Een wereld te winnen
De concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven
Een wereld te winnen Inhoudsopgave Vooraf
2
1
Ondernemingsklimaat in beweging
3
2
Offshoring
10
3
Regelgeving
17
4
Competitieve sectoren
25
Ten slotte: aanbevelingen
38
Geraadpleegde bronnen
40
Colofon
41
1
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen Vooraf En langs het tuinpad van m'n vader Zag ik de hoge bomen staan Ik was een kind en wist niet beter Dan dat 't nooit voorbij zou gaan. Vlak voor zijn overlijden in 1974 verscheen dat heerlijk droefgeestige lied ‘Het dorp’ van Wim Sonneveld op de grammofoonplaat, ook wel ‘plaat’ genoemd. Het liedje verwoordde het heimwee naar wat geweest was, maar niet meer terugkwam. Het aloude dorp was blijkbaar aan het verdwijnen. Nieuwe massamedia als telefoon en televisie maakten afstanden overbrugbaar en creëerden een totaal ander dorp, de global village. Zo ging het en zo gaat het. Vernieuwingen stapelen zich op. Steeds sneller wordt wat veilig en vertrouwd was ingeruild voor het nieuwe, het ongewisse. Producten komen en gaan. Inmiddels zijn we ruim dertig jaar verder en is de grammofoonplaat al weer verleden tijd. Sterker nog, de opvolger van de plaat, de cd, lijkt het af te leggen tegen de i-pod en de mp3-speler. Veilige, maar vaak ook hinderlijke grenzen tussen landen, markten en mensen verdwijnen. Dorpsbewoners die het kunnen bijbenen worden kosmopolieten die real time on line verbonden zijn met de rest van de wereld. Wie het volgen kunnen, vinden dat vaak heerlijk, anderen zijn van de leg. In deze vluchtige, verwarrende wereld werken Nederlandse ondernemers. Ze staan onder grote druk. De houdbaarheidsperiode van hun producten wordt steeds korter, de kennisvoorsprong op afnemers verdwijnt. Uit allerlei hoeken en gaten duiken nieuwe concurrenten op. Nederlandse ondernemers bedrijven topsport. Bij al dat rennen en ploeteren is het goed zo nu en dan het anker uit te werpen en te bekijken waar we staan en waar we heengaan. We beperken ons wel. Omdat we in ons rapport Concurreren kun je leren twee jaar geleden uitgebreid stil hebben gestaan bij het innovatievermogen van Nederlandse ondernemers, houden we dat nu kort. We beginnen in hoofdstuk 1 met de dynamische wereld te beschrijven waarin de Nederlandse ondernemer opereert. Daarna gaan we in op drie onderwerpen waarvan we denken dat ze ondernemers wel eens slapeloze nachten bezorgen. We willen achtereenvolgens: •
nagaan hoe offshoring de Nederlandse concurrentiepositie beïnvloedt (hoofdstuk 2);
•
ons afvragen of we te maken hebben met een overdaad aan regels die onze slagkracht aantast of dat die regelgeving onze welvaart juist ondersteunt (hoofdstuk 3);
•
aanwijzen wat onder het gesternte van globalisering kansrijke Nederlandse clusters van bedrijfstakken zijn (hoofdstuk 4).
Economisch Bureau/Sector Research, oktober 2006 Jeannette de Beus, 020-6292546,
[email protected] Casper Burgering, 020-3832693,
[email protected] Nico Klene, 020- 6284204,
[email protected] Ruben van Leeuwen, 020-6280491,
[email protected] Hein Schotsman, 020- 6283800,
[email protected]
2
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen 1
Ondernemingsklimaat in beweging
De wereld waarin de Nederlandse ondernemer opereert, verandert snel. En de ondernemer die de continuïteit van zijn bedrijf liefheeft, beweegt mee. Intuïtief zal iedereen het hiermee eens zijn. Stilstand is immers achteruitgang? Toch gaat achter deze gemeenplaatsen een wereld aan vragen schuil. Wat verandert er dan wel zo snel? Hebben we het dan over nieuwe elektronica, over de snelle economische groei in China, de uitbreiding van de EU, of over de vergrijzing? En beweegt de Nederlandse ondernemer inderdaad voldoende mee? Hoe doet hij dat? Doet hij dat beter dan zijn buitenlandse concurrenten? En hoe komt het dat hij al dan niet beter presteert? We laten in dit hoofdstuk zien met welke klimaatsveranderingen Nederlandse ondernemers te maken hebben. Deze veranderingen hebben soms een maatschappelijk tintje, bijvoorbeeld als het gaat om de waardering van ondernemerschap. Vaak hebben ze te maken met globalisering. Grenzen tussen markten vallen weg en concurrentie verhevigt door het afschaffen van regels en gebruikmaking van nieuwe technologie. We denken dan bijvoorbeeld aan de uitbreiding en verdieping van de EU en aan de opkomst van internettechnologie. Ook de macro-economische krachtsverhoudingen tussen landen zijn in beweging. Economische groei is nu eenmaal geen constante grootheid. Vanuit de drie genoemde invalshoeken (ondernemerschap, globalisering en
Figuur 1.1 Vaardigheden algemeen
macro-economie) schetsen we onze concurrentiepositie anno 2006.
Plaats binnen groep van 47 landen (hoe lager de score, des te vaardiger de ondernemer)
Ondernemerschap
SE NL US IE DE UK ES IT FR PL
Onderzoek bevestigt wat intuïtief voor zich spreekt: goed ondernemerschap bevordert economische groei. We gaan nader in op enkele aspecten van ondernemerschap. Vaardigheden Een basale vraag is of Nederlanders goede ondernemers zijn. Het is ook een moeilijke 0
10
20
30
40
50
Bron: J.M. Irigoyen, 2002.
vraag want capaciteiten en omstandigheden zijn moeilijk uit elkaar te houden. In een wat gedateerde studie naar vaardigheden van ondernemers kwamen allerlei kwaliteiten aan de orde zoals het omgaan met belangen van aandeelhouders, maatschappij en milieu, met werknemers en met ethische zaken.1 Deze werden ingedeeld in vier blokken, te weten leiderschap, competenties, ondernemerschap en waarden. Nederland eindigde als tweede achter Zweden (figuur 1.1). We komen heel ver als het gaat om competenties en waarden, en minder ver op het gebied van ondernemerschap en
Figuur 1.2 Ondernemerschap
leiderschap. Opvallend in dit onderzoek is dat afgezien van Ierland geen enkel land
Plaats binnen groep van 47 landen
van de EU hoog staat bij het onderdeel ondernemerschap (figuur 1.2).
(hoe lager de score, des te vaardiger de ondernemer)
US HK IE NL SE IT DE GB FR RU
Opleiding We leven in een samenleving waarin de dienstensector de industriële bedrijvigheid steeds meer overvleugelt. Menselijke vaardigheden zijn in een diensteneconomie kostbare 'grondstoffen'. Dat geldt des te meer omdat concurreren op de prijs van arbeid slechts in beperkte mate mogelijk is. Binnen de EU valt met loonmatiging goed te scoren, maar de verschillen met de opkomende markten zijn daarvoor te groot. Het ver0
10
Bron: J.M. Irigoyen, 2002.
20
30
40
50
groten van vaardigheden is dan de aangewezen manier om in de concurrentiestrijd overeind te blijven. Dat brengt ons bij de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs.
1
J.M. Irigoyen, Business management factors and performance across countries, 2002.
3
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen Er is een verband tussen opleidingsniveaus, R&D-inspanningen, innovaties en concurrentiekracht. Hoe beter mensen zijn opgeleid, des te eerder zullen ze in staat zijn tot
Figuur 1.3 Schooluitval zonder startkwalificatie
vernieuwende activiteiten op hun werkplek. Dat komt de prestaties van hun bedrijf ten
Percentage niet-schoolgaande 20- tot 24-jarigen die geen startkwalificatie hebben
goede. Bedrijven in landen waar goede opleidingen bestaan, hebben een concurrentievoordeel.2 Er is een groep landen die het over de hele linie niet goed doet, met name
ES IT NL FR DE US SE FI UK PL
de Zuid-Europese landen. En er is een groep die op alle fronten hoog scoort: de VS, Zweden en Finland behoren daartoe. Ten slotte is er een brede modale groep. Nederland maakt daar deel van uit, zo concludeerden we in ‘Concurreren kun je leren’. Matig scoort Nederland als het gaat om ‘voortijdige’ schoolverlaters (figuur 1.3). Het is zorgwekkend dat bij ons relatief veel jongeren de middelbare school verlaten zonder een zogenoemde startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo-2 of havo-niveau). Uit de 0
10
20
30
40
cijfers van andere landen blijkt dat het veel beter kan. Hier gaat talent verloren.
Bron: OECD, Education at a glance, 2005.
Imago Een ondernemer moet over capaciteiten beschikken, maar ook de ruimte krijgen om
Figuur 1.4 Houding t.o.v. ondernemerschap Percentage dat ondernemerschap ziet als goede manier om de kost te verdienen (2004)
zich te ontplooien. Het is daarom van belang dat een ondernemer een gewaardeerde medeburger is. In een omgeving waarin ze geen aanmoedigingen krijgen, spelen ze in feite een uitwedstrijd. Dat bevordert de prestaties niet. Vooral bij het starten van een
US IRL ES IT FR UK DE SE NL FI
bedrijf speelt de houding van het publiek. Nederlanders zijn risicomijdend ingesteld, zeker vergeleken met Amerikanen. Waarom zou je aan iets beginnen als je niet zeker weet dat het goed afloopt (figuur 1.4)? En de failliete ondernemer wordt vaak gestigmatiseerd als iemand die ondanks alle waarschuwingen toch zo nodig zijn nek moest uitsteken, en nu dus op de blaren zit, een loser. Meer dan elders overheerst in ons land de opinie dat iemand die failliet is gegaan, zijn beurt heeft verspeeld en geen tweede 20
30
40
50
60
70
Bron: CBS, Het Nederlandse ondernemingsklimaat in cijfers, 2006.
Gastvrijheid Amsterdam .…... Met name 'expats' - tijdelijke werknemers uit het buitenland - zijn kritisch over de gastvrijheid.
kans moet krijgen. Het aantal oprichtingen en opheffingen van bedrijven als percentage van het totale aantal ondernemingen is dan ook niet bijster hoog.3 Talenten blijven zo onbenut. Dat tast ons vermogen om te innoveren aan en dus onze economische groei. In een grenzeloos Europa willen bedrijven de juiste persoon op de juiste plaats hebben en die juiste persoon komt niet per se uit eigen land. De belangstelling van buitenlanders voor een baan in Nederland zal, voorzover er vrij personenverkeer is, vooral afhangen van hoe zij ons leef- en werkklimaat waarderen. Daar valt veel over te zeggen.
Een belangrijke klacht die expats uiten in het O+S-onderzoek, is de onvriendelijke houding van winkelpersoneel. Verder heeft een betrekkelijk groot aantal expats slechte ervaringen met de bureaucratie bij de Vreemdelingendienst, het stadhuis en woningbemiddelaars. Zij klagen voorts over het gebrek aan Engelstalige informatie.
Voor ons overheerst toch het onbehagen over incidenten de afgelopen jaren die het
Verder zijn Amsterdammers minder tolerant, liberaal en open van geest dan de expats hadden verwacht. Het gemak om vriendschap te sluiten met de inwoners valt ook tegen.
alleen als er niemand binnen de EU is te vinden met vergelijkbare kwalificaties.
…….. Handelsgeest is niet bepaald een kenmerk van de stad, vinden expats, hoe graag de gemeente zich in het buitenland ook wil afficheren als zakenstad.
Behalve waardering door het publiek is ook een meewerkende overheid nodig voor
Een kwart van de buitenlanders noemt de bewegwijzering bedroevend.
tegengaan van oneerlijke concurrentie. Maar ze perkt die ruimte ook in, bijvoorbeeld
eeuwenoude imago van Nederland als gastvrij land hebben aangetast. Bovendien valt het niet mee de benodigde vergunningen te verkrijgen. Het snelloket voor kennismigranten is een hele verbetering, maar geldt slechts voor een kleine groep duurbetaalde expats. Het aantrekken van andere werknemers buiten de EU kan nog steeds
De faciliterende overheid goed ondernemerschap. De overheid geeft en beperkt de speelruimte voor bedrijven. Ze maakt ondernemen mogelijk, bijvoorbeeld door de aanleg van infrastructuur en het om het milieu te beschermen. Soms is verbetering geboden.
Bron: Het Parool, 13 juli 2006.
2 3
EC, European Competitiveness Report 2004, en EC, European Innovation Scoreboard, 2006. EIM, Internationale Benchmark, 2006.
4
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen •
Figuur 1.5 Efficiëntie distributie-infrastructuur
De bereikbaarheid van Nederland over zee en door de lucht is goed. Binnen Europa zijn alleen vanaf Frankfurt meer bestemmingen vliegend te bereiken dan vanaf Schiphol. Rotterdam is de grootste haven van Europa. Ondanks
oplopend, schaal 1-10
deze ‘topattracties’ scoort Nederland middelmatig als managers naar de effi-
DK DE US FR SE NL JP ES UK IT
ciëntie van onze distributie-infrastructuur wordt gevraagd (figuur 1.5).4 •
Dat komt omdat de bereikbaarheid over de weg niet overhoudt. Vier jaar geleden constateerde Economische Zaken al dat steden als Frankfurt, Londen en Parijs beter bereikbaar zijn dan onze grote steden. Duidelijk is dat de situatie op onze wegen de afgelopen jaren verder verslechterd is. De filezwaarte steeg tussen 2000 en 2005 van 8,9 naar 10,5.5
0
2
4
6
8
•
10
Over de beschikbaarheid en kwaliteit van bedrijfsruimtes zijn geen vergelijkende internationale statistieken beschikbaar. Wel is bekend dat de prijs van
Bron: CBS, 2006.
kantoorruimte op toplocaties in internationaal perspectief gemiddeld is. •
Verschillende malen is aangetoond dat een behoorlijke ICT-infrastructuur goed is voor de economische groei. Bestedingen aan ICT liggen in Nederland, internationaal gezien, op een hoog niveau. Nederland heeft een goede
Figuur 1.6 Aantal breedbandaansluitingen
reputatie op het gebied van breedbandinternet (figuur 1.6) en telefonie. Rela-
per 100 inwoners
tief veel Nederlanders hebben een internetaansluiting.
NL DK SE US UK FR DE IT ES IE
De ondernemer in de weegschaal In internationale statistieken over aantallen ondernemers, jonge bedrijven en snelle groeiers zie je Nederlandse bedrijven niet terug in de bovenste regionen. Dat is geen verrassing gelet op de plaats van de ondernemer op de Nederlandse sociale ladder. Hij wordt al snel als een gevaarlijke stuntpiloot gezien. Overheden in de Engelssprekende landen (inclusief de VS) geven de ondernemer de meeste ruimte, Zuid0
5
Bron: CBS, 2006.
10
15
20
25
Europese de minste, en Nederland bevindt zich met Duitsland daar ergens tussenin. Behalve het ondernemerschap laat ook het onderwijs te wensen over. Minder goed onderwijs betekent uiteindelijk een minder innovatieve economie, en dus een verzwakking van de concurrentiepositie. Dat is geen vrolijk vooruitzicht, te meer omdat er veel tijd overheen gaat voordat veranderingen in het onderwijs tot meer innovaties bij bedrijven leiden.
Globalisering De internationale handel heeft zich in de voorbije eeuwen onstuimig ontwikkeld. Sinds 1820 is de mondiale buitenlandse handel jaarlijks met bijna 4% gestegen terwijl de totale mondiale productie gemiddeld met ruim 2% toenam. Dat betekent dat jaar in jaar uit consumenten en bedrijven zich meer op het buitenland oriënteren. Dat gebeurt al eeuwenlang en dat gaat nog wel een poosje door. Wij bespreken twee vormen waarin die globalisering zichtbaar wordt: de steeds dichterbij komende opkomende markten en de ontplooiing van de EU. EU: interne markt De creatie van de interne markt is al decennia gaande. De Europese burger vaart er wel bij. Een studie uit 2002 liet zien dat in de tien jaar daarvoor 1,8% BBP-stijging en 2,5 miljoen banen op het conto van de interne markt kwamen. Maar wat is een interne markt? Een transparante Europese markt gaat veel verder dan opheffing van grens-
4 5
CBS, Het Nederlandse ondernemingsklimaat in cijfers, 2006. Lengte keer duur file, uitgedrukt in miljoenen kilometerminuten, Rijkswaterstaat, Filemonitor, 2005.
5
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen posten. Daarom staat al sinds 1992, toen die binnengrenzen, formeel geredeneerd, niet meer bestonden, de voltooiing van de interne markt op de agenda. De Europese Commissie (EC) constateert in een recent rapport dat er op een aantal fronten nog steeds tekortkomingen zijn.6 Er is vooral sprake van fragmentatie op dienstenmarkten. Daardoor zijn er hardnekkige verschillen tussen prijzen van diensten binnen de EU. Vooral financiële diensten voor consumenten, vervoer en telecommunicatie worden genoemd. En het blijft met name voor kleinere dienstverlenende bedrijven moeilijk om over de grenzen zaken te doen. Diensten zijn verantwoordelijk voor 70% van het BBP en de banen in de EU, maar de handel tussen landen in de EU betreft slechts voor 20% diensten. Vaak zit de pijn niet in regels die discrimineren tussen ingezetenen en niet-ingezetenen. Het probleem is dat een bedrijf dat exporteert naar of werkt in meerdere lidstaten met steeds weer verschillende voorschriften en procedures te maken heeft. Procedures die in het land van herkomst al doorlopen zijn, moeten worden herhaald. Soms moeten bedrijven zich zelfs in het land van verkoop vestigen alvorens zaken te mogen doen. Juist kleinere bedrijven kunnen zich vaak niet door de bureaucratie heen worstelen. De lidstaten van de EU vormen dan ook geen Verenigde Staten van Europa. De VS en de EU kennen beide afzonderlijke staten. Maar de Amerikaanse staten vormen met zijn
Figuur 1.7 Groei BBP
allen een hechte politieke unie. De cultuur is er homogener, er is een dominante taal en de instituties zijn er veel meer geharmoniseerd dan in de EU. De VS vormen een
% j-o-j
land, Europa bestaat uit landen; landen die eeuwenlang los van elkaar hebben geope-
5 4
reerd. Gevolg is dat vooral kleinere Europese bedrijven minder snel dan hun Ameri-
3
kaanse collega's geneigd zijn buiten de grenzen van hun land dan wel staat te opere-
2
ren. De concurrentie tussen bedrijven is daardoor bij ons minder intens dan het geval
1
zou zijn zonder uiteenlopende spelregels. De voltooiing van de interne markt brengt de
0
EU dichter bij de VS, maar verschillen blijven bestaan. Dat de EU ondanks de creatie 98
00
02
04
06
van de interne markt qua economische groei meestal slechter presteert dan de grote tegenspeler, de VS (figuur 1.7), valt hier niet los van te zien.
—— EU-15 Bron: Thomson Financial.
VS
EU: uitbreiding Verdieping van de EU bleek de afgelopen jaren moeilijk. Verbreding lukte beter. De EU was al 's werelds grootste markt en werd in 2004 door de toetreding van tien nieuwe lidstaten nog veel groter. De EU wordt nu bevolkt door ruim 450 miljoen mensen, van wie een kleine 75 miljoen in de nieuwe lidstaten wonen. Het gezamenlijke BBP bedraagt zo’n € 10.000 mrd, ongeveer evenveel als dat van de VS. Het gebied is goed voor 20% van de wereldhandel. Voor de nieuwe lidstaten was de macro-economische betekenis van de uitbreiding groot, voor de oude lidstaten gold dat veel minder. Het CPB schatte dat het de oude lidstaten tot 2020 slechts 0 tot 0,1% extra groei oplevert. Het BBP van de nieuwe lidstaten bedraagt namelijk slechts 5% van dat van de EU-15. Nederland en de EU De integratie van de EU is ver gevorderd. Het is moeilijk de invloed ervan op het bedrijfsleven in Nederland geïsoleerd te meten. De internationale vervlechting van Nederland is niet met de EU begonnen. En de andere EU-landen zijn niet alleen dankzij de EU, maar ook omdat het buren of buren van buren zijn, voor de hand liggende handelspartners. Het aandeel van onze uitvoer in het BBP steeg van 50% in 1980 naar bijna 80% nu. Ruim 75% van de uitvoer van goederen gaat naar landen binnen de EU. 6
EC, Openbare raadpleging over de toekomst van de interne markt, Brussel 2006.
6
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen
Marktintegratie komt de economische groei ten goede, zagen we. Het is gunstig voor de consument en voor het bedrijfsleven, zij het niet voor elk bedrijf. Verhevigde buitenlandse concurrentie betekent dat bedrijven meer op het scherp van de snede moeten opereren. Vooral in de industriële sector is de concurrentiedruk vergroot omdat de interne markt hier veelal een feit is. Omdat de nieuwe lidstaten in economisch opzicht klein zijn, heeft de uitbreiding een minimaal effect op de Nederlandse economie als geheel. De voordelen van de uitbreiding voor Nederlandse ondernemers liggen in het verlengde van die voor onze economie: beter bereikbare markten voor uitvoer en directe investeringen, meer mogelijkheden om goedkoop en redelijk opgeleid personeel in te huren. Steeds meer Nederlandse exporteurs doen inmiddels zaken in de nieuwe lidstaten. De waarde van de uitvoer naar de nieuwe lidstaten is in de afgelopen tien jaar meer dan verdubbeld. Toch blijft het aandeel in de totale uitvoer bescheiden: in 1996 was dat ruim 3,5% en nu is het 5%. Voor sommige ondernemers, vooral in arbeidsintensieve sectoren, leek de
De Chinese zegen
toename van de concurrentie uit de nieuwe lidstaten een bedreiging. We hebben In een recente studie laat het Centraal Planbureau zien dat ons land per saldo heeft geprofiteerd van de sterke opkomst van China. Door de invoer van goedkope producten uit dat land is de inflatie in ons land in de periode 2001-2005 0,2%-pt lager uitgevallen. De belangrijkste reden voor Nederlandse ondernemingen om in China te investeren is de grote en snel groeiende omvang van de Chinese markt. Goedkope arbeid is minder belangrijk. De stijging van de Chinese uitvoer naar Europa heeft de rol van Nederland als distributiecentrum – getuige de cijfers van de wederuitvoer - verstevigd. De werkgelegenheid dankzij de uitvoer naar China en de wederuitvoer van Chinese invoer wordt geschat op zo’n half procent van de totale werkgelegenheid. Volgens het CPB blijven deze invloeden op de middellange termijn bestaan.
inmiddels de indruk dat deze ondernemers vaak van de nood een deugd maken door hun eigen productieprocessen deels te verplaatsen naar deze landen. Opkomende markten Trots melden we (in tabel 1.1) dat onze economie in 2006 met 3% groeit en het dus goed doet binnen de peer group. Deze prestatie komt in een ander daglicht te staan als we ons realiseren dat de landen die tot de zogenaamde opkomende markten behoren, hun BBP jaarlijks gemiddeld met 7% zien groeien. De opmars van deze landen is een spectaculair verschijnsel. De consument merkt het op een aangename manier in zijn portemonnee. Maar er is meer. Het aandeel van de grootste opkomende markten (Brazilië, Rusland, India en China) in het mondiale BBP is aanzienlijk. Het aandeel van hun
Bron: CPB, China and the Dutch economy, 2006.
uitvoer in de wereldhandel is al 30% en groeit snel. Als we op koopkrachtpariteit gebaseerde wisselkoersen hanteren, is China de tweede economie van de wereld en India de vierde. Beide landen verbreden hun productaanbod razendsnel. De concurrentie beperkt zich al lang niet meer tot arbeidsintensieve producten. In toenemende mate komen kennisintensieve producten op de markt. De lonen in opkomende markten zijn, ook na correctie voor productiviteitsverschillen, vaak veel lager dan in de industrielanden. Dat veroorzaakt zowel bedrijfsverplaatsing als arbeidsmigratie. In hoofdstuk 2 kijken we naar de mogelijkheden die deze opkomende markten bieden voor bedrijfs-
Figuur 1.8 BBP per hoofd
verplaatsing en de betekenis ervan voor ons bedrijfsleven.
EUR, omrekening op basis van koopkrachtpariteit
US IE NL UK SE JP FR DE IT ES 20000
Macro-economische krachten Thuismarkt Is de Nederlandse thuismarkt een degelijke basis? Is onze economie gezond en welvarend, vergeleken met die van omringende landen? Een belangrijke vraag want bedrijven zullen minder goed functioneren als de thuismarkt van slag is. Verreweg de 23000
Bron: CBS, 2006.
26000
29000
32000
35000
meeste ondernemers slijten hun waar immers grotendeels op de binnenlandse markt. Om welvaart te meten kun je kijken naar het bruto binnenlands product (BBP) per hoofd van de bevolking. Volgens deze maatstaf scoort Nederland hoog, vergeleken met de andere EU-landen (figuur 1.8). De VS steken daar weer bovenuit. We schreven in de vorige paragraaf al iets over de betere prestaties van de VS. 7
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen Figuur 1.9 BBP per gewerkt uur EUR, omrekening op basis van koopkrachtpariteit
Het ene land heeft een hoger BBP per hoofd dan het andere omdat haar inwoners
BE FR NL US IT DE SE UK ES JP
efficiënter werken, meer uren maken en/of omdat de participatiegraad er hoger is. Met behulp van de plaatjes hiernaast zien we hoe de kaarten geschud zijn. Amerikanen maken vooral meer uren dan de meeste Europeanen. Ze werken blijkbaar niet efficienter (figuur 1.9) en de participatiegraad springt er ook niet echt bovenuit (figuur 1.10). Nederland scoort vergeleken met de andere landen behoorlijk als het gaat om het BBP per gewerkt uur (arbeidsproductiviteit) en om de participatiegraad. Qua aantallen gewerkte uren bivakkeert Nederland echter aan de onderkant. Dat komt omdat Neder20
25
30
35
40
45
Bron: CBS, 2006.
land verhoudingsgewijs veel parttimers kent en een korte werkweek. De kracht van een economie valt af te lezen aan de snelheid waarmee ze groeit. Een goede maatstaf is de groei van het BBP. De Nederlandse economie is, op die manier
Figuur 1.10 Werkuren en participatiegraad
gemeten, in de jaren negentig bovengemiddeld gegroeid (tabel 1.1). Na 2000 lieten we het enkele jaren afweten, maar die periode lijkt ten einde te zijn gekomen. We ver-
1800
90
wachten voor 2006 eindelijk weer eens een groeicijfer voor Nederland dat boven het
1600
80
gemiddelde van de EU-15 ligt. Per saldo week Nederland qua groei van het BBP de
1400
70
1200
60
1000
50 NL FR DE SE IT UK FI US JP ES
afgelopen vijftien jaar nauwelijks af van het gemiddelde plaatje dat neerkomt op een economische groei over de hele periode met zo’n 70%. De totale BBP-groei lag in de VS hoger dan bij ons omdat de VS een relatief hard groeiende beroepsbevolking kenden. De economische groei in ons land gedurende de afgelopen jaren kwam vooral tot stand door de toename van het aantal werkenden, en, op de tweede plaats, door de groei van de arbeidsproductiviteit. Het aantal gewerkte uren fungeerde als drukkende
Aantal uren per werkende per jaar (l.a.)
factor.
Participatiegraad (aandeel beroepsbevolking, r.a.) Bron: CBS, 2006.
Het BBP is een gebruikelijke maar onvolmaakte meetlat. Alleen wat verkocht wordt en dus een prijs heeft, komt in beeld. Positieve zaken als schone lucht tellen meestal niet
Tabel 1.1 BBP-groei
mee en negatieve, zoals de uitputting van energiebronnen, al evenmin. Efficiënt om-
% j-o-j, gemiddeld
springen met schaarse energiebronnen komt toekomstige generaties ten goede. Maar
86-90
91-95
96-00
01-05
06
US
3,3
2,4
4,1
2,6
3,3
groter concurrentievoordeel op. Het CBS heeft de energie-intensiteit van verschillende
EMU
3,2
1,8
2,6
1,3
2,5
DE
economieën gemeten (figuur 1.11).7 Nederland excelleert niet, maar neemt een
2,9
1,6
1,8
0,7
2,5
FR
3,3
1,1
2,7
1,5
2,3
IT
2,9
1,3
1,9
0,7
1,6
ES
4,5
1,4
3,8
3,1
3,5
IE
3,5
2,7
4,8
5,1
4,9
NL
3,1
2,1
3,7
0,8
3,0
er zijn meer voordelen: bij voortdurend stijgende energieprijzen levert het een steeds
middenpositie tussen het zeer energie-efficiënte Japan en haar tegenhanger, de VS. Per saldo behoort Nederland tot de meest welvarende landen van de EU en de economie lijkt, na een inzinking aan het begin van deze eeuw, weer in goede vorm. Dat betekent dat Nederlandse ondernemers over een gezonde thuismarkt beschikken.
Bron: Thomson Financial.
Kosten
Figuur 1.11 Energie-intensiteit
De kosten verbonden aan het opzetten van een onderneming kunnen flink uiteenlopen. In hoofdstuk 3 gaan we in op deze opstartkosten. Een andere in het oog springende
Kg olie-equivalent per € 1000 BBP
kostenpost is de vennootschapsbelasting. De hoogte van deze belasting is belangrijk
US FI ES UK NL IT FR DE DK JP
bij de keuze van een vestigingsplaats. Het succes van bijvoorbeeld Ierland is mede te danken aan zijn lage vennootschapsbelasting (12,5%). We zien al jarenlang dat de tarieven over de hele linie van de EU aan het zakken zijn. Het Nederlandse tarief was in de jaren tachtig van de vorige eeuw nog 42%. In 2007 zal dit naar verwachting gereduceerd zijn tot 25,5%, vlak onder het gemiddelde van de EU-25 (26,5%). 100
150
Bron: CBS, 2006.
200
250
300
350 7
CBS, 2006.
8
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen De loonkosten vormen een zwaarder wegende post. Nederland had door de beheerste
Figuur 1.12 Concurrentiepositie
loonontwikkeling tot tien jaar geleden een kostenvoordeel opgebouwd ten opzichte van
Arbeidskosten per eenheid t.o.v. concurrentie (1990=100)
de Europese concurrenten (figuur 1.12). Daarna volgde een draai. De concurrentie-
115
positie is tussen 2000 en 2005 flink achteruit gegaan. De arbeidskosten per eenheid
110
product namen met een vijfde toe ten opzichte van concurrerende landen. Dat kwam
105
door een relatief krappe arbeidsmarkt en oplopende pensioenpremies. Bovendien is de
100
euro in deze periode duurder geworden tegenover de dollar. Dat heeft onze relatief
95
open economie hard geraakt. Voor het toekomstige marktaandeel van de uitvoer is het
90
belangrijk dat de arbeidskosten minder stijgen dan bij de concurrenten. 90
95
00
05
Bovenstaande kostenvergelijkingen betreffen ‘losse’ elementen. KPMG onderzoekt
Gebaseerd op CPB, Centraal Economisch Plan, 2006.
regelmatig over de volle breedte hoe de kosten van zakendoen in verschillende landen zich onderling verhouden (figuur 1.13); 27 kostencomponenten zijn onder de loep
Figuur 1.13 Kosten voor bedrijven
genomen in negen landen.8 Loonkosten wegen zwaar, maar ook belastingen en kosten
Kostenvoordeel (+) of –nadeel (-) t.o.v. de VS, in %
van transport, openbare nutsvoorzieningen en andere vestigingskosten zijn meegewo-
30
gen. Nederland scoort behoorlijk, zeker vergeleken met zijn grootste buurland, waar de
20
loonkosten relatief hoog zijn.
10
Een wereld te winnen
0
We sluiten af met een recent onderzoek van het vooraanstaande World Economic
-10 DE
JP
UK
IT
NL
FR
CA
SG
Forum (WEF) dat onze indrukken goed samenvat (tabel 1.2). Het belicht onze concurrentiepositie ten opzichte van een groep van 125 landen. De Global Competitive-
Bron: KPMG, 2006.
ness Index (GCI) is een aggregaat van deelindicatoren die elk voor zich iets over de concurrentiekracht van een land zeggen (o.a. instituties, infrastructuur, macro-econo-
Tabel 1.2 Mondiale concurrentie-index (GCI) 2006
mie, kwaliteit van het onderwijs). Nederland is een subtopper. Het afgelopen jaar is ons
2005
Score binnen groep van 107 landen (hoe lager de score, des te concurrerender het land)
land zelfs twee plaatsen gestegen. Nederland scoort vooral goed omdat we als ordelijk, degelijk en betrouwbaar te boek staan en een goede infrastructuur hebben (met het
Zwitserland
1
4
wegennet als uitzondering). Bij de deelindicatoren die met onderwijs en vernieuwing te
Finland
2
2
maken hebben, zit een positie in de toptien er niet in. De absolute top is bovendien ver
Zweden
3
7
weg. Dat sluit aan bij het beeld dat uit onze rondgang opdoemt. We zijn vooral een
Denemarken
4
3
land waar je met een gerust hart een tweedehands auto kunt kopen. Dat klinkt ironisch,
Singapore
5
5
maar zo is het niet bedoeld. Betrouwbaarheid is basaal en onmisbaar bij internationaal
Verenigde Staten
6
1
zakendoen. Punt is dat het niet genoeg is. In een wereld waarin het economische
Japan
7
10
zwaartepunt langzamerhand richting Azië verschuift, is het beter om de lat hoog te
Duitsland
8
6
leggen. Onze ‘zwaktes’ (onderwijs, innovatie) liggen in elkaars verlengde en kunnen
Nederland
9
11
Verenigd Koninkrijk
10
9
Hongkong
11
14
Noorwegen
12
17
Taiwan
13
8
IJsland
14
16
Israël
15
23
Frankrijk
18
12
Spanje
28
28
makkelijk uitgroeien tot pijnlijke ‘blessures’. En in de olympische arena van de toekomst zijn blessures geen excuus.
GCI: Global Competitiveness Index Bron: World Economic Forum, Global Competitiveness Report, 2006.
8
KPMG, Competitive Alternatives, 2006.
9
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen 2
Offshoring
Om goed te presteren moeten bedrijven concurrerend zijn. Daarbij gaat het om (een combinatie van) kwaliteit en prijs. Hoofdstuk 1 laat zien dat de Nederlandse concurrentiekracht niet optimaal is. Dat kost ons productie en banen. We zien dat opkomende economieën steeds belangrijker producenten worden op de wereldmarkt. Ook treedt er verplaatsing op van activiteiten van rijke landen naar lagelonenlanden. Deze offshoring is al decennia gaande, maar is de laatste jaren toegenomen. Ongetwijfeld zet deze trend door. Dat is gunstig voor de opkomende economieën, maar lijkt ongunstig voor ons land. Kan Nederland zich aanpassen en compensatie vinden voor het verlies aan banen en activiteiten als gevolg van offshoring?
Motieven voor offshoring Achter de verplaatsing van activiteiten naar het buitenland zitten diverse drijvende krachten.9 Zo is sprake van handelsliberalisatie. Het verlagen of zelfs wegnemen van
Figuur 2.1 Verplaatsen bedrijfsactiviteiten
allerlei handelsbarrières, denk bijvoorbeeld aan het verlagen van invoertarieven, is een stimulans voor de internationale handel. Daarnaast hebben diverse opkomende landen
Binnenlands
Internationaal
economische hervormingen gerealiseerd. Daardoor zijn de mondiale productie, handel en directe-investeringsstromen toegenomen. Verder speelt technologische vooruitgang
Zelf
Bnl. investering
Offshoring
een belangrijke rol. Deze heeft geleid tot fors lagere kosten van transport en communicatie. Ook heeft technologie de grens verlegd tussen wat wel en wat niet kan worden
Derden
Outsourcing
Offshore outsourcing
verhandeld. Dit heeft een impuls gegeven aan de handel in diensten. Globalisering is al vele jaren zichtbaar in de snelle groei van de internationale handel en in het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland. Voor dat verschijnsel worden begrippen als outsourcing en offshoring door elkaar gebruikt. Bij outsourcing gaat het slechts om uitbesteding. Een bedrijf moet besluiten of het een product zelf maakt of het van een ander bedrijf betrekt. Vaak zal dat een bedrijf zijn uit eigen land. Bij offshoring gaat het om het betrekken van een goed of dienst uit het buitenland. Dat grensoverschrijdende aspect is essentieel. Daarbij kan het gaan om een leverantie
Lage loonkosten In een recente studie concludeert de Conference Board dat het relatieve kostenvoordeel van het verplaatsen van activiteiten naar lagelonenlanden niet altijd zo groot is als wel wordt gedacht wanneer de lagere lonen worden gecorrigeerd voor de eveneens lagere productiviteit. China en India zijn nog steeds zeer voordelig: de loonkosten per eenheid product bedragen daar 20% van die in de VS. Maar voor andere landen zijn de verschillen veel minder groot. Een extreem voorbeeld is Mexico. In dat land was het loonkostenpeil in 2002 11% van dat in de VS, maar dat gold ook voor het productiviteitsniveau. De loonkosten per eenheid product waren dus min of meer gelijk aan die in de VS. De Oost-Europese landen nemen een middenpositie in. Ze zijn goedkoper, maar de loonkosten lijken er sneller te stijgen dan de productiviteit. Bron: Conference Board (2006), Financial Times, 3-10-2006.
door een eigen dochteronderneming in het buitenland of door een ander bedrijf. In dit laatste geval spreekt men van offshore outsourcing (internationale uitbesteding).10 Via buitenlandse handel en buitenlandse investeringen kunnen bedrijven profiteren van kostenverschillen tussen landen. Daarbij kunnen landen zich - steeds meer - specialiseren in de dingen waar ze goed in zijn. De productie zal gaan naar de meest efficiënte locatie, waardoor op mondiaal niveau welvaartswinst ontstaat. Het verplaatsen van activiteiten naar het buitenland - offshoring - staat de laatste tijd in het middelpunt van de belangstelling, vooral nu het ook diensten betreft. En zijn deskundigen die denken dat dit proces de komende jaren nog veel verder kan gaan. Sommigen spreken zelfs van een nieuwe ‘industriële revolutie’.11 Waarom gaan bedrijven over tot offshoring? We kunnen twee hoofdmotieven noemen: kostenverschillen en markttoegang.12 Kostenverschillen kunnen te maken hebben met European Commission, Occasional Papers No. 21, ‘Responding to the Challenge of globalization’, 2005. europa.eu.int/comm./economy_finance 10 Het gaat bij deze definities steeds om intermediaire producten, niet om grondstoffen. Wanneer sprake is van offshore outsourcing naar een nabijgelegen land wordt wel gesproken van nearshoring. 11 A. Blinder, ‘Offshoring: The Next Industrial Revolution?’ Foreign Affairs, March/April 2006. 12 J. Gorter, P. Tang, M. Toet, ‘Verplaatsing vanuit Nederland’, CPB Document No. 76, 2005. 9
10
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen natuurlijke omstandigheden, zoals een gunstige geografische ligging (havens bijvoorbeeld of vruchtbare grond), of de beschikbaarheid van kapitaal en arbeid (laag- of hooggeschoold). Ook het overheidsbeleid kan een belangrijke factor zijn, denk bijvoorbeeld aan verschillen in belastingen en milieunormen. Het zijn vooral de veel lagere loonkosten in opkomende economieën (de lagelonenlanden) die een aanzuigende werking hebben op westerse bedrijven. Overigens wijzen we erop dat niet alleen het loonkostenpeil in de lagelonenlanden veel lager is dan hier, maar ook de productiviteit van de werknemers. En voor het concurrentievermogen is uiteindelijk de verhouding tussen die twee grootheden van belang.
Figuur 2.2 Motieven voor offshoring In Nederlandse dienstensector werkzame Nederlandse en Amerikaanse bedrijven die ervaring hebben met offshoring
Meest genoemde motieven
30 25 20 15 10 5 0
Markttoegang is het tweede motief. Het is voor veel bedrijven heel aantrekkelijk om dichtbij leveranciers, afnemers of gespecialiseerde arbeidskrachten te zitten. Daarom vinden nog altijd veel directe investeringen plaats tussen de ‘rijkere’ landen onderling. Bij offshoring krijgen bedrijven ook te maken met nadelen of kosten. Vooral bij verplaatsing naar opkomende economieën kunnen bedrijven worden geconfronteerd met extra kosten op het terrein van logistiek en management. Taalproblemen kunnen parten spelen evenals culturele verschillen (vooral in Azië). Dat neemt niet weg dat de meeste bedrijven die aan offshoring hebben gedaan, positief zijn over hun stap. Uit een
Nederlandse
Amerikaanse
Belangrijkste motieven
onderzoek onder buitenlandse topmanagers in de dienstensector komt naar voren dat een ruime meerderheid positief oordeelt over hun offshoring-project. Ze hebben gemiddeld een kostenbesparing van zo’n 30% weten te realiseren.13
20
Ook in Nederland is onderzoek gedaan naar de motieven voor offshoring in de dien-
15
stensector. Zowel Nederlandse als Amerikaanse (dochter)ondernemingen in ons land
10
waren in dat onderzoek betrokken. Kostenbesparing blijkt als belangrijkste motief uit de
5
bus te komen (ofschoon het niet het meest wordt genoemd; zie figuur 2.2). Het volgen
0 Nederlandse
Amerikaanse
Meest genoemde gerealiseerde doelen
20
van klanten of leveranciers komt op de tweede plaats en het betreden van nieuwe markten op de derde.14 Er zijn dus diverse redenen om tot offshoring over te gaan. Bovendien lijken de meeste bedrijven die deze stap hebben gezet, daar tevreden over te zijn. Daar staat tegenover
15
dat gevreesd wordt dat het verplaatsen van activiteiten ten koste gaat van de werk-
10
gelegenheid in de westerse landen, waaronder Nederland. Dat doet de vraag rijzen: hoe omvangrijk is offshoring eigenlijk?
5
Omvang offshoring
0 Nederlandse
Amerikaanse
Kostenbesparing Volgen klanten / leveranciers Betreden nieuwe markten Verbeteren concurrentiekracht Er zijn verschillen tussen bedrijven die offshoring binnen het eigen concern houden en bedrijven die dat doen via uitbesteden. Bron: Nyenrode (2006).
Het verdwijnen van banen hoeft niet per se te maken te hebben met verplaatsing van activiteiten naar het buitenland. Verslechterde marktomstandigheden en productiviteitsverhoging kunnen eveneens de oorzaak zijn van baanverlies.15 Ook het besluit van een buitenlands bedrijf om het contact met een Nederlandse leverancier te beëindigen ten gunste van een leverancier in een ander land heeft nadelige gevolgen voor de werkgelegenheid. Verder zien we dat multinationals van tijd tot tijd hun productie internationaal rationaliseren. Als dat binnen Europa gebeurt, kan dat gevolgen hebben voor de
R. Berger, Service offshoring takes off in Europe – In search of improved competitiveness, 2004. www.unctad.org/sections/press/docs/SurveyOffshoring 14 D. van Gorp, P.K. Jagersma, M. Ike’e, ‘Offshoring in the Service Sector – A European Perspective’, NRG Working Paper Series 06-06, 2006. 15 Berenschot, Aard, omvang en effecten van verplaatsen bedrijfsactiviteiten naar het buitenland, 2004 13
11
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen Nederlandse vestiging van die multinational. Het terugdringen van overcapaciteit leidt tot afslanking in Europa waarbij een Nederlandse vestiging kan worden gesloten zonder dat het hierbij gaat om verplaatsing van activiteiten. Berenschot heeft in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken onder meer onderzocht wat de omvang is van het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten. Uit het onderzoek blijkt dat het aantal sectoren waarin offshoring plaatsvindt, toeneemt. Hetzelfde kan worden gezegd van het aantal bedrijven dat daaraan meedoet. Daarbij blijkt
Figuur 2.3 Directe buitenlandse investeringen
dat bedrijven die de afgelopen drie jaar aan offshoring hebben gedaan, gemiddeld
Stand einde jaar in % BBP
meer voltijdbanen hebben verplaatst dan bedrijven die dat de voorbije tien jaar hebben gedaan. Het meest wordt laaggeschoolde productie verplaatst (45%). Maar 16% geeft
100
aan ook hooggeschoolde activiteiten te verplaatsen. Twee derde van de offshoring
80
vindt plaats naar lagelonenlanden en het overige deel naar West- en Zuid-Europa (en
60
ook de VS). Er wordt dus niet alleen naar lagelonenlanden verplaatst.
40 20
Misschien verrassend is dat meer dan 80% van de ondervraagde bedrijven in de ach-
0 85
90
95
00
05
Uitgaand Inkomend
terliggende tien jaar géén activiteiten heeft verplaatst en evenmin van plan is dat op korte termijn te gaan doen! Dit doet vermoeden dat de omvang van bedrijfsverplaatsing minder groot is dan het aantal krantenartikelen doet vermoeden.
Bron: DNB en ABN AMRO.
Cijfers van de Nederlandsche Bank over directe buitenlandse investeringen (DBI) lijken
Figuur 2.4 Uitgaande investeringsstromen
dit te bevestigen. De DBI zijn de afgelopen decennia - in euro’s én in procenten van het
% aandeel in totale uitgaande directe-investeringsstroom
BBP - fors gestegen16. Dat geldt niet alleen voor de Nederlandse directe investeringen in het buitenland, maar óók die van het buitenland in ons land (zie figuur 2.3). De DBI-
30
stroom naar Zuidoost-Azië en Oost-Europa groeit de laatste jaren sterker waardoor het 20
aandeel in de totale uitgaande stroom weer is gestegen naar 30% in 2005. De totale omvang van de uitstaande Nederlandse investeringen in het buitenland (de stand) is in
10
de loop der jaren stevig opgelopen naar ruim 96% van het BBP. Ook hier geldt dat het aandeel van de DBI in Zuidoost-Azië en Oost-Europa is toegenomen – naar ruim 10%
0 85 87 89 91 93 95 97 99 01 03 05 Zuidoost-Azië Oost-Europa Bron: DNB en ABN AMRO
van het totaal. De directe investeringen naar de opkomende economieën zitten dus duidelijk in de lift, maar het aandeel in het totaal van de gerealiseerde uitgaande investeringen blijft vooralsnog duidelijk achter bij de krap 54% van de Europese Unie. Dat laatste cijfer is ook gestegen: met zo’n 3,5%-punt ten opzichte van 2000.
Figuur 2.5 Aandeel O-Europa en ZO-Azië
Kan iets worden gezegd over het aantal banen dat naar het buitenland verdwijnt? En of
Stand einde jaar in % BBP
dat naar verhouding veel of weinig is? Een nauwkeurige registratie is er niet. Op basis
10
van het onderzoek (2004) schat Berenschot dat er in de drie voorafgaande jaren
8
27.000 tot 47.000 banen naar het buitenland zijn gegaan. Omdat een redelijk aantal
6
van de betrokken werknemers is herplaatst naar een andere functie in Nederland is het
4
nettobaanverlies geringer. Berenschot komt tot een gemiddeld cijfer van ruwweg 9000. Het Centraal Planbureau komt via een andere berekening op een hoger cijfer uit,
2
namelijk 21.000 banen in de industrie. We moeten ons bij deze cijfers realiseren dat er
0 85 87 89 91 93 95 97 99 01 03 05 Zuidoost-Azië Oost-Europa Meer dan de helft van de directe investeringen in ZuidoostAzië zat de afgelopen tien jaar in Singapore, Zuid-Korea en Taiwan. Bron: De Nederlandsche Bank, www.statistics.dnb.nl/index.cgi?lang=nl&todo=Balans en ABN AMRO.
in de economie voortdurend banen worden gecreëerd en vernietigd. Als we de voorbije decennia de revue laten passeren, beseffen we dat bepaalde banen grotendeels zijn verdwenen, terwijl andere twintig jaar geleden nog niet eens bestonden. Verder is de functie-inhoud van veel banen geleidelijk veranderd. Pogingen zijn gedaan17 om met
We wijzen erop dat de verandering in cijfers van de uitstaande investeringen (standen) in het buitenland onder meer worden beïnvloed door wisselkoersschommelingen en herwaarderingen. 17 U. Kock, ‘Sociale uitkeringen en de stromenbenadering van de arbeidsmarkt’, Tijdschrift voor Politieke Ekonomie, 2003. 16
12
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen behulp van stroomcijfers van de Nederlandse arbeidsmarkt een schatting te maken van het aantal banen dat jaarlijks wordt gecreëerd en vernietigd. In de periode 1991-1997 lagen die aantallen gemiddeld respectievelijk boven de 900.000 en 800.000. Het aantal van banen dat is verdwenen als gevolg van offshoring is dus heel gering vergeleken met de normale dynamiek van de Nederlandse arbeidsmarkt.
Omvang offshoring in de toekomst Forrester Research heeft een schatting gemaakt van het aantal banen in de VS dat in de toekomst verplaatst zou kunnen worden. De uitkomst veroorzaakte destijds een schok: in 2015 zouden 3,4 miljoen banen in de dienstensector naar het buitenland zijn verplaatst, ongeveer 300.000 per jaar. In Europa zou het om 1,2 miljoen banen gaan. Die 3,4 miljoen lijkt heel veel, maar ook dit aantal valt in het niet bij de ruim half miljoen banen die gemiddeld wekelijks in de VS verdwijnen. Studies als deze van Forrester
Tabel 2.1 Baanverlies door offshoring
gaan echter uit van het soort banen waar nú al sprake is van offshoring. Het is echter waarschijnlijk dat in de toekomst méér typen banen verplaatst zullen worden.
Cumulatief in duizenden
2010
2015
321
758
Duitsland
61
140
Frankrijk
43
98
Nederland
17
37
Italië
13
29
Verenigd Koninkrijk
Europa
1200
Verenigde Staten
3400
Bron: Forrester.
Alan Blinder meent dan ook dat in potentie de gevolgen voor baanverlies fors groter kunnen uitpakken dan uit veel onderzoeken naar voren komt. Hij spreekt zelfs van een nieuwe ‘industriële revolutie’. Hij komt tot de conclusie dat in de toekomst wellicht drie maal zoveel dienstenbanen verplaatst zouden kunnen worden als in de industrie. Hij bedoelt dat dit technisch mogelijk zal zijn. Het gaat om potentieel 30% van alle banen. Hij zegt daarmee niet dat deze banen daadwerkelijk verplaatst zullen worden – het is geen prognose. Om enig gevoel te krijgen wat dat zou kunnen betekenen voor de economie, gaan we kort even in op de eerdere ‘industriële revoluties’.18 De industriële revolutie van de negentiende eeuw - de overgang van landbouw naar industrie - betekende niet het einde van de landbouw. In de rijke landen wordt nog altijd voedsel verbouwd. Omdat dit voedsel veel efficiënter wordt geproduceerd, zijn daar fors minder mensen voor nodig. Toevalligerwijs blijkt het aantal mensen dat in de VS op boerderijen werkt, niet veel te verschillen van dat in het begin van de negentiende eeuw. Maar het aandeel van de landbouw in de totale werkgelegenheid is enorm gedaald. En dat werd niet veroorzaakt door buitenlandse handel, maar door de sterk gestegen productiviteit. Verder leidde de massale uittocht van landarbeiders van boerderijen niet tot massawerkloosheid, maar veeleer tot een grootschalige verplaatsing van arbeid – naar fabrieken. Evenmin heeft de ‘Tweede Industriële Revolutie’ het einde van de verwerkende industrie betekend. En dat zal ook in de toekomst niet het geval zijn. Zelfs niet in de VS, die koploper zijn in de wereld bij de verschuiving richting diensten. Ook het aandeel van de industrie in de Amerikaanse werkgelegenheid is drastisch gedaald sinds 1960, maar het aantal werknemers in de industrie nam slechts licht af (van 15,4 miljoen in 1960 naar 14,4 miljoen in 2004). Hier hebben drie factoren een drijvende rol gespeeld. De stijging van de productiviteit; de veranderende smaak van de consument: als mensen meer verdienen, gaan ze relatief meer besteden aan diensten; de internationale handel: de VS importeren nu een veel groter deel van de industrieproducten die ze aanschaffen dan zo’n vijftig jaar geleden. Het aandeel van de industrie in het Amerikaanse BBP is gedaald van bijna 30% in 1953 tot nog geen 13% in 2004. Een opmerkelijke
18
Blinder (2006).
13
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen daling, maar deze is niet gepaard gegaan met massawerkloosheid. Blinder verwacht dat de ‘Derde Industriële Revolutie’ een zelfde beeld zal laten zien. Het soort banen dat naar het buitenland kan worden verplaatst, zal niet helemaal verdwijnen uit de rijke landen, maar het aandeel in de werkgelegenheid zal fors omlaag gaan. Ook nu zal massale offshoring niet leiden tot massawerkloosheid. Evenmin moeten we het zien als een bedreiging van de levensstandaard. De wereld heeft enorm gewonnen bij de eerste twee revoluties en waarom zou dit niet ook het geval zijn bij de derde, mits wederom de nodige economische en sociale aanpassingen worden gerealiseerd. De verandering in de economie zal deze keer aangrijpen bij de dienstensector. De ver-
Effect offshoring op lonen Met de toetreding van China, India en Rusland tot de wereldmarkt is het mondiale arbeidsaanbod ruwweg verdubbeld. Naar verwachting heeft dit een drukkend effect op de lonen. Bij hun analyse naar de gevolgen van offshoring voor de lonen wijzen Grossman en RossiHansberg er op dat naast het (neerwaartse) arbeidsaanbodeffect en relatieve-prijseffect nog een derde effect bestaat, namelijk een positief productiviteitseffect. Ze vergelijken dit met het positieve effect van productiviteitsverbeteringen van laaggeschoolde werknemers op hun lonen. Bron: G.M. Grossman en E. Rossi-Hansberg, The Rise of Offshoring: It’s Not Wine for Cloth Anymore, 2006 www.kansascityfed.org/publicat/sympos/2006/pdf/grossmanrossi-hansberg.paper.0728.pdf.
plaatsing van dienstenbanen trekt nu al veel aandacht. Diverse diensten blijken verhandelbaar te zijn. In het verleden ging het bij offshoring om goederen. Of anders gezegd: om dingen die ‘in een doos pasten’. Die waren (en zijn) verhandelbaar. Nu gaat het er echter bij het onderscheid tussen wat wel of niet verhandelbaar is, niet meer om of het product in een doos past. Bepalend is nu of iets wel of niet elektronisch over grote afstanden kan worden verzonden zonder teveel verlies aan kwaliteit. Dat heeft andere gevolgen voor de werkgelegenheid. En anders dan misschien wordt gedacht, gaat het daarbij niet om het onderscheid tussen ‘goede’ en ‘slechte’ banen – niet om hooggeschoold versus laaggeschoold. Het hooggeschoold werk van accountants of radiologen kan worden verplaatst naar het buitenland, maar dat van een taxichauffeur of een portier niet. Opmerkelijk in dit verband zijn de resultaten van onderzoek naar inkomensverschillen.19 Nadat in de jaren tachtig en begin jaren negentig de verschillen in loon tussen laagbetaalde, laaggeschoolde werknemers en hoogbetaalde, hooggeschoolde werknemers groter waren geworden, zijn sindsdien de laagste en hoogste inkomens sterker gestegen dan die van de middengroep. Gelet op de ingrijpende transformatie die de economie zal ondergaan, lijkt het belang-
Opkomst China en India Elk jaar studeert in China en India een groot aantal ingenieurs en wetenschappers af – evenveel als in Amerika, de EU en Japan tezamen en drie keer zoveel als tien jaar geleden. Volgens McKinsey voldoet echter slechts een tiende van de Chinese afgestudeerde ingenieurs en een kwart van die in India aan de eisen die grote Amerikaanse ondernemingen stellen. Volgens een rapport van de Wereldbank zal een groot deel van de afgestudeerde ingenieurs in China en India civiel en elektrotechnisch ingenieur worden in de binnenlandse booming bouwsector. Rijke landen hebben geen monopolie meer op het terrein van high-tech en kennis. Volgens de OECD zou China de VS zijn gepasseerd op de ranglijst van grootste exporteurs van IT-producten. Maar dit flatteert de Chinese positie, want laptops, mobiele telefoons en DVD-spelers zijn inmiddels geen technologische hoogstandjes meer. Bovendien worden ze slechts in China geassembleerd door buitenlandse ondernemingen, terwijl de meeste hoogwaardige onderdelen worden geïmporteerd. Maar dat neemt niet weg dat door de snellere verspreiding van technologie naar ‘arme’ landen het comparatieve voordeel van de rijke landen in high-tech-sectoren afneemt. Bron: The Economist, 16 September 2006.
rijk om uit te dokteren welk onderwijs aan de kinderen van nu moet worden gegeven om hen voor te bereiden op de banen die over tien à twintig jaar beschikbaar zullen zijn. Louter ‘méér onderwijs’ lijkt niet het enige antwoord te zijn om werkgelegenheid veilig te stellen.
Wat zegt de theorie Volgens de theorie kunnen landen zich het best toeleggen op het vervaardigen van producten waar ze relatief het beste in zijn. We spreken hierbij van comparatieve (relatieve) voordelen. Essentieel is het ‘relatieve’ voordeel, niet het ‘absolute’ voordeel. Dat wil zeggen dat als Nederland productiever is dan een lagelonenland bij het vervaardigen van een goed én veel productiever is bij het vervaardigen een dienst, het voor beide landen het meest winstgevend is als Nederland zich toelegt op die dienstverlening en het lagelonenland op die goederenproductie. Dat is dus gunstiger dan wanneer Nederland zich in beide producten zou specialiseren omdat het dat beter zou kunnen dan het lagelonenland. Er is vooralsnog geen reden om aan te nemen dat deze theorie van comparatieve voordelen niet meer zou gelden nu de mobiliteit van arbeid, kapitaal en technologie zo is toegenomen. Opkomende landen als China en India kunnen nu eenmaal niet in alles een comparatief voordeel hebben.20 Zij zullen sommige zaken exporteren en andere importeren. Hun comparatieve voordeel ligt voornamelijk in de
19 20
‘More pain then gain’, The Economist, 16 September 2006. The Economist, 16 September 2006.
14
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen arbeidsintensieve sectoren. Het zal nog geruime tijd duren voordat daar verandering in komt. Vooralsnog zullen de ontwikkelde economieën hun comparatieve voordeel bij kennisintensieve activiteiten behouden omdat zij naar verhouding meer geschoolde arbeid hebben. Het voordeel zal echter in de toekomst wel gaan afnemen.
Offshoring diensten - meer efficiëntie mogelijk Door offshoring gaan banen verloren. Op basis van onderzoek concluderen Amiti en Wei voorzichtig dat de offshoring van diensten bedrijven en sectoren in potentie zoveel efficiënter maakt dat de baancreatie die daarvan het gevolg is, het directe baanverlies door offshoring kan overtreffen. Bron: M. Amiti en S. Wei, ‘Fear of Service Outsourcing: Is It Justified?’ IMF Working Paper 04/186, 2005 www.imf.org/external/pubs/cat/longres.cfm?sk=17688.
Er treedt, zoals gezegd, specialisatie op. Zo’n proces gaat gepaard met veranderingen in de economie. Bepaalde activiteiten nemen af in belang of verdwijnen zelfs. Andere komen ervoor in de plaats. Deze transitie gaat minstens gepaard met overgangswerkloosheid. Ernstiger problemen ontstaan als mensen die hun baan naar het buitenland hebben zien verdwijnen, niet de kwaliteiten hebben om ander werk te gaan doen. Al met al biedt verplaatsing voordelen. Verscherpte concurrentie en schaalvoordelen brengen productiviteitsverbeteringen met zich mee. De consument en het bedrijfsleven profiteren van lage(re) (invoer)prijzen. Bovendien kan de consument kiezen uit een grotere variëteit aan producten. Het bedrijfsleven kan meer exporteren wat gunstig is voor hun winsten. Aandeelhouders krijgen een hoger rendement op hun vermogen. Aan de andere kant kan de verscherpte concurrentie de prijzen van de Nederlandse exporteurs onder druk zetten. Dat gaat dan weer ten koste van de winsten. Het antwoord hierop is dat bedrijven hun werkterrein proberen te verleggen naar andere, nieuwe activiteiten.21 Aanpassingsvermogen is dus het toverwoord … Volgens de theorie levert globalisering in het algemeen en ook offshoring een win-winsituatie op. Mondiaal gaat dat waarschijnlijk op. Het is echter nog maar de vraag of dat voor alle landen geldt.
Een voorbeeld: VS, Duitsland, Frankrijk Een belangrijke vraag is hoe offshoring voor de hogelonenlanden zal uitpakken. Uit onderzoek door McKinsey Global Institute22 blijkt dat de VS per saldo profiteren van de offshoring van diensten: tegenover elke naar India uitbestede dollar staat ongeveer $1,15 aan opbrengsten voor de Amerikaanse economie plus ruim $0,30 voor het land waarheen wordt uitbesteed. (Deze cijfers moeten uiteraard slechts als een indicatie worden gezien.) De winst voor de Amerikaanse economie zit vooral in kostenbesparingen: lagere (invoer)kosten doordat het lagelonenland goedkoper produceert. Deze
Figuur 2.6 Baten offshoring per dollar of euro
besparingen kunnen worden doorgegeven aan consumenten en beleggers. Verder zal
In dollars of euro’s
het lagelonenland (in deze studie India), dat dankzij de offshoring meer produceert, op
1,25
zijn beurt weer goederen en diensten die het zelf niet vervaardigt, importeren uit de VS.
1,00
Dat levert extra export op voor de VS. Veel Indiase leveranciers van verplaatste dien-
0,75
sten zijn deels of geheel in handen van Amerikaanse ondernemingen en repatriëren
0,50
(een deel van) hun winsten naar de VS. Deze laatste twee effecten zijn overigens bescheiden van omvang. Een naar schatting groter voordeel moet komen uit de
0,25
herplaatsing van binnenlandse arbeidskrachten. De mensen die hun baan hebben zien
0,00 VS
Frankrijk
Duitsland
Kostenbesparingen Waarde herplaatsing werknemers Overige baten
verdwijnen naar het lagelonenland, zijn ander werk gaan doen. Vaak werd dat een baan met een hogere toegevoegde waarde. Kijkend naar de herplaatsingstrend in de afgelopen twee decennia23 zou dat de economie eveneens een flink voordeel kunnen
Bron: McKinsey (2005). CPB (2005). McKinsey Global Institute, Offshoring: Is it a Win-Win game? 2003; geactualiseerd met cijfers van 2005 www.mckinsey.com/mgi/rp/offshoring/ 23 De geschiedenis toont dat ruim meer dan de helft van de niet-industriële werknemers in de VS die hun baan hebben verloren als gevolg van buitenlandse concurrentie tussen 1979 en 1999, binnen zes maanden een nieuwe baan vond. 21 22
15
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen opleveren. De studie trekt die trend door en gaat er dus van uit dat herplaatsing in de
Figuur 2.7 Vooruitzicht na baanverlies % nieuwe baan na twee jaar
toekomst even goed zal lukken als in de voorbije decennia. Een win-win-situatie, zo lijkt het. Maar voor Duitsland is het beeld anders. Voor elke
70
uitbestede euro krijgt Duitsland nog geen vijfenzeventig cent terug; het lijdt dus verlies.24 Het verschil zit deels in minder kostenbesparing. Duitsland verplaatst namelijk
60
ook naar Oost-Europa, waar de lonen en de kosten van infrastructuur hoger zijn dan in Azië. Bovendien zijn de managementkosten in verband met de grotere taal- en cultuur-
50
verschillen met een land als India groter. Verder blijkt slechts krap 40% van de Duitse werknemers binnen drie maanden een andere baan te vinden. Dat betekent dat de
40 EU15
VS
Sterk internationaal concurrerende industrie Totale industrie Dienstensector EU15 (excl. Zweden) 1994-2001; VS 1979-1999. Het gaat om personen die hun baan hebben verloren a.g.v. internationale handel. Bron: Europese Commissie (2005). Cijfers voor de VS zijn gebaseerd op een studie van L.G. Kletzer. Zij schrijft dat - in ieder geval bij werknemers uit de sterk internationaal concurrerende industrie - meer dan de helft binnen een half jaar een andere baan had. Bron: L.G. Kletzer, ‘Trade-related Job Loss and Wage Insurance: A Synthetic Review’, Santa Cruz Center for International Economics Working Paper Series 1026, 2003 econpapers.repec.org/paper/cdlscciec/1026.htm .
waarde van herplaatsing van werknemers lager uitvalt. Hier speelt de gebrekkige flexibiliteit van de arbeidsmarkt de Duitse economie parten. Ook Frankrijk25 blijkt erbij in te schieten, alhoewel minder dan Duitsland, omdat de herplaatsing wat minder ongunstig is. Maar ook hier schiet de flexibiliteit van de arbeidsmarkt tekort.
Afsluitend: aanpassen moet – aanpassen kan Offshoring moet worden gezien als onderdeel van een voortdurend proces van economische herstructurering dat al heel lang gaande is. Ook technologische verandering, verschuivingen in consumentenvoorkeuren en economische recessies beïnvloeden de economie en (kunnen) leiden tot baanverlies. Maar flexibele economieën kunnen daar mee omgaan. In de afgelopen jaren zijn dienstenbanen uit westerse landen verdwenen naar het buitenland. Die aantallen vallen echter in het niet bij het aantal mensen dat maandelijks van baan verandert. Maar hoe ziet de toekomst er uit? Voorlopig lijken de gevolgen van offshoring naar verhouding mee te vallen. Maar de effecten kunnen fors worden in de toekomst, waarmee niet wordt gezegd dát inderdaad zoveel banen zullen worden verplaatst. Niet alle ontwikkelde landen zitten in hetzelfde schuitje. Aangezien sowieso sprake zal zijn van forse veranderingen in de economie zullen de landen die zich het snelst kunnen aanpassen, de minste problemen kennen dan wel het meest profiteren. Hoe hard het zal gaan met offshoring valt niet te zeggen. Duidelijk is wel welke kant we opgaan! De internationale concurrentie neemt verder toe. Dat betekent dat de in hoofdstuk 1 genoemde tekortkomingen ons alleen maar meer parten zullen gaan spelen. Het is dan ook noodzakelijk dat verder maatregelen worden genomen om onze economie slagvaardiger te maken (zie ook hoofdstuk 3). Deze conclusie trokken we eerder al bij een vergelijking van de prestaties van de Amerikaanse economie met die van de eurozone en die van Nederland in het bijzonder.26 Aanpassingsvermogen is het sleutelwoord. En hoewel méér van het huidige soort onderwijs alleen wellicht onvoldoende garantie biedt voor het behouden en creëren van activiteiten in de westerse landen, geldt hoogstwaarschijnlijk wel dat een hogergeschoolde beroepsbevolking beter in staat zal zijn de mogelijkheden van een eventuele nieuwe (derde) ‘industriële revolutie’ wederom te benutten.
McKinsey Global Institute, Can Germany Win from Offshoring? 2004. McKinsey Global Institute, How Offshoring of Services Could Benefit France, 2005. 26 ABN AMRO 2003 en 2004 24 25
16
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen 3
Regelgeving
Een veel gehoorde klacht van ondernemers is de enorme last die regelgeving met zich meebrengt. Het gaat hierbij om de hoge kosten die gemaakt moeten worden om aan allerlei soorten regelgeving te voldoen. Deze kosten worden ook wel compliance kosten genoemd. De directe kosten, zoals de leges om een vergunning aan te vragen, zijn over het algemeen geen grote bron van ergernis. De doorn in het oog vormen de indirecte kosten die gemaakt moeten worden om compliant te zijn. De vele bureaucratische en ondoorzichtige procedures die doorlopen moeten worden, kosten veel tijd en brengen hoge administratieve lasten met zich mee. De indirecte kosten worden verder veroorzaakt door beperking van ondernemersflexibiliteit die de regelgeving oplegt. Hierdoor kan de ondernemer minder snel inspelen op nieuwe situaties. Regelgeving heeft echter wel (economisch) nut. Het zorgt ervoor dat de belangen van mens en milieu gewaarborgd worden en dat er de nodige spelregels in het economische verkeer zijn. In economenjargon ‘internaliseert’ regelgeving de ‘externaliteiten’ die voortkomen door ondernemen, wat erop neerkomt dat regelgeving ervoor zorgt dat de ondernemer verplicht rekening houdt met de belangen van de externe omgeving. Dit laatste vertaalt zich in een hogere welvaart voor iedereen. Hierbij valt te denken aan regels voor het bestrijden van de schadelijke gevolgen van het lozen van afval. Tegenover deze maatschappelijke voordelen staat het feit dat regelgeving niet per definitie goed is. Door een te veel aan regels lopen ondernemers tegen kosten op die de maatschappelijke welvaartsvoordelen ver overtreffen. Een voorbeeld hiervan is het gezamenlijke voornemen van het bedrijfsleven, milieuorganisaties en lokale overheden voor een ecologisch verantwoorde ontwikkeling van de Harlingse haven. Deze plannen zijn op losse schroeven komen te staan omdat dit plan niet paste in het in Den Haag ontwikkelde beleid voor de Waddenzee.27 Er is ook nog het instrument van zelfregulering, waardoor extra wetgeving en toezicht minder noodzakelijk zijn. Er bestaat een maatschappelijk optimum aan regelgeving. Het is echter zeer moeilijk
welvaart
Figuur 3.1 Optimum aan regelgeving optimum
dit optimum te bepalen, omdat het optimale punt constant verandert. Regels die jaren geleden in het leven zijn geroepen, kunnen nu allang weer achterhaald zijn. Het is echter wel duidelijk dat bij de huidige hoeveelheid regelgeving het maatschappelijke optimum is gepasseerd. De Nederlandse regering is zich goed van het probleem bewust en heeft de kerntaak op zich genomen de regeldruk in Nederland met een kwart te verminderen. Ook op Europees niveau is er sprake van te veel en te complexe regelgeving. Op de Lissabon-Agenda, die werd opgesteld in 2000 met als doel de Europese Unie de meest competitieve regio ter wereld te maken in 2010, is de vermindering van de regeldruk een van de hoofdpunten. Dit is tijdens een herziening van de agenda in 2005 nog eens extra benadrukt.
regelgeving
Voor de concurrentiepositie van Nederland is het belangrijk om na te gaan in hoeverre de Nederlandse regeldruk verschilt van die in de concurrerende landen. Een ondernemer in het buitenland die minder compliance kosten hoeft te maken, heeft immers een concurrentievoordeel. Logischerwijs komt dit de Nederlandse concurrentiepositie niet ten goede. Een internationale vergelijking van regelgeving is echter lastig te maken. Ten eerste is het onmogelijk te zeggen in hoeverre een land van het maatschappelijke optimum qua regelgeving af zit, zeker gezien de dynamiek van dit optimum. Ten 27
Zie ABN AMRO-rapport Tussen Wadden en Wierden…een wereld te winnen, 2006.
17
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen tweede wordt een internationale vergelijking extra bemoeilijkt door verschillen in cultuur, politiek en rechtssystemen. Tot slot is de regeldruk moeilijk te kwantificeren. Toch hebben we vier gebieden van regelgeving kunnen identificeren waarbij het mogelijk is om de Nederlandse positie internationaal te vergelijken. Hierdoor kunnen we zeggen in hoeverre dit de concurrentiekracht van Nederland beïnvloedt en waar de verbeterpunten liggen. We beginnen met de eerste regelgeving waarmee een ondernemer te maken krijgt, voor hij zijn bedrijfsactiviteiten daadwerkelijk kan ontplooien.
Een bedrijf opstarten Nieuw ondernemerschap is een belangrijke factor voor de concurrentiekracht van een
Figuur 3.2 Een B.V. oprichten vergeleken
land. Nieuwe ondernemingen zijn vaak innovatief, zowel met hun producten als qua
Gestandaardiseerde waarden
organisatiewijze. Op deze manier zijn ze van direct belang voor economische groei,
P
maar ook bestaande bedrijven worden door deze nieuwe concurrentie gedwongen beter en efficiënter te produceren. Uit diverse studies blijkt dat nieuw ondernemerschap tevens een grote rol speelt bij de groei van de werkgelegenheid en de afname van de werkloosheid. Het is dan ook niet vreemd dat het creëren van nieuw ondernemerschap prioriteit krijgt bij beleidsmakers. Er wordt veel geïnvesteerd in voorlichting, maar dit voorkomt niet dat de nieuwe ondernemer met veel regels en instanties te maken krijgt
M
T
als hij een bedrijf wil opstarten. De Kamer van Koophandel, het ministerie van Justitie28 en een notaris zijn instanties waarmee een startende onderneming te maken kan krijgen. Daarnaast worden aan een aantal ondernemingen, bijvoorbeeld in de horeca, eisen gesteld ten aanzien van de juiste diploma’s en gemeentelijke vergunningen. De verantwoordelijkheid om de
K
eerste papieren in de handen te krijgen, ligt bij de startende ondernemer zelf. Voor het
P = Aantal procedures T = Benodigde tijd
verkrijgen van de benodigde vergunningen moet de ondernemer vaak door een lange
K = Directe kosten M = Minimale kapitaalvereiste Nederland Onder gemiddelde EU15 Boven gemiddelde EU15 Bron: Wereldbank, Doing Business database; ABN AMRO.
bureaucratische procedure heen, die bovendien niet altijd even transparant en eenduidig is. Hierna komt de ondernemer in aanraking met de Belastingdienst. Kortom, het is verre van eenvoudig om een Nederlandse onderneming op te starten. Enig doorzettingsvermogen is een duidelijke vereiste. Er kan beargumenteerd worden dat de succesvolle ondernemers deze kracht ook moeten bezitten en dat de procedures het kaf van het koren kunnen scheiden. Toch hebben al deze procedures een afschrikwekkend effect, waardoor er mensen zijn die de juiste ondernemingsgeest wel degelijk bezitten, maar niet benutten. Dit komt tot uiting in de middelmatige TEA-
Figuur 3.3 TEA-index
score.29 De TEA-index is een maatstaf voor aankomend en jong ondernemerschap en drukt het aantal jonge bedrijven en het aantal bedrijven in oprichting uit als percentage
8
van de beroepsbevolking.
6
Deze matige score weerspiegelt een gemiste kans voor de Nederlandse economie. Maar schaadt de opstartprocedure de Nederlandse concurrentiekracht daadwerkelijk?
4
Om dit te onderzoeken is een internationale vergelijking op zijn plaats. Is het eenvoudiger om een onderneming op te starten in het buitenland? De Wereldbank30 maakt ieder
2 BE SE PO IT FI DE NL SP DK GR FR GB IE Bron: EIM Datawarehouse.
jaar zulke vergelijkingen door in verschillende landen eenzelfde fictieve B.V. op te richten. Qua aantallen procedures (7) en benodigde tijd (11 werkdagen) scoort Nederland gemiddeld. Ten aanzien van de directe kosten en het minimum aan eigen vermoDe Verklaring van geen bezwaar is binnenkort niet meer nodig bij de oprichting van een B.V. TEA staat voor Total Entrepreneurial Activity. Zie ook: CBS, Het Nederlandse ondernemingsklimaat in cijfers, 2006. 30 Dit is een onderdeel van het Doing Business project van de Wereldbank, zie www.doingbusiness.org. 28 29
18
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen gen scoort Nederland slechter dan zijn directe concurrenten. In Nederland bedragen de opstartkosten maar liefst 13% van een gemiddeld jaarinkomen. In het Verenigd Koninkrijk bedragen dezelfde kosten slechts 0,7% van een gemiddeld (Brits) inkomen, ook in absolute termen duidelijk een lager bedrag. Van de andere ‘oude’ EU- lidstaten scoort alleen Spanje slechter dan Nederland. Ook de OECD heeft een indicator ontwikkeld die de regeldruk bij het oprichten van een nieuw bedrijf weergeeft in internationaal perspectief.31 Deze indicator geeft aan dat Nederland qua administratieve lasten bij het oprichten van een bedrijf een middenpositie inneemt ten opzichte van zijn concurrenten. Dit bevestigt het beeld van de studie van de Wereldbank, waar Nederland ook gemiddeld scoort met het aantal procedures en de tijd die hiervoor nodig is. Er is duidelijk een kans weggelegd om de concurrentiepositie van Nederland te verbeteren door ondernemerschap te stimuleren. In Nederland wordt over het algemeen het ondernemerschap niet geprefereerd boven een ‘normale’ werknemersbaan. Hierbij speelt risicoaversie een rol (zie hoofdstuk 1). Een eigen onderneming wordt geconfronteerd met een minder goede sociale zekerheid, die bij een werknemersbaan wel geregeld is. De kloof wordt weliswaar momenteel al iets gedicht, maar er mag meer nadruk komen te liggen op het feit dat een beetje risico nemen geen kwaad kan en dat een eigen onderneming ook voordelen heeft boven een werknemersbaan.
Vergunningen Als de ondernemer zijn bedrijf heeft opgestart, is hij er nog niet. Voor veel bedrijfsacti-
Figuur 3.4 Aantal procedures bouwvergunning
viteiten zijn specifieke vergunningen vereist, die vaak bij de gemeenten moeten worden aangevraagd. Ook gevestigde ondernemers krijgen dikwijls met vergunningen te
20
maken als ze een verandering willen doorvoeren in hun bedrijf of als de wetgeving zelf
16
verandert. De tijd en procedures die hiermee gemoeid zijn, zorgen voor hoge indirecte
12
kosten. In hoeverre dit de concurrentiepositie van Nederland aantast, is afhankelijk van
8
de situatie in het buitenland. Een specifiek voorbeeld is voorhanden als het gaat om de
4
aanvraag van een bouwvergunning.
0 DK
FR
DE
IT
NL
UK
US
Een ondernemer die bouwwerkzaamheden wil laten uitvoeren, heeft in principe een bouwvergunning nodig. Dit geldt niet alleen voor Nederland, maar ook voor andere
Bron: Wereldbank, Doing Business database.
Europese landen. In Nederland worden eisen gesteld die betrekking hebben op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu. Dit komt ten goede aan
Figuur 3.5 Duur afgifte bouwvergunning
het welzijn van de maatschappij, zeker in een dichtbevolkt gebied zoals Nederland.
Aantal dagen
Maar ook bij bouwvergunningen kan er een overkill ontstaan aan regels, waardoor
300
ondernemen hogere bedrijfskosten met zich meebrengt die de concurrentiekracht
250
aantasten. Internationaal gezien lopen de bouwregelgeving en de systematiek van
200
bouwvergunningprocedures fors uiteen. Niet alleen het aantal procedures dat doorlo-
150
pen moet worden, verschilt sterk, maar ook de periode die verstrijkt tussen aanvraag
100
en verstrekking van de bouwvergunning. In vergelijking met andere Westerse landen
50
scoort Nederland in beide lijsten slechter dan het gemiddelde. De Wereldbank heeft ook hiervoor een internationale vergelijking gemaakt van de vereiste procedures die
0 DK
FR
DE
IT
NL
Bron: Wereldbank, Doing Business database.
UK
US
een bedrijf moet doorlopen om een vergunning te verkrijgen voor het bouwen van een middelgrote loods. Het aantal procedures ligt in Nederland op een hoog niveau. Alleen
31
Deze indicator is onderdeel van de Productmarktregulatie (PMR) studie van de OECD.
19
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen
Betere regels in de verkiezingsprogramma’s CDA “….[Het] CDA [wil] de administratieve lasten terugdringen. Algemene regels gaan zoveel mogelijk de vergunningen vervangen. Waar deze wel nodig zijn, worden deze gebundeld, waardoor veel tijdwinst is te boeken en er minder procedures komen.” VVD “… Daarom moeten al die voorafstempels en vergunningen voor het overgrote deel worden afgeschaft. …. Beter tien regels met één strenge inspecteur, dan een ondoordringbaar regelwoud.” D66 “…D66 [wil] dat vergunningen - als deze toch nodig zijn zoveel mogelijk worden geïntegreerd. Verder geldt dat als overheden nalaten binnen de wettelijke termijnen de vergunning te weigeren of aanvullende vragen te stellen de vergunning geacht wordt te zijn verleend.” PVDA “… alle commissies over [het verminderen van regeldruk] schaffen we af. Daarvoor in de plaats komt er één permanente dereguleringscommissie… In alle openheid worden zo het nut en de problemen van oude en nieuwe regels getoetst, waarbij we ons concentreren op die regels waar ondernemers echt last van hebben. Uiteindelijk beslist het parlement.” Groenlinks “De toegankelijkheid van overheidsdiensten wordt verbeterd … door veel meer gebruik te maken van de mogelijkheden op internet. Procedures voor bijvoorbeeld vergunningen worden zo eenvoudig en laagdrempelig mogelijk.”
IJsland, Portugal en het Verenigd Koninkrijk kennen meer procedures. Denemarken en Nieuw-Zeeland scoren het best. Daarnaast kent Nederland een lange doorlooptijd, omdat er vooralsnog sprake is van volkomen onafhankelijke processen. In Oostenrijk, Italië, Griekenland, Portugal en Spanje zijn de doorlooptijden weliswaar nog langer, maar met gemiddeld 184 dagen zit Nederland boven het gemiddelde van de Westerse (OECD) economieën. Ook de milieuregelgeving in Nederland zorgt voor grote klachten bij ondernemers. Vrijwel alle ondernemingen in Nederland hebben een milieuvergunning nodig. De noodzaak van dit soort regelgeving en toezicht staat buiten kijf. Wel blijkt Nederland ook ten aanzien van het verkrijgen van een milieuvergunning veel en lange procedures te kennen. Een goede internationale vergelijking met betrekking tot milieuvergunningen is helaas nog niet beschikbaar. Wel is er onderzoek gedaan naar de nationale ‘koppen’ die Nederland hanteert boven de Europese richtlijnen.32 Vooral bij milieuwetgeving blijkt Nederland in enkele gevallen strenger te zijn dan zijn buurlanden. Meestal komt dit doordat de andere landen nog achter lopen met het implementeren van de richtlijn. De OECD heeft een indicator ontwikkeld die de transparantie weergeeft bij het aanvragen van een vergunning of licentie in het algemeen. Hierbij scoort Nederland in vergelijking met de andere OECD-landen erg slecht. Alleen de procedures in Zwitserland en Turkije zijn complexer. Verder blijkt dat Nederland het enige land is waarbij de transparantie verder is afgenomen in de periode 1998-2003. Ook de communicatie van de regelgeving laat in internationaal perspectief te wensen over. Dit komt de concurrentiekracht niet ten goede. Het kabinet Balkenende II heeft een project Vereenvoudiging Vergunningen in het leven geroepen dat een aanzienlijke vermindering van de vergun-
Christenunie “De overheid dringt de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven krachtig terug. …[De] publiek geformuleerde doelen worden afgedwongen middels functionele eisen in plaats van gedetailleerde regelgeving. Bij terugdringing van de regelgeving mag de beschermende werking van deze regels voor mens en milieu niet uit het oog worden verloren.”
ninglast moet gaan opleveren. Vooral bij de milieu- en bouwvergunningen is men van
Bron: Verkiezingsprogramma’s.
verbeterd kan worden. Een goed voorbeeld van eenduidige communicatie naar star-
plan belangrijke vereenvoudigingen aan te brengen. Het aantal bestaande vergunningen zal worden verminderd. Bovendien wordt gewerkt aan het realiseren van één omgevingsvergunning. Deze vergunning moet ervoor zorgen dat de aanvraag voor een vergunning bij één loket plaatsvindt, waardoor de doorlooptijd hopelijk aanzienlijk kan worden verkort. Daarnaast is communicatie van de regelgeving een punt dat duidelijk tende ondernemers is de Vergunningenwijzer in de regio Twente. 33 Er is hier een grote rol weggelegd voor de toepassing van ICT. Ook het digitaliseren van de aanvraag van vergunningen is een goede kans om het vergunningenprobleem te verlichten. Een andere maatregel die men van plan is toe te passen is de zogenoemde Lex Silencio. Dit houdt in dat bij overschrijden van de termijnen automatisch een positieve beslissing wordt genomen (‘Silencio positivo’). Bij eenvoudige vergunningen, die geen maatschappelijke risico’s met zich meedragen, kan het mechanisme van fictieve positieve beslissingen bij het overschrijden van de termijn uitkomst bieden, doordat de doorlooptijd impliciet verkort wordt en de onzekerheid vermindert.
Regulering van de Nederlandse markt Door gedrag van marktpartijen kan de toetreding van nieuwe aanbieders worden belemmerd, zodat de bestaande partijen geen of minder concurrentie ondervinden van potentiële toetreders. Door middel van regelgeving tracht de overheid toe- en uittreding
32 33
Ecorys, Nationale koppen op Europese regelgeving, 2006. Zie www.vergunningenwijzer.nl.
20
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen tot markten te vereenvoudigen. De overheid op haar beurt beïnvloedt ook de toe- en uittreding met de complexiteit van ‘startbewijzen’ en vergunningen. De mate van marktregulering wordt ook bepaald door buitenlandse handelsbelemmeringen, de regulering rondom mededinging en de mate van staatsbemoeienis met het economische proces. In sommige gevallen kan de marktwerking belemmerd worden door regulering, wat ten koste gaat van productiviteit, werkgelegenheid en daarmee ook van de concurrentiepositie34. Maar het mes snijdt aan twee kanten. Het kan ook zo zijn dat marktwerking juist wordt bevorderd door regelgeving. Een voorbeeld is het gestarte onderzoek van de NMA naar uitgeverijen in Nederland. Zij worden verdacht van het maken van afspraken over kortingen op advertentietarieven voor gedrukte media wat een overtreding van de Mededingingswet zou betekenen. Ondanks dat er nog steeds kartelzaken aan het licht komen, heeft het Nederlandse mededingingsbeleid grote sprongen vooruit gemaakt. Tot de jaren negentig stond Nederland bekend als een land met veel kartelvorming. In 1992 bleek dat 40% van alle grote Europese kartelzaken betrekking had op Nederlandse ondernemingen. In een OECD-rapport uit dezelfde tijd bleek dat de overheid een grote, maar geheime coördinerende rol had bij de verdeling van de markt, prijzen en mededinging.35 Sinds de jaren negentig is er veel veranderd. Deze verandering was noodzakelijk om te voldoen aan de Europese regelgeving, maar het was ook gewenst om de Nederlandse economie meer dynamiek en een grotere concurrentiekracht te geven. In 1998 werd de Nederlandse Mededingings Autoriteit (NMA) opgericht om kartelvorming en prijsafspraken actief tegen te gaan. Nu staat Nederland bekend als een middenmotor als het gaat om het mededingingsbeleid. Punten ter verbetering liggen vooral in de detailhandelssector. De OECD concludeert dat de Nederlandse regulering van de detailhandel een van de strengste in Europa is. Met name het openen van een grote winkel buiten het centrum blijkt vaak onmogelijk, omdat de overheid leegloop van het stadscentrum actief probeert tegen te gaan. De liberalisering van de winkeltijden uit 1996 mag volgens de OECD ook nog verder doorgevoerd worden, waardoor het marktproces nog efficiënter zijn werk kan doen. Handelsbelemmeringen zijn binnen de Europese Unie steeds beperkter geworden. Voor handel met landen buiten de EU bestaan nog wel belemmeringen, maar omdat die voor de hele Europese Unie uniform zijn, leidt Nederland hier geen concurrentienadeel ten opzichte van andere EU-landen. De markt voor diensten is echter nog niet helemaal vrij. De EU-dienstenrichtlijn, geïnitieerd door oud-commissaris Frits Bolkestein, beoogt ook deze markt geheel te liberaliseren. Het besluitvormingsproces hiervoor verliep zeer stroef. Er is grote angst voor een massale instroom van werknemers afkomstig uit de tien nieuwe lidstaten, die volgens de oorspronkelijke richtlijn onder Oost-Europese arbeidsvoorwaarden in West-Europa kunnen werken. Inmiddels is het voorstel voor de EU-dienstenrichtlijn beperkt en geldt het bijvoorbeeld niet voor tijdelijk werk. De eerste versie is goedgekeurd door het Europees Parlement. Een geheel ander type handelsbelemmering is het weren van buitenlandse investeerders. Deze belemmeringen zijn in Nederland beperkt. In vergelijking met het buitenland scoort Nederland goed op dit punt.
34 35
OECD, Regulation, competition and productivity convergence, working paper 509, 2006. OECD, Economic Survey of The Netherlands, 1993.
21
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen Nederland staat momenteel bekend als een middenmoter als het gaat om de mate van regulering van zijn markt. Verbeterpunten om de Nederlandse concurrentiepositie te verbeteren liggen in het mededingingsbeleid en in de flexibilisering van de detailhandelssector.
Ontslagrecht Een heikel punt is het rigide ontslagrechtstelsel. Het onderwerp is extra lastig omdat
Figuur 3.6 Starheid ontslagrecht
het gevoelige sociaal-economische raakvlakken heeft. Werkgevers geven keer op keer
Index (6 = meest star)
aan dat ze snel af willen van het huidige systeem. Een rigide ontslagrecht vergroot
US UK IE DK CZ FI PO AT NL IT DE BE SE FR SP PT
immers de administratieve lasten en bovendien is het een grote belemmering van de flexibiliteit. Aangezien beide factoren hogere productiekosten tot gevolg hebben, is het ook nadelig voor de concurrentiepositie van Nederland. Maar ons land is zeker niet uniek met een star ontslagrecht. Ook in Frankrijk, Duitsland en vele Zuid-Europese landen is het bijzonder lastig om personeel te ontslaan. Wel wordt de bescherming van vaste medewerkers in Nederland als een van de hoogste in Europa bestempeld. Aan de andere kant van het spectrum zijn er ook landen waar ontslag een minder groot probleem vormt. Het Verenigd Koninkrijk en Denemarken zijn bekende voorbeelden van landen waar ontslag veel makkelijker verloopt. Om beter te kunnen zien in hoeverre een star ontslagrecht de internationale concurrentiekracht beïnvloedt, worden allereerst de voordelen van het systeem afgewogen tegen de nadelen. 0
1
2
3
4
Specifieke regelgeving voor collectief ontslag
Voordelen ontslagrecht
Ontslagbescherming vaste medewerkers
Het grootste voordeel van het ontslagrecht is het herstellen van de scheve machts-
Regulatie van tijdelijk werk
verhouding tussen werknemer en werkgever. De werkgever is minder afhankelijk van het continueren van een arbeidsrelatie dan de werknemer. Immers, de laatste is in
Bron: OECD, Employment Outlook 2006.
grote mate afhankelijk van het voortbestaan van een baan, omdat dit in de meeste gevallen het enige inkomen is. De werkgever heeft vaak minder grote belangen bij de verbintenis. Een ander, maar daarmee samenhangend, voordeel is dat werknemers beter beschermd zijn tegen conjuncturele veranderingen. Bij een rigide ontslagrecht pakt de werkloosheid lager uit bij laagconjunctuur. Dit geeft extra zekerheid aan de werknemer, maar ook aan de werkgever. De band tussen beide partijen wordt immers langduriger, waardoor vertrek minder snel voorkomt. Specifieke bedrijfskennis gaat hierdoor minder snel verloren, wat ten goede komt aan de productiviteit.
Soepel ontslagrecht in Denemarken Denemarken is een veelgenoemd en succesvol voorbeeld als het gaat om het combineren van een soepel ontslagrecht met hoge werkloosheidsuitkeringen. Tegenover dit laatste recht staat de strikte verplichting dat de werkloze actief naar werk zoekt en dat, indien nodig, wordt deelgenomen aan omscholingsprojecten. Ondanks dat de kans op ontslag groter is, ervaren de Denen het systeem niet als onzekerder omdat er snel een nieuwe baan kan worden gevonden. De financiering van dit arbeidsmarktbeleid is mogelijk door een relatief hoge belastingdruk.
Nadelen ontslagrecht Maar er zijn zeker ook nadelen. Globalisering heeft voor een grote afzetmarkt gezorgd, maar ook voor een toenemende concurrentie. Dit laatste maakt flexibel ondernemen een noodzaak. Een star ontslagrecht is hiermee niet in overeenstemming. Het Nederlandse ontslagrecht zorgt voor directe kosten als er te veel personeel in dienst is. Ontslag is mogelijk, maar tegen aanzienlijke kosten. Maar ook in economisch betere tijden zorgt het ontslagrecht voor zogenaamde alternatieve kosten. Voor meer productie zijn dikwijls meer arbeidskrachten nodig. Het ontslagrecht zorgt echter voor een aannamedrempel, omdat de ondernemer geen zekerheid heeft over de toekomstige vraagontwikkeling. Een terughoudender aannamebeleid is het gevolg, waardoor de productiestijging beperkt blijft. De ondernemer zal vaker een ‘nee’ moeten verkopen aan zijn afnemers. Dit is een gemiste kans voor het bedrijfsleven. Een ander nadeel voor de ondernemer is dat lonen kunstmatig hoger komen te liggen bij een star ontslagmechanisme. Dit wordt verklaard door een arbeidsmarkttheorie die 22
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen het spanningsveld weergeeft tussen de mensen die al een baan hebben (de gevestigde belangen of insiders) en nieuwkomers op de arbeidsmarkt (outsiders). Een vakbond komt volgens deze theorie in principe alleen op voor zijn leden, die allen deel uitmaken van de gevestigde belangen. Looneisen worden dusdanig neergezet, dat de gevestigde belangen er het meeste baat bij hebben. Een star ontslagrecht vergroot de onderhandelingsruimte van de vakbonden, een hogere looneis zal immers minder snel
Figuur 3.7 Innovatie in de EU
leiden tot ontslag van de gevestigde belangen. De wereld van deze arbeidsmarkttheo-
Groei TFP (Index, 2000=100)
rie is erg zwart-wit en niet direct toepasbaar op het Nederlandse overlegstelsel, maar de theorie geeft duidelijk weer dat een rigide ontslagrecht kan leiden tot hogere loon-
112
eisen. Verder geeft deze theorie duidelijk aan dat niet alleen werkgevers een nadeel
108
ondervinden, maar ook nieuwkomers op de arbeidsmarkt. Hogere lonen hoeven niet tot extra ontslag te leiden, maar resulteren wel in een restrictiever aannamebeleid. Omdat
104
het ontbreken van een duidelijke toekomstige vraagontwikkeling bij ondernemers ook
100
het aannamebeleid beperkt, worden nieuwkomers op de arbeidsmarkt extra gedu-
96 00
01
—— Zweden
02
03
04
05
06
07
Noorwegen —— Verenigd Koninkrijk
peerd. Verder beperkt een star ontslagrecht ook impliciet de arbeidsmobiliteit van werknemers
Denemarken — — Nederland — — EU 15 — — Frankrijk — — Portugal
met een vast contract. Dit komt doordat ontslag in Nederland steeds vaker geregeld wordt via de kantonrechter. Kantonrechters geven in veel gevallen toestemming voor ontslag, mits er een ontslagpremie wordt bepaald. De hoogte van deze premie wordt
Bron: Europese Commissie, AMECO database.
berekend met de voorspelbare ABC-methode. Deze rekenregel luidt dat voor ieder jaar dat de medewerker in dienst is, hij één maand salaris als ontslagvergoeding meekrijgt.36 Van werkgever verwisselen, vooral na een lang dienstverband, zet dus de impliciet opgebouwde ontslagvergoeding op het spel. Beperking van deze mobiliteit is nadelig voor de doorstroom van werknemers. Zoals hierboven beschreven, kan dit voordelig zijn doordat bedrijfsspecifieke kennis minder snel verloren gaat, maar aan de andere kant is er een groter risico dat innovatie geremd wordt. Academische studies
Figuur 3.8 In- en uitstroom WW
vinden echter geen bewijs dat een star ontslagrecht de innovatie remt. Dit kan ermee te maken hebben dat juist door een star ontslagrecht specifieke technologische infor-
Instroom WW* 1,2
0,8
matie minder snel het bedrijf uitlekt, waardoor investeringen in nieuwe, concurrentiege0,4
0,0
voelige technieken aantrekkelijker worden. Landen met een middelhoge ontslagbescherming zoals Noorwegen en Zweden laten juist een hoge groei zien van de totale
01
factorproductiviteit (TFP). Dit is de productiviteitsgroei die niet veroorzaakt wordt door 02
inzet van meer kapitaal en arbeid. Technologische vooruitgang en efficiëntie zijn twee bekende factoren die onder TFP vallen. Innovatie is een belangrijke aanjager van de
03
TFP.
04
Verder blijkt uit internationale vergelijkingen dat een versoepeling van het ontslagrecht nauwelijks effect heeft op de werkloosheid. Als gevolg van een flexibel ontslagrecht
05 0
10
20
30
Uitstroom WW** Nederland Verenigd Koninkrijk
stijgt de uitstroom vanuit de werkloosheid over het algemeen wel, maar hetzelfde geldt voor de instroom van werk naar werkloosheid, omdat ontslag gewoon eenvoudiger is. Beide effecten heffen elkaar min of meer op. Wel blijkt dat de langdurige werkloosheid afneemt bij een soepeler ontslagrecht. Dit wordt gecompenseerd door een oplopend aantal mensen die voor een korte tijd werkloos zijn. Gezien de grote nadelen die kle-
* als % van de totale werkgelegenheid ** als % van het totaal aantaal WW-uitkeringen Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Statline database, Office for National Statistics, www.statistics.gov.uk.
ven aan langdurige werkloosheid, is een situatie van minder ontslagbescherming nog altijd voordeliger. Een grotere kans om sneller een baan te vinden maakt ook de onzekerheid van werkloosheid een stuk minder.
36
Bij oudere werknemers valt de premie relatief hoger uit.
23
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen De effecten op de werkloosheid van een versoepeling van het ontslagrecht zijn dus vrijwel nihil. Dit wil overigens niet zeggen dat er geen effect is op werkgelegenheid, want die wordt ook bepaald door de participatiegraad. Op de participatie is er juist wel
Politieke standpunten over het ontslagrecht
een effect meetbaar als gevolg van een minder strikte ontslagbescherming. Verschillende studies concluderen dat de werkgelegenheid toeneemt naarmate het ontslag-
CDA Bij de hoogte van de ontslagvergoeding gaan eerdere investeringen in de scholing, de arbeidsmarktpositie en employability (weerbaarheid) van de werknemer op de arbeidsmarkt nadrukkelijk meewegen.
recht soepeler wordt. Een hogere vraag naar arbeid door werkgevers als gevolg van
VVD Eenvoudiger ontslagrecht op basis van vaste criteria en een normvergoeding. Eén loket voor afhandeling: het CWI. Meer investeren in scholing werknemer.
direct een effect te vertonen. Wel kunnen producenten hun arbeidskrachten flexibeler
D66 Ontslagrecht aanpakken en de arbeidsmarkt flexibiliseren. PvdA Ontslagbescherming blijft intact. Arbeidsmarkt flexibiliseren door andere maatregelen.
een minder star ontslagrecht trekt meer mensen naar de arbeidsmarkt toe. Het is immers makkelijker om snel een baan te vinden, waardoor de drempel om actief te worden, verlaagd wordt. In termen van loonontwikkeling blijkt het ontslagrecht niet inzetten naar gelang de vraag stijgt of daalt. Toch kleven er ook met een soepeler ontslagrecht nog steeds kosten aan ontslag en aanname, waardoor er in slechtere tijden nog steeds een overschot aan personeel wordt aangehouden. Tot slot blijkt dat in landen met een relatief soepel ontslagrecht bedrijven meer interesse hebben om te investeren in nieuwe vaardigheden van hun personeel. Dit kan te maken hebben met een versnelde in- en uitstroom van personeel. Maar ook in meer
SP Bezorgdheid over tweedeling arbeidsmarkt. Wel blijft ontslagbescherming in takt.
generieke vaardigheden wordt meer geïnvesteerd. Ook werknemers zelf hebben een
Groenlinks Betere ontslagbescherming voor flex-werkers, soepeler ontslagrecht gevestigde orde. Werkgevers die vaker gebruik maken van het ontslagrecht dragen meer bij aan de werkloosheidsverzekeringen.
De Nederlandse uitzendsector speelt goed in op het starre ontslagrecht. Deze sector is
groter belang bij goede scholing, omdat het de positie op de arbeidsmarkt versterkt.
in vergelijking met het buitenland ook relatief groot. Sommigen zien de uitzendsector als een goede oplossing voor het probleem. Er kleven echter wel drie grote nadelen aan dit alternatief. Ten eerste zijn de kosten voor uitzendwerk relatief hoog. Ten tweede is uitzendwerk op langere termijn nadelig voor de Nederlandse economie, omdat er weinig stimulans is om in bijscholing voor de uitzendkracht te investeren. Dit geldt met name voor laaggeschoolde uitzendkrachten. Hierdoor blijft de groei van de arbeidsproductiviteit op termijn achter, wat nadelig is voor de concurrentiepositie van Nederland. Tot slot nemen de verschillen toe tussen mensen met een vast contract en mensen die van tijdelijke naar tijdelijke baan hoppen. Op deze manier blijft er een grote groep zweven in de arbeidsmarkt voor tijdelijk werk. Het ontslagrecht staat de flexibiliteit van het bedrijfsleven in de weg, wat nadelig is voor de Nederlandse concurrentiekracht. Bovendien zal de arbeidsparticipatie waarschijnlijk toenemen als gevolg van een versoepeling van het huidige ontslagstelsel. Hoewel deze versoepeling een goede suggestie is om de concurrentiepositie te verbeteren,
Het Oostenrijkse ontslagmodel In Oostenrijk bestaat sinds 2003 een collectief verzekeringssysteem, dat werknemers voorziet van een eventuele ontslagvergoeding. De werkgever stort vooraf een bepaald percentage van het loon op een speciale rekening van de werknemer. Het bedrag op deze rekening komt vrij na ontslag. Het grote voordeel is dat de rekening niet gekoppeld is aan een werkgever, maar aan de werknemer. Van baan verwisselen beperkt een eventuele ontslagvergoeding dus niet. Indien er geen ontslag heeft plaatsgevonden, kan het gespaarde geld gebruikt worden om pensioenbetalingen ‘af te dichten’. Een nadeel is dat de werkgevers extra belast worden, doordat de kosten van arbeid toenemen.
moet wel benadrukt worden dat de effecten op innovatie, productiviteit en werkloosheid nihil lijken te zijn. Een versoepeling van het ontslagstelsel zal zeker niet zonder weerstand verlopen. Een tussenoplossing behoort zeker tot de mogelijkheden, maar dit zou zich dan wel moeten vertalen in een afname van verschillen tussen de nieuwkomers de en gevestigde belangen op de arbeidsmarkt. Een versoepeling voor alléén nieuwe toetreders tot de arbeidsmarkt is dus geen goede oplossing. Het zorgt voor een grotere ongelijkheid tussen de generaties en voor sociale onrust. Dit laatste bleek goed uit de studentenrellen van vorig jaar in Frankrijk, waar een versoepeling van het ontslagrecht werd gekoppeld aan leeftijd. Een betere tussenoplossing is bijvoorbeeld het Oostenrijkse model (zie box). Een andere oplossing is de ontslagvergoeding af te laten hangen van de investeringen in bijscholing. Een werkgever die veel investeert in bijscholing van het personeel zou een korting kunnen krijgen op de ontslagvergoeding. Op beide manieren wordt het ontslagstelsel versoepeld wat de concurrentiepositie zeker ten goede zal komen. 24
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen 4
Competitieve sectoren
Nederland is een handelsnatie bij uitstek. Dit heeft Nederland te danken aan de centrale positie die ons land inneemt in Europa, in combinatie met de kwaliteit en fijnmazigheid van de verkeersinfrastructuur. De economie van Nederland is in grote mate afhankelijk van de in- en uitvoer van producten en diensten. Met name de export is voor ons land van belang: de sterke exportpositie vormt een goede basis voor verdere economische groei. Wanneer de wereldhandel aantrekt, dan profiteert de Nederlandse economie hiervan. Daarnaast heeft Nederland voor buitenlandse bedrijven goede kernkwaliteiten als het gaat om locatie: een goede prijs/kwaliteitsverhouding voor bedrijfshuisvesting (met name Amsterdam), de kennis van de Engelse taal en de ‘quality of life’. Bovendien scoort Nederland internationaal nog steeds goed met de verkeershubs Schiphol Airport en de haven van Rotterdam. Om succes op buitenlandse markten en marktgroei te realiseren, is met name de exportpositie van Nederland van belang. Nederland heeft een aantal sectoren met een sterke exportpositie en om deze te behouden is een innovatieve thuismarkt belangrijk. Immers door innovatieve, nieuwe of verbeterde producten en diensten te ontwikkelen, die voldoen aan behoeften en verwachtingen van eindgebruikers, zal de concurrentiepositie van de Nederlandse economie worden versterkt en verbeterd. Tegen deze achtergrond behandelen we in dit hoofdstuk de perspectieven voor Nederlandse sectoren. We gaan in op het herkennen van succesvolle sectoren volgens de theorie van Michael Porter en presenteren twee dimensies die van belang zijn voor de toekomstige competitiviteit van de sectoren: 1) de marktgroei (zoals ontwikkeling EU-economie, opkomende markten, de kenniseconomie en demografie) en 2) de kritische succesfactoren (zoals infrastructuur, kostenefficiency, innovatie en regelgeving). We sluiten het hoofdstuk af met een analyse op basis van de potentiële marktgroei en de kritische succesfactoren voor een aantal top exporterende sectoren in Nederland. We beginnen dit hoofdstuk met een kort overzicht van de Nederlandse export.
Figuur 4.1: goederenuitvoer Nederland in 2005 Oost-EU
Noord-Amerika 5,2%
6,5%
In figuur 4.1 staat de Nederlandse uitvoer van de goederen (exclusief diensten) in 2005 grafisch weergegeven. In totaal werd in 2005 voor een waarde van € 281 miljard aan goederen uitgevoerd. Dit is bijna 10% hoger dan het voorgaande jaar. Onze belangrijkste handelspartner is nog altijd Europa (83%), waarbinnen Duitsland een belangrijke
West-EU
ZuidAmerika 1,4%
Afrika 2,0%
Nederlandse export
76,6%
positie inneemt. In 2005 bedroeg de totale uitvoerwaarde van diensten € 72,5 miljard. Deze uitvoerwaarde had betrekking op verschillende soorten dienstverlening zoals dienstverlening ten behoeve van vervoer (zakelijk en particulier), communicatie-, computer- en informatiediensten, financiële dienstverlening en overige zakelijke diensten.
Overig 0,7% Azië & Oceanië 7,6%
De meeste diensten werden uitgevoerd naar Europa, gevolgd door respectievelijk Amerika en Azië. Bij deze handelsstatistieken moet rekening gehouden worden met de effecten van wederuitvoer en doorvoer. Bij zowel doorvoer als wederuitvoer gaat het om uitvoer van goederen die eerder zijn ingevoerd en in een later stadium in vrijwel onbewerkte vorm het land verlaten. Het verschil tussen de twee termen ligt in de eigendomsoverdracht: bij wederuitvoer vindt deze eigendomsoverdracht wel plaats en bij doorvoer niet. Om deze reden is de waarde van de doorvoer moeilijk in te schatten en wordt doorvoer niet in de handelsstatistieken opgenomen. De toegevoegde waarde van doorvoer aan het bruto binnenlands product (BBP) is naar schatting 3%.
25
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen Wederuitvoer wordt wel in de handelsstatistieken meegenomen en maakt ongeveer 40% uit van de totale Nederlandse uitvoerwaarde. Dit hoge percentage wederuitvoer is een bewijs van de Nederlandse specialisatie in handel en vervoer. De toegevoegde waarde van de wederuitvoer is hooguit 5% van het BBP. Vooral machines en vervoermaterieel, elektrische en elektrotechnische apparaten zoals computers en huishoudelijke apparaten bepalen de omvang van de wederuitvoer.
Herkennen van competitieve sectoren Wanneer heeft een sector een sterke internationale concurrentiepositie? Volgens Porter heeft dit te maken met de exportpositie van de sector ten opzichte van de wereldmarkt. Om de concurrentiepositie van een sector te bepalen heeft Porter een methodologie ontwikkeld waarbij het gemiddelde aandeel van een land op de wereldexportmarkt een belangrijke variabele is. Daarnaast wordt per sector het nationale exportaandeel bepaald. Indien vervolgens dit nationale exportaandeel van de sector hoger scoort dan het gemiddelde aandeel van een land op de wereldexportmarkt, beschouwt Porter deze als competitief. In 2004 was het gemiddeld aandeel van Nederland op de wereldexportmarkt 4,8%.37 Nederlandse sectoren die een nationaal exportaandeel hoger dan 4,8% hebben, zijn volgens Porter competitief. Om vervolgens de internationale concurrentiepositie te behouden is het noodzakelijk voor sectoren om constant te zoeken naar nieuwe mogelijkheden voor marktgroei en zich te richten op de kritische succesfactoren die bepalend zijn voor de competitiviteit van de sector in de toekomst. Marktgroei Marktgroei is van belang voor de economische ontwikkeling van de sector, waarbij zowel groei op de binnenlandse als buitenlandse markten van belang is. Realiseren van marktgroei zal een positieve bijdrage leveren aan de versterking van de concurrentiepositie van de sector. In onze analyse zijn de ontwikkeling van de economie in de eurozone, de invloed van de opkomende markten, de ontwikkeling van de kenniseconomie en de internationale demografische ontwikkelingen de meest relevante factoren die van invloed zijn op deze marktgroei. Economische ontwikkeling Een aantal Nederlandse sectoren is in grote mate conjunctuurgevoelig. Voor marktgroei zijn verschillende sectoren afhankelijk van de ontwikkeling van de economie van de eurozone. Voor de eurozone wijzen de verwachtingen van het Economisch Bureau van ABN AMRO38 op een (vooralsnog) robuuste economische groei. Echter, een afname van dit groeitempo zal op middellange termijn plaatsvinden. Op korte termijn zijn de omstandigheden voor verdere groei echter goed. Voor 2006 wordt een economische groei van de eurozone verwacht van 2,5% en in 2007 zal dit uitkomen op 2,0%. Opkomende markten ‘Today the BRIC-countries are the building blocks for the world economy’. De groei van de wereldeconomie wordt in belangrijke mate bepaald door de economische groei van landen als Brazilië, Rusland, India en China (de zogenaamde BRIC-landen). De algemene verwachting is dat deze landen in het jaar 2050 tot de rijke landen behoren. Bij de berekening van het wereldexportaandeel van Nederland is gebruik gemaakt van de meest recente OECD egevens. De OECD-gegevens vertegenwoordigen naar schatting ongeveer 80% van de totale wereldhandel. 38 ABN AMRO, Economisch Perspectief, september 2006. 37
26
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen Nieuwe exportmogelijkheden voor Nederland naar deze opkomende markten zijn echter beperkt, maar de internationale handel met deze landen zal wel een impuls krijgen. Hier zal de transportsector van profiteren. Alleen Rusland heeft een exportmarkt met een goede potentie voor Nederlandse producten (zoals bloemen en planten, levensmiddelen en luxe artikelen) en ook hier zal de transportsector een belangrijke rol gaan vervullen. Kenniseconomie Een deel van de economische groei komt voort uit de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten. Deze vernieuwing van producten en diensten (oftewel innovatie) is mogelijk door het toepassen van kennis. Kennis is daarmee een belangrijke productiefactor geworden en investeringen in vernieuwende kennis bieden mogelijkheden om groei te realiseren. Het is dus dé uitdaging voor Nederlandse sectoren om zich te richten op kennisontwikkeling, om hiermee de concurrentiepositie verder te versterken. Ook de overheid heeft hierin een belangrijke rol. De zogenaamde Kennisinvesteringquote (KIQ)39 ligt in vergelijking met andere landen echter relatief laag. In 2001 was de KIQ 6,8% van het BBP. De koplopers zijn de VS (10,2%), Zweden (10,8%) en ZuidKorea (11,1%).40 Demografie Demografische ontwikkelingen zijn eveneens van invloed op de marktgroei van bepaalde sectoren. Veranderingen in de demografie brengen veranderingen in de economie met zich mee. Denk hierbij aan de bevolkingsgroei in de wereld en de vergrijzing in verschillende landen. Deze factoren zijn van grote invloed op wereldwijde consumptiepatronen: zoals een grotere vraag naar (nieuwe) gezonde voedingsproducten.
Kritische succesfactoren De kritische succesfactoren zijn factoren die van vitaal belang zijn voor het succes van een sector en uiteindelijk van invloed zijn op de concurrentiepositie. Het zijn interne en externe factoren die een positieve impuls kunnen hebben op de concurrentiekracht. Bij interne factoren kan de sector, in tegenstelling tot externe factoren, enige invloed uitoefenen aangezien deze vanuit de sector zelf worden bepaald. In het kader van onze analyse moet bij interne succesfactoren gedacht worden aan kostenefficiency en innovatie. Bij de externe succesfactoren hebben we het over de infrastructuur van Nederland en de (internationale) regelgeving. Kostenefficiency Het gaat hier met name om personeelskosten en energiekosten. Deze kostensoorten kunnen in grote mate de competitiviteit van een sector beïnvloeden. Het Economisch Bureau van ABN AMRO verwacht dat de loonsom per werknemer in de eurozone in 2006 en in 2007 met meer dan 2% stijgt ten opzichte van het voorgaande jaar. Voor Nederland is de verwachte loonsomstijging in deze jaren gemiddeld nog geen 2%. In beide jaren is de loonsomontwikkeling in Nederland gunstiger dan die in de eurozone, wat de concurrentiepositie van Nederland zal versterken.
39 40
Optelling van de publieke en private uitgaven aan onderwijs en de publieke en private uitgaven aan R&D. Innovatieplatform, in Vitalisering van de Kenniseconomie.
27
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen De energiekosten in Nederland liggen op een hoog niveau in vergelijking met andere Europese landen. Alleen Duitsland en België hebben een hogere stroomprijs, zo blijkt uit een recent onderzoek van Capgemini in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken. Innovatie Om de internationale concurrentiekracht te behouden, zal Nederland moeten streven naar product- en procesvernieuwingen en de verdere ontwikkeling van de ‘kenniseconomie’. Dit kan onder andere bereikt worden door intensieve samenwerking tussen kennisinstituten en bedrijfsleven. Om hier vorm aan te geven en Nederland een innovatie-impuls te geven, heeft het kabinet het Innovatieplatform opgericht. Doel van het Innovatieplatform is om de innovatiekracht van Nederland te versterken en Nederland tegen 2010 een koppositie te geven in de Europese kenniseconomie. Echter, uit de Kennismonitor 2006 van Stichting Kennisland blijkt dat veel van de benoemde projecten van het Innovatieplatform tot dusver nog weinig concreets hebben opgeleverd. Wel zijn er vanuit verschillende sectoren succesverhalen te noemen. Zoals procesvernieuwing in de glastuinbouw voor ontsmetting van kasgrond. Met deze milieu- en mensvriendelijke methode liggen de CO2-uitstoot en het stroomverbruik tot 75% lager. Ook in de zakelijke dienstverlening hebben de laatste tijd veel innovaties plaatsgevonden, mede dankzij de sterke ICT-ontwikkelingen. Hierbij kan gedacht worden aan grote
Tabel 4.1 Top 25 van meest innovatieve sectoren (periode 2002-2005), EIM Sector 1. Chemische industrie 2. Speur- en ontwikkelingswerk 3. Computerservice en ICT 4. Genotmiddelenindustrie 5. Groothandel in investeringsgoederen 6. Machine-industrie 7. Advies-, PR- en economische onderzoeksbureaus 8. Instrumenten, elektrotechnische en optische apparatenindustrie 9. Basismetaalindustrie 10. Groothandel in intermediaire goederen 11. Bankwezen 12. Papier- en papierwaren-industrie 13. Grafische industrie 14. Juridische diensten 15. Architecten-, ingenieurs- en ontwerpbureaus 16. Uitzendbureaus 17. Groothandel in voedings- en genotmiddelen 18. Voedingsmiddelenindustrie 19. Groothandel in duurzame consumptiegoederen 20. Verzekerings- en pensioenwezen 21. Makelaars 22. Transportmiddelenindustrie 23. Metaalproductenindustrie 24. Reclamebureaus 25. Autogroothandel
Score* 8,21 8,13 8,09 7,98 7,92 7,79 7,72 7,69 7,49 7,46 7,40 7,23 7,20 7,19 7,17 7,17 7,14 7,13 7,10 7,01 6,93 6,91 6,79 6,72 6,66
* 10 = maximale innovativiteit en 4 = minimale innovativiteit.
efficiencyslagen in productontwerp, organisatiestructuren en personeelsmanagement, maar ook de ontwikkeling van nieuwe businessconcepten. Innovatie is voor bijna alle sectoren van belang. Het succes van investeringen in innovatie en kennisontwikkeling zal de concurrentiepositie van veel sectoren in de komende decennia in belangrijke mate gaan bepalen. Bedrijfsleven, kennisinstituten en overheid moeten samenwerken om van Nederland weer een koploper te maken in Europa. In tabel 4.1 staan de resultaten van een onderzoek van het EIM naar de meest innovatieve sectoren in Nederland in de periode 2002-2005. De chemische industrie (incl. rubber- en kunststofverwerkende industrie) voert de lijst aan. Speur- en ontwikkelingswerk en de ICT-sector staan op respectievelijk de tweede en de derde plaats op de ranglijst. Op de vierde plek staat de genotmiddelenindustrie, gevolgd door de groothandel in investeringsgoederen (machines en apparaten). Wat opvalt aan de ranglijst is dat de sector dienstverlening een zeer prominente rol speelt door de hele lijst heen. In de top 25 van innovatieve sectoren komt de dienstverlenende sector negen keer voor. Speur- en ontwikkelingswerk voert de dienstverlenende sector aan (positie 2), gevolgd door het advieswerk (7), het bankwezen (11), de juridische diensten (14), de architecten-, ingenieurs- en ontwerpbureaus (15), de uitzendbureaus (16), het verzekerings- en pensioenwezen (20), de makelaars (21) en de reclamebureaus op positie 24. Daarnaast valt op dat de agrarische sector relatief achterblijft op het gebied van innovatie (op de genotmiddelenindustrie na): de groothandel in voedings- en genotmiddelen op een 17e positie en de voedingsmiddelenindustrie zien we terug op een 18e plaats van de ranglijst. Ook bij de sector transport valt de innovativiteit tegen: een eerste notering op de 22e plaats voor de transportmiddelenindustrie.
Bron: EIM Innovatiemeter, 2005.
Infrastructuur Bij infrastructuur gaat het niet alleen om het spoor-, wegen- en waternet, maar tevens om ICT-infrastructuur, de infrastructuur van financiële dienstverlening en de infrastructuur wat betreft de belastingwetgeving.
28
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen
Figuur 4.2: Top vijf clusters naar uitvoerwaarde goederen en diensten 2005
Nederland is zijn koppositie in Europa kwijtgeraakt als het gaat om de verkeersinfrastructuur. Volgens de commissie Van Laarhoven, die begin dit jaar een onderzoek uitvoerde naar de bedrijvigheid in de logistieke sector, gaat Nederland op internatio-
Mrd euro
naal terrein de boot missen. Omringende landen hebben ons land de laatste jaren
50
ingehaald als het gaat om kwalitatief hoogwaardige verkeersinfrastructuur. Dit neemt
40
niet weg dat Nederland nog steeds een sterke internationale positie heeft, maar het is
30
voor de sector van groot belang dat de druk van de omringende landen wordt wegge-
20
nomen. De diepgang van de zeehavens, de capaciteit van de achterlandverbindingen,
10
het wegen- en spoornet, de mainports Rotterdam en Schiphol blijven voor buitenlandse
0 Transport
Dienstverlening
Agrifood sector
Informatietechnologie
Chemische industrie
bedrijven belangrijke factoren. Daarnaast is de ICT-infrastructuur een belangrijke factor voor veel sectoren (waaronder de zakelijke dienstverlening). Nederland heeft elektronische netwerken van hoge kwaliteit. Hierbij gaat het om de goede toegankelijkheid van het internet en de aanwezigheid van een goede infrastructuur. De sterke ICT-ontwikkeling in Nederland heeft de ontwikkeling van nieuwe businessconcepten in de hand gewerkt en heeft ervoor
Bron: CBS (bewerkt door ABN AMRO).
gezorgd dat het marktgebied van bijvoorbeeld de zakelijke dienstverlening internationaler wordt. Tot slot moet ook gedacht worden aan de infrastructuur van financiële dienstverlening en de infrastructuur wat betreft de belastingwetgeving. Nederland heeft goede faciliteiten en beschikt over veel kennis als het gaat om financiële dienstverlening en belastingwetgeving. Dit maakt Nederland een interessant vestigingsland voor buitenlandse bedrijven om van hieruit hun activiteiten te coördineren. Met name is de financiële dienstverlening in Nederland van belang in dit verband: de sector heeft niet alleen een goede technische infrastructuur, maar tevens zijn kwaliteitskenmerken (zoals deskundigheid, betrouwbaarheid en informatieverstrekking) wettelijk geborgd. De Nederlandse belastinginstituties staan bekend om hun flexibiliteit, samenwerkingsgerichtheid en deskundigheid. Regelgeving Regelgeving kan een sterke invloed hebben op bepaalde sectoren en hun concurrentiekracht (zie ook hoofdstuk 3). Betere regelgeving kan bijdragen aan het verwezenlijken van het doel om van Nederland een topspeler te maken in de kenniseconomie. Immers, belastende en slechte regels zijn slecht voor de concurrentiekracht van een land en een vereenvoudiging van deze regelgeving geeft de economie een positieve impuls. Op het gebied van belastingwetgeving heeft Nederland de laatste jaren in Europa veel terrein verloren als het gaat om een gunstig fiscaal vestigingsklimaat. Politieke druk vanuit Europa heeft ervoor gezorgd dat gunstige belastingmaatregelen voor ondernemingen grondig moesten worden herzien. Deze herziening is ten koste gegaan van de concurrentiepositie van Nederland.
Top exporterende clusters van sectoren In figuur 4.2 staat de topvijf van Nederlandse clusters met de hoogste uitvoerwaarde van goederen en diensten in 2005 grafisch weergegeven. De topvijf is als volgt samengesteld: 1) chemische industrie, 2) informatietechnologie, 3) agrifood sector, 4) dienstverlening, 5) transport.
29
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen Bij deze clustering is gebruik gemaakt van een indeling die het CBS hanteert in zijn statistieken. Deze topvijf van clusters van sectoren vertegenwoordigt ruim 60% van de totale Nederlandse exportwaarde van goederen en diensten. Dienstverlening is sterk verweven met de andere sectoren. In onze analyse hebben we de dienstverlening ten aanzien van Informatietechnologie en Transport niet meegenomen in het cluster ‘Dienstverlening’, maar ondergebracht bij de betreffende clusters. Deze onderverdeling van diensten is gedaan naar analogie van de methodiek van Porter. Zoals uit figuur 4.2 blijkt heeft de sector informatietechnologie (IT) voor € 48,3 miljard uitgevoerd in 2005. Daarmee vertegenwoordigt de sector 13,7% van de totale exportwaarde van Nederland. Echter, 93% van deze export heeft betrekking op wederuitvoer. Aangezien wederuitvoer slechts een beperkt deel uitmaakt van het BBP zal in onze analyse deze sector niet worden meegenomen. Bij de chemische industrie, de agrifood sector, de dienstensector en de transportsector varieert het aandeel wederuitvoer tussen de 20-30%. In de komende paragraaf kijken we vanuit deze vier clusters van sectoren naar de perspectieven ten aanzien van marktgroei en de kritische succesfactoren. Bovendien geven we bij de benoemde clusters van sectoren, een korte omschrijving inclusief enkele kerngegevens. 41
Marktgroei en kritische succesfactoren voor de clusters In dit gedeelte behandelen we vier van de topvijf van exporterende clusters. Bij elk cluster gaan wij in op de marktgroei voor de specifieke sectoren en de kritische succesfactoren die ten grondslag liggen aan de clusters.
Chemische industrie: facts and figures
Chemische industrie De chemische industrie wordt gevormd door de basischemie en de fijnchemie, waarbij
•
Exportwaarde 2005: € 49,4 mrd
•
Exportaandeel 2005: 13,9% (uitvoerwaarde cluster/totale uitvoerwaarde NL)
ceerd, maar tevens kunststof en rubber in primaire vorm en kunstmatige meststoffen.
•
Exportquote 2005: 9,8%
De fijnchemie brengt producten voort die in veel gevallen rechtstreeks voor consu-
(bron: CBS)
(uitvoerwaarde/BBP)
in de basischemie organische en anorganische chemische producten worden geprodu-
menten bestemd zijn. Het betreft hier onder andere producten als geneesmiddelen,
Marktgroei: • Vooralsnog robuuste economische groei, in de eurozone maar op termijn een afname van het groeitempo • De voorgenomen investeringen in meer hoogwaardige kennis voor nu en in de toekomst
parfumerieën en cosmetische artikelen, zeep, onderhouds- en reinigingsmiddelen,
Kritische succesfactoren: • De innovatieve kracht van de sector • De noodzaak van een fijnmazige verkeersinfrastructuur; overbelasting van deze infrastructuur blijft echter een punt van zorg • De afhankelijkheid van de factor arbeid, waarbij een gunstige ontwikkeling van de loonkosten in Nederland ten opzichte van de eurozone van belang is • De behoefte aan energie en de besparingen die te realiseren zijn door procesvernieuwingen • Het niveau van de energiekosten in Nederland die druk uitoefenen op de concurrentiepositie • De bestaande netwerken van verwante en ondersteunende sectoren ten behoeve van innovatie • De instroom van bèta-studenten ten behoeve van hoogwaardige kennis • Echter, meer (milieu)regelgeving beperkt de groei van de sector
80% van de producten bestemd voor de buitenlandse markt en vanuit de fijnchemie is
verven en vernissen. De basischemie is verantwoordelijk voor ongeveer 60% van de omzet en de fijnchemie voor ongeveer 40%. De sector is sterk exportgericht, waarbij export naar Europa een belangrijk aandeel heeft. Vanuit de basischemie is ongeveer dit 65-70%. Marktgroei •
De chemische sector is een conjunctuurgevoelige industrie. De vooruitzichten voor de economische groei van de eurozone op korte termijn zijn positief gestemd, maar op de middellange termijn krijgen de eurozone en de wereldhandel te maken met een afname van het groeitempo. Dit vormt een goede reden om de concurrentiepositie van de sector te versterken.
•
De hoogwaardige kennis in de chemische industrie geeft de sector een goede basis voor product- en procesvernieuwingen. De sector is voornemens om verder te investeren in deze innovatie-infrastructuur, wat uit zal monden in verdere groei en versteviging van de concurrentiepositie.
41
Exportgegevens zijn afkomstig van Statline van het CBS.
30
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen
Kritische succesfactoren •
Voor de fijnchemie is de ontwikkeling van de personeelskosten een belangrijke factor. In dit kader is het van belang dat de loonkostenontwikkeling van Nederland in de pas loopt met die in het buitenland. Op deze wijze kan de fijnchemie haar concurrentiepositie handhaven. In de jaren 2006 en 2007 zullen de loonkosten in Nederland zich zelfs gunstiger ontwikkelen dan in de eurozone, wat de concurrentiepositie van de chemische industrie (in het bijzonder de fijnchemie) zal versterken.
•
Ondernemingen in deze sector moeten concurreren met buitenlandse producenten die in veel gevallen het voordeel hebben van goedkopere grondstoffen en goedkopere energie. De hoge energiekosten hebben een niet geringe invloed op de concurrentiepositie. De chemische industrie is een energieintensieve sector en de kosten van energie liggen in Nederland op een relatief hoog niveau. De hoge energiekosten komen tot uiting in het productieproces, waar veel gebruik wordt gemaakt van aardgas en elektriciteit. Alleen in Duitsland en België liggen de energiekosten op een hoger niveau, wat voornamelijk wordt veroorzaakt door de transportkosten en de belasting. Voor de sector is het dus van belang om de energie-efficiency te blijven verbeteren en dit kan de sector realiseren door innovatieve technologieën ten behoeve van procesvernieuwingen te blijven ontwikkelen en toe te passen.
•
Een belangrijke succesfactor zijn de netwerken op regionaal niveau van verwante en ondersteunende industrieën ten behoeve van innovatie. De nabijheid van op- of neerwaartse sectoren in de keten bevordert namelijk innovatie en het uitwisselen van ideeën en informatie. Bekend voorbeeld zijn de interregionale clustering van de chemische industrie en de aardolie-industrie (zoals het ARA-gebied: Antwerpen, Rotterdam, Amsterdam).
•
De chemische industrie is de meest innovatieve bedrijfstak in Nederland, zoals ook blijkt uit het EIM-onderzoek naar innovatieve sectoren (zie tabel 4.1). Samenwerkingsverbanden tussen kennisinstituten en bedrijfsleven zijn succesvol, wat een goede basis vormt voor product- als procesvernieuwingen. De chemische industrie gaat in de komende decennia nog meer investeren in kennis, werkgelegenheid en duurzaamheid. Dit blijkt uit een rapport van de Regiegroep Chemie.42 In het rapport wordt onder andere aangedrongen op de uitbouw van hoogwaardige technologische kennis, intensievere samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven en een goede aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt. Ook is de instroom van voldoende bèta-studenten in het hoger onderwijs een belangrijk aandachtspunt om de hoogwaardige kennis ook in de toekomst te garanderen.
•
Nederland is nog steeds een gunstige vestigingsplaats voor de chemische industrie. Dit heeft niet alleen te maken met de ligging (Rotterdamse haven en de verbindingen met het achterland), maar tevens met de aanwezigheid van grondstoffen (waaronder aardgas en zout). Daarnaast is er sprake van een gunstige geografische positie van de chemische industrie door de ligging in de buurt van industriële centra en de afnemers van chemische producten. Juist vanwege de infrastructuur vestigen ook buitenlandse chemische bedrijven zich steeds vaker in Nederland. Echter, de gunstige geografische ligging,
Ingesteld door NWO-CW (Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek) en VNCI (brancheorganisatie chemische industrie) om de visies en ambities van de industrie voor de komende periode te realiseren. 42
31
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen de infrastructuur, en het gunstige belastingklimaat zijn tegenwoordig niet meer ‘unique selling points’ van Nederland. Het zijn deze factoren die in belangrijke mate het vestigingsbeleid bepalen van buitenlandse ondernemingen. Indien bedrijven besluiten in zich in andere landen te vestigen, dan gaat dat ten koste van de bedrijvigheid in de sector. •
Milieuregelgeving is een belangrijk aandachtspunt binnen de chemische industrie. Een strenger milieubeleid vanuit Nederland en Europa zal de groei en de concurrentiepositie van de chemische industrie onder druk zetten. Dit zal van invloed zijn op de concurrentiepositie van de chemische industrie.
Agrifoodsector De agrarische sector en de voedings- en genotmiddelenindustrie (kortweg: agrifood-
Agrifoodsector: facts and figures •
Exportwaarde 2005: € 44,6 mrd (bron: CBS)
•
Exportaandeel 2005: 12,6%
•
Exportquote 2005: 8,8%
(uitvoerwaarde cluster/totale uitvoerwaarde NL) (uitvoerwaarde/BBP)
Marktgroei: • Vraag naar voeding zal de komende decennia blijven groeien • De vergrijzing biedt kansen voor (nieuwe) gezonde voedingsproducten • Vraag naar sierteeltproducten krijgt een sterke impuls mede dankzij de opkomende middenklasse (voornamelijk Azië) • De kennisvoorsprong van product, consument en markt vormt een goede basis voor innovatie Kritische succesfactoren: • De sector staat internationaal bekend om zijn innovatieve karakter en het hoge kennisniveau • Procesvernieuwingen hebben zich succesvol bewezen in de sector, maar de productvernieuwingen blijven nog achter • De bestaande netwerken van verwante en ondersteunende sectoren ten behoeve van innovatie
sector) omvat in onze analyse de branches levende dieren, vis-, schaal- en weekdieren, vlees en vleesproducten, zuivelproducten (inclusief eieren), groenten en fruit, sierteeltproducten, granen en graanproducten, suiker, koffie, thee, cacao, veevoeder, bereide voedingsmiddelen, dranken en tabak (inclusief tabaksfabrikaten). De agrifood sector behoort tot de sterkere Nederlandse sectoren. Deze economische kracht put de sector uit zijn innovatieve karakter en het hoge kennisniveau. De trends in deze sector van de afgelopen jaren zijn: schaalvergroting, consolidatie en internationalisering. De agrifood sector is een bedrijfstak met kapitaalintensieve en gespecialiseerde bedrijven. Ruim 80% van de Nederlandse export van agrarische producten gaat naar de EUlidstaten. De belangrijkste handelspartner van Nederland voor agrarische producten is Duitsland, gevolgd door het Verenigd Koninkrijk, België/Luxemburg en Frankrijk. Sierteeltproducten zijn de belangrijkste agrarische exportproducten van Nederland, gevolgd door vlees. Marktgroei •
De omslag van een aanbieders- naar een vragersmarkt is van grote betekenis voor de voedingsmiddelenindustrie. Consumenten stellen steeds hogere eisen aan het voedingsproduct, als het gaat om aspecten als voedselveiligheid, diervriendelijkheid, gezondheid, duurzaamheid en gemak. Een voorbeeld hiervan is de sterke opkomst van dieetproducten en de sterke ontwikkeling van de kant-en-klaarproducten in de voedingsmiddelenindustrie. De wens van de consument wordt van steeds groter belang en voor de sector is dit een aanknopingspunt voor productdifferentiatie en -vernieuwing.
•
Als gevolg van de bevolkingsgroei in de wereld en de veranderende eetgewoontes (steeds meer gericht op gezondheid en gemak) zal de vraag naar voedsel de komende decennia blijven groeien. Consumptiepatronen worden aangepast, wat de sector een goed uitgangspunt geeft voor product- en procesvernieuwingen.
•
De demografische ontwikkeling zal van invloed zijn op de vraag: de vergrijzing in het welvarende Westen en Japan, zal een impuls hebben op de vraag naar allerlei (nieuwe) gezonde voedingsproducten. Ook hier liggen kansen voor de sector voor marktgroei.
•
Nederland neemt mondiaal een sterke positie in bij de handel in bloemen en planten. De gemiddelde bestedingen aan deze sierteeltproducten nemen jaarlijks toe, mede dankzij een sterke ontwikkeling van de middenklasse in Azië. Deze toenemende vraag zal een impuls geven aan de handel in sierteeltproducten.
32
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen •
Op het gebied van kennis van het product, de consument en de markt liggen voor deze sector de grootste kansen. Innovaties zijn voor de sector cruciaal om de concurrentie een stap voor te blijven. Dit geldt voor producten als bloemen, planten, groenten, fruit, zaaizaad, pootgoed en bloembollen, maar tevens voor bereide voedingsproducten.
Kritische succesfactoren •
De agrarische sector is, internationaal vergeleken, zeer geavanceerd en hoogproductief. Hij staat internationaal bekend om zijn innovatieve karakter en het hoge kennisniveau. In de sector hebben technische innovaties ten behoeve van het bedrijfsproces de boventoon gevoerd. Om te overleven zal een aanbieder uit deze sector zich moeten blijven onderscheiden van andere (internationale) aanbieders, waardoor ondernemers steeds met productvernieuwingen moeten komen. De Nederlandse agrifoodsector heeft in dit verband samenwerkingsverbanden met kenniscentra (onder andere Wageningen). Deze samenwerking biedt de sector een goede uitgangspositie om te komen tot noodzakelijke productvernieuwingen. Binnen Nederland is de genotmiddelenindustrie een zeer innovatieve sector, zoals blijkt uit de vierde positie onder de meest innovatieve sectoren in Nederland ( tabel 4.1).
•
Evenals in de chemische industrie heeft de agrifoodsector een netwerk op regionaal niveau van verwante en ondersteunende industrieën ter bevordering van innovatie en het uitwisselen van ideeën en informatie. Een bekend voorbeeld hiervan betreft de vijf Greenports, zoals het Westland (samenwerkingsverband tussen de haven van Rotterdam en het foodcluster Barendrecht, Aalsmeer, de Bollenstreek, Boskoop en Venlo). Het vormen van dergelijke clusters van verwante industrieën en toeleveranciers is een goede basis voor innovatie, intensief samenwerken en het uitwisselen van informatie en ideeën. Mede hierdoor kan het succes van de sector worden gegarandeerd.
•
Een belangrijk aandachtspunt is de toenemende behoefte aan ruimte in de agrarische sector. Vanwege de schaarste van de grond in Nederland zal deze sector de bedrijfsvoering innovatief moeten inrichten door juist nieuwe producten op de markt brengen met een zo hoog mogelijke toegevoegde waarde.
Dienstverlening Hoewel de dienstverleners binnen deze sector zich grotendeels oriënteren op de binnenlandse markt, wint de dienstverlening aan het buitenland steeds meer terrein. Deze sector wordt gevormd door: financiële- en verzekeringsdiensten, persoonlijke diensten, bouwdiensten, inkomsten uit royalty’s en licentierechten, bepaalde overheidsdiensten43 en overige zakelijke diensten (waaronder juridische dienstverlening, architecten- en ingenieursbureaus, milieudiensten, accountancy en zakelijk advies). Jaarlijks worden in de sector dienstverlening vele nieuwe bedrijven opgericht vanwege de laagdrempeligheid en dit geeft de sector zijn kleinschalige karakter. Binnen de sector is de financiële dienstverlening een snel groeiende sector. We laten in onze analyse de dienstverlening ten aanzien van de informatietechnologie (valt onder de sector informatietechnologie, zoals commmunicatie-, computer- en informatiediensten) en de dienstverlening met
43
Het betreft hier overheidstransacties van ambassades, consulaten, militaire eenheden en defensiebureaus.
33
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen
Dienstverlening: facts and figures •
Exportwaarde 2005: € 41,4 mrd
•
Exportaandeel 2005: 11,7%
(bron: CBS)
betrekking tot transport (valt onder de sector transport, zoals vervoersdiensten) buiten beschouwing. Marktgroei
(uitvoerwaarde cluster/totale uitvoerwaarde NL)
•
•
Exportquote 2005: 8,2%
Dienstverlening is een belangrijke sector voor de Nederlandse economie. Het is, zowel nationaal als internationaal, een snelgroeiende sector. Het aandeel
(uitvoerwaarde/BBP)
MKB in deze sector is echter erg hoog en het ontbreekt deze ondernemingen
Marktgroei: • Zowel nationaal als internationaal een sterk groeiende sector • Samenwerking en schaalvergroting vergroten de slagkracht en zal een impuls aan de bedrijvigheid geven • Verdere ontwikkeling van (hoogwaardige) kennis om daarmee uiteindelijk ook de internationale markt te bedienen
veelal aan kennis en schaalgrootte om te exporteren. Door samenwerking en schaalvergroting kan het MKB deze impasse doorbreken: door samenwerking en consolidatie krijgt de slagkracht van de sector een impuls en dit biedt vervolgens mogelijkheden om ook internationaal de kansen te benutten. •
Naast de traditionele productiefactoren (arbeid en kapitaal) wint de productiefactor ‘kennis’ steeds meer terrein. De ontwikkeling van (hoog-
Kritische succesfactoren: • De gunstige ontwikkeling van de loonkosten in Nederland ten opzichte van de eurozone • De penetratie van de ICT-infrastructuur in de sector en de verdere ontwikkeling van de ICT, die het ‘zakendoen’ vereenvoudigt • Een sterke impuls aan product- en procesvernieuwingen dankzij ICT • De sector dienstverlening als kennisgenererende sector en de ontwikkeling van (hoogwaardige) kennis • De innovatieve kracht op het gebied van niettechnologische innovaties • Echter, de verschillen in nationale wetgeving belemmeren een internationale doorgroei van de sector • De afhankelijkheid van de factor arbeid en het tekort aan hoog opgeleid personeel
waardige) kennis vindt onder andere plaats in de dienstensector. De dienstensector wordt in de verschillende Europese economieën één van de meest bepalende sectoren voor economische groei. Ook in de Nederlandse economie is het belang van de dienstensector groot. Een sterke focus op het ontwikkelen van hoogwaardige kennis biedt de sector een goede uitgangspositie om in de toekomst zowel nationaal als internationaal gebied te groeien. •
De financiële dienstverlening heeft internationaal gezien een goede positie en staat bekend om haar innovatieve en kennisintensieve karakter. Nederlandse financiële dienstverleners kunnen profiteren van het kennisvoordeel en zodoende
hun
internationale
positie
verder
blijven
versterken
door
(internationale) fusies en overnames. Kritische succesfactoren •
De concurrentiepositie van het cluster dienstverlening wordt voor een groot deel bepaald door de factor arbeid. In dit verband is de loonkostenontwikkeling van groot belang. Dit jaar en volgend jaar is de verwachting dat de loonkosten in Nederland zich gunstiger ontwikkelen dan in de eurozone. Voor de sector dienstverlening een gunstige uitgangspositie.
•
Twee kostenfactoren hebben een positieve uitstraling op de prestaties van het cluster: de verdere ontwikkeling van ICT en de daling van de vervoerskosten voor personen. Door de verdere ontwikkeling van ICT zullen de kosten voor informatietransmissie en verwerking verder dalen en dit zal een gunstig effect hebben op de groei van het cluster. Verder heeft de ICTontwikkeling nieuwe businessconcepten in de hand gewerkt. Daling van de vervoerskosten voor personen heeft tot gevolg dat personen zich tegen beperkte kosten internationaal kunnen verplaatsen, waardoor het voor ondernemingen
met
buitenlandse
ambities
(bijvoorbeeld
zakelijke
adviesbureaus, architecten en ingenieurs) eenvoudiger wordt om het marktgebied uit te breiden. •
Innovatie binnen de sector heeft veelal betrekking op niet-technologische innovaties en kan meestal zonder veel moeite direct worden toegepast. Voorbeelden van deze niet-technologische innovaties kunnen gevonden worden op het gebied van productontwerp (architecten, ingenieurs, e.d.), PR en opinie- en marktonderzoek, ondernemingsstrategie en personeelsbeleid (zakelijk advies). Op het gebied van innovatie in de kennisintensieve dienstverlening heeft de sector binnen Nederland een sterke positie, met
34
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen negen noteringen in de top 25 van innovatieve sectoren. Inzetten op meer kennisuitwisseling en samenwerking tussen bedrijven en kennisinstituten kan resulteren in een positie bij de koplopers binnen Europa. •
Een belemmering voor de sector is de nationale wetgeving die sterk per land verschilt en in veel gevallen niet transparant is. Dit levert voor ondernemingen informatiebarrières op, hetgeen de sector beperkt om internationaal door te groeien (denk hierbij aan bijvoorbeeld de regelgeving rondom reclameuitingen die sterk verschilt per land en een probleem vormt voor reclamebureaus). Bovendien ontbreekt het bij veel ondernemingen aan expertise om dergelijke barrières te overwinnen. Schaalvergroting is in dit verband een factor van belang: door consolidatie kan de sector aan slagkracht en expertise winnen, om zo internationaal door te groeien.
•
Arbeid is in de dienstverlenende sector een belangrijke productiefactor. Om het kennisniveau van de sector op een hoog niveau te behouden en hierdoor ook toekomstige product- en procesvernieuwingen te garanderen, is hoog opgeleid personeel van essentieel belang.
Transport Transport : facts and figures •
Exportwaarde 2005: € 38,6 mrd (bron: CBS)
•
Exportaandeel 2005: 10,9%
Dit cluster heeft betrekking op vervoersdiensten (personen, vracht en vervoersondersteunende diensten), vervaardiging van voertuigen voor wegvervoer en ander vervoersmaterieel. De sectoren goederenvervoer over de weg en de dienstverlening ten behoeve van vervoer zijn de twee belangrijkste sectoren binnen dit cluster.
(uitvoerwaarde cluster/totale uitvoerwaarde NL)
•
Exportquote 2005: 7,6% (uitvoerwaarde/BBP)
Marktgroei •
Marktgroei: • Door verdere internationalisering zullen de goederenstromen blijven toenemen tot en met 2020 • Door internationalisering zal de tendens van schaalvergroting toenemen • Een sterke impuls voor de verdere groei door de toenemende handelsstromen vanuit China en India
Mede onder invloed van de verdere globalisering (waaronder de uitbreiding van de Europese Unie en de verdere liberalisering van de wereldhandel) nemen de goederenstromen explosief toe de komende decennia en gaan steeds meer bedrijven exporteren en importeren. Hierdoor worden nieuwe kansen voor de sector gecreëerd in de vorm van meer bedrijvigheid en groeimogelijkheden. Ook heeft internationalisering tot gevolg dat bedrijven (internationaal) willen groeien, wat kan worden bereikt door consolidatie. Dit
Kritische succesfactoren: • Investeren in het fijnmazige netwerk van spoor-, wegen- en waternet om zo overbelasting van de verkeersinfrastructuur en het distributienetwerk van Nederland tegen te gaan • ‘Value added logistics’ als onderscheidend vermogen
zal plaatsvinden door meer (internationale) fusies en overnames of allianties. Recentelijk zijn de logistieke dienstverleners P&O NedLloyd en Frans Maas verkocht aan Deense vervoerders (respectievelijk Maersk-Sealand en DSV). Indien de Nederlandse transportsector tot de internationale koplopers wil (blijven) behoren, dan zal consolidatie op de strategische agenda moeten staan. •
Een sterke impuls voor de sector is de groei van de Chinese en Indiase markt. Door deze handel met China en India is de Nederlandse handel de laatste tien jaar sterk gegroeid. Tot het jaar 2020 wordt verwacht dat deze goederenstroom zal blijven toenemen, waardoor de groeiperspectieven voor de sector gunstig zijn.
Kritische succesfactoren •
Nederland heeft een fijnmazig netwerk als het gaat om het spoor-, wegen- en waternet en staat internationaal bekend als de ‘Gateway to Europe’. Als Nederland echter dit imago wil behouden, dan zullen investeringen in infrastructuur hoog op de agenda moeten staan, om de huidige overbelasting van het netwerk het hoofd te bieden. Meer investeringen in het netwerk ten behoeve van de bestrijding van de congestie en de verbetering van bereikbaarheid hebben hierbij prioriteit.
35
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen •
Met het oog op kostenefficiëntie worden veel bedrijfsactiviteiten uitbesteed, waardoor bedrijven zich meer kunnen richten op hun kernactiviteiten. De bedrijfsonderdelen die niet onder de noemer kernactiviteit passen, worden afgestoten. Voor veel bedrijven is verzelfstandiging of verkoop van de transport- en distributieafdelingen een logische stap. Bij sommige bedrijven gaat de outsourcing nog verder: zelfs het verpakken of klantspecifiek assembleren wordt elders ondergebracht. We hebben het hier over het onderscheidende vermogen van ‘Value Added Logistics’, waarbij de logistieke dienstverlener de laatste bewerking of toevoeging doet aan het eindproduct. Door deze tendens van offshore outsourcing, waarbij verschillende bedrijfsactiviteiten in verschillende landen plaatsvinden, ontstaat er een nieuw logistiek speelveld. Zo zal de productie en assemblage in Centraal en Oost-Europa en Azië steeds verder toenemen. De sector kan hiervan profiteren door juist in deze gebieden bedrijfsactiviteiten te ontwikkelen. Dit kan enerzijds door een buitenlandse vestiging te openen of door in die gebieden te consolideren.
•
De transportsector blijft achter ten opzichte van andere sectoren in Nederland als het gaat om innovatie. Echter ook voor deze sector geldt dat innovatie een belangrijk aandachtspunt is om het succes in de toekomst te garanderen. Samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstituten moet worden bevorderd om zowel nationaal als internationaal aan slagkracht te winnen.
Conclusies Om aan slagkracht te winnen en de internationale concurrentiepositie te versterken, moeten Nederlandse sectoren vooral inzetten op innovatie en kennisontwikkeling. Dit geldt voor alle exporterende sectoren die wij in dit hoofdstuk hebben behandeld. Een versterking van de kenniseconomie is voor de Nederlandse overheid een belangrijk streven om Nederland internationaal op de kaart te krijgen. Om dit te bereiken moet een intensieve samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstituten worden gestimuleerd. Want een wisselwerking tussen deze twee is een voorwaarde voor het omzetten van kennis in economische groei voor sectoren. Niet alleen investeren in kennis is van belang voor de concurrentiepositie van sectoren, ook moeten de noodzakelijke investeringen in de infrastructuur blijven plaatsvinden. Hierbij gaat het niet alleen om infrastructuur van het spoor-, wegen- en waternet, maar tevens om ICT-infrastructuur, de infrastructuur van financiële dienstverlening en de infrastructuur wat betreft de belastingwetgeving. Juist de verkeersinfrastructuur is voor veel sectoren een belangrijke succesfactor (zoals de chemische sector, agrifoodsector en de transportsector). Indien in het fijnmazige netwerk blijvend wordt geïnvesteerd ten behoeve van de bereikbaarheid, komt dat ten goede aan de concurrentiepositie van veel Nederlandse sectoren. Loonmatiging is goed voor de Nederlandse concurrentiepositie. Het hoge niveau van de loonkosten in Nederland is een punt van zorg, aangezien dit ten koste gaat van onze internationale concurrentiepositie. De vooruitzichten zijn echter goed: lagere loonkostenstijgingen in Nederland ten opzichte van Europa voor de jaren 2006 en 2007. Voor Nederlandse sectoren die sterk afhankelijk zijn van de factor arbeid (zoals fijnchemie en dienstverlening), is het van groot belang dat deze loonkostenontwikkeling in de pas blijft met de ontwikkeling in Europa.
36
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen Nederland is gebaat bij een soepele regelgeving. Teveel regelgeving werkt belastend en is slecht voor de concurrentiepositie van Nederlandse sectoren (zoals de ondoorzichtige regelgeving per land waar de dienstensector problemen van ondervindt en de soms wel zeer strenge milieuregelgeving in de chemische sector). De regelgeving moet flexibeler, transparanter en minder stringent worden. Zodoende zal niet alleen de administratieve lastendruk worden verminderd, maar biedt het sectoren tevens de mogelijkheid om zich op internationaal gebied sterk te blijven ontwikkelen.
37
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen Ten slotte: aanbevelingen We eindigden bij de beste acht. We bleken een subtopper te zijn, maar we waren niet blij want diep in ons hart gingen we voor goud. Zo werkt dat in Nederland bij het voetbal. En zo zou het ook in de economie moeten werken. Qua concurrentiekracht is Nederland een subtopper. Volgens het World Economic Forum zitten we net niet bij de eerste acht. We zijn vooral een land waar je met een gerust hart een tweedehands auto kunt kopen, zo is althans de belevenis van buitenstaanders. Dat is een belangrijke kwaliteit, die we moeten koesteren. Wij hebben de indruk dat dit tijdens de afgelopen regeerperiodes ook gebeurd is. Daarnaast is de conjunctuur aangetrokken. Al naar gelang iemands politieke voorkeur kan dit op het conto van het kabinet of van de mondiale conjunctuur worden bijgeschreven. In ‘Concurreren kun je leren’ beschreven we Nederland twee jaar geleden nog als ‘middenmoter’. We zijn dus optimistischer geworden. Nederland is een rijk land waar veel goed gaat. Dat klinkt rustgevend, misschien zelfs slaapverwekkend. En we weten uit onze vaderlandse geschiedenis dat wegdromen ruw ontwaken betekent. De Gouden Eeuw ging voorbij door gezapigheid. Op dit moment is daar geen sprake van, integendeel. We moeten echter wel blijven bewegen. Stilstaand water wordt brak. Betrouwbaar zijn is goed maar je kunt er de wereld niet mee winnen. Daarnaast is nodig dat: •
het besef doordringt dat onderwijs en innovatie onze concurrentiekracht de komende decennia gaan maken of breken. Concurreren op loonkosten is noodzakelijk, maar onvoldoende. Binnen de EU valt met loonmatiging te scoren, maar de verschillen met de opkomende markten zijn daarvoor te groot;
•
de globalisering meeweegt bij onderwijshervormingen. Een hoger geschoolde beroepsbevolking zal beter in staat zijn om op de uitdaging van de opkomende markten in te spelen. Beperking tot méér van het huidige onderwijs alleen, biedt onvoldoende garantie voor behoud en creatie van activiteiten hier. We moeten te weten komen welk onderwijs kinderen nodig hebben om hen voor te bereiden op de banen van de toekomst. Niet alleen laaggeschoold werk staat op de tocht. Alles wat elektronisch over grote afstanden kan worden verzonden zonder kwaliteitsverlies, kan elders worden gemaakt. Dat heeft nog onbekende gevolgen voor de werkgelegenheid;
•
jonge burgers aangemoedigd worden ondernemend, en misschien zelfs ondernemer te worden. Ondernemerschap moet een vak in het middelbaar onderwijs worden. Succesvolle ondernemers moeten uitgedaagd worden om zo nu en dan voor de klas te gaan staan om hun verhaal door te geven.
•
het ontslagstelsel versoepeld wordt, zonder dat een bepaalde groep op de arbeidsmarkt benadeeld wordt. Een optie kan zijn om de starheid van het ontslagrecht individueel af te laten hangen van in hoeverre de werkgever heeft geïnvesteerd in bijscholing;
•
de overheid niet alleen een stel OECD-landen als peer group ziet, maar meetelt dat de opkomende markten van vandaag de ontwikkelde economieën van morgen zijn;44
•
de loonkostenontwikkeling in de pas blijft lopen met die in de eurozone. Sectoren die sterk afhankelijk zijn van de factor arbeid, zoals fijnchemie en dienstverlening, kunnen hierdoor hun concurrentiekracht versterken;
44 Het kabinet hanteert een met de GCI vergelijkbare indicator (zie laatste Miljoenennota). Het streeft naar een topvijfpositie in 2007 waar nu een zesde plaats wordt ingenomen binnen een groep landen bestaande uit België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, Japan, Nieuw Zeeland, VK, VS en Zweden.
38
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen •
de kenniseconomie een krachtige impuls krijgt door stimulering van samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstituten;
•
er blijvend geïnvesteerd wordt in de infrastructuur, zowel op het gebied van verkeer en ICT als bij financiële dienstverlening en belastingwetgeving, om deze op kwalitatief hoogwaardig niveau te houden;
•
regelgeving flexibeler en transparanter wordt zodat sectoren als de dienstverlenende sector en de chemische industrie zich op internationaal gebied zich sterk kunnen ontwikkelen;
•
er een grote rol komt voor ICT-toepassingen bij de voorlichting en aanvraag van vergunningen.
39
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen Geraadpleegde bronnen ABN AMRO, Eureka Europa, 2003, en Concurreren kun je leren, 2004. ABN AMRO, Economisch Perspectief, september 2006. Amiti M. en S. Wei, ‘Fear of Service Outsourcing: Is It Justified?’ IMF Working Paper 04/186, 2005 Berenschot, Kwalitatieve SWOT-analyse voor de industriebrief, 2004. Berenschot, Aard, omvang en effecten van verplaatsen bedrijfsactiviteiten naar het buitenland, 2004. Berger R., Service offshoring takes off in Europe – In search of improved competitiveness, 2004. Blinder A., ‘Offshoring: The Next Industrial Revolution?’ Foreign Affairs, April 2006. Butter F. den, ‘De toekomst van de Nederlandse maakindustrie ligt bij de regievoering’ Economisch Statistische Berichten No. 4493, 2006. CBS, Het Nederlandse ondernemingsklimaat in cijfers, 2006. CPB, ‘Verplaatsing vanuit Nederland’, CPB Document No.76, 2006. CPB, Centraal Economisch Plan, 2006. CPB, China and the Dutch economy, 2006. Conference Board, ‘The Conference Board Report Finds Low Wages Not Always Key Success Factor for Overseas Investment’ Press Release, 2006 http://www.conference-board.org/utilities/pressDetail.cfm?press_ID=2973. EC, European Competitiveness Report, 2004. EC, Occasional Papers, ‘Responding to the Challenge of globalization’, 2005. EC, European Innovation Scoreboard, 2006. EC, Openbare raadpleging over de toekomst van de interne markt, Brussel 2006. EC, ‘Globalisation: Trends, Issues and Macro Implications for the EU’, Economic Papers, 2006. Economische Zaken, Netwerk in cijfers 2004. Economische Zaken, Visie op verplaatsing, 2005. Economist The, ‘More pain than gain’ 16-9-2006. Ecorys, Nationale koppen op Europese regelgeving, 2006. EIM, Internationale Benchmark, 2006. Forrester Research, www.forrester.com/Research/Document/Excerpt/1,7211,35212,00.html. Grossman G.M. en E. Rossi-Hansberg, The Rise of Offshoring: It’s Not Wine for Cloth Anymore, 2006. Irigoyen J.M., Business management factors and performance across countries, 2002. Kirkegaard J.F., ‘Outsourcing and Offshoring: Pushing the European Model Over the Hill, Rather Than Off the Cliff!’ IIE Working Paper Series 05-1, 2005. Kletzer L.G, Trade-related Job Loss and Wage Insurance: A Synthetic Review, 2003 KPMG, Competitive Alternatives, 2006. McKinsey Global Institute, Offshoring: Is it a Win-Win game? 2003. McKinsey Global Institute, Exploding the Myths About Offshoring, 2004. McKinsey Global Institute, Can Germany Win from Offshoring? 2004. McKinsey Global Institute, How Offshoring of Services Could Benefit France, 2005. NMNH, Ondernemend Nederland in perspectief, 1994. Nyenrode, ‘Offshoring in the Services Sector – A European Perspective’, NRG Working Paper Series, 2006. OECD, Education at a glance, 2005. OECD, Employment Outlook, 2006. SEO, Verplaatsing industrie: hoe erg is het?2004. Rijkswaterstaat, Filemonitor, 2005. TNO-Beleidsstudies, De economische kracht van Nederland, 1990. World Economic Forum, Global Competitiveness Report, 2006. Wereldbank, Doing Business, 2005.
40
Een wereld te winnen
Een wereld te winnen Colofon Deze publicatie is geschreven in opdracht van ABN AMRO Business Unit Nederland en is samengesteld door ABN AMRO Economisch Bureau en Sector Research.
Auteurs Jeannette de Beus, 020-6292546,
[email protected] Casper Burgering, 020-3832693,
[email protected] Nico Klene, 020- 6284204,
[email protected] Ruben van Leeuwen, 020-6280491,
[email protected] Hein Schotsman, 020- 6283800,
[email protected]
Disclaimer De in ‘Een wereld te winnen’ neergelegde opvattingen zijn gebaseerd op door ons betrouwbaar geachte gegevens en informatie, die op zorgvuldige wijze in onze analyses en prognoses zijn verwerkt. Voor de juistheid of volledigheid van de gebruikte gegevens kunnen wij echter niet instaan. De weergegeven opvattingen en prognoses houden niet meer in dan onze eigen visie en kunnen zonder nadere aankondiging worden gewijzigd. Het gebruik van tekst en/of cijfers is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. © 2006 ABN AMRO Bank N.V.
41
Een wereld te winnen