriteit 1 uitgewerkt in vier actielijnen: 1.A Versterking kennispositie en innovatiekracht. Deze actielijn is gericht op het bevorderen van innovatie en clustervorming en vormt de centrale actielijn van het programma. 1.B. Versterking kennisniveau MKB. Via deze actielijn worden maatregelen ondersteund die het kennisniveau van het NoordNederlands MKB vergroten en vernieuwing en innovatie bevorderen. 1.C. Stimulering van ondernemerschap. Via deze actielijn wil Noord-Nederland (startende) ondernemers een impuls geven zich te ontwikkelen en hun innovatiekracht te benutten. Een specifieke doelgroep vormen startende en doorstartende ondernemers. 1.D. Versterking arbeidsmarktinfrastructuur. Deze actielijn is gericht op onder meer uitbreiding en modernisering van de opleidingsinfrastructuur. De achterliggende gedachte is dat mensen de belangrijkste dragers zijn van kennis- en innovatieprocessen.
Toekenningen Op € 0,8 miljoen na is de resterende overcommitteringsruimte voor prioriteit 1 (€ 2,5 miljoen) in 2012 volledig benut. De € 1,7 miljoen aan EFRO die in 2012 werd toegekend, werd verdeeld over vier projecten: twee projecten die aansluiten bij actielijn 1.A, één project dat aansluit bij actielijn 1.B en één project dat aansluit bij actielijn 1.C.XXVI Kenmerkend is dat het bij de vier projecten niet alleen draait om innovatie, maar vooral ook om duurzaamheid (zie ook bijlage A voor een uitgebreide omschrijving van de vier projecten): • Aan het project ‘Duurzame energie voor bestaande woningen’ werd € 0,1 miljoen EFRO toegekend. Bij dit project, een initiatief van het bedrijf Oosterhof-Holman Milieutechniek, draait het, zoals de naam al aangeeft, om het verduurzamen van de energievoorziening van
73
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
bestaande woningen. Het bedrijf onderzocht de mogelijkheden om de bodem als tijdelijk opslagmiddel te gebruiken voor met zonnepanelen opgevangen energie. • Het bedrijf Paques ontving € 0,75 miljoen voor het project ‘Bugs to the Rescue 2’. In dit project werkt Paques samen met Shell aan de ontwikkeling van een systeem voor biologische gasontzwaveling. • ROC Friese Poort ontving € 0,5 miljoen voor de ontwikkeling van een duurzaamheidscentrum. • Ten slotte ging er € 0,4 miljoen naar de Stichting Waterapplicatie Centrum, voor de ontwikkeling van een onderzoeks- en testcentrum op het gebied van watertechnologie. De bijna volledige uitputting van het OP maakt zichtbaar dat de belangrijkste zwaartepunten van het programma conform de inhoudelijke doelstellingen zijn aangebracht. De ruimte in elk van de drie prioriteiten wordt volledig benut. Verschuivingen van budget tussen de prioriteiten zijn niet aan de orde. In het jaarverslag 2011 bleek al dat er op onderdelen – binnen de prioriteiten – accenten zijn gelegd die afwijken van de oorspronkelijke doelstellingen. Daarmee wordt vooral gedoeld op de prioritaire thema’s, waarvan de verdeling al is beschreven in paragraaf 2.1. Daarnaast gaat het om de toerekening naar actielijnen. Deze indeling is een niveau lager dan dat van de prioriteiten. In tabel 3.1 zijn per actielijn de begrote en verleende EFRO-bedragen weergegeven. Door het geringe bedrag aan toekenningen in 2012 komen de bedragen grotendeels overeen met die van 2011. Het grootste verschil met 2011 heeft betrekking op actielijn 3.A ‘Opwaardering stedelijk voorzieningenniveau’. Toekenning van één EFRO-subsidie van € 3,3 miljoen verhoogde het totaal toegekende bedrag in deze actielijn tot € 36,8 miljoen. In prioriteit 1 vallen de verschillen tussen verleende en begrote bedragen bij actielijnen 1.A en 1.B op. Vooraf was geraamd dat ongeveer een vijfde van het totale EFRO-budget zou gaan naar projecten die aansluiten bij actielijn 1.A. Het aanbod aan waardevolle initiatieven was echter zo groot, dat er dubbel zoveel EFRO werd toegekend: ruim € 64,1 miljoen, in plaats van de voorziene € 30,5 miljoen.
74
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Tabel 3.1 EFRO gecommitteerd, naar actielijn (bedragen x € 1 mln) Prioriteit/actielijn Begroot (Toetsingskader)
Verleend
1.A Versterking kennispositie en innovatiekracht Noord-Nederland
30,5
64,1
1.B Versterking kennisniveau MKB
25,4
1,4
1.C Stimulering van ondernemerschap
33,9
34,0
5,1
6,4
2.A Aantrekkelijk landelijk gebied
10,2
27,5
2.B Bereikbaarheid en mobiliteit
8,5
0,0
2.C Opwaardering van bedrijfslocaties
15,3
10,6
3.A Opwaardering stedelijk voorzieningenniveau
16,9
36,8
3.B Locaties voor kennisgeoriënteerde bedrijvigheid
16,9
0,5
4 Technische bijstand
6,8
6,8
169,4
188,1
EFRO
1 Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie
1.D Versterking arbeidsmarktinfrastructuur 2 Attractieve regio’s
3 Attractieve steden
Totaal
Het grote aanbod van projecten die bijdragen aan clusterontwikkeling kon worden gefinancierd door minder middelen aan te wenden voor het versterken van het kennisniveau van het MKB in actielijn 1.B. Het aanbod van projecten voor actielijn 1.B is sterk achtergebleven bij de verwachtingen. Dit geldt in het bijzonder voor het bevorderen van ICT-toepassingen binnen het MKB. Vooraf was dit als een van de specifieke aandachtspunten voor deze actielijn benoemd. Desondanks werd er geen projectinitiatief in behandeling genomen. Wellicht heeft dit te maken met de vlucht die het ICT-gebruik de afgelopen jaren heeft genomen, ook binnen het MKB. Bedrijven weten de weg naar ICT-toepassingen al wel te vinden, de overheid kan op de achtergrond blijven. Om deze hypothese te toetsen, is echter nader onderzoek nodig.
75
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Begrote financiering Wat betreft de financiering van de projecten liggen de verhoudingen in prioriteit 1 in lijn met die voor het gehele programma.XXVII De EFRO-bijdrage is met gemiddeld 20% beduidend lager dan was voorzien. In het programmadocument is 50% EFRO begroot. In het toetsingskader is 27,5% voorzien. De private bijdrage is met 23% beduidend hoger dan was voorzien. In het programmadocument is uitgegaan van een bijdrage uit de markt van slechts 7,5%. In het Toetsingskader is een meer realistische 17% voorzien.
Bestedingen In hoofdstuk 2 is uitgebreid ingegaan op het verloop van de bestedingen in 2012. Het ging hierbij om de voortgang op programmaniveau. Tabel 3.2 laat de ontwikkeling per prioriteit zien. Het gaat om de gecertificeerde uitgaven uitgedrukt in EFRO, over de afgelopen vier verslagjaren.XXVIII Uit de tabel valt op te maken dat het verloop van de bestedingen in prioriteit 1 licht is achtergebleven op het totaal. Het gaat om een relatieve afname, veroorzaakt door een meer dan evenredige groei van de bestedingen in prioriteit 2. Tabel 3.2 Gecertificeerde uitgaven per prioriteit per jaar (bedragen x € 1 mln) Bestedingen OP N-NL (in EFRO) Budget Tabel
*
Uitgaven t/m 2009
*
Uitgaven t/m 2010
*
Uitgaven t/m 2011
*
Uitgaven t/m 2012
*
1 Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie
94,9
56%
7,9
56%
16,2
67%
49,5
73%
70,5
71%
2 Attractieve regio’s
33,9
20%
2,1
15%
2,7
11%
7,9
12%
14,5
15%
3 Attractieve steden
33,9
20%
3,8
27%
4,8
20%
9,3
14%
13,7
14%
4 Technische bijstand
6,8
4%
0,4
3%
0,4
2%
1,0
1%
0,8
1%
Prioriteit
Totaal
169,4
14,2
24,0
67,7
99,5
De bestedingen in prioriteit 4, Technische Bijstand, namen overigens niet alleen relatief, maar ook in absolute zin af. Deze afname wordt veroorzaakt door een correctie die in 2012 is doorgevoerd (zie paragraaf 2.8). In tabel 3.3 is weergegeven wat er op jaarbasis is toegekend. Het ging bij prioriteit 1 om een relatief gering bedrag.
76
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Tabel 3.3 Gecommitteerd naar uitvoeringsjaar (bedragen x € 1 mln) Verleend OP N-NL
Prioriteit
t/m 2008
t/m 2009
t/m 2010
t/m 2011
t/m 2012
47,2
71,1
88,3
104,2
105,9
2 Attractieve regio’s
0,1
24,1
34,1
38,1
38,1
3 Attractieve steden
2,6
17,1
33,0
34,0
37,3
4 Technische bijstand
6,8
6,8
6,8
6,8
6,8
56,7
119,1
162,2
183,1
188,1
1 Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie
Totaal
In 2012 zijn er in prioriteit 1 zes projecten afgerekend. Het aandeel EFRO-subsidies dat is vastgesteld verdubbelde hierdoor van 3% naar 6%. Informatie over de afgeronde projecten is te vinden in het kader aan het eind van dit hoofdstuk: ‘Afgeronde projecten. Wat is er bereikt?’
Output en resultaten: stand van de indicatoren Op programmaniveau is geconcludeerd dat de belangrijkste indicatordoelstellingen naar verwachting worden gehaald en dat hierbij in 2012 een stevige vooruitgang is gerealiseerd. In tabel 3.4 zijn de indicatoren uitgelicht die van toepassing zijn op prioriteit 1. Voor nagenoeg alle indicatoren geldt dat de committeringswaarde die de verwachtingen op projectniveau weergeeft, de streefwaarde voor de prioriteit overschrijdt.XXIX
77
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Tabel 3.4 Indicatoren prioriteit 1 Voortgang indicatoren
Streefwaarde
Gecommitteerd
%**
Gerealiseerd
%**
%***
20
44
> 100%
6
30%
14%
Private R&D investeringen in projecten
20.000.000
97.654.541
> 100%
30.730.914
>100%
31%
Publieke R&D investeringen in projecten
20.000.000
181.053.235
> 100%
75.905.761
>100%
42%
Uitgelokte private vervolginvesteringen
-
132.469.672
-
17.479.249
-
13%
60
412
> 100%
266
>100%
65%
1.000
5.450
> 100%
3.541
>100%
65%
6
72
> 100%
66
>100%
92%
1.500
7.395
> 100%
2.416
>100%
33%
189.728.000
517.426.346
> 100%
141.020.543
74%
27%
Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie Aantal R&D projecten
Aantal ondersteunde startende bedrijven en kleine bedrijven < 5 jaar Aantal ondersteunde MKB-bedrijven Aantal samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennis-/researchinstellingen Aantal bruto gecreÎerde arbeidsplaatsen (in FTE’s) Subsidiabele kosten
*
* voor deze indicator is vooraf geen streefwaarde gekwantificeerd. ** ten opzichte van de streefwaarde. *** ten opzichte van de committeringswaarde. Wat er daadwerkelijk bij lopende en afgeronde projecten tot stand is gebracht, is weergegeven in de kolom ‘gerealiseerd’. Een vergelijking tussen de committerings- en realisatiewaarden per indicator laat een grote variatie zien: het realisatiepercentage varieert van 13% tot 92%. Als echter wordt geabstraheerd van indicatoren waarbij de realisatiewaarde al in een beginstadium van de projectuitvoering wordt ingevuld en als wordt afgezien van indicatoren waarbij de realisatiewaarde doorgaans pas helemaal aan het eind of na afloop van de projectperiode wordt bereikt, dan ontstaat een veel gelijkmatiger beeld. Realisatiewaarden variëren dan tussen de 31% en 65%. Als deze bandbreedte vervolgens wordt vergeleken met het aandeel van de uitgaven dat in prioriteit 1 is besteed, ± 27%, dan kan worden geconcludeerd dat de reële voortgang vooruitloopt op de financiële voortgang, en gegeven de financiële achterstanden, in de pas loopt – en deels vooruit loopt – op de verwachtingen
78
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
3.1.2 Belangrijke problemen en maatregelen om die te verhelpen In het verslagjaar hebben zich in prioriteit 1 geen belangrijke uitvoeringsproblemen voorgedaan.
3.2
Prioriteit 2 Attractieve Regio’s 3.2.1 Verwezenlijking van de doelstellingen en voortgangsanalyse Inleiding In prioriteit 2 Attractieve regio’s zijn maatregelen opgenomen om het ondernemingsklimaat in Noord-Nederland aantrekkelijker te maken. De geboden mogelijkheden zijn vooral van ruimtelijke aard. Primair wordt ingezet op de economische kernzones. De maatregelen die voor ondersteuning in aanmerking komen, zijn in drie actielijnen uitgewerkt: 2.A. Aantrekkelijk landelijk gebied. Het gaat bij deze actielijn om het behoud en het versterken van het landelijk gebied in de kernzones. Achterliggende gedachte is dat het landelijk gebied een belangrijke woon- en recreatiefunctie heeft en daarmee van directe invloed is op de economische prestaties van Noord-Nederland als geheel. 2.B. Vergroten bereikbaarheid en mobiliteit. Het gaat hierbij niet om de realisatie van basisinfrastructuur, maar om het stimuleren van nieuwe toepassingen die de fysieke en niet-fysieke bereikbaarheid vergroten. 2.C. Opwaarderen van bedrijfslocaties. Alleen verouderde en verpauperde bestaande locaties in steden en havengebieden in de kernzones komen voor ondersteuning in aanmerking. De steden en havengebieden zijn in het Toetsingskader benoemd.XXX
Toekenningen Vanwege volledige budgetuitputting zijn er in 2012 in prioriteit 2 geen EFRO-bedragen meer toegekend. Net als in prioriteit 1 is prioriteit 2 op onderdelen anders ingevuld dan vooraf was voorzien. De verdeling van bedragen over de drie actielijnen wijkt fors af van de inschatting die in 2007 werd gemaakt. Als de raming in de financiële tabel van het toetsingskader wordt vergeleken met de gecommitteerde bedragen in tabel 3.1 , dan valt op dat: 1. het toegekende EFRO-bedrag in actielijn 2.A bijna drie keer zo hoog is als was voorzien; 2. actielijn 2.B volledig onbenut is gebleven. Een belangrijke factor in de overbenutting van actielijn 2.A vormt het vaartoerisme. Alleen al aan vaartoeristische projecten is meer besteed, in totaal bijna € 13 miljoen, dan vooraf voor de gehele actielijn was voorzien. De omvangrijke beslaglegging op actielijn 2.A kan eenvoudig worden verklaard uit het omvangrijke aanbod projecten dat zich snel aandiende en volgens het molenaarsprincipe is behandeld. Hetzelfde, maar dan omgekeerd, geldt voor actielijn 2.B. Vooraf was binnen deze prioriteit een belangrijke rol toegedicht aan digitale bereikbaarheid: het stimuleren van ICT-toepassingen en diensten. Het ontbreken van projecten doet vermoeden dat de zelfredzaamheid van ondernemingen op dit vlak groot is.
79
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Iedere prioriteit van het programma richt zich op een geografisch afgebakend gebied. Voor prioriteit 1 is het werkingsgebied Noord-Nederland als geheel. Prioriteit 2 richt zich vooral op de gebieden die door SNN als economische kernzones zijn aangemerkt; dit zijn de gebieden rond de grote en middelgrote steden. De exacte begrenzing is op basis van gemeentegrenzen in het Toetsingskader vastgelegd.XXXI In het Toetsingskader is daarnaast de omvang van het zwaartepunt geconcretiseerd. Het streven is de mogelijkheid voor projecten buiten de kernzones te beperken tot maximaal 15% van de voor de prioriteit beschikbare EFRO-middelen. Het ziet ernaar dat deze doelstelling net wordt gehaald. Bepalend hierbij zijn de drie provinciale toeristische regelingen die vanuit deze prioriteit worden uitgevoerd. De regelingen hebben als werkingsgebied de gehele provincie. Er wordt echter nadrukkelijk naar gestreefd om minimaal 37,5% van het budget toe te kennen aan projecten in kernzonegemeenten. Dit percentage wordt door SNN specifiek gemonitord. Als de binnen deze regelingen verleende bedragen (nog niet gerealiseerd) worden meegenomen, was per 31 december 2012 nagenoeg 85% van het EFRO-budget in de prioriteit toegekend aan projecten in de kernzones.
Begrote financiering Wat betreft de financiering van de projecten volgen de verhoudingen in prioriteit 2 de programmatrend (zie tabel 2.3). De toegekende EFRO-bijdragen zijn met gemiddeld 22% relatief laag. De financiële tabel in het programmadocument kent voor prioriteit 2 een percentage van 40 %. In het toetsingskader is uitgegaan van 30%. Met gemiddeld 5% lijkt de private bijdrage niet hoog. De bijdrage die door private partijen wordt geleverd, is echter beduidend hoger dan vooraf was voorzien. Verwacht werd dat deze prioriteit hoofdzakelijk publieke projecten zou trekken en dat private partijen nog geen 1% van de kosten zouden financieren.
Bestedingen Vergeleken met de andere prioriteiten hebben de bestedingen in prioriteit 2 in 2012 een omvangrijke groei doorgemaakt. Ten opzichte van de stand eind 2011 namen de bestedingen in 2012 met ruim 75% toe. Omdat het totaal toegekende EFRO-bedrag in prioriteit 2 slechts 20% van het totaal toegekende bedrag voor het programma beslaat, had de sterke bestedingsgroei echter geen grote invloed op de totale bestedingsgroei van het programma. De sterke groei van de bestedingen in prioriteit 2 kan niet worden gekenschetst als een groei over de gehele linie. Van de 25 projecten maakten er zes een forse groei door. Dit ging vooral om revitaliserings-projecten, waarvan de uitvoering in 2012 op stoom is gekomen.
Output en resultaten: stand van de indicatoren Tabel 3.5 geeft de stand van de indicatoren weer voor prioriteit 2. Net als bij prioriteit 1 geldt voor elke indicator dat de verwachtingen de streefwaarden overtreffen.XXXII Het verschil met prioriteit 1 is dat de indicatoren voor prioriteit 2 een eindbeeld weergeven. Er worden hoogstwaarschijnlijk geen projecten meer toegevoegd.XXXIII De realisatiepercentages van de indicatoren (ten opzichte van de committeringswaarden) variëren sterk, van 7% tot 86%. Voor de meeste indicatoren in deze prioriteit geldt dat de indicator pas een score krijgt als het project (bijna) is afgerond. Indicatoren die een score in ‘aantallen projecten’ uitdrukken,
80
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
krijgen standaard pas een waarde als een project is afgerond. Arbeidsplaatsen worden doorgaans pas gerealiseerd als een project klaar of bijna klaar is. Voor prioriteit 2 betekent dit dat er eigenlijk maar twee indicatoren zijn waarvan gedurende de looptijd van projecten in meer of mindere mate realisatiewaarden mogen worden verwacht. Voor deze twee indicatoren, het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen en het aantal hectare gemoderniseerde bedrijfsterrein, is het realisatiepercentage respectievelijk 7% en 86%. De hoge score voor de tweede indicator weerspiegelt de groei die de bestedingen bij revitaliseringsprojecten hebben doorgemaakt. Tabel 3.5 Indicatoren prioriteit 2 Voortgang indicatoren
Streefwaarde
Gecommitteerd
%**
Gerealiseerd
%**
%***
24.983.671
-
8.179.233
-
33%
Attractieve regio’s Uitgelokte private vervolginvesteringen
-
Aantal projecten gericht op verbetering bereikbaarheid
6
11
> 100%
1
17%
9%
150
225
> 100%
194
> 100%
86%
Aantal toeristische-recreatieve projecten
6
15
> 100%
3
50%
20%
Aantal projecten gericht op verbetering van natuur, landschap en cultureel erfgoed
3
13
> 100%
2
67%
15%
Aantal projecten gericht op milieu (inclusief externe veiligheid en luchtkwaliteit)
3
4
> 100%
1
33%
25%
500
2.163
> 100%
156
31%
7%
84.700.000
172.166.745
> 100%
36.191.847
43%
21%
Aantal hectare bedrijfsterrein gemoderniseerd
Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE’s) Subsidiabele kosten
*
* voor deze indicator is vooraf geen streefwaarde gekwantificeerd. ** ten opzichte van de streefwaarde. *** ten opzichte van de committeringswaarde. Het percentage kosten dat in de prioriteit is gerealiseerd, bedraagt 21%. Als de bandbreedte van de indicatoren wordt vergeleken met het aandeel van de uitgaven dat in prioriteit 2 is besteed, dan lijkt het alsof de reële voortgang in de pas loopt met de financiële voortgang. Omdat er nauwelijks vanuit mag worden gegaan dat deze twee indicatoren samen al een betrouwbare indicatie geven van de reële voortgang van de prioriteit, wordt deze conclusie als te voorbarig beschouwd.
3.2.2. Belangrijke problemen en maatregelen om die te verhelpen In 2012 hebben zich bij de uitvoering van prioriteit 2 geen belangrijke problemen voorgedaan.
81
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
3.3
Prioriteit 3 Attractieve steden 3.3.1
Verwezenlijking van de doelstellingen en voortgangsanalyse
Inleiding De vier grootste steden in Noord-Nederland – Assen, Emmen, Groningen en Leeuwarden – vormen belangrijke pijlers van de noordelijke economie. Het zijn de plaatsen waar een relatief groot deel van de kennis en bedrijvigheid in de sleutelgebieden en speerpuntsectoren is gevestigd. Met prioriteit 3 Attractieve steden wordt ingezet op het aantrekkelijker maken van de woon- en werkomgeving in de vier steden. Dit vanuit de gedachte dat een goed kennisklimaat alleen in een aantrekkelijke omgeving kan floreren. De prioriteit omvat twee actielijnen: 3.A Opwaardering stedelijk voorzieningenniveau. In deze actielijn staat verbetering van de toeristisch-recreatieve en culturele voorzieningen en infrastructuur centraal. Ingezet wordt op de uitbouw en kwaliteitsverbetering van de aanwezige topattracties en voorzieningen. 3.B Locaties voor kennisgeoriënteerde bedrijvigheid. Deze actielijn richt zich op ontwikkeling van bedrijfslocaties waar kennisgeoriënteerde bedrijven zich graag vestigen. Specifiek wordt ingezet op het creëren en versterken van aantrekkelijke locaties voor bedrijven in de directe omgeving van kennisinstellingen en kennisintensieve organisaties, zoals ziekenhuizen.
Toekenningen In 2012 is er in prioriteit 3 aan één project een EFRO-bedrag toegekend. Het gaat om een subsidie van € 3,3 miljoen EFRO voor een stadsvernieuwingsproject in Leeuwarden. Met deze toekenning werd op € 0,8 miljoen na, de volledige resterende budgetruimte (overcommitteringsruimte) voor de prioriteit benut. Voor het resterende bedrag bevond zich eind 2012 één project in het besluitvormingstraject.
Begrote financiering Bij de financiering valt op dat die meer aansluit bij de oorspronkelijke verwachtingen dan bij de andere prioriteiten. Het gemiddeld toegekende EFRO-percentage ligt met 33% dichter bij het maximum (van 40%) dan in de andere prioriteiten. Het percentage komt overeen met wat in het toetsingskader werd beoogd (33,1%). De relatief hogere EFRO-percentages houden verband met de, ten opzichte van de andere prioriteiten, minder grote belangstelling voor deze prioriteit. Het SNN heeft voor de financiering van het programma niet alleen de beschikking over een EFRO-budget, maar heeft ook de mogelijkheid om door het Rijk beschikbaar gestelde cofinancieringsmiddelen in te zetten.XXXIV Het Rijkscofinancieringsbudget (€ 89,6 miljoen inclusief overcommittering) kan alleen gecombineerd met EFRO worden toegekend (in een niet-voorgeschreven onderlinge verhouding). Vanwege de grote belangstelling voor prioriteit 1 en 2 is er vooral in die prioriteiten veel Rijkscofinanciering toegekend. Dit om zoveel mogelijk aanvragen met een bijdrage te kunnen honoreren. Ongeveer twee derde van het totale Rijkscofinancieringsbudget is toegekend aan projecten in prioriteit 1. Circa 22% is gegaan naar projecten in prioriteit 2. Nog geen 4% van het budget is bestemd voor prioriteit 3. De verschillen komen ook naar voren als de Rijks-
82
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
cofinancieringsbijdrage wordt afgezet tegen de kosten: in prioriteit 1 en 2 bedraagt de relatieve bijdrage van Rijkscofinancieringsmiddelen ongeveer 11%; in prioriteit 3 gaat het gemiddeld om slechts 3%. Lage Rijkscofinancieringspercentages in prioriteit 3 zijn gecompenseerd door hogere EFRO-percentages. Zoals verwacht, draagt de regio stevig bij aan de projecten in prioriteit 3. Ongeveer de helft van de kosten wordt betaald door Noord-Nederlandse publieke partijen. Anders dan verwacht wordt de resterende cofinanciering niet zozeer door nationale publieke partijen geleverd, maar door marktpartijen.XXXV De verwachting was dat private partijen minder dan 1% van de kosten zouden dekken. In werkelijkheid gaat het om bijna 11%. Opvallend is dat vooral de musea (Groninger Museum, Drents Museum) de toegang tot private cofinanciering weten te vinden.
Bestedingen De bestedingen zijn in prioriteit 3 in 2012 minder gegroeid dan het programmagemiddelde. In prioriteit 3 namen de bestedingen met ongeveer 23% toe; op programmaniveau ging het om 40%. De relatief geringe groei van de bestedingen komt vooral doordat de bestedingen van de twee grootste projecten in prioriteit 3, ‘Grote Markt Oostwand’ en ‘Atalanta, de verbinding’, weinig groei lieten zien. Samen zijn deze projecten goed voor meer dan de helft van de begrote bestedingen voor de prioriteit (€ 59 miljoen van de in totaal begrote € 113 miljoen). Hoewel er bij Grote Markt Oostwand in eerdere jaren al vrij veel was besteed (44% van het begrote bedrag) kwamen er in 2012 geen bedragen bij.XXXVI Grote vertragingen bij de uitvoering van Atalanta betekenden dat er (ook) in 2012 nog nauwelijks kosten werden gemaakt. Ultimo 2012 was voor dit project nog maar 1% van het begrote bedrag aan kosten gerealiseerd. In paragraaf 2.3 is uitgebreid ingegaan op de risico’s van vertragingen bij (grote) projecten en de acties die het SNN onderneemt om de voortgang te versnellen. In 2012 werd in prioriteit 3 één project vastgesteld: ‘Keramiek en Publiek’, een initiatief van het Nationaal Keramiekmuseum in Leeuwarden.
Output en resultaten: stand van de indicatoren Prioriteit 3 kent een geringer aantal indicatoren dan prioriteit 1 en 2. De vier indicatoren in deze prioriteit laten ook een enigszins afwijkend beeld zien ten opzichte van de andere prioriteiten. In prioriteit 1 en 2 bleek dat bij alle indicatoren de huidige verwachtingen (committeringswaarden) de streefwaarden overtreffen.XXXVII In prioriteit 3 zijn de streefwaarden voor twee indicatoren (nog) niet behaald (zie tabel 3.6). Het gaat om de indicatoren ‘aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen’ en ‘aantal m2 bedrijfslocatie gemoderniseerd’. Het achterblijven van de laatste indicator vindt een oorzaak in de allocatie van EFRO-middelen binnen prioriteit 3, met slechts één project in actielijn 3.B ‘Locaties voor kennisgeoriënteerde bedrijvigheid’. Projecten in deze actielijn scoren normaliter op de indicator ‘aantal m2 bedrijfslocatie gemoderniseerd’.
83
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Tabel 3.6 Indicatoren prioriteit 3 Voortgang indicatoren
Streefwaarde
Gecommitteerd
%**
Gerealiseerd
%**
%***
9.059.187
-
2.336.484
-
26%
Attractieve steden Uitgelokte private vervolginvesteringen
-
Aantal gerenoveerde of nieuwe stedelijke voorzieningen
5
10
> 100%
1
20%
10%
1.500.000
348.600
23%
0
0%
0%
500
457
91%
17
3%
4%
84.700.000
113.197.592
> 100%
34.169.898
40%
30%
Aantal m2 bedrijfslocatie gemoderniseeerd Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE’s) Subsidiabele kosten
*
* voor deze indicator is vooraf geen streefwaarde gekwantificeerd. ** ten opzichte van de streefwaarde. *** ten opzichte van de committeringswaarde. Een verklaring voor het (in geringere mate) achterblijven van de indicator ‘aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen’ is minder eenvoudig te geven. Aangenomen wordt dat een deel van de oorzaak ligt in het karakter van de prioriteit en de projecten binnen de prioriteit. Prioriteit 3 is vooral gericht op verbetering van het omgevingsklimaat. Dit is een doelstelling die pas op de lange termijn effect heeft. Dergelijke effecten op de lange termijn (indirecte effecten) zijn bij het waarderen van de effecten niet meegenomen en komen dus ook niet tot uiting in de totaalwaarde voor de indicator. De financiële voortgang van de prioriteit komt ook minder goed tot uiting in de realisatiewaarden van de indicatoren. Tegenover de ongeveer 30% aan gerealiseerde kosten staan indicatorenwaarden waarvan de realisatie varieert tussen de 0% en 26%. Het ‘nul-percentage’ is verklaarbaar. De indicator ‘aantal gerenoveerde of nieuwe stedelijke voorzieningen’ krijgt pas een score als projecten die op deze indicator scoren, zijn afgerond. Dat is nog niet het geval. Het ene project dat scoort op de indicator ‘aantal m2 bedrijfslocatie gemoderniseerd’, de herontwikkeling van het kantorengebied Tesselschadestraat in Leeuwarden, is een relatief recent project. De subsidie voor dat project is in 2011 toegekend. De realisatiescore van 26% geldt voor de indicator ‘uitgelokte private vervolginvesteringen’. De hoge score is niet illustratief voor de gehele prioriteit, maar is vooral het gevolg van hoge vervolginvesteringen bij één project: China Lights. Blijft over het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen. De realisatiescore voor deze indicator is slechts 4%: 17 fte’s waarvan 9 fte’s dankzij China Lights. De overige projecten zijn qua uitvoering duidelijk nog niet zover dat er al werkgelegenheidseffecten zijn opgetreden.
3.3.2. Belangrijke problemen en maatregelen om die te verhelpen Het SNN heeft bij de uitvoering van prioriteit 3 in 2012 geen belangrijke problemen gehad.
84
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Afgeronde projecten. Wat is er bereikt? In 2012 zijn er tien projecten afgerond: zes in prioriteit 1, drie in prioriteit 2 en één in prioriteit 3. Van de drie projecten in prioriteit 2 werd er één voortijdig beëindigd: ‘Fryslân Topattractie van Nederland’, twee projecten kwamen niet van de grond: ‘Oosterpoortsbrug Sneek’ en ‘Openbare Havenkade Harlingen’. Van deze projecten werd de EFRO-subsidie op nihil gesteld. Hieronder worden deze projecten toegelicht.
Bio Energie Noord II Bio Energie Noord (BEN) is een samenwerking tussen Dienst Landelijk Gebied, LTO Noord en Wageningen UR Livestock Research. Het samenwerkingsverband is gestart in 2006 met project BEN I. Dit project had als doel: netwerkontwikkeling en voorlichting met het oog op projectontwikkeling in de bio-energie sector. In 2008 kwam hier een vervolg op met project BEN II. Dit project had als doel meer projecten in de bio-energie sector te realiseren. Een greep uit de activiteiten die zijn uitgevoerd om dit doel te bereiken: lezingen, voorlichtings- en thematische bijeenkomsten, brochures en een website. Alle activiteiten hebben geleid tot een lijst met projecten die gericht zijn op de bio-energie sector. Enkele voorbeelden daarvan zijn: investering in een houtverbrandingsoven, haalbaarheidsstudies voor toepassingen van bioenergie, bundeling van partijen om een biogasleiding te realiseren.
Investment Readiness Scheme Het project Investment Readiness Scheme is bij het publiek beter bekend onder de naam Flinc. Flinc is een project van de NOM en is erop gericht de weg te effenen tussen startende ondernemers en risicodragende financieringsmogelijkheden. Flinc heeft een intermediaire rol vervuld tussen de financieringsvraag en het financieringsaanbod. Flinc verzorgde workshops en presentaties over risicofinanciering, organiseerde Flinc Events, zoals de uitreiking van de Flinc Awards, en gaf Flinc Masterclasses. Aan de workshops en presentaties namen zo’n 1.000 (startende) ondernemers deel, van wie er zo’n 900 zijn doorverwezen naar netwerkrelaties zoals de KvK, Syntens, zakelijke dienstverleners en het SNN. In de masterclasses is aandacht besteed aan de kwaliteit en de kwantiteit van de inhoud van de managementfunctie bij de MKB-ondernemer. Deze masterclasses bestonden uit drie samenhangende workshops. Er deden 30 deelnemers mee.
Innovatie door Kenniscirculatie Het project Innovatie door Kenniscirculatie, uitgevoerd door Syntens, had als doel bedrijven in Noord-Nederland te stimuleren tot projectinnovatie. Dit is gebeurd door bedrijven in contact te brengen met kennisinstellingen, hen te ondersteunen bij het schrijven van projectplannen en ook door bedrijven in contact te brengen met andere bedrijven om kennis te vergroten. Voor de start van dit project hadden ongeveer 1100 bedrijven in Noord-Nederland een duurzame relatie met kennisinstellingen. De ambitie was om dit aantal te verhogen naar 1357, een toename van 257 bedrijven. Deze ambitie is ruimschoots behaald; het aantal is namelijk gestegen met zo’n 350 bedrijven. Dit is bereikt door organisatie van themabijeenkomsten met ondernemers en kennisinstellingen. Tijdens deze bijeenkomsten die zowel bij bedrijven als bij instellingen plaatsvonden, waren er bedrijfspresentaties, kennispresentaties en interactieve workshops. De Nacht van de Ondernemer is bijvoorbeeld een product vanuit dit project. Een ‘nacht’ vol sprekers, brainstormsessies, een hapje en een drankje, gericht op innovatieve ondernemers. Hier kwamen zo’n 200 bedrijven op af.
85
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Uit deze activiteiten zijn vijf clusters voortgekomen, waarvan er vier zijn ondergebracht in een Innovatie Prestatie Contract (IPC). Er is een aanvraag ingediend bij het ministerie van EL&I om deze clusters verder te kunnen ontwikkelen. De clusters zijn bio beton, kunststof, algen en brandstof. Een vijfde cluster (fieldplek) wordt nog ontwikkeld. Op deze manier zijn veel ondernemers gekoppeld aan kennisinstellingen.
Mobiele Grasbioraffinage Gras bestaat uit eiwit, vezels en graswei; de zogenoemde primaire producten. Graswei bestaat onder meer uit melkzuur en aminozuren: de secundaire producten. In het project Mobiele Grasbioraffinage is onderzocht of de primaire producten van gras kunnen worden toegepast in de veevoeder- en papier- en kartonindustrie. Aan gras is een overschot. Veevoederfabrikanten zijn op zoek naar een duurzaam alternatief voor eiwit ter vervanging van niet duurzame soja. Papier- en kartonfabrikanten hebben te maken met stijgende grondstofprijzen en zoeken naar nieuwe vezelgrondstof. Zodoende is er een ketensamenwerking ontstaan tussen Grasen Groenvoeders Hoogland Marrum BV, PMF Machinefabriek Delfzijl BV, Eska Graphic Board BV, Beuker Vochtrijke Diervoeders BV, Stichting Courage en Sanovations BV, met als doel een mobiele verwerkingstechniek voor gras te ontwikkelen. Uit testen op een proeflijn bleek het mogelijk om uit gras de primaire producten eiwit, vezels en graswei te produceren. Deze primaire producten zijn op hun toepassingseigenschappen onderzocht. Belangrijkste resultaten zijn dat grasvezels nog niet voldoende zijn ontsloten om te kunnen worden toegepast als houtmeelvervanger in karton. Wel geven de vezels positieve effecten aan de zogenoemde opdikkendheid (een belangrijke eigenschap) van karton. Daarnaast kunnen grasvezels na thermo-chemische verpulping worden toegepast als basisvezel in papier. Het graseiwit is qua samenstelling ook een geschikte basis-ingrediënt voor diervoeders. Op basis van de proefresultaten is een volledige mobiele installatie voor de bioraffinage van gras gebouwd. Een mijlpaal in de ontwikkeling naar een volwaardig verwerkingsproces voor gras.
Demosite Afvalwaterzuiveringstechnologie rwzi Leeuwarden Wetterskip Fryslân heeft bij de rioolwaterzuiveringsinstallatie in Leeuwarden een onderzoekslocatie voor afvalwaterzuiveringstechniek gebouwd. Op de demosite kunnen bedrijven, kennisinstellingen en waterschappen op (kleine) praktijkschaal nieuwe zuiveringstechnieken voor afvalwater testen en onderzoeken. De demosite is een verhard terrein met een eigen toegangspoort. Er zijn leidingen getrokken naar verschillende onderdelen van de rwzi. Afvalwater, slib en gezuiverd water zijn direct beschikbaar. Onderzoeksapparatuur kan eenvoudig worden gekoppeld aan het leidingwerk. Deze onderzoekslocatie is de eerste in haar soort in Nederland. Het waterschap heeft bij de voorbereiding en bouw nauw samengewerkt met kennisinstituut Wetsus. Wetterskip Fryslân wil het afvalwater zo milieubewust, goedkoop en duurzaam mogelijk schoonmaken. Daarom is het onderzoeken en testen van nieuwe technieken belangrijk. Door samenwerking en kennisuitwisseling is het mogelijk nieuw ontwikkelde zuiveringstechnieken snel toe te passen in de praktijk. Dit kan uiteindelijk leiden tot kostenbesparing en/of betere werking van de rwzi’s. Watertechnologiebedrijven kunnen hierdoor sneller
86
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
overgaan tot marktintroductie en verkoop van nieuw ontwikkelde technologie. De verwachting is dat de demosite door vijftien bedrijven zal worden gebruikt. De eerste bedrijven zijn al begonnen. Brightwork en BWA hebben als eerste een proefopstelling geplaatst. In hun proefopstelling behandelen zij influent (afvalwater) uit de rwzi. Ze combineren een fijnzeeftechniek met een biologische zuivering. Deze nieuwe techniek is ontwikkeld voor het duurzaam zuiveren van zowel industrieel als huishoudelijk afvalwater. Ook Wetsus heeft een installatie laten plaatsen. Dit onderzoek richt zich op de toepassing van algen voor nazuivering van effluent. Momenteel lopen er nog enkele aanvragen.
Ontwikkelingstraject IJkdijk Stichting IJkdijk is penvoerder van een samenwerkingsverband van diverse bedrijven en kennisinstellingen. Het project ‘Ontwikkelingstraject IJkdijk’ is een vervolg van het eerdere IJkdijk-project ‘Macrostabiliteit’. Het project is erop gericht een nieuwe vorm van dijkbeheer naar de markt te brengen. Het gaat om het ‘real time’ monitoren van waterkeringen met intelligente sensorsystemen. Het project staat ook wel bekend onder ‘piping’. Piping is een faalmechanisme dat kan optreden bij dijken. In een serie van vier proeven zijn nieuwe inzichten verkregen in de werking van dit faalmechanisme. Daarbij is gebleken dat sensoren het mechanisme accuraat kunnen volgen. Het piping-experiment heeft verschillende resultaten opgeleverd. Er is een nieuwe stap gezet in het ontwikkelen van een breed toepasbaar real-time dijkmonitoring systeem. Ook zijn de concrete toepassingen van een monitoringsysteem verbreed. Voor het participerende bedrijfsleven heeft het experiment veel informatie opgeleverd over de waarde en toepasbaarheid van hun technieken en systemen.
Keramiek en Publiek Het Nationaal keramiekmuseum Princessehof in Leeuwarden heeft in 2009 en 2010 twee innovatieve manifestaties georganiseerd. Het gaat om ‘Scherven en Geluk, Huwelijksserviezen’ en ‘Oranjekeramiek’. Doel was om het bezoekersaantal in deze jaren minimaal te verdubbelen. Het vernieuwende is dat beide manifestaties bestonden uit een tentoonstelling die (deels) is opgebouwd met keramiek dat door het publiek zelf is ingebracht. Daarnaast vonden er diverse activiteiten plaats. De tentoonstelling ‘Scherven en Geluk, Huwelijksserviezen’ vond plaats in 2009. De mediaaandacht, zowel landelijk als regionaal, voor deze tentoonstelling was groot. De innovatieve aanpak van de tentoonstelling heeft tot mooie resultaten geleid en de waardering van het publiek was zeer hoog. Via oproepen in de media is aan mensen gevraagd of zij nog huwelijksservies bezaten waaraan een verhaal vastzat. Hierop hebben circa 200 mensen uit het hele land gereageerd. Een deel van deze verhalen is verwerkt in een audiotour. Rond de 30.000 bezoekers hebben de tentoonstelling bezocht, terwijl was ingezet op 25.000 bezoekers. 60% van de bezoekers kwam voor het eerst naar het keramiekmuseum Princessehof. In 2010 werd de tentoonstelling ‘Oranjegoed! Vier eeuwen Oranje-Nassau op keramiek’ georganiseerd. Aanleiding was onder andere het regeringsjubileum van Koningin Beatrix in 2010. In de tentoonstelling werden alle soorten porselein en aardewerk getoond dat door de
87
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
eeuwen heen is vervaardigd als propagandamiddel voor of aanhankelijkheidsbetuiging aan onze stadhouders, vorsten en hun familie. De waardering door het publiek voor de voorstelling was hoog. Het aantal bezoekers daarentegen bleef achter op de verwachting. Doelstelling was om 35.889 bezoekers te trekken, de teller bleef staan op 20.014 personen. Vooraf was begroot dat het project zou leiden tot vijf arbeidsplaatsen en circa € 300.000 uitgelokte private investeringen. Het resultaat was drie arbeidsplaatsen en € 270.000 aan uitgelokte private investeringen.
Fryslân Topattractie van Nederland Het project ‘Fryslân Topattractie van Nederland’ had als doel om Fryslân met een stevig onderbouwde internationale profilering, met meer interne samenhang en met krachtige innovatieve promotiecampagnes, beter op de (toeristische) kaart te zetten als ‘Topattractie van Nederland’. Het project werd uitgevoerd door Marketing Fryslân. Omdat er een tekort was in de financiering werd het project vroegtijdig beëindigd en is de subsidie op een lager dan het toegekende bedrag, vastgesteld. Ondanks dat het project vroegtijdig is beëindigd zijn er wel resultaten te melden. Het project bestond uit vier onderdelen: Friesland als vakantiebestemming, zakelijk toerisme, Duitse markt en innovatie en nieuwe media in marketing. Fryslân als vakantiebestemming Nationaal werden er diverse mediacampagnes opgezet (onder andere via TV, Internet, advertenties en folders). In de campagnes werd vooral ingezet op de Wadden en op Fryslân als geheel. Zakelijk toerisme Er werd een activiteitenplan opgesteld om het zakelijk toerisme te promoten. Er werden diverse bijeenkomsten met ondernemers georganiseerd. Verder werden er verschillende pilotactiviteiten georganiseerd, om draagvlak te creëren en samenwerking tussen toeristische ondernemers te stimuleren. Duitse markt Vanuit het project werd onderzoek gedaan naar de positie van Fryslân in Duitsland. Uit het onderzoek bleek dat Fryslân niet voldoende naamsbekendheid heeft om op zichzelf een campagne in Duitsland uit te voeren. Daarom werd besloten aan te sluiten bij de ‘Holland’ campagnes om de naamsbekendheid van Fryslân in Duitsland op die manier te vergroten. Hiertoe werd een aantal testcampagnes ontwikkeld. Innovatie en nieuwe media in marketing De Stichting Fryslân Marketing ontwikkelde in samenwerking met Gameship een innovatieve beurspresentatie. De campagnes werden gekoppeld aan verschillende ‘social media (zoals Facebook, Twitter en LinkedIn). Studenten van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden werden bij het project betrokken, om mee te denken over de rol van nieuwe media. Dit leverde diverse ideeën op, die nader kunnen worden uitgewerkt.
Oosterpoortsbrug Sneek Het centrum van Sneek is vanuit het noorden niet voor alle schepen bereikbaar, vanwege de
88
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
lage vaste bruggen over de noordelijke stadsgracht. Het project betrof de vervanging van één vaste brug door een beweegbare, waardoor er een doorgaande vaarroute zou komen. De begunstigde, de gemeente Súdwest-Fryslân, heeft het project eind 2011 heroverwogen. Vanwege de hoge kosten werd gekozen voor een soberder plan, met een niet-beweegbare brug. Deze keuze had tot gevolg dat de kern van het EFRO-project kwam te vervallen. In overleg met de gemeente werd besloten het project te annuleren en de subsidie op nihil te stellen. Op dat moment waren er nog geen kosten gedeclareerd en had het SNN ook nog geen voorschotten uitbetaald.
Openbare havenkade Harlingen De ontwikkelingsmaatschappij Westergo B.V. was voornemens om 230 meter openbare kade in de nieuwe haven van Harlingen te realiseren. Door de aanleg van de kade zou een tweetal bedrijventerreinen (oppervlakte totaal 10 ha) goed worden ontsloten. Het lukte de initiatiefnemers echter niet de financiering van het project rond te krijgen. In overleg is daarom besloten het project te annuleren. De EFRO-subsidie voor het project werd op nihil gesteld. Op dat moment waren er nog geen kosten gedeclareerd en had het SNN nog geen voorschotten uitbetaald. Figuur K.1.1 Financiering afgeronde projecten
EFRO-Subsidie Nationaal publiek 25%
Privaat
42%
33%
Wat is er bereikt? In 2012 zijn er tien projecten zijn afgerond. Het aantal afgeronde projecten binnen het EFROprogramma komt hiermee op vijftien. Aan deze vijftien projecten was in totaal € 12,8 miljoen aan EFRO-subsidies toegekend. Dit is ongeveer 7% van het totaal aan toegekende EFROsubsidies binnen het programma. Van de ongeveer € 42,5 miljoen aan begrote kosten voor de vijftien projecten, werd uiteindelijk € 23,3 miljoen gerealiseerd. Dit relatief lage bedrag aan gerealiseerde kosten wordt veroorzaakt doordat drie projecten in het geheel niet van de grond kwamen (en de EFRO-subsidie op ‘nihil’ werd vastgesteld) en twee projecten voortijdig werden stopgezet. Doordat bijna alle resterende projecten inmiddels van start zijn gegaan, wordt niet verwacht dat er nog andere projecten worden geannuleerd. Voor het geheel betekent dit dat het vrijvalpercentage, dat ultimo 2012 uitkwam op 55%, de komende jaren sterk zal afnemen.XXXVIII
89
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
De private sector heeft aanzienlijk meer bijgedragen dan begroot: een realisatie van 42% ten opzichte van de 24% die was begroot. Dit verschil is grotendeels op conto te schrijven van de projecten die al in 2011 zijn afgerekend, in het bijzonder het project ‘China Lights’. De projecten die in 2012 zijn afgerekend, laten kleine schommelingen zien. Bijlage E bevat een overzicht met de gerealiseerde bedragen van alle vijftien afgeronde projecten. In tabel K.1.1 zijn de indicatorenwaarden weergegeven voor alle afgerekende projecten. De kolom ‘gecommitteerd’ geeft de waarden weer uit de beschikkingen van de projecten (in dit geval alleen de afgerekende projecten). In de kolom ‘gerealiseerd’ worden de vastgestelde waarden weergegeven.XXXIX Door mooie resultaten bij de projecten ‘Investment Readiness Scheme’ en ‘Innovatie door Kenniscirculatie’ zijn er meer MKB-bedrijven ondersteund dan vooraf was gepland. Voor deze twee projecten was de verwachting dat in totaal 695 MKBbedrijven ondersteuning zouden ontvangen. Uiteindelijk werden er met deze twee projecten 1.119 MKB-bedrijven ondersteund (van de 1.175 bedrijven die er in totaal vanuit deze prioriteit zijn ondersteund). De tegenvallende ‘Private R&D-investeringen’ en de ‘Publieke R&Dinvesteringen’ zijn te wijten aan projecten die in 2011 zijn afgerond. Hierover is uitgebreid gerapporteerd in het jaarverslag 2011.
90
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Tabel K.1.1 Indicatoren afgeronde projecten Gecommitteerd
Gerealiseerd
%*
3
3
>100%
Private R&D investeringen in projecten
1.889.284
662.216
35%
Publieke R&D investeringen in projecten
4.614.497
1.877.214
41%
Uitgelokte private vervolginvesteringen
2.575.891
2.257.573
88%
Aantal ondersteunde startende bedrijven en kleine bedrijven < 5 jaar
100
98
98%
Aantal ondersteunde MKB-bedrijven
782
1.175
>100%
7
6
86%
644
510
79%
1.403.505
512.535
37%
1
0
0%
Aantal hectare bedrijfsterrein gemoderniseerd
0
0
-
Aantal toeristische-recreatieve projecten
2
1
50%
Aantal projecten gericht op verbetering van natuur, landschap en cultureel erfgoed
0
0
-
Aantal projecten gericht op milieu (inclusief externe veiligheid en luchtkwaliteit)
0
0
-
612
62
10%
524.290
1.895.063
>100%
Aantal gerenoveerde of nieuwe stedelijke voorzieningen
0
0
-
Aantal m2 bedrijfslocatie gemoderniseeerd
0
0
-
20
12
60%
4.503.686
4.665.171
>100%
1.276
584
46%
Indicatoren afgeronde projecten 1 Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie Aantal R&D projecten
Aantal samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennis-/researchinstellingen Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE’s) 2 Attractieve regio’s Uitgelokte private vervolginvesteringen Aantal projecten gericht op verbetering bereikbaarheid
Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE’s) 3 Attractieve steden Uitgelokte private vervolginvesteringen
Aantal bruto gecreÎerde arbeidsplaatsen (in FTE’s) Totaal Uitgelokte private vervolginvesteringen Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE’s)
* ten opzichte van de committeringswaarde Als er bij ‘gecommitteerd’ een waarde ‘0’ staat, dan is de indicator niet van toepassing op de betreffende afgeronde projecten.
91
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Binnen prioriteit 2 valt het ‘aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen’ fors lager uit dan gepland. Dit is grotendeels te wijten aan de vroegtijdige beëindiging van het project ‘Fryslân Top-attractie van Nederland’ en het niet doorgaan van de projecten ‘’Oosterpoortsbrug Sneek’ en ‘Openbare Havenkade Harlingen’. Voor deze drie projecten was een werkgelegenheidseffect voorzien van in totaal ruim 550 fte’s. De indicator ‘uitgelokte private vervolginvesteringen’ valt om diezelfde reden lager uit dan was voorzien. De uitgelokte private vervolginvesteringen van de drie gestrande projecten waren vooraf geraamd op ongeveer € 0,9 miljoen. In prioriteit 3 zijn de afgeronde projecten zowel in aantal als omvang nog klein. Aan de twee projecten was in totaal ongeveer € 0,9 miljoen EFRO-middelen verleend. Er is voor iets minder gerealiseerd. Eén van de twee projecten is ‘China Lights’, dat, zoals al is aangegeven, beduidend meer ’uitgelokte private vervolginvesteringen’ heeft gegenereerd (€ 1,6 miljoen) dan vooraf was voorzien (€ 0,2 miljoen). De realisatiepercentages van de indicatoren van de afgeronde projecten variëren sterk. De scores bevinden zich tussen de 0% en meer dan 100%. De score ‘0’ heeft betrekking op de indicator ‘aantal projecten gericht op verbetering bereikbaarheid’. Er was voorzien dat één project op deze indicator zou scoren, in dit geval één van de drie projecten die niet van de grond zijn gekomen. Voor de andere indicatoren zijn de realisatiewaarden redelijk in lijn met wat op grond van de gerealiseerde kosten (55% gerealiseerd) mocht worden verwacht. Het realisatiepercentage voor de werkgelegenheid is in totaliteit wat lager; de uitgelokte investeringen zijn ruim hoger dan op grond van de financiële realisatie mocht worden verwacht. Opnieuw wordt benadrukt dat het aandeel vastgestelde projecten in totaliteit nog laag is (in aantallen en bedragen). Enkele individuele projecten hebben relatief veel invloed op het geheel. Hoe meer projecten worden vastgesteld, des te representatiever de standen in het jaarverslag.
92
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
4 Grote projecten Dit hoofdstuk is volgens de richtlijnen voor het jaarverslag bestemd voor de beschrijving van grote projecten (artikel 39 van Verordening (EG) Nr. 1083/2006 en gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 539/2010). Een groot project is volgens deze Verordening “een geheel van werkzaamheden, activiteiten of diensten dat is bedoeld om op zichzelf een ondeelbare functie van nauwkeurig omschreven economische of technische aard te vervullen, dat op duidelijk omschreven doelstellingen is gericht en waarvan de totale kosten hoger zijn dan € 50 miljoen”. In de afgelopen jaren zijn er in het Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013 niet zulke grote projecten opgenomen. Aangezien het EFRO-budget bijna volledig is uitgeput, wordt in de resterende programmaperiode ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om dergelijke omvangrijke projecten te ondersteunen.
93
Energie Energie projecten in het Operationeel Programma Noord-Nederland
Energie is één van de sectoren die bij de start van het Operationeel Programma in 2007 als sleutelgebied zijn aangemerkt: een cluster met een combinatie van bedrijvigheid en kennis die de mondiale concurrentie aankan. Om aan te sluiten bij de kansen van het energiecluster en daarmee een wezenlijke bijdrage te leveren aan de structuurversterking van de Noord-Nederlandse economie, zet het OP sterk in op ondersteuning van de totstandkoming van initiatieven. Dit begon al in de vorige programmaperiode (2000-2006). In de huidige periode (2007-2013) is nog intensiever op ‘energie’ ingezet.
Gecommitteerde projecten Vanuit het OP zijn in totaal achttien projecten ondersteund, voor een totaal EFRO-bedrag van bijna € 16,3 miljoen. Het gaat bij deze € 16,3 miljoen om het toegekende EFRO-bedrag. Dit is ongeveer 9% van het totaal toegekende EFRO-bedrag in het OP en 15% van het toegekende EFRO-bedrag in prioriteit 1. Alle energieprojecten die vanuit het OP ondersteund worden zijn ondergebracht in prioriteit 1. Bij de meeste projecten die worden ondersteund, gaat het om concrete onderzoeks- en innovatieprojecten. Voorbeelden hiervan zijn Flexines, Edgar, Bugs to the Rescue en Flexigas. Een aanzienlijk deel van het EFRO-geld gaat naar projecten met duurzaamheid als thema. Meest in het oog springende voorbeeld is het Stimuleringsfonds Energiebesparing bestaande bouw (SEBB), waarvoor bijna € 6,8 miljoen EFRO beschikbaar is gesteld (zie tabel E.4.1).
94
Energie Energie projecten in het Operationeel Programma Noord-Nederland
Tabel E.4.1 ‘Energie’-projecten in het OP: verleende subsidies (bedragen in €)
EFROSubsidie
Totale bijdragen
Nationale publieke bijdrage
Waarvan: Rijkscofinanciering
Waarvan: PiekenSubsidie
Waarvan: TransitieSubsidie
Waarvan: Regio
Nationale private bijdrage
Aandeel EU
EIB
Overig
448.221
3.574.198
896.443
0
896.443
0
1.598.827
630.707
13%
0
0
100.000
44.000.000
14.000.000
9.900.000
0
0
7.400.000
12.600.000
0%
0
0
836.355
7.839.790
3.307.395
0
3.063.645
0
2.193.750
1.502.290
11%
0
0
213.935
817.387
390.856
0
303.856
0
172.596
40.000
26%
0
0
052 Groei van Saffier kristallen voor de LED industrie
560.000
2.809.653
710.000
0
710.000
0
150.000
1.389.653
20%
0
0
095 Voorbereiding buisleidingenstraat
670.000
4.454.500
1.350.000
0
1.350.000
0
1.734.500
700.000
15%
0
0
103 Bugs to the Rescue
1.238.920
4.420.637
1.238.920
0
1.238.920
0
0
1.942.797
28%
0
0
1.553.000
8.010.000
2.353.000
0
2.353.000
0
800.000
3.304.000
19%
0
0
6.750.000
13.500.000
0
6.750.000
0
0
0
0
50%
0
0
460.597
4.416.032
1.151.492
0
1.151.492
0
690.895
2.113.048
10%
0
0
172 Flexigas. Towards a smart biogas grid
625.378
6.259.286
1.563.448
0
1.563.448
0
938.069
3.132.391
10%
0
0
220 SepCo-project
340.210
3.112.135
850.526
0
850.526
0
510.316
1.411.083
11%
0
0
228 Biogas Centrum Groningen
245.533
2.218.125
657.243
0
657.243
0
411.711
903.638
11%
0
0
231 Ontwikkeling van Groen Gas in Noord-Nederland
451.050
7.005.164
1.127.624
0
1.127.624
0
676.575
4.749.915
6%
0
0
234 FlexTT project
464.455
7.371.255
1.161.138
0
1.161.138
0
696.683
5.048.979
6%
0
0
236 Hot Spot Duurzame Energie (HSDE)
464.336
2.981.682
1.160.841
0
1.160.841
0
1.356.505
0
16%
0
0
244 Duurzame energie voor bestaande woningen
100.000
1.490.632
0
300.000
0
0
300.000
790.632
7%
0
0
264 Bugs to the resque 2: to cleaner coal
750.000
6.647.111
0
250.000
0
0
1.000.000
4.647.111
11%
0
0
16.271.990
130.927.587
31.918.926
17.200.000
17.588.176
0
20.630.427
44.906.244
12%
0
0
194 From Well to Wheel
0
1.496.221
296.167
0
296.167
0
0
903.888
0%
0
0
199 Ontwikkeling zwellende rubber afdichtingen tbv geot
0
2.283.848
513.000
0
513.000
0
0
1.257.848
0%
0
0
Subtotaal
0
3.780.069
809.167
0
809.167
0
0
2.161.736
0%
0
0
T2005 Flexiheat
0
2.341.396
30.888
0
0
583.008
980.756
746.744
0%
0
0
T1013 Studie- en testprogramma WoodSpirit
0
5.190.741
0
0
0
430.961
562.488
4.197.292
0%
0
0
T1002 Ontwikkeling Blue Energy op de Afsluitdijk
0
7.331.081
0
0
0
1.676.143
2.285.943
3.368.995
0%
0
0
T2001 COLOREC ANG
0
1.458.236
0
0
0
359.366
292.067
806.804
0%
0
0
Subtotaal
0
16.321.454
30.888
0
0
3.049.478
4.121.254
9.119.835
0%
0
0
Totaal ‘flankerend’ Koers Noord
0
20.101.523
840.055
0
809.167
3.049.478
4.121.254
11.281.571
0%
0
0
OP-EFRO
013 Flexines 014 EDGaR 016 Energy Valley III 022 Bio Energie Noord II
161 CCS 163 Stimuleringsfonds energie besparing bestaande bouw 166 EDIAAL
Totaal OP-EFRO Koers Noord - Pieken in de Delta
Koers Noord - Transitie II (Tender)
95
Energie Energie projecten in het Operationeel Programma Noord-Nederland
Bij een relatief klein deel van de toegekende EFROsubsidies gaat het om zogenoemde ‘proces-gelden’. Dit zijn subsidies voor intermediairs en aanjaagorganisaties als Energy Valley. Vanuit het OP ontvangt de stichting Energy Valley voor de periode 2007-2015 ongeveer € 0,8 miljoen EFRO. Vanuit het flankerende Pieken in de Delta programma is daar circa € 3,1 miljoen aan toegevoegd. Verwacht wordt dat de energieprojecten die vanuit het OP worden ondersteund, voor € 131 miljoen aan directe investeringen zorgen. Met gemiddeld 12% is de EFRO-ondersteuning in de energieprojecten relatief laag. Dit heeft er deels mee te maken dat er ook vanuit flankerende programma’s en fondsen, zoals Rijkscofinanciering en Pieken in de Delta, wordt bijgedragen. Voor de OP-projecten gaat het in totaal om ongeveer € 32 miljoen. Daarnaast wordt er vanuit deze flankerende programma’s voor ongeveer € 4 miljoen bijgedragen, vanuit Pieken in de Delta en Transitie, aan projecten die geen EFROondersteuning krijgen. Deze niet-OP projecten zijn naar verwachting goed voor ongeveer € 20 miljoen aan aanvullende investeringen. Zie tabel E.4.1. Dit verklaart echter maar een deel van de lage EFRObijdrage. De belangrijkste reden is dat private partijen voor een groot deel van de financiering zorgen en een hoge EFRO-bijdrage niet noodzakelijk is. De verwachte bijdrage van bedrijven aan de energieprojecten is met 34% (€ 44,9 miljoen) omvangrijk. Het gaat relatief gezien om ongeveer het dubbele van wat er op programmaniveau wordt bijgedragen (17%).
Indicatoren: verwachte effecten De energieprojecten dragen substantieel bij aan de verwachte effecten van het programma en de verwachte effecten van projecten binnen prioriteit 1 (zie tabel E.4.2). Van de 10.000 fte’s die het OP – en de bijna 7.400 fte’s die de projecten in prioriteit 1 – naar verwachting opleveren, worden volgens schattingen bijna 1.500 fte’s genereerd door energieprojecten. Afgezet tegen de beslaglegging op het budget, zijn energieprojecten naar verwachting dus relatief effectief in termen van arbeidsplaatsen (respectievelijk 15% en 20% van het totaal op programma- en prioriteitsniveau). In nog sterkere mate geldt dit voor de verwachte uitgelokte private vervolginvesteringen. Ongeveer € 166,5 miljoen wordt verwacht op programmaniveau, waarvan € 132,5 miljoen binnen prioriteit 1. De energieprojecten genereren naar verwachting € 37,5 miljoen aan private vervolginvesteringen (respectievelijk 23% en 28% van het totaal op programma- en prioriteitsniveau).
96
Energie Energie projecten in het Operationeel Programma Noord-Nederland
Tabel E.4.2 Voortgang indicatoren ‘Energie’ Prioriteit 1 gecommitteerd
Gerealiseerd
%*
Energie gecommitteerd
Gerealiseerd
%*
44
6
14%
11
1
9%
97.654.541
30.730.914
31%
41.192.892
9.508.520
23%
Publieke R&D investeringen in projecten
181.053.235
75.905.761
42%
59.001.627
13.425.054
23%
Uitgelokte private vervolginvesteringen
132.469.672
17.479.249
13%
37.474.905
2.083.099
6%
412
266
65%
41
103
> 100%
5.450
3.541
65%
209
346
> 100%
72
66
92%
12
12
100%
7.395
2.416
33%
1.482
743
50%
517.426.346
141.020.543
27%
130.927.587
18.593.193
14%
Voortgang indicatoren Aantal R&D projecten Private R&D investeringen in projecten
Aantal ondersteunde startende bedrijven en kleine bedrijven < 5 jaar Aantal ondersteunde MKB-bedrijven Aantal samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennis-/researchinstellingen Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE’s) Subsidiabele kosten
* ten opzichte van de committeringswaarde
Realisatie: bestedingen en indicatoren Tabel E.4.3 geeft het totaal van de gerealiseerde bestedingen weer voor de energieprojecten. Uit de tabel blijkt dat er op 31 december 2012 ongeveer € 18,6 miljoen aan bestedingen was gerealiseerd. Dit is ongeveer 14% van de kosten die vooraf zijn begroot. Vergeleken met de 27% die op programmaniveau is gerealiseerd (zie hoofdstuk 2), is dit een laag percentage. De lage realisatiegraad komt deels doordat een relatief groot deel van de energieprojecten die worden ondersteund, laat in het programma is opgenomen en nog geen kosten heeft gedeclareerd. Een andere factor is de SEBB. Vanuit dit fonds waren er ultimo 2012 al omvangrijke bedragen toegekend. De daadwerkelijke uitgaven waren echter laag. Omdat het project een fors deel van de aan energieprojecten toegekende EFRO-subsidies ontvangt, was de negatieve invloed op de totale bestedingen relatief groot.
97
Energie Energie projecten in het Operationeel Programma Noord-Nederland
Tabel E.4.3 Gerealiseerde bedragen ‘Energie’ (bedragen in €)
OP-EFRO
Totaal OP-EFRO
EFROSubsidie
Totale bijdragen
Nationale publieke bijdrage
Waarvan: Rijkscofinanciering
Waarvan: PiekenSubsidie
Waarvan: TransitieSubsidie
Waarvan: Regio
Nationale private bijdrage
Aandeel EU
EIB
Overig
1.615.691
18.593.193
5.971.114
1.991.836
3.029.342
210.654
3.560.239
5.454.312
9%
0
0
Net als op programma- en prioriteitsniveau variëren de realisatiewaarden van de indicatoren van de energieprojecten sterk. Realisatiescores liepen ultimo 2012 uiteen van 6% tot meer dan 100%. Zie tabel E.4.2. Er ontstaat een veel gelijkmatiger beeld als wordt geabstraheerd van indicatoren waarbij de realisatiewaarde al in een beginstadium van projectuitvoering wordt ingevuld en als wordt afgezien van indicatoren waarbij de realisatiewaarde doorgaans pas helemaal aan het eind, of na afloop van de projectperiode, wordt bereikt. Realisatiewaarden variëren dan tussen de 23% en >100%. Als deze bandbreedte wordt vergeleken met het aandeel van de uitgaven dat is besteed, zo’n 14%, dan kan voorzichtig worden geconcludeerd dat de reële voortgang vooruitloopt op de financiële voortgang. Gegeven de financiële achterstanden loopt zij in de pas met – en deels vooruit op – de verwachtingen.
98
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
5 Technische bijstand Inleiding Vanuit de prioriteit Technische Bijstand worden EFRO-middelen beschikbaar gesteld om Europese programma’s goed te kunnen uitvoeren. Het gaat daarbij om het traject van besluitvorming door bestuurders, dit gebeurt in Noord-Nederland via een ambtelijke stuurgroep, tot en met de eindafrekening van het programma met de Europese Commissie. De Technische Bijstand betreft de gehele programmaperiode 2007-2013 met een uitloop van ruim drie jaar voor afronding van de projecten en het opmaken van de eindafrekening van het programma. Het Comité van Toezicht voor het OP Noord-Nederland heeft in juni 2008 de begroting voor de uitvoeringskosten goedgekeurd. In lijn met artikel 46, lid 1a, van Verordening (EG) nr. 1083/2006 is 4% van het totale budget van het OP gereserveerd voor de prioriteit Technische Bijstand. Dit komt voor de programmaperiode 2007-2013 neer op een bedrag van € 6,8 miljoen. Dit bedrag dekt 50% van de begrote uitvoeringskosten. De andere 50% van de kosten wordt uit andere bronnen gefinancierd. Het gaat daarbij vooral om Rijkscofinancieringsmiddelen, en ook om bijdragen van de drie noordelijke provincies, de vier betrokken grote gemeenten en bijdragen uit eigen middelen van het SNN. De beschikbare middelen voor Technische Bijstand zijn in 2008 in de voorziening ‘toekenningen uitvoeringskosten’ gestort. Jaarlijks worden de werkelijk aan het OP toe te rekenen kosten ten laste van deze voorziening gebracht.
Uitvoeringskosten in 2012 De totale kosten van de SNN-organisatie bedroegen in 2012 ongeveer € 7,5 miljoen, dit is € 100.000 lager uit dan begroot voor 2012. Ten opzichte van het jaar 2011 bedroeg de daling circa € 230.000. De kosten van het SNN omvatten veel meer dan alleen die voor het OP NoordNederland. Samengevat worden voor de volgende onderdelen kosten gemaakt: - cofinanciering Rijksmiddelen voor het OP Noord-Nederland; - Koers Noord programma 2007-2010; - Transitie-programma 2007-2010; - Transitie II programma 2011-2013; - Koers Noord subsidieregelingen (drie subsidieregelingen); - Ruimtelijk Economisch Programma (voormalig centrale deel Compensatiepakket Zuiderzeelijn); - EZ Kompas programma 2000-2006; - EZ Kompas subsidieregelingen 2000-2006 (vier subsidieregelingen); - SNN algemeen / Sociaal-Economische Raad Noord Nederland (onder meer secretariaat, lobby, SNN-Internationaal). Kosten worden voor zover mogelijk rechtstreeks geboekt op de betreffende programmaonderdelen, regelingen of afdelingen. De salariskosten inclusief sociale lasten en overige personeelskosten worden verdeeld op basis van de urenadministratie. Kosten met een gemeenschappelijk karakter worden toegerekend op basis van een kostenverdeelsleutel, gebaseerd op een gewogen gemiddelde van de geschreven uren. Voor het OP betekent dit dat er naast de rechtstreekse kosten 25,6% (in 2011 19,5%) van de salaris- en overige kosten aan het programma is toegerekend. In 2012 is van de 7,5 miljoen aan kosten bijna € 1,5 miljoen toegerekend aan het OP. In 2011 ging het om bijna € 1,4 miljoen. Het toegerekende bedrag in 2012 is gespecificeerd in tabel 5.1.
99
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Tabel 5.1 Uitvoeringskosten SNN in 2012, toegerekend aan OP N-NL (bedragen in €) OP N-NL Uitvoeringskosten in 2012 Personeelskosten
967.416
Huisvestingskosten
68.687
Automatiseringskosten
87.028
Overige kantoorkosten
48.940
Eenmalige kosten
14.696
Kosten externe opdrachten
260.750
Algemene kosten
27.838
Totaal
1.475.355
Hoewel de kosten van het SNN in 2012 daalden ten opzichte van 2011, is het aandeel van het OP in 2012 hoger dan in 2011. Dit is verklaarbaar, omdat het programma na een lange aanloopperiode pas vanaf 2010 goed op gang kwam. Vanaf dat moment leidde dit tot een groter aandeel in de jaarlijkse kosten. Deze trend zal zich de komende jaren voortzetten. Naast de personeelskosten bestaat een aanzienlijk deel van de toegerekende kosten uit ‘kosten externe opdrachten’. Hieronder zijn vijf kostensoorten verantwoord. Het gaat om: - accountantscontroles op projecten; - publiciteit; - externe opdrachten en onderzoeken; - juridische aangelegenheden; - diverse kosten. De accountantscontroles op projecten vormen de grootste kostenpost. Circa 43% van de totale kosten voor externe opdrachten betreffen de projectcontroles. Zoals in het Jaarverslag over 2011 is aangegeven, wil het SNN de als hoog ervaren controledruk verlagen door zoveel mogelijk zelf eindafrekeningen te controleren. Daarbij wordt gebruik gemaakt van artikel 13-controles, die het SNN tijdens de looptijd van projecten periodiek uitvoert (zie paragraaf 2.8.) In 2012 heeft het SNN veel energie gestoken in het verder verbeteren van het controlebouwwerk, om binnen de foutmarges van de EC te blijven. Om dit doel te bereiken, heeft het SNN in 2012 (tijdelijk) een externe controleleider aangetrokken.
Uitvoeringskosten vanaf de start van het programma Sinds de start van het programma in 2007 zijn er kosten aan het OP toegerekend. In tabel 5.2 is het totaal aan toegerekende kosten weergegeven per uitvoeringsjaar. Behalve de kosten zijn in de tabel ook de EFRO-bedragen opgenomen, waarmee de kosten zijn gefinancierd (50%).
100
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Tabel 5.2 Uitvoeringskosten SNN per jaar, toegerekend aan OP N-NL (bedragen in €) OP N-NL Uitvoeringskosten per jaar
Kosten
Bijdrage EFRO
2007
62.000
31.000
2008
602.000
301.000
2009
340.000
170.000
2010
950.000
475.000
2011
1.352.000
676.000
2012
1.475.000
738.000
Totaal
4.781.000
2.391.000
Voor de prioriteit Technische Bijstand is in totaal een bedrag van € 6,8 miljoen beschikbaar. Voor de uitvoering van het OP is hiervan ultimo 2012 een bedrag van bijna € 2,4 miljoen besteed. Voor de afronding en afrekening van het programma worden in de jaren 2013 tot en met 2017 nog kosten gemaakt. Naar verwachting moet de piek van de kosten nog komen. Op 31 december 2012 was immers nog maar ongeveer 26% van de totale begrote kosten van het programma gerealiseerd (zie paragraaf 2.1.2). De resterende 74% moet nog worden gerealiseerd en dus ook nog gecontroleerd. Naar verwachting, rekening houdend met nieuwe projecten en vrijval op bestaande projecten, gaat het hierbij om bijna € 518 miljoen aan nog te controleren kosten.XL Dit legt een aanzienlijke beslag op de capaciteit van het SNN, in het bijzonder in de jaren 2015 en 2016 (zie paragraaf 2.1.2 en 2.3).
101
Energie Projectinterviews
Ontwikkeling Groen Gas in Noord-Nederland Ruud Paap, Energy Valley
Sinds de ontdekking van het Groningse gasveld heeft de Nederlandse overheid ruim € 211 miljard aan gasbaten ontvangen. Voordat groen gas net zo belangrijk wordt als aardgas, moet er nog veel gebeuren. Wel is duidelijk dat groen gas alles in zich heeft om de kennis te verzilveren die in Nederland dankzij aardgas is opgebouwd, rond gastransport en – toepassingen. Groen gas wordt op dit moment met name geproduceerd via vergisting. Nederland produceert met eigen biomassa zo’n 3 miljard kubieke meter groen gas per jaar. Dit is voldoende voor ruim 2 miljoen huishoudens. Als groen gas via vergassing wordt geproduceerd, kan een veelvoud van de huidige hoeveelheid worden geproduceerd.
Het project ‘Ontwikkeling Groen Gas in Noord-Nederland’ onderzoekt welke investeringen nodig zijn om zo rendabel mogelijk grote hoeveelheden groen gas te produceren.
102
Energie Projectinterviews
Het project ‘Ontwikkeling groen gas in NoordNederland’ ontstond in 2009, uit vijf initiatieven op het gebied van groengasproductie. In dat jaar startte Ruud Paap als projectmanager bij Energy Valley.
“Alle vijf initiatieven wilden een Groen Gas Hub realiseren, maar de accenten in de onderzoeksvragen waren verschillend. Op aanraden van de noordelijke Gedeputeerden met energie en klimaat in de portefeuille is een poging gedaan om de
Gasopwerkingsinstallatie Bron: Attero
103
Energie Projectinterviews
projecten te verbinden. De projecten bleken elkaar op een fraaie manier aan te vullen, daardoor was het verbinden van de initiatieven een koud kunstje. Energy Valley heeft vervolgens samen met alle partijen de onderzoeksvragen gebundeld en een subsidieaanvraag opgesteld.” “Ons project is ontstaan vanuit de vraag ‘waar zitten de knelpunten in de productie en invoeding van groen gas”. Bij ‘invoeden’ gaat het om het (terug-) leveren van gas of elektriciteit aan het energienetwerk. Ruud Paap: “We constateerden dat in de conversie van biogas naar groen gas substantiële schaalvoordelen optreden. Daarnaast zagen we veel potentie bij agrariërs, maar daar zijn de volumes doorgaans wat minder groot en de aardgasinfrastructuur waarop moet worden ingevoed, is zelden geschikt. In ons project worden deze knelpunten onderzocht en uitgewerkt.” “Attero BV, Omrin, Suiker Unie, Enexis BV, Essent BV, Stedin Netbeheer BV en Stichting Energy Valley zijn de partners in dit project. Het project bestaat uit vier onderdelen. Het eerste onderdeel is BIONOF: de aanleg van een 32 kilometer lange biogasleiding in Noordoost-Friesland. Deze biogasleiding verzamelt biogas van producenten (boeren) en transporteert dit naar een centrale opwaardeerunit waar het gas wordt bewerkt, gecomprimeerd en ingevoed in het aardgasnet.”
komen dat er voor het Suiker Unie-gas een deel van het jaar geen ruimte meer is. Dat zou betekenen dat ingevoed moet worden in het gasnet van het Gasunienet. Omdat dit net onder een veel hogere druk wordt bedreven, kost dat ook veel meer energie. De oplossing die binnen dit project wordt onderzocht, is dat Suiker Unie het gas in het Groningse net injecteert en pas als dat niet meer kan, treedt een voorziening in werking die er voor zorgt dat gas uit het Groningse net wordt teruggevoerd in het Gasunienet.” In het vierde projectonderdeel onderzoekt Attero de mogelijkheden van de verwerking en nuttige toepassing van digestaat. Digestaat is een onvergist restproduct van biogasproductie. Ruud Paap: “Nu ligt er een project waarbij een keten is ontstaan van verschillende deelprojecten die op elkaar aansluiten en elkaar versterken. Binnen het project is al veel kennis ontwikkeld over deze complexe onderwerpen. Zo weten we inmiddels dat de schaalvoordelen in de opwaardering niet altijd opwegen tegen de extra kosten die moeten worden gemaakt om biogas te verzamelen en te transporteren. Het deelproject bij Suiker Unie wordt zelfs landelijk met veel interesse gevolgd en wordt gezien als een oplossing die op meerdere locaties toepasbaar is. Netbeheerders spreken inmiddels van een bidirectioneel gas overslag station. Dit heeft echt uitrolpotentie.”
“Bij het tweede projectonderdeel is Omrin betrokken. Dit gaat om het centrale deel, waar gas op grote schaal wordt opgewaardeerd. Hierbij staan verschillende vragen centraal: wat voor opwaarderingsinstallatie is geschikt? Kunnen de eigen inzamelauto’s op groen gas rijden? Is het mogelijk om een tankinstallatie op eigen terrein te realiseren?” “In het derde projectonderdeel richt de Suiker Unie zich op het invoeden van biogas op het distributienet van de stad Groningen. Omdat ook Attero in ditzelfde net groen gas injecteert, kan het voor-
104
Energie Projectinterviews
Flexines: energie voor de gunstigste prijs Henk Beuker Hanzehogeschool Groningen
Er zijn verschillende initiatieven in NoordNederland op het gebied van smart grids. De initiatieven richten zich op kennisontwikkeling, het aantrekken en clusteren van bedrijven en het demonstreren van deze nieuwe kennis in wijken en op industrieterreinen. Bij een aantal van deze initiatieven speelt Energy Valley een rol door pilots te starten en de financiering en procesregie te verzorgen. Een van deze initiatieven is Flexines. In dit project werken Hanzehogeschool, RUG, KEMA, TNO, GasTerra, IcoPal, RenQi en Energy Valley samen aan de ontwikkeling van een energiemanagementsysteem. Een van de thema’s waar de Hanzehogeschool zich op richt, is energie. Van daaruit is het Kenniscentrum Energie ontstaan. De verwachting is dat de consument in de toekomst een belangrijke rol heeft in de energievoorziening. Daarom staat in het project Flexines het principe ‘People in Power’ centraal. Volgens Henk Beuker, projectleider en werkzaam bij de Hanzehogeschool Groningen heeft
deze beweging zich inmiddels ingezet. “Consumenten hebben zonnepanelen en participeren in windmolenparken, maken gebruik van aardwarmte, zetten een micro WKK of een brandstofcel in. Kortom de consument van nu is ook een producent van morgen: de pro-sumer”. De twee hoofduitgangspunten van het project Flexines zijn 1) het beheersbaar maken van de schommelingen op het energienet en 2) een voor de pro-sumer zo voordelig mogelijke prijs, zij het met behoud van comfort. Het energieniveau in het elektriciteitsnet kent continue schommelingen. De energietoevoer en de energieafname zijn nooit volledig op elkaar afgestemd. Deze schommelingen moeten zoveel mogelijk worden uitgevlakt. Omdat het voor de grote producenten niet mogelijk is om snel op deze schommelingen in te spelen, brengt de netbeheerder een ‘risicomarge’ in rekening. Daarnaast produceert de consument zelf energie, bijvoorbeeld door middel van zonnecellen. De consument kan ervoor kiezen om de elektriciteit zelf
105
Energie Projectinterviews
te gebruiken of te verkopen aan de netbeheerder. De vraag is alleen hoe de consument weet wanneer hij zijn energie het beste kan verkopen. Henk Beuker: “Het idee is om de energiehuishouding zo vlak mogelijk te maken, waarbij een huishouding kan reageren op het elektriciteitsnet. Dit fenomeen is onderzocht. Via het Energie Management Systeem (EMS) dat wij hebben ontwikkeld, kunnen alle energieverbruikers en -opwekkers in kaart worden gebracht en hun gebruik of productie worden voorspeld. Het EMS kijkt naar de behoefte aan energie én het aanbod van de opwekkers binnen het huishouden. Daarnaast kijkt het systeem naar het aanbod in het elektriciteits- en gasnet. Per kwartier is er informatie beschikbaar over het aanbod en de vraag aan energie met het bijbehorende tarief. Het EMS geeft een prognose 24 uur vooruit van de vraag en het aanbod.” “Met deze informatie kan het EMS het voor het huishouden meest gunstige moment kiezen om energie te kopen of te verkopen. Op de momenten dat er sprake is van een energieoverschot kunnen huishoudelijke apparaten worden ingeschakeld om het overschot uit te vlakken. Dit gebeurt dan tegen een lage kostprijs. Op de momenten dat de vraag naar energie hoog en dus de prijs hoog is, kunnen consumenten de door hun opgewekte energie aan het elektriciteitsnet leveren of in hun eigen energie voorzien. Dit werkt uitstekend, omdat de huishoudelijke apparaten in twee hoofdgroepen zijn te verdelen: aan de ene kant zijn er timeshifters: de wasmachine, droger en vaatwasser, waarvan het tijdstip van het gebruik kan worden verschoven. Aan de andere kant zijn er buffers: koelkast, vriezer en het huis zelf, waarbij met de minimale en maximale temperatuur kan worden ‘gespeeld’. De wensen van de consument zijn hierbij overigens leidend. Het EMS regelt het voor de consument en bepaalt op welk tijdstip en tegen welke prijs hij zijn energie (dus zowel gas als elektriciteit) koopt en verkoopt.” “Een mooi voorbeeld van een test die is uitgevoerd is een koelkast. Het profiel van een koelkast in normale omstandigheden is dat deze ongeveer een
kwartier aanstaat en ongeveer 45 minuten uitstaat. In het project is een koelkast ontworpen waarbij de koelkast alleen ‘s nachts wordt gekoeld. Dit is een van de meest simpele voorbeelden van gebruikmaking van een lager tarief, namelijk het nachttarief. We kunnen de koelkast ook laten koelen op het moment dat er een overschot is aan energie, bijvoorbeeld op een mooie zomerdag waarop de zonnepanelen veel energie produceren. Dit is echt een nieuw concept. Grootschalig is het bijvoorbeeld ook toepasbaar bij grote koel- of vrieshuizen. Met al dit soort maatregelen kan in een huishouden minimaal 15 % op energie worden bespaard. In onze testopstelling is de besparing in sommige situaties opgelopen tot zo’n 50%.” “Vanuit de markt is met interesse gereageerd. Er zijn al bedrijven komen kijken. Daarnaast hebben gerenommeerde instituten als KEMA en TNO al technieken overgenomen uit het project. Het Flexines project heeft echt als een vliegwiel gediend voor veel nieuwe projecten en andere initiatieven. Een voorbeeld is EnTranCe, de inspirerende test- en onderzoeksfaciliteit van de Energy Academie Europe; die was er niet geweest als dit project niet was uitgevoerd. Een ander voorbeeld is PowerMatching City. In dit project beschikken 25 huishoudens over slimme apparatuur die hun energievraag afstemt op de beschikbaarheid van zonne- en windenergie, of die elektriciteit uit het net levert als deze duurzame bronnen even niet beschikbaar zijn. In dit project worden onderdelen van de techniek die binnen het project Flexines zijn ontwikkeld, op grotere schaal gebruikt. Het project Flexistore richt zich op het opslaan van energie als die even teveel is, denk aan de zomer waarin aanzienlijk minder energie wordt gebruikt maar wel veel energie wordt opgewekt in de zonnecelsystemen.” Voor de Hanzehogeschool was dit het eerste grote energieproject. Beuker is erg tevreden over de resultaten die zijn behaald. “Er is aangetoond dat het werkt en dat het een prikkel is voor vervolgprojecten. Wij hebben het project tot een goed einde gebracht. De wereld zal zeker meer horen en merken van de resultaten die binnen dit onderzoek zijn geboekt.”
106
Energie Projectinterviews
Hot Spot Duurzame Energie Tjerk Jansma, Noordelijke Hogeschool Leeuwarden
De energiesector staat de komende jaren voor een grote arbeidsmarktopgave. Het personeelsbestand van de energiebedrijven vergrijst sterk, waardoor in de nabije toekomst een flinke uitstroom van personeel wordt voorzien. Om de vraag naar goed geschoolde medewerkers aan te kunnen, is er in Noord Nederland veel aandacht voor energieopleidingen op alle niveaus. Voor hbo en weten-
schappelijk onderwijs is er bijvoorbeeld de Energy Academy Europe, met opleidingen die het energievraagstuk vanuit een maatschappelijk perspectief benaderen. Daarnaast is er het Energy College: een samenwerking tussen de Regionale Opleidingscentra (ROC’s) in Noord-Nederland, die elk op hun eigen specialisme opleidingen ontwikkelen, zoals ‘Offshore wind’ in Delfzijl, Warmtetechniek in
107
Energie Projectinterviews
Leeuwarden en ‘Upstream gas en olie’ in Emmen. Het project ‘Hot Spot Duurzame Energie’ richt zich op de oprichting van een zogeheten E-Lab. Het doel van het E-Lab is het zoeken, verbinden, ontwikkelen, borgen en valoriseren van kennis op het gebied van duurzame technologie en energie in nieuwe concepten, producten, processen en diensten. Het project ‘Hot Spot Duurzame Energie’ is een samenwerking tussen Technologie Centrum NoordNederland en de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL). Het traject van initiatief tot goedgekeurd projectvoorstel heeft volgens projectleider Tjerk Jansma enkele jaren gekost. “Voordat het juiste plan er lag, is er wel een aantal jaren gewroet. Uiteindelijk is het plan in 2010 afgerond en goedgekeurd. In 2011 zijn we van start gegaan. Bij het project gaat het om kennisvalorisatie, feitelijk het ‘waardevol maken van kennis’ voor het bedrijfsleven, met een accent op het MKB. En ook omgekeerd: een goede koppeling van kennis van het bedrijfsleven naar de hogeschool. Het onderzoeksproject heeft een aantal onderzoekslijnen: we doen op systeemniveau onderzoek naar Built Integrated PV (zonnecellen), zoals PV-modules in gevels en gekromde PV-modules in bijvoorbeeld het dek van plezierjachten. Daarnaast onderzoeken we de verbetering van de prestaties van elektrische aandrijfsystemen voor mobiele toepassingen en het gedrag van de gebruikers van elektrisch vervoer. Ten slotte doen we ook onderzoek naar onderwerpen gerelateerd aan smartgrids en smarthomes: hoe kun je als consument het energiegebruik zo plannen dat je optimaal gebruik maakt van niet continu aanwezige duurzame energiebronnen zoals zonnecellen en windmolens?”
moet het een plaats worden waar de professional van de toekomst de nodige kennis en ervaring kan opdoen.” “Op dit moment lopen er zo’n 20 deelprojecten. In een aantal van deze deelprojecten worden vragen van bedrijven uitgewerkt. Het kenniscentrum heeft zelf ook een aantal onderzoeken geïnitieerd, met als doel kennisverdieping en verrijking van het curriculum. Deze onderzoeken zijn ook interessant voor bedrijven.” Aan het project zijn drie lectoren verbonden, naast een aantal onderzoekers en projectingenieurs. Concrete projecten zijn: het verbeteren van het rendement van elektrisch aangedreven boten; het vaststellen van energielabels van de elektrische aandrijvingen van boten; het ontwerpen van een kleine windmolen met een hoger rendement en een overkapping van de parkeerplaats van de NHL met zonnecelsystemen: “Aan de ene kant is dit een proeftuin voor verschillende zonnecelsystemen, anderzijds wekken we elektrische energie op voor elektrisch mobiele toepassingen, zoals elektrische auto’s en boten. Tegelijkertijd gaat het om onderzoek naar het gebruikersgedrag van de gebruikers van elektrisch vervoer.”
“Met dit project geven wij invulling aan het thema duurzame ontwikkeling, dat in het strategisch plan van de Hogeschool is opgenomen. Het project heeft een looptijd van drie jaar. We streven ernaar dat het project zo succesvol is dat we een Kenniscentrum duurzame energie kunnen opzetten dat zich zelf kan bedruipen. Bijvoorbeeld door concreet applicatiegericht onderzoek voor het bedrijfsleven. En verder
108
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
6 Voorlichting en publiciteit Dit hoofdstuk beschrijft de activiteiten op het gebied van voorlichting en publiciteit en de voortgang van het communicatieplan en de communicatieactiviteiten in 2012. Gezien de stand van zaken van het Operationeel Programma is de tijd van acquisitie voorbij; het loket is al sinds 2009 gesloten. Nu de projecten in uitvoering zijn, geeft dat volop gelegenheid om projecten te presenteren en resultaten te laten zien. In de communicatieactiviteiten in 2012 lag hier dan ook de nadruk op. De belangrijkste gebeurtenissen in 2012 worden hieronder beschreven.
6.1
Voortgang communicatieplan Het communicatieplan voor het OP beschrijft in hoofdlijnen het communicatiebeleid voor de hele programmaperiode. Dit communicatieplan is in 2008 goedgekeurd door de Europese Commissie en wordt jaarlijks uitgewerkt in een Jaarplan met communicatieprioriteiten en concrete communicatieactiviteiten. De hoofddoelstelling van het communicatieplan is dat (potentiële) eindbegunstigden worden geïnformeerd over het programma en over voorwaarden die voor hen van belang zijn. Zij kennen de eisen en voorwaarden, en weten waar ze die moeten vinden. Verder wil het SNN het publiek informeren en laten zien welke projecten in Noord-Nederland mede dankzij Europa zijn gerealiseerd. In het Jaarplan voor 2012 is veel aandacht besteed aan communicatie over de resultaten van lopende projecten en aan de voorlichting aan het grote publiek. Centrale boodschap daarbij was: ‘Kijk wat er mede dankzij Europa gebeurt bij jou in de buurt’. Dit is terug te zien in de communicatieactiviteiten die in 2012 zijn uitgevoerd.
6.2
Europa Kijkdagen Het evenement ‘Europa Kijkdagen’ kende in 2012 zijn tweede landelijke editie. Het idee van een open dag is ooit begonnen als een noordelijk initiatief. Nu is het een landelijke evenement dat elk jaar groeit. Steeds meer Europese fondsen haken aan, er wordt steeds meer samengewerkt met verschillende partners. De Kijkdagen zijn bijzonder, omdat het een gezamenlijke actie op het gebied van Europese publiciteit is: een samenwerking tussen de vier managementautoriteiten, Interreg, twee ministeries en de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Nederland. De Europa Kijkdagen zijn een podium om te laten zien wat er met Europees geld ‘om de hoek’ gebeurt en wat de resultaten van projecten zijn. Op vrijdag 12 en zaterdag 13 mei 2012 openden 147 projecten in het hele land hun deuren voor het publiek, waarvan 20 in de noordelijke provincies. Centraal in de campagne stond de website europaomdehoek.nl. Er werd een radiospot gemaakt die op alle regionale zenders is uitgezonden. Het SNN heeft de campagne uitgebreid met een eigen huis-aan-huis Kijkkrant (oplage 450.000). Ook werden er advertenties geplaatst in de grote regionale kranten. Het aantal bezoekers stijgt elk jaar. In 2012 kwamen er in totaal 12.050 bezoekers bij projecten kijken. Uit een evaluatie blijkt dat de deelnemende projecten enthousiast waren. Drukbezochte projecten waren het Drents Museum, Beleefkanaal Erica-Ter Apel en Veenhuizen.
109
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
6.3
Communicatiemiddelen In 2012 is de website van het SNN vernieuwd. De nieuwe website biedt veel meer mogelijkheden om informatie te delen, bijvoorbeeld via filmpjes, foto’s, social media en blogs. Het SNN gaat dit stapsgewijs invullen. Zo is in 2012 gestart met de productie van een aantal webfilms, die aandacht besteden aan aansprekende projecten die mede dankzij Europese subsidie zijn gerealiseerd. Het aantal unieke bezoekers van de SNN-website per maand is gemiddeld 2.300. Dit aantal groeit sinds de nieuwe website in gebruik is. Via de rubriek Nieuws en de Agenda worden nieuwtjes over projecten en activiteiten gedeeld. Ook toont de website de lijst met goedgekeurde projecten inclusief subsidiebedragen. De website linkt door naar relevante andere websites, zoals europaomdehoek.nl. Vier keer per jaar verschijnt het magazine Noord NL. In elke editie wordt een project uitgelicht dat mede dankzij EFRO is gerealiseerd. In 2012 waren dat bijvoorbeeld Open Lab Ebbinge, API en het project CCC. Het magazine heeft ongeveer 2.000 abonnees. Regelmatig publiceert het SNN een nieuwsbrief voor de leden van de noordelijke Provinciale Statenleden: In alle Staten. Deze nieuwsbrief geeft informatie over de stand van zaken rond het OP en de projecten. In samenwerking met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de andere managementautoriteiten is een brochure gemaakt over nut en noodzaak van EFRO in Nederland. Daarin komen ook enkele noordelijke projecten terug.
6.4
Bezoeken en evenementen Het SNN ontving op donderdag 19 juli 2012 bezoek van eurocommissaris Johannes Hahn. Naast een ontmoeting met noordelijke bestuurders bezocht hij verschillende projecten die mede met EFRO-middelen zijn gefinancierd. Er is een bezoek gebracht aan ASTRON, het UMCG, de Green Gas Hub op het Suikerunieterrein en er was een presentatie van Wetsus. Het programma eindigde in Earnewâld met een netwerkbijeenkomst. Eurocommissaris Hahn gaf in zijn slotwoord aan dat “Noord-Nederland een mooi voorbeeld is van innovatie en samenwerking tussen onderwijs, ondernemers en overheid. De regio laat mooi zien dat Europees geld het verschil maakt.” Het bezoek leverde persaandacht op van de nationale en regionale pers. Op de website van de eurocommissaris was Noord-Nederland ‘regio van de week’. Daarnaast ontvangt het SNN regelmatig delegaties uit binnen- en buitenland. Zoals in 2012 uit Litouwen, Polen en uit Finland. Tijdens deze bezoeken zijn verschillende projecten in NoordNederland bezocht. Het SNN voert een aantal subsidieregelingen uit voor het MKB, die uit het OP NoordNederland worden gefinancierd. Om deze regelingen te promoten, was het SNN aanwezig op een aantal beurzen en evenementen, zoals het Ondernemerscongres met in totaal 4.000 noordelijke ondernemers.
110
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
6.5
Voorlichting De voorlichtingsbijeenkomst voor begunstigden op 18 oktober 2012 was een nieuw evenement voor het SNN en direct een groot succes. Het SNN had zich voor deze manier van kennisuitwisseling laten inspireren door de ervaringen van de andere managementautoriteiten. Bijna 100 belangstellenden kwamen naar het provinciehuis in Assen. Na de bijeenkomst is alle informatie ook op de website van het SNN gezet. De bijeenkomst voorziet in een behoefte. Dat bleek ook uit de evaluatie. De deelnemers waardeerden de voorlichtingsbijeenkomst gemiddeld met een 8. Reden voor het SNN om hiermee verder te gaan. Alle projectuitvoerders krijgen een instructie over het gebruik van logo’s en over de communicatie rond toegekende EFRO-middelen. Deze instructies staan ook op de website van het SNN. In 2012 is een heldere presentatie gemaakt waarin de instructies op een rij zijn gezet. Tijdens voortgangsgesprekken wordt altijd aandacht besteed aan de communicatie-uitingen rond een project. De verdere begeleiding bij het nakomen van de communicatieafspraken en het voldoen aan de voorwaarden gebeurt telefonisch of per e-mail.
6.6
Publiciteit Eén noordelijk project, het Open LAB Ebbinge, drong op donderdag 14 juni 2012 door tot de finale van de RegioStars Award van de Europese Commissie, in de categorie ‘Integrated Strategies for the development of deprived urban areas’. Het Open Lab Ebbinge aan het Boterdiep in Groningen is een broedplaats voor creatieve economie en een praktijklaboratorium voor nieuwe vormen van tussentijdse architectuur en stedenbouw. Het is onderdeel van de toekomstige Creatieve Zone in het Ebbingekwartier, in het noordoosten van de binnenstad van Groningen. Het project is een langlopend experiment waarin de mogelijkheden van tussentijds gebruik van tijdelijk ongebruikte binnenstadlocaties worden aangetoond. De vier managementautoriteiten en het ministerie van Economische Zaken (toen EL&I) hadden gezamenlijk de website ‘Europa om de hoek’ ingediend voor de RegioStars Awards. De website was één van de finalisten in de categorie ‘Information and communication: Informing the public on the internet about projects benefiting from EU Regional policy’. Het SNN heeft in zijn communicatiebeleid bepaald dat projecten zelf sier mogen maken met de verkregen subsidie. Uiteraard moeten ze daarbij voldoen aan de publicatievoorwaarden. Verschillende projecten hebben persberichten opgesteld of waren in het nieuws. Het SNN plaatst deze berichten ook op de eigen website. De Europa Kijkdagen waren in 2012 volop in het nieuws. In de Volkskrant, de Telegraaf en in het Dagblad van het Noorden was er uitgebreid aandacht voor de Europa Kijkdagen.
6.7
Kosten De totale kosten van de communicatieactiviteiten van het SNN bedroegen in 2012 € 50.000. De communicatiebegroting bedroeg 6,6 % van de totale begrote kosten voor Technische Bijstand (zie hoofdstuk 5).
111
Energie De toekomst van energie
De Europa 2020-strategie zet in op slimme, groene en inclusieve groei. De verschillende Europese instrumenten en fondsen, waaronder het nieuwe EFRO-programma, richten zich in de periode 2014-2020 op het bereiken van de doelen zoals gesteld in de Europa 2020-strategie. Een van de grote uitdagingen van Europa en een terugkerend item bij diverse beleidsinstrumenten, is energie. De groeiende behoefte om het klimaat en het milieu te beschermen en de leveringszekerheid van energie te garanderen, in combinatie met het streven naar duurzame economische groei, vereist een overstap naar een betrouwbaar, duurzaam en concurrerend energiesysteem. Door het gebruik van energie en materialen efficiënter te maken, kan de weerbaarheid van de Europese Unie worden versterkt. Ook voor de nationale overheid is duurzame energievoorziening een belangrijk speerpunt. Om te komen tot 16% duurzame energie en 20% CO2-besparing, gekoppeld aan een forse energie-
besparing in huishoudens en bedrijven, heeft Nederland behoefte aan een duidelijk uitvoeringsprogramma. We moeten de slag maken van leren en experimenteren naar opschaling, faciliteren en introduceren van hernieuwbare energie, energiebesparing en innovatieve oplossingen. Noord-Nederland heeft troeven in handen om aan deze transitie mede vorm te geven. NoordNederland beschikt over één van de beste transitiebrandstoffen: aardgas. Daarnaast is er in de regio de afgelopen decennia veel informatie, kennis en ervaring opgebouwd op het gebied van energie. Door zijn ligging en de aanwezigheid van bedrijven heeft Noord-Nederland ook al een belangrijke positie in het Europese energienetwerk. Noord-Nederland kiest voor een benadering gericht op integratie van energiesystemen. Bij de optimalisatie van de productie en de benutting van duurzame energie gaat het niet alleen om de meest voordelige oplossing, maar om brede systeemintegratie, waar-
112
Energie De toekomst van energie
bij de nadruk ligt op infrastructuur en afstemming tussen energiebronnen. Dat betekent balanceren tussen fossiel en duurzaam, tussen centraal en decentraal, tussen grootschalig en kleinschalig en tussen gas en elektrisch. Noord-Nederland is sterk in het (groen)gas cluster/ gasrotonde, het industrieel cluster wind-op-zee, de energie-infrastructuur en de ‘biobased economy’, waarin sterk ontwikkelde clusters als agro, chemie en energie samenwerken. Van cruciaal belang is ook kennisopbouw, met als spil de Energy Academy Europe en de samenwerking over de grens (NoordDuitsland, Noordzee regio). Het (verder) ontwikkelen van een slim, robuust en betrouwbaar energienet vormt daarin een belangrijke voorwaarde. De ontwikkeling van een geïntegreerd systeem vraagt aandacht voor: 1. wetgeving, fiscale en juridische aanpassingen; 2. proefprojecten, demo’s en implementatie van balanceringstechnieken; 3. financiële instrumenten om de transitie mogelijk te maken.
Het Operationeel Programma voor NoordNederland biedt uitstekende mogelijkheden om op uitvoering gerichte, kennisintensieve, experimentele projecten te ondersteunen. NoordNederland biedt (letterlijk en figuurlijk) de ruimte voor toepassingen. Zoals EnTranCe, waar bedrijfsleven, ondernemers en onderwijsinstituten bijeen komen om gezamenlijk te werken aan de energievoorziening van morgen. En Power Matching City, waar wordt gewerkt aan slimme energienetten die op ‘levende schaal’ worden getest en geïntroduceerd. De samengestelde behoeften en de oplossingen, met ruimte voor proeftuinen, vormen een goede route om in Noord-Nederland de maatschappelijk uitdagingen aan te gaan.
De route om hier te komen, bestaat uit het versterken van de clusters van bedrijven en kennisinstellingen die samen aan deze maatschappelijke uitdagingen werken. Juist op de raakvlakken tussen verschillende sectoren en ontwikkelingen kunnen belangrijke innovaties ontstaan.
113
Bijlagen
114
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Bijlage A In 2012 gecommitteerde projecten Verleend EFRO
Nr. 244
Duurzame Energie voor bestaande woningen
€ 100.000
Dit project heeft als doel een integrale aanpak voor de verduurzaming van bestaande woningen te creëren, gebaseerd op het gebruik van de bodem als tijdelijk opslagmedium voor warmte. Dit gebeurt door zonnepalen (PV-element) te combineren met een warmtepomp. De zonnepanelen worden actief gekoeld, waarbij water wordt verwarmd en het rendement van de zonnepanelen oploopt. Deze warmte wordt via de leidingen van de warmtepomp afgegeven aan de bodem, waardoor deze wordt verwarmd. In de maanden april t/m september wordt de bodem op deze wijze opgewarmd, waarna de warmte gedurende het stookseizoen weer wordt onttrokken. Feitelijk wordt er een dubbele rendementsverbetering gerealiseerd: meer efficiëntie van de zonnepanelen, waarbij de restwarmte tijdelijk wordt opgeslagen en in de winter wordt gebruikt om de bestaande cv in woningen mee te voeden. 264
Bugs to the resque 2: to cleaner coal
€ 750.000
In dit project werken de ondernemingen Paques en Shell samen aan de ontwikkeling van biologische ontzwaveling. Het project is een vervolg op ‘Bugs to the rescue 1’. Gasontzwaveling is noodzakelijk, omdat zwavel in het gas het verdere transport en gebruik vrijwel onmogelijk maakt. Er is een aantal ontzwavelingstechnologieën beschikbaar, maar voor diverse segmenten (types gas) is er geen goede oplossing. Paques brengt al enige tijd op zeer beperkte schaal een gasontzwavelingstechnologie (Thiopaq) op de markt die voor een aantal bijzondere en kleine segmenten een verbetering betekent. Deze technologie is gebaseerd op ontzwaveling door bacteriën. De Thiopaq-technologie is bijzonder in zijn eenvoud, milieuvriendelijkheid en stabiliteit en in de hoge kwaliteit van de gewonnen biozwavel. De technologie is geschikt voor biogas, aardgas, synthesegas, raffinagegassen, geothermisch gas en meer. Zij is echter te duur als effectieve concurrent op alle potentiële marktsegmenten ( te hoge investeringskosten) en bovendien is de capaciteit van Thiopaq relatief gering. Om de Thiopaq technologie tot een commercieel succes te maken, is meer onderzoek en ontwikkeling nodig. De investeringskosten moeten omlaag door de equipment-omvang te reduceren, de technologie moet grotere gasstromen kunnen behandelen en ook andere gasstromen dan tot nu toe. Het onderzoek dat daarvoor nodig is, betreft onder meer het gedrag van de bacteriën onder verschillende condities. Dat onderzoeks- en ontwikkelingsproces was onderdeel van Bugs to the Rescue 1. Zwavel die op biotechnologische wijze gewonnen wordt, heeft betere eigenschappen dan de reguliere, chemisch gewonnen zwavel. Dat maakt dit proces ook interessant voor landbouwtoepassingen. Onderzoek is nodig om de gewonnen zwavel zonder verlies van kwaliteit om te zetten naar een product dat de landbouw kan toepassen. Dit onderzoek was onderdeel van Bugs to the rescue 1. 261
Centrum duurzaam ROC Friese Poort
€ 500.000
Het ROC Friese Poort te Leeuwarden wil een centrum realiseren voor instructie, informatie en innovatie op het gebied van duurzaamheid: het ‘Centrum Duurzaam’. De locatie van dit centrum is een gebouw aan de Anne Wadmanwei in Leeuwarden, dat reeds in eigendom is van het ROC. Omdat het gebouw in zijn huidige vorm qua indeling, uitstraling en duurzaamheidsprestatie niet voldoet aan de ambities voor het Centrum Duurzaam, is een verbouwing nodig. 232
Waterapplicatiecentrum
€ 379.805
Het project betreft de realisatie van een Waterapplicatiecentrum (WAC). Het WAC is bedoeld voor ondernemingen die dicht bij de markt staande onderzoeksexperimenten willen uitvoeren op het gebied van watertechnologie. Daarnaast biedt het centrum de mogelijkheid aan studenten van Hogeschool Van Hall Larenstein (VHL) en de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL) om praktijkervaring op te doen op het gebied van watertechnologie. Het WAC wordt gevestigd in de bestaande ‘milieuhal’ van Van Hall Larenstein. De subsidie is aangevraagd voor twee hoofdactiviteiten: 1. de verbouwing van de hal tot WAC en de inrichting met apparatuur; 2. de financiering van het personeel dat betrokken is bij de voorbereiding, realisatie, bouw en oplevering van het WAC. Het WAC biedt ondernemers specifieke, op hun technologie toegesneden applicatiefaciliteiten. Daarmee kunnen ze bijvoorbeeld prototypes van waterzuiveringsapparatuur testen op representatieve waterstromen. Er zijn drie typen bedrijven die behoefte hebben aan het centrum: - innovatieve bedrijven die prototypes van waterzuiveringsapparatuur willen testen op representatieve waterstromen en daarvoor zelf geen faciliteiten kunnen opzetten (bijvoorbeeld starters en MKB bedrijven); - participanten van Technologisch Topinstituut Wetsus, die een eerste opschaling van nieuw ontwikkelde zuiveringstechnologie willen testen; - bedrijven die beschikken over onderzoeksfaciliteiten, maar waterbehandeling niet als core business hebben. Daarnaast krijgen studenten aan VHL en de NHL de kans om in een ‘real life setting’ praktijkonderwijs te volgen, experimenten uit te voeren en gezamenlijk met het bedrijfsleven watertechnologisch onderzoek te verrichten. 263
Binnenstad Plus Het project ‘Binnenstad-Plus’ in Leeuwarden heeft als doel, door drie infrastructurele ingrepen, de binnenstad van Leeuwarden culturele, economische en toeristische impulsen te geven. Daartoe wordt binnen het project onroerend goed aangekocht en verbouwd en de openbare ruimte wordt opgewaardeerd. Deze drie ingrepen bestaan uit de volgende onderdelen: Harmoniekwartier, Tweebaksmarkt / Turfmarkt, Haniahof en Poppodium, en Oldehove, waarvan de onderdelen Harmoniekwartier en Tweebaksmarkt / Turfmarkt door het SNN subsidiabel zijn gesteld.
€ 3.300.000
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Bijlage B.1 EFRO gecommitteerd naar ‘Prioritaire thema’s’ Indicatieve verdeling
Gecommitteerd
%
01 OTO-activiteiten in onderzoekcentra
6.776.000
14.818.294
>100%
02 OTO-infrastructuur
6.776.000
5.673.479
84%
03 Technologieoverdracht en verbetering van samenwerkingsnetwerken
10.164.000
8.143.210
80%
04 Steun voor OTO
13.552.000
15.734.403
>100%
05 Geavanceerde ondersteunende diensten voor bedrijven en bedrijfsgroepen
1.694.000
1.819.640
>100%
06 Steun voor kmo’s (mkb) bevordering van milieuvriendelijke producten en productieprocessen
1.694.000
200.000
12%
07 Investeringen in ondernemingen die rechtstreeks betrokken zijn bij onderzoek en innovatie
1.694.000
2.701.085
>100%
08 Andere investeringen in ondernemingen
3.388.000
1.280.000
38%
37.268.000
38.399.965
>100%
423.500
353.115
83%
13 Diensten en toepassingen voor de burger (e-gezondheid, e-overheid, e-leren, e-insluiting, enz.)
423.500
192.640
45%
14 Diensten en toepassingen voor kmo’s (mkb) (e-handel, onderwijs en opleiding, netwerken, enz.)
423.500
-
0%
15 Andere maatregelen voor betere toegang tot en efficiënt gebruik van ICT door kmo’s (mkb)
423.500
-
0%
16 Spoorwegen
423.500
1.000.000
>100%
23 Regionale/lokale wegen
423.500
-
0%
24 Fietspaden
423.500
-
0%
25 Stadsvervoer
423.500
-
0%
26 Multimodaal vervoer
423.500
-
0%
1.694.000
-
0%
10.000.000
-
0%
39 Duurzame energie: wind
169.400
-
0%
40 Duurzame energie: zon
169.400
100.000
59%
41 Duurzame energie: biomassa
169.400
774.199
>100%
42 Duurzame energie: waterkracht, geothermisch en andere
169.400
1.988.920
>100%
6.750.000
6.950.000
>100%
Voortgang ‘Priority Theme’ Research and technological development, innovation and entrepreneurship
09 Andere maatregelen ter stimulering van onderzoek en innovatie en ondernemerschap in kmo’s (mkb) Information society 11
Informatie- en communicatietechnologie (toegang, veiligheid, interoperabiliteit, enz)
Transport
28 Intelligente vervoersystemen Energy 35 Aardgas
43 Energie-efficiëntie, warmtekrachtkoppeling en energiebeheer
116
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Environmental protection and risk prevention 44 Drink- en industriewaterbeheer
169.400
379.365
>100%
46 Waterbehandeling (afvalwater)
169.400
-
0%
47 Luchtkwaliteit
169.400
-
0%
1.694.000
9.300.000
>100%
51 Bevordering van biodiversiteit en natuurbescherming (waaronder Natura 2000)
169.400
-
0%
52 Bevordering van schoon stadsvervoer
847.000
-
0%
54 Andere maatregelen ter bescherming van het milieu en ter voorkoming van risico’s
169.400
-
0%
55 Bevordering van de natuurlijke rijkdom
1.694.000
-
0%
56 Bescherming en ontwikkeling van natuurlijk erfgoed
3.388.000
12.344.617
>100%
57 Andere bijstand ter verbetering van de toeristische dienstverlening
6.940.000
18.630.800
>100%
847.000
8.212.435
>100%
59 Ontwikkeling van culturele infrastructuur
3.388.000
4.907.850
>100%
60 Andere bijstand ter verbetering van de culturele dienstverlening
1.694.000
100.000
6%
16.940.000
16.557.120
98%
62 Ontwikkeling van systemen en strategieën voor levenslang leren bij bedrijven
847.000
2.389.934
>100%
64 Ontwikkeling van specifieke diensten voor werkgelegenheid, opleiding en ondersteuning
847.000
2.242.588
>100%
65 Modernisering en versterking van arbeidsmarktinstanties
423.500
-
0%
66 Toepassing van actieve en preventieve maatregelen op de arbeidsmarkt
847.000
-
0%
68 Steun voor zelfstandigen en het starten van ondernemingen
423.500
-
0%
69 Maatregelen voor toegang tot de werkgelegenheid, duurzame arbeidsparticipatie
847.000
-
0%
72 Ontwerp, invoering hervormingen onderwijs- en opleidingssystemen
847.000
600.000
71%
73 Maatregelen vergroten deelname aan onderwijs en opleiding in elke levensfase
847.000
-
0%
6.971.400
5.302.286
76%
3.388.000
265.375
8%
423.500
-
0%
1.694.000
-
0%
5.929.000
6.776.001
>100%
847.000
-
0%
169.400.000
188.137.321
50 Sanering van bedrijfsterreinen en verontreinigde grond
Tourism
Culture 58 Bescherming en behoud van het culturele erfgoed
Urban and rural regeneration 61 Geïntegreerde projecten voor stads- en plattelandsvernieuwing Increasing the adaptability of workers and firm, enterprices and entrepreneurs
Improving access to employment and sustainability
Improving the social inclusion of less-favoured persons Improving human capital
74 Ontwikkeling van menselijk potentieel op het gebied van onderzoek en innovatie Investment in social infrastructure 75 Onderwijsinfrastructuur 79 Andere sociale infrastructuur Mobilisation for refoms in the fields of employment and inclusion 80 Bevordering van partnerschappen, pacten en initiatieven Strengthening institutional capacity at national, regional and local level Reduction of additional costs hindering the outermost regions development Technical assistance 85 Voorbereiding, uitvoering, toezicht en inspectie 86 “Evaluatie en studies; informatie en communicatie” Totaal
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Bijlage B.2 EFRO gecommitteerd naar ‘Financieringsvorm’ Indicatieve verdeling
Gecommitteerd
160.930.000
188.137.321
02 Hulp (lening, rentesubsidie, garanties)
1.694.000
-
03 Risicokapitaal (participatie, risicokapitaalfonds)
5.082.000
-
04 Andere financieringsvormen
1.694.000
-
169.400.000
188.137.321
01 Niet-terugvorderbare hulp
Totaal
118
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Bijlage B.3 EFRO gecommitteerd naar ‘Soort gebied’ Indicatieve verdeling
Gecommitteerd
0
-
84.700.000
122.426.888
02 Bergen
0
-
03 Eilanden
0
150.000
04 Dun en zeer dun bevolkte gebieden
0
-
84.700.000
65.560.433
06 Vroegere EU-buitengrenzen (na 30.4.2004)
0
-
07 Perifere regio
0
-
08 Zone voor grensoverschrijdende samenwerking
0
-
09 Zone voor transnationale samenwerking
0
-
10 Zone voor interregionale samenwerking
0
-
169.400.000
188.137.321
00 Niet van toepassing 01 Stedelijk
05 Plattelandsgebieden (andere dan bergen, eilanden of dun, dan wel zeer dun bevolkte gebieden)
Totaal
119
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Bijlage B.4 EFRO gecommitteerd naar ‘Economische activiteit’ Gecommitteerd 00 Niet van toepassing
9.518.981
01 Landbouw, jacht en bosbouw
100.000
02 Visserij
-
03 Vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken
6.738.221
04 Vervaardiging van textiel en textielproducten
-
05 Vervaardiging van transportmiddelen
1.100.000
06 Niet nader genoemde be- en verwerkende industrie
2.860.580
07 Winning van energiehoudende delfstoffen
804.665
08 Productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en warm water
4.738.316
09 Winning, zuivering en distributie van water
4.068.494
10 Post en telecommunicatie
-
11 Vervoer
7.140.886
12 Bouwnijverheid
100.000
13 Groothandel en detailhandel
-
14 Hotels en restaurants
-
15 Financiële instellingen
-
16 Onroerend goed, verhuur en zakelijke dienstverlening
-
17 Openbaar bestuur
33.441.807
18 Onderwijs
6.003.934
19 Gezondheidszorg
2.286.162
20 Gemeenschapsvoorzieningen en sociaal-culturele en persoonlijke diensten
27.627.196
21 Activiteiten in verband met het milieu
1.653.000
22 Andere niet nader genoemde diensten
79.955.079
Totaal
188.137.321
120
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Bijlage B.5 EFRO gecommitteerd naar ‘Plaats van uitvoering’ Gecommitteerd NL111 Oost-Groningen NL112
Delfzijl en omgeving
NL113
Overig Groningen
18.116.550 225.000 60.865.936
NL121 Noord-Friesland
31.870.863
NL122 Zuidwest-Friesland
8.998.323
NL123 Zuidoost-Friesland
4.100.000
NL131 Noord-Drenthe
31.541.553
NL132 Zuidoost-Drenthe
23.957.120
NL133 Zuidwest-Drenthe
1.685.975
NL1
Nederland Noord
6.776.001
Totaal
188.137.321
121
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Bijlage C Economische activiteit
2.272.500
01
09
01
22
NL121
NIOF 2008
111024
12.000.000
01
09
01
22
NL113
IPR 2008
111021
5.105.000
01
09
01
22
NL113
Aquazoo
132006
1.750.000
01
57
01
20
NL121
IAP Groningen
11008
2.325.000
01
04
01
00
NL113
Openbare havenkade Harlingen
122043
1.819.640
01
05
05
11
NL121
IAP Drenthe
113019
3.000.000
01
04
05
00
NL131
Sensor Universe
113102
946.904
01
03
01
22
NL131
Flexines
111028
448.221
01
09
01
08
NL113
EDGaR
11005
100.000
01
43
05
08
NL113
Energy Valley III
11138
836.355
01
03
01
00
NL113
Wetsus Europese waterhub
112062
2.205.007
01
01
01
09
NL121
Cartesius Institute
11007
3.044.100
01
01
05
22
NL121
STINAT
123045
3.000.000
01
57
05
22
NL131
Bio Energie Noord II
112141
213.935
01
41
05
22
NL121
CCC
111169
4.243.881
01
74
01
03
NL113
HRM 2009
11020
1.338.900
01
09
05
00
NL113
Ondernemerstrefpunt
111035
460.000
01
64
01
22
NL113
WIN!
111017
1.412.012
01
09
05
22
NL113
Investment Readiness Scheme
111009
817.726
01
09
05
00
NL113
Kennistransfer en -netwerkprojecten
11010
1.201.000
01
03
05
00
NL113
Innovatie door kenniscirculatie
11015
675.000
01
03
01
22
NL133
Kolonie in Beeld
123046
2.389.934
01
62
05
22
NL131
Macrostabiliteitsonderzoek
111152
353.115
01
11
05
22
NL111
Watersense
113052
384.870
01
04
05
22
NL131
BATS
111011
427.400
01
64
01
18
NL111
Acquisitie Ondersteunend Programma
111069
800.000
01
08
01
22
NL113
Delfsail 2009
121014
125.000
01
57
01
11
NL112
Groei van Saffier kristallen voor de LED industrie
111083
560.000
01
07
05
06
NL111
Sensorview
112153
620.959
01
07
05
03
NL121
Versterking Ondernemerschap Toeristische Sector
112056
480.000
01
08
01
22
NL121
Mobiele grasbioraffinage
112061
648.178
01
07
05
06
NL121
Stadsmarketing Leeuwarden
132136
874.912
01
57
01
20
NL121
Keramiek en Publiek
132033
426.888
01
57
01
22
NL121
122
Soort gebied
Plaats van uitvoering
112016
Prioritair thema
EFRP projectno.
Fryslan Fernijt
EFROsubsidie
Projectnaam
Financieringsvorm
Gecommitteerde projecten naar de ‘vijf dimensies’
Economische activiteit
407.850
01
59
01
20
NL121
Revitalisering bedrijventerrein de Wieken Hoogeveen
123051
2.500.000
01
50
05
17
NL132
STINAG
122125
1.560.000
01
57
05
22
NL122
Demosite RWZI Leeuwarden
112042
159.071
01
01
01
09
NL121
Drug delivery and targeting cluster
111142
1.454.320
01
03
01
19
NL113
Inner Circle Noord
112071
655.188
01
64
01
18
NL121
Van Piloot naar Prototype
112146
109.214
01
41
05
08
NL122
Target
111104
Demosite drinkwatertechnologie Noordbergum
112096
379.365
01
44
01
09
NL121
Kenniscentrum Sociale Innovatie
112105
278.440
01
02
01
18
NL121
For Your Eyes Only
111131
431.842
01
04
01
19
NL111
Meerweg ontwikkelt Meer
121075
500.000
01
61
05
17
NL113
IPR 2008, begrotingsjaren 2009-2010
111064
4.350.000
01
09
01
22
NL113
Frisian Solar Challenge
112126
100.000
01
40
01
05
NL121
Voorbereiding buisleidingenstraat
111157
670.000
01
02
05
08
NL113
De wijk Noorderhoek
112120
100.000
01
02
05
21
NL123
Bugs to the Rescue
112158
1.238.920
01
42
05
08
NL122
Incas3
113156
2.036.295
01
09
01
18
NL131
Food Circle - “Food for Healthy Ageing”
112183
713.562
01
09
01
03
NL121
Smart Factory
113154
844.790
01
03
01
06
NL131
European Tourism Institute
112109
634.139
01
01
01
18
NL122
HIT
111147
107.097
01
04
01
18
NL113
Sensor City
113168
5.196.246
01
04
01
11
NL131
Ontwikkelingstraject IJkdijk
111145
713.078
01
02
05
22
NL111
OBM+ Friesland en OBM+ Drenthe / Groningen
112065
100.000
01
64
01
12
NL121
Technische Bijstand OP EFRO
14054
6.776.000
01
85
01
22
NL1
Grote Markt Oostwand
131091
8.873.117
01
56
01
17
NL111
Fryslan Topattractie van Nederland
122060
1.360.000
01
57
01
22
NL121
TRI Blauwe Stad fase 2
121078
100.000
01
61
05
20
NL111
Revitalisering Winschoterdiep
121092
500.000
01
50
01
17
NL111
TRIP fase 1
131170
803.000
01
57
05
20
NL113
Uitbreiding groot Vijversburg
122113
2.290.500
01
56
05
20
NL121
Healthy Ageing Network Noord-Nederland
111116
100.000
01
03
05
19
NL113
Wateralliantie
112160
517.479
01
09
01
09
NL121
Soort gebied
Plaats van uitvoering
132026
Prioritair thema
EFRP projectno.
Opschaling Fries Straatfestival
EFROsubsidie
Projectnaam
Financieringsvorm
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
7.488.600 01 01 01 22 NL113
123
Economische activiteit
100.000
01
57
05
22
NL121
STINAF 2009-2012
122110
1.000.000
01
57
05
22
NL122
Noordelijke Vaarverbinding Blauwestad
121115
4.000.000
01
57
05
20
NL111
De rijdende Stoomtrein Sneek-Stavoren
122089
1.000.000
01
16
05
05
NL122
Beleefkanaal Erica - Ter Apel
121097
2.000.000
01
57
05
22
NL132
Consortium Drug Discovery and Development
111112
100.000
01
09
05
22
NL113
Revitalisering Groninger Museum
131095
1.677.041
01
58
01
20
NL113
China Lights
133094
500.000
01
59
01
20
NL132
Seaport Experience Center
111162
100.000
01
64
05
22
NL112
Springboard 2.0 Biomedical Technology Cluster
113184
532.170
01
09
05
22
NL131
Wetsus Water Entrepeneurship Education Program
112155
115.375
01
75
01
18
NL121
Drents Archief 3.0
133117
2.542.571
01
58
05
22
NL131
Drents Museum
133124
2.466.773
01
58
01
20
NL131
ERIBA
111114
100.000
01
04
05
19
NL113
CCS
111167
1.553.000
01
04
01
21
NL113
Stimuleringsfonds energiebesparing bestaande bouw
113185
6.750.000
01
43
05
17
NL131
EDIAAL
111171
460.597
01
03
01
22
NL113
SAWA, Sensors and Water
111128
807.572
01
01
01
09
NL113
Flexigas. Towards a smart biogas grid
111166
625.378
01
03
01
08
NL113
CCC - Versterking en Verbreding
111177
1.058.405
01
74
01
03
NL113
De differentiaaldiagnostiek van Astma en COPD
111165
188.896
01
04
01
22
NL113
Realisatie TT Institute Assen
113164
100.000
01
72
01
18
NL131
Revitalisering Bedrijventerrein De Wieken Fase 2B
123163
1.800.000
01
50
01
17
NL132
Kunstgras
113148
100.000
01
06
01
06
NL132
Geopark De Hondsrug
123176
100.000
01
60
05
22
NL131
Innovatief Actieprogramma Drenthe 2010-2012 (IAD)
113203
800.000
01
09
05
17
NL131
Intensivering Promotie Drenthe 2010-2013
123173
100.000
01
57
05
20
NL131
Innovatief Actieprogramma Groningen-3 (IAG-3)
111174
500.000
01
03
05
17
NL111
Atalanta, de economie van de verbinding
133172
12.657.120
01
61
01
20
NL132
China in Drenthe
133212
351.000
01
57
01
22
NL131
Revitalisering Bahco 3 (Werkas Emmen)
123159
4.000.000
01
50
05
17
NL132
Rayon Like PET
113149
100.000
01
06
01
06
NL132
Mooring Ropes
113150
100.000
01
09
01
06
NL132
Coloured Safety Belt
113151
100.000
01
09
01
06
NL132
124
Soort gebied
Plaats van uitvoering
122161
Prioritair thema
EFRP projectno.
Rootstoerisme (voorheen Fryslan Ferbynt)
EFROsubsidie
Projectnaam
Financieringsvorm
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Economische activiteit
101.414
01
04
01
03
NL133
SKA Noord Nederland (Square Kilometer Array)
113175
909.561
01
02
05
22
NL133
BioCAB
111186
407.612
01
07
01
06
NL113
Geavanceerde simulatoren voor het beroeps-, en pra
12216
150.000
01
75
03
18
NL121
Oosterpoortsbrug Sneek
122180
1.526.050
01
58
05
17
NL122
SepCo - project
111196
340.210
01
04
01
07
NL111
To the next Level
112187
1.241.373
01
04
01
22
NL121
Waterstad A7 Sneek, tweede fase
122178
1.000.000
01
57
05
17
NL122
Spiervermoeidheid (Muscle Fatigue)
111188
100.000
01
01
01
19
NL113
LIMIS
112181
100.000
01
04
01
22
NL121
Biogas Centrum Groningen
111198
245.533
01
03
01
08
NL113
Watercampus Leeuwarden
132194
2.502.400
01
02
01
22
NL121
Ontwikkeling van Groen Gas in Noord Nederland
111189
451.050
01
41
01
08
NL113
Waterapplicatiecentrum
112232
379.805 01 01 01 22 NL121
BioBRUG
111197
253.333
01
03
01
22
NL111
FlexTT project
111195
464.455
01
04
01
07
NL111
TRI Landgoederenzone Leek-Roden deel Nienoord
121179
1.181.000
01
56
05
22
NL113
Hot Spots Duurzame Energie (HSDE)
112190
464.336
01
07
01
22
NL121
GEONEMA
111199
100.000
01
04
01
01
NL113
Stevenshoek Langweer
122182
180.000
01
57
05
22
NL122
Praktijkleercentra Bouw Fryslan
112205
500.000
01
64
01
18
NL121
Kennisknooppunt duurzame kunststoffen
113200
100.000
01
09
01
22
NL132
Duurzame energie voor bestaande woningen
111230
100.000
01
43
01
08
NL113
Fryslan Fernijt III
112192
700.000
01
09
05
17
NL121
Open Lab Ebbinge
131204
192.640
01
13
01
17
NL113
Bioactieve grenslaag voor medische implantaten
111201
100.000
01
04
01
19
NL111
Kennis- en Kundecentrum MSO
111213
500.000
01
72
01
18
NL111
NIOF2010 aanvullende financiering
111218
4.956.100
01
09
01
22
NL113
Revitalisering kantorengebied Tesselschadestraat
132215
500.000
01
50
01
17
NL121
Heropening Polderhoofdkanaal
122210
4.000.000
01
59
05
22
NL123
Centrum Duurzaam ROC Friese Poort
112224
500.000
01
02
01
18
NL121
Binnenstad - Plus
132222
3.300.000
01
61
01
17
NL121
Bugs to the resque 2: to cleaner coal
112231
750.000
01
42
05
08
NL122
Olivia
14239
1
01
85
01
22
Soort gebied
188.137.321
125
Plaats van uitvoering
113202
Prioritair thema
EFRP projectno.
Gezonde vezels: de volgende stap
EFROsubsidie
Projectnaam
Financieringsvorm
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
NL1
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Bijlage D Indicatoren totaal Voortgang indicatoren
Streefwaarde
Gecommitteerd
%**
Gerealiseerd
%**
%***
20
41
> 100%
6
30%
14%
2 Private R&D investeringen in projecten
20.000.000
97.654.541
> 100%
30.730.914
> 100%
31%
3 Publieke R&D investeringen in projecten
20.000.000
181.053.235
> 100%
75.905.761
> 100%
42%
4 Uitgelokte private vervolginvesteringen
-
132.469.672
-
17.479.249
-
13%
60
412
> 100%
266
> 100%
65%
1.000
5.450
> 100%
3.541
> 100%
65%
6
72
> 100%
66
> 100%
92%
1.500
7.395
> 100%
2.416
> 100%
33%
189.728.000
517.426.346
> 100%
141.020.543
74%
27%
24.983.671
-
8.179.233
-
33%
1 Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie 1 Aantal R&D projecten
5 Aantal ondersteunde startende bedrijven en kleine bedrijven < 5 jaar 6 Aantal ondersteunde MKB-bedrijven 7 Aantal samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennis-/research 18 Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE’s) Subsidiabele kosten
*
2 Attractieve regio’s 4 Uitgelokte private vervolginvesteringen
-
9 Aantal projecten gericht op verbetering bereikbaarheid
6
11
> 100%
1
17%
9%
150
225
> 100%
194
> 100%
86%
13 Aantal toeristische-recreatieve projecten
6
15
> 100%
3
50%
20%
14 Aantal projecten gericht op verbetering van natuur, landschap en cultuur
3
13
> 100%
2
67%
15%
17 Aantal projecten gericht op milieu (incl. veilgheid en luchtkwaliteit)
3
4
> 100%
1
33%
25%
500
2.163
> 100%
156
31%
7%
84.700.000
172.166.745
> 100%
36.191.847
43%
21%
9.059.187
-
2.336.484
-
26%
11 Aantal hectare bedrijfsterrein gemoderniseerd
18 Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE’s) Subsidiabele kosten
*
3 Attractieve steden 4 Uitgelokte private vervolginvesteringen
-
10 Aantal gerenoveerde of nieuwe stedelijke voorzieningen
5
10
> 100%
1
20%
10%
12 Aantal m2 bedrijfslocatie gemoderniseerd
1.500.000
348.600
23%
0
0%
0%
500
457
91%
17
3%
4%
84.700.000
113.197.592
> 100%
34.169.898
40%
30%
166.512.530
-
27.994.966
-
17%
2.500
10.015
> 100%
2.588
> 100%
26%
372.680.000
816.341.684
> 100%
212.996.710
57%
26%
18 Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE’s) Subsidiabele kosten
*
Totaal 4 Uitgelokte private vervolginvesteringen 18 Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE’s) Subsidiabele kosten****
-
*
voor deze indicator is vooraf geen streefwaarde gekwantificeerd
**
ten opzichte van de streefwaarde
***
ten opzichte van de committeringswaarde
****
inclusief prioriteit 4 Technische Bijstand:
13.552.000
*
13.551.000
1.927.023
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Bijlage E Financiering afgeronde projecten (bedragen in €)
Programma
EFROSubsidie
Totale bijdragen
Nationale publieke bijdrage
Waarvan: Rijkscofinanciering
Waarvan: Regio
Nationale private bijdrage
Aandeel EU
EIB
Overig
1
Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie
4.209.725
13.365.430
5.009.179
265.020
1.332.883
4.146.527
31%
0
0
AL Versterking kennispositie en innovatiekracht Noord-Nederland
4.209.725
13.365.430
5.009.179
265.020
1.332.883
4.146.527
31%
0
0
019 Cartesius Institute
716.258
1.432.515
423.804
0
423.804
292.454
50%
0
0
022 Bio Energie Noord II
213.935
827.770
569.360
0
172.596
44.475
26%
0
0
032 Investment Readiness Scheme
817.726
2.204.703
1.386.977
0
569.250
0
37%
0
0
675.000
1.902.501
675.000
0
0
552.501
35%
0
0
353.115
1.582.455
353.115
0
0
876.225
22%
0
0
057 Mobiele grasbioraffinage
587.603
1.981.382
587.603
0
0
806.176
30%
0
0
067 Demosite RWZI Leeuwarden
133.010
433.253
300.243
0
167.233
0
31%
0
0
119 Ontwikkelingstraject IJkdijk
713.078
3.000.852
713.077
265.020
0
1.574.697
24%
0
0
AL Versterking kennisniveau MKB
0
0
0
0
0
0
0
0
AL Stimulering ondernemerschap
0
0
0
0
0
0
0
0
AL Versterking arbeidsmarkt infrastructuur
0
0
0
0
0
0
0
0
046 BATS
0
0
0
0
0
0
0
0
671.776
4.014.484
2.200.393
0
1.120.069
1.142.315
17%
0
0
AL Aantrekkelijk landelijk gebied
671.776
4.014.484
2.200.393
0
1.120.069
1.142.315
17%
0
0
048 Delfsail 2009
122.448
807.667
440.813
0
318.365
244.406
15%
0
0
124 Fryslan Topattractie van Nederland
549.328
3.206.817
1.759.580
0
801.704
897.909
17%
0
0
218 Oosterpoortsbrug Sneek
0
0
0
0
0
0
0
0
AL Bereikbaarheid en mobiliteit
0
0
0
0
0
0
0
0
AL Opwaardering van bedrijfslocaties
0
0
0
0
0
0
0
0
008 Openbare havenkade Harlingen
0
0
0
0
0
0
0
0
Attractieve steden
878.363
5.914.877
478.363
154.586
323.776
4.558.151
15%
0
0
AL Opwaardering stedelijk voorzieningenniveau
878.363
5.914.877
478.363
154.586
323.776
4.558.151
15%
0
0
059 Keramiek en Publiek
378.363
1.594.503
378.363
0
223.776
837.778
24%
0
0
500.000
4.320.373
100.000
154.586
100.000
3.720.373
12%
0
0
AL Locaties voor kennis georienteerde bedrijvigheid
0
0
0
0
0
0
0
0
4
0
0
0
0
0
0
0
0
5.759.863
23.294.791
7.687.934
419.606
2.776.728
9.846.994
0
0
037 Innovatie door kenniscirculatie 043 Macrostabiliteitsonderzoek
2
3
Attractieve regio’s
148 China Lights
Technische bijstand
Totaal
25%
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Bijlage F Organisatiestructuur van het Operationeel Programma voor Noord-Nederland In deze bijlage wordt een samenvattend beeld geschetst van de organisatiestructuur van het Operationeel Programma voor Noord-Nederland. Het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) is de beheerautoriteit van het OP. Het SNN draagt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het programma. Behalve de beheerautoriteit is er in het controle- en beheerssysteem van het OP een rol voor de certificeringsautoriteit en de audit autoriteit. Rol en taken van de autoriteiten zijn beschreven in paragraaf 2.8 van dit jaarverslag
Bestuurlijke structuur SNN Het SNN heeft juridisch de vorm van een gemeenschappelijke regeling naar Nederlands recht en wordt gevormd door de provincies Groningen, Fryslân en Drenthe. Het voorzitterschap van het SNN rouleert om de twee jaar per provincie. Het bestuurssecretariaat is gevestigd bij de provincie die voorzitter is. Tot 1 juli 2013 is dat de provincie Drenthe. Het SNN kent een Algemeen Bestuur (AB), een Dagelijks Bestuur (DB SNN), een Comité van Toezicht en twee bestuurscommissies (BC). Daarnaast kent het SNN twee externe adviescommissies: de bezwarencommissie en de Sociaal Economische Raad Noord-Nederland. In het Algemeen Bestuur van het SNN zitten: • negen leden namens Provinciale Staten (drie per provincie); • het voltallige Dagelijks Bestuur. De heer J. Tichelaar is tot 1 juli 2013 voorzitter van het Algemeen Bestuur. Het Dagelijks Bestuur bestaat uit de drie Commissarissen der Koning (CdK’s) en per provincie twee gedeputeerden. De provinciesecretarissen, de burgemeesters van de gemeenten Assen, Emmen, Groningen en Leeuwarden (NG4) en de directeur van het SNN zijn als adviseurs aan het Dagelijks Bestuur verbonden. De belangrijkste taken van het Dagelijks Bestuur zijn: • het fungeren als strategisch overlegplatform. • het fungeren als aanspreekpunt voor Rijk en Europese Unie. • het besluiten over programma’s en projecten. • het bewaken van de voortgang van het OP en het programma “Koers Noord, op weg naar Pieken”. Samenstelling DB SNN in 2012: Commissarissen der Koningin: • De heer M.J. van den Berg, provincie Groningen • De heer J. Tichelaar, provincie Drenthe (voorzitter DB) • De heer J.A. Jorritsma, provincie Fryslân
128
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Gedeputeerden: • De heer J.H.J. Konst, provincie Fryslân • Tot december 2012 mevrouw W.J. Mansveld, per december 2012 mevrouw Y. van Mastrigt, provincie Groningen • De heer H. Brink, provincie Drenthe • mevrouw S.A.E. Poepjes, provincie Fryslân • De heer M. Boumans, provincie Groningen • De heer A. van der Tuuk, provincie Drenthe Adviseurs provincies (provinciesecretarissen): • Tot november 2012 mevrouw J.M. Imhof, per november 2012 de heer M.A. van Nieuwpoort, provincie Drenthe (secretaris) • De heer H.J. Bolding, provincie Groningen • De heer G. van den Berg, provincie Fryslân Adviseurs NG4: • De heer J.P. Rehwinkel, gemeente Groningen • De heer F. Crone, gemeente Leeuwarden • De heer K.S. Heldoorn, gemeente Assen • De heer C. Bijl, gemeente Emmen Adviseur SNN: • R.A. Engelsman Er zijn twee Bestuurscommissies die het Dagelijks Bestuur adviseren : de Bestuurscommissie Economische Zaken en de Bestuurscommissie Stedelijke Ontwikkeling en Mobiliteit. Het voorzitterschap van de Bestuurscommissies berust bij een van de drie noordelijke provincies en rouleert iedere twee jaar.
Comité van Toezicht Het Comité van Toezicht houdt toezicht op de uitwerking van het OP. De leden van het Comité van Toezicht zijn afkomstig uit zowel de overheid als het bedrijfsleven van Noord-Nederland. De samenstelling was in 2012 als volgt: Voorzitter: De heer J. Tichelaar, voorzitter SNN, Commissaris der Koningin provincie Drenthe Overheid: De heer drs. C. Kortleve, ministerie van EZ, namens het rijk; De heer J.H.J. Konst, gedeputeerde van Fryslân, namens de provincies; De heer B.R. Arends, wethouder gemeente Emmen, namens de gemeenten. Bedrijfsleven (werkgevers): De heer A. Terpstra, T2 Entertainment; De heer J.P. Vaessen, voormalig voorzitter TT Circuit Assen Bedrijfsleven (werknemers):
129
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
De heer H. Roeten, CNV Bedrijvenbond Drachten. Milieuorganisaties: De heer prof.dr.ir. R. Rabbinge, hoogleraar Universiteit van Wageningen. Kennisinstellingen: De heer L. Klaassen, voorzitter CvB Stenden Hogeschool; Mevrouw H. Donkervoort, voorzitter CvB Drenthe College; De heer J. de Jeu, vice-voorzitter CvB Rijksuniversiteit Groningen. Secretarissen: De heer J.G. Wiarda, programmasecretaris; De heer R.J.U. Jansma, hoofd afdeling programma’s SNN. Adviseurs: De heer K. Vander Eecken, EC, DG Regionaal Beleid; De heer K. Magnus, EC, DG Regionaal Beleid; De heer R. Jousma, ministerie van EZ; De heer R.A. Engelsman, directeur SNN.
Stuurgroep Het Dagelijks Bestuur van het SNN neemt formeel de besluiten over subsidies voor projectaanvragen die op grond van het OP Noord worden ingediend en geeft de beschikkingen af. Deze bevoegdheid heeft het DB-SNN gemandateerd aan de Bestuurscommissie Economische Zaken van het SNN. Deze bestuurscommissie wordt daarbij terzijde gestaan door een ambtelijke stuurgroep, die projectaanvragen beoordeelt en een advies uitbrengt aan de bestuurscommissie. De Stuurgroep opereert onder verantwoordelijkheid van het SNN en bestaat uit vertegenwoordigers van de volgende partners: • het SNN: de heer R.A. Engelsman, voorzitter en de heer R.J.U. Jansma, secretaris • het ministerie van EZ: de heer T. Breimer; • de grote steden (Assen, Emmen, Groningen, Leeuwarden): mevrouw M. Kamphuis; • de provincies: Groningen, de heer R. Hoppenbrouwers; Fryslân, de heer J. Slijkhuis; Drenthe, de heer E. Meijerink; • op afroep: andere deskundigen. Voor ieder lid is een plaatsvervanger aangewezen.
Programmasecretariaat De dagelijkse aansturing van het OP ligt in handen van het SNN. Het SNN is verantwoordelijk voor het secretariaat van het OP. Het programmasecretariaat ondersteunt op de eerste plaats het DB SNN in zijn functie van beheerautoriteit, alsook het Comité van Toezicht. Het programmasecretariaat wordt uitgevoerd in nauwe samenwerking met vertegenwoordigers van de drie provincies, de grote steden en het ministerie van EZ, die ambtelijk zijn verenigd in de Werkgroep Programmabeheer.
130
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
De Werkgroep Programmabeheer coördineert en stuurt de dagelijkse uitvoering van het programma, het bereidt vergaderingen van het DB inhoudelijk voor op het gebied van het programmabeheer en het bewaakt de voortgang en de uitputting van het programmabudget. De samenstelling van de werkgroep Programmabeheer was in 2012 als volgt: • het SNN: de heer J.G. Wiarda, voorzitter, de heer R.J.U Jansma, de heer L. Hulsman en de heer D. Kerstholt, secretaris. • de provincies: Groningen, de heer H. Bouman; Fryslân, mevrouw R. Zijlstra-Ytsma; Drenthe, de heer E. Meijerink; • de grote steden (Assen, Emmen, Groningen, Leeuwarden): de heer L. Hellinga; • het ministerie van EZ: de heer T. Breimer.
131
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
Eindnoten i Conclusions Multiannual Financial Framework, European Council 7/8 February 2013, EUCO 37/13. ii In dit jaarverslag worden de begrippen ‘toegekend’, ‘gecommitteerd’ en ‘verleend’ door elkaar heen gebruikt. In alle gevallen wordt hetzelfde bedoeld: een toezegging aan een begunstigde voor de ontvangst van een EFRO-subsidie. Een EFRO-subsidie wordt toegekend als een percentage van de begrote kosten. De werkelijk uitbetaalde subsidie is wordt altijd achteraf, na afloop van een project bepaald. De hoogte wordt berekend op basis van de gerealiseerde en goedgekeurde kosten en het toegekende EFRO-percentage. iii In bijlage A bij dit verslag zijn de basisgegevens opgenomen van alle in 2012 gecommitteerde projecten. iv In 2012 heeft het SNN een interne controle uitgevoerd naar de ‘priority theme’-indeling van de toegekende EFRO-projecten. De interne controle heeft geleid tot correcties bij een aantal projecten. De projecten “Meerweg ontwikkelt Meer” en “TRI Blauwe Stad fase 2” zijn heringedeeld, van categorie 24 ‘Fietspaden‘ (vallend onder ‘Transport’), naar categorie 61 ‘Geïntegreerde projecten voor stads- en plattelandsvernieuwing’ (vallend onder ‘Urban and rural regeneration’). Omdat het bij beide projecten om grootschalige gebiedsontwikkeling gaat was de keuze voor categorie 24 niet logisch. v In tabel 2.2 zijn de prioritaire thema’s geaggregeerd tot het niveau van de hoofdthema’s. De tabel in bijlage B.1 bevat de toedeling van de verleende EFRO-subsidies aan de individuele prioritaire thema’s. Deze laatste indeling is conform het format in bijlage II, deel A , van Verordening (EG) nr. 1828/2006. vi EFRO-subsidies worden naar rato van de toegekende bijdragen aan gerealiseerde subsidiabele kosten toegerekend. Tussen beide percentages kan (desondanks) een verschil ontstaan, als projecten met relatief hoge/lage toegekende EFRO-percentages meer/minder kosten hebben gemaakt dan projecten met relatief lage/hoge toegekende EFRO-percentages. vii De geraamde private bijdrage van € 326 miljoen is inclusief bijdragen in de nietsubsidiabele kosten van de Energiebesparingsregeling en de toeristische regelingen STINAT, STINAG en STINAF, die het SNN namens de provincies uitvoert. viii Formeel bestond de verplichting eruit tegenover de door het Ministerie van EL&I ter beschikking gestelde € 77,2 miljoen aan Pieken-gelden (= € 80 miljoen minus € 2,8 miljoen voor uitvoeringskosten) minimaal € 25 miljoen aan gemeentelijke en provinciale bijdragen te plaatsen. ix Het gaat om het project Binnenstad Plus in Leeuwarden. Van de € 12,9 miljoen aan begrote subsidiabele kosten wordt volgens planning € 7,2 miljoen betaald door de gemeente Leeuwarden. x Zie Annex I bij EC Werkdocument 7 ‘Indicative guidelines on evaluation methods’. xi In 2009 is in opdracht van het Ministerie van EL&I, in samenwerking met de vier Nederlandse beheerautoriteiten voor de regionale EFRO-programma’s, een referentiekader, of ‘tool’ voor indicatoren ontwikkeld. Met de tool kan een bandbreedte worden berekend, waarbinnen de waarden van de indicatoren bruto gecreëerde arbeidsplaatsen en uitgelokte private vervolginvesteringen normaliter behoren te vallen. Groot voordeel van de tool is dat het behandelaars van subsidieaanvragen houvast biedt bij de beoordeling. Vergelijkbare projecten worden op een uniforme manier beoordeeld. De vergelijkbaarheid van projecten wordt zoveel mogelijk geobjectiveerd. Omdat de tool landelijk wordt gehanteerd, worden programma’s bovendien ook onderling beter vergelijkbaar. Het SNN heeft de tool vanaf 2009 consequent gebruikt bij de beoordeling van nieuwe OP-
132
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
aanvragen. Van alle projecten die al vóór de ingebruikname van de tool waren behandeld, zijn begin 2010 de committeringswaarden her beoordeeld. Eind 2011 zijn de indicatorengegevens opnieuw tegen het licht gehouden. De committeringswaarden zijn steekproefsgewijs gecontroleerd. De realisatiewaarden daarentegen zijn integraal opnieuw beoordeeld. Indien daar aanleiding toe was, zijn eerder vastgelegde waarden herijkt. Bij een aantal projecten zijn ook committeringswaarden aangepast. Voor onder meer de indicatoren uitgelokte private vervolginvesteringen, het aantal ondersteunde MKB-bedrijven en het aantal samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennis-/researchinstellingen betekent dit dat verwachtingen (meestal naar beneden) zijn bijgesteld. Omdat er sinds 2010 nieuwe projecten zijn opgenomen en committeringswaarden zijn toegevoegd, zijn de correcties in de meeste gevallen niet direct zichtbaar in de in dit jaarverslag gepresenteerde totaalstand. De integrale controle en herbeoordeling van realisatiewaarden heeft voor de meeste indicatoren tot correcties geleid. Omdat hierbij voor een voorzichtige lijn is gekozen, en opgegeven waarden bij onvoldoende onderbouwing naar ‘0’ zijn bijgesteld, hebben de correcties in de meeste gevallen tot neerwaartse aanpassingen geleid. Voor een aantal indicatoren zijn er omvangrijke correcties doorgevoerd. Dit geldt onder meer voor de uitgelokte private vervolginvesteringen, het aantal ondersteunde MKB-bedrijven en het aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen. Voor deze indicatoren zijn de opgegeven realisatiewaarden in forse mate neerwaarts bijgesteld. De standen die in dit jaarverslag zijn opgenomen, geven naar de opvatting van het SNN een zo getrouw mogelijk beeld van de werkelijkheid en daarmee een zo nauwkeurig mogelijke indicatie voor de inhoudelijke voortgang van het programma. Omdat het bij indicatorenbeoordelingen in veel gevallen om waardeoordelen gaat, blijven de standen, vooral die met realisatiewaarden, onvermijdbaar met enige subjectiviteit omgeven. Zoals aangegeven heeft het SNN bij de herbeoordeling van (subjectieve) realisatiewaarden voor een voorzichtige lijn gekozen. Dit betekent dat de in dit verslag gepresenteerde standen eerder een onderschatting dan een overschatting geven van het werkelijk gerealiseerde effect. xii Om de werkelijkheid zo goed mogelijk te benaderen heeft het SNN ervoor gekozen de kengetallentool tijdens de looptijd van projecten niet te hanteren. De tool bepaalt de realisatiewaarden van genoemde indicatoren vooral via de gerealiseerde kosten (via een multiplier-benadering). Het tijdens de looptijd hanteren van de tool impliceert dat werkgelegenheids- en investeringseffecten naar rato van de gerealiseerde kosten, dus lineair toenemen. Het SNN acht dit voor de meeste projecten niet realistisch. xiii Genoemd aantal is een optelling van de gerealiseerde arbeidsplaatsen via de investeringspremieregeling IPR, de innovatie- en exportregeling NIOF, de human resource-regeling HRM en de toeristische regelingen STINAT, STINAG en STINAF. Voor de energiebesparingsregeling waren ultimo 2012 nog geen werkgelegenheidseffecten geregistreerd. xiv Indicatoren waarbij sprake is van aantallen projecten krijgen een realisatiewaarde 1 zodra een project fysiek is afgerond. Dit hoeft niet in alle gevallen te betekenen dat een project ook al is afgerekend. Dat wil zeggen, de subsidie definitief is vastgesteld. Dit subtiele verschil verklaart onder meer de waarde ‘6’ bij de indicator aantal R&D-projecten. xv De begrippen ‘bestedingen’, ‘gerealiseerde kosten’ en ‘gerealiseerde investeringen’ worden in dit jaarverslag door elkaar heen gebruikt. In alle gevallen wordt hetzelfde bedoeld: de subsidiabele kosten die zijn gemaakt en betaald door eindbegunstigden van EFRO-subsidies.
133
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
xvi Hierbij gelden de volgende uitvoeringsdetails: 7,5% van het budget dat als voorschot is verstrekt van de N+2-norm worden afgehaald. In 2010 is er een versoepeling van de regels doorgevoerd. De versoepeling hield in dat voor de 2007-2013 programmaperiode niet 2009, maar 2010 het eerste jaar werd waarin de N+2 regel werd toegepast. Het budget voor de eerste jaartranche 2007 werd hiertoe evenredig verdeeld over de overige jaartranches. xvii De gerealiseerde EFRO-bedragen zijn berekend als percentage van de gecertificeerde kosten op jaarbasis. De percentages komen overeen met de percentages in de financiële tabel van het OP. xviii Het gaat om € 12,8 miljoen EFRO aan gedeclareerde uitgaven (ongeveer € 28 miljoen aan kosten). Volgens een ruwe schatting (op basis van ervaringen uit het verleden) wordt hiervan uiteindelijk minimaal € 10 miljoen goedgekeurd. xix De opzet van tabel 2.8 sluit aan bij de indeling van de tabel in bijlage XVIII, onder 2.1.2, bij Verordening (EG) Nr. 1828/2006, gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 832/2010. Bij de overeenkomstig overheidsbijdrage gaat om een berekende bijdrage. De berekening is conform de verhouding tussen begrote kosten en begrote overheidsuitgaven in de financiële tabel van het OP. xx Het gaat om de indeling van de tabel in bijlage XVIII, onder 2.1.2, bij Verordening (EG) Nr. 1828/2006, gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 832/2010. xxi Per 31 december 2012 is een totaal (subsidiabel) kostenbedrag begroot van € 816,0 miljoen. De resterende pijplijn omvat voor ongeveer 1,5 miljoen EFRO aan projecten. Bij een gemiddelde EFRO-percentage van 30% (raming) betekent dit ongeveer € 5 miljoen aan additionele begrote kosten. De totale subsidiabele kosten voor de gehele programmaperiode kunnen zo worden begroot op € 821 miljoen. Bij een gemiddelde vrijval van 11,1% (verwacht percentage) kunnen de verwachte te realiseren kosten worden geraamd op € 730 miljoen. Per 31-12-2012 was hiervan € 240 miljoen gerealiseerd (incl. nog niet goedgekeurde kosten). Naar verwachting dient er dus nog voor ongeveer € 490 miljoen aan kosten te worden gerealiseerd. Met een uiterste realisatie op 31 december 2015, betekent dit gemiddeld ongeveer € 163 miljoen te realiseren subsidiabele kosten per jaar. xxii ‘NUTS’ staat voor ‘Nomenclature des Unités Territoriales Statistiques’. De NUTS-3 indeling neemt de provinciegrenzen als uitgangspunt en deelt de provincies ‘kunstmatig’ op in landsdelen met minimaal 150.000 en maximaal 800.000 inwoners. De NUTS-3 indeling komt overeen met de Nederlandse COROP-indeling. COROP staat voor ‘Coördinatie Commissie Regionaal Onderzoeksprogramma’. Dit was de naam van de commissie die in 1971 de indeling van Nederland in COROP-gebieden ontwierp. xxiii NUTS-3 categorie ‘Overig Groningen’ (NL113) bestaat uit de gemeenten Bedum, Ten Boer, Eemsmond, Groningen, Grootegast, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, De Marne, Marum, Slochteren, Winsum en Zuidhorn. xxiv ‘Artikel 13’ verwijst naar een gelijk genummerd artikel in Verordening (EG) Nr. 1828/2006, waarin de taken van beheerautoriteit en controleurs zijn omschreven. xxv Overigens is het SNN van mening dat zowel het bruto als de netto foutpercentages uit de controleverslagen 2010 en 2011, op basis van de definitieve cijfers, onder de 2% liggen. De AA heeft namelijk over beide jaren onder tijdsdruk deels op basis van niet definitieve cijfers gerapporteerd aan de EC, omdat zij de controles niet tijdig klaar had. Nu de cijfers wel definitief zijn, blijkt dat de foutpercentages voor beide jaren onder de 2% uitkomen. De AA heeft dit in de vergadering van het Comité van Toezicht van 18 december 2012 bevestigd. De dreigende betaalstop blijkt daarmee onterecht te zijn geweest.
134
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
xxvi Naast de vier subsidietoekenningen aan nieuwe projecten vond er in 2012 een budgetaanpassing plaats bij bestaande subsidieregelingen die het SNN uitvoert. Vanwege achterblijvende belangstelling werd er circa € 1,5 miljoen EFRO onttrokken aan de investeringspremieregeling IPR. Omgekeerd, werd er, vanwege een grote belangstelling, voor een even groot bedrag extra toegekend aan de NIOF (en in mindere mate HRM). De omzetting werd ‘budget-neutraal’ uitgevoerd via decommitteringen (bij de projecten 004 ‘IPR 2008’ en 089 ‘IPR 2008’) en bijcommitteringen (bij de projecten 257 ‘NIOF 2010’ en 025 ‘HRM’). De omzetting werd op 11 mei 2012 bestuurlijk geaccordeerd. XXVII Aangezien het EFRO-budget voor de prioriteit meer dan de helft van het totale budget voor het programma omvat, mocht een overeenkomstig beeld worden verwacht. xxviii In de tabel zijn de gerealiseerde en gecertificeerde bestedingen door begunstigden omgerekend naar EFRO- bedragen. De omrekening heeft plaatsgevonden conform de EFROverhoudingen in de financiële tabel van het programma. xxix Uitzondering vormen de uitgelokte private vervolginvesteringen waarvoor geen streefwaarden zijn geformuleerd. xxx Het gaat om de steden (N.B. niet de gemeente als geheel): Groningen, Leeuwarden, Emmen, Assen, Harlingen, Franeker, Sneek, Heerenveen, Drachten, Appingedam, Delfzijl, Winschoten, Veendam, Hoogezand-Sappemeer, Eemshaven, Meppel, Hoogeveen, en Coevorden. (Toetsingskader, Bijlage D “In aanmerking komende locaties voor opwaardering van bedrijfslocaties”.) xxxi De economische kernzones omvatten de gemeenten Harlingen, Franekeradeel, Menaldumadeel, Leeuwarden, Smallingerland, Opsterland, Heerenveen, Skarsterlân, Sneek (per 1 januari 2011 opgegaan in de nieuwe gemeente Súdwest-Fryslân), Eemsmond, Delfzijl, Appingedam, Scheemda, Winschoten (Scheemda en Winschoten per 1 januari 2010 opgegaan in de nieuwe gemeente Oldambt), Menterwolde, Veendam, Hoogezand-Sappemeer, Haren, Groningen, Leek, Tynaarlo, Noordenveld, Assen, Emmen, Coevorden, Hoogeveen, De Wolden en Meppel. xxxii Uitzondering vormen de uitgelokte private vervolginvesteringen waarvoor net als in prioriteit 1 geen streefwaarden zijn geformuleerd. xxxiii Alleen wanneer door onverwacht hoge vrijval de budgetruimte toeneemt kunnen er de komende jaren nog projecten worden toegevoegd en committeringswaarden van indicatoren worden aangepast. xxxiv Omdat het Operationeel Programma gezwaluwstaart met het Koers Noord- Pieken in de Delta en Transitieprogramma wordt uitgevoerd kan het SNN ook ‘Pieken’- en ‘Transitie’subsidies inzetten. 90% van het Pieken-budget van € 80 miljoen is gebruikt als cofinanciering voor projecten in prioriteit 1. Ook Transitie- middelen (± € 44 miljoen budget, inclusief overcommittering) zijn voor een groot deel (55%) als cofinanciering voor projecten in prioriteit 1 ingezet. xxxv De lager dan verwachte nationale publieke bijdrage wordt deels veroorzaakt door de geringere inzet van Rijkscofinancieringssubsidies in deze prioriteit. xxxvi Er werd in 2012 door de gemeente Groningen voor Grote Markt Oostwand aanvullend voor ongeveer € 5 miljoen gedeclareerd. Ultimo 2012 waren deze kosten echter nog niet goedgekeurd. xxxvii De indicator ‘uitgelokte private vervolginvesteringen’, waarvoor geen streefwaarden zijn vastgelegd, wordt in dit verband buiten beschouwing gelaten.
135
Jaarverslag 2012 Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013
xxxviii Doordat er ook projecten zijn afgerond met hogere kosten dan begroot en toegekende EFRO-bedragen maximale bedragen zijn, is het realisatiepercentage van de kosten hoger dan dat van het EFRO. Op einddatum van het programma wordt een vrijvalpercentage van 11,1% verwacht. xxxix Op de afgeronde projecten zijn niet alle indicatoren van toepassing. Indicatoren die niet van toepassing zijn, hebben als gecommitteerde waarde een ‘0’ (en logischerwijs als gerealiseerde waarde ook een ‘0’). xl Van deze € 518 miljoen is circa € 490 miljoen nog niet gerealiseerd. De overige € 28 miljoen was op 31 december 2012 al wel gerealiseerd, maar waren de controles op nog niet uitgevoerd of afgerond.
136
Colofon / identificatie Uitgave
Jaarlijks verslag over de uitvoering van Operationeel Programma Noord-Nederland 2007 - 2013, Doelstelling ‘Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’. Managementautoriteit
Samenwerkingsverband Noord-Nederland Doelstelling
Structurele bijstandsverlening van de Gemeenschap uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling in de regio ‘Noord-Nederland’, die onder de doelstelling regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid valt. Subsidiabel gebied
Noord-Nederland (provincies Drenthe, Fryslân en Groningen) Programmeringsperiode
2007 - 2013 Programmanummer (CCI-nr.)
CCI 2007 NL 16 2 PO 001 Titel van het programma
Operationeel programma Noord-Nederland 2007 - 2013 Verslagjaar
2012 Datum van goedkeuring van het jaarverslag door het Comité van Toezicht
25 juni 2013 Tekst
SNN en Corien Lambregtse Concept en grafisch ontwerp
studio Tineke Wieringa Fotografie
Gemeente Leeuwarden Provincie Groningen SNN Stichting China en Noord-Nederland Stichting IJkdijk TCNN UMCG SNN Laan Corpus den Hoorn 200 Postbus 779 9700 AT Groningen T 050 522 49 00 F 050 527 60 91 E
[email protected] www.snn.eu
www.snn.eu